You are on page 1of 170

Lisette Thooft & Mieke Bouma

Waarom de heks in
de oven verdween

Ontdek de kracht en wijsheid


van beroemde verhalen

Boekerij
ISBN 978-90-225-7050-0
ISBN 978-94-0230-165-6 (e-boek)
NUR 728

Omslagontwerp: Studio 100%


e-boek: Mat-Zet bv, Soest

© 2014 Lisette Thooft, Mieke Bouma en Meulenhoff Boekerij bv,


Amsterdam

Niets uit deze uitgave mag openbaar worden gemaakt door middel van druk,
fotokopie, internet of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
‘De waarheid is niet naakt in de wereld gekomen, maar gekleed in symbolen
en afbeeldingen. Anders zou de wereld de waarheid niet kunnen bevatten.’
Uit het evangelie van Filippus
Inleiding

Welk verhaal uit je jeugd herinner je je het best? Welk sprookje of


kinderboek komt het eerst in je op? Met welke hoofdpersoon identificeerde je
je? Misschien moet je er even over nadenken. Of er een nachtje over slapen.
Misschien springen er meteen een heleboel verhalen in je herinnering op.
Wat was jóúw verhaal?
Het antwoord op die vraag kan je veel vertellen over jezelf, je angsten en
verlangens, je overlevingsbesluiten en je ambities, je ankers in het leven. Stel
dat ‘Hans en Grietje’ een van je lievelingsverhalen is. Dat zou niet
verwonderlijk zijn, want het is een van de populairste sprookjes van Grimm.
Versies van dit sprookje worden in heel Europa, Azië en Afrika verteld. We
hebben er de titel van dit boek aan ontleend: het spannende omslagpunt
waarop Grietje haar kans schoon ziet en de heks haar eigen oven in duwt,
waarmee ze Hans bevrijdt.
Waarom verdween de heks eigenlijk in de oven? Wat is de symbolische
betekenis? Dat dramatische moment is het punt van transformatie, de omslag,
de ommekeer. De scène symboliseert een transformatie die we allemaal
doormaken in ons leven, waarschijnlijk zelfs vele malen. En waarover
verreweg de meeste verhalen gaan.
‘Hans en Grietje’ is een verhaal over de ontwikkelingsweg die we als mens
te gaan hebben, van primitief en materialistisch naar bewust en spiritueel. Het
verhaal vertelt ons dat daar moed voor nodig is, de moed om ‘de oven in te
gaan’ – het bewustzijn te laten winnen van het onbewuste deel van je, de
schaduw. Daarover gaat dit sprookje.
Ooit was je een onschuldig kind, zegt het verhaal, maar vroeg of laat word
je gedwongen om het veilige nest te verlaten. Je moet op pad, de onbekende
en gevaarlijke wereld in, het donkere bos in. Daar word je verleid, kom je in
de greep van de schaduw, het kwaad. Maar met moed, beleid en trouw kun je
jezelf op tijd bevrijden. En ten slotte mag je weer naar huis, getransformeerd:
beladen met geestelijke rijkdom.
Laten we het verhaal eens nader bekijken op symboliek. Hans en Grietje
wonen samen met hun vader en stiefmoeder aan de rand van het bos. Alle
figuren in een sprookje staan symbool voor de delen in de menselijke ziel die
moeten samenwerken om tot volledig bewustzijn te komen. Een broer en een
zus vertegenwoordigen dan het mannelijke en het vrouwelijke deel,
respectievelijk het handelende/verstandelijke deel en het gevoelige/intuïtieve
deel van onze psyche. Als er drie broers of drie zusters zijn, kun je die zien
als representanten van het denken (de oudste), het voelen (de middelste) en
het doen (de jongste).
De vader van Hans en Grietje is een arme houthakker. De moeder van de
kinderen is gestorven, ze hebben een boze stiefmoeder. Natuurlijk stierven er
vroeger, in de tijd dat de sprookjes werden opgetekend, veel meer moeders
jong en waren er daardoor veel meer stiefmoeders dan nu. Maar ook de
stiefmoeder symboliseert iets belangrijks, namelijk de impuls om de status
quo te verbreken en op weg te gaan. Zij is degene die het verhaal in gang zet.
Vroeg of laat moet je onder de rokken van je veilige moeder uit, zegt het
verhaal, echte moeders worden op den duur stiefmoederlijk. Ze sturen je het
bos in.
De kinderen horen van het plan en Hans zoekt stiekem kiezelsteentjes. Die
strooit hij achter zich op het bospad, zodat ze de weg weer terug kunnen
vinden. Zijn truc lukt twee keer – het lukt ons nog lang om kinderlijk te
blijven – maar dan heeft de stiefmoeder het in de gaten en blokkeert ze ’s
nachts de deur, zodat Hans er niet uit kan om kiezels te zoeken.
De volgende dag moeten de kinderen weer mee met vader het bos in. Bij
gebrek aan steentjes verkruimelt Hans nu zijn brood en de kruimels laat hij
achter zich vallen. Maar als vader vertrokken is en ze de weg naar huis
zoeken, blijkt dat de vogels het brood hebben opgegeten. En zo zijn ze dan
echt verdwaald. Wanhopig en koud dwalen ze door het bos. Dan zien ze een
sneeuwwit vogeltje en dat volgen ze. Het witte vogeltje staat voor het
levenslot. Je kunt ook zeggen: voor de geest, die Hans en Grietje naar een
plek brengt waar de ziel ervaringen kan opdoen om de weg naar de heelheid
terug te vinden.
‘Knibbel knabbel knuisje…’ Het vogeltje leidt hen naar een huisje gemaakt
van brood, met een dak van koek en ramen van witte suiker. Een snoephuisje,
hoe heerlijk. Wat een zoetigheid, wat een troost. Natuurlijk laat je je door
zo’n huisje verleiden. Wie zou dat niet doen in die situatie?

De heks is het schaduwdeel in ons, het onbewuste. Dat deel in ons dat
genoegen neemt met snoep en zich niet realiseert dat snoep niet de voeding is
die we werkelijk nodig hebben. Het is het schadelijke deel waaraan we ons
soms uitleveren, de illusie, de leugen.

De heks eet kinderen op en daarmee belichaamt ze ook een oeroud


schrikbeeld dat teruggaat tot prehistorische tijden, waarin priesteressen
van de moedergodin kinderen offerden en opaten, om vruchtbaarheid af
te smeken. Alles, tot en met de religie, draaide om overleven, zo veel
mogelijk produceren. De mens hoort niet in dat natuurstadium te blijven
steken, vertelt dit symbool ons, wij horen ons te ontwikkelen, boven het
primitieve en materialistische niveau uit te stijgen. In sommige versies
van het sprookje woont er een wolf in het huisje. Ook de wolf (denk maar
aan Roodkapje) symboliseert het primitieve, het dierlijke in ons dat dreigt
te blijven steken in primitief, materialistisch, onbewust leven.
Heksen hadden vroeger bovendien de naam dat ze seksuele macht
hadden over mannen. Ze konden mannen in hun bed lokken, hoe oud ze
ook waren – ze deden zichzelf jonger voor en misleidden hen – en
konden hen laten doen wat ze wilden. Als een man niet op hun avances
inging, namen ze bloedig wraak.
De oudste heks die we uit de verhalen kennen is Lilith, die al genoemd
wordt in een Sumerisch verhaal over Gilgamesj van vijfduizend jaar oud.
In de joodse mystiek is zij de eerste vrouw van Adam. Zij weigert onder
te liggen bij het vrijen en als hij haar probeert te dwingen, vliegt ze uit het
paradijs weg naar de Rode Zee. Gods engelen vliegen haar achterna en
trachten haar over te halen terug te keren, maar ze vervloekt hen. Zelfs
het dreigement dat elke dag honderd van haar kinderen gedood zullen
worden, doet haar niets. Ze maakt gewoon honderd nieuwe kinderen per
dag. Dat doet ze door met duivels te paren, of ook wel door het zaad van
slapende mannen op te slurpen. Nog tot ver in de middeleeuwen droegen
joodse mannen amuletten om zich te beschermen tegen Lilith en haar
dochters, de lilim, die ’s nachts boven op je hurkten om je van je zaad te
beroven.
In de klassieke oudheid waren heksen volgelingen van Hecate, de godin
van de onderwereld en de nieuwe maan, of van Diana, godin van jacht,
maan en geboorte. Ze verschenen ’s nachts, konden vliegen en
verschillende gedaanten aannemen en waren bedreven in het brouwen
van liefdesdrankjes en gif. Ze konden mannen verliefd doen worden of
impotent maken, naar believen. Een man die weigerde seks met hen te
hebben, was ten dode opgeschreven. Ook aten ze kinderen.
Ook in de heks van Hans en Grietje echoën die oeroude angsten voor
wilde wellust en begeerte. Zij is het duistere deel van de mens, het
ongetemde, het beestachtige, en daarmee het ultieme gevaar.

De heks lokt de kinderen mee naar binnen en geeft ze allerlei heerlijks, en de


kinderen gaan tevreden naar bed. De ziel valt in slaap en realiseert zich niet
dat ze in de handen van de schaduw is gevallen. Zo’n situatie kan best een
tijdje voortduren: dan leven we met een surrogaat, met een sugar coating.
Dat is de betekenis van Hans die in de kooi zit. Als de ziel in slaap is
gevallen, kan het zomaar zijn dat het handelende, actieve deel in ons vast
komt te zitten. We weten niet meer hoe te handelen.
De heks wil Hans vetmesten om hem op te eten. Het onbewuste probeert
het actieve deel van ons in te kapselen, met argumenten of drogredenen
bijvoorbeeld. Maar het kwaad heeft gelukkig ook een blinde vlek: de heks is
kippig, ze ziet niet goed. Dus kan Hans in plaats van zijn vinger een stokje
door de tralies steken. De heks is verbaasd dat Hans zo dun blijft en heeft niet
in de gaten dat de jongen zijn krachten spaart. Na een tijdje wordt ze
ongeduldig en wil ze Hans toch opeten, dan maar mager. En Grietje moet de
oven aansteken.
Vuur is het bewustzijn dat opflakkert, de zuivere impuls, de intuïtie. Als de
nood het hoogst is, is de redding nabij. Ineens weten we hoe het anders moet.
Grietje duwt de heks haar eigen oven in! Dat wil zeggen: het onbewuste
verbrandt in het vuur van het bewustzijn. ‘Hans en Grietje’ gaat daarmee ook
over het vinden van je zelf, je individualiteit, dwars tegen de machten die je
bedreigen in.
Hans, die inmiddels sterk en krachtig is geworden, wordt bevrijd. Als
beloning vinden de kinderen parels en edelstenen, de schatten die de ziel
vindt in het bewuste leven. Beladen met de nieuw verworven rijkdom keren
ze terug naar huis, naar de vader.

Sprookjes en mythen gaan meestal over de manier waarop we ons als mens
een weg door het leven moeten banen, jarenlang en door talloze
beproevingen heen, die veelal veroorzaakt worden door onze eigen blindheid,
onze eigen schaduw. Maar als we op tijd wakker worden, als we het kwaad of
het onbewuste, blinde stuk in ons kunnen transformeren, dan kunnen we de
weg naar huis op eigen kracht vinden en een gevoel van heelheid ervaren.
Dat is het moment waarop de heks in de oven verdwijnt.
Er zijn talloze verhalen die in symbolische beelden vertellen over de
ontwikkelingsweg van de mens. Soms gaat het om de hele weg, soms om een
stukje ervan. Ook nieuwere verhalen kunnen een rijke bron van zin en
diepgang zijn: films, toneelstukken, zelfs kinderboeken. In dit boek vertellen
we vijftig van die verhalen en diepen we hun verborgen betekenis op. Dat
noemen wij mythosofie.

Mythosofie is een nieuw woord. Het Griekse mythos betekent woord, vooral
gesproken woord: het woord van oude verhalen, van de orale traditie. En
sofia is wijsheid. Een mythosoof is dus iemand die zoekt naar wijsheid in
mythen en andere verhalen.
Dat is wat wij het liefst doen, in ons werk en in ons spirituele leven.
Natuurlijk hebben we zelf ook onze lievelingsverhalen, verhalen die al ons
hele leven met ons meereizen en waaraan we kracht en inspiratie ontlenen.
Hieronder vertellen we wat onze meest geliefde verhalen zijn uit onze jeugd
en wat ze voor ons betekenen.

Lisettes verhaal: Paultje en het paarse krijtje

Paultje en het paarse krijtje is een beroemd kinderboek van Crockett


Johnson. Paultje is een heel klein jongetje, een peuter nog, met een hansopje
aan en een groot hoofd. Hij heeft een paars krijtje en daarmee tekent hij zijn
eigen wereld. Hij heeft zin om een eindje te wandelen in de maneschijn, dus
tekent hij de maan en een lange rechte weg. Als hij zich verveelt op die lange
rechte weg, tekent hij een afslag naar rechts. Verderop vindt hij dat er een bos
hoort te staan, dus tekent hij een boom. Het wordt een appelboom. Om de
appels te bewaken tekent hij een draak… waar hij zelf bang van wordt. Zijn
hand met het paarse krijtje begint te bibberen, we zien golfjes verschijnen, en
voor hij het weet, gaat hij kopje-onder in een oceaan. Vliegensvlug tekent hij
een bootje, hij tekent er een zeil op, en hij zeilt tevreden verder. Na een
poosje tekent hij de wal, zodat hij weer grond onder de voeten heeft. Als hij
honger krijgt, tekent hij pasteitjes op een picknickkleedje en hij eet zijn
buikje vol. Na nog wat avonturen begint hij naar huis te verlangen, naar zijn
bedje. Waar is het raam van zijn slaapkamer? Hij tekent een huis met ramen,
maar zijn raam is er niet bij. Hij tekent een stad vol ramen, maar zijn raam is
er niet bij. Ten slotte begrijpt hij het: zijn raam is het kader om de maan. Als
hij dat getekend heeft, kan hij ook zijn bedje tekenen en in slaap vallen.
Paultje en het paarse krijtje is een briljant kinderboek en er zijn niet voor
niets een paar miljoen exemplaren van verkocht, wereldwijd. Ik was er gek
op, als kind, en het is in mijn geheugen gegrift gebleven, mijn hele leven
lang.
Waarom was Paultje zo belangrijk voor mij? Hij is alleen, net zoals ik me
alleen moet hebben gevoeld in dat jarenvijftiggezin waar weinig ruimte was
voor zelfexpressie en communicatie. Het moet me enorm hebben
aangesproken, dat beeld van een kind dat zijn eigen weg gaat, zijn eigen
wereld schept, en ten slotte veilig thuiskomt. Het is bovenal een verhaal over
zelfexpressie, over het uiten van wat er in je leeft. Dat bleek later ook mijn
werk te worden, en het is de drijvende kracht in mijn bestaan.
En natuurlijk is het verhaal ook lekker spannend. Paultje probeert zijn leven
te leiden zoals hij graag wil, maar al scheppend komt hij in moeilijkheden
terecht, die hij ook zelf creëert. De draak die hem doet bibberen, is van eigen
makelij. Zo tekent hij ook een berg, hij klimt erop en hij valt eraf, domweg
omdat hij de andere kant van die berg nog niet getekend heeft. Hij valt in een
peilloos diepe ruimte. Dan maakt hij snel, in de lucht, een luchtballon. En als
hij wil landen, tekent hij gras.
Paultje heeft mij geleerd – en de boodschap moet diep in mijn
onderbewuste zijn ingeëtst – dat je je eigen leven kunt scheppen. Dat je
daarbij gevaarlijke avonturen beleeft die je ook zelf hebt veroorzaakt, maar
dat je altijd weer op je pootjes terecht kunt komen als je jezelf weet te redden
met vindingrijkheid en je creatieve vermogens.

Als volwassen mythosoof zie ik nog meer spirituele elementen in het verhaal.
‘Je schept je eigen werkelijkheid’ is al een diep spiritueel gegeven, maar
Paultje gaat ook heel duidelijk op zoek naar zichzelf, naar zijn eigen innerlijk.
Hij vindt zijn eigen kamertje pas als hij een raam tekent om de maan heen:
niet van buitenaf maar van binnenuit gezien. Hij is dus binnenin aangekomen,
in zijn eigen ziel.
Paultjes avonturen hebben zelfs een mythische echo. De appelboom die hij
tekent, doet denken aan de boom van de kennis van goed en kwaad in de Hof
van Eden. De draak is verwant aan de slang, die bij die mythische boom
hoorde. Het water waarin hij kopje-onder gaat, herinnert aan de zondvloed.
Het hongerige rendier en het stekelvarken die zijn restjes mogen opeten,
komen we tegen in talloze mythen en sprookjes in de vorm van dieren die ons
helpen wanneer we goed voor ze zijn. De berg die hij tekent om te kunnen
zien waar hij is, is een mythische berg. En zelfs de politieagent aan wie hij de
weg vraagt (‘De agent wees die kant op. Maar Paultje was toch al van plan
om die kant op te gaan.’), komt voor in vele oeroude verhalen, als een van de
vele gidsen, leraren, beschermers, engelen en feeën die ons als mens de weg
gewezen hebben door dat ingewikkelde aardse leven van ons.

Miekes verhaal: ‘De kleine zeemeermin’

‘Weet je zeker dat je je vissenstaart wilt inruilen voor mensenbenen? Als je


eenmaal een menselijke gedaante hebt aangenomen, kun je nooit meer een
zeemeermin worden. Je zult nooit meer naar je zusjes en naar het paleis van
je vader kunnen zwemmen. En iedere stap die je zet, zal aanvoelen alsof er
messen door je voetzolen snijden.’
Deze passage uit het bekende sprookje van Hans Christian Andersen raakte
mij iedere keer diep. De kleine zeemeermin wil bij de mensen zijn en een
onsterfelijke ziel krijgen, net als een mens. Haar grootmoeder vertelt haar dat
ze een ziel kan krijgen als een mens zo veel van haar houdt dat hij met haar
wil trouwen. Ze wordt verliefd op een mensenprins, ze redt hem in een
schipbreuk. Maar helaas, als hij wakker wordt op het strand is de eerste die
hij ziet niet de zeemeermin – die houdt zich verborgen – maar een meisje uit
een nabijgelegen tempel.
Dan is de kleine zeemeermin bereid haar staart in te ruilen voor benen, om
met de prins te kunnen trouwen. De zeeheks die haar het toverdrankje kan
geven, vertelt haar hoeveel pijn het zal doen. En ze eist bovendien haar mooie
stem op. ‘Steek je tong maar uit, dan snijd ik hem eraf als betaling, en krijg jij
het drankje.’
Wat een gruwelijk offer vond ik dit. Het jonge meisje dat haar geluk, haar
veiligheid, haar oorsprong en haar stem opoffert voor een prins. Ze kan niet
meer praten en elke stap die ze zet, doet pijn. De prins vindt haar weliswaar
leuk, maar niet als bruid, meer als een braaf kind, een onschuldig
vriendinnetje. Hij verlangt naar het tempelmeisje dat hij als eerste zag toen
hij gered was.
Uiteindelijk trouwt hij met de dochter van een buurkoning, en dat blijkt
precies het tempelmeisje te zijn. De prins is gelukkig en de bruiloft wordt
gevierd.
In de eerste huwelijksnacht staat de teleurgestelde zeemeermin op het dek
van het bruidsschip over de zee te staren. Is haar offer voor niets geweest?
Dan verschijnen haar zusters, gewapend met een mes van de zeeheks
waarmee het zeemeerminnetje de prins kan doden. Als ze daarin slaagt, zal ze
weer terug kunnen keren naar de zee, bezweren ze haar, en nog driehonderd
jaar als zeemeermin leven. Het meisje sluipt naar het slapende bruidspaar en
kijkt naar de prins. Ze wordt overmand door liefde, echte liefde, en ze werpt
het mes dat ze van haar zusters heeft gekregen, ver in zee.
Zelf stort ze ook in zee en ze verandert in schuim. Maar dan wordt ze een
luchtgeest. En de andere luchtgeesten doen haar een belofte: als ze
driehonderd jaar goede daden heeft verricht, zal ze toch een onsterfelijke ziel
krijgen.
Ondanks de treurigheid riep het verhaal destijds alle heerlijke gevoelens bij
me op die verhalen kunnen oproepen: het onbekommerde gevoel van geluk in
het begin, nieuwsgierigheid, verliefdheid, de belofte, het vreselijke dilemma,
hoop, verlangen, angst, teleurstelling en eenzaamheid. En verdriet, door het
droevige einde. Je zou kunnen zeggen: alle ingrediënten voor een goed
verhaal zaten erin. Ik werd erdoor meegesleept en het had – juist door het
einde – ook iets mysterieus.
Natuurlijk identificeerde ik me met de kleine zeemeermin. Ze was
beeldschoon en gelukkig en toch bereid om haar veilige en mooie leventje op
te geven voor de liefde. Het voelde noodlottig, maar ook noodzakelijk. Dat is
echte liefde: niet krijgen wat je wilt, maar jezelf geven. Mijn gevoel voor
drama werd door dit verhaal sterk aangewakkerd.
En drama is dan ook in mijn leven een drijvende kracht gebleken: ik heb er
mijn vak van gemaakt. Eerst als dramadocent, later als scenarioschrijver en
storyteller.
‘De kleine zeemeermin’ is door Disney Studios verfilmd. Ze kreeg de naam
Ariel en het einde werd gemoderniseerd: de zeeheks wordt verslagen en Ariel
krijgt haar prins. Dat is ook een mooi en archetypisch einde natuurlijk. Het
christelijke moralisme van Andersen is daarmee overwonnen. Maar de
oorspronkelijke versie van het verhaal is toch het meest dramatisch, het rijkst
aan tragische en verheffende elementen.
Op het eerste gezicht is het sprookje over de kleine zeemeermin een verhaal
zoals vele. Er is een heldin, een droomprins en een gemene heks. Maar het
verhaal is op heel veel manieren te begrijpen. Je kunt natuurlijk beweren dat
de zeemeermin een domme keuze maakt door haar staart te offeren. Ze kan
maar beter bij haar zusjes blijven. Maar ja, dan was er geen verhaal geweest!
Op een diepere laag kun je het verhaal beschouwen als de noodzakelijke
levensweg die wij mensen moeten afleggen. Van onschuld naar verlangen,
via crisis naar dood en wedergeboorte. Want het zeemeerminnetje verandert
in schuim op de zee. Ze keert terug naar waar ze vandaan kwam. Maar ze is
wel getransformeerd: ze wordt een luchtgeest en zal uiteindelijk haar
onsterfelijke ziel wel krijgen.
Nu ik volwassen ben en meer van de symboliek van verhalen begrijp, zie ik
dat het een verhaal is over overgangen en menselijke ontwikkeling. Vanuit de
zee zijn wij op aarde gekomen, hebben we mensenbenen gekregen, zijn we
gaan verlangen en hebben we bewust de keuze gemaakt om uit het paradijs te
stappen. Op onze levensreis hebben we soms het gevoel dat we iets
wezenlijks moeten opofferen om verder te komen en het geluk te verwerven.
Soms zelfs onze eigen stem. Dat voortgaan op ons levenspad doet pijn (de
messen snijden in onze voetzolen), we weten niet waar het allemaal goed
voor is en wat we nodig hebben. Pas als we weer één zijn met waar we
vandaan kwamen, is de cirkel rond en hebben we een belangrijke
ontwikkelingsstap gezet. Noodlottig en noodzakelijk.

Drijfveren

Hoe is dit boek opgebouwd?


In deze inleiding hebben we uitgelegd hoe wij aankijken tegen de
symbolische betekenis van verhalen. Voor dit boek hebben we vijftig
beroemde en minder beroemde verhalen gekozen waarvan wij vinden dat het
verhalen zijn ‘die je gelezen moet hebben’ als mens in ontwikkeling, omdat
ze je daarbij zo goed helpen. Na elk verhaal geven we onze interpretatie en
voegen we vragen toe die je kunnen helpen om je eigen leven beter te
begrijpen aan de hand van dit verhaal. Door onze uitleg te lezen zullen ook
andere verhalen meer voor je gaan spreken. Het ene zal je uiteraard meer
aanspreken dan het andere: daarom zijn er ook zo veel verhalen in de wereld.
Verhalen gaan over wat ons drijft. Maar hoe zit dat precies? Wat is het dat
ons in beweging zet? Wat gebeurt er als we onze lagere driften volgen of ons
juist laten leiden door hogere? Over deze kwesties zijn honderdduizenden
verhalen verteld. Allemaal om antwoorden te vinden op de oorzaak-
gevolgvraag. Wat als je het ene doet? Waar leidt dat dan toe? En wat gebeurt
er als je een andere keuze maakt? Verhalen gaan over onze zoektocht naar
geluk en dus over menselijke ontwikkeling. Verhalen leren ons leven. Ze
helpen ons betekenis te geven aan wat ons overkomt, erachter te komen
waarom wij doen wat we doen en waar het allemaal toe leidt. Verhalen
vertellen ons hoe we in elkaar zitten en hoe we gelukkig kunnen worden. Wat
we moeten overwinnen of loslaten. En met welk innerlijk monster we een
krachtmeting aan moeten gaan.

De verhalen in dit boek zijn gerangschikt op basis van de volgende


menselijke drijfveren.

1 Leven en overleven
In deze verhalen wordt het oermenselijke gevoel van basisveiligheid op de
proef gesteld door de confrontatie met de dood of natuurgeweld. Het is erop
of eronder, vechten of vluchten, en het gaat daarom vaak over pure
overlevingsdrift. Denk bijvoorbeeld aan een filmverhaal als The Terminator
of aan Perseus, die het hoofd van het slangenmonster Medusa af slaat.

2 Begeerte, genot, driften


In deze verhalen leren personages omgaan met lichamelijk genot en
erotische spanning. Ze worden bijvoorbeeld verteerd door jaloezie, kunnen
hun driften niet beheersen, zijn geobsedeerd, handelen instinctmatig. Denk
aan Othello, die uit blinde jaloezie zijn geliefde Desdemona vermoordt.

3 Macht, ijdelheid, competitie


Deze drijfveer zet ons aan tot afscheiding, tot conflicten, overwinning,
beheersing en bezit. Hier hoort het verhaal van Hans en Grietje thuis. De
stiefmoeder en de heks proberen de kinderen de baas te zijn. Broertje en zusje
– het mannelijke en het vrouwelijk deel – werken samen en kunnen daardoor
de heks overwinnen, samen een individu worden en de weg naar de hogere
drijfveren vinden.

4 Liefde, sociale betrokkenheid, idealisme


Deze drijfveren zetten aan tot iets hogers. Hier tref je de geliefden aan, de
wereldverbeteraars, de mensen die verbinding zoeken, hun leven veranderen
en een hoger doel gaan dienen. Dit is het niveau waarop de kleine
zeemeermin opereert. Ze zoekt een ziel en vindt die door de kracht van haar
eigen hart, haar liefde.
5 Bewuste creativiteit, je eigen stem vinden, expressie
Verhalen die met deze drijfveer te maken hebben, gaan over de
mogelijkheid jezelf tot uitdrukking te brengen. Te laten zien wie je bent en
wat jou ten diepste drijft. Hier speelt Paultje en het paarse krijtje zich af: het
mensenkind dat zijn eigen beelden schept, zijn eigen verhaal creëert en
uiteindelijk daarmee zichzelf vindt.

6 Inzicht, inspiratie en kennis, spirituele kracht


Hier vind je de verhalen waarin de hoofdpersoon leert hoe hij geestkracht,
emoties en lichaam op één lijn kan brengen en zo kan beheersen dat hij het
dualisme in zichzelf kan overstijgen. Denk aan Daniël in de leeuwenkuil en
de toverkracht van Harry Potter.

7 Verlichting, onthechting, hoger bewustzijn


De hoofdpersonages in deze verhalen lijken op hun gemak met de
paradoxen van de aardse werkelijkheid en stijgen daarboven uit. Ze
overwinnen de dood, ze raken verlicht of bereiken de goddelijke status. Denk
aan het verhaal van de Boeddha of het lijdensverhaal van Jezus.

De bewuste en ontwaakte mens – ook wel de zevenvoudige mens genoemd –


heeft alle zeven drijfveren ontwikkeld. Hij is geaard, seksueel ontwikkeld,
heeft zelfvertrouwen, bemint anderen, communiceert, is creatief en heeft een
kosmisch bewustzijn. Om deze wakkere staat van zijn te bereiken moeten we
op onze levensreis vele verhalen leven en beleven.

De verhalen die we vertellen, kun je op vele niveaus begrijpen. In de eerste


plaats natuurlijk op het niveau van plot en anekdote: wat gebeurt er, is het
spannend, wie is de hoofdpersoon en wat is het gevaar? Je kunt ieder verhaal
ook lezen vanuit sociaalpsychologisch perspectief: waarom doet hij dit en
waarom reageert zij zo? Maar wij willen je graag stimuleren verhalen te leren
lezen op symbolische wijze. Wat betekent het verhaal voor onze menselijke
ontwikkeling? We bespreken de verhalen vooral op dat symbolische niveau
en stellen vragen die gericht zijn op persoonlijke en spirituele ontwikkeling.
We raden je aan de verhalen met anderen te delen en elkaar de vragen te
stellen die bij zo’n verhaal horen. Dat levert – zoals wij zelf hebben
ondervonden – de prachtigste persoonlijke verhalen en inzichten op. Je leert
zo meer over jezelf en je naasten. Het werkt echt.

Vragen
•_Welk verhaal komt er in je op als je terugdenkt aan je jeugd?
•_Met welke hoofdpersoon identificeerde jij je het meest?
•_Zijn er andere verhalen die veel indruk op je maakten?
•_Kun je zien waarom? Waarin zat de fascinatie vooral?
•_Wat heeft dit verhaal voor je betekend in je leven? Ben je erdoor
beïnvloed?
•_Welke drijfveer was het belangrijkst in dit verhaal?
1

Leven en overleven

De eerste verhalen die we vertellen gaan over leven en dood. Ze behandelen


de vraag hoe we als mens kunnen overleven op aarde en wat het betekent om
een fysiek lichaam te hebben. Het gaat over ons aangeboren
overlevingsinstinct, dat zo sterk is dat we er zelfs, onder sommige
omstandigheden, kannibalistisch van kunnen worden. Soms betreft het de
blinde woede en de destructieve neigingen die actief worden als we in ons
bestaan bedreigd worden.
In de verhalen gaat het over een gevoel van basisveiligheid. Wat doen we
als we in ons bestaan worden bedreigd? We worden bang of boos. Angst en
woede maken ons wakker en alert en dat zorgt voor de adrenaline die ons de
benodigde kracht geeft. Want we willen nu eenmaal overleven. Dat is een
enorme oerkracht.

Kali

Dit hindoeïstische verhaal speelt lang, heel lang geleden, ver weg in een
duistere tijd. De aarde wordt bedreigd door een leger demonen. Onder
aanvoering van opperdemon Raktabeeja hebben ze zich verenigd. Hun doel:
de goede goden overwinnen en volledige heerschappij verkrijgen over alles
wat leeft op aarde. Aanvoerder Raktabeeja heeft een opmerkelijke gave.
Iedere druppel van zijn bloed die op de aarde terechtkomt, verandert
onmiddellijk in een nieuwe Raktabeeja. Zo is er inmiddels een groot en
gevaarlijk demonenleger ontstaan dat onoverwinnelijk lijkt, de aarde
terroriseert en zelfs de goden doet sidderen. Wie zal de aarde kunnen
bevrijden van deze monsterlijke kracht?
In hun wanhoop richten de goden zich tot Shakti, moedergodin en
vertegenwoordigster van vrouwelijke energie. Is er iemand die kan helpen?
De beeldschone en lieflijke godin Durga neemt de uitdaging aan. Met de
wapens van de goden springt ze op een leeuw. Duizenden demonen slacht ze
af, terwijl ze steeds wisselt van gedaante. Uiteindelijk is alleen de echte
Raktabeeja nog over. Het is een felle strijd, want iedere keer als er druppels
van zijn bloed de grond raken, staan er weer nieuwe demonen op die de godin
krijsend aanvallen, rijdend op rode olifanten en in krijgswagens met wilde
paarden.
Durga ontsteekt in hevige woede. Ze fronst haar wenkbrauwen… en uit
deze kwade frons wordt Kali geboren. Het hele universum schudt op zijn
grondvesten als Kali op het toneel verschijnt. De demonen die het dichtst bij
haar staan, worden onmiddellijk verzwolgen door haar afschrikwekkende
uitstraling. Kali is slechts gekleed in een tijgervel. Haar zwarte huid staat
strakgespannen rond haar knokige botten. Haar zwarte ogen zijn
bloeddoorlopen en liggen diep in donkere oogkassen. Haar derde oog fonkelt
fel en doordringend in haar voorhoofd. Haar zwarte manen wapperen woest
over haar schouders. Met haar angstaanjagende heksenklauw houdt ze een
staf vast waarop een schedel is bevestigd. Ze richt het zwaard van de wraak
op haar vijanden.
Duizenden demonen bezwijken onder haar vurige ogen. Dan stoot Kali een
felle kreet uit die tot ver in de hemelen doordringt. Door dit schelle,
snerpende geluid sterven onmiddellijk nog duizenden demonen. Krijsend
stormt Kali op haar vijanden af en met haar klauwen grijpt ze de demonen die
ze te pakken kan krijgen. Met haar scherpe tanden scheurt ze de monsters in
stukken en ze laat ze in haar gapende muil glijden om ze te verslinden.
Wat er nog over is aan demonen zet het op een lopen. Kali’s
allesdoordringende en angstaanjagende geschater is tot in de uiteinden van
het universum te horen. Kali is nog niet klaar. Ze steekt haar bloederige tong
uit en weet de rode olifanten en hun ruiters op hun vlucht te pakken om ze te
verslinden. De met paarden bespannen wagens verdwijnen in haar duistere
keelgat.
Zo verslaat ze leger na leger en tot slot staat Kali tegenover
demonenopperhoofd Raktabeeja zelf. Kali lacht en stoot met haar speer in de
zij van de opperdemon. Het bloed dat vrijkomt, drinkt ze gulzig op, zo snel
dat het geen nieuwe demonen tot leven kan roepen. En met het wegvloeien
van het bloed verdwijnt ook al het leven uit Raktabeeja. Ten slotte ligt hij
dood voor Kali op de grond. Dronken van de overwinningsroes pakt Kali
hem op, ze tilt hem hoog boven haar hoofd, drinkt gulzig nog wat laatste
druppels bloed en werpt dan het levenloze lichaam van Raktabeeja ver van
zich af. Het tuimelt door de lucht en vergaat tot stof.
Dan is het tijd voor de overwinningsdans. Euforisch danst Kali op de dode
lichamen rond. Ze stampt en krijst van plezier. Haar uitzinnige stemgeluid
wordt gehoord door de goden die komen kijken hoe de strijd is afgelopen.
Ze zien hoe Kali van de schedels een ketting om haar hals maakt en de
beenderen als trofeeën aan haar riem hangt. Haar macabere dans wordt steeds
rauwer. Kali raakt in trance en de lichamen waar ze overheen springt,
veranderen in stof. Ze weet van geen ophouden… De goden beginnen zich
zorgen te maken. Ze zijn bang dat Kali alles zal vernietigen. Ze roepen Shiva
aan om hen te helpen. Shiva, zelf meester van de dans, moet lachen. ‘Laat
haar toch!’ zegt hij. ‘Ze mag toch dansen, ze heeft goed werk verricht.’ Maar
hij heeft het nog niet gezegd of hij wordt door de onstuimige Kali
omvergeworpen. Hij wil snel overeind komen, maar een andere voet van Kali
werpt hem hoog de lucht in.
Dan pas begrijpt Shiva de ernst van de situatie. Ook hij is nu bang dat Kali
de schepping zal vernietigen. Luid roept hij Kali toe, maar ze is nog steeds in
de trance van haar woedende dans. Ze stampt door over de dode lichamen
van de demonen, de aarde trilt, ze schudt haar hoofd, waarbij haar zwarte
manen wild om haar hoofd wapperen en grote stormen veroorzaken. Ze tilt
haar armen op naar de hemel en lacht haar waanzinnige lach. Niets lijkt deze
rauwe energie meer te kunnen stoppen. Ten einde raad werpt Shiva zich voor
Kali’s voeten. Kali kijkt omlaag en als ze Shiva opmerkt, komt ze eindelijk
tot stilstand. Ze bevriest in haar karakteristieke pose, met de tong uit de
mond.

Over dit verhaal


Deze hindoeïstische mythe zit vol symboliek. Is het niet opmerkelijk dat de
goden in het begin van het verhaal kennelijk niet opgewassen zijn tegen de
demonen? Wat betekent dat? Laten we ervan uitgaan dat zowel de goden als
de demonen geen lichaam hebben, maar in het innerlijk van de mens leven.
Dan kun je die demonen beschouwen als angsten die een eigen leven gaan
leiden. Iedereen weet dat angsten zich makkelijk vermeerderen: angst kan
groeien op het moment dat je je erop focust.
Het is als in de parabel waarin een klein kind aan zijn opa vraagt: ‘Opa,
waarom kijk je zo zorgelijk?’
Opa antwoordt: ‘In mij vechten twee wolven, de een heet liefde en de ander
heet angst.’ Het kind vraagt: ‘Opa, welke wolf gaat er winnen?’ En opa zegt:
‘De wolf die ik voed.’
Het verhaal lijkt ook een beetje op dat van Heracles, die met het
veelkoppige monster de Hydra vecht. Steeds als hij er één kop af slaat,
groeien er twee voor in de plaats. Is het niet zo dat een probleem dat wij
voluit bestrijden vaak groter wordt? Door tegen iets te vechten, maak je het
sterker. Alles wat je aandacht geeft groeit.
De godin Durga, die in dit verhaal als eerste de strijd aangaat, richt een
bloedbad aan en creëert daarmee nog meer demonen. Als ze ziet dat ze geen
schijn van kans maakt en in wanhoop en woede haar wenkbrauwen fronst,
wordt Kali geboren.
Bloed, rood bloed, hoort bij leven en dood. Geboorte en dood zijn vaak
bloederige aangelegenheden. Kali lijkt bloeddorstig, maar ze maakt juist een
einde aan het bloedvergieten door het bloedbad te stoppen en het bloed te
verzwelgen.
Het bloed dat vergoten wordt, is niet het gevolg van de problemen, maar de
oorzaak. Je kunt problemen niet oplossen zonder de oorzaak ervan weg te
nemen. Dat symboliseert Shiva. Ook hij is ongerust over de blinde woede van
Kali, maar hij gaat niet de strijd met haar aan. Hij gaat voor haar liggen, als
een teken van overgave. En dan pas komt Kali’s woede tot bedaren en komt
zij tot stilstand.

Kali wordt door de hindoes beschouwd als de godin van de transformatie. In


wezen creëert zij geen angst en verderf, maar maakt ze er korte metten mee.
Ze neemt de angst voor de dood juist weg. Kali symboliseert dan ook niet de
dood. Ze helpt mensen hun angst voor de dood te overwinnen en daarom is ze
geen afschrikwekkende maar juist een liefdevolle verschijning. Ze is de
moedergodin zelf, niet de keerzijde van het goddelijke.
Kali leert ons dat strijd en angst niets oplossen. We zullen de wortel van het
lijden – innerlijke angst en onwetendheid – moeten wegnemen. En op al die
momenten dat we iets negatiefs een halt willen toeroepen of wanneer we
geweld of onrecht willen stoppen, kan Kali ons behulpzaam zijn. Zij helpt
ons scherp te zijn, zo nodig hard en impopulair. Ze helpt ons dat wat ons lief
is met hand en tand te beschermen en te verdedigen en ervoor te zorgen dat
het leven op aarde voort kan gaan.

Het verhaal over Kali en de demonen – de strijd op leven en dood – heeft


vele varianten. Een hedendaagse variant zien we in de sciencefictionfilm The
Terminator, waarin eveneens de strijd om het voortbestaan van de aarde op
bloedige wijze wordt uitgevochten. In dit geval zijn de demonen machines:
computers en cyborgs.

The Terminator I

Een geavanceerde supercomputer genaamd Skynet is ontwikkeld met als doel


de mens uiteindelijk te vervangen. De geavanceerde technologie maakt deze
computer oppermachtig. Maar het systeem ontwikkelt zelfbewustzijn en
begint met het uitroeien van de mens door middel van diverse deelmachines.
Dat is net zoiets als het klonen van Raktabeeja.
Gelukkig hebben de mensen een slimme en charismatische leider, John
Connor, die de machines de baas zal kunnen. Om deze menselijke held te
vernietigen besluiten de machines naar het verleden te reizen om zijn moeder
Sarah (Sarah is de oermoeder in joods-christelijke zin en ze zal een zoon met
de initialen J.C. ter wereld brengen) te vermoorden. Zo kunnen ze voorkomen
dat John Connor überhaupt geboren wordt.
De film vertelt over een bittere strijd op leven en dood tussen de zwangere
Sarah en de Terminator, waarin uiteindelijk Sarah de cyborg te slim af is –
‘You’re terminated, fucker!’ – en het helse apparaat definitief weet te
deactiveren. Het kind dat ze in zich draagt en waarvan ze voelt dat het
voorbestemd is grootse daden te verrichten, heeft ze veiliggesteld door de
Terminator uit te schakelen.
Hier gaat het om scheppen en vernietigen op het scherpst van de snede.

Deze verhalen gaan over onze primaire, instinctieve drijfveer. Het gaat hier
om geworteld zijn, aarding, voeding, vertrouwen, veiligheid, huis, het
moederinstinct, gezondheid en basis. Maar ook om onze angsten, ons
overlevingsinstinct, onze destructieve neigingen. Bloed, strijd en
adrenaline…

Vragen
•_Wanneer heb jij te maken gehad met angsten die je maar met moeite de
baas kon worden?
•_Ben je wel eens geconfronteerd met blinde woede?
•_Heb je wel eens iets wat je dierbaar is moeten beschermen of
verdedigen?
•_Heb je wel eens moeten vechten voor je leven?
•_Ken je voorbeelden van mensen die dat wat hun lief was met gevaar
voor eigen leven hebben beschermd?
•_Zijn er films of verhalen waar je aan moet denken als je deze verhalen
leest?

Baby Heracles wurgt twee slangen

Een andere mooie mythe hierover is het verhaal van de allereerste taak van
Heracles. Heracles was een Griekse held die beroemd werd om de twaalf
moeilijke werken die hij uitvoerde in opdracht van koning Eurystheus.

Oppergod Zeus heeft zijn oog weer eens laten vallen op een aantrekkelijk
schepseltje, de mooie Alkmene, die getrouwd is met Amfitrion. Ze is
menselijk, en dus sterfelijk. Gewiekst als hij is, neemt Zeus op een nacht de
gedaante van Amfitrion aan en zo bedrijft hij de liefde met Alkmene, zonder
dat zij weet wie ze in haar armen heeft. Negen maanden later baart Alkmene
een tweeling. Het zijn twee zoons: de ene is van Zeus, de ander van
Amfitrion. Lang blijft onduidelijk wie nu de zoon van Zeus is. Zeus wil het
weten, want dan kan hij dat jongetje onsterfelijk maken.
Maar Hera, immer jaloerse echtgenote van Zeus en een machtige godin,
heeft er schoon genoeg van dat haar man haar weer ontrouw is geweest. Het
product van dat overspel onsterfelijk? Daar zal zij wel eens een stokje voor
steken. De list die Zeus gebruikt om Heracles het eeuwige leven te geven, is
dat hij de zuigeling aan Hera geeft om hem te voeden. Hera’s moederinstinct
zorgt ervoor dat ze de baby aanlegt, maar zodra ze begrijpt dat het Heracles
is, slaat ze de zuigende mond van de baby van haar tepel. De melk is al
toegeschoten en de gemorste melk vormt de Melkweg.
Nu stuurt Hera twee wurgslangen naar de wieg van de tweeling. De slangen
kruipen omhoog en sissend bewegen ze zich boven de twee baby’s. De ene
baby krijst het uit van angst, maar baby Heracles knijpt onvervaard beide
slangen de keel dicht.
Heracles draagt de naam van Hera. Terwijl Hera het voortdurend op zijn
leven heeft voorzien en hem eigenlijk dood wil hebben, heeft ze hem ook de
eerste druppel moedermelk gegeven. Heracles blijft een vijandige relatie
houden met Hera, maar tegelijkertijd is hij nauw met haar verbonden. Het is
een vreemde moeder-zoonrelatie.

Over het verhaal


Onze primaire drijfveer is overlevingsdrang en voortplantingsdrift. Hier
begint de menselijke ontwikkeling, met onze seksualiteit, ons élan vital, ons
libido. Hier ligt de basis van de dualiteit tussen mannen en vrouwen en
hiervandaan werkt die goddelijke energie zich omhoog. Vaak is dit proces
gesymboliseerd door twee slangen die zich langs een staf omhoogwerken: de
caduceus heet dit oeroude beeld. De staf is de ruggengraat. De slangen staan
voor de mannelijke en de vrouwelijke seksuele energie, de twee stromen van
de levensenergie, die in het oosten ‘kundalini’ wordt genoemd.
De oppergod Zeus is de god der goden. Hier zien we hem afdalen naar de
aarde en de liefde bedrijven met een menselijk schepsel. God en mens
vermengen zich in de seksualiteit en uit deze verbinding wordt Heracles
geboren: halfgod en held, de belichaming van kracht en persoonlijke macht.
Heracles laat in zijn verdere leven zien dat de mens het duister kan
overwinnen, dat moed en volharding kunnen leiden tot onsterfelijkheid, de
ultieme beloning. Ook door zijn werken symboliseert deze held de verbinding
tussen hemel en aarde. Hij heeft macht over duistere energie en laat op
symbolische wijze zien wat ons als mens te doen staat: sterk zijn, energie
onder controle krijgen. Als we de twaalf taken – lees: de schier onmogelijke
opdracht die leven heet – met succes voltooien, wacht ons als beloning een
goddelijke staat.

Een ander motief in dit verhaal is onze reactie op gevaar. Als de slangen in de
wieg kruipen, begint de halfbroer van Heracles te gillen van angst, terwijl
Heracles met zijn babyvuistjes de slangen wurgt. Hoe gaan wij in ons leven
om met angst? Vechten we of vluchten we? Gillen we het uit van angst of
zijn we opgewassen tegen de gevaren die het leven voor ons in petto heeft?

Vragen
•_Hoe ga jij om met gevaar?
•_Wanneer heb jij het uitgegild van angst?
•_Wanneer heb jij moed getoond om een extreem gevaarlijke,
levensbedreigende situatie het hoofd te bieden?
•_Welke verhalen over het overwinnen van monsters ken je nog meer?

Er zijn veel verhalen over slangen en de symboliek van de slang is


complex. De slang staat voor vernieuwing en verjonging omdat hij zijn
huid kan afleggen en daaronder blijkt een fonkelnieuwe huid te zitten. Hij
is het symbool van wijsheid maar ook van dualiteit: slangen hebben
immers een gespleten tong. Hoewel hij over de grond kruipt en dus sterk
met de materie is verbonden, komt hij net als een vogel uit een ei. Hij
heeft vaak een dodelijke beet en verbindt dus leven en dood met elkaar.
De oudste betekenis van de slang is de macht van seksualiteit, het
dierlijke in de mens.
In het scheppingsverhaal uit de Bijbel zien we dat de slang ervoor zorgt
dat Eva van de appel eet. Daarna worden zij en haar man uit het paradijs
verdreven. In oude Bijbelse termen laat Eva zich verzoeken door het
kwaad, maar in feite zet zij een stapje vooruit in de ontwikkeling van het
menselijk bewustzijn. Ze eet van de vrucht van de boom van goed en
kwaad, dat wil zeggen dat ze zich bewust wordt van goed en kwaad, dat
ze een geweten krijgt, een moraal. Als we die stap maken en boven onze
primaire, instinctieve natuur uit stijgen, betekent dat ook dat we uit de
heelheid – het paradijs van de instinctieve lustgevoelens – worden
verdreven. Want vanaf dat moment zijn we niet meer één met het geheel.
De dualiteit is een feit geworden.

Medusa, het slangenmonster

Medusa is een Gorgon, een van de drie monsterlijke dochters van de


zeegoden Phorcys en Ceto. Zij begint haar leven onbekommerd als een
beeldschone nimf, zeer ingenomen met haar eigen schoonheid en daardoor
misschien een beetje uit de hoogte.
Op een dag wordt ze verliefd op Poseidon, de god van de zee. Dat is op
zich niet zo erg, maar het verliefde stel begaat een stomme fout: zij bedrijven
de liefde in de heilige tempel van Athene. Poseidon neemt voor de
gelegenheid de gedaante aan van een paard of een vogel. Als Athene dat
merkt, wordt ze woedend. Haar priesteressen moeten maagd blijven, net als
zijzelf, en deze daad is ongehoord. Ze neemt wraak door het mooie haar van
Medusa te veranderen in slangen. En ze spreekt een vloek uit: iedereen die
naar Medusa kijkt, zal onmiddellijk verstenen. Maar dat is voor Athene nog
niet genoeg, eigenlijk wil ze Medusa dood. Om dat voor elkaar te krijgen,
roept ze de hulp in van Perseus.
Perseus wordt eropuit gestuurd, hij moet haar het hoofd van Medusa
brengen. Verschillende goden helpen hem. Van Hermes krijgt hij vliegende
schoenen, van Hades een kap die hem onzichtbaar maakt en van de
Hesperiden een reistas waar alles in kan, maar die toch heel klein blijft. Zeus
geeft hem een kromzwaard dat door alles heen gaat en van Athene krijgt hij
een spiegelglad schild. Met die spullen gaat hij op weg om Medusa te zoeken.
Als hij allerlei versteende mensen ziet staan, begrijpt hij dat hij in de buurt
komt. Hij trekt zijn vliegende schoenen aan, zet zijn onzichtbaarheidskap op
en volgt het spoor van versteende mensen. Zijn schild houdt hij voor zijn
ogen, zodat hij zelf Medusa niet aan hoeft te kijken. Medusa ziet hem niet
aankomen, hij is goed beschermd. Perseus wacht tot Medusa slaapt, haalt
diep adem en hakt met al zijn kracht haar monsterlijke hoofd eraf.
Op het moment van haar dood worden haar kinderen, verwekt door
Poseidon, geboren: een reus, Chrysaor, en het gevleugelde paard Pegasus.
Haar zusters, de andere Gorgonen, beginnen te krijsen en willen achter
Perseus aan gaan, maar ook zij kunnen hem niet zien. Snel stopt Perseus
Medusa’s hoofd in de kleine, magische reistas en dan gaat hij op weg terug
naar huis. Onderweg zal hij nog tal van vijanden doen verstenen met het
hoofd van Medusa. Ten slotte geeft hij Medusa’s hoofd aan Athene. Vanaf
dat moment draagt zij het altijd op haar borstschild, om haar vijanden te
verstenen.

Over dit verhaal


Medusa heeft dezelfde soort destructieve kracht als de hindoegodin Kali. Ze
begint als nimf: symbool van verleiding en begeerte. Als we daarmee
lichtzinnig omgaan in de tempel van ons lichaam transformeert het tot
destructieve kracht.
Athene is immers geboren uit het voorhoofd van Zeus en is een ‘denkende’
godin. Seks in haar tempel, symbool voor het heilige lichaam, beledigt haar
diep. Lust en begeerte bezoedelen haar heiligdom! Daarmee maakt ze korte
metten. Je zou kunnen zeggen: als we onze basale verlangens ontkennen of
verdringen, komen we in ons hoofd te zitten. Geblokkeerde seksuele energie
kan mensen doen verstenen en verharden. Maar Athene is ook de godin van
de ratio die de strijd aangaat met de begeerte. Als ze Medusa de baas is
geworden, komt Athene in de bloei van haar kracht. Om werkelijk krachtig te
zijn, zegt dit verhaal, moet je de lagere driften onder controle zien te krijgen.
Ze mogen in ieder geval niet sterker zijn dan jij.

Vragen
•_Wanneer heb jij een conflict tussen ratio en begeerte ervaren?
•_Wanneer heb jij heftige verlangens onderdrukt?
•_Heb je voorbeelden van verhalen waarin het gaat om de strijd tussen
ratio en gevoel?

Demeter en Persephone

Demeter, Griekse godin van vruchtbaarheid, landbouw, bloemen en oogst,


heeft van oppergod Zeus een dochter, genaamd Persephone. Het is een lief en
blij kind dat elke dag vrolijk buiten speelt en bloemen plukt op het veld. Ze is
onbezorgd en onbevangen.
Op een mooie dag in de lente scheurt de aarde plotseling open en Hades,
god van de onderwereld, verschijnt. Hij rijdt op een zwarte wagen met wilde
paarden en grijpt de mooie jonge Persephone vast, trekt haar op zijn wagen
en sleurt haar mee naar de onderwereld. Als Demeter ontdekt dat haar
dochter verdwenen is, is ze ten einde raad. Wanhopig zoekt ze naar haar
dochter. Aan alle goden vraagt ze of iemand haar heeft gezien. Niemand kan
het haar vertellen, behalve Helios, god van de zon. Alles komt immers altijd
aan het licht. Helios vertelt haar wat hij weet: Persephone is van het pad
afgedwaald bij het bloemen plukken en door een zwarte man naar beneden
gesleurd. ‘Demeter,’ zegt Helios, ‘ik ben bang dat ze in de onderwereld is.’
Als Demeter dat hoort, trekt ze zich terug in haar huis, in diepe rouw.
Vanaf dat moment verzaakt ze haar taken als vruchtbaarheidsgodin. Buiten
verdort de aarde, de bloemen verwelken, de bomen brengen geen vruchten
meer voort. De dieren kunnen niet meer overleven en het voortbestaan van de
aarde is in gevaar.
Zeus wordt ongerust. Hij brengt Demeter een bezoek en smeekt haar naar
buiten te komen en haar werk te doen, want de mensheid zal verloren gaan
als zij haar goddelijke taak niet uitvoert. Maar Demeter weigert. Eerst moet
haar dochter terugkeren.
Zeus stuurt Hermes naar de onderwereld om Persephone mee terug te
nemen en met haar moeder te herenigen. Hermes komt aan bij Hades en legt
hem uit dat Zeus opdracht geeft om Persephone mee naar boven te nemen,
omdat anders de aarde zal vergaan. Hades, die inmiddels smoorverliefd is
geworden op Persephone, weet dat hij zijn broer Zeus niet kwaad moet
maken. Tegen zijn zin stemt hij toe… maar pas nadat hij Persephone verleid
heeft om zes granaatappelpitten te eten. Dat maakt haar weerloos en
afhankelijk van hem.
Hermes brengt Persephone terug bij haar moeder en beide vrouwen zijn dol
van vreugde. Demeter sluit haar dochter in haar armen. Maar als ze hoort dat
Persephone granaatappelpitten heeft gegeten, weet ze dat haar dochter niet
altijd bij haar zal kunnen blijven. Ze zal haar op zijn minst moeten delen met
Hades.
En sindsdien is het zo dat Persephone steeds zes maanden in de
onderwereld woont bij haar man Hades, waar ze over de dode zielen waakt.
Dan is het winter op aarde. Maar na een half jaar keert ze terug naar haar
moeder Demeter, die er dan voor zorgt dat de gewassen weer gaan groeien en
het land weer voedsel voortbrengt. Dan is het lente en zomer op aarde.

Over dit verhaal


Er zijn talloze verhalen over een afdaling naar de onderwereld of een val in
een put: van Persephone tot Alice in Wonderland loopt een rechte lijn. Op
één laag van betekenis zegt het verhaal: wij zijn goddelijke wezens, we horen
eigenlijk in de hemel thuis, waar geen dood is en geen verval, geen duisternis
en geen ellende. Maar om de een of andere reden en op de een of andere
manier zijn we gevallen, afgedaald, naar een wereld waar wel dood is. Vanuit
de hemel gezien, de woonplaats van de goden, is de aarde een onderwereld.
Hier op aarde heerst de dood, want alles wat leeft, moet sterven. Persephone
zou nog wel terug kunnen naar haar goddelijke status, ware het niet dat ze
verleid was om iets te eten. Hier zien we de parallel met het
scheppingsverhaal, waarin Eva een appel eet en daarna ook dóór moet, naar
het leven op aarde, weg van de eenheid met het goddelijke.
Ademen, huilen en krijsen is het eerste wat we doen als we geboren
worden. En eten is onze eerste troost. De zoete moedermelk doet ons het
moeiteloze leven in de ‘hemel’ vergeten. En zo beginnen we dapper aan ons
stroeve, kommervolle, ingewikkelde en pijnlijke aardse bestaan.

Op een andere laag zien we in Demeter, godin van de vruchtbaarheid, en


Hades, god van de onderwereld, de twee zijden van het aardse bestaan:
creatie en destructie, leven en dood. Waar Demeter ons een veilig onbezorgd
leven wil bieden, overvalt Hades ons af en toe om ons mee te sleuren naar de
duisternis. Net als we onbezorgd bloemen aan het plukken zijn, worden we
overvallen door een onverwachte crisis. Maar dan is er toch weer een
oplossing en kunnen we weer terug naar boven.
Het besef dat het leven cyclisch is, kan zeer troostrijk zijn. Na regen komt
altijd weer zonneschijn en in de diepste duisternis is altijd wel een lichtpuntje
te vinden. Misschien kunnen we wel meer genieten van de lente en de zomer
na een koude, lange winter en zijn we dankbaarder als we de wind een tijdje
mee hebben, vanuit het besef dat het ook tegen kan zitten.

Vragen
•_Wanneer ben jij door Hades ontvoerd en heb je een tocht naar de
onderwereld gemaakt?
•_Heb je voorbeelden van momenten dat jij van je onbekommerdheid
werd beroofd?
•_Heb je wel eens een periode van ‘onvruchtbaarheid’ ervaren?
•_In hoeverre kun je overeenkomsten vinden tussen het verhaal van
Persephone en dat van Roodkapje?

De dans van de rode schoentjes

Mieke: ‘Waarschijnlijk was ik een jaar of acht toen ik de rode schoentjes


voor het eerst in de Efteling zag. Gefascineerd keek ik naar de twee
volkomen zelfstandig dansende knalrode schoentjes. Niet alleen was ik
onmiddellijk verliefd op de schoentjes – zulke wilde ik ook – maar het
was alsof ze een verlangen bij me wakker maakten zelf ook te dansen. In
diezelfde periode las mijn moeder mij – misschien wel naar aanleiding
van het bezoek aan de Efteling – de versie voor die Hans Christiaan
Andersen schreef. Dat verhaal verontrustte me enorm en het spookte nog
lang door mijn hoofd. Ik begreep het niet helemaal en vond dat het
vreselijk wreed en onbevredigend eindigde. Ik kon toen nog niet
uitleggen waarom. Later in mijn leven las ik een bewerking van het
sprookje in De ontembare vrouw van Clarissa Pinkola Estes en toen
begreep ik meer.’

Het verhaal gaat over een klein, moederloos, arm meisje dat alleen door de
wereld trekt. We geven haar geen naam omdat het een meisje is van alle
tijden en van alle culturen. Het is een vrije, wilde ziel. Om haar voetjes warm
te houden, spaart het meisje kleine lapjes waar ze schoentjes van naait. Die
bontgekleurde schoentjes beschermen haar tegen kou en pijn en geven haar
een gevoel van rijkdom. En zo trekt ze over de heuvels, door de bossen, langs
dorpen en steden. ’s Nachts zoekt ze een schuilplaats om te slapen. Soms is
dat in een stal, soms in het open veld.
Op een avond, als ze op zoek is naar een slaapplaats, stopt er een gouden
koets met daarin een oude rijke dame. De dame buigt zich naar voren, wenkt
het meisje en nodigt haar uit met haar mee naar huis te gaan. Ze belooft haar
een dak boven het hoofd, een warm bed en iedere dag heerlijk eten.
Het meisje is onder de indruk van de prachtige gouden koets en de juwelen
die de dame draagt, en laat zich verleiden. Ze stapt in de koets en gaat mee.
Niet veel later arriveren ze bij een groot statig huis met allerlei bedienden.
Het meisje gaat in een warm bad, krijgt een zachte, kleurige, warme pyjama
aan en mag dan aan een grote rijk gevulde tafel eten van het heerlijkste en
geurigste voedsel dat je je maar kunt voorstellen. Ze geniet met volle teugen
totdat ze haar buikje vol heeft gegeten. Daarna stapt ze in een groot bed met
schone, stijf gesteven lakens en warme dekens, en slaapt als een roos.
De volgende dag als ze wakker wordt, vraagt ze naar haar lappenschoentjes
en haar vertrouwde kleren, maar ze krijgt te horen dat de rijke dame die oude
rommel heeft weggegooid. Het meisje schrikt, maar legt zich erbij neer. De
nieuwe nette kleren die ze aankrijgt, zijn weliswaar schoon maar doen haar
verlangen naar haar oude leventje en haar oorspronkelijke schoentjes. Toch
begrijpt ze dat haar oude levensstijl niet past in haar nieuwe omgeving. Wel
ontsteken de herinnering en het stiekeme verlangen een vuurtje in haar hart.
Omdat het meisje van de oude dame op zondag mee moet naar de kerk,
heeft ze nieuwe schoenen nodig. Ze brengen daarom een bezoek aan de
plaatselijke schoenmaker en daar ziet het meisje een paar prachtige,
glanzende, rode schoentjes, die haar aan haar oude schoentjes herinneren. Ze
wijst het rode paar aan: ‘Die wil ik.’
De oude vrouw, die half blind is, heeft niet door dat het rode, schandalige
schoentjes zijn en helemaal geen keurige zondagse schoenen.
Eenmaal terug in het grote huis past het meisje de schoentjes en maakt een
paar danspasjes. De oude vrouw komt erachter en is boos. Ze pakt de
schoentjes af en smijt ze achter in een kast. Ze verbiedt het meisje de
schoentjes ooit nog te dragen.
Maar het meisje vindt de schoentjes zo mooi dat ze ze bij het eerstvolgende
kerkbezoek stiekem toch aandoet. Bij de ingang van de kerk staat een oude
soldaat met een arm in het verband, die de rode schoentjes opmerkt. ‘Mooie
dansschoentjes,’ zegt hij en hij grijnst.
In de kerkbank heeft het meisje alleen maar oog voor de schoentjes en ze
stelt zich voor hoe ze ermee zou kunnen dansen. Heel voorzichtig doet ze een
paar danspasjes, maar eenmaal begonnen lijkt het wel of de schoentjes niet
meer kunnen stoppen. Ze dansen met haar de kerk uit en pas als ze bij het
grote huis aankomen, stoppen ze. De oude dame is woedend en weer worden
de schoentjes achter in de kast gegooid.
Maar ’s nachts is het verlangen weer zo krachtig dat het meisje het niet kan
laten de schoentjes toch weer even aan te trekken en stiekem een paar
danspasjes te doen.
En dan gebeurt het. De schoentjes gaan weer een eigen leven leiden en ze
dansen en dansen en slepen haar mee naar buiten, de duisternis in. Heen en
weer, de straat uit, het donkere bos in. En daar tussen de bomen staat weer de
gewonde soldaat met zijn ene arm in het verband, die grijnzend zegt: ‘Wat
een prachtige dansschoentjes heb jij toch.’
En de schoentjes gaan met haar op de loop, ze dansen een vreselijke dans,
sleuren haar mee naar het kerkhof, waar de geesten boven hun graf hun eigen
macabere dans dansen en krijsen: ‘Jij zult dansen tot je dood!’
De schoentjes dansen verder tot ze weer bij het grote huis uitkomen. De
oude dame blijkt inmiddels te zijn gestorven. Iedereen is in het zwart gekleed.
Het meisje roept wanhopig: ‘Help me deze schoentjes van mijn voeten te
snijden!’
Er verschijnt een beul met een hakmes die het meisje vastpakt en een
poging doet om de schoentjes van haar voeten te hakken, maar de schoentjes
zitten vastgeklonken aan haar voeten. Er zit niets anders op: de beul hakt de
voetjes van het meisje er helemaal af. Het is de enige oplossing. En eindelijk
is het meisje ervan verlost. Uitgeput ziet ze hoe in de verte de schoentjes hun
eeuwige dans dansen. De heuvel op, de verte in. Verder en verder.

Over dit verhaal


Het sprookje eindigt als een ware film noir, duister en onheilspellend. Op het
zwartste moment, als alles verloren lijkt, blijven wij achter. Dat is vreemd.
Want de meeste sprookjes eindigen met: ‘En ze leefden nog lang en
gelukkig.’ Zo niet dit sprookje. Je kunt veronderstellen dat het een onaf
sprookje is en een deel is uit een langere geschiedenis.
Maar in dit geval blijven we toch achter in verwarring. In heel veel
verhalen kennen we het moment dat alles pijnlijk en verloren lijkt. In de reis
van de held is het fase 9, het dolkmoment (zie kader). Een uiterst pijnlijke
ingreep is nu nodig om de situatie te keren.
De reis van de held
Volgens Joseph Campbell is er eigenlijk maar één oerverhaal, de
zogenaamde monomythe. Het verhaal van scheiding – inwijding –
terugkeer. Het is de reis van de held, waarin de hoofdpersoon, die in dit
verband ‘de held’ of ‘de heldin’ wordt genoemd, uitgedaagd wordt het
gewone leventje achter zich te laten om een onbekend avontuur aan te
gaan. In de meeste verhalen leidt die reis, of die nu metaforisch is (een
innerlijke reis) of daadwerkelijk plaatsvindt, via hoogte- en dieptepunten
uiteindelijk tot groei en (zelf)ontwikkeling. Aan het einde is de held of
heldin niet meer wie hij of zij aan het begin was. Soms wijzer, gelukkiger
of minder eenzaam geworden. Hij heeft bepaalde inzichten verworven,
maar soms gaat hij aan het einde van het verhaal ook dood. Als het slecht
afloopt, zijn er toch lessen geleerd en is de gemeenschap verrijkt.
Alle verhalen die er verteld worden en ooit verteld zijn, zijn variaties op
dit thema.

De reis van de held kan in twaalf stappen worden onderverdeeld.

1 De proloog
Alles wat voorafgaat, de bagage die je meeneemt, het broeden, de
voorbereidingen, zwangerschap, voorvoelen, het dorre land, incompleet
zijn, stagnatie, op zoek zijn, het gevoel dat er iets ontbreekt.

2 De oproep tot avontuur


Het nieuwe idee, wake-up-call, geroepen worden, geboorte, opdracht,
impuls tot handelen, soms waarschuwing. Alles komt in beweging.

3 Weerstand en weigering
Er nog niet aan willen, ontkenning, uitvluchten bedenken, spierballen
kweken, rantsoen aanleggen, buffelen, keihard werken, aarzeling en
terughoudendheid.

4 Een mentor ontmoeten


Advies krijgen, nieuwe vaardigheden leren, voorbereidingen voor de reis,
een nieuwe identiteit.
5 De selectiedrempel
Eerste beproeving of test, examen, de eerste echte actie, wachter aan de
poort. Moed tonen.

6 De nieuwe wereld
Eerste overwinningen en daarvan genieten, beginnersgeluk,
zelfvertrouwen, nieuwe vrienden, maar ook nieuwe beproevingen.
Naïviteit.

7 De inwijding
Banden aangaan, orde op zaken stellen, echte verantwoordelijkheid
nemen, gespiegeld worden, details en regels, planning.

8 De crisis
Onverwachte tegenslag. Moeilijke tijden, verlies, ramp, schandaal, het
initiatief verliezen, teleurstelling, bedrog, verlating, symbolische dood,
het moeilijkste moment, de grootste angst.

9 De dolk
De buit pakken, de laatste knoop doorhakken, vuile handen maken,
verraad, diep in de penarie zitten, ontluistering, zelfinzicht. Confrontatie,
de consequenties overzien.

10 De terugkeer naar het licht


Hernieuwde focus, hervinden van de betekenis. Waarom waren we
hieraan begonnen? Nieuwe visie op de toekomst, focussen, acceleratie.

11 Dood en wederopstanding
Finale test. Erop of eronder. Gaan staan voor wie je bent, ruggengraat
tonen, sterven voor je idealen, de lessen die je geleerd hebt herinneren,
loutering, kernwaarden.

12 Het elixer
De inzichten die zijn verworven, de vergeving. Losse eindjes komen
samen, terug naar de gemeenschap met de veroverde schat, meerwaarde
genereren door je eigen inzichten. Wat kun je betekenen voor de wereld?
Het ego is opgelost. De les is geleerd, de cyclus is ten einde…
Een nieuwe cyclus dient zich aan.

We kunnen alleen maar hopen dat de voetjes zullen aangroeien en dat het
meisje haar oorspronkelijke vrijheid en geluk zal terugvinden. In de versie
van Andersen lezen we dat ze de rest van haar leven dienstbaar moet zijn aan
anderen, als straf voor haar obsessieve verlangens.
De symbolische betekenis van het verhaal is misschien wel dat we niet met
surrogaatoplossingen genoegen moeten nemen, dat we onze ware passie niet
moeten verloochenen. Het meisje verliest haar ‘ware natuur’ en haar
oorsprong op het moment dat ze in de gouden koets instapt.
Een andere interpretatie is dat het instappen in de gouden koets het moment
zou zijn dat de ziel een lichaam krijgt. De fysieke, materiële wereld biedt ons
warmte, veiligheid, zekerheid, eten, rijkdom, geld, misschien wel juwelen…
maar kan ons nooit de complete innerlijke rijkdom en de volheid bieden die
we ervaren hebben voordat we het lichaam (lees: de vorm, de structuur, het
keurslijf) kozen.
Het meisje spaart lapjes om haar voetjes te beschermen en is bedreven in de
eindjes aan elkaar knopen. Dat het om schoentjes gaat, betekent dat het om
basale zekerheden gaat. Voeten staan voor onze basis, de verbinding met de
aarde. Als dat in orde is, voelen we ons vrij, veilig, en kunnen we van daaruit
onze werkelijkheid creëren.
Maar in ieders leven dient het goudenkoetsmoment zich aan. De koets is
het lichaam waarin de ziel een onderkomen vindt. De boeddhisten vergelijken
het menselijk lichaam vaak met een koets.
Het betreft een keuze die ons noodgedwongen uit de heelheid, het paradijs,
laat verdwijnen. We vallen en de dualiteit, een wereld vol tegenstellingen,
neemt een aanvang. We zijn vanaf dat moment on-heel en onheil staat ons te
wachten. Dat kan niet anders. De afscheiding van onze goddelijke natuur is
een feit en vanaf dat moment ontstaat al het verlangen terug te keren naar de
oorsprong, naar de godheid, naar de heelheid.
En vanaf dat keuzemoment verliest de ziel haar oorspronkelijke vrije staat
en is gebonden aan regels. Alles lijkt een beetje nep. De pleegmoeder is een
nepmoeder, niet de echte moeder aarde, en ze is bovendien blind voor de
behoeften van het kind. Er zijn regels en wetten en het kind raakt haar
oorspronkelijke vrijheid kwijt.
Het verlangen van het meisje naar de oorspronkelijke schoentjes maakt dat
ze verblind raakt en haar verlangen wordt obsessief. Dat is het gevaar als we
onze ware behoeften negeren, onze natuur ontkennen en onze verlangens
achter in de kast smijten om ons aan te passen aan de eisen die de wereld ons
oplegt.
Het afhakken van de voetjes doet sterk denken aan het afhakken van de
handjes in het sprookje ‘Het meisje zonder handjes’, waarvan we weten dat
de handjes later in het verhaal, na veel verwikkelingen, weer aangroeien.
Laten we ervan uitgaan dat ook de voetjes weer aangroeien en dat wat
aanvankelijk on-heel was, weer geheeld is.
Het meisje uit het verhaal over de rode schoentjes staat voor de vrije,
creatieve ziel. Het is dat deel in ons dat moeiteloos kan scheppen, dat
ongebonden en vrij is en dat een diepe rijkdom in zichzelf ervaart, maar dat
die vrijheid en sprankeling kwijtraakt op het moment dat er concessies
gedaan worden aan de vrije natuur met het oog op veiligheid, zekerheid, geld.
Het moment dat we ons aan de regels van de maatschappij, de ouders, de
school of de norm onderwerpen om erbij te horen.
Vanaf dat moment zijn we gebonden aan de wetten die gelden en is er
alleen nog de herinnering aan de vrijheid en de ongebondenheid. Waren er
aanvankelijk nog ongekende mogelijkheden, werden overal oplossingen voor
gevonden, ervoeren we veiligheid, vrijheid en rijkdom, waren er geen
banden, geen verplichtingen, voortaan is er alleen maar het verlangen naar
wat diep in ons systeem ervaren wordt.
Als je je passie wilt leven, zul je in de eerste plaats je ware natuur moeten
respecteren en dat wat je geluk verschaft niet in de vuilnisbak of achter in een
kast moeten (laten) gooien.

Vragen
•_Wat zijn jouw oorspronkelijke schoentjes? Wat is jouw ware natuur?
•_Wanneer ben jij in de metaforische gouden koets gestapt?
•_Ben je wel eens in de ban of de greep geweest van iets wat in de ogen
van anderen ongepast was?
•_Heb je wel eens iets stiekems gedaan?
•_Van welke obsessie zou jij je moeten bevrijden?

Is er nog iemand anders?

Nog een verhaal dat te maken heeft met leven en overleven. Dit joodse
verhaal gaat over basisvertrouwen en geloven in hulp van hogerhand als de
dood je op de hielen zit.
Een rijke, gelovige jood besluit voor het eerst van zijn leven op wintersport
te gaan. Hij gaat skiën, iets wat hij nog nooit gedaan heeft.
Onervaren als hij is, verlaat hij de piste en komt ten val, vlak boven een
ravijn.
Als door een wonder weet hij zich vast te klampen aan een stukje rots dat
uitsteekt. Onder hem gaapt de diepte. Zijn handen zijn verkleumd van de kou
en hij dreigt zijn grip te verliezen.
In doodsangst schreeuwt hij het uit: ‘Help! Is daar iemand?’
‘Ik ben het, mijn zoon,’ antwoordt een stem uit de lucht. ‘Wees niet bang,
laat los, mijn engelen zullen je opvangen en zacht op de grond zetten.’
De jood denkt na en schreeuwt dan nog harder: ‘Is er nog iemand anders?’

Over dit verhaal


Op het moment dat we in doodsnood verkeren, speelt de vraag waar we op
kunnen vertrouwen een rol. Ook mensen die in een hiernamaals geloven,
ervaren doodsangst.

Vragen
•_Heb je wel eens doodsangst ervaren?
•_Wanneer werd je gedwongen iets of iemand los te laten?
•_Waarop kun jij in de basis vertrouwen?
•_Ken jij andere verhalen over doodsangst?
2

Begeerte, genot, driften

In verhalen over begeerte, genot en driften is vaak sprake van een erotische
spanning of een sterke fysieke aantrekkingskracht. Seks, angst en geld zijn de
oorzaak van veel ellende. Geliefden zoeken elkaar op tegen beter weten in of
kunnen elkaar niet krijgen. Ze worden verteerd door jaloezie, kunnen hun
driften niet beheersen, zijn geobsedeerd, handelen instinctmatig.

Amor en Psyche

Een koning heeft drie dochters. De jongste, Psyche, is van een onaardse
schoonheid. Ze is zo mooi dat de mensen háár gaan vereren in plaats van de
godin van de liefde, Venus. We zijn hier bij de Romeinen: Aphrodite is
Venus geworden, Zeus is omgedoopt tot Jupiter, en Persephone heet
Proserpina.
De tempel van Venus wordt verwaarloosd doordat de mensen meer
belangstelling hebben voor Psyche, en Venus wordt razend van jaloezie. Ze
geeft haar zoon Amor opdracht te zorgen dat Psyche verliefd wordt op een
ellendeling, een man van het allerlaagste allooi, een nul. Amor gaat op pad
om zijn moeders opdracht uit te voeren, maar als hij Psyche ziet, wordt hij
zelf verliefd op haar. Hij zorgt ervoor dat niemand met Psyche wil trouwen.
Dat is natuurlijk een groot probleem. Zo’n mooi meisje en niemand vraagt
om haar hand. Haar twee zusters zijn allang getrouwd en Psyche dreigt een
ouwe vrijster te worden. Ten slotte raadpleegt de koning een orakel. Het
antwoord is vreselijk: Psyche moet uitgeleverd worden aan een draak. Maar
ja, wat moet, dat moet.
In een droevige stoet wordt het meisje boven op een berg gebracht en daar
wordt ze achtergelaten, om door de draak verslonden te worden. Maar wat
gebeurt er? In plaats van een draak komt er een zachte wind opzetten en die
blaast haar een dal in, waar een prachtig paleis staat. Nieuwsgierig nadert
Psyche het paleis.
Er is niemand te zien, maar de deuren zwaaien vanzelf open, dus ze loopt
naar binnen. In een luisterrijke eetzaal staat heerlijk eten klaar. Nog steeds is
er niemand, maar toch wordt ze bediend door onzichtbare handen als ze
aanschuift. Ze laat het zich goed smaken.
Dan blijkt er ook een bad voor haar klaar te staan en er klinkt lieflijke
muziek. Psyche geniet van alles. Dan valt de nacht. En er is een bed…
Psyche gaat in het zachte bed liggen.
In het donker komt er iemand naast haar liggen. Hij neemt haar in zijn
armen, hij blijkt een heerlijke minnaar. Het is Amor, maar dat mag ze niet
weten. Natuurlijk bedrijft hij goddelijk de liefde met haar. Hij vertelt haar dat
ze nooit mag proberen erachter te komen hoe hij eruitziet. Als ze dat doet,
moet hij weg.
Psyche vindt het allemaal fantastisch. Overdag vermaakt ze zich prima in
het paleis en ’s nachts is daar haar mysterieuze minnaar. Al snel is ze
zwanger. En dan wil ze haar zusters vertellen hoe goed ze het getroffen heeft.
Amor waarschuwt haar: ‘Doe het niet, je zusters zijn niet te vertrouwen!’
Maar Psyche bidt en smeekt en dan geeft Amor toe en mag ze haar zusters
uitnodigen.
Beide zusters worden door dezelfde zachte wind het dal in geblazen en
komen op bezoek in het paleis. Als ze zien hoe goed Psyche het heeft,
worden ze gek van jaloezie. ‘Onze mannen zijn minder rijk dan de hare,’
zeggen ze tegen elkaar, ‘dat is onverdraaglijk.’ Samen verzinnen ze een list.
‘Jij denkt dat je onbekende man een god is,’ zeggen ze tegen hun
nietsvermoedende jongste zusje, ‘maar in werkelijkheid is hij een griezelige,
mensenetende draak. Hij wacht tot je lekker bol bent met die baby in je buik
en dan vreet hij je op. Als je ons niet gelooft, moet je komende nacht maar de
lamp op hem richten. Dan kun je hem doden met een tweesnijdend zwaard.’
Psyche is ontdaan. Zou het waar zijn? Het lijkt er niet op, maar ja, haar
oudere zusters zeggen het en die heeft ze altijd geloofd. Ze neemt zich voor
de raad op te volgen. Als ze het stiekem doet, kan het geen kwaad, denkt ze.
Diezelfde nacht, na het liefdesspel, als ze aan haar minnaars regelmatige
ademhaling hoort dat hij slaapt, steekt ze stilletjes de olielamp aan en kijkt.
Daar ligt geen draak… Er blijkt een stralende jonge god naast haar te slapen.
Terstond wordt ze uitzinnig verliefd op hem. Helaas! Uit de olielamp valt een
gloeiende druppel olie, die belandt op de schouder van Amor. Hij schrikt
wakker. Prompt rijst hij op… Hij vliegt weg. Ze is hem kwijt, dat is de straf
voor haar wantrouwen. Psyche is verpletterd.
Ze neemt wraak op haar zusters: ze vertelt hun dat haar verdwenen man,
die een god bleek te zijn, haar verstoot. ‘Hij wil nu met jou trouwen,’ zegt ze,
eerst tegen de een en dan tegen de ander. Beide zusters spoeden zich direct
naar het dal en storten zich naar beneden; ze verwachten dat de zachte wind
hen zal dragen. Maar er komt geen goddelijke wind en ze vallen te pletter op
de rotsen.
Psyche gaat op reis om haar verloren geliefde te zoeken. Ze vraagt hulp aan
deze en gene godin, maar niemand wil haar helpen.
Uiteindelijk komt ze aan in het huis van Venus zelf, waar Amor ergens
boven in zijn jongenskamer ligt te genezen van zijn verbrande schouder.
Psyche hoopt Venus te vermurwen. Maar dat is de godin niet van plan,
integendeel: ze ontpopt zich als een boze heks. Ze krabt Psyches wangen
open en laat haar martelen door haar slavinnen Zorg en Droefenis.
Vervolgens gooit ze een lading graan, gerst, gierst, papaverzaad, erwten,
linzen en bonen door elkaar op de grond en beveelt Psyche ze te sorteren. ‘Jij
bent zo lelijk,’ zegt ze, ‘dat je alleen door hard werken een minnaar kunt
krijgen. Laat maar eens zien wat je kunt.’ Psyche probeert het niet eens, ze
gaat op de grond zitten huilen. Ze wil dood. Dan komen er mieren uit alle
hoeken en gaten en die helpen haar en schiften de berg zaden.
Natuurlijk is dat niet genoeg voor de boze godin. Er komt nog een
opdracht. ‘Verzamel een pluk wol van de schapen met de gouden vacht die
verderop grazen,’ zegt Venus. Het zijn levensgevaarlijke schapen en weer is
Psyche radeloos. Ze wil zichzelf uit wanhoop in de rivier verdrinken. Het riet
begint te praten. ‘Doe dat niet,’ zegt het riet, ‘wacht tot de middag en je kunt
de gouden wol zo van de bomen schudden.’ Beladen met goudwol komt ze
terug. Nog is Venus niet tevreden: nu moet ze een kristallen flesje vullen met
water uit de bron die de Styx, de dodenrivier, voedt. Een adelaar komt
ditmaal te hulp en volbrengt het wonder.
‘Volgens mij ben jij een heks,’ zegt Venus nu tegen Psyche en ze geeft nog
een extra opdracht: Psyche moet in het dodenrijk bij Proserpina een doosje
schoonheidszalf gaan halen. Nu wil Psyche zichzelf van een toren storten.
Maar de toren begint te praten. ‘Doe het niet,’ zegt de toren, ‘ik zal je zeggen
hoe het lukt.’ De toren legt haar precies uit wat ze moet doen. Ze moet
gerstekoeken meenemen voor de hellehond en muntstukken voor de veerman,
en zich door niets en niemand van de wijs laten brengen. Bij Proserpina moet
ze niet op de uitnodiging ingaan plaats te nemen op kussens en lekker te eten:
ze moet op de grond zitten en genoegen nemen met een korst brood. En
vooral, vooral mag ze niet in het doosje kijken dat ze meekrijgt. Alles gaat
goed en Psyche komt weer uit de onderwereld tevoorschijn, met het
verlangde doosje. Ze denkt: straks ga ik trouwen, dan moet ik toch zo mooi
mogelijk zijn? Dus ik kan beter wat van die schoonheidszalf voor mezelf
gebruiken. Zodra ze het doosje openmaakt, zinkt ze in een dodenslaap…
want dat is wat er in het doosje zat.
Maar nu zijn haar bezoekingen toch ten einde. Amor komt haar halen en hij
stopt de dodenslaap weer in het doosje. Op zijn smeekbede belegt Jupiter een
vergadering van de goden. De oppergod verordonneert dat Amor zijn bruid
mag hebben. Tegen Venus zegt hij: ‘We begrijpen je wel, jij vindt dit een
mesalliance, jouw goddelijke zoon met zo’n sterfelijk meisje. Maar we lossen
het op: we verheffen Psyche in de godenstand.’
De baby wordt geboren, het is een meisje en haar naam wordt Voluptas, de
wellust.

Over dit verhaal


Dit rijke, gecompliceerde en diepzinnige verhaal, tussen mythe en sprookje
in, bevat een schat aan thema’s en motieven die we in talloze sprookjes uit de
hele wereld zullen tegenkomen. De schrijver Apuleius laat het door een oude
vrouw vertellen in zijn boek De gouden ezel, uit de tweede eeuw na Christus.
Dit is de oudste Europese roman die bewaard is gebleven. Hij gaat over
Lucius die een tocht maakt door heksenland Thessalië. Alle heksen in het
boek zijn sterk seksbelust. Ergens midden in het boek vertelt een oude vrouw
het prachtige verhaal van Amor en Psyche. De vertelster noemt het zelf een
‘oudevrouwenverhaal’: met andere woorden, het is een mythisch verhaal uit
de orale traditie, door vrouwen doorverteld.
Het is een verhaal over seks en liefde, maar eigenlijk vertelt het in een
notendop over de grote ontwikkelingsweg die de mens gaat: van basale seks
naar goddelijke liefde.
Psyche betekent ziel en het verhaal vertelt ons dat we ooit, als mens, zo
gefascineerd zijn geraakt door ons mens-zijn, door onze eigen menselijke
ziel, dat we onze goddelijke afkomst zijn vergeten. We verwaarlozen de
godin van de liefde, om te staren naar mooie mensen. Het zal een enorme
onderneming worden, een evolutie van eeuwen en eeuwen, om onze
goddelijke status weer terug te krijgen.
Dat Amor verborgen blijft voor Psyche, zich niet laat zien en alleen ’s
nachts de liefde met haar komt bedrijven, symboliseert het eerste stadium van
onze ontwikkelingsweg: we beginnen met liefde in de vorm van seksuele
begeerte. We kennen het ware gezicht van de liefde nog niet. De slang ligt
nog opgerold onder aan de ruggengraat, in het seksuele gebied. We weten
nog niet dat ze eigenlijk heilig is. De draak waaraan Psyche geofferd moet
worden als ze de huwbare leeftijd bereikt, is bijna net zo’n oud symbool voor
seksuele lust als de slang. De draak is voortgekomen uit de slang: ze is een
slang met poten, tanden en vleugels. Elk meisje, zelfs elke mensenziel, valt in
haar puberteit ten prooi aan normale, menselijke lust. Maar eigenlijk, vertelt
het verhaal ons, bestaat die draak helemaal niet… maar is het de god van de
liefde zelf die verliefd is geworden op de mens.
Terwijl wij mensen denken dat we gewoon aan seks doen, zijn we eigenlijk
bezig een relatie aan te gaan met de goddelijke liefde zelf. Dat weten we
aanvankelijk niet: zodra we het wel weten, beseffen we smartelijk dat we die
goddelijke liefde nog niet hebben, dat die liefde vluchtig is, of ons ontvlucht.
En dan gaan we op zoek. Dan begint onze lange, moeizame reis naar het rijk
van de goden.

Maar natuurlijk is Psyche óók de jonge vrouw die te maken krijgt met felle
vrouwelijke competitie en jaloezie als ze geslachtsrijp wordt. Ze moet zich in
een huwelijk storten met een onbekend en griezelig wezen. En is niet elke
man voor een jonge maagd bij de eerste seksuele kennismaking een onbekend
en griezelig wezen? Vervolgens moet ze op zoek naar de ware liefde, zoals
alle vrouwen op zoek moeten naar de ware liefde, en moet ze diep lijden,
zoals alle vrouwen ter wereld altijd diep moeten lijden. Ook moet ze veel
leren om volwassen te kunnen worden: allerlei typische vrouwenlessen over
granen en wol en water en schoonheid en dat je die niet mag gebruiken om je
seksuele macht te vergroten. Zoals wij allemaal veel moeten leren voordat we
de goddelijke liefde kunnen smaken.
Hoe kan het dat Venus, die wel de moeder van alle boze schoonmoeders
mag heten, zo heksig wordt? Zij is nota bene de godin van de liefde, een
directe nazaat van de oergodin. Wat het verhaal zegt, is dat de goddelijke
liefde zelf diep lijdt als mensen – die sterfelijke, onvolmaakte, egoïstische,
onaffe wezens die wij nu eenmaal zijn – ook aan liefde gaan doen. Omdat wij
er natuurlijk meteen al ons egoïsme in stoppen en de liefde dan ook direct
bezoedeld wordt. Ons verlangen naar perfecte liefde maakt ons soms tot
heks: op aarde is niets perfect en dat kunnen we eigenlijk niet verdragen.
Daarom gaan we krabben en bijten en kwellen en manipuleren…
De opdrachten die Venus Psyche geeft, zijn de archetypische ‘onmogelijke
opdrachten’ die in veel mythen en sprookjes voorkomen. Ze moet een berg
granen uitzoeken, wol verzamelen, water te pakken krijgen uit een moeilijk
toegankelijke plaats en leren omgaan met de dood. Dat zijn vanouds
vrouwelijke taken. De landbouw is voor zover we weten door vrouwen
begonnen; wol is er natuurlijk om kleding van te maken en water halen is ook
doorgaans een vrouwenzaak. Net als het afleggen van doden en het verzorgen
van rouwrituelen. Dat Psyche geholpen wordt door mieren, door het riet, door
een adelaar en daarna zelfs door een toren, betekent dat we deze enorme
taken niet werkelijk op eigen kracht volbrengen: de natuur helpt ons. We
moeten samenwerken met de natuur om het leven op aarde voor elkaar te
krijgen.
We kennen de onmogelijke opdrachten het best uit het sprookje van
Assepoester, die zo graag naar het bal wil. Haar boze stiefmoeder laat haar
linzen en erwten uitzoeken die ze in de haard door elkaar geschud heeft, en
de vogels die ze altijd voedert, schieten haar te hulp.
Deze sprookjesachtige opdrachten lijken uit de tijd. Maar is er eigenlijk
echt iets veranderd? Veel vrouwen hebben tegenwoordig ook het gevoel dat
ze voor onmogelijke taken staan. We willen een goede moeder zijn en een
spannende minnares voor onze man, een toegewijde en succesvolle
carrièrevrouw, maar ook een lieve vriendin voor ons sociale netwerk, we
willen koekjes bakken en helpen op school, maar ook een bestseller schrijven
of promoveren, en daarbij willen we mooi en slank en gezond en gespierd
zijn, en eigenlijk willen we rimpelloos blijven als we ouder worden… Dit
alles met het vage idee dat we, als we dat allemaal voor elkaar krijgen, vast
wel de ware liefde zullen krijgen, de liefde die ons voor de rest van ons leven
gelukkig zal maken. Dat gevoel is dus al eeuwen- en eeuwenoud, vertelt het
verhaal ons.
Psyche probeert het niet eens. Ze laat direct de moed zakken en ze wil
dood. Op dat moment komt er hulp. Dat is een belangrijke les. Geef je over,
word je bewust van de onmogelijkheid van je menselijke ambities, zegt het
verhaal, en uit mysterieuze bron zul je geholpen worden.

Vragen
•_Heb jij wel eens voor een onmogelijke opdracht gestaan?
•_Heb je wel eens onverwacht hulp gekregen?
•_Wat verwacht jij allemaal van jezelf?
•_Wat verwacht je van anderen?

De kleur zwart

Dit is een verhaal uit Perzië en het dateert uit de twaalfde eeuw na Christus.
Het komt uit de Haft Paykar, geschreven door de beroemde Perzische dichter
Nizami Ganjavi. Dit lange gedicht gaat over sjah Bahram, die getrouwd is
met zeven wijze prinsessen. Hij bezoekt hen in hun kleurige paviljoens die ze
zelf hebben uitgekozen en zij vertellen hem verhalen waardoor hij zich
geestelijk ontwikkelt.
Het eerste verhaal komt van de Indiase prinses Furaq, in het zwart gekleed,
de bewoonster van het zwarte paviljoen, dat aan Saturnus is gewijd. Zij
vertelt het verhaal van de kleur zwart.

In India woont een radja, een Aziatische prins, die heel gelukkig en gastvrij
is. Om te laten zien hoe blij hij is met het leven gaat hij altijd in rood en geel
gekleed. Hij heeft een speciaal gastenverblijf met prachtige tapijten en
onthaalt zijn bezoekers op de heerlijkste spijzen en dranken, op voorwaarde
dat ze hem mooie verhalen vertellen.
Op een ochtend is de radja spoorloos verdwenen en hoe zijn dienaren ook
zoeken, ze vinden hem niet. Een jaar later komt hij weer tevoorschijn, nu in
het zwart gekleed en met een droevige glimlach om de mond.
Wat is er gebeurd?
De radja vertelt het volgende verhaal.
Op een dag, vlak voor hij verdween, was er een man naar het gastenhuis
gekomen die van top tot teen in het zwart gekleed ging. Toen het zijn beurt
was, weigerde hij om een verhaal te vertellen.
‘Vertel me dan tenminste waarom je kleren zwart zijn,’ zei de radja.
De man antwoordde: ‘Niemand kent het geheim van de kleur zwart,
behalve de mensen die zelf in het zwart gekleed gaan.’
De radja was gefascineerd en besloot dat hij absoluut het geheim wilde
leren kennen. Hij drong net zo lang aan tot de man onder de druk bezweek en
hem de volgende raad gaf: hij moest maar naar China gaan, naar de Stad van
de Bedrukten, waar iedereen in het zwart gekleed ging, dan zou hij wel achter
het geheim komen.
Op stel en sprong was de radja vertrokken. En zonder mankeren vond hij de
stad. Inderdaad was iedereen er droevig en ging iedereen in het zwart
gekleed. Maar niemand wilde hem iets vertellen.
Hij vond een aardige slager en sloot vriendschap met de man. Hij gaf hem
talloze geschenken om zijn vertrouwen te winnen, en in ruil daarvoor kookte
de slager heerlijke maaltijden voor hem. Maar het geheim onthullen, nee, dat
wilde de slager niet.
Het enige wat hij kon doen, zei hij, was hem laten zien hoe hij er zelf achter
kon komen. Hij nam de radja mee naar een verre uithoek van de stad, waar
hij in het donker een grote mand zag staan. ‘Stap daar maar in,’ zei de slager,
‘dan wordt u wel wijzer.’
De radja stapte in de mand en prompt werd die omhooggetrokken. Hoger
en hoger ging hij, tot hij op een torenhoge pilaar terechtkwam. Daar bleef hij
rillend en angstig wachten op wat komen zou.
Een reusachtige vogel streek neer op de pilaar. Dit is mijn kans, dacht de
radja, hij zal wel weer wegvliegen, en hij klampte zich vast aan een poot.
Toen de vogel weer opvloog, vloog hij mee. Na uren vliegen daalde de vogel
neer en hij landde zachtjes op het gras. Daar bleek de radja in een prachtige
tuin terechtgekomen te zijn, vol bloemen en bomen beladen met rijpe
vruchten. Er was een heerlijk ruisend beekje en overal lagen edelstenen.
Na enige tijd kwam er een optocht van wonderschone meisjes naderbij,
beeldschoon gekleed en bedekt met schitterende juwelen. Ze brachten
kussens mee, kleden en voetenbankjes, en muziekinstrumenten, alle
benodigdheden voor een feest. Toen arriveerde er een vrouw die mooier was
dan de maan zelf. Glimlachend ging ze op haar troon zitten, ze keek rond en
zei tegen de andere vrouwen: ‘Er is een mens in het paradijs, ik voel het.
Zoek hem en breng hem bij me.’
Zo werd de radja, die zich achter een boom had verstopt, gevonden en naar
de koningin geleid. Ze gaf hem te eten en te drinken en vertelde hem dat hij
in het paradijs was, waar de hoeri’s woonden, en waar alle wensen
uitkwamen.
‘Dan wens ik een kus van uw lippen,’ zei de radja meteen.
‘Aha,’ zei ze, ‘daarvoor moet u geduld hebben. U kunt al mijn dienaressen
kussen, maar mij nog niet.’
De radja nam genoegen met een van de hoeri’s, maar in zijn hart was hij
ontevreden. Hij at en dronk en feestte met de hoeri’s, avond aan avond, en
elke avond vroeg hij aan de koningin of hij haar mocht kussen, en elke avond
zei ze hetzelfde: ‘Nog niet, heb geduld. Ongeduld is een ondeugd van
slaven.’
Elke avond vree hij met een andere wonderschone maagd, maar in zijn hart
groeide de ontevredenheid. Hoe heerlijk hij het ook had in het paradijs, er
was maar één ding waarop hij zijn zinnen had gezet: dat wat hij nog niet
mocht hebben, de kus van de koningin.
Op de dertigste dag hield hij het niet meer uit. Hij ging naast de koningin
zitten en fluisterde haar in het oor: ‘Vanavond gebeurt het, mijn zoete
koningin, vanavond zal ik de honing van jouw lippen proeven.’
‘Heb nog een avond geduld,’ zei ze. ‘Dat is alles wat ik je vraag.’
Maar de radja werd boos. Hoezo is ongeduld een ondeugd van slaven?
dacht hij bitter. Ik ben toch de radja, ik moet gewoon mijn zin hebben! En
dus boog hij zich voorover, deed zijn ogen dicht om meer te genieten en
drukte zijn mond op de robijnrode lippen van de koningin.
Op hetzelfde moment zat hij weer in de mand boven op de pilaar. Hij keek
naar beneden en zag de slager, die naar hem zwaaide. De mand zakte omlaag
en op de grond kon hij uitstappen. Tranen stroomden hem over de wangen.
De slager omarmde hem en zei: ‘Huil maar niet, mijn beste vriend, je bent net
als wij. Wij zijn daar allemaal geweest en we waren allemaal ongeduldig.
Daarom dragen we zwart.’
‘Het paradijs verliezen voor een moment van ongeduld,’ zei de radja, ‘is
wel erg dwaas. Ik ga ook zwarte kleren dragen.’
Zijn kleurige kleren heeft hij toen aan de armen gegeven en vanaf dat
moment gaat hij in het zwart gekleed.

Over dit verhaal


Dit is een verhaal uit een andere tijd, uit een exotisch land met gebruiken die
ver van ons af staan, een verhaal met seksistische trekken bovendien, of
althans een dubbele moraal: een sjah die met zeven prinsessen getrouwd is,
een radja die met elke vrouw in het paradijs mag vrijen behalve met de
koningin… En toch gaat het verhaal over ieder van ons, zoals we zijn, hier en
nu.
Want eigenlijk leven wij ook in een paradijs, met genoeg te eten en te
drinken, met kleren aan ons lijf en een dak boven ons hoofd. En wie heeft
nooit iets gewenst wat hij niet kon krijgen, en daarmee zijn plezier bedorven
in wat hij wel had?
Als je niet kunt genieten van wat je hebt, omdat je ongeduldig bent,
ontevreden en geobsedeerd door iets wat je niet bezit – of het nu een
vrijpartijtje is met de koningin van het paradijs of met de buurman, roem of
rijkdom, of de prijs voor het kweken van de grootste pompoen, net zulke
mooie kleren als je vriendinnen, of een plaats in de toptien met je muziek –
dan ben je een inwoner van de Stad der Bedrukten.

De Miesmuizers

Het doet denken aan het verhaal over de Miesmuizers in de musical Fluitje
van een cent van Annie M.G. Schmidt. In 1960 werd het op televisie
uitgezonden en er was een 45-toerenplaatje van. Ademloos hebben talloze
Nederlandse kinderen geluisterd naar de liedjes over de ontevreden
Miesmuizers.

Wij zijn de Miesmuizers, Miesmuizers, Miesmuizers;


We hebben nooit en nooit en nooit en nooit genoeg;
We klagen ’s avonds laat en ’s morgens vroeg...

Een Miesmuizerman wil meer salaris, een Miesmuizerkind wil niet meer naar
school, een Miesmuizervrouw wil naar de Rivièra, en ga zo maar door. De
gewone mensen in het dorp hebben er schoon genoeg van, maar ze kunnen er
niets aan doen. Op een dag komt er een dun dametje naar de schillenman en
vraagt of hij soms een fluitje heeft gevonden tussen zijn schillen. Het is maar
een fluitje van een cent, maar mocht hij het vinden, dan moet hij er vooral
níét op blazen. De schillenman belooft het, maar als hij het fluitje vindt,
blaast hij er toch op, hij kan het gewoon niet laten. Dan komen alle
Miesmuizers tegen hun zin uit hun huis (ja, net als de ratten van Hamelen) en
ze volgen hem, meegetrokken als aan een onzichtbaar koord.
Waarheen?
Naar de schillenschuit natuurlijk, waar ze alleen maar schillen te eten
krijgen. Aardappelschillen, perenschillen, of een stuk tomaat. Dan klagen ze
natuurlijk nog harder: ‘Wat hadden we het thuis toch goed, we kregen brood
met boter, we kregen stukken koek zó groot, misschien nog wel iets groter!’
De gewone mensen zijn aanvankelijk blij: nu klaagt er niemand meer. Maar
al snel gaan ze hun geliefden missen. ‘Schillenman, hoe is het met mijn
vrouw?’ vragen ze. ‘Hoe is het met mijn broertje?’ Tja, ze zitten op de schuit
en ze eten schillen. ‘Boordevol vitaminen,’ zegt de schillenman. Maar de
mensen willen hun Miesmuizers terug.
Niemand weet hoe ze die moeten bevrijden… tot het dunne dametje weer
komt opdagen. Ze vertelt hem dat hij weer moet blazen, maar nu met zijn
vinger op het middelste gaatje. Hij doet het, en dan zijn de Miesmuizers vrij.
Ze komen weer thuis en het is feest in het hele dorp. En natuurlijk klagen ze
niet meer. Ze beseffen nu hoe goed ze het hebben, omdat het eventjes
allemaal was afgepakt.
De vinger op het middelste gaatje is een mooi symbolisch beeld: niet te
veel, niet te weinig, zegt het. De middelste weg – Madhyamaka – is de
koninklijke weg in het boeddhisme: het uitstijgen boven tegengestelden. Ook
wel: gematigdheid.

Vragen
•_Waarover klaag jij met regelmaat?
•_Wanneer speelt ongeduld een rol in je leven of je werk?
•_Ben je door ongenoegen of ongeduld wel eens iets kwijtgeraakt?

De tovernap

Er is ook een beroemd soefiverhaal over begeerte, verteld door Osho, de


Indiase wijsgeer.
Een keizer komt zijn paleis uit en treft bij de poort een bedelaar met een
bedelnap. Hij is in een goed humeur en vraagt: ‘Vertel maar, beste man, wat
wil je van me?’
De bedelaar lacht en zegt: ‘U denkt dat u mij kunt geven wat ik begeer?’
‘Natuurlijk, dat weet ik zeker,’ zegt de keizer beledigd. ‘Ik ben de keizer en
mateloos rijk.’
‘Vult u dan deze nap met goud.’
De keizer gebaart naar zijn grootvizier en zegt: ‘Vul eventjes deze bedelnap
met goud.’ De grootvizier trekt een volle buidel en begint die leeg te
schudden in de nap. Maar wat gebeurt er? Zodra het geld de bodem van de
nap raakt, verdwijnt het. De grootvizier schudt zijn hele buidel leeg en in de
nap is nog steeds geen goudstuk te zien.
‘Ziet u wel?’ zegt de bedelaar. ‘U kunt mijn begeerte niet vervullen.’
Er komen steeds meer mensen bij en de keizer voelt zich uitgedaagd. Hij
roept om de schatkist en begint die leeg te scheppen in de bedelnap. Maar
alles verdwijnt.
Als de avond valt, is de keizer blut. De menigte staat geschokt en zwijgend
om hem heen. Hij valt aan de voeten van de bedelaar neer en zegt: ‘Jij hebt
gewonnen. Maar vertel me één ding: wat is dit voor een tovernap?’
‘Simpel,’ lacht de bedelaar. ‘Hij is gemaakt van menselijke begeerte.’

Over dit verhaal


‘Heb je het wel eens meegemaakt?’ vraagt Osho zijn toehoorders. ‘Als je iets
nieuws hebt gekregen of gekocht wat je graag wilt hebben, ben je er een tijdje
blij mee. Maar vroeg of laat verdwijnt het in je bewustzijn: het wordt
normaal, vanzelfsprekend, iets wat erbij hoort en waarvoor je niet speciaal
dankbaar hoeft te zijn. Je geest heeft het gedematerialiseerd,’ zegt Osho. ‘En
je gaat alweer op zoek naar de volgende begeerte.’ Zo blijf je een bedelaar,
concludeert hij.
Het bezit van een zaak is het einde van ’t vermaak, heet dat in goed
Nederlands.

Vragen
•_Kijk eens om je heen naar je huis en je spullen. Ben jij je ervan bewust
wat je allemaal bezit en geniet je ervan?
•_Is er een wens of begeerte die je plezier in het leven verstoort?
•_Kun je geduld oefenen in de wetenschap dat je dat wat je wilt, ooit zult
hebben, alleen weet je niet wanneer?

Othello en Desdemona

Het tragische verhaal over Othello, de zwarte Afrikaanse prins, en de


beeldschone Venetiaanse Desdemona is een toneelstuk van Shakespeare uit
het begin van de zeventiende eeuw. Het is een verhaal bomvol intriges,
sublijntjes en bijpersonages, maar we hebben er voor deze gelegenheid de
hoofdlijn uitgedestilleerd.

We nemen je mee naar Venetië in zijn bloeitijd, aan het einde van de
zestiende eeuw. Venetië is een zelfstandige stadstaat en wordt geregeerd door
dogen. Het is een tijd dat er nogal wat oorlogen woeden tussen de rijke
republiek Venetië en het Ottomaanse Rijk. Cyprus, waar het grootste deel van
het verhaal zich afspeelt, is nog een Venetiaans bolwerk en het Venetiaanse
leger doet er alles aan om Cyprus tegen de Turken te beschermen.
Othello, een Afrikaanse, Moorse prins, is vanwege zijn moed en
verdiensten in de bloedige strijd tegen de Turken gepromoveerd tot generaal
in het Venetiaanse leger. Hij is een sterke en beeldschone man, die veel van
de wereld heeft gezien. Hij kan zinderende verhalen vertellen over zijn
overwinningen, zijn verre reizen en zijn wilde avonturen. Bovendien is hij
geestig en aimabel en zingt hij met zijn diepe stem de mooiste liederen. Hij is
dan ook een graag geziene gast in regeringskringen en vooral in het
Venetiaanse paleis van senator Brabantio. Vele avonden brengt hij door op
het paleis en hij weet de aanwezigen tot diep in de nacht te boeien.
Ook Desdemona, Brabantio’s dochter, hangt avond aan avond aan zijn
lippen en ze raakt tot over haar oren verliefd. De aantrekkingskracht is
wederzijds: Othello komt in de ban van de sprankelende schoonheid van
Desdemona.
Op een avond ontmoeten de twee elkaar in de tuin en ze bekennen elkaar
hun liefde. In een innige omhelzing, dronken van geluk, realiseren ze zich
tegelijkertijd hoe onmogelijk hun liefde is. Ga maar na: een donkere,
Afrikaanse prins die in een blanke Venetiaanse samenleving vol racisme leeft
en zijn oog heeft laten vallen op het mooiste meisje van de stad. Othello en
Desdemona begrijpen dat hun liefde zal leiden tot onbegrip en vooral woede
bij vader Brabantio en besluiten daarom in het geheim te trouwen en samen te
vluchten.
Maar vlak voordat ze kunnen vluchten, komt het bericht dat het
Ottomaanse leger op Cyprus aankoerst om het te veroveren. Het Venetiaanse
leger – en dus ook Othello – moet afreizen naar Cyprus om het te verdedigen
tegen de Turken.
Als Desdemona dit hoort, wil ze per se met haar geliefde mee naar Cyprus.
En dus zit er niets anders op dan vader Brabantio over het geheime huwelijk
te vertellen.
Natuurlijk is Brabantio razend als hij het hoort. Hij voelt zich beledigd en
bedrogen en in zijn woede voegt hij Othello toe: ‘Zoals ze mij heeft
bedrogen, zo zal ze ook jou bedriegen.’
Othello reageert beheerst, maar de opmerking blijft in zijn hoofd
rondspoken.
Eenmaal op zee, op weg naar Cyprus, krijgt het jonge stel te maken met
nog een tegenstander, Jago. Deze ambitieuze bevelhebber van het leger
koestert een diepe haat tegen Othello omdat hij is gepasseerd bij een
promotie. In zijn plaats heeft Othello Cassio benoemd tot luitenant. Jago wil
koste wat kost Othello ten val brengen en om dit voor elkaar te krijgen
verzint hij een slim plan. Hij wil luitenant Cassio in diskrediet brengen en
bovendien de jaloezie van Othello opwekken door te suggereren dat Cassio
en Desdemona een geheime liefdesrelatie hebben.
Als de vloot op Cyprus is gearriveerd, wordt duidelijk dat de Turkse vloot
in een hevige storm is vergaan. Genoeg reden voor een uitbundig feest.
Tijdens dit feest ziet Jago zijn kans schoon om zijn snode plannen ten uitvoer
te brengen. Hij begint met Cassio, die hij stomdronken voert en ophitst tegen
een collega. De arme Cassio raakt buiten zijn schuld verzeild in een zinloos
en gewelddadig gevecht, waarvan Othello, niet geheel toevallig, getuige is.
Othello, geschokt door het gedrag van Cassio, degradeert deze onmiddellijk.
Ziezo, Jago is tevreden. De eerste zet is gelukt.
De tweede volgt al snel. De doortrapte Jago raadt de wanhopige Cassio aan
steun te zoeken bij Desdemona, die vast wel een goed woordje voor hem kan
doen bij haar geliefde Othello. Dat lijkt Cassio een goed idee. Hij snelt naar
Desdemona en smeekt haar op zijn knieën het voorval bij Othello ter sprake
te brengen. Terwijl de twee staan te praten, wijst Jago Othello heel subtiel op
het onderonsje en daarmee weet hij een kiem van argwaan te zaaien in het
hart van Othello.
Die argwaan bij Othello neemt toe als Desdemona direct daarna een
gloedvol pleidooi houdt voor Cassio. En zijn onzekerheid neemt toe als Jago
het vuurtje nog wat verder aanwakkert en Othello aanraadt goed op zijn
mooie vrouwtje te letten, vooral als zij samen is met Cassio.
Othello is nu echt in de war. Het zal toch niet waar zijn dat zijn vrouw iets
met een ander heeft?
Maar Jago heeft nog meer pijlen op zijn boog. Hij heeft zijn vrouw Emilia
gevraagd een zakdoekje dat Othello aan Desdemona heeft gegeven,
achterover te drukken. De zakdoek is het eerste cadeautje van Othello aan
Desdemona en hij heeft haar bezworen het nooit te verliezen, als teken van
haar liefde voor hem.
Argeloze Emilia vindt het zakdoekje, geeft het aan Jago en Jago legt het
zakdoekje in de vertrekken van Cassio.
Inmiddels wordt Othello gekweld door twijfel en hij vraagt Jago om
bewijzen voor Desdemona’s ontrouw. Het maakt hem gek.
Jago speelt zijn spel en vertelt Othello dat hij Cassio in zijn slaap inderdaad
‘Desdemona’ heeft horen murmelen en dat hij bovendien zag dat Cassio zijn
baard af stond te vegen met nét zo’n zakdoekje als dat van Desdemona.
Othello is nu ziek van jaloezie, helemaal als Desdemona moet toegeven dat
ze haar zakdoekje kwijt is. Nu wordt zijn angstige vermoeden bevestigd. Zie
je wel, Desdemona is hem ontrouw. In zijn hart strijden zijn liefde voor zijn
vrouw en zijn eergevoel om voorrang.
Misverstand op misverstand volgt nu. De achterdocht en de jaloezie maken
van Othello een licht ontvlambare en onberekenbare figuur. En dat past
allemaal naadloos in het plan van Jago.
In een eerstvolgende ontmoeting behandelt Othello Desdemona alsof ze een
hoer is. Desdemona begrijpt totaal niet wat er met haar man aan de hand is,
en ze is wanhopig. Maar alles wat ze zegt of doet, sterkt Othello in de
overtuiging dat ze hem ontrouw is.
Othello’s eergevoel wint en er zit maar één ding op, vindt hij. Zowel Cassio
als Desdemona moet dood.
Met lood in zijn schoenen zoekt hij Desdemona op. Hij getuigt nog één
keer van zijn diepe liefde voor haar en doodt haar dan met pijn in zijn hart.
Emilia komt binnen, schrikt, en begrijpt plotseling wat er aan de hand is en
wat Jago’s rol is geweest. Ze biecht de waarheid over de zakdoek op. Als
Jago dit hoort, doodt hij Emilia, waarmee hij zijn schuld bekent.
En dan pas beseft Othello dat hij het slachtoffer is geworden van een
gruwelijke intrige. De keiharde waarheid dringt tot hem door. Hij heeft zijn
geliefde en onschuldige Desdemona, van wie hij zo veel hield, ten onrechte
gedood. Er zit voor hem niets anders op dan de hand aan zichzelf te slaan.
De intrigant Jago wordt ten slotte afgevoerd om te worden berecht in
Venetië.

Over dit verhaal


In deze typisch shakespeareaanse intrige zien we hoe emoties met mensen op
de loop kunnen gaan en het deugdzame, het schone, het ware en de liefde ten
val kunnen brengen. We ervaren in het verhaal hoe passie, begeerte, jaloezie,
eerzucht en blinde drift de val van een eerlijk mens, Othello, kunnen
veroorzaken. De hogere drijfveren maken plaats voor blinde driften. Het zijn
in de eerste plaats de eerzucht en de afgunst van Jago die de intrige in gang
zetten. Het is de onmatigheid van Cassio die wordt opgeroepen. En
vervolgens zijn er de jaloezie, het eergevoel en de woede van Othello.
Eigenlijk zegt Shakespeare met dit verhaal: op het moment dat je je lagere
instincten, zoals begeerte, jaloezie, woede en blinde ambitie, niet kunt
bedwingen en daarmee alle redelijkheid uit het oog verliest, leidt dat
onherroepelijk tot de dood.
Op psychologisch niveau gaat het misschien wel om de zielenstrijd van de
mens, waarbij Othello het hogere zelf personifieert en Jago het lagere zelf.
Het zijn de innerlijke duiveltjes en demonen die ons verleiden en die het
denken vertroebelen. Het zijn de lagere driften die we niet in de hand hebben
en waarvan we later denken: ik had me niet zo moeten laten gaan.
Want hoe vaak maken we het niet mee dat emoties met ons op de loop
gaan? Dat we ons niet meer kunnen beheersen? Dat we iets begeren en er
geen weerstand aan kunnen bieden? Dat jaloezie ons gek maakt? Dat we
afgunstig zijn? Dat we door woede driftig en onredelijk worden?
En dan is er nog iets wat de aandacht trekt. Het huwelijk tussen Desdemona
en Othello toont ons in de eerste plaats het verlangen, ofwel het hogere doel
van het leven, om tegenstellingen op te heffen, om eenheid te ervaren, om
met elkaar te versmelten, om een zwart-witsituatie op te lossen, het
mannelijke en het vrouwelijke te verenigen. Door heel concreet een zwarte
prins in een blanke samenleving te plaatsen wordt het contrast al opgeroepen.
Het zou zo mooi zijn… Maar dit heilige huwelijk is helaas geen lang leven
beschoren als we ons niet kunnen beheersen. Tegenstellingen kunnen nog
niet overwonnen worden als we op een lager niveau onze primaire emoties
niet onder controle hebben. We kunnen de mond vol hebben over eenheid en
gelijkheid, maar als we er niet naar leven, als we ons toch laten leiden door
ambitie of hebzucht – en dat is en blijft een heel menselijk trekje – dan zijn
we nog ver verwijderd van het opheffen van alle tegenstellingen in de wereld.
Dan hebben we nog een lange ontwikkelingsweg te gaan.

Vragen
•_Heb je voorbeelden uit je eigen leven waarin drift, woede, jaloezie,
afgunst of eerzucht de boel verstoord heeft?
•_Heb je jezelf wel eens laten leiden door primaire emoties en er later
spijt van gekregen?
•_Wanneer is in jouw beleving het beheersen van emoties beter dan ze
uitleven?

Het temmen van de feeks

Het temmen van de feeks of De getemde feeks is een bekende komedie van
Shakespeare.

Baptista, een rijke weduwnaar in Padua, heeft twee dochters, Katharina en


Bianca. Katharina, de oudste, is een echte haaibaai, terwijl haar jongere zusje
lieftallig en gehoorzaam is en de oogappel van haar vader. Katharina met
haar ontvlambare karakter is altijd opstandig en kwaad. En het is niet voor
niets dat ze in de wijde omtrek bekendstaat als ‘de feeks’.
Het is dan ook moeilijk om een geschikte huwelijkskandidaat voor haar te
vinden. Papa Baptista heeft ook behoorlijk de pest in. Hij heeft namelijk
bepaald dat zijn jongste dochter Bianca niet mag trouwen voordat Katharina
aan de man is. Hij heeft al vele huwelijksaanzoeken voor Bianca moeten
afslaan.
Maar dan op een dag meldt zich een man op leeftijd, genaamd Petruchio,
die op zoek is naar een echtgenote. Petruchio laat zich niet hinderen door de
geruchten die hem bereiken over het onstuimige temperament van Katharina.
Hij heeft gehoord dat ze rijk en mooi is en is vast van plan haar te huwen. Hij
weet zeker dat hij in staat zal zijn haar te temmen en van haar een flexibele en
meegaande vrouw te maken. Petruchio is een wijze, open, humoristische
man, met veel mensenkennis. Hij vermoedt dat hij Katharina alleen kan
temmen door een speciale strategie te hanteren.
Eerst meldt hij zich bij papa Baptista en hij legt hem uit dat hij de lieftallige
Katharina dolgraag het hof wil maken, omdat hij gehoord heeft dat ze zo’n
mild en nederig karakter heeft.
Baptista verslikt zich bijna en onthult dat Katharina’s karakter allesbehalve
zacht en meegaand is, iets wat onmiddellijk duidelijk wordt als Katharina de
kamer binnenstormt nadat ze in razernij de fluit waarop ze tijdens de
muziekles leert spelen op het hoofd van haar muziekleraar kapot heeft
geslagen.
Petruchio reageert onverstoorbaar en verklaart dat hij haar nu nog
begeerlijker vindt.
Hij informeert bij Baptista wat de bruidsschat is als hij Katharina trouwt.
Baptista, die maar al te blij is dat er nu een serieuze kandidaat is, belooft hem
twintigduizend kronen en zijn halve vermogen als hij sterft. De mannen gaan
akkoord en Petruchio bereidt zich voor op zijn strategie.
‘Als ze me uitscheldt, zal ik zeggen dat haar stem een nachtegaal is. Als ze
haar voorhoofd fronst, zal ik zeggen dat ze net een roos is. Als ze zwijgt, zal
ik zeggen dat ik haar eloquentie zo bewonder en als ze me smeekt haar te
verlaten, zal ik haar danken voor het feit dat ik in haar buurt mag zijn.’
En dan komt Katharina binnen.
‘Dag, Kate,’ zegt Petruchio.
‘Mijn naam is Katharina,’ antwoordt ze bits.
‘Jokkebrok,’ antwoordt Petruchio. ‘Ik weet dat ze je kittige Kate noemen,
knappe Kate en soms kattige Kate. Maar, Kate, weet je dat je de mooiste Kate
in de wijde omtrek bent? Daarom ben ik gekomen om je ten huwelijk te
vragen.’
Katharina schreeuwt hem toe dat zij niet voor niets de bijnaam ‘feeks’ heeft
gekregen. Petruchio reageert kalm en humoristisch en prijst haar lieve
woordjes.
Baptista komt binnen en Petruchio vertelt hem dat Katharina hem heel
vriendelijk heeft ontvangen en dat het huwelijk komende zondag zal
plaatsvinden.
Katharina krijst dat ze Petruchio liever ziet hangen. Ze zal wel gek zijn om
met zo’n idioot als Petruchio te trouwen.
Petruchio neemt Baptista glimlachend apart en legt hem uit dat hij het
geschreeuw niet serieus moet nemen. Tijdens hun samenzijn hebben
Katharina en hij namelijk afgesproken dat ze nog even verzet moet veinzen.
‘In werkelijkheid is ze heel gelukkig met het voorgenomen huwelijk. Tref
maar voorbereidingen voor het feest, nodig de gasten uit, schoonpapa, ik zal
een mooie bruidsjurk en een ring kopen. Kate en ik zullen zondag met elkaar
in het huwelijk treden.’
Op de huwelijksdag zijn alle bruiloftsgasten in hun mooiste kleren
verzameld, maar Petruchio laat op zich wachten. Katharina doet haar best
haar vader ervan te overtuigen dat Petruchio onbetrouwbaar is en haar voor
gek heeft willen zetten.
Uiteindelijk verschijnt Petruchio ten tonele. Hij ziet er sjofel uit en heeft
ook geen enkel van de beloofde huwelijkscadeaus bij zich. Geen jurk, geen
ringen, niets. Ook zijn dienaren zijn eenvoudig gekleed. Petruchio legt uit dat
hij het niet over zijn hart kon verkrijgen zich mooi aan te kleden omdat hij er
zeker van is dat het Katharina niet om zijn uiterlijk te doen is.
De gasten weten niet zo goed wat ze ervan moeten denken, maar
uiteindelijk vertrekt het gezelschap toch naar de kerk. Petruchio doet zot en
onaangepast. Als de priester vraagt of hij Katharina tot zijn wettige
echtgenote wil nemen, brult hij zo hard ‘ja’ dat de priester van schrik het
gebedenboek uit zijn handen laat vallen. Tijdens de hele ceremonie blijft
Petruchio zich als een idioot gedragen. Hij tiert en schreeuwt en Katharina
wordt intussen steeds bleker en stiller.
Na de ceremonie roept Petruchio luid om wijn, hij brengt brullend een toast
uit op de hele gemeenschap en mikt een restant wijn in het gezicht van de
koster. Men heeft nog nooit zo’n vreemde huwelijksceremonie meegemaakt.
Maar wat niemand weet, is dat het allemaal opzet is en dat Petruchio dit
onstuimige gedrag vertoont om Katharina te temmen.
Na de ceremonie heeft Baptista een overvloedige maaltijd laten verzorgen,
maar Petruchio staat erop zijn vrouw direct mee naar huis te nemen. Hij
negeert de protesten van zijn schoonvader en de razernij van zijn kersverse
echtgenote. Hij is zo stellig en resoluut dat niemand hem durft tegen te
spreken. Petruchio zet zijn vrouw op een oud, mank paard dat hij voor de
gelegenheid heeft meegenomen en ze vertrekken. Ze reizen door
onherbergzaam gebied en iedere keer als het arme makke paard van
Katharina struikelt, krijgt het er met de zweep van langs. De hele reis blijft
Petruchio schelden en vloeken op zowel zijn paarden als zijn bedienden.
Katharina wordt steeds stiller en uiteindelijk komen ze moe en hongerig bij
zijn huis aan.
Petruchio heeft zich voorgenomen Katharina eten noch rust te gunnen. Dus
als ze eindelijk aan een rijk gedekte tafel zitten, meent Petruchio dat er van
alles mis is met het voedsel. Hij smijt het eten door de eetzaal en
commandeert zijn bedienden het eten op te ruimen. Hij legt Katharina uit dat
hij dit allemaal uit liefde voor haar doet: zij mag onder geen beding slecht
bereid voedsel eten. Als Katharina uiteindelijk moe en hongerig naar haar
slaapkamer vertrekt, smijt Petruchio de kussens en de lakens door de
slaapkamer. Dan zit er voor de vermoeide Katharina niets anders op dan
plaats te nemen in een stoel. Zodra ze in slaap dreigt te vallen, wordt ze
wakker geschreeuwd door haar man, die de bedienden woedend verwijt dat
ze nog niet eens een bed behoorlijk kunnen opmaken.
De volgende dag hanteert Petruchio dezelfde strategie. Hij blijft lieve
woordjes tegen haar spreken, maar gedraagt zich verder als een onredelijke
bruut. Steeds als Katharina iets wil eten, smijt hij het eten door de ruimte,
omdat het niet goed genoeg voor haar is. Als hij haar uiteindelijk een klein
stukje vlees aanbiedt en zij uit angst geen woord zegt, wil hij het weer
meenemen. Maar de hongerige Katharina vraagt of hij het alsjeblieft wil laten
staan.
‘O. Dan moet je wel “dank je wel” zeggen.’
‘Dank je wel,’ antwoordt Katharina en ze begint hongerig te eten.
Dan belooft Petruchio haar dat ze zullen terugkeren naar haar vader en dat
hij voor haar mooie zijden mantels, jurken en juwelen zal laten komen. Hij
bestelt een kleermaker. Deze heeft van alles bij zich en toont als eerste een
hoedje. Petruchio grijpt het hoedje en vertrapt het onder zijn voeten: ‘Hoe
kun je aankomen met zo’n belachelijk hoedje?!’
‘Maar, meneer,’ zegt de kleermaker, ‘u hebt me juist gevraagd zo’n hoedje
te maken!’
Katharina roept: ‘Ik vind het hoedje mooi, iedereen draagt zulke hoedjes!’
Petruchio antwoordt: ‘Je krijgt een mooier hoedje, dat verdien jij.’
En zo gaat het ook met andere kledingstukken. De kleermaker laat een stola
zien, Katharina vindt hem mooi, maar Petruchio smijt de stola op de grond en
vervloekt de kleermaker, die er niets van begrijpt.
Uiteindelijk stuurt Petruchio de kleermaker woedend weg. Hij legt
Katharina uit dat ze dan maar in eenvoudige kleren terug naar haar vader
moeten gaan, want zo’n waardeloze kleermaker, daar wil hij geen zaken mee
doen. Hij roept dat de paarden moeten worden gezadeld.
Katharina oppert dat het misschien wat laat is om nu nog de hele reis te
maken. Petruchio reageert geërgerd: ‘Goed, dan gaan we wel niet naar je
vader.’
En weer wordt Katharina gedwongen zich te voegen naar de grillen van
Petruchio. Net zo lang tot hij haar opstandige geest zo heeft gekalmeerd dat
het niet meer in haar opkomt hem in wat dan ook tegen te spreken. Pas dan
stemt Petruchio ermee in om met haar naar haar vaders huis terug te keren.
Op weg naar Padua schijnt de zon en Petruchio roept uit: ‘Wat is die maan
toch mooi!’
Katharina kan er niets aan doen en zegt: ‘Maar het is de zon!’
‘Wel heb ik ooit,’ zegt Petruchio. ‘Spreek je me tegen? Dan keren we om,
dan gaan we terug naar huis.’
‘O, nee,’ antwoordt Katharina snel. ‘Laten we alsjeblieft verdergaan. Het
maakt me niet uit. De zon, de maan, al noem je het een kaars, het maakt me
niet uit.’
‘Het is de maan,’ zegt Petruchio.
‘Dan is het de maan,’ zegt Katharina.
‘Je liegt,’ antwoordt Petruchio, ‘het is de zon.’
‘Goed, het is de zon, als jij het zegt. En mocht het de zon niet zijn, dan is
het de zon níét. Zoals het voor jou is, zo zal het voor mij zijn.’
Petruchio is tevreden, maar hij wil haar nog eenmaal testen. Ze passeren
een oude man en Petruchio roept uit: ‘Wat een mooi meisje! Kijk toch eens,
wat een fris en verrukkelijk jong ding, vind je niet, Katharina?’
‘Ja,’ zegt Katharina, ‘je hebt gelijk. Het is een beeldschoon meisje!’
‘Omhels haar en dank haar voor haar schoonheid.’
Katharina loopt op de oude man af en omhelst hem.
Petruchio schreeuwt het uit: ‘Ben je gek geworden! Je omhelst een oude
rimpelige vent.’
Katharina herstelt zich onmiddellijk en verontschuldigt zich. ‘Excuses,
meneer, ik was verblind door het zonlicht, ik zie nu pas dat u een heer bent.’
Petruchio is tevreden. Hij heeft Katharina zover dat ze doet wat hij wil.
Nu blijkt dat de oude man net als Katharina en Petruchio op weg is naar
Padua, voor het huwelijk van Bianca, het jongere zusje. Want in de tussentijd
hebben zich tal van huwelijkskandidaten gemeld om de mooie Bianca het hof
te maken. En gezamenlijk vervolgen ze hun weg.
Eenmaal aangekomen in Padua, in het huis van Baptista, schept de
kersverse echtgenoot van Bianca op over het milde karakter van zijn lieve
vrouwtje.
Maar Petruchio gaat een weddenschap aan. Hij durft te wedden dat zijn
vrouw Katharina veel gewilliger en gehoorzamer is. En de meisjes ondergaan
een test. Natuurlijk wint Petruchio de weddenschap: niet Bianca maar
Katharina blijkt de gewilligste vrouw te zijn.
‘Katharina,’ zegt Petruchio, ‘leg die koppige dames hier eens uit hoe zij
met hun man moeten omgaan.’
En tot verbazing van alle aanwezigen vertelt de voormalige helleveeg
Katharina op welsprekende wijze over de vrouwelijke plicht zich te voegen
naar haar man, zoals zij dat geleerd heeft van Petruchio. ‘Een boze vrouw is
als een troebele bron. Onze lichamen zijn zacht en broos en glad, het is de
bedoeling dat onze zachte aard en onze harten in overeenstemming zijn met
onze uiterlijkheden.’
Vanaf dat moment staat Katharina niet meer bekend als ‘de feeks’, maar als
de meest flexibele en meegaande vrouw van Padua.

Over dit verhaal


Het thema ‘het temmen van de feeks of de helleveeg’ was in Shakespeares
tijd (rond 1600) vrij populair. Het verhaal kwam destijds op vele plaatsen in
Europa voor. Vooral in orale tradities waren de verschillende versies veel
gewelddadiger dan in Shakespeares komedie. Zo werd de feeks in veel
versies geslagen, vastgebonden, in een paardenhuid gewikkeld of zelfs
gemarteld. Vaak betrof het arme oude vrouwen die weigerden huishoudelijke
taken te verrichten. De wreedheid van Petruchio werd vaak uitvergroot. In
sommige bewerkingen liet hij de tanden van zijn vrouw trekken en verscheen
hij met een zweep ten tonele. In de versie van Shakespeare is hij mild,
humoristisch en heeft hij een groot onderscheidingsvermogen.
Het stuk wordt nog tot op de dag van vandaag vaak opgevoerd en komt in
vele variaties en bewerkingen terug. De musical Kiss me Kate uit 1948 is
daar een voorbeeld van. Er is altijd veel kritiek op het stuk. Waarschijnlijk
niet in de laatste plaats omdat de thematiek zo omstreden is vanwege de
vermeende ondergeschikte positie van de vrouw. Maar de vraag is of het in
dit verhaal eigenlijk wel daarover gaat en of Shakespeare het niet veel
symbolischer bedoeld heeft. Dit verhaal gaat misschien in anekdotische zin
over het temmen van een opstandig meisje. Maar wat is de symbolische
waarde? Wellicht gaat het eerder over onstuimige woede en blinde drift en
over hoe je onredelijkheid, bruutheid en onaangepast gedrag onder controle
krijgt.
In de komedie van Shakespeare zitten veel verkleedpartijen,
vermommingen en persoonsverwisselingen, zoals vaker in zijn stukken, maar
in dit boek behandelen we vooral de hoofdlijn: hoe Petruchio Katharina
probeert te temmen. Hoe ze van een ongeleid projectiel verandert in een
zachtmoedige vrouw. En welke strategie Petruchio hanteert om haar zover te
krijgen.
Laten we er eens naar kijken alsof het een sprookje is. Net zoals in veel
sprookjes ontbreekt de moeder en daarmee is er een onevenwichtigheid
tussen het mannelijke en het vrouwelijke principe. De vaderfiguur heeft
bovendien een voorkeur voor de jongste – lieftallige – dochter, die
klaarblijkelijk beter aan zijn eisen voldoet. Reden genoeg voor Katharina om
zich miskend te voelen en dus woedend te zijn.
Wat ze nodig heeft, is erkenning van haar vrouwelijke identiteit. Maar
zolang ze blijft volharden in haar verzet, is er geen relatie met anderen
mogelijk.
Gelukkig dient zich iemand aan met groot menselijk inzicht. Petruchio is de
eerste man die haar als vrouw ziet staan. Hij bevestigt haar, hij erkent haar
miskende gevoelens; hij investeert in haar en gelooft in haar. Een wanhopig
kind moet je ook eerst bevestiging geven voordat je de wanhoop kunt
ontmantelen. Zolang je woede onderdrukt of ontkent, wordt hij sterker. Het is
als een bal die je onder water probeert te houden: iedere keer knalt hij weer
boven het oppervlak. Zolang je vasthoudt aan je trots, houd je anderen op een
afstand. Zolang je in de weerstand blijft schieten, zal het verzet groeien. Alles
waar je tegen vecht, wordt sterker. Geef je je verzet, je trots, je drift op, dan
pas is er ruimte voor verbinding.
Op nog een dieper niveau kun je zeggen dat het een verhaal is over omgaan
met je schaduw.

Vragen
•_Ken je het onredelijke, miskende woedende stuk in jezelf? Hoe gedraagt
zich dat en wanneer steekt het de kop op?
•_Wat heeft dat schaduwstuk in jezelf nodig?
•_Zit er in jou ook een Petruchio? Een milde, wijze humoristische kant
die met vermaak naar dat onaangepaste deel in jezelf kijkt?

‘Doornroosje’

Een koning en een koningin willen zo graag een kindje, maar het lukt niet.
Elke dag zeggen ze tegen elkaar: ‘Och, hadden we maar een dochter of een
zoon.’
Op een dag zit de koningin in bad en daar komt een kikker aangehipt die
haar aanspreekt: ‘Binnen het jaar krijgt u een kind.’
En inderdaad, de koningin blijkt zwanger en schenkt het leven aan een
prachtig dochtertje. De koning organiseert een vreugdefeest en hij nodigt ook
de feeën van het rijk uit, opdat zij het kind welgezind zullen zijn. Er is echter
een probleem: in het paleis zijn maar twaalf gouden borden en er zijn dertien
feeën. De koning denkt het op te lossen door de dertiende fee niet uit te
nodigen.
Helaas…
Het diner is in volle gang, en elf van de twaalf feeën hebben hun gulle
gaven aan het kind geschonken: de een geeft haar schoonheid, de tweede
wijsheid, de derde deugd, de vierde rijkdom, enzovoort, als plotseling de
dertiende fee verschijnt. Ze is woedend en ze legt een vloek over het kind:
‘Op haar vijftiende zal ze zich prikken aan een weefspoel en dood
neervallen!’ Daarna verdwijnt ze.
De verslagenheid is groot. De twaalfde fee komt naar voren en zegt:
‘Sterven zal ze niet, maar honderd jaar zal ze slapen.’ Zo kan zij de vloek nog
een beetje verzachten. De koning laat terstond alle weefspoelen uit het land
verwijderen. Het meisje groeit op en ze is precies zo mooi, lief, wijs en goed
als de feeën voorspeld hebben.
Op haar vijftiende verjaardag is ze alleen thuis en ze dwaalt door het paleis.
Ze beklimt een trap die ze nog nooit gezien heeft en ziet een deur met een
roestige sleutel erin. Die draait ze om, de deur springt open en ze ziet een
kamertje met een oude vrouw aan een spinnewiel. Dat heeft ze nog nooit
gezien, en ze zegt: ‘Goedendag, moedertje, wat bent u aan het doen?’
‘Aan het spinnen, mijn kind.’
‘En wat is dat voor een ding dat zo grappig uitsteekt?’
‘Dat is de weefspoel, mijn kind. Pas maar op, straks prik je je nog.’
En ja hoor, het is al te laat, het meisje heeft zich geprikt aan de scherpe
spoel en ze valt neer op een bed bij de muur. Diep in slaap. Het hele paleis
valt in slaap. De koning en de koningin, die net thuiskomen, vallen in slaap,
de hele hofhouding valt in slaap, de kok die de koksjongen net een draai om
de oren wil geven, valt staande in slaap en de koksjongen ook. Het vuur
dooft, de paarden en de honden en zelfs de vliegen op het dak, alles en
iedereen valt in slaap. Terstond begint er een doornenhaag te groeien rond de
paleistuin en binnen een paar jaar is het hele paleis erachter verdwenen.
Het verhaal doet de ronde dat er achter die doornenhaag een mooi meisje
ligt te slapen en af en toe waagt een koene ridder zich aan een
reddingspoging, maar elke keer loopt het slecht af. Alle mannen blijven
haken in de doornen en komen jammerlijk om. Al spoedig probeert niemand
het meer.
Heel veel later komt er een prins uit een ver land en hij hoort het verhaal
over de schone slaapster. Hij slaat alle waarschuwingen in de wind en rijdt
naar het paleis. Nu wil het toeval dat de honderd jaar net zo’n beetje om zijn,
en in plaats van doornen bloeien er prachtige rozen aan de haag en de
struiken wijken vanzelf uiteen om hem door te laten. Hij doorzoekt het paleis
en vindt het slapende meisje. Overweldigd door haar schoonheid knielt hij bij
haar bedrand en hij kust haar op de lippen.
Op dat moment slaat ze de ogen op en ze kijkt hem allerliefst aan. Ze weten
meteen dat ze voor elkaar bestemd zijn. En als de rest van het paleis ook
wakker is, wordt de bruiloft meteen gevierd. En ze leven nog lang en
gelukkig.

Over het verhaal


In ‘Doornroosje’ wordt een meisje vijftien, dus geslachtsrijp. De prik van de
weefspoel betekent dat ze gaat bloeden en is een symbolische manier om te
zeggen: dit meisje begint te menstrueren. Psychoanalytici zien in de spoel
ook een penis: het meisje is nieuwsgierig naar seks, wil ermee
experimenteren. Prompt valt ze in slaap. Een heksachtige fee had haar
gedoemd om te sterven, maar een goede fee had daar honderd jaar slapen van
gemaakt.
Het thema is verwant aan verhalen waarin een jong meisje moet worden
geofferd aan een draak op het moment dat ze geslachtsrijp wordt. De
verslindende draak en de toverheks vertegenwoordigen de duistere kant van
de menselijke seksualiteit. Maar Doornroosje slaapt slechts een hele tijd en
als ze wakker wordt, is daar haar prins… Op een ‘socio-psychologische’ laag
van het verhaal kun je dat zien als: een meisje dat geslachtsrijp is, moet nog
niet meteen trouwen. Ze moet eerst een hele tijd doorleven met een soort
slapende seksualiteit, dan pas is ze rijp voor het huwelijk.
In de tijd dat dit sprookje verteld en opgeschreven werd, werd in Europa de
gewoonte afgeschaft om meisjes direct vanaf hun eerste menstruatie uit te
huwelijken. Ook meisjes moesten voortaan, net als jongens, volwassen
worden voordat ze konden trouwen. Je zou bijna kunnen stellen dat de
honderdjarige slaap van Doornroosje de middelbareschooltijd en de studietijd
van een meisje symboliseert: pas daarna is zij oud en wijs genoeg voor het
huwelijk.
Zo is het verhaal een waarschuwing om niet aan de liefde te beginnen voor
je innerlijk volwassen bent. Het doet denken aan de verzuchting uit het
Hooglied: ‘Meisjes van Jeruzalem, ik bezweer je: wek de liefde niet, laat haar
niet ontwaken, voordat zij het wil.’
Maar natuurlijk kun je ook andere lagen van symboliek ontwaren. Wat
betekent het als je ‘honderd jaar’ moet wachten voordat je liefste wens
vervuld wordt? De feeën zijn verwant aan de Nornen uit de noordse
mythologie, die weer sterke verwantschap vertonen met de schikgodinnen uit
de oudheid, de Moiren. Er zijn drie Nornen, die staan voor verleden, heden en
toekomst; zij weven, vlechten en knippen het lot.
Soms ligt iets vast in je lotsbestemming en wat je ook doet, je kunt het lot
niet veranderen. Als je ergens lang op moet wachten omdat dat je lot is, dan
moet je wachten. De enige keuze die je hebt, is hóé je wacht: ongeduldig,
boos en opstandig, of sereen en accepterend. Doornroosje heeft honderd jaar
geduld… Daarna is haar beloning zoet, want er komt een echte prins, die haar
meteen ten huwelijk vraagt. En het mooiste is: ze hoeft er helemaal niets voor
te doen, alleen rustig afwachten en op het juiste moment haar ogen opendoen.
Vragen
•_Heb je wel eens moeten wachten op iets wat voor je gevoel honderd
jaar duurde?
•_Ben je in staat om je lot te aanvaarden?
•_Kun je op het juiste moment je ogen opslaan en het nieuwe leven
omarmen dat op je wacht?

Chocolat

Van de roman Chocolat van Joanne Harris is in 2000 een mooie,


gelijknamige film gemaakt. Het verhaal gaat over het gevaar van onderdrukte
emoties en het plezier dat het toegeven aan genot oplevert.

Stel je voor… zo’n typische kleine Franse dorpsgemeenschap in zo’n


kenmerkend Frans gehucht, waar tradities, regels en gehoorzaamheid al jaren
en jaren de dienst uitmaken. En aan die regels kun je je maar beter houden,
ook al verlang je soms naar iets anders, geks of stouts. Nee, dat soort
verlangens dien je te negeren of diep weg te stoppen. Want iedereen weet wat
er gebeurt als je uit de gratie valt omdat je je niet conformeert.
De conservatieve en strenge burgemeester is de bewaker van dit alles. Hij
ziet er nauwlettend op toe dat iedereen de regels naleeft. Hij heeft zijn ogen
overal, bemoeit zich met alles en schrijft zelfs de preken voor de pastoor.
Maar dan, uitgerekend tijdens de vastenmaand, de maand van
boetedoening, gaat er zomaar een frisse wind waaien. Op een gure
zondagmorgen brengt de noordenwind een jonge vrouw met haar dochtertje
naar het dorp. Ze dragen allebei een rode cape.
Vianne en haar dochtertje Anouk trekken al jaren van stad naar stad, van
streek naar streek, zonder zich ergens te hechten, zonder zich te binden, maar
wel steeds om de mensen de magie en het genot van chocola te laten beleven.
In een oud leegstaand winkelpand in het dorp begint Vianne een
chocolaterie, die nota bene geopend wordt tijdens de vastentijd. Een schande
natuurlijk volgens de meeste dorpsbewoners en vooral in de ogen van de
burgemeester.
Maar Vianne beschikt over het bijzondere talent precies te weten waar haar
klanten eigenlijk van houden, waar hun behoefte ligt en waar ze van
opbloeien. Ze voelt bij iedereen aan wat ze ten diepste nodig hebben. Logisch
dat de een na de ander valt voor de zoete verleiding van haar magische
chocolade.
De opening van de chocoladewinkel heeft grote gevolgen voor de sfeer en
de openheid in het dorp. Mensen durven voor het eerst een beetje toe te geven
aan hun behoeften en verlangens. Er wordt meer gelachen, de mensen worden
vriendelijker, opener, en durven meer op te komen voor zichzelf. Maar de
burgemeester vindt het allemaal maar niets en probeert uit alle macht de orde
te bewaken.
En er is nog iemand die er grote moeite mee heeft: de plaatselijke café-
eigenaar Serge, die zijn vrouw al jaren mishandelt. Serge is bang, want zijn
vrouw raakt bevriend met Vianne en nu dreigt uit te komen hoe slecht hij
haar al jaren behandelt. De burgemeester en Serge steken de koppen bij
elkaar en komen overeen dat er een einde moet komen aan alle frivoliteiten.
Maar cafébaas Serge neemt de afspraak wel heel erg letterlijk, en op een
nacht loopt het helemaal uit de hand.
Het is een feestavond. De rondtrekkende zigeuner Roux heeft zijn boten al
een tijdje aan de oever liggen bij het dorp. Roux en Vianne zijn verliefd op
elkaar geworden en na het feest blijft Vianne bij hem slapen. Serge heeft
uitgerekend deze nacht zijn wraak gepland en neemt het recht in eigen hand.
Hij steekt de boten van de zigeuner Roux in de fik. Hij weet heel goed dat hij
daarmee ook Vianne treft.
De schrik is groot en de ravage enorm. Gelukkig vallen er geen doden,
maar de burgemeester is woedend als hij hoort wie erachter zit. ‘Dit was
bepaald niet de bedoeling, zo lossen we de zaken niet op,’ stelt hij en hij
stuurt Serge voorgoed het dorp uit. De burgemeester is dus kennelijk de
beroerdste niet, hij laat zich hiermee van een milde en vooral toegewijde kant
zien. Iedereen is opgelucht en de burgemeester moet uiteindelijk toegeven dat
de veranderingen die plaatsvinden in het dorp ook echt verbeteringen zijn. En
dan ‘smelt’ ook hij en zwicht hij voor de verleiding van de chocola.
Op een ochtend wordt hij bewusteloos in de etalage van de bonbonzaak
gevonden, nadat hij zich die nacht te buiten is gegaan aan alle lekkernijen.
Verlangens kunnen makkelijk obsessies worden.
Vianne wordt inmiddels helemaal geaccepteerd. De dorpsgemeenschap
neemt haar op en dat stelt haar in staat zich nu ook echt te vestigen in het
dorp. Ze besluit haar nomadenbestaan op te geven en niet verder te trekken.
Ook begint ze voorzichtig een relatie met Roux, de rondrekkende zigeuner,
die haar belooft regelmatig een bezoek te brengen.
Over dit verhaal
Dit prachtige symbolische verhaal heeft alles van een sprookje. Kijk maar
naar de elementen als de noordenwind, de zoete magie van de chocola, het
vuur van de onderdrukte emoties, het kwaad dat verwijderd wordt, de
vreugdedans en de liefde en verbinding op het einde.
Laten we eerst eens kijken naar de dorpsgemeenschap zoals we die aan het
begin leren kennen en zoals de mensen daar aanvankelijk in een grauwe, door
dogma’s opgelegde benauwde sfeer met elkaar omgaan. Regels en tradities
staan levensvreugde in de weg en instincten en emoties worden onderdrukt.
Lichamelijk genot wordt als buitengewoon zondig beschouwd. Niet voor
niets wordt in dit verband ook de rol van de rooms-katholieke kerk
opgevoerd: de mensen moeten vasten en afzien van geneugten.
De aanwezigheid van Vianne, de personificatie van ongebonden vrijheid en
genot, doet de bevolking aanvankelijk huiveren. Maar de verleiding is groot
en een voor een gaat men voor de bijl. Dat doet vele harten opengaan.
Aan de ene kant zien we hoe de mensen plezier gaan maken, maar aan de
andere kant zien we ook wat het gevaar is van al die jarenlang onderdrukte
emoties: het leidt tot geweld, woede en destructie. Het verhaal stelt je
misschien wel voor de vraag: durf je je verlangens te volgen, mag je
genieten? Nee? In dat geval dreigt er gevaar en kan liefde niet gedijen. Mag
het wel? Dan is de uitkomst uiterst positief. We (ver)smelten en kunnen ons
met elkaar verbinden.
Maar er is nog een bijzonder aspect. Vianne, de vrijgevochten, ongebonden
vrouw, kan zich aanvankelijk niet binden, ze is altijd maar weer op weg naar
een nieuwe plek, een nieuwe basis, ze kan nergens aarden, en we komen er in
het verhaal achter dat ook haar moeder en haar grootmoeder dat niet konden.
Zij representeren het vleesgeworden maar ontwortelde gevoel, dat geen plek
heeft.
Echte verbinding, ware hechting, diep wortelen is pas mogelijk als al die
gevoelens er mogen zijn en een plaats krijgen in de wereld.
We dalen dus af van het ego, de controlebehoefte, via genot en emoties
naar het drijfveerniveau van het hechten en de veiligheid.

Vragen
•_Heb jij wel eens geworsteld met verboden gevoelens?
•_Wanneer heb jij gevoelens onderdrukt omdat het niet paste deze te
uiten?
•_Waarvan kun jij intens genieten?
•_Heb jij je wel eens ontworteld gevoeld?
•_Ben je wel eens geconfronteerd met ontspoorde emoties of obsessies?
3

Macht, ijdelheid, competitie

De derde drijfveer is het verlangen naar macht, maar ook het ontwikkelen van
individualiteit en identiteit. Het is deze drijfveer die ons aanzet tot
afscheiding, tot conflicten, overwinning, beheersing en bezit. Het motto van
deze drijfveer is: ik, mijzelf, ego, ik wil meer, meer, meer… Niet zozeer meer
zintuiglijk genot, maar een ander soort genot: het besef van macht en
rijkdom, van ertoe doen, belangrijk zijn. Het besef: ik ben anders, ik ben
beter, ik ben uniek en ik weet het ook beter. Het gaat dikwijls om ‘wij’
tegenover ‘zij’.
De verhalen die deze drijfveer illustreren, gaan vaak over eenzame mensen,
loners, pioniers, groepen die zich afscheiden, zoals fundamentalisten, gangs,
revolutionairen. Er is veel geweld en er zijn weinig woorden. Veel van de
verhalen komen ofwel voort uit de drang bijzonder te zijn en een identiteit te
vestigen, ofwel uit het gevoel anders te zijn. Een gevoel van afscheiding, van
dualiteit, is typisch menselijk en het onderscheidt ons van dieren. Maar het
volgen van deze drijfveer leidt ook vaak tot eenzaamheid, isolatie en
arrogantie. Vaak met tragische gevolgen.

De mythe van Narcissus

Ieder voorjaar steken ze weer vrolijk hun kopje omhoog: de narcissen. Hun
heldergele kleur verhult de treurige geschiedenis die ermee verbonden is. Het
is een oude Griekse mythe, opgetekend in de Metamorfosen van Ovidius. De
mythe gaat over de tragische gevolgen van een teveel aan eigenliefde en het
onvermogen je in te leven in een ander.

Narcissus is de zoon van een riviergod en een beeldschone nimf. Als kind is
hij de schattigste baby die je je maar kunt voorstellen. Zachte blonde
krulletjes, ogen als sterren, roze wangetjes, een hartveroverende glimlach en
kuiltjes in zijn wangen. Iedereen die Narcissus ziet, wil met hem spelen, hem
aanraken en hem kusjes geven. Narcissus blijft ook als jongeman
beeldschoon, een jonge god. Zijn gouden krullen, zijn zongebruinde huid en
zijn gespierde torso zorgen ervoor dat hij vele meisjesharten op hol brengt.
Maar er is iets geks met Narcissus. Hij geeft nooit liefde of genegenheid
terug aan de mensen. Het liefst is hij alleen in het bos. Hij houdt van klimmen
en rennen. De vlinders, de vogels en de dieren in het bos zijn voor hem het
beste gezelschap. Met mensen heeft hij niets. Alleen als hij gaat jagen wordt
hij vergezeld door wat jonge jongens, die Narcissus stiekem allemaal
bewonderen.
Maar in het bos leven ook nimfen en een van die nimfen is smoorverliefd
op Narcissus geworden: Echo.
Nu moeten we eerst even iets vertellen over Echo. Echo is een nimf die het
al behoorlijk zwaar te verduren heeft gehad. Ooit heeft de jaloerse Hera haar
betrapt in een amoureus samenzijn met Zeus, de oppergod. Omdat Echo
nogal een vrolijke kletsmajoor was en Hera zich wild ergerde aan dat
gebabbel, bedacht ze een zware straf. Ze riep: ‘Ik zal je leren! Voortaan zijn
jouw enige en eerste woorden de laatste woorden van anderen.’ En sindsdien
kan Echo niets meer dan het laatste woord herhalen dat iemand tegen haar
zegt. Nou, daar houdt men over het algemeen niet van, dat iemand je napraat.
Dus Echo verliest haar vrolijke lach. Want als ze iets wil zeggen, kan ze niet
anders dan zwijgen, en als ze moet praten, wil ze eigenlijk liever haar mond
houden. De mensen zijn haar gaan mijden en ze wordt allang niet meer
uitgenodigd op feestjes. Genoeg reden voor Echo om diep het bos in te
vluchten.
Maar dan ziet ze dus op een dag de beeldschone Narcissus, die met zijn
vrienden op jacht is. Ze is meteen helemaal verkocht en ze volgt hem. Ze
probeert bij Narcissus in de buurt te komen, wacht hem op, laat zich zien,
lacht naar hem, zwaait, verlangt, smacht, tovert de liefste glimlach
tevoorschijn en wiegt verleidelijk met haar heupen. Alles tevergeefs:
Narcissus ziet haar niet eens staan. Dat gaat zo dagen achter elkaar door.
Zonder resultaat. Narcissus is met zijn eigen zaakjes bezig en heeft totaal
geen behoefte aan een bosnimf.
Op een dag raakt Narcissus de weg kwijt. Hij verdwaalt in het bos en hij
roept met luide stem zijn vrienden: ‘Hé, jongens! Waar zijn jullie?’
Echo herhaalt: ‘Julliiiie…’
Narcissus hoort iets en roept: ‘Ik ben hier!’ en Echo roept: ‘Hie-ier…’
Narcissus gaat op het geluid af en schrikt als hij Echo ziet.
‘Ga weg, gek wijf, idioot!’
‘Idioot…’ herhaalt Echo.
Narcissus is beledigd en schreeuwt: ‘Ga weg! Stomme naprater. Uit mijn
ogen!’
Echo herhaalt: ‘Uit mijn ogen…’
Arme Echo begrijpt dat ze het helemaal verknald heeft en in opperste
wanhoop zoekt ze een schuilplaats nog verder verwijderd van de mensen,
waar ze wegteert, dunner en dunner wordt en op een gegeven moment zo
vervaagt dat alleen haar stem overblijft.
Haar collega-nimfen vinden het verschrikkelijk voor haar. Ze vinden
Narcissus maar een arrogante kwal. Ze gaan de godin Artemis vragen om een
gepaste straf voor Narcissus. Artemis daalt onmiddellijk in opperste
verontwaardiging van de Olympus af, gewapend met pijl-en-boog, zoals een
godin van de jacht betaamt. De nimfen smeken Artemis Narcissus niet te
doden, maar hem een eeuwige straf te geven, net zoiets als Echo is
overkomen. ‘Artemis, straf hem op zo’n manier dat hij ervaart wat hij de
anderen aandeed.’
Dat lijkt Artemis een prima idee en ze gaat naar Eros, de god die er met zijn
pijlen voor zorgt dat mensen verliefd worden. Ze legt hem de kwestie voor en
vraagt: ‘Eros, kun jij Narcissus zo laten lijden als hij anderen heeft laten
lijden?’
De ondeugende Eros grijnst. ‘Dat kan. Ik kan ervoor zorgen dat wanneer hij
zichzelf ziet, hij ziek van liefde wordt.’
De volgende dag is Narcissus weer in het bos. Moe en dorstig knielt hij bij
een meertje en hij buigt zich voorover om wat water te drinken. Op dat
moment wordt hij door een pijl van Eros getroffen in zijn hart. Wat ziet hij
daar in het spiegelende water? Ah! Wat een beeldschone jongeman! Die
krullen, die ogen, en die lippen! O, en wat een mooi gevormd voorhoofd. En
dan die neus! Kijk die huid: goudbruin. En wat een prachtig gespierde torso!
Narcissus kijkt zijn ogen uit en zijn hart bonkt in zijn keel. Warm krijgt hij
het. Een heerlijk gevoel doorstroomt zijn lichaam. Hij blijft staren en kijken
en voelen. Zoiets heeft hij nog nooit in zijn leven ervaren. Hij blijft kijken tot
de nachtwind het water doet golven en het beeld verdwijnt in de duistere
rimpeling. Maar nu al is hij ziek van liefde voor zijn eigen spiegelbeeld en
een diep, verterend verlangen drijft hem over de vlakte, door de bossen naar
vijvers en poeltjes en beekjes waar de wind en de golven geen vat op hebben.
Hij wil het beeld dat hij liefheeft steeds weer vinden.
Op een dag komt hij in de buurt van de grot waar Echo huist. Vlak voor de
ingang van de grot vindt hij een heldere, zwarte poel. Hij kijkt en ja, daar is
hij weer. Hij staart en geniet en hij kreunt van verlangen. Hij blijft kijken en
genieten tot het weer begint te schemeren. Dichterbij wil hij komen en hij
buigt zich voorover. Zijn lippen raken het wateroppervlak en hij zucht: ‘O
mijn geliefde!’
Echo herhaalt zijn laatste zucht: ‘Liefde.’
En dan verliest Narcissus zijn evenwicht, hij glijdt het water in en
verdrinkt.
Als de nimfen horen wat er gebeurd is, zijn ze boos, want ze hadden
immers om een eeuwige straf gevraagd. Ze gaan naar de poel, springen erin
en zoeken het dode lichaam van Narcissus, maar nergens kunnen ze het
vinden. Het enige wat ze vinden in het gras bij de poel is een lange sierlijke
steel met een heldergele bloem met een hart: de narcis.

Over dit verhaal


Vaak is een eerste reactie na het lezen of beluisteren van deze mythe er een in
de sfeer van: eigen schuld, dikke bult. Had Narcissus maar niet zo arrogant en
zelfingenomen moeten zijn. Maar misschien is het wel een complexer verhaal
en is er meer onder de oppervlakte te ontdekken.
Wat betekent dit verhaal? Narcissus is uiterlijk mooi en zelfbewust en
wordt daarom bewonderd. Maar wie is hij van binnen? Wat gaat er in hem
om? Is hij werkelijk arrogant? Waarom heeft hij niets met mensen? Is hij
misschien onzeker? Mensenschuw? Waarom wil hij zo graag alleen zijn?
Waarom mijdt hij de mensen?
Geen relatie aan kunnen gaan met andere mensen is eigenlijk heel tragisch.
Dat is de symbolische betekenis van dit verhaal. Freud heeft niet voor niets
de mythe van Narcissus opgepakt en het teveel aan eigenliefde als een
persoonlijkheidsstoornis aangemerkt. Op het eerste gezicht hebben
zogenaamde narcisten een zeer sterk gevoel van eigenwaarde en stralen ze
zelfvertrouwen uit. Maar vreemd genoeg is het tegendeel het geval. Narcisten
hebben, meestal onbewust, juist weinig gevoel van eigenwaarde en
compenseren dit door zich als beter of belangrijker dan anderen te
beschouwen. Dit wordt wel de ‘narcistische paradox’ genoemd. Om zich te
beschermen tegen kritiek of tegen aanvallen van buitenaf heeft een narcist
niet veel oog en oor voor de mening of de gevoelens van anderen. Vaak
ontbreekt het hem aan inlevingsvermogen en heeft hij moeite met het
aangaan van duurzame intieme relaties. Op het eerste gezicht worden
narcisten vaak aardig en mooi en bijzonder gevonden. Ze bewegen zich
zelfbewust met humor, met charisma. Het zijn verleiders, acteurs. Ze doen
zich autonoom en sterk voor en worden makkelijk bewonderd. Maar diep
vanbinnen zijn ze eenzaam omdat ze niet een werkelijke verbinding met de
ander kunnen maken.
De moraal van het verhaal is dat de narcist (Narcissus) in het leven mist
wat hij ten diepste nodig heeft: liefde. Hij is zo druk bezig met zichzelf dat hij
vergeet van anderen te houden. Omdat hij het niet kan. Hij kan zijn hart niet
openen.

Vragen
•_Wanneer identificeer jij je met de buitenkant of je uiterlijk?
•_Heb je wel eens een populair iemand bewonderd?
•_Ben je zelf wel eens bewonderd?
•_Wanneer voel jij je afgescheiden?
•_Heb jij wel eens het gevoel gehad dat je geen contact kon maken met
iemand?

Koning Midas

Een beroemd verhaal uit de Griekse mythologie over dwaze hebzucht is dat
over koning Midas. Het doet denken aan het verhaal over de Tovernap die
bestaat uit menselijke begeerte – tweede drijfveer – maar het enige wat Midas
wil, is goud en dat hoort bij het verlangen naar macht en rijkdom.

Koning Midas is de schatrijke koning van Phrygië. Hij heeft een schitterend
paleis, prachtige landerijen en een stoet aan bedienden. Hij heeft werkelijk
alles wat zijn hartje begeert. Maar rijkdom maakt ook dwaas en zorgt er vaak
voor dat je meer en meer wilt. En daarvan getuigt het avontuur waarin Midas
verzeild raakt.
Wijngod Dionysus reist op een keer door het land van Midas. Een van zijn
mannen, de oude sater Silenos, verdwaalt tijdens de reis en valt in slaap in de
rozentuin van Midas. De volgende dag wordt hij gevonden door een paar
dienaren, die de oude man met rozenslingers omhullen en naar Midas
brengen, waar hij vriendelijk wordt ontvangen. Na tien dagen brengt Midas
Silenos naar de god Dionysus terug. De god is zo blij dat de oude man weer
terecht is dat hij Midas aanbiedt een wens te doen die hij onmiddellijk in
vervulling zal laten gaan. Midas wenst dat alles wat hij aanraakt in goud zal
veranderen. Dionysus is verontrust, maar gaat akkoord.
Dolgelukkig neemt Midas afscheid en hij keert terug naar huis. Om de
proef op de som te nemen, breekt hij vast een takje van een boom. En ja, het
takje verandert in puur goud. Ook de rijpe aren op het land veranderen bij
aanraking in gouden halmen, evenals de rijpe appels die hij van de boom
plukt. Opgetogen bereikt hij zijn paleis en daar raakt hij de deurposten aan.
Ze fonkelen ineens van het goud.
Hongerig geworden van de reis bestelt Midas een uitgebreide maaltijd,
maar als hij het brood aanraakt, verandert dat in een klomp goud… evenals
het stuk vlees waarin hij zijn tanden wil zetten. Dan beseft Midas hoe dom
zijn wens is geweest en hij slaat zichzelf voor zijn kop. En ook zijn
voorhoofd verandert prompt in goud. De wanhopige Midas strekt zijn handen
naar de hemel en roept Dionysus aan. De wijngod verhoort zijn gebed en
spreekt tot Midas: ‘Dompel je hoofd in de rivier en spoel het goud weg. De
betovering zal voorbij zijn. Met het goud zal ook je schuld worden
weggewassen.’
Midas rent naar de rivier en dompelt zichzelf helemaal onder totdat de
glanzende gouden laag van zijn voorhoofd verdwenen is. De goudmakende
kracht gaat op in het water van de rivier, die het meeneemt in de stroom.
Midas is zo geschrokken van wat hem is overkomen en hij begint zijn
bezittingen zo te haten dat hij zijn paleis voorgoed verlaat en zijn heil zoekt
in de bossen. Daar vereert hij de herdersgod Pan. Dan volgt er nog een
episode waarin Midas ezelsoren krijgt… maar dat is een ander verhaal.

Over dit verhaal


Midas heeft alles wat zijn hartje begeert, maar hij vindt zichzelf nog niet
machtig genoeg. Hij denkt niet goed na over de consequenties van zijn wens
en wordt slachtoffer van het goud, waarna hij het ook gaat haten. Hebberig
gedrag, het verlangen naar meer en meer rijkdom en macht, leidt tot
verkilling en verstarring, tot de dood, zou je kunnen zeggen. Je wordt
afgesneden van het gewone leven, van voedsel dat je voedt, van de natuur.
Het lijkt op wat er rond 2008 bij de banken is gebeurd, de oorzaak van de
financiële crisis. Velen waren zich aan het blindstaren op meer bonussen,
meer groei, meer resultaten. Maar door de focus op het goud verdwijnt het
leven uit de organisaties.
Er zit nog een moraal in dit verhaal en dat is: pas op met wat je wenst, want
je krijgt onherroepelijk wat je bestelt. Wie kent het niet? Je roept iets,
bijvoorbeeld: ‘Ik wil eindelijk rust!’ Een tijdje later blijkt dat het universum
je wens heeft verhoord: je hebt geen werk meer. Of je smeekt om een grote
klus en voor je het weet wordt je wens vervuld en zit je met een grote klus die
al je tijd in beslag neemt. Met andere woorden: wees voorzichtig met wat je
wenst. Denk na over de effecten en de consequenties.

Vragen
•_Wanneer laat jij je leiden door hebzuchtige verlangens?
•_Ken je uit je eigen leven het gevoel van ‘ik wil meer’?
•_Heb je wel eens een wens gedaan die in vervulling ging?
•_Heb je wel eens spijt gehad van een wens die je geuit hebt?
•_Ken je meer verhalen over hebzucht?

Een oudere versie van ‘Doornroosje’

In het sprookje van Doornroosje dat we allemaal kennen, de versie van de


gebroeders Grimm, eindigt het verhaal bij het huwelijk tussen het meisje en
haar prins. Maar in een oudere versie van de Franse sprookjesschrijver
Charles Perrault (1628–1703) gaat het verhaal verder, en op een nogal
verrassende manier.
De prins heeft Doornroosje wakker gekust en ze zijn getrouwd. Na de
eerste huwelijksnacht vertrekt de prins en keert terug naar het huis waar hij
woont met zijn vader en zijn moeder. Over zijn geheime bruid vertelt hij
niets. Van nu af aan gaat de prins vaak jagen in het bos om bij Doornroosje te
zijn, en zij krijgt twee kinderen, een meisje, Dageraad, en een jongetje, Dag.
Als de vader van de prins gestorven is en hij zelf koning wordt, acht hij de
tijd gekomen om zijn gezin tevoorschijn te halen en aan zijn eigen hof te
installeren. Even lijkt alles goed te gaan. Maar enkele jaren later moet de
jonge koning weg, ten oorlog.
De boze schoonmoeder, die Doornroosje haat, ziet haar kans schoon en
verhuist moeder en kinderen naar een huisje in het bos. Dan geeft ze haar kok
opdracht om Dageraad, haar bloedeigen kleindochter, te slachten en op te
dienen ‘à la sauce Robert’, dat wil zeggen: met mosterd en uitjes. De kok
krijgt het niet over zijn hart om het kind te doden. Hij ontvoert het meisje
wel, maar verbergt haar en hij dient lamsvlees op. De schoonmoeder merkt
het niet en is voldaan. Een week later wil ze het jongetje Dag opeten en de
kok verbergt het kind bij zijn zusje en slacht een geitje. Dan wil ze de jonge
koningin zelf opeten en de kok is ten einde raad: waar vindt hij vlees dat zo
smaakt als een wezen dat honderd jaar geslapen heeft? Hij besluit toch maar
de schone slaapster zelf te doden en hij komt met zijn slachtmes op haar af.
Zij verweert zich niet. ‘Maak me maar dood,’ zegt ze, ‘dan ben ik weer bij
mijn kinderen.’ Want ze denkt dat haar kinderen gestorven zijn. De kok is
ontroerd en vertelt haar dat de kinderen nog leven. Hij brengt haar naar de
geheime plek waar de kinderen verstopt zijn en dient een ree op in haar
plaats. Ze lijken gered.
Maar enige tijd later maakt de schoonmoeder een wandeling door de
omgeving en ze hoort het jongetje huilen. (Hij wordt namelijk geslagen met
een zweep, vermeldt het verhaal, kennelijk in die tijd een normale
opvoedmethode…) Zo komt de schoonmoeder achter het bedrog en ze laat
een gigantisch vat klaarzetten vol giftige slangen en ander gebroed waarin de
kok, de koningin en de kinderen gegooid moeten worden. Op precies dat
moment komt de koning thuis en hij redt zijn gezin. Razend van woede werpt
de schoonmoeder zichzelf voorover in het vat en dat is haar einde.

Over dit verhaal


Dit verhaal is verwant aan het zeventiende-eeuwse Italiaanse verhaal ‘Sole,
Luna e Talia’ uit de Pentamerone van Giambattista Basile. Het meisje valt in
dit verhaal in slaap doordat een vlasnaald onder haar nagel schiet, precies
zoals bij haar geboorte voorspeld is. Hier is het een gehuwde koning die een
slapend meisje aantreft. Hij bedrijft de liefde met haar – zij slaapt gewoon
door – en vertrekt weer. Ze raakt zwanger van een tweeling en bevalt, nog
altijd in diepe slaap. Als een van de baby’s per ongeluk op haar vinger zuigt
in plaats van aan haar borst, zuigt hij de naald eruit en wordt de jonge moeder
wakker. Later maakt de koning kennis met zijn clandestiene gezin en noemt
hij de kinderen Zon en Maan. Als zijn wettige echtgenote het overspel
ontdekt, wil ze als wraak de kinderen door de kok laten opdienen aan de
koning. Maar die bereidt twee geitjes. Als ze de moeder, haar rivale, in het
vuur wil werpen, komt de koning tussenbeide en belandt ze zelf in het vuur.

Waarom eten vrouwen kinderen op in sprookjes? Psychoanalytisch


gezien symboliseert de verslindende moeder de moeder die haar kinderen
geen ruimte geeft om zichzelf te worden.
Maar er zit ook nog een historische kern in het thema. Want over de
hele wereld zijn ooit kinderen geofferd aan een god of godin van de
vruchtbaarheid.
Het idee erachter was dat de vruchtbaarheidsgoden op gezette tijden
offers eisten. Net zoals het graan moest sterven op het land om
graankorrels te produceren, zo moest er ook af en toe een mens sterven
om de vruchtbaarheid van het land, van het vee en van de mensen te
garanderen. In The Golden Bough stelt de negentiende-eeuwse
antropoloog sir James Frazer dat de offers aanvankelijk werden
opgegeten. In een latere ontwikkelingsfase werd alleen het bloed over de
akkers gesprenkeld en werden ze symbolisch opgegeten, in de vorm van
broden of koeken.
In het Oude Testament staan allerlei verwijzingen naar de heidense
praktijken, die door de joden uit alle macht werden bestreden, maar die
telkens weer de kop opstaken. Ook christenen bestreden de heidense
religies fel. Christenen schaften zelfs de joodse dieroffers af en vervingen
die door het symbolische offer, het lichaam en het bloed van Christus in
de vorm van een hostie en wijn. Op het ‘primitieve’ platteland zijn
dergelijke archaïsche gebruiken waarschijnlijk veel later uitgestorven dan
aan de hoven en in de steden. De volksreligie hield vast aan het oude
geloof en daarmee ook aan de oude angst voor de macht van de
priesteressen. Vandaar waarschijnlijk de immense angst voor heksen.

Natuurlijk kunnen we ook hier weer andere lagen in het verhaal ontwaren. De
schoonmoeder is jaloers op de vrouw van haar zoon. Ze is de archetypische
boze moeder, stiefmoeder of schoonmoeder die zich verdrongen voelt door
een jongere, mooiere vrouw. Geloof het of niet, maar dat was ook het
oorspronkelijke thema van ‘Roodkapje’, te vinden in oudere versies van het
overbekende Grimmverhaal.

Roodkapje zoals ze ooit was

Iedereen kent het verhaal van Grimms Roodkapje; ze gaat dwars door het bos
op weg naar haar zieke grootmoeder om haar lekkers te brengen. Een boze
wolf ontfutselt haar oma’s adres en brengt haar op het idee om bloemetjes te
plukken, zodat hij tijd heeft om als eerste bij grootmoeders huis te arriveren.
Hij eet de oude vrouw op en gaat in haar bed liggen. Als Roodkapje er
aankomt, voeren die twee een griezelige conversatie.
‘O, grootmoeder, wat hebt u grote ogen!’
‘Dat is om je beter te kunnen zien, mijn kind.’
‘O, grootmoeder, wat hebt u grote handen!’
‘Dat is om je beter te kunnen pakken, mijn kind.’
‘O, grootmoeder, wat hebt u grote tanden!’
‘Dat is om je beter te kunnen opeten.’
Hap! Ook Roodkapje verdwijnt in de buik van de wolf. Gelukkig komt de
jager langs, die het beest hoort snurken. Hij knipt de buik van de wolf open
en zowel oma als Roodkapje komt ongedeerd tevoorschijn.
Niet iedereen weet dat dit een jonge en gekuiste versie is van een zeer oud
verhaal. In de versie van Charles Perrault, ongeveer een eeuw ouder dan die
van de Grimms, eindigt het verhaal abrupt als het meisje opgegeten is door de
wolf. Het verhaal is daar dus: meisje waagt zich in diep, donker bos. Komt
een woest heerschap tegen, luistert naar zijn vleiende woorden, laat zich door
hem verleiden om de regels te overtreden en van het rechte pad af te dwalen.
Hij gebiedt haar bij zich in bed te komen. En daar verslindt hij haar.
Perraults verhaal was dan ook een waarschuwing aan jonge meisjes: dwaal
niet af van het rechte pad van de moraliteit en laat je niet verleiden. Klim
nooit zomaar bij een vreemde in bed. Want mannen met mooie praatjes zijn
niet te vertrouwen. De reddende jager is er door de gebroeders Grimm bij
verzonnen toen zij hun beroemde Kinder- und Hausmärchen optekenden,
ongeveer een eeuw later.

Als we nog verder teruggaan in de tijd, komen we een heel verrassende versie
tegen, die aan het einde van de middeleeuwen nog werd verteld op het Franse
platteland.
Een meisje gaat op weg naar haar zieke grootmoeder. In het bos ontmoet ze
een bzou, een vrouwelijk monster, een soort weerwolf. Ze vertelt aan het
beest waar haar grootmoeder woont en de weerwolf vraagt haar: ‘Welke weg
kies je naar je grootmoeder, die van de naalden of die van de spelden?’
‘Die van de naalden,’ zegt het meisje.
De bzou neemt dan razendsnel de weg van de spelden en is eerder bij het
huisje van grootmoeder dan het meisje. Ze pakt grootmoeder beet, bijt haar
dood, eet tot ze haar buik vol heeft en stopt de rest van het vlees in potten en
de rest van het bloed in flessen. Dan trekt de bzou de kleren van grootmoeder
aan en gaat in haar bed liggen.
Als het meisje bij het huisje aankomt, heeft ze honger.
‘Daar staat vlees en drank,’ zegt de bzou, ‘ga maar koken.’
Het meisje neemt een stukje vlees uit een van de potten en bakt het op het
vuur. Ze drinkt wat van het bloed uit de flessen. De kat die op de vensterbank
zit, miauwt: ‘Nu eet je de borsten van je grootmoeder! Nu drink je het bloed
van je grootmoeder!’ Maar dat begrijpt ze niet.
Dan zegt de weerwolf: ‘Kleed je uit en kom bij me in bed.’
‘Waar zal ik mijn kleren laten?’
‘Gooi ze maar in het vuur, je hebt ze toch niet meer nodig.’
Als het meisje bij de wolf in bed klimt, roept ze verbaasd: ‘Grootmoeder,
wat hebt u harige benen!’
‘Dat komt van het sjouwen en poetsen,’ zegt de bzou.
‘Maar, grootmoeder, wat hebt u een harige buik!’
‘Dat komt van het vele kinderen krijgen,’ zegt de bzou.
‘Maar, grootmoeder, wat hebt u harige armen!’
‘Dat komt van het wassen en vegen,’ zegt de bzou.
‘Maar, grootmoeder, wat hebt u harige borsten!’
‘Dat komt van het zogen van al die kinderen,’ zegt de bzou. ‘En nu ga ik je
opeten.’
‘Wacht even,’ zegt het meisje. ‘Ik moet plassen.’
‘Doe dat maar in bed,’ zegt het monster.
‘Nee, nee,’ protesteert het meisje, ‘dat ruikt vies.’
‘Ga dan maar even naar buiten,’ zegt de bzou. Ze bindt een touw om de
enkel van het meisje en houdt het andere eind stevig vast. Zodra het meisje
buiten is, maakt ze de knoop los, bindt het touw aan een tak en rent
ervandoor.
De weerwolf merkt na verloop van tijd dat ze beduveld is en rent haar
achterna, maar het meisje heeft een voorsprong. Ze komt bij een rivier, waar
wasvrouwen bezig zijn met lakens wassen.
‘Willen jullie me over de rivier dragen?’
‘Ja, spring maar op het laken.’ De wasvrouwen dragen haar over het water.
Als de weerwolf even later bij de rivier komt, zeggen de vrouwen ook:
‘Spring maar op het laken’, maar vervolgens laten ze dat in het water zakken
zodat het monster verdrinkt.

Over dit verhaal


‘Roodkapje’ is eigenlijk ‘Het verhaal van de grootmoeder’ volgens Yvonne
Verdier, een Franse etnologe en sociologe die een standaardwerk schreef over
het Franse dorpsleven, getiteld Façons de dire, façons de faire. En het is een
verhaal over vrouwelijke rivaliteit tussen de generaties, over geslachtsrijp
worden en wat dat betekent voor de relatie met je moeder.
Cruciaal in de Franse plattelandsverhalen zijn de details die in de latere
versies van ‘Roodkapje’, zowel die van Perrault als die van de Grimms,
verdwenen zijn: de naalden en spelden, het vlees en bloed van grootmoeder
waarmee het meisje gaat kokkerellen, en de wasvrouwen bij de rivier. Deze
details symboliseren allemaal dat het meisje op weg is om vrouw te worden.
Dat hangt samen met de gebruiken op het Franse platteland: de naaister van
het dorp had doorgaans een soort klasje van pubermeisjes, wie ze kennelijk
niet alleen naaien leerde, maar ook informatie meegaf over seksualiteit.
De bzou heeft grootmoeder geslacht en ontbeend, zegt Verdier, zoals de
mannen in die dorpen altijd de varkens slachtten. En het opgroeiende meisje
gaat er culinair mee aan de slag, zoals de vrouwen altijd deden: ze bakt wat
van het vlees in een pan en giet het bloed in een glas. Dat wijst erop dat ze
leert koken, nog een belangrijke vaardigheid die bij het
volwassenvrouwenleven hoort.
Wassen hoort ook bij de typisch vrouwelijke taken. Samen met het naaien
en het koken is dit het teken dat het meisje een volwassen vrouw geworden
is.
Merk overigens op: in het hele verhaal is geen man te bekennen. Het is
volgens Verdier een verhaal voor, door en over vrouwen, over geboorte,
seksualiteit en dood, de drie gebieden die vanouds door vrouwen werden
gedomineerd. De geboorte plaatst ze symbolisch in grootmoeders huisje,
waar het meisje uit komt met een touw aan haar enkel: symbolisch voor de
navelstreng. De seksualiteit ligt in het bed, waar een jonge vrouw ligt naast
een oud, harig, afgetobd vrouwenlijf. Als je oud en uitgeput raakt als vrouw,
vertelt het verhaal aan jonge meisjes, word je zo... Wees er maar op
voorbereid, want op een dag ben jij zelf een oude vrouw.
En de dood wordt vertegenwoordigd door de rivier en de wasvrouwen, die
ook altijd de taak hadden om doden af te leggen. De wolf vertelt het meisje
dus wat haar te wachten staat. Dit zijn de elementen van een normaal
vrouwenleven: hard werken, lelijk worden, oud worden en voorbijgestreefd
worden door je dochter.
Verdier benadrukt dat het alleen de grootmoeder is die wordt opgegeten, en
dat zelfs tweemaal: eenmaal door de wolf en eenmaal door haar kleindochter.
De wolf-grootmoeder wil wel de kleindochter verorberen, maar dat lukt niet
en het proces wordt zelfs omgedraaid: de kleindochter eet en drinkt van de
grootmoeder. De ware betekenis is volgens de etnologe dat elke vrouw op
een belangrijk keerpunt in haar leven wordt ‘onttroond’ door de volgende
generatie. Als je dochter seksueel rijpt, zegt het verhaal, wordt zij moeder,
dus dan word jij grootmoeder en dan word je als het ware opgegeten. Dan
ben jij je vrouwelijkheid kwijt, die neemt je dochter over, zoals het meisje in
het verhaal de borsten en het bloed van de oudere vrouw opeet.
Volgens Verdier is de wolf niet meer dan een vehikel, een instrument om
het verhaal te vertellen over de vrouwelijke levenscyclus.

Er zijn in de orale tradities van Europa en Azië vele verhalen te vinden over
mensenetende monsters die lijken op dit verhaal. De wolf is soms een
weerwolf of een duivel, in Azië vaak een tijger, en niet altijd een man, maar
vaak juist van het vrouwelijke geslacht. We herkennen de heks, en de draak.
Het meisje is soms alleen, soms zijn er meer meisjes en heeft ze
bijvoorbeeld jongere zusjes bij zich. Het mensenetende monster doodt
grootmoeder en/of de jongere zusjes en geeft de heldin van het mensenvlees
te eten. Vervolgens stapt ze bij het beest in bed. In de Aziatische verhalen
krijgt het meisje soms een vinger van een van haar zusjes om op te kauwen.
In een Chinees verhaal getiteld ‘Lon Po Po’ vertrekt een moeder en laat ze
haar kinderen thuis achter, waar een wolf vermomd als moeder ze bedreigt.
Hier vertoont het verhaal verwantschap met ‘De wolf en de zeven geitjes’.
Wat opvalt, is dat de meeste van die voorgangers van Roodkapje zichzelf
weten te redden.
Waarom zijn de latere versies van ‘Roodkapje’ zo sterk veranderd? Perrault
was doorgaans niet vies van bloederige details; desondanks heeft hij het
slachten en koken van de grootmoeder geschrapt. Verdier vermoedt dat het te
maken heeft met de vermannelijking van de maatschappij vanaf de
zeventiende eeuw. Op het platteland draaide het leven van oudsher om de
wonderlijke kracht van het vrouwelijk lichaam, om de grote mysteriën van de
vrouwelijke vruchtbaarheid en de beslissende fasen in het vrouwenleven, en
de manier waarop elke vrouw daarmee in het reine moest zien te komen. Dat
vrouwen hierin elkaars rivalen waren, vaak zelfs op leven en dood, was een
vanzelfsprekend gegeven. Gaandeweg werden deze vrouwelijke machten en
krachten, dit bewustzijn van de gevaren en uitdagingen van de vrouwelijke
cyclus, steeds meer onder de tafel gemoffeld en genegeerd. Vrouwelijke
rivaliteit is niet verdwenen, maar minder dramatisch geworden, meer een
psychologisch dan een sociologisch gegeven.

Vragen
•_Hoe wedijver jij met je seksegenoten? Doe je dat open en bloot of
subtiel en geraffineerd? Of doe je het niet, ben je eroverheen gegroeid?
Of doe je het onbewust?
•_Voel je je veilig in je seksuele identiteit?
•_Wat neem je over van je moeder, van je grootmoeder, van je
voormoederlijke lijn? Is dat positief of negatief?
•_Waar vraagt het leven jou om je van die erfenis te bevrijden?

‘De Vliegende Hollander’

Een kapitein – laten we hem maar Willem van der Decken noemen – is zo
ambitieus dat hij op paasmorgen wil vertrekken en zijn bemanning opdracht
geeft de zeilen te hijsen. Ze maken zich op voor een lange reis naar West-
Indië. De bemanning protesteert: ze willen naar de kerk, het is immers Pasen.
De vrouw van de kapitein probeert nog hem op andere gedachten te brengen,
maar hij duwt haar opzij en zet koppig door.
De reis begint voorspoedig, maar als ze Kaap de Goede Hoop naderen,
steekt er een verschrikkelijke storm op. De bemanning smeekt de kapitein om
terug te keren naar de Tafelbaai, maar hij weigert. Hij wil per se in drie
maanden zijn bestemming bereiken en hij geeft bars bevel om door te varen.
De stormwind is zo hevig dat hij de hoorns van een stier zou kunnen
afrukken. Maar de kapitein drinkt zijn bier, rookt zijn pijp en lacht om de
angst van zijn mannen. Dan scheuren de zeilen en een van de masten breekt
af als een luciferhoutje. De matrozen smeken om genade: ‘Er is geen priester
aan boord om ons de absolutie te verlenen en als we omkomen, zijn we
eeuwig verloren.’ De kapitein lacht ze uit.
De stuurman komt in opstand. Hij verzamelt de mannen om zich heen en
confronteert dapper de kapitein. ‘We gaan nu een baai opzoeken!’ roept hij.
‘We varen terug!’
De kapitein neemt de man bij kop en kont en smijt hem in de woedende
golven, waar hij jammerlijk verdrinkt. Ontzet kijken de anderen toe. ‘Bij God
of de duivel,’ schreeuwt de kapitein, ‘die Kaap gaan we om, al moet ik varen
tot het laatste oordeel!’
Prompt daalt er uit de wolken een machtige gestalte neer op het dek. De
bemanning verstopt zich, maar de kapitein blijft staan.
‘Je bent een koppig man,’ zegt de gestalte.
‘En jij bent een bedrieger,’ raast de kapitein. ‘Maak dat je wegkomt of ik
jaag je een kogel door je bast.’
De verschijning blijft staan en de kapitein neemt zijn pistool en schiet.
Vreemd genoeg komt de kogel in zijn eigen hand terecht. Het bloed spuit
eruit en de kapitein brult van pijn. Woedend springt hij op de gestalte af en
met zijn andere vuist haalt hij uit. Het enige resultaat is dat zijn arm verlamd
langs zijn zij valt.
‘Je bent vervloekt,’ zegt de hemelse gestalte. ‘Vanaf nu zul je varen zonder
ooit binnen te lopen of je bestemming te bereiken, altijd achter het stuurwiel,
altijd op wacht. Als je ogen dichtvallen, zal een zwaard met een scherpe punt
je wakker prikken. Tot het laatste oordeel zul je over de wereldzeeën
zwalken. Overal waar jij bent, zal het stormen en ieder schip dat jou
tegenkomt, zal het slecht vergaan.’
Dan verdwijnt de gestalte.
En sindsdien vaart kapitein Willem van der Decken in een spookschip over
de wereldzeeën. Vele zeelieden hebben hem al gezien, soms op een zwarte
driemaster, soms op een kapersschip, soms op een logge aak. Maar iedereen
die hem ziet, weet dat hij het gevaar loopt om op een zandbank te stranden of
schipbreuk te lijden.

Over dit verhaal


Het verhaal van de vervloekte kapitein is een sage die in de achttiende en
negentiende eeuw door verschillende schrijvers is opgepikt en opgeschreven.
Het berust waarschijnlijk op een oud bijgeloof van zeelieden, over een
spookschip dat onheil voorspelt.
Barend Fokke was een zeventiende-eeuwse Friese VOC-kapitein die in
recordtempo naar West-Indië voer: in drie maanden in plaats van zes. Er
werd over hem gezegd dat hij een pact met de duivel had gesloten, die in de
vorm van een zwarte poedel bij hem aan boord was, en dat hij nimmer
terugkeerde van zijn laatste reis. De concurrentie tussen Engelse en
Hollandse zeelui kan ook een rol gespeeld hebben in de verspreiding van het
verhaal. Er zijn allerlei varianten: soms is de kapitein alleen aan dek, soms is
er een bemanning bestaande uit zombies. In sommige versies smeken de
opvarenden van die andere schepen om brieven te bezorgen aan thuis, aan
mensen die allang niet meer leven.

Waar het ons om gaat, is het verstokte hart van de kapitein. Hij heeft een
egoproject in de zin en gaat door roeien en ruiten om het door te drukken. Hij
houdt zijn hart gesloten voor de smeekbeden van zijn bemanning en zelfs
voor de vermaning van de hemelse gestalte: een engel of God zelf. Zijn straf
is dat hij eeuwig moet blijven doen wat hij niet kan laten. Hij kan niet meer
stoppen.
De moraal van het verhaal is duidelijk: als je geen acht slaat op de
waarschuwing van anderen, als je over andermans gevoelens heen walst, dan
raak je vast in je eigen egotrip. De lol is er dan snel af. Je bent vervloekt en
zult eeuwig blijven dwalen.
In die zin zijn er nogal wat Vliegende Hollanders te bespeuren in de wereld
van vandaag.

Vragen
•_Ben je wel eens vast komen te zitten in een egotrip?
•_Heb je wel eens wensen of waarschuwingen van anderen genegeerd die
achteraf wijzer bleken dan jouw plan?
•_Kun je op tijd je koers wijzigen als het lot een onoverwinnelijke storm
op je afstuurt?
•_Weet je een veilige baai te bereiken?

Hedda Gabler

Hedda Gabler, dochter van een rijke generaal, is getrouwd met de saaie,
brave maar goedhartige historicus Jørgen Tesman. Van liefde is nauwelijks
sprake, althans wat Hedda betreft. Als het jonge stel terugkeert van hun zes
maanden durende huwelijksreis en ze hun intrek nemen in het speciaal voor
hen opgeknapte familiehuis, laat Hedda zich van haar verwende kant zien. Ze
steekt niet onder stoelen of banken dat ze uit verveling met Tesman is
getrouwd en zijn oude tantes maar stomvervelend vindt. Stiekem hoopt ze op
Tesmans promotie in de wetenschappelijke wereld, zodat ze zich een
luxeleventje kan permitteren. Ze wil graag een livreiknecht en een renpaard,
laat ze haar kersverse echtgenoot weten. Maar de promotie van Tesman staat
onder druk en Hedda moet er serieus rekening mee houden dat ze het met
minder moet doen dan ze gewend was. Het maakt haar recalcitrant en boos en
ze tart Tesman door hem de cassette met pistolen te laten zien die ze van haar
vader heeft geërfd. ‘Ik heb altijd iets waarmee ik me wel kan vermaken.’
Rechter Bracks brengt een bezoekje aan het stel en als Hedda hem
toevertrouwt dat ze uit verveling met Tesman is getrouwd, suggereert hij dat
ze zich altijd kan vermaken door een derde persoon toe te laten in haar
omgeving. Een heimelijke versiertruc, maar Hedda is niet geïnteresseerd in
Bracks.
Ze is eerder nieuwsgierig naar het privéleven van Thea Elvsted, die ook een
bezoekje brengt. De zachtaardige Thea kent Hedda nog van vroeger en
bekent dat ze altijd bang is geweest voor haar. Hedda was namelijk een echte
pestkop toen ze jong was.
Hedda doet nu poeslief tegen Thea, want ze is benieuwd naar het geheim
dat de nerveuze Thea met zich meedraagt. Thea neemt haar in vertrouwen en
legt uit dat haar huwelijk is bekoeld. Thea, die getrouwd is met een veel
oudere man, is verliefd geworden op een literair genie en de huisleraar van de
kinderen, ene Eilert Lövborg. Hedda is onmiddellijk geïnteresseerd, want
deze Eilert kent ze van vroeger. Hij is niet alleen een collega van Tesman in
de wetenschappelijke wereld, maar Eilert en Hedda hebben ook ooit een
kortstondige, gepassioneerde verhouding gehad, die beëindigd is toen Hedda
hem met haar pistolen bedreigde.
Hedda begrijpt al snel dat er een heel bijzondere band is ontstaan tussen
Eilert en Thea. Eilert Lövborg heeft zijn laatste boek, zijn levenswerk, geheel
gedicteerd aan Thea. Het betreft een visionair boek, een meesterwerk, over de
toekomst van de cultuur. Het samenzijn van Eilert en Thea rond dit
bijzondere project heeft ervoor gezorgd dat Thea tot over haar oren verliefd is
geworden op Lövborg en van plan is haar huwelijk op te geven voor hem.
Hedda verbergt haar jaloezie. Ze kan het niet uitstaan dat die ‘domme’
Thea zo nauw betrokken is bij het verwezenlijken van het levensdoel van
Lövborg. Het confronteert haar met haar eigen leegte en geestelijke armoede,
maar ook met de middelmatige capaciteiten van haar man. Ze broedt op een
plan waarmee ze macht kan uitoefenen.
Dan komt Eilert Lövborg langs. Tesman verwelkomt hem en prijst zijn
laatste publicatie de hemel in. Lövborg legt uit dat dat allemaal niets voorstelt
in vergelijking met waar hij nu mee bezig is en hij laat een pakketje zien
waarin zijn meeste recente manuscript zit. ‘Ik wil er graag uit voorlezen. Dit
is het helemaal, dit gaat over hoe de toekomst eruit zal zien.’
Tesman is diep onder de indruk. Als hij de kamer verlaat en Eilert en
Hedda even alleen zijn, wordt duidelijk dat Eilert nog steeds dol is op Hedda
en niet begrijpt waarom ze met zo’n saaie piet is getrouwd. Hedda reageert
koel en afstandelijk.
Diezelfde avond, tijdens een dinertje in de stad dat voor de heren
georganiseerd wordt door Bracks en waar Hedda en Thea niet bij zijn, zet
Eilert Lövborg het op een drinken. Hij leest voor uit zijn manuscript, maar na
afloop van het dinertje is hij zo dronken dat hij het manuscript vergeet.
Gelukkig vindt Tesman het, hij neemt het mee naar huis en geeft het Hedda
in bewaring, die nu haar kans schoon ziet om haar macht te doen gelden.
Nog half dronken komt Eilert later die ochtend langs. Hij is totaal in de war
en wanhopig omdat hij zijn manuscript kwijt is. Hedda veinst medelijden en
speelt het spel overtuigend mee, maar ze vertelt niet dat zij het manuscript
van Tesman in handen heeft gekregen. Met leedvermaak kijkt ze toe hoe
Eilert Lövborg in zijn wanhoop over het verloren gegane manuscript de
banden met Thea Elvsted verbreekt. Hij legt Thea uit dat hij zich diep
schaamt voor het feit dat hij zo achteloos is omgesprongen met ‘hun
gezamenlijke kind’. Arme Thea verlaat gebroken het toneel en Lövborg
bekent aan Hedda dat hij nu zelfmoord zou willen plegen, zo ellendig voelt
hij zich. ‘Alles is voor niets geweest.’
Hedda geniet van haar machtsspel en moedigt hem aan dit vooral te doen
en te zorgen voor een mooie dood. Om hem te helpen overhandigt ze hem
een van de pistolen van haar vader. Lövborg verlaat het huis en zodra hij
vertrokken is, verbrandt ze het manuscript in de open haard.
Als Tesman terugkomt, bekent Hedda dat ze het manuscript heeft
vernietigd en ze voegt eraan toe dat ze dat heeft gedaan om zijn carrière te
redden. Tesman is ontroerd; hij heeft niet door dat ze het manuscript vooral
heeft vernietigd omdat ze het ziet als de liefdesbaby van Thea en Lövborg.
Kort daarna bereikt hen het bericht dat Lövborg zelfmoord heeft gepleegd.
Het ziet ernaar uit dat hij zich in het hart heeft geschoten. Iedereen is ontdaan.
Tesman en Thea Elvsted besluiten hun vriend te eren door het verloren boek
te reconstrueren met behulp van de aantekeningen die Thea bewaard heeft.
Als Bracks aan Hedda vraagt wat Eilert Lövborg voor haar betekende, zegt
ze: ‘Hij had de moed te leven volgens zijn eigen normen.’
Maar dan horen ze de ware toedracht: Eilert heeft zich niet opzettelijk van
het leven beroofd. Het was pure pech: het pistool in zijn zak is per ongeluk
afgegaan. Erger nog, hij bevond zich op dat moment in een bordeel.
Bracks confronteert Hedda met het feit dat hij als enige weet dat het een
pistool van Hedda was. ‘U zult antwoord moeten geven op de vraag waarom
u Eilert Lövborg een pistool hebt gegeven,’ voegt hij eraan toe. ‘Er is geen
enkel bezwaar zolang ik zwijg.’ Met deze opmerking laat hij Hedda weten
dat ze chantabel is en dus maar beter kan ingaan op zijn avances.
Hedda schrikt en realiseert zich dat Bracks nu alle macht over haar heeft en
dat haar spel uitgespeeld is. ‘Dan ben ik aan u uitgeleverd. Ik ben mijn
vrijheid kwijt. Mijn vrijheid. Nee, dat houd ik niet vol. Nooit.’
Hedda trekt zich terug in haar kamer. En terwijl haar man en Thea Elvsted
zich toeleggen op het reconstrueren van Lövborgs boek en rechter Bracks
duidelijk geniet van zijn machtsspelletje, horen ze een pistoolschot. Hedda
heeft zichzelf doodgeschoten met een van haar pistolen.

Over dit verhaal


Hedda Gabler uit 1890 is een van de beroemdste toneelstukken van de Noor
Hendrik Ibsen, die leefde van 1828 tot 1906 en vijfentwintig toneelstukken
naliet. Zijn werk is nauw verbonden met zijn persoonlijk leven. Zijn
toneelpersonages lijken op mensen die hij gekend heeft en ook historische,
politieke en maatschappelijke ontwikkelingen hebben hun weerslag gevonden
in zijn stukken. Er is veel gepubliceerd over het werk van Ibsen, waarbij de
symboolwaarde altijd veel aandacht heeft gekregen: alles op toneel werd door
Ibsen tot in de kleinste details beschreven om betekenis te krijgen.
Opvallend is het retrospectief. In het heden speelt het verleden altijd een
bepalende rol. Het duikt op, zet alles op zijn kop en stuwt het drama naar een
climax.
Hedda Gabler behandelt het thema zelfverwerkelijking. Net zoals in Een
poppenhuis en in Rosmershol toont Ibsen vrouwen die hij binnenstebuiten
keert: hij laat hun angst, lafheid, dromen en verlangens zien. Bij het
personage Hedda maakte hij de volgende aantekening: ‘Het ontbreekt haar
aan een levensdoel – dat kwelt haar.’ Ook schreef hij: ‘Het leven is niet
treurig – het is belachelijk – en dat is onverdraaglijk.’
Hedda Gabler is een vrouw voor wie status en macht zo belangrijk zijn dat
ze niet in staat is haar hart te openen, vervulling te vinden of haar wezen tot
uitdrukking te brengen. Het stuk gaat over het ontbreken van een levensdoel
en het maken van verkeerde keuzes als gevolg daarvan. De moraal van het
verhaal is eigenlijk: als je je zelfverwezenlijking niet serieus neemt, leidt dat
tot de ondergang. Wanneer je er niet in slaagt betekenisvol werk te doen, kun
je net zo goed doodgaan. In het verhaal speelt Hedda letterlijk met vuur (de
pistolen). Ze is getrouwd met een man van wie ze niet houdt, met het oog op
een luxe en comfortabel leventje. Ze is uit op macht, status en geld en ze
verveelt zich. Het ontbreekt haar aan levensvuur en levensvreugde.
Het wordt duidelijk dat ze diverse keren een keuze maakt die haar afhoudt
van groei in bewustzijn. Zo heeft ze in het verleden de ware liefde al een keer
op het spel gezet. Lövborg (betekenis: geborgen in liefde) heeft ze met haar
pistolen bedreigd, met als gevolg dat de relatie beëindigd is. Haar huwelijk
met Tesman brengt haar ook niet dichter bij haar levensdoel. Sterker nog: ze
verveelt zich. Pas als Thea haar komt herinneren aan thema’s als
‘levensvervulling’, ‘creativiteit’ en ‘liefde’ wordt er iets in haar wakker
gemaakt. Maar weer maakt ze een verkeerde keuze. Weer kiest ze voor een
machtsspelletje. Ze weet niet hoe ze haar hart kan openen, laat staan dat ze
zichzelf kan verwerkelijken. Ze verbrandt het manuscript van Lövborg uit
jaloezie en met als doel macht te verwerven over een mensenleven, maar ze
doet precies het verkeerde. Dit manuscript is een symbool van de opperste
levensvervulling, maar ook van de toekomst (want daarover gaat het). Met
het vernietigen van dit meesterwerk vernietigt Hedda de creativiteit en de
liefde zelf en roept ze de ondergang over zichzelf en haar naasten af.

Vragen
•_Wanneer heb jij keuzes gemaakt die je eerder van je levensdoel
afhielden dan dat ze je er dichterbij brachten?
•_Hoe kun jij vormgeven aan jouw levensvervulling?
•_Heb je een idee wat jouw levensdoel is?
•_Wie herinneren jou aan ware creativiteit en levensvreugde?
•_Zijn er mensen op wie je jaloers bent omdat ze in flow kunnen creëren?

Bonnie en Clyde

Het waargebeurde verhaal van Bonnie en Clyde past ook in dit hoofdstuk
over macht en ijdelheid.

Texas, 1930. Het is de tijd van de grote depressie in Amerika. Veel mensen
leiden een uitzichtloos bestaan. Bonnie Parker, een simpel barmeisje, groeit
op in een eenvoudig milieu en verlangt naar een beetje opwinding. Op een
dag ontmoet ze Clyde Barrow, een charmante jongen die net uit de
gevangenis is gekomen en door het land zwerft op zoek naar avontuur. Clyde
droomt van een leven waarin hij bevrijd is van de ellende die het land in de
greep houdt.
Ze worden verliefd. Om Bonnie te imponeren slaat Clyde een plaatselijke
kruidenier neer en gaat hij ervandoor met de kassa. Het is hun eerste slag en
omdat het zo goed gaat, beginnen ze aan een hele serie bankovervallen. Dat
doen ze behendig en met zwier, waarbij ze geweld niet schuwen. Al snel
laten ze een spoor van dood en vernieling achter. Natuurlijk zijn ze
voortdurend op de vlucht voor de politie. Omdat ze hun pijlen voornamelijk
richten op banken en de kleinere middenstanders ontzien, worden ze door
veel mensen als helden gezien. Daar dragen ze zelf aan bij. Ze versterken hun
eigen mythe door de pers trots over hun daden te berichten en foto’s en
gedichten te sturen.
Hun criminele ‘zegetocht’ duurt niet lang: op 23 mei 1934 worden ze door
de politie in een hinderlaag gelokt. Bonnie en Clyde worden overrompeld en
door een regen van geweerschoten gedood.

Over dit verhaal


Het gaat in dit verhaal over twee jonge mensen die geld najagen en gedreven
worden tot moord en overvallen zonder daarvan te leren. Het is een
herkenbaar thema dat in veel films en verhalen over gangs en bendes
terugkomt: geld en macht najagen leidt meestal tot de ondergang.
Bonnie en Clyde zijn antihelden en in hun soort inwisselbaar. Het zijn
mensen die in hun slechtheid een zekere aantrekkingskracht uitoefenen op
anderen en vaak ten onrechte een heldenstatus veroveren. Niet in de laatste
plaats omdat ze ook charmant en aantrekkelijk zijn. Maar deze helden hebben
geen hoger doel, ze dragen niets bij aan de wereld of de maatschappij. Wat
hen drijft, is de behoefte aan macht, geld of status. Vaak begint het met een
gevoel van onmacht om het leven te leven waarvan men droomt. En ook al
hopen wij als lezer of kijker dat de personages leren van hun fouten, meestal
gebeurt dat niet.
Negatieve helden zijn dankbaar materiaal voor films en televisieseries.
Vergelijk Bonnie en Clyde met Tony Soprano uit The Sopranos, met Dexter,
de seriemoordenaar, met de wiskundeleraar uit Breaking Bad, met Michael
Corleone uit The Godfather of met Frank Underwood uit House of Cards. Bij
al deze personages spelen egoïstische motieven.
En omdat de hoofdpersonages niet in staat zijn uit te groeien boven hun
zelfzuchtige belangen, eindigen deze verhalen vaak met een gewelddadige
dood. Pas wanneer personages leren van hun fouten, hun hart leren openen,
hun egoïsme aan de kant schuiven, kunnen we door naar de volgende
bewustzijnslaag, die van liefde en verbondenheid.

Vragen
•_Heb je voorbeelden uit je eigen leven of omgeving waarbij het
nastreven van macht, geld of status tot een negatieve afloop geleid heeft?
•_Wanneer heb jij je laten leiden door egoïstische motieven?
•_Ken je de aantrekkingskracht van een revolutionaire beweging of een
bende?
4

Liefde, sociale betrokkenheid, idealisme

In sommige verhalen gaan de personages op zoek naar iets hogers, naar


idealisme en verbondenheid. In deze verhalen tref je de geliefden aan, de
wereldverbeteraars, de mensen die verbinding zoeken, hun leven veranderen
en een hoger doel gaan dienen.
De verhalen gaan vaak over mensen die erachter zijn gekomen dat de oude
strategieën niet meer voldoen en dat het tijd is om samen te werken. Niet het
resultaat staat voorop, maar de waarden die worden nagestreefd. Liefde wordt
de drijfveer. De helden en heldinnen openen hun hart, offeren zichzelf op en
zijn bereid voor iets groters te sterven. Gedreven worden door het hart kent
geen verborgen agenda’s. Opvallend is dat het altijd een genezend effect
heeft op de omgeving wanneer een persoon of karakter zijn of haar hart
opent, door liefdevolle empathie te tonen of positieve acties te ondernemen.

Theseus

Als het gaat om je leven op het spel zetten voor iets hogers, zijn er natuurlijk
vele voorbeelden. Een bekende mythologische figuur is Theseus.
Koning Minos van Kreta en koning Aegeus van Athene hebben een slepend
en diepgaand conflict. Aegeus heeft namelijk de geliefde zoon van Minos
vermoord en Minos wil uiteraard wraak nemen. Hij trekt naar Athene en valt
met zijn wrede leger de stad aan. De Atheners sidderen en smeken om vrede.
Minos gaat akkoord op één voorwaarde: de stad Athene moet iedere negen
jaar zeven jonge mannen en zeven jonge vrouwen naar Kreta sturen en met
hun bloed voor de moord boeten. Deze jonge Atheners zullen aan de
Minotaurus worden geofferd, die in een labyrint woont. De Atheners
aanvaarden het voorstel omdat ze geen andere uitweg zien. Het enige wat zij
nog kunnen bereiken is dat de koning een belofte doet: als een van de jonge
Atheners het onmogelijke kan volbrengen – de Minotaurus doden en zich
vervolgens weer een weg naar buiten banen uit het labyrint – zal niet alleen
zijn leven en dat van zijn makkers gespaard worden, maar zal Athene ook
voor altijd van de gruwelijke vloek worden bevrijd.
Al twee keer heeft een schip zeven jonge mannen en zeven jonge vrouwen
naar Kreta gevoerd. En nu nadert voor de derde keer het moment waarop het
schip met de zwarte rouwzeilen vertrekken moet. En dan treedt Theseus, de
zoon van Aegeus, naar voren en verklaart zich bereid om zijn leven voor
Athene te offeren. Aegeus schrikt en probeert zijn zoon ervan te weerhouden,
maar Theseus is vastbesloten.
De volgende dag stapt hij samen met zijn lotgenoten aan boord. Gebroken
van verdriet neemt zijn vader afscheid van hem. Zij spreken af dat het schip
op de thuisreis witte zeilen zal voeren als Theseus geluk heeft en het monster
weet te verslaan. (Dat dit uiteindelijk misgaat, is een ander verhaal met de
nodige complicaties.)
Een paar dagen later bereikt het schip Kreta en de jonge Atheners worden
naar een huis aan de rand van de stad gebracht, waar zij onder strenge
bewaking komen te staan tot hun laatste uur is aangebroken. De gevangenis
grenst aan een grote tuin, waar de dochters van koning Minos, Ariadne en
Phaedra, wandelen en spelen. Ariadne ziet de jonge held en is onmiddellijk
tot over haar oren verliefd. Wat een beeldschone jongen is dit. Ze zorgt
ervoor dat ze hem te spreken krijgt en vertelt hem dat ze wil helpen de
Minotaurus te doden. Daartoe geeft ze hem een kluwen garen en legt hem uit
dat hij het einde van de draad aan het begin van het labyrint moet vastmaken
en de kluwen langzaam moet afwikkelen. Op die manier heeft hij een
leidraad waarmee hij de weg terug kan vinden. Ze geeft hem bovendien een
gewijd magisch zwaard. ‘Vertel het niet aan mijn vader,’ zegt ze, ‘maar
beloof me dat je mij op jouw beurt zult redden en me op je schip meeneemt.’
Theseus belooft het.
De volgende morgen wordt Theseus naar het labyrint gevoerd. Wanneer er
geen daglicht meer is, haalt hij de kluwen van Ariadne tevoorschijn, bevestigt
het uiteinde van de draad aan de muur en laat de kluwen afrollen terwijl hij
door de gangen naar binnen loopt. Lange tijd hoort hij niets anders dan de
echo van zijn voetstappen. Maar dan wordt de stilte verbroken door een dof
gerommel, als het verre gebrul van een woedende stier. Het geluid komt
steeds dichterbij, maar Theseus gaat moedig verder. Dan, in een grote zaal,
staat hij plotseling tegenover de verschrikkelijke Minotaurus, half mens, half
stier. Met een woedend gebrul komt het ondier op de jongeman af.
Theseus trekt zijn toverzwaard en weet het monster te overwinnen. Het
stort brullend ter aarde en Theseus is verbaasd en opgelucht. Daarna hoeft hij
alleen nog maar de draad van Ariadne terug te volgen en komt hij buiten de
poort die zovelen vóór hem zijn doorgegaan om nooit meer terug te keren.
Met hulp van Ariadne heeft Theseus niet alleen zijn eigen leven en dat van
zijn makkers gered, maar ook Athene van de vloek verlost.

Over dit verhaal


De Grote Zaak – de hartszaak – voor Theseus is Athene bevrijden van de
vloek. Dat is zijn hogere doel. En ook al is het gevaarlijk en zet hij er zijn
eigen leven mee op het spel, iets in hem vertelt hem dat hij het moet doen.
Het is een nobele drijfveer, de bereidheid je leven in de waagschaal te stellen,
jezelf weg te cijferen, ook al zegt je gezonde verstand – en zeggen alle
mensen om je heen – dat je gek bent. Iedereen wijst Theseus op het gevaar,
maar hij voelt zich geroepen.
Gelukkig krijgt hij hulp van Ariadne. De kluwen garen die hij meekrijgt,
staat voor de verbinding met het hart. Theseus daalt af naar de oerdriften, de
confrontatie met de Minotaurus, maar omdat hij de verbinding met het hart
tot stand heeft gebracht, kan hij weer opklimmen en die lagere driften
overwinnen. Zonder de draad was dat niet mogelijk. Definitief afdwalen kan
niet meer. Er is altijd het lijntje, er is een verbinding, er is dat hogere doel en
er is liefde. De Minotaurus blijft net zo gevaarlijk, maar het is deze
verbinding met het hart waardoor Theseus overwint.
Vele heldenverhalen gaan over dit motief. Er is iemand die zich losmaakt
uit de gemeenschap, zich ‘geroepen’ voelt, de veilige haven verlaat en bereid
is te vechten voor de Grote Zaak, waarbij hij monsters – innerlijke of
uiterlijke – dient te verslaan.

Vragen
•_Heb jij wel eens het gevoel gehad dat je moest gaan voor een hoger
doel?
•_Wat is jouw innerlijke monster? Waar ben je bang voor?
•_Welke instrumenten, overtuigingen en hulp heb jij nodig om de
uitdaging aan te gaan?
•_Is er iets wat jij zou willen of kunnen offeren?
•_Hoe onderhoud jij de verbinding met je hart?
•_Heb je je wel eens geroepen gevoeld?

Medea
De mythe over Medea is een tragedie in de meest extreme vorm. Het betreft
het verhaal van een vrouw die haar kinderen vermoordt omdat haar man haar
afdankt. Medea is een van de eerste tragedies van de Griekse schrijver
Euripides (400-406 voor Christus). Om het verhaal te kunnen vertellen,
moeten we eerst even uitleggen wat er voorafging.
Jason wil koning van Jolcus worden, en daarvoor moet hij het Gulden Vlies
halen in Colchis. Het vlies, een gouden schapenvacht, is in het bezit van
koning Aeëtes, die Jason drie opdrachten geeft. Hij moet vuurspugende
stieren een veld om laten ploegen. Hij moet drakentanden planten en het leger
dat daaruit groeit verslaan. En hij moet de draak doden die het vlies bewaakt
en die nooit slaapt. Bij het uitvoeren van de opdrachten krijgt Jason hulp van
Medea, de dochter van Aeëtes, die verliefd wordt op Jason zodra ze hem ziet.
Na het veroveren van het vlies vluchten ze samen. Jason neemt Medea mee
op de boot de Argo, naar Jolcus.
De vader van Medea zet de achtervolging in. Om hem op een afstand te
houden, doodt Medea haar broertje en ze gooit zijn lichaamsdelen overboord.
Vader Aeëtes ziet zich genoodzaakt de lichaamsdelen te verzamelen en te
begraven. Zo lukt het Jason en Medea een definitieve voorsprong te krijgen.

Ver van haar geboorteland, verwijderd van haar familie en vrienden, arriveert
Medea, na een lange reis over zee, in Jolcus, Griekenland. Zij is een oosterse
prinses, een priesteres in de tempel van oermoeder Hecate, en een
kleindochter van zonnegod Helius. Niet zomaar iemand… Ze heeft magische
krachten en kan toveren met kruiden en poeders. En ze is dus tot over haar
oren verliefd op de jonge Griek Jason met zijn prachtige purperen mantel. Ze
heeft hem geholpen bij het veroveren van het Gulden Vlies en ze heeft alles
opgeofferd om bij hem te zijn. Ze heeft zelfs haar broertje gedood om haar
vader op een afstand te houden. Ze kan niet meer terug. Ze houdt van Jason
en ze verwacht hun eerste kind.
Jason heeft het Gulden Vlies gehaald om zijn recht op de troon op te eisen,
maar eenmaal in Griekenland blijkt dat oom Pelias zijn troon helemaal niet
wil afstaan. Jason is woedend. Alles is voor niets geweest! Maar Medea heeft
medelijden met haar geliefde en helpt hem door Pelias te vermoorden, met
behulp van haar toverkrachten. Als Jason hoort dat Pelias om het leven is
gekomen, juicht hij van vreugde. Eindelijk zal de troon van hem zijn. Maar
hij juicht te vroeg, want Acastus, de zoon van Pelias, grijpt de macht en
verbant Jason en de zwangere Medea uit Jolcus.
Daar staan ze dan, buiten de stadspoort. Medea heeft last van schaamte en
wroeging om de moorden die ze gepleegd heeft voor Jason, en Jason is
gefrustreerd omdat het hem niet gelukt is die troon te heroveren. Er zit niets
anders op dan elders te gaan wonen. Met pijn in hun hart vestigen Jason en
Medea zich in Korinthië.
Ze hebben het daar niet slecht: Jason heeft veel goederen en geld
meegenomen uit Jolcus, ze kunnen een mooi paleis kopen en Medea schenkt
hem twee prachtige zoons. Eigenlijk is er weinig te klagen. Toch zijn ze niet
gelukkig. Jason blijft ontevreden, want hij wil de heerschappij over Jolcus.
Medea voelt zich geïsoleerd, want ze is niet zo geliefd bij de Korinthiërs.
Men vindt haar een vreemde vrouw. Ook al geneest ze mensen met haar
kruiden en poeders, ze blijft een buitenlandse die er duidelijk andere ideeën
op na houdt. Dat heeft invloed op Jason. Zijn liefde voor Medea bekoelt.
Medea kan dat nauwelijks verdragen. Ze heeft alles op het spel gezet voor
deze man en hem diverse keren van de dood gered, en nu is hij niet meer in
haar geïnteresseerd. Woedend en wanhopig is ze. Steeds als Jason ergens
naartoe wil, probeert ze hem tegen te houden, hem te verleiden, slaat ze haar
armen om hem heen. Maar haar toverkunsten werken niet op dit vlak. Jason
voelt een groeiende weerzin tegen Medea; hij vindt dat ze hem betuttelt en
claimt met haar dwingende liefde.
Medea klaagt, gilt, smeekt. ‘Je hebt me meegenomen uit het paleis van mijn
vader, ik heb mijn broertje voor jou vermoord, ik heb mijn familie
achtergelaten. Allemaal voor jou. Ik houd van je, Jason.’
Jason wordt gek van haar buien en grillen. Hij vermoedt dat het allemaal
met haar barbaarse oosterse afkomst te maken heeft. Zelf heeft Jason in zijn
jeugd van een Centaur geleerd hoe hij zijn emoties onder controle kan
houden. Hij heeft zijn gevoelens leren bedwingen en zijn ratio leren inzetten.
En kijk nu toch die gestoorde vrouw van hem.
De kloof wordt groter en groter. Medea probeert van alles en blijft maar
hopen dat het weer goed komt. Ze roept Hecate aan en haar grootvader
Helius, maar niets helpt. Zelfs haar zelfgebrouwen liefdesdrankjes werken
niet.
En dan, tot overmaat van ramp, bereikt haar het bericht dat Jason van plan
is haar te dumpen, om te kunnen trouwen met Glauke, de dochter van Creon.
Hij legt uit dat het beter is voor hun zoons: zo kunnen zij tenminste een hoge
positie verwerven. Anders blijven ze maar ballingen.
Nu is Medea’s wanhoop compleet. Haar hart verkilt, verandert in een
klomp ijs. Ze herinnert Jason eraan dat zij de dochter van een koning is, de
kleindochter van de zon en priesteres van Hecate. En dat zij haar hoge positie
heeft opgegeven voor hem. Dat ze vrijwillig heeft gekozen voor de liefde.
Dat ze hem geholpen heeft en dat hij zijn leven aan haar dankt. ‘Jij denkt
alleen maar aan macht en positie, voor mij telt alleen de liefde.’ En ze voegt
eraan toe: ‘Je kunt niet zomaar weglopen, je kunt mij niet straffeloos verlaten,
Jason.’ Ze roept de herinneringen op aan hun eerste samenzijn, aan de eerste
nachten die ze samen doorbrachten, hun prille geluk destijds in Colchis.
Maar Jason ziet alleen maar een heel emotionele vrouw. Hij haalt zijn
schouders op en legt uit dat geen man ooit de eeuwige liefde kan beloven. Hij
loopt weg.
Medea schreeuwt hem na: ‘Echtbreker!’
Jason besluit dat het beter is dat Medea de stad verlaat. ‘Die vrouw wordt
gevaarlijk.’ En hij laat haar weten dat ze met haar zoons de stad moet
verlaten.
Voor Medea is dit de druppel. Ze besluit wraak te nemen. Ze verzoekt
Jason zich te ontfermen over de kinderen. Als balling leven zou toch vreselijk
zijn voor zijn nageslacht? Voor dit argument is Jason gevoelig en gehuld in
een schitterende mantel verschijnt hij met een wagen met paarden ervoor om
zijn zoons op te halen.
Medea speelt haar spel. Ze legt uit dat ze geen kracht meer heeft om zich te
verzetten en dat ze zich neerlegt bij zijn beslissing en zijn voorgenomen
huwelijk. ‘Maar, Jason, zou je het geen goed idee vinden als onze zoons jouw
aanstaande bruid mijn bruidskleed brengen en mijn mooie gouden kroon?’ En
ze toont hem een prachtig bruidskleed van goud en juwelen. Jason is
opgelucht: hij vindt het een geweldig idee om de jongens de geschenken te
laten brengen. Hij vraagt wat Medea nodig heeft en hoe ze wil reizen. ‘Alles
wat je nodig hebt, kan ik voor je regelen.’
‘Ik wil niets, alleen nog één nachtje met mijn lieve kleine jongens
doorbrengen. Stuur ze naar huis zodra ze het kleed hebben afgegeven en haal
ze morgen weer op. Ik zal zorgen dat ik dan vertrokken ben.’
Jason gaat akkoord, de jongens klimmen op de wagen met de geschenken
en Medea trekt zich terug in haar vertrekken. Ze maakt een slaapdrankje met
haar kruiden en wacht tot de kinderen terugkomen. Als ze ze terug heeft,
mogen de jongens in bad en geeft ze hun het eten dat ze voor hen bereid
heeft. Al tijdens de maaltijd begint de slaap hen te overmannen.
‘Slaap maar, mijn jongetjes, mijn kleintjes, mijn liefjes.’ Als ze diep in
slaap zijn, snijdt moeder Medea hun de keel door. Intussen bidt ze tot Helius,
de zonnegod, om haar lievelingen het eeuwige leven te schenken.
De volgende dag verschijnt Jason. Hij heeft een wilde blik in zijn ogen en
wankelt als hij vertelt wat er gebeurd is met Glauke. Zijn aanstaande bruid
kon het niet laten het bruidskleed te passen. Toen ze de mantel omdeed,
schoten er vlammen uit omhoog die haar, koning Creon en alle andere
aanwezige gasten tot as verbrandden. Zelf heeft Jason zich als enige kunnen
redden.
‘Wat heb je voor afschuwelijks gedaan, Medea?’
‘Weet je wat afschuwelijk is?’ antwoordt Medea. En ze roept nogmaals in
herinnering hoe afschuwelijk het is dat zij haar broertje heeft vermoord, dat
ze Pelias heeft vermoord. Dat ze alles op het spel heeft gezet voor hem.
‘Ik had je lief, maar die liefde was een straf van de goden. Liefde verlaagde
me, liefde maakte me doodongelukkig, liefde maakte me wreed.’
Dan wijst ze naar haar dode kinderen.
Jason waagt zich dichterbij en hapt naar adem.
‘Jij moordenares!’
Medea duwt hem weg. Ze neemt plaats in een lichtgevende wagen met aan
weerszijden draken, die haar en de lichamen van haar zoontjes zal brengen
naar het heiligdom van Helius.
Jason blijft achter. Hij zal later een eenzame en roemloze dood sterven.
Medea bouwt een nieuw bestaan op in Athene.

Over dit verhaal


Het verhaal van Medea is een echtscheidingsdrama, waarin een vrouw
gedumpt wordt en plaats moet maken voor een nieuwer, jonger exemplaar.
Dat is een ontkenning van alles wat ze gegeven en geofferd heeft, een
ontkenning van haar wezen, en het maakt destructieve emoties los. In een
vechtscheiding zijn de kinderen de verliezers, wist men al in de oudheid.
Maar het is natuurlijk meer dan dat. Het is een mythe over onheil, over
liefde die zo veel opoffering eist dat het onmenselijke gevolgen heeft. Want
wat brengt een moeder zover dat ze haar kinderen doodt? Medea is van
oorsprong een priesteres en tovenares, een prinses van geboorte,
afstammelinge van de moedergodin en de zonnegod. Zij beschikt over
magische krachten en de gave der helderziendheid. Door haar liefde voor
Jason perkt ze haar goddelijke kracht in, verliest ze haar zelfbeheersing en
uiteindelijk komen er verwoestende krachten vrij.
Het verhaal beschrijft de teloorgang van een krachtige, liefdevolle vrouw,
die door een allesverzengende liefde haar eigen identiteit, haar wezen
opoffert voor een man. Een typisch westerse man, die eigenlijk een
ontevreden, zwakke en koele kikker is en de wijsheid en magische krachten
uit het oosten ontkent. Je zou kunnen zeggen: het verhaal gaat over hoe
passie en creativiteit vermoord worden door machtswellust. Het is de ratio die
wil heersen over het instinctieve vrouwelijke aspect, waarmee de schepping
(de kindertjes) wordt ontkend. Het doden van de kinderen is natuurlijk ook
een metafoor: het staat voor het vermoorden van de onschuld, het kinderlijke,
de creativiteit. Jason staat voor de ratio, de controle, de uiterlijke macht;
Medea voor de emoties, de vruchtbaarheid en de innerlijke kracht.
Medea symboliseert de ultieme liefde die een mens in staat stelt zichzelf op
te offeren. Pas als haar geliefde haar wezen ontkent, verandert ze in een
demonische heks die toegang heeft tot de occulte machten uit de
onderwereld. Dan moet dat wat de verbintenis heeft voortgebracht – de
kinderen – vernietigd worden.
Op een andere laag vervult Medea met de moord de primitief-rituele rol
van Moeder Aarde die haar eigen kinderen vernietigt en zo de
vruchtbaarheidscyclus in stand houdt. Als we het verhaal plaatsen in de
ontwikkeling van de beschaving, kun je zeggen dat Medea voor de oude
cultuur staat en Jason voor de nieuwe. Het is de strijd tussen de oude wereld
van de hekserij en de magie enerzijds, en de nieuwe beschaving waarin
emoties beheerst worden en mannelijke macht wordt uitgebreid anderzijds.
Het kinderlijke, de onschuld, moet daarbij het loodje leggen.

Vragen
•_Ken je voorbeelden uit je eigen leven of uit het leven van je dierbaren
waarin liefde tot een extreme vorm van opoffering leidt of geleid heeft?
•_Heb jij wel eens je identiteit of iets wezenlijks opgeofferd voor een
ander mens?
•_Ken je andere verhalen over dit thema?

Vrouwe Ragnell

Koning Arthur gaat uit jagen met zijn ridders. Ze zien een prachtig hert, dat
telkens weer ontsnapt. De koning volgt het hert en raakt steeds dieper het bos
in. Ten slotte is hij met een klein groepje getrouwen de weg helemaal kwijt.
Plotseling staat er een enorme reus voor hun neus, die de koning uitdaagt:
‘Vecht met me, of ik vermoord jullie allemaal!’ De koning protesteert: hij
heeft alleen jachtwapens bij zich en is niet uitgerust voor een duel. De reus
laat hem gaan op één voorwaarde: over precies een jaar moet hij weer naar
diezelfde plek komen en een duel leveren met de reus. Dat zal ongetwijfeld
zijn dood worden. Dan geeft de reus nog een ontsnappingsmogelijkheid.
‘Geef me over een jaar antwoord op mijn raadsel en ik zal je laten gaan.’
Dankbaar hapt de koning toe. Een raadsel oplossen, dat zal wel gaan.
Maar dan horen ze wat de reus wil weten. Zijn raadsel luidt: ‘Wat wil de
vrouw?’
De moeilijkste aller vragen. De moeder van alle raadsels, bij wijze van
spreken. Met hangend hoofd rijdt het koninklijke jachtgezelschap naar huis.
Terstond laat de koning alle wijze mannen ontbieden en iedereen breekt zich
het hoofd over het raadsel. Mogelijkheden genoeg! Vrouwen willen
schoonheid, rijkdom, mannen, kinderen, amandelgebakjes, seks… Ze willen
zo veel. Maar ja, wat de ene vrouw wel wil, wil de andere niet. De mannen
komen er niet uit. De koning laat boodschappers uitgaan naar alle hoeken van
zijn rijk om meer antwoorden te verzamelen en die komen ook: vrouwen
willen jeugd, vruchtbaarheid, een plaats in de hemel, gezelligheid... Wat is nu
hét antwoord? Men ziet het somber in.
Op een dag komt er een afzichtelijke heks naar het paleis, Vrouwe Ragnell.
Ze dringt door tot de koning en beweert dat ze hem het antwoord op het
raadsel kan vertellen. ‘Zonder mijn hulp ben je dood!’ krijst ze met schelle
stem. Maar ze wil wel een beloning. De koning fleurt zienderogen op: hij wil
het antwoord graag horen. Wat wil ze ervoor hebben?
Ze wil trouwen met Gawan, de mooiste van alle ridders.
De koning stort weer in. Dat kan hij Gawan niet aandoen. Maar zie, Gawan
is een echte ridder, hij snelt toe en roept dat hij trouw gezworen heeft aan zijn
koning en dat nu het moment gekomen is om het te bewijzen. Hij belooft met
de heks te trouwen als ze zijn heer en meester redt. En de heks fluistert de
koning een opmerkelijk antwoord in het oor.
Een jaar na de fatale dag rijdt de koning naar de plek des onheils. Eerst
geeft hij de reus alle antwoorden die zijn boden verzameld hebben, want je
weet maar nooit… Alles wil hij proberen om Gawan voor een vreselijk lot te
behoeden. Maar bij elk antwoord – schoonheid, rijkdom, mannen, kinderen,
amandelgebakjes, een plek in de hemel… – schudt de reus het hoofd. En dan
vertelt de koning hem wat Vrouwe Ragnell hem heeft ingefluisterd met haar
naar zwavel stinkende stem.
‘Dat heeft mijn zus, de heks, je verteld!’ dondert de reus. Maar het
antwoord is juist en hij moet de koning wel laten gaan.
Er is feest in het hele koninkrijk.
Dan meldt de heks zich weer en ze eist haar beloning op. Zuchtend stemt de
koning toe. Hij wil het gedoemde huwelijk in stilte sluiten, maar dat mag niet
van de heks: groots en meeslepend wil ze trouwen. Gawan is weer ridderlijk
bereid, hij laat zich als een lam naar de slachtbank leiden.
’s Avonds ligt het ongelijke paar – de jonge ridder met zijn afzichtelijke
oude bruid – zij aan zij in hun bruidsbed naar het plafond te staren.
‘Mag ik een kus van je?’ fluistert de heks, plotseling vreemd verlegen.
En dan keert Gawan zich met een diepe zucht naar haar toe. Hij geeft zich
over. ‘Ja,’ zegt hij, ‘je mag een kus van mij, en meer ook. Je hebt recht op
mijn hele lichaam, mijn hele ziel. Ik ben je man.’
Op het moment dat hij haar in zijn armen wil nemen, gebeurt er iets
vreemds. Een windvlaag, een nevel… Als hij zijn ogen uitwrijft, ziet hij dat
de ouwe heks verdwenen is. In zijn armen ligt een beeldschone jonge vrouw.
‘Ik ben Ragnell,’ zegt ze met lieflijke stem. ‘Ik zou verlost worden door een
man die mij accepteert zoals ik ben. Maar ik kan alleen de helft van de dag
mezelf zijn, de andere helft ben ik nog steeds heks. Kies maar wanneer je wilt
dat ik jong en mooi ben. ’s Nachts, zodat jij me voor jezelf hebt in mijn ware
gedaante en anderen blijven denken dat je met een heks getrouwd bent? Of
heb je me liever overdag mooi, zodat iedereen je zal benijden maar je ’s
nachts wel naast een heks ligt?’
Gawan kijkt haar peinzend aan. Ten slotte zegt hij: ‘Ik wil graag dat het is
zoals jij wilt.’
Op dat moment is de betovering geheel verbroken en kan Ragnell altijd
prachtig zijn. Want wat was het antwoord op het raadsel van de reus? De
vrouw wil ‘soevereiniteit’. Wij zouden tegenwoordig zeggen: autonomie,
onafhankelijkheid, zelfstandigheid.

Over dit verhaal


Liefde en acceptatie maken ons mooi. Op een bepaalde laag zegt het
sprookje: in de ogen van je geliefde ben je altijd mooi. Mooi is in sprookjes
hetzelfde als goed, lelijk is hetzelfde als slecht. Dat is beeldentaal,
symbolische taal. Je kunt ook lezen: als iemand anders echt van je houdt,
word je vanzelf een beter mens.
Maar ook in dit verhaal kun je alle figuren zien als symbolen voor delen
van onszelf. De koning is het geciviliseerde deel van ons, dat soms te veel de
regels volgt, te rationeel handelt en de weg in het bos van onze gevoelens
kwijtraakt. De reus staat voor de oerkracht van de natuur, die ‘verhaal komt
halen’: in opstand komt, obstakels opwerpt en een uitdaging vormt. De heks
vertegenwoordigt de natuur, emotie, spontaniteit, die oerkwaliteiten van het
vrouwelijke die ook hun zwarte kant hebben, omdat ze grillig kunnen worden
en manipulatief. En ridder Gawan symboliseert de moed van het hart. Hij is
trouw aan zijn koning, offert zich voor hem op en accepteert een vernederend
huwelijk. En vervolgens is hij ook trouw aan die belofte als hij zich naar
Ragnell toe keert en zich aan haar geeft. Dat is de moed van het hart: je hart
volgen, zelfs al lijkt het soms helemaal niet aantrekkelijk wat je moet doen.
Dat transformeert al je emoties. Wat oud en lelijk leek, wordt prachtig.
Acceptatie van alle kanten van jezelf, daar gaat het om in dit verhaal. Als je
jezelf durft te zijn, je niet in allerlei bochten wringt om te voldoen aan de
eisen van anderen, word je een mooi en goed mens.

Vragen
•_Is er iets in jouw leven wat je lelijk of onaantrekkelijk vindt, en wat zou
kunnen transformeren in iets moois als je het volledig zou accepteren?
Een eigenschap, een gewoonte, een verlangen, iets wat wacht op jouw
totale liefhebbende acceptatie om zich van een lieftalliger kant te laten
zien?
•_Welke ‘koning’ dien jij? Waarvoor ben jij bereid je op te offeren? En
wat is de Gawan in jou die deze koning redt?

Jeanne d’Arc, de Maagd van Orléans

Dit is een waargebeurd verhaal uit de vijftiende eeuw. Maar ook


waargebeurde verhalen kunnen diepere betekenissen in zich bergen.
Jeanne d’Arc is de dochter van een zelfstandige boer – een ‘laboureur’ in
middeleeuws-Franse termen, een boer die zijn eigen grond bewerkt – en
wordt geboren als Jehanne Darc in het jaar 1412, waarschijnlijk op 6 januari,
in het Franse plaatsje Domrémy, vlak bij de kerk. Ze is een lief en vlijtig
kind, zeer religieus – ze knielt neer op het veld als de kerkklokken oproepen
tot gebed – maar ook vrolijk en speels. Ze is niet groot maar wel stevig en
sterk, met grote donkere wijd uiteenstaande ogen en zwart haar dat ze kort
afknipt. Model bloempot, zouden wij zeggen. (In 1909 zal een Parijse kapper
zich door haar laten inspireren voor zijn creatie van de befaamde bob, een
kapsel dat mateloos populair wordt onder geëmancipeerde vrouwen in de
jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw.)
Rond haar dertiende jaar, in haar puberteit dus, begint Jeanne stemmen te
horen. Zelf zegt ze dat het de stemmen zijn van de heilige Margaretha, de
heilige Catharina en de aartsengel Michaël. Ze voorspellen haar dat ze een rol
zal spelen in het bevrijden van Frankrijk en het kronen van de Franse koning.
Frankrijk lijdt in die jaren onder een burgeroorlog, die ook nog eens
onderdeel is van de Honderdjarige Oorlog met Engeland. Grote delen van het
land zijn bezet door Engelse troepen en de Franse kroonprins, Karel VII, kan
zijn troon niet opeisen.
Als Jeanne zeventien is, dragen de stemmen haar onomwonden op om het
beleg van Orléans door de Engelsen te doorbreken. Ze moet naar
Vaucouleurs waar ze kan vragen om een escorte naar Chinon, de
verblijfplaats van de kroonprins. Via een oom weet ze inderdaad contact te
leggen met een legercommandant en deze is zo goed om haar de gevraagde
escorte te bezorgen: een ridder en zijn schildknaap, plus vier mannen. Jeanne
kleedt zichzelf in mannenkleren en neemt een degen ter hand voor de tocht.
Op 2 februari 1429 komt ze aan in Chinon, twee dagen later wordt ze
ontvangen door de kroonprins. Jeanne vertelt hem wat haar voorspeld is: ze
zal helpen Orléans te bevrijden, ze zal hem tot koning laten kronen, ze zal
helpen Parijs te ontzetten en ze zal de hertog van Orléans uit de handen van
de Engelsen krijgen.
Karel VII laat haar onderzoeken door theologen om vast te stellen dat ze niet
aan wanen lijdt. De heren zijn unaniem onder de indruk van haar ernst,
toewijding, integriteit en helderheid en melden dat ook aan de kroonprins.
Vervolgens laat deze de jonge vrouw door een aantal dames testen op
maagdelijkheid: God zou immers zulke opdrachten alleen aan een maagd
verstrekken. Jeanne blijkt keurig maagd. Ze mag een wapenrusting voor
zichzelf laten maken en krijgt een legertje mee. Twee van haar broers sluiten
zich bij haar aan.
Op naar het belegerde Orléans. De Engelsen zijn er niet in geslaagd de stad
volledig te omsingelen, maar de bevolking is volledig gedemoraliseerd en
staat op het punt van overgave. Op 29 april arriveert Jeanne daar met
vierduizend soldaten en een flinke voorraad voedsel. Terstond bloeit de
bevolking op en wordt de strijd weer vaardig hervat. Na enkele succesvolle
uitvallen van Jeanne en haar leger besluiten de Engelsen hun pogingen de
stad in te nemen te staken. In de nacht van 8 op 9 mei 1429 heffen ze het
beleg op en vertrekken ze met stille trom.
Die zomer trekt Jeanne met de kroonprins en een leger door Frankrijk,
richting Reims. Op 17 juli wordt Karel VII door de bisschop tot koning
gezalfd en gekroond; Jeanne staat achter hem met een banier. Hij trekt met
zijn troepen naar Parijs en neemt onderweg enkele steden in. De aanhangers
van de Engelsen mogen ongedeerd die steden verlaten, maar hun bezittingen
zijn ze kwijt. Onder hen is bisschop Cauchon, die zijn bisdom en zijn
inkomsten dus kwijtraakt door toedoen van Jeanne d’Arc. Hij vergeeft het
haar nooit en later zal hij degene zijn die haar ten val brengt.
Jeanne blijft dapper doorgaan met de strijd, zelfs als de nieuwe koning haar
opdracht geeft om rust te nemen. Als ze gevangen wordt genomen bij
Compiègne, doet de koning geen enkele poging haar vrij te kopen, hoewel
dat in die tijd wel gebruikelijk is met krijgsgevangenen. Jeanne wordt
opgesloten in het ene kasteel na de andere en telkens doet ze pogingen te
ontsnappen. De tweede keer springt ze uit een hoge toren en raakt ze
zwaargewond. Uiteindelijk wordt ze naar Parijs gebracht en daar ‘verkocht’
aan de Engelsen voor 10.000 pond. Cauchon is bemiddelaar en hij leidt het
proces.
Het wordt een politiek schijnproces: omdat Karel VII door Jeannes toedoen
is gekroond, zal haar veroordeling als ketter meteen ook zijn koningschap
ontkrachten. Is zij door God geïnspireerd of toch door de duivel? Cauchon
zorgt ervoor dat er geen rechters aan het proces deelnemen die Jeanne
goedgezind zijn en hij schendt werkelijk alle kerkrechtelijke en
staatsrechtelijke regels. Jeanne krijgt geen verdediging en ze wordt bewaakt
door mannelijke wachters, die proberen haar te verkrachten. Voor de
zekerheid blijft ze mannenkleren dragen.
Dat wordt uiteindelijk de enige grond waarop de rechtbank haar weet te
veroordelen: het dragen van mannenkleren (voor vrouwen verboden in die
dagen). In 56 zittingen kan geen van de spitsvondige heren haar ertoe
brengen iets fouts of ketters te zeggen, hoezeer ze ook hun best doen. Is ze in
een staat van goddelijke genade, willen ze bijvoorbeeld weten. Daarop is
geen goed antwoord mogelijk, want zegt ze ja, dan is ze godslasterlijk bezig.
Immers, hoe kan zij dat weten? Maar zegt ze nee, dan erkent ze schuld.
Jeanne antwoordt: ‘Als ik het niet ben, dan moge God geven dat ik het word,
en als ik het wel ben, dan moge God geven dat ik het blijf. Ik zou wel de
droevigste figuur op aarde zijn als ik zou weten dat ik niet in een staat van
genade verkeer.’ Zelfs als ze wordt bedreigd met marteling blijft ze waardig
en vasthoudend: dit is haar goddelijke opdracht.
Ten slotte wordt ze veroordeeld voor niet veel meer dan het aantrekken van
mannenkleren. Op 29 mei 1430 wordt het vonnis uitgesproken en meteen
wordt een brandstapel in gereedheid gebracht op de Oude Markt van Rouen.
Daar sterft Jeanne d’Arc, negentien jaar oud. Haar asresten worden in de
Seine geworpen.
In 1456 wordt het proces herzien en komt men eensgezind tot de conclusie
dat Jeanne onschuldig is veroordeeld. Jeanne wordt officieel martelares. In
1909 wordt ze zalig verklaard door de rooms-katholieke kerk, en in 1920
volgt haar heiligverklaring. Tot op de dag van vandaag inspireert ze
kunstenaars, politici en gevoelige idealisten.

Over dit verhaal


Er zijn tal van documenten die het verhaal van Jeanne d’Arc staven. Het is
geen legende, het is allemaal echt gebeurd, maar het heeft mythische
proporties. Een volksmeisje, de adolescentie nog niet helemaal ontgroeid,
niet rijk, niet geletterd, niet bedeeld met bijzondere gaven of een opvallend
uiterlijk, is puur op grond van haar vurige overtuiging in staat om de loop van
de geschiedenis te beïnvloeden. Onderschat je eigen macht nooit, zegt dat
ons. Zelfs al ben je maar een eenling, al heb je geen machtige connecties: als
je ergens heilig in gelooft, kun je bergen verzetten.
Jeanne d’Arc was niet uit op een beloning, ze was volmaakt overtuigd van
haar goddelijke opdracht. Ze gaf zich er totaal aan over, zette alle gedachten
aan haar eigen veiligheid opzij, en dat bracht haar vrede. Door de hele
geschiedenis heen zijn er mensen onschuldig gedood als ze hun roeping
volgden. Wat hen bezielt, is een doel dat belangrijker voor hen is dan het
leven zelf. Ze geven hun leven omdat ze hun hart volgen. Hun beloning ligt
ook op een hoger niveau dan het aardse. Hier wordt dat gesymboliseerd door
de heiligverklaring van Jeanne.

Vragen
•_Voor welke goede zaak zou jij bereid zijn te sterven?
•_Waartoe word jij opgeroepen?
•_Kun jij ook ontspannen door je levenslot te aanvaarden?
Mi Tzu en de snorharen van de witte tijger

De man van Mi Tzu komt na vele jaren gewond terug uit de oorlog. Mi Tzu
heeft lang op haar man gewacht en zich op zijn terugkeer verheugd. Ze heeft
haar mooiste kleren aangedaan, haar huis vol bloemen gezet en de heerlijkste
gerechten klaargemaakt. Maar als Huang Fu thuiskomt, is hij somber en
zwijgzaam. Hij gaat meteen naar bed.
Mi Tzu is teleurgesteld. Ze had andere verwachtingen van het weerzien.
Verdrietig gaat ze slapen. Ze hoopt dat hij snel opknapt. Maar ook de
volgende dagen en weken blijft Huang Fu somber, zwijgzaam en
onbereikbaar. Mi Tzu wordt steeds ongelukkiger. Wat ze ook doet of verzint,
hoe ze ook aandringt, Huang Fu blijft onbereikbaar.
Ten einde raad brengt ze een bezoek aan de plaatselijke sjamaan en smeekt
hem om een medicijn of een drankje waarmee haar man kan genezen.
De sjamaan luistert, is lang stil, dan knikt hij. Hij zegt dat er wel zo’n soort
medicijn bestaat, maar dat het uiterst moeilijk te verkrijgen is.
‘Zeg me waar ik het kan halen,’ roept Mi Tzu uit. ‘Ik heb er alles voor
over.’
Hij legt haar uit dat er voor zo’n bijzonder elixer drie snorharen van de
witte tijger nodig zijn. Het probleem is echter dat die witte tijger in het gebied
leeft achter de zeven heuvelen. En het is bepaald niet gemakkelijk om het
beest te benaderen zonder levensgevaar, laat staan om drie haren uit zijn snuit
te plukken.
‘Geen probleem,’ zegt Mi Tzu, ‘dat gaat me lukken.’ En ze aanvaardt de
reis. Vele weken is ze onderweg, ze waadt door rivieren, passeert zeven
bergpassen en komt uiteindelijk aan in het gebied waar de witte tijger leeft.
Ze slaat een eenvoudig kamp op, gaat zitten, kijkt rond. En ja, niet lang
daarna ontdekt ze in de verte de tijger. Ze blijft heel stil zitten en observeert
hem. Pas wanneer het donker is en de tijger slaapt, sluipt ze een stukje
dichterbij.
Zo gaat dat wekenlang. Overdag zit ze roerloos en observeert ze de
bewegingen van de tijger en iedere nacht kruipt ze een stukje dichterbij.
Tot de dag dat de tijger haar in de gaten krijgt. Plotseling tilt hij zijn kop
op, scherpt zijn kattenogen. Mi Tzu ziet zijn snorharen trillen. Maar omdat zij
daar zo roerloos op een afstand zit, doet hij niets. En iedere nacht kruipt Mi
Tzu weer een stukje dichterbij om de tijger te laten wennen aan haar
aanwezigheid. Steeds dichterbij.
Mi Tzu durft nu ’s nachts ook haar ogen dicht te doen en op goed moment
slaapt ze op nog maar een meter afstand van de witte tijger. En dan komt de
nacht dat ze zij aan zij met de tijger slaapt. Zijn warme vel tegen haar aan.
En ze weet: nu is het moment aangebroken. Heel voorzichtig richt ze zich
op, ze streelt het vel van de tijger, en trekt een voor een drie snorharen uit.
Snel stopt ze de haren tussen haar kleren en sluipt ze op haar tenen weg. Pas
als ze voldoende afstand heeft, durft ze het op een rennen te zetten. Ze loopt
de hele weg terug, over de zeven bergpassen, door de rivieren, en bereikt
uiteindelijk na weken opgetogen haar dorp, waar ze onmiddellijk naar het
hutje van de sjamaan rent.
‘Ik heb ze!’ roept ze opgetogen en ze legt de snorharen triomfantelijk voor
de sjamaan neer.
De sjamaan kijkt op, glimlacht en zegt: ‘Het is al niet meer nodig. Je hebt
precies gedaan wat nodig was. Ga naar huis. Je man is genezen.’

Over dit verhaal


Dit verhaal uit het Verre Oosten, dat ook wel verteld wordt met een zwarte
beer in de rol van de tijger, gaat over empathie en geduld, over ware liefde
die trauma’s heelt, en over de vraag hoe je een relatie moet opbouwen.
Iedereen kent wel het gevoel: je relatie voldoet niet aan je verwachtingen en
dat doet pijn. Je had iets anders voor ogen en het feit dat de ander niet zo
reageert als je gehoopt had, veroorzaakt onvrede en ongenoegen. Dat de man
van Mi Tzu gewond terugkeert uit de oorlog symboliseert de strijd die
gestreden is en de wonden die opgelopen zijn. Wat heeft zo’n situatie nodig?
Wat leert Mi Tzu ons? In de eerste plaats gaat het erom te erkennen dat de
situatie geheeld moet worden. Als je erkent dat je een gewond mens bent, dat
de situatie genezing behoeft, ben je ook in staat die situatie te helen. Mi Tzu
blijft niet hangen in haar onvrede, haar teleurstelling. Ze erkent haar pijn en
ze aanvaardt een ongewisse, gevaarlijke reis. Eenmaal oog in oog met de
tijger kijkt ze als het ware in de spiegel en ervaart ze heel wezenlijk dat het
hier om het winnen van vertrouwen gaat. Ze is toegewijd, volhardend, vol
liefde en overtuiging, en vooral heel, heel geduldig. Uiteindelijk weet ze het
vertrouwen van het wilde dier te winnen. Ze weet dus wat er nodig is om
twee wezens aan elkaar te laten wennen. Als ze daarin geslaagd is, dan is ook
haar man genezen. En ja, de tijd heelt vele wonden.
Vragen
•_Wanneer heb jij geduld moeten hebben om iemands vertrouwen te
winnen?
•_Heb je voorbeelden van wonden die door de tijd zijn geheeld?
•_Wat kun jij doen om de ‘gewonde’ situatie of relatie te helen?
5

Bewuste creativiteit, je eigen stem vinden, expressie

Creativiteit en zelfexpressie zijn levensbehoeften voor ons: je eigen stem


vinden, ontdekken wat er door jou op aarde wil komen. Ideeën manifest
maken, jezelf tot uitdrukking brengen, verhalen verzinnen: alles waarbij
logisch denken, overzicht en het laten bloeien van talenten een rol speelt. Het
is bij uitstek het terrein van kunstenaars, schrijvers, dichters, zangers, maar
ook van wetenschappers en reclamemakers. En eigenlijk van iedereen, want
iedereen vertelt zijn of haar eigen verhaal. Verhalen die met deze drijfveer te
maken hebben, gaan over de mogelijkheid te laten zien wie je bent en wat jou
ten diepste drijft.

Maria Magdalena

In het Nieuwe Testament, in alle vier de evangeliën, is Maria Magdalena de


eerste opstandingsgetuige. De ontroerendste versie van het verhaal vinden we
in Johannes 20.
Daar gaat Maria Magdalena op paasochtend naar de tuin van Nikodemus
om te rouwen. Christus is twee dagen geleden gestorven aan het kruis en zijn
lichaam is in de grot gelegd. Maar tot haar schrik ontdekt Maria Magdalena
dat de steen voor het graf weg is en het graf leeg. Ze rent naar Petrus en
Johannes en roept: ‘Ze hebben de heer uit het graf gehaald en we weten niet
waar ze hem hebben gelegd!’ De mannen komen mee en inderdaad, de
lijkwindsels liggen nog in het graf, maar het lichaam van hun geliefde leraar
is weg. De mannen verdwijnen weer en Maria Magdalena blijft huilend
achter. Door haar tranen heen ziet ze twee witte figuren zitten, engelen, een
bij het hoofdeind en een bij het voeteneind. ‘Waarom huil je?’ vragen de
engelen en Maria snikt: ‘Omdat ze mijn heer hebben weggehaald en nu weet
ik niet waar hij is!’
Dan kijkt ze om en ze ziet, nog steeds met betraande ogen, een man staan.
Ze denkt dat het de tuinman is. Ook de man vraagt haar: ‘Waarom huil je?’
En zij zegt: ‘Als u hem hebt weggedragen, zeg me dan waar u hem gelegd
hebt, dan kan ik hem meenemen!’
Op dat moment zegt de Opgestane haar naam: ‘Maria!’ En ze herkent de
stem. Ze keert zich helemaal naar hem toe en roept: ‘Rabboeni!’ Dat is
Hebreeuws voor ‘geliefde meester’. Hij zegt tegen haar: ‘Houd mij niet vast.
Ik ben nog niet opgestegen naar mijn vader. Ga naar mijn broeders en zeg
hun dat ik opstijg naar mijn vader, mijn God, die ook jullie vader en God is.’
En Maria rent weg om de anderen te vertellen wat ze gezien heeft.

Over dit verhaal


Als je dit opvat als een mythisch verhaal, dat wil zeggen een verhaal met een
diepe spirituele betekenis die nog altijd voor ons geldt, dan valt er veel aan te
ontdekken.
Het gaat duidelijk om spreken, om getuigen, je eigen waarheid
verkondigen. De handeling ligt in de dialoog, die zwanger is van betekenis.
De uitspraak van Jezus: ‘Houd mij niet vast’ is eeuwenlang vanuit het
Grieks mè mou haptou in het Latijn vertaald als noli me tangere. Dat
betekent: ‘Raak mij niet aan.’ De passage is een geliefd thema geworden voor
kunstenaars en er zijn talloze schilderijen gemaakt waarop je Maria
Magdalena aan de voeten van de opgestane Jezus ziet liggen, of half
opgericht, in elk geval altijd met uitgestrekte armen, terwijl hij haar met een
hand afhoudt. Want hij wil kennelijk niet aangeraakt worden. Kerkvaders
braken zich het hoofd over de vraag: waarom wil Jezus niet dat deze trouwe
volgelinge hem aanraakt? Acht dagen later zegt Jezus nota bene tegen de
ongelovige Thomas: ‘Kom maar hier met je hand en leg hem op mijn wond,
dan kun je zelf zien dat ik het ben.’ De meest uiteenlopende verklaringen
werden bedacht. Mag Maria dat misschien niet omdat ze een vrouw is? Of
omdat Jezus dan nog in een teer stadium verkeert, als een zopas ontpopte
vlinder?
Toch is dat allemaal niet nodig, want de vertaling met ‘aanraken’ was fout
en in nieuwe Bijbelvertalingen lees je dan ook dat Jezus zegt: ‘Houd mij niet
vast.’
Het Griekse haptein, niet wederkerig gebruikt, betekent ‘vastpakken,
grijpen’, zoals een roofvogel zijn prooi grijpt. Dat is wel iets heel anders dan
aanraken. Het is het diepste gebod aan de liefhebbende achterblijver bij het
verlies van een dierbare: houd niet vast, laat los, laat gaan. Want echte liefde
houdt niet vast, maar laat los.
De opgestane Christus vraagt om niet te worden tegengehouden door de
mensen die van hem houden en die het liefst hadden gezien dat hij gewoon
was blijven doorleven. Ook Maria Magdalena zelf kan verder met haar
ontwikkeling als ze haar leermeester laat gaan. In plaats van aan zijn voeten
naar hem te luisteren, kan ze nu zelf spreken, zelf tot uitdrukking brengen wat
er in haar leeft.
Op mythisch niveau is alles symbolisch, dus ook het zelfoffer van Jezus:
het gaat om het inleveren van het ego, waarmee een mens zichzelf verheft tot
een hogere orde. En ook Maria Magdalena’s offer verheft haar: als zij haar
geliefde loslaat en in plaats van zich aan hem vast te klampen, zelf gaat
getuigen, bereikt zij haar eigen bestemming.
Legenden vertellen dat Maria Magdalena met een bootje naar Frankrijk
voer en daar het christendom predikte. Ze zou talloze heidenen bekeerd
hebben en heel Zuid-Frankrijk gekerstend hebben. De laatste dertig jaar van
haar leven zou ze in een grot gewoond hebben, als kluizenares. Een botje van
haar is als relikwie bewaard in de crypte van de basiliek in Vézelay, en aan
dat botje is een heel aantal wonderbaarlijke genezingen toegeschreven. Dit
alles kon alleen maar gebeuren omdat Maria Magdalena haar geliefde Jezus
losliet en zelf ging praten. Een geweldig rolmodel voor vrouwen die zichzelf
willen emanciperen en op eigen benen willen staan!

Vragen
•_Heb je wel eens meegemaakt dat je gedwongen werd om iemand los te
laten van wie je zielsveel hield, om later te ontdekken dat het goed voor je
was?
•_Wie of wat moest jij achter je laten om jezelf te worden?
•_Wat is jouw eigen verhaal, wat heb jij de wereld te vertellen?

Parcival

We schrijven de middeleeuwen, ergens in een Europees land. Een jongen –


zijn naam krijgen we pas veel later te horen – wordt door zijn moeder
opgevoed, zijn vader is gesneuveld. De moeder wil niet dat haar zoon een
vechtersbaas wordt en houdt hem angstvallig weg van alles wat maar zweemt
naar ridders, toernooien of oorlog. Maar op een dag komt de jongen drie
ridders tegen in vol ornaat die hij zó mooi vindt, zó dapper en indrukwekkend
dat hij niet meer te houden is. Hij verlaat zijn moeder en trekt de wijde
wereld in, om ridder te worden.
Hij redt een meisje. Hij verslaat een beruchte woesteling, de Rode Ridder,
en neemt hem zijn wapenrusting af. Na allerlei avonturen arriveert hij bij een
betoverd kasteel, de Graalburcht. Daar is een koning, bijgenaamd de
Visserkoning, of Amfortas, die een mysterieuze wond heeft waaraan hij
hevig lijdt. In de grote hal van de burcht wordt de jongen gastvrij onthaald.
Tijdens de maaltijd is hij getuige van een vreemde processie: pages en
jonkvrouwen dragen een bloedende lans en een prachtige schaal voorbij, de
Graal. Hij vraagt zich af wat het allemaal kan betekenen, maar hij heeft
geleerd dat hij geen onbetamelijke vragen mag stellen, dus hij houdt zijn
mond.
De volgende ochtend, als hij wakker wordt, is het kasteel leeg. Als hij de
ophaalbrug af rijdt, klapt die meteen achter hem omhoog. Hij is verbannen,
en van een jonkvrouw die hij vervolgens ontmoet, krijgt hij te horen waarom.
Hij heeft de juiste vraag niet gesteld! Daarna weet hij plotseling hoe hij heet:
Parcival.
Wat is die vraag dan wel die Parcival had moeten stellen? Dat varieert per
versie van het verhaal. De ene keer is het eenvoudig de vraag: ‘Wat betekent
deze processie?’ Of, preciezer: ‘Waartoe dient de Graal?’ In andere versies
had hij moeten vragen naar de ziekte van de koning: ‘Wat scheelt u?’ In elk
geval is hij niet nieuwsgierig genoeg, hij toont geen werkelijke
belangstelling. Dat wordt hem zwaar aangerekend en hij moet jarenlang
boeten, lijden en strijden. Maar na vele omzwervingen en avonturen bereikt
Parcival toch zijn doel: hij wordt Graalridder.

Over dit verhaal


De jongen die op het cruciale moment geen vraag stelde, uit verlegenheid,
naïviteit of gebrek aan belangstelling, dat is Parcival, ook wel Perceval,
Parzival of Parsifal, al naar gelang de verschillende vertolkers van zijn
verhaal. De oudste versie, waarschijnlijk gebaseerd op Keltische mythologie,
is die van de Franse Chrétien de Troyes, een episch gedicht van ruim
negenhonderd regels, geschreven in 1183. Deze oudste versie van het
beroemde verhaal werd nooit afgemaakt: midden in een passage houdt het
abrupt op.
Een volgende, enorm populaire, versie werd aan het begin van de dertiende
eeuw geschreven door de Duitse Wolfram von Eschenbach. Wagner
ontleende er later de thematiek aan voor zijn opera Parsifal.
Het gaat niet om antwoorden op de niet-gestelde vragen, die zijn duidelijk
genoeg. De symboliek is christelijk. De bloedende lans doet denken aan de
lans van de Romeinse soldaat die Christus in zijn zij verwondde. De Graal is
geassocieerd met een legendarische kelk waarin Jozef van Arimatea het bloed
van Christus opving. Maar intussen zijn lans en schotel ook heel duidelijk
symbolen voor mannelijkheid en vrouwelijkheid.
De processie symboliseert dan ook de christelijke, beschaafde manier om
met het leven in het algemeen en de liefde in het bijzonder om te gaan. Een
man wordt een ridder als hij zich ridderlijk gedraagt, dat wil zeggen: zich
wijdt aan een hoger doel, zijn koning dient, zijn vijanden spaart, vrouwen
goed behandelt en met zijn eigen vrouw een goed huwelijk heeft.
Bij Chrétien de Troyes is de Graal een visschotel, en hij bevat een heilige
hostie. In Wolfram von Eschenbachs versie werd de Graal een steen met een
speciale magische kracht die elk jaar op Goede Vrijdag door een duif werd
hernieuwd door middel van een hostie. De Keltische mythe die hieraan ten
grondslag zou kunnen liggen, gaat over een magische ketel, die altijd vol
voedsel zat en nooit leeg raakte. Een nooit-opdrogende bron van voedsel, dat
moet wel een bron van spiritueel voedsel zijn, dachten latere schrijvers.
En wat de koning scheelt, is verrassend genoeg ook bekend: hij heeft een
wond midden in zijn liezen, oftewel aan zijn geslacht. Ook dit is symboliek:
in talloze oude mythen worden mannelijke goden of helden ontmand om ze
menselijker te maken, minder dierlijk, minder gedreven door testosteron en
meer geïnspireerd door het heilige vuur van geestelijke idealen. Dus die
antwoorden, daar gaat het eigenlijk niet eens om.
Maar wat een prachtig, mysterieus gegeven. Je bent in een magisch slot, je
gastheer is ziek, je ziet wonderlijke dingen gebeuren en uit angst en
verlegenheid houd je je mond. Prompt word je eruit gegooid. Zulke angstige,
verlegen mensen kunnen ze niet gebruiken… De volgende keer dat je in een
dergelijke situatie terechtkomt, weet je wat je te doen staat: vragen stellen.
Belangstelling tonen. Nieuwsgierig zijn. Communiceren.

Vragen
•_Heb je wel eens spijt gehad van iets wat je níét gevraagd had?
•_Ben je vol belangstelling naar de mensen met wie je te maken krijgt?
•_Vraag je je af wat de diepere betekenis is van een situatie, welke
situatie dan ook?

De ossentong
De Cubaanse godin Obatalá zoekt naar een persoon wie zij het beheer kan
toevertrouwen over spraak, wijze woorden en profetieën. Ze zoekt en ze
zoekt en ze zoekt, maar ze vindt niemand wijs genoeg. Ten slotte komt Orula
bij haar, een jonge, nog onervaren god. Hij biedt zich aan als heerser van de
spraak.
‘Hm,’ zegt Obatalá, ‘ik wil je eerst even op de proef stellen. Breng mij het
beste, het heerlijkste gerecht dat er op aarde gevonden kan worden.’
Orula gaat naar de markt, loopt rond, kijkt en keurt tot hij gevonden heeft
wat hij zoekt, en maakt het klaar. Obatalá snuift de geur op en geniet ervan.
Ze proeft en het is verrukkelijk.
‘Wat is dit?’ vraagt ze.
‘Ossentong,’ zegt Orula.
‘En waarom is dit het beste gerecht?’
‘Omdat de tong het belangrijkste orgaan is,’ zegt Orula. ‘Met de tong kun
je het goede prijzen en mensen complimenten geven die het goede doen. Je
kunt goed nieuws verbreiden en eer bewijzen. Alle goede dingen hebben een
tong nodig.’
Obatalá knikt. Maar ze is nog niet helemaal zeker van zijn wijsheid. Ze
geeft hem een nieuwe test: nu moet hij haar het allerslechtste gerecht op
aarde brengen, het kwalijkste, lelijkste wat maar eetbaar is.
Orula gaat naar de markt, zoekt tot hij het gevonden heeft en gaat aan het
kokkerellen. Na enige tijd komt hij met een schotel bij Obatalá.
Ze snuift, ze proeft, ze zet grote ogen op.
‘Volgens mij is dit weer ossentong,’ zegt ze. ‘Waarom is dit het slechtste
wat we maar kunnen eten?’
‘Omdat je de tong ook kunt gebruiken om kwaad te spreken,’ zegt Orula.
‘Om mensen te ontmoedigen, te bezeren en tot armoede te laten vervallen.
Met de tong kun je een vriend verraden. Je kunt zelfs je land verkopen aan de
vijand, zodat alle mensen slaven worden.’
Dan weet Obatalá dat ze het beheer over spraak, wijze woorden en
profetieën met een gerust hart aan Orula kan overlaten.

Over dit verhaal


De ossentong heeft een voor de hand liggende symbolische betekenis: hij
staat voor het spreken, de macht van woorden. Het eten van tong versterkt het
symbool. Dit verhaal was opgenomen in Reis met de Zon, een
verhalenbundel uit 1955, samengesteld door het Vrouwengilde van de
Verenigde Naties. Uit alle landen die in dat jaar bij de VN waren aangesloten,
was een verhaal gekozen; dit kwam uit Cuba. In Cuba heb je de Santería, de
kleurrijke mythologie over de orisha’s of goden, meegekomen met de
Afrikaanse slaven. De orisha’s zingen en dansen, ruziën, lachen en huilen,
hebben goede en kwade eigenschappen, net als mensen, maar ze zijn toch net
iets groter dan de werkelijkheid, en ze kunnen magie verrichten en werken
met toverspreuken.
Woorden kunnen wonderen doen. Toverspreuken bestaan: als je iemand
opmontert en een hart onder de riem steekt en het heeft effect, heb je met
woorden geneeskunde beoefend. En soms wilde je dat je je eigen woorden
kon inslikken wanneer je iets eruit flapt wat een ander verwondt of
ontmoedigt.

Vragen
•_Heb je wel eens spijt gehad van iets wat je gezegd hebt?
•_Heb je wel eens opgemerkt dat je woorden een positief effect hadden op
mensen (een kind, een vriend, je publiek)?
•_Wat kenmerkte die woorden?

‘Repelsteeltje’

Een arme molenaar die met zijn mooie dochter in een oude molen woont,
schept enorm op over zijn bijzondere dochter. Hij bluft dat ze niet alleen
uitzonderlijk knap is, maar ook in staat om van stro goud te spinnen. Het
verhaal komt de koning ter ore. Hij wil dat het meisje naar zijn kasteel
gebracht wordt, zodat hij haar op de proef kan stellen. Als het waar is wat de
molenaar zegt, zal hij met het meisje trouwen.
Eenmaal op het kasteel wordt het meisje naar een kamer gebracht die
helemaal vol met stro ligt. Ze krijgt een spinnewiel en de koning zegt: ‘Laat
maar zien wat je kunt. Als je morgenochtend dit stro niet tot goud gesponnen
hebt, moet je sterven.’
Het meisje blijft ten einde raad alleen achter. Hoe moet ze van stro goud
spinnen? Ze barst in tranen uit. Plotseling verschijnt er een klein mannetje.
Hij loopt op haar af en vraagt waarom ze zo moet huilen. Het meisje legt haar
probleem uit.
‘Wat krijg ik van je als ik het voor je doe?’ vraagt het mannetje.
Het meisje belooft hem haar halsketting. Het mannetje gaat akkoord, zet
zich aan het spinnewiel en begint te spinnen. Goud! De hele nacht spint hij
door, tot al het stro tot goud is gesponnen.
Als de koning de volgende morgen komt kijken, kan hij zijn ogen niet
geloven. Onmiddellijk wil hij meer. Dus laat hij de molenaarsdochter naar
een andere, grotere kamer brengen, die weer helemaal vol met stro ligt. Hij
geeft haar de opdracht dat ook in één nacht tot goud te spinnen als haar leven
haar lief is. Het meisje blijft achter en barst weer in huilen uit.
Opnieuw verschijnt het kleine mannetje en het vraagt: ‘Wat krijg ik als ik
het voor je doe?’
Het meisje belooft hem de ring aan haar vinger. En weer spint het mannetje
de hele nacht door, tot al het stro tot goud is gesponnen. De koning is weer
zeer tevreden als hij al het goud ziet, maar opnieuw wil hij meer en hij brengt
de molenaarsdochter naar een nog grotere kamer vol met stro. Hij belooft
haar dat hij met haar zal trouwen als ze ook deze berg tot goud kan spinnen.
Voor de derde keer verschijnt het kleine mannetje en vraagt het een beloning.
‘Ik heb niets meer,’ antwoordt het meisje.
‘Beloof me dat ik je eerste kind krijg als je koningin wordt.’
Dat zien we dan wel weer, denkt ze en ze belooft het mannetje wat hij
vraagt. Weer spint hij de berg stro tot goud.
Als de koning de volgende ochtend al het goud vindt, is hij eindelijk
tevreden. Weldra volgt de bruiloft en de mooie molenaarsdochter wordt
koningin.
Alles gaat een tijdje goed, de koningin denkt nooit meer aan het mannetje
en na een jaar wordt er een zoon geboren, waar ze natuurlijk dolgelukkig mee
is.
Totdat het akelige mannetje op een dag haar kamer binnenkomt en zegt:
‘Geef mij nu wat je beloofd hebt.’
De koningin schrikt hevig. Ze biedt hem alle schatten van het koninkrijk
aan, als zij haar kind maar mag houden.
Maar het kereltje is niet te vermurwen. Dit was de deal. Als de koningin
hartstochtelijk jammert, krijgt hij toch medelijden met haar. ‘Drie dagen geef
ik je de tijd en als je in die tijd mijn naam te weten komt, mag je je kind
houden.’
De hele nacht denkt de koningin na over alle namen die zij kent. De
volgende dag komt het mannetje en meteen begint de koningin allerlei namen
op te noemen: ‘Pieter, Sebastiaan, Klaas, Boudewijn, Beer, Alexander…’
Alle namen die ze kent, noemt ze op, maar bij elke naam antwoordt het
mannetje triomfantelijk: ‘Nee, zo heet ik niet.’ En hij grinnikt kwaadaardig.
Zodra hij weg is, stuurt de wanhopige koningin een bediende het land in
om overal na te vragen welke namen er nog meer zijn. Ook laat ze in de hele
buurt navragen hoe de mensen heten.
De volgende dag komt het mannetje weer en dan noemt ze de meest
ongewone en vreemde namen op: ‘Heet je misschien Fluitebok, of
Schorrepoot, of Pimpelier?’
Maar steeds gniffelt hij: ‘Neeee, zo heet ik niet.’
De koningin is nu ten einde raad. Weer stuurt ze een dienaar uit. ’s Avonds
komt de man terug: helaas, geen enkele nieuwe naam heeft hij kunnen
vinden. Maar hij heeft wel iets geks gezien. Hij vertelt: ‘Ergens midden in het
bos is een huisje. En voor dat huisje brandde vannacht een vuurtje en om het
vuurtje sprong een heel belachelijk mannetje. Hij danste op één been en riep:

Heden bak ik,


morgen brouw ik,
overmorgen haal ik het koningskind.
Wat een geluk dat niemand weet
dat ik Repelsteeltje heet.’

De koningin veert op: ze is dolgelukkig als ze die naam hoort. Die moet het
zijn!
Als het mannetje de volgende dag langskomt, draait ze er eerst nog even
slim omheen.
‘Heet je soms Jan?’
‘Nee.’
‘Heet je dan Piet?’
‘Nee.’
‘Uhm… Even denken, hoor, heet je dan misschien Repelsteeltje?’
Het mannetje schrikt zich een ongeluk. ‘Dat heeft de duivel je verteld!’
schreeuwt hij en hij stampt van woede met zijn rechtervoet zó hard op de
grond dat hij er tot aan zijn middel in wegzakt. Hij pakt zijn linkervoet met
beide handen beet en scheurt zichzelf in tweeën. En weg is hij. Voorgoed
verdwenen.

Over dit verhaal


Dit verhaal gaat over autonomie, over geloven in jezelf en over
bewustwording. In sprookjes is dit een terugkerend motief: jonge meisjes die
zich moeten aanpassen aan de wil van de vader. Ze zijn dan aanvankelijk
machteloos en weerloos. Ook dit meisje voegt zich in de situatie: ze probeert
te voldoen aan de eisen van haar vader en die van de koning. Ze moet iets
onmogelijks doen: van stro goud spinnen. Dat is natuurlijk alchemie en staat
symbool voor transformatie. Er wordt van haar een enorme creatieve
inspanning gevraagd. Maar daar is ze klaarblijkelijk nog niet aan toe en ze
voelt zich radeloos en machteloos. Toch spreekt ze zich ook niet uit tegen het
plan. Ze komt niet in opstand, ze is weerloos en huilt.
Gelukkig krijgt ze hulp, maar daar zit wel een enorme adder onder het gras.
Want die hulp is bepaald niet belangeloos, sterker nog, degene die hulp biedt
is eropuit om nog meer macht over haar en haar creativiteit te verwerven. Je
kunt zeggen dat deze helper haar persoonlijke transformatie kaapt. Het
mannetje (de kwelgeest) zegt eigenlijk: ‘Als je zegt dat je het niet kunt, als je
zo hevig twijfelt aan je eigen creativiteit, dan pak ik die definitief van je af.’
Het meisje ziet geen uitweg meer en gaat akkoord. Wat gebeurt hier? Ze
offert bij voorbaat haar kind, het ultieme symbool voor vrouwelijke
creativiteit. Een belofte waardoor ze zich nog meer in de nesten werkt, zoals
later blijkt. De hulpeloosheid en het gebrek aan eigenwaarde zorgen ervoor
dat ze haar lot uit handen geeft.
Intussen verwerft ze wel de status van koningin. Maar als ze een kind
krijgt, komt de werkelijke uitdaging. Opnieuw wordt ze geconfronteerd met
een gevoel van machteloosheid, wanneer de kwelgeest haar kind komt
opeisen. En nu, voor het eerst, komt ze in verzet en doet ze haar best haar lot
in eigen hand te nemen.
Gelukkig levert het onderzoek iets op: ergens in het duister danst de
kwelgeest en zingt hij triomfantelijk zijn lied. Pas als ze dat weet, op het
moment dat ze dat wat haar kwelt een naam geeft, verliest het zijn kracht.
Benoemen, iets een naam geven, betekent dat je er macht over hebt, dat je het
meester bent. Benoemen is bewustmaken. Dat is bewuste creativiteit: je stem
laten horen, je lot in eigen handen nemen.
Betekent die naam Repelsteeltje nog iets? Hij komt van het Duitse
Rumpelstilzchen, en dat is zoiets als: ratelaar, klapperaar. Verwant aan
Rumpelgeist, poltergeest. Het is een spookje, een innerlijke demon. Of,
mythosofisch gezien: een verpersoonlijking van de angst van de
hoofdpersoon. Het is je angst die je alles afneemt wat je lief is. Zodra je die
angst kent, als je weet waarvoor je precies bang bent, hem kunt benoemen,
verliest hij zijn macht over je.

Vragen
•_Heb jij je wel eens volkomen machteloos gevoeld? Waartoe was je toen
bereid?
•_Wat heeft het kenbaar maken van hulpeloosheid je ooit opgeleverd?
•_Welke kwelgeesten ken jij?
•_Wat heb jij ‘opgelost’ door op onderzoek te gaan en iets een naam te
geven?

‘Ali Baba en de veertig rovers’

Op een dag loopt Ali Baba, een arme houthakker, door een bos, als hij
mannen op paarden hoort naderen. Voor de zekerheid verstopt hij zich in een
boom en dan ziet hij een roverhoofdman met veertig rovers aankomen. Ze
kloppen op een rots en roepen: ‘Sesam, open u!’
De rots splijt open en de rovers verdwijnen in de donkere opening.
Ali houdt zich doodstil tot hij de rovers weer uit het hol ziet komen en dan
probeert hij het ook. ‘Sesam, open u!’ Ja, hoor, de rots splijt open en hij kan
naar binnen. Achter hem sluit de rots zichzelf weer automatisch. Tot zijn
verbazing is het binnen niet donker maar licht, door een opening in het dak.
En wat hij ziet, verwondert hem nog meer: kisten en kisten vol goudstukken,
edelstenen, diamanten en andere schatten. Vlug raapt hij een hoeveelheid
goud op die hij kan dragen, hij keert zich naar de verborgen deuropening en
roept: ‘Sesam, open u!’ De rots wijkt uiteen en hij snelt naar huis.
Zijn vrouw is dolblij met het goud. Maar ze wil precies weten hoeveel ze
hebben en daarom gaat ze een schepel lenen bij de broer van Ali, die schatrijk
is en gierig. Met de schepel meten ze het goud af. De vrouw van de rijke
broer heeft echter stiekem de schepel met een beetje was ingesmeerd, want ze
is nieuwsgierig wat die arme familie van haar in zulke grote hoeveelheden
kan hebben dat ze het moeten afmeten met een schepel. Als ze het voorwerp
terugkrijgt, plakt er een klein gouden muntje aan de onderkant, niet
opgemerkt door Ali en zijn vrouw.
Nu dwingt de rijke broer Ali om te onthullen waar hij het goud vandaan
heeft. Ali brengt hem naar de grot en verklapt hem de toverspreuk. ‘Vergeet
hem niet,’ bezweert hij nog. Maar tevergeefs. Zodra hij het goud en de
schatten ontwaart, raakt de rijke broer in extase. Die enorme rijkdom benevelt
hem, en als hij brooddronken alle zakken gevuld heeft die hij bij zich heeft,
weet hij de toverspreuk niet meer om de deur open te maken. ‘Gerst, open u?
Graan, open u? Rijst, open u? Gierst, open u?’ Wat hij ook probeert, de rots
blijft gesloten.
Als de rovers weer thuiskomen, vinden ze hem. Ze hakken hem in vieren en
leggen de stukken bij de ingang.

Tot hier kennen we het verhaal ook uit de sprookjes van Grimm, als
‘Simeliberg’. In de verhalen van de Duizend-en-een-Nacht gaat het echter
verder en nu is een slimme vrouw de hoofdrolspeler, namelijk Mardschana,
een slavin van Ali Baba’s broer. Ten eerste zorgt ze ervoor dat de rest van het
dorp niet te weten komt dat haar meester een gewelddadige dood gestorven
is. Ze laat de stukken van zijn lichaam door een blinde schoenmaker aan
elkaar naaien en ze haalt een paar dagen lang bij de apotheker medicijnen op,
steeds met een erger verhaal: ‘Mijn meester is ziek’, ‘Mijn meester is nu echt
doodziek’, ‘Mijn meester ligt op sterven’, en daarna begraven ze hem.
Ali Baba gaat met zijn familie in het mooie grote huis van zijn broer wonen
en is rijk en gelukkig. Hij waant zich veilig.
De blinde schoenmaker vertelt echter aan de roverhoofdman dat hij een
lichaam aan elkaar genaaid heeft. Deze begrijpt meteen wat er aan de hand is
en stuurt een van zijn rovers om erachter te komen waar Ali Baba woont. De
rover vindt het huis en zet een teken op de deur voor zijn makkers, dan
kunnen ze de hele familie overvallen. Maar Mardschana merkt het teken op
en maakt snel op alle deuren van alle huizen in de straat hetzelfde teken. Dit
gebeurt nog eens en nu verzint de roverhoofdman een ander plan. Hij stopt
zijn rovers in leren oliezakken die hij op ezels laadt en hij doet net of hij een
oliekoopman is die onderdak vraagt in het grote huis van Ali. ’s Nachts als
iedereen slaapt, zal hij steentjes naar buiten gooien en dan moeten ze uit de
zakken komen en de aanval inzetten.
Weer is Mardschana de reddende engel. De olie in de keuken is op en ze
denkt dat het geen kwaad kan een beetje olie uit een van de zakken van hun
gast te nemen. Maar zodra ze dichtbij komt, merkt ze aan subtiele signalen
dat er mannen in de zakken zitten. Alleen in de laatste zak zit olie. Ze neemt
de hele zak, maakt de olie gloeiendheet en die giet ze in de andere zakken.
Alle rovers sterven en als de roverhoofdman steentjes naar buiten gooit,
beweegt er niets. Hij is al zijn mannen kwijt. Hij is natuurlijk woedend en hij
verzint een nieuwe list.
Nu doet hij zich voor als eerzame stoffenverkoper en na verloop van tijd
wint hij het vertrouwen van Ali Baba. Op een dag nodigt Ali hem uit voor het
eten en dat was zijn bedoeling: hij verstopt een dolk onder zijn kleren om Ali
te doden. ‘Ik wil wel bij je komen eten,’ zegt hij, ‘maar ik kan geen zout
verdragen. Kun je het eten zoutloos laten opdienen?’
Als Mardschana dat hoort, ruikt ze onraad. Want samen zout eten is een
teken van vriendschap. Iemand die geen zout wil eten in je huis, deugt niet.
Ze kookt gehoorzaam zoutloos. Op de avond zelf voert ze een gewaagde list
uit. Ze danst een uiterst sensuele dans voor de gastheer en zijn bezoek,
waarbij ze met een lang mes speelt. Plotseling haalt ze uit met het mes en met
één haal snijdt ze de roverhoofdman de hals door. Ali Baba springt
verbijsterd op en schreeuwt het uit van schrik, en dan laat Mardschana zien
dat de gast een dolk onder zijn kleren had.
Ali Baba beloont de slimme slavin door haar aan zijn zoon ten huwelijk te
geven. Nu is ze vrij en rijk en iedereen leeft nog lang en gelukkig.

Over dit verhaal


In het sprookje van Grimm gaat het duidelijk om hebzucht. Daar heeft Ali
Baba geen naam; hij is de arme broer en hij neemt van het rovergeld alleen
wat hij nodig heeft. Zijn rijke broer begint meteen te graaien en te stapelen en
verliest daardoor zijn hoofd, letterlijk en figuurlijk. Want als je de juiste
toverspreuk niet meer kunt zeggen, ben je verloren. Het doet denken aan wat
in rooms-katholieke kerken werd gebeden voor de communie: ‘Spreek slechts
één woord en ik zal gezond worden.’ Het woord is machtiger dan het zwaard.
Dat valt wel te herkennen in de wereld om ons heen. Mensen die alleen nog
maar aan geld denken, kunnen alleen nog maar geldverhalen vertellen. Ze
verliezen het vermogen om daar ook weer uit te stappen, om die rots open te
maken en het bos in te gaan van het echte leven. Ze blijven vastzitten en
raken verscheurd en verdeeld door hun fixatie op winst.
Misschien is er voor iedereen wel een woord, een toverspreuk of een
verhaal, waarmee we toegang krijgen tot onze innerlijke rijkdom. Het in
woorden uitdrukken betekent hier ook: bewustmaken, vormgeven.
Mardschana is natuurlijk de heldin van het grotere verhaal. Zij weet met
haar slimme praatjes de schandelijke dood van de rijke broer te verdoezelen
en is zo oplettend dat ze het vreemde teken ziet dat op de deurpost verschijnt.
Vervolgens hoort zij in de uitspraak van de gast dat hij geen zout wil eten zijn
slechte bedoelingen, terwijl Ali Baba zich laat bedotten.
Let op hoe mensen praten, zegt het verhaal: ze verklappen hun ware aard
altijd in hun woorden, als je er maar oor voor hebt.

Vragen
•_Ken jij de toverspreuk naar je eigen innerlijke of uiterlijke rijkdom?
•_Gebruik je wel eens een mantra?
•_Let je op hoe anderen spreken en kun je tussen de regels luisteren?

‘Gelukkige Hans’

Hans heeft zeven jaren bij een meester gewerkt en als hij na zijn gezellentijd
weer naar huis wil, krijgt hij een klomp goud mee als beloning. Hij wikkelt
de klomp in zijn zakdoek en gaat lopend op weg naar huis.
De klomp drukt zwaar op zijn schouders en Hans puft en zweet. Een ruiter
passeert hem en de man vraagt waarom Hans het zo moeilijk heeft. ‘Die
klomp goud is zo zwaar,’ legt Hans uit en de ruiter biedt een ruil aan: zijn
paard voor het goud. ‘Dan kun je naar huis rijden,’ zegt de ruiter, ‘en thuis
kun je het paard verkopen, zodat je weer rijk bent.’
Hans vindt het een prachtig voorstel en even later zit hij hoog te paard.
‘Wat heb ik veel geluk,’ zegt hij. Maar niet lang daarna begint het paard te
steigeren en het werpt Hans af. De jongen valt in een greppel, bezeerd en
geschrokken.
Een boer komt langs en vraagt hoe het met hem is. ‘Dat rotpaard heeft me
afgegooid,’ zegt Hans en hij legt uit hoe hij aan het paard kwam. ‘O, dan
weet ik wel iets beters voor je,’ zegt de boer. ‘Ruil het paard maar voor mijn
koe. Dat is een vreedzaam dier en je krijgt er melk van, zodat je ook boter en
kaas kunt maken.’
Hans is helemaal blij – wat boft hij dat hij net die boer tegenkwam! – en
trekt verder met zijn koe. Maar als hij dorstig wordt en het beest probeert te
melken, komt er geen druppel uit de uiers. Erger nog, de koe schopt Hans
weg van onder haar buik. Hans zit zich af te vragen wat hij nu moet doen, als
er een man voorbijkomt met een varken. ‘Ruil je koe maar voor mijn varken,’
zegt die. ‘Varkens schoppen nooit en als je thuis bent, kun je het slachten,
dan heb je hammen en worst voor de hele winter.’
Prima deal, denkt Hans en hij trekt verder met zijn varken.
Niet veel later ontmoet hij een jongen met een vetgemeste gans onder zijn
arm. ‘Hoe kom je aan dat varken?’ vraagt de jongen en Hans vertelt zijn
verhaal. ‘Ginder is een varken gestolen,’ zegt de jongen. ‘Wie weet is het dit
varken wel en dan zwaait er wat voor jou. Maar als je wilt, mag je het ruilen
voor mijn vetgemeste gans. Die kun je braden en opeten en dan heb je ook
nog dons voor een heerlijk zacht kussen.’
Weer is Hans opgelucht: komt dat even goed uit! Wat zal zijn moeder blij
zijn met de gans! Hij trekt opgewekt verder en is bijna thuis, als hij een
scharensliep tegenkomt. Hij raakt aan de praat met de scharensliep en vertelt
hoe hij aan de gans komt. De scharensliep zegt: ‘Goede ruil. Maar echt rijk
word je er niet van natuurlijk. Daarvoor moet je een slijpsteen hebben. Die
kun je overal mee naartoe nemen en dan zit je nooit zonder werk. Kijk maar
naar mij.’
Hij is wel bereid de gans te ruilen voor zijn slijpsteen, en als Hans toehapt,
doet de scharensliep er nog een gewone steen bij, om kromme spijkers mee
recht te slaan.
Hans loopt verder. Maar de stenen zijn zwaar en als hij bij een put komt,
legt hij ze eventjes neer op de rand. Als hij zich vooroverbukt om te drinken
uit de put, slaat hij per ongeluk de stenen van de rand en ze plonzen in het
water.
Gelukkig, denkt Hans. Daar ben ik mooi vanaf. Nu hoef ik ze niet meer te
dragen. Wat heb ik toch een geluk in mijn leven!
En in een opperbest humeur komt hij aan bij zijn moeder.

Over dit verhaal


Op het eerste gezicht ben je als lezer of toehoorder geneigd te denken dat
Hans een reuze stomkop is. Hij luistert naar de valse praatjes van
voorbijgangers en verkwanselt het goud dat hij met hard werken verdiend
heeft. En hij komt met lege handen thuis. Zo kun je het zeker lezen: als
waarschuwing om niet te snel geloof te hechten aan mooie verkooppraatjes
van mensen die je niet kent. Paus Johannes Paulus II heeft het verhaal eens
gebruikt als waarschuwing voor de rooms-katholieke gelovigen: zó zouden
zij volgens hem het kostbare religieuze erfgoed verkwanselen, door de oude
waarheden te verruilen voor nieuwe opvattingen die in zijn ogen steeds
minder waar en steeds minder waard zijn.
Maar voor een religieus leider is dit wel een heel onspirituele interpretatie.
Want zoals altijd kun je ook kijken naar de symboliek van het verhaal op
diepere lagen. Het verhaal heet niet voor niets ‘Gelukkige Hans’ en niet
‘Domme Hans’. Het geluk waarom het gaat, is echter geen gewoon aards
geluk, verkregen door spullen.
Hans heeft hard gewerkt en gaat op weg naar huis, naar zijn moeder. In het
grote geheel betekent dat: hier is een mens die zijn werk op aarde heeft
volbracht en naar huis gaat, terug naar de geestelijke wereld waar hij vandaan
kwam. De vraag is dan: wat neem je mee uit de wereld als je terugkeert naar
huis? Is dat goud en rijkdom? No, you can’t get to Heaven in a limousine…
dat is wat Hans intuïtief begrijpt. Het goud is Hans letterlijk te zwaar, het
houdt hem aan de grond, het verhindert zijn spirituele ontwikkeling. Op weg
terug naar de geestelijke wereld zul je je moeten bevrijden van die zwaarte.
De praatjes van zijn gesprekspartners zijn eigenlijk verborgen aanwijzingen
hoe hij de weg terug kan vinden. Een paard symboliseert vitaliteit, iets wat je
zeker een tijd nodig hebt op aarde, maar wat je met het ouder worden toch
zult moeten inleveren. De koe staat voor vruchtbaarheid en overvloed; op
aarde is dat iets heerlijks, maar je hebt er niets aan in de eeuwigheid. Varkens
waren bij voorchristelijke volkeren symbolen van overvloed en feest, en
golden lange tijd nog als brengers van goed nieuws en voorspoed. ‘Zwijnen’
in de betekenis van ‘boffen’ duidt daar nog op. Maar ook materieel geluk
heeft Hans niet meer nodig op zijn weg terug naar zijn ware thuis. Net zomin
als een vette gans; die staat voor waakzaamheid, of het gezellige gesnater van
volgegeten burgers.
Een steen is een zeer oud en diepzinnig symbool met vele betekenissen, die
veelal te maken hebben met de aarde: stenen zijn de botten van Moeder
Aarde en hebben de aardkracht in zich. De Steen der Wijzen kan van onedel
metaal goud maken. Als de stenen van Hans in de put vallen, komen ze
eigenlijk terecht waar ze thuishoren: in de onderwereld, de wereld waar de
dood heerst en waar wij tijdelijk verblijven.
Zo symboliseert het hele verhaal dat Hans op weg is naar zijn geestelijke
thuis, en dat hij steeds lichter wordt naarmate hij dichter bij huis komt. De
valse verkooptrucs van de mensen op zijn pad blijken hem toch te helpen, al
lijkt het tegenovergestelde het geval. Op het laatst is Hans van alle lasten
bevrijd. Alleen zó kan hij zijn hemelse moeder weer in de armen vallen. En
hij is zich ervan bewust: bij elk verlies – of wat wij als verlies zouden zien –
prijst hij zichzelf weer uitbundig gelukkig.

Vragen
•_Heb je wel eens meegemaakt dat je ergens ‘in trapte’ en later besefte
dat het toch precies was wat je nodig had?
•_Ben je wel eens iets verloren waarna je besefte dat het verlies eigenlijk
een opluchting was?
•_Word je nog steeds zwaarder op je weg over de aarde, of ben je al
bezig lichter te worden, dingen af te werpen?

Hoe de spin Anansi de verhalen in de wereld bracht

De spin Anansi wil de verhalen kopen van hemelgod Nyankopon. De


hemelgod schudt zijn hoofd. ‘Waarom denk jij dat je mijn verhalen kunt
kopen? Alle groten der aarde zijn hier langs geweest en niemand kon de prijs
betalen. Waarom zou jij, armzalige spin, dat wel kunnen?’
‘Ik weet dat ik het kan,’ zegt Anansi. ‘Zeg maar wat je voor de verhalen
wilt hebben.’
De hemelgod noemt zijn prijs: hij wil Onini de python, Osebo het luipaard,
Mmoatia de bosnimf en Mmoboro de horzel.
‘Als dat alles is,’ snoeft Anansi. ‘Die haal ik allemaal voor je op en je krijgt
Nisa, mijn oude moedertje, er nog bij als extraatje.’
Anansi rent naar huis en vraagt aan zijn vrouw Aso: ‘Heb jij een idee hoe ik
Onini de python kan verschalken?’ Aso fluistert hem iets in. Anansi gaat op
weg met een lange tak en een stuk touw. Hij mompelt alsmaar: ‘Die tak is
echt niet langer. Die tak is echt niet langer. Ze ziet het verkeerd. Ik heb
gelijk!’
Onini de python steekt zijn kop uit de bladeren en vraagt: ‘Wat mompel je
toch de hele tijd?’
‘Ach,’ zegt Anansi, ‘mijn vrouw beweert dat deze tak langer is dan jij.
Maar ik weet zeker dat jij langer bent.’
‘Meet me maar op,’ zegt de python gevleid en gedwee gaat hij naast de tak
liggen. Anansi doet of hij meet, maar in werkelijkheid bindt hij de python
vast aan de tak. En zo kan hij hem meenemen naar hemelgod Nyankopon.
Deze neemt de python in ontvangst en zegt: ‘Mijn hand heeft hem
aangeraakt. Nu blijft nog over wat er overblijft.’
Weer gaat Anansi bij zijn vrouw te rade: hoe kan hij de horzel
overmeesteren? Aso verzint een list en Anansi gaat met een kalebas met
water op zoek naar de horzel. Als hij hem vindt, sprenkelt hij het water over
hem heen en hij roept: ‘Het regent! Maar in deze kalebas kun je schuilen.’
‘Dank je, broeder,’ zegt de horzel en hij vliegt de kalebas in. Anansi sluit
hem snel af met een bananenblad en rent ermee naar de hemelgod. ‘Mijn
hand heeft hem aangeraakt,’ zegt die terwijl hij de horzel in ontvangst neemt.
‘Nu blijft nog over wat overblijft.’
Nu wil Anansi het luipaard vangen. Aso begint: ‘Graaf een diepe kuil…’
maar Anansi onderbreekt haar: ‘Ik snap het al! Goed plan!’ En hij graaft een
diepe kuil, die hij bedekt met bladeren. Na enige tijd heeft hij beet: het
luipaard is in de kuil gevallen en hij kan hem aan twee takken gebonden
overhandigen aan de hemelgod. ‘Mijn hand heeft hem aangeraakt,’ zegt die,
‘nu blijft nog over wat overblijft.’
De bosnimf vangen is de laatste opdracht. Anansi maakt een houten pop
met een hoofd dat kan bewegen als je aan een touwtje trekt. Hij smeert de
pop in met kleverige hars. Hij maakt lekker eten van gestampte yam en legt
dat in de uitgestrekte hand van de pop. Zo zet hij de pop in het bos, aan de
voet van de boom waar de bosnimfen graag vertoeven.
Na enige tijd komt Mmoatia voorbij en ze ziet het eten. ‘Mag ik wat van
dat eten?’ vraagt ze en Anansi, verborgen achter een struik, trekt aan het
touwtje, zodat het net lijkt of de pop ja knikt. De nimf eet en bedankt de pop.
Maar die zegt niets en Mmoatia denkt dat hij slaapt. Ze geeft hem een zachte
por tegen zijn schouder en haar hand blijft vastzitten. Ze probeert zich los te
werken met haar andere hand en die blijft ook vastzitten. Hoe harder ze
vecht, hoe meer ze tegen de pop aan plakt, en zo kan Anansi ook haar
meenemen.
Nu roept de hemelgod een vergadering bijeen van alle leiders in de
geesteswereld. ‘Anansi wil de verhalen kopen,’ zegt hij. ‘Hij heeft de prijs
betaald en ik krijg zelfs zijn oude moedertje erbij cadeau. We moesten het
maar doen.’
De hele vergadering is het ermee eens.
‘Anansi,’ zegt de hemelgod, ‘hier zijn de verhalen. Nu zijn het niet meer de
verhalen van de hemel, maar de verhalen van de spin Anansi.’
En zo zijn de verhalen in de wereld gekomen.

Over dit verhaal


De spin Anansi is afkomstig uit Ghana en oorspronkelijk begonnen als
goddelijke schepper. Hij was de zon, die met zijn stralen een levenbrengend
web over de aarde spon. Maar toen Afrikaanse slaven de verhalen meenamen
naar de Nieuwe Wereld, veranderden ze van kleur en werd Anansi steeds
meer een schelm, een slimme boef. Je zou kunnen zeggen dat Anansi van een
hoog en heilig motivatieniveau afdaalde naar lager gelegen drijfveren.
In bovenstaand verhaal heeft Anansi nog duidelijk een scheppend karakter:
hij zorgt ervoor dat de verhalen in de wereld komen. Maar dat doet hij wel
met slimheid, trucs en verleidingskunst. Een grappig detail is dat hij eerst bij
zijn vrouw aanklopt om te horen hoe dat moet, listen verzinnen, en het
gaandeweg zelf leert.
Wat symboliseert de spin Anansi? Je kunt je er van alles bij voorstellen.
‘Du spinnst’, zeggen Duitsers als ze vinden dat je de boel bij elkaar verzint.
Wij zeggen ook dat we verhalen weven, zoals een spin zijn web weeft. In dit
verhaal moet Anansi laten zien dat hij de baas is over gevaarlijke elementen
uit de natuur – de python, het luipaard en de horzel – en onberekenbare
elementen uit de geestelijke wereld, in de vorm van de bosnimf. Hij gebruikt
eerst het verstand van zijn slimme vrouw, daarna zijn eigen verstand. Zo is de
mens in staat geweest zich te handhaven in de woeste natuur: niet door zijn
spierkracht, maar door zijn superieure verstand, zijn verbeeldingskracht en
zijn scheppend vermogen. Met het vervaardigen van de houten pop die ja kan
knikken zijn we zelfs op het terrein van de techniek aangekomen.
Waar zouden we zijn zonder verhalen? We zouden in een dierlijk stadium
zijn blijven steken. De mens is een homo fabulans, geen naakte aap, maar een
verhalenverzinnend en verhalenvertellend wezen. Met verhalen vormen we
onze cultuur en die cultuur vol verhalen vormt ons. Verhalen nodigen uit tot
identificatie en imitatie, en daarmee tot ontwikkeling.
‘Ik heb hem aangeraakt met mijn hand,’ zegt de hemelgod telkens. ‘Nu
blijft nog over wat overblijft.’ In deze raadselachtige woorden kun je het
vertrouwen zien dat mensen hebben in de goddelijke oorsprong van alles.
Zoals wij zeggen dat het in Gods hand is als we onzeker zijn over de afloop
van een avontuur, zo vertellen de Afrikaanse en Caribische verhalenvertellers
hun gehoor dat alle dieren, ook de meest onaangename, door God zijn
aangeraakt.
Dan blijft over wat overblijft, het is wat het is. Que será, será. Wat moet,
dat moet. Amen.

Vragen
•_Wat is jouw verhaal, het verhaal dat jij uit de hemel meebrengt?
•_Wat heb je moeten overwinnen in de wereld om dit verhaal te kunnen
vertellen?
•_Heb je wel eens listen, trucs of leugentjes moeten verzinnen om iets
gedaan te krijgen wat nuttig en nodig was?
6

Inzicht, inspiratie en kennis, spirituele kracht

De volgende verhalen hebben te maken met diepe inzichten, meesterschap,


goddelijke inspiratie en spirituele kracht. Het zijn verhalen waarin de
hoofdpersoon leert hoe hij geestkracht, emoties en lichaam op één lijn kan
brengen en zo kan beheersen dat hij het dualisme in zichzelf kan overstijgen.
Dualisme – het verdelen van de wereld in contrasten – is ontstaan op het
moment dat de mens uit het metaforische paradijs is verdreven en
onderscheid is gaan maken tussen goed en kwaad, zwart en wit, man en
vrouw. Dat gaf een gevoel van afscheiding, isolatie. Het moest gebeuren om
ons tot unieke individuen te maken, maar pijnlijk was het wel.
In de fase van het spirituele inzicht leert de mens de eenheid te herstellen
door lichaam en geest op één lijn te brengen. De verhalen laten zien dat er
dan wonderen kunnen gebeuren en de hoofdpersoon lijkt plotseling over
magische krachten te beschikken. Het gaat in alle verhalen om het proces
waarin de held leert zich open te stellen voor het hogere en te vertrouwen op
de innerlijke kracht. De eigen behoeften zijn niet meer het allerbelangrijkste.
De held is een visionair, een profeet soms, en hij of zij leert een hoger doel
voor ogen te houden. Een doel als: de heer van het Duister overwinnen, de
Ring vinden, of de prinses uit de brandende toren bevrijden. Wat de
hoofdpersoon bijzonder maakt, is dat hij honderd procent leert vertrouwen.

De vertwijfeling van Arjuna

Het verhaal over prins Arjuna vinden we in het eerste deel van de ‘Bagavad
Gita’, een wereldberoemd hindoegedicht in de Mahabharata, het oudste epos
ter wereld.
Na de dood van koning Pandu staan twee families, de Pandava’s en de
Kaurava’s, lijnrecht tegenover elkaar op het slagveld van Kurukshetra in de
strijd om het koninkrijk. Arjuna en zijn vier broers behoren tot de
Pandavafamilie. Zij hebben de god Krishna aan hun zijde om hen te
beschermen. Arjuna is de beste strijder en boogschutter en alle hoop is dan
ook op hem gevestigd. De Kaurava’s daarentegen hebben een leger met heel
veel moordzuchtige soldaten.
De krijgers van de beide legers staan met hun strijdwagens in rijen
opgesteld en blazen op hun hoorns. Het kabaal is oorverdovend en doorklieft
de stilte van de zachte ochtendlucht. Arjuna zit met zijn pijl-en-boog op de
koninklijke, met goud en juwelen bezette strijdwagen bestuurd door Krishna,
de wagenmenner.
Wanneer ze in het midden tussen de legers aangekomen zijn, zet Krishna de
wagen stil. Arjuna kijkt om zich heen, ziet de vijanden en alle strijdwagens
en zijn adem stokt. Angst en wanhoop bekruipen hem als hij zich realiseert
hoe groot het leger is. Bovendien ziet hij veel bekende gezichten in het
vijandelijke leger die hem, belust op strijd, aankijken. In zijn vertwijfeling
richt hij zich tot Krishna.
‘Krishna, deze mensen zijn mijn vrienden en familieleden! Die kan ik niet
doden. Waar zijn we in godsnaam mee bezig?’ Zijn ogen staan vol tranen van
zelfmedelijden.
Krishna verbaast zich erover dat Arjuna kennelijk vergeten is dat zijn
vijanden in staat zijn zonder wroeging zijn hele familie uit te moorden om
hun zelfzuchtige ambities te realiseren. Hij richt zich tot Arjuna en vraagt:
‘Waar ben je mee bezig, Arjuna? Wanhoop en verwarring horen niet thuis in
het hart van een krijger.’
Arjuna hoopt op een beetje begrip van Krishna. Hij gooit zijn boog op de
grond en zegt: ‘Ik vecht niet.’
Krishna glimlacht. ‘Arjuna, je spreekt uit onwetendheid. Je hoeft niet te
treuren om mensen die je kent. Weet je dan niet dat wij allen eindeloos
voortbestaan en niet kunnen sterven? Zou je van streek raken als ik een oude
jas zou weggooien? Ons lichaam is niet anders. Het is de buitenlaag
waaronder verborgen zit wie wij werkelijk zijn. Het eigenlijke Zelf blijft
altijd onaangetast, onverwoestbaar en onsterfelijk. Wapens kunnen het niet
raken, vuur kan het niet verbranden. Niemand kan vernietigen wat
eeuwigdurend en onvergankelijk is.’
Arjuna kan de woorden van Krishna nog niet goed vatten, toch luistert hij
aandachtig.
Krishna gaat verder: ‘Je kunt dit nog niet begrijpen omdat je verstrikt bent
in de tweedeling van het leven. Je zegt: “Dit is goed en dat is slecht” of “Dit
is genot en dat is pijn.” Maar je zult op een andere manier moeten gaan
waarnemen. Je bent een krijger die als opdracht heeft het evenwicht te
handhaven. Niet ten bate van jezelf, maar voor het grote geheel.’
‘Maar…’ Arjuna wil iets zeggen, maar Krishna onderbreekt hem.
‘Wie denk je dat je bent, Arjuna?’ Krishna’s stem klinkt krachtig. ‘Zie je
innerlijke strijd onder ogen. Denk niet aan de toekomst en aan de vraag of je
zult winnen of verliezen. Vervul je plicht en vecht met zelfvertrouwen.’
‘Maar hoe, Krishna?’ vraagt Arjuna. ‘Hoe kan ik deze wijsheid leven?’
‘Door je bewust te zijn van je onsterfelijke zelf, want zonder dat besef richt
je niets uit.’
‘Hoe kan ik dat bereiken?’
‘De geest heeft vele facetten die je moet leren beheersen, zodat je de kracht
ervan kunt benutten en er niet zelf door wordt meegesleept.’
‘Maar waar moet ik beginnen?’ roept Arjuna verward uit.
Op dat moment pakken donkere wolken zich samen en de wind steekt op.
De legers worden onrustig.
‘Vervul je plicht zonder aan het resultaat te denken,’ antwoordt Krishna.
‘We hebben allemaal te maken met nederlagen en overwinningen, warmte en
kou, genot en pijn. Dat moeten we aanvaarden. We moeten met toewijding en
moed handelen zonder gehecht te zijn aan het resultaat.’
Arjuna is nerveus. ‘Dat lukt me nooit. Hoe kun je deze hoogste vorm van
innerlijk evenwicht bereiken?’ Hij kijkt zijn meester paniekerig aan.
Krishna’s donkere huid glanst. De pauwenveer op zijn kroon wuift in de
wind. Krishna begrijpt de twijfel. ‘Het begint bij afstand doen van alle
verlangens die je hart kwellen. Het gaat om leren tevreden te zijn met je eigen
innerlijk en je niet te vereenzelvigen met persoonlijke verlangens of begeerte,
Arjuna. Genot houdt ons gevangen in de wereld van de zinnen. Het leidt ons
voortdurend af van de ziel en het maakt ons denken verward en
fragmentarisch.’
De paarden voor de strijdwagen worden nu ook onrustig.
‘Zie je deze paarden, Arjuna? Stel je voor dat je lichaam deze wagen is, de
vier wielen zijn je ledematen, de vijf paarden voor de wagen zijn je zintuigen.
En de teugels staan voor de geest, die krachtig onder controle gehouden moet
worden door je hogere zelf. Als je je afstemt op het goddelijke deel in jezelf
kun je meester worden over deze vurige, onrustige zinnen. En als je dat niet
doet, gaan ze met je op de loop en richten ze je te gronde.’
Arjuna begrijpt het niet. ‘Krishna, je hebt het over het beheersen van de
zinnen. Hoe kunnen je zinnen je te gronde richten?’
‘Als je geest zich altijd richt op het zinnelijke, zal hij daaraan gehecht
raken. En gehechtheid is een voedingsbodem voor begeerte. Begeerte is een
dwingende macht die je aanzet tot handelen en uit onvervulde begeerte komt
woede voort die ons het onderscheidingsvermogen ontneemt. Daarom moet
je ervoor zorgen dat je gedachten en je zinnen je niet meeslepen. Oefen ze
geleidelijk zodat jij meester wordt en gebruik al je kracht om je zinnen te
bevrijden. Zo word je wijs en vind je innerlijke rust.’
Arjuna twijfelt en Krishna vervolgt: ‘Het is als licht ontdekken in het holst
van de nacht, want wat de wereld daglicht noemt, is voor de wijze mens de
duistere nacht der onwetendheid. Dat, Arjuna, is de ware strijd. Het is de
geest waarin je handelt die bepaalt of je handelen vrijmaakt of je bindt.’
Bij Arjuna begint iets te dagen en er verschijnt een glimlach op zijn
gezicht. ‘Ik begin het te begrijpen. Dus je moet doen wat noodzakelijk is
zonder je om de gevolgen te bekommeren?’
‘Ja, en je geest leren beheersen. Mensen die dat kunnen, zijn volkomen
tevreden en laten zich door niets van streek raken. Een rusteloze geest is
moeilijk te beheersen. Kalmeer je geest door oefening en meditatie. Net zo
lang tot hij ophoudt met denken. En iedere keer als hij afdwaalt, breng je hem
weer onder controle.’
Krishna kijkt Arjuna recht in de ogen. Arjuna haalt diep adem. Hij
realiseert zich dat hij nog een lange weg te gaan heeft. Hij kijkt om zich heen.
De legers staan nog steeds te wachten. De wolken aan de hemel zijn
verdwenen, de wind is gaan liggen en de sfeer op de vlakte is rustig. Hoe lang
heeft hij met Krishna staan praten? Waren het vijf minuten of vijf uur? Het
gesprek heeft een grote invloed op hoe hij zich voelt. Net was hij nog zwak
en emotioneel, maar nu voelt hij zich sterk en rustig.
Arjuna geeft de legers het teken dat de strijd kan beginnen. Hij vecht. En
hij wint.

Over dit verhaal


Het verhaal gaat symbolisch gezien over het gevecht dat de mens van binnen
voert met zichzelf. Arjuna is de mens die samen met zijn hogere zelf
(Krishna) in de strijdwagen zit (het lichaam). Het advies van Krishna gaat
veel verder dan persoonlijk advies aan Arjuna: Krishna behandelt de eeuwige
vragen over hoe te handelen in een conflict. Arjuna staat symbool voor de
zoekende mens die verstrikt is in de dualiteit: er is goed en kwaad, vriend en
vijand, man en vrouw, dood en leven. Pas wanneer de mens de strijd, de
onrust en de conflicten in zichzelf kan oplossen is hij vrij.
Arjuna luistert naar Krishna en toont zijn bereidheid zijn ego en
eigenzinnigheid los te laten (hij gooit zijn pijl-en-boog op de grond) en zich
af te stemmen op Krishna, de goddelijke wil. Hoe kunnen we dit vertalen
naar ons eigen leven?
Arjuna, dat zijn wij allemaal. Wij zijn allemaal van tijd tot tijd zwak en
angstig als we voor een grote opgave staan. Het leven schotelt ons crisis en
strijd voor om te kunnen groeien. Maar hoe moeilijk het ook is, we kunnen
altijd luisteren naar onze innerlijke stem.
Daarnaast leert het verhaal ons dat we onze plicht moeten vervullen. Je
plicht doen verwijst hier naar het begrip ‘dharma’ in de betekenis van
spirituele opgave, ofwel de essentie van het bestaan. Als iemand in
overeenstemming leeft met de dharma, komt hij dichter bij zijn bestemming.
Doe wat je persoonlijke opgave is, waartoe jij persoonlijk gedreven wordt,
zonder je te bekommeren om het resultaat en zonder te hengelen naar
beloning. Doe het met toewijding, dienstbaarheid en zonder eigenbelang. Dat
is wat Krishna Arjuna leert.
Een andere les is dat er op zich niets ‘werkelijks’ is voor ons om tegen te
vechten, alleen onwetendheid en onbegrip. Wanneer we ons van die
onwetendheid bevrijden, kan de mens zichzelf en de werkelijkheid echt leren
kennen.

Vragen
•_Weet je wat jouw persoonlijke opgave in het leven is? Wat drijft jou?
•_In hoeverre kun jij een dialoog voeren met jouw innerlijke stem?
•_Wanneer hebben angst en twijfel de overhand gehad bij jou?

‘Daniël in de leeuwenkuil’

Ook het verhaal over Daniël in de leeuwenkuil is er een over spirituele kracht
en over het beheersen van de geest en de emoties. In het eerste deel van het
Bijbelboek Daniël worden de lotgevallen van Daniël en zijn vrienden verteld
nadat ze door koning Nebukadnezar II als gijzelaar zijn meegenomen. In deze
vijandige omgeving weten ze trouw te blijven aan hun geloof. Het tweede
deel gaat over de visioenen van Daniël. Het verhaal ‘Daniël in de
leeuwenkuil’ speelt zich af in 605 voor Christus, in Babylonië.

Darius is de machtige koning van het grote rijk Babylonië. Om zijn enorme
rijk te besturen heeft hij vele bestuurders, raadslieden en stadhouders
aangesteld. Een van hen is Daniël, een gijzelaar uit Judea, maar inmiddels
een vertrouweling van Darius. Darius is dol op Daniël. Zelden heeft hij zo’n
slimme, geestige en visionaire man ontmoet en hij wil hem dan ook graag het
bestuur geven over zijn hele rijk. De oude stadhouders en bestuurders zijn het
daarmee niet eens. Gedreven door hun afgunst verzinnen ze allerlei manieren
om Daniël in diskrediet te brengen. Maar omdat Daniël integer, trouw,
inspirerend en koningsgezind is, valt hem niets te verwijten.
Dan komen de vijandige bestuurders op een idee. Ze hebben Daniël vaak
zien bidden, kennelijk is dat iets belangrijks voor hem. Daarom verzinnen ze
een list om hem onderuit te halen op grond van dat idiote geloof van hem.
Met een stevige afvaardiging eisen ze een onderhoud met de koning en ze
dienen een wetsvoorstel in.
‘Majesteit, wij als bestuurders van uw koninkrijk, ministers, stadhouders en
raadsheren met elkaar… wij hebben nagedacht en vinden dat u te weinig
geëerd en gerespecteerd wordt. Dus stellen we voor dat er een koninklijk
besluit wordt uitgevaardigd waarin staat dat de mensen alleen ú mogen
vereren en geen enkele andere god mogen aanbidden.’
Daar kan koning Darius het wel mee eens zijn.
En ze voegen eraan toe: ‘Iedereen die binnen dertig dagen zich op de een of
andere wijze richt tot een andere grootheid dan u, moet in de leeuwenkuil
worden gegooid en zal door de leeuwen worden verslonden.’
Koning Darius gaat akkoord en ondertekent het wetsvoorstel.
Ook Daniël heeft kennisgenomen van de nieuwe wet, maar dat weerhoudt
hem er niet van zich iedere ochtend en iedere avond terug te trekken voor zijn
spirituele praktijk. Hij stemt zich af op de godheid in hem.
De vijandige bestuurders weten dat en houden Daniël in de gaten. Niet lang
daarna zien ze hun kans schoon en ze stormen Daniëls vertrekken binnen,
pakken hem beet en sleuren hem onder luid gejoel naar het paleis van de
koning.
‘Hij heeft zich niet aan de wet gehouden, koning! Hij moet in de
leeuwenkuil worden gesmeten!’
Darius schrikt, want hij houdt van Daniël en hij zoekt manieren om zijn
jonge vriend te redden. Maar de mannen dringen aan: ‘Koning, u weet heel
goed dat het een wet van Meden en Perzen is, dat een koninklijk besluit moet
worden nageleefd en niet mag worden veranderd.’
Darius is in grote tweestrijd en spreekt met Daniël. ‘Daniël, ik vind het
verschrikkelijk, maar dit is nu eenmaal de wet, ik weet hoe sterk en kalm jij
bent en ik vertrouw erop dat er hulp komt!’
‘Ik ben niet bang,’ antwoordt Daniël.
Nog diezelfde dag wordt hij, in het bijzijn van Darius, in de leeuwenkuil
geworpen. De kuil wordt met een zware steen afgesloten en verzegeld.
Koning Darius gaat met pijn in zijn hart terug naar zijn paleis, sluit zich op in
zijn slaapkamer en vreest het ergste. Hij doet geen oog dicht en de volgende
dag, zodra het licht is geworden, haast hij zich naar de leeuwenkuil.
Hij roept: ‘Daniël? Leef je nog?’
Tot zijn grote opluchting hoort hij de stem van Daniël: ‘Koning, wees
gerust, ik leef nog. Er is inderdaad hulp gekomen. Een engel heeft ervoor
gezorgd dat de muilen van de leeuwen gesloten bleven. Ze waren zo mak als
lammetjes en likten mijn hand.’
Darius is dol van vreugde. Daniël wordt onmiddellijk uit de leeuwenkuil
gehesen. Darius omhelst hem en roept vervolgens direct de vijandige
bestuurders erbij. Die begrijpen er niets van dat Daniël een nacht lang tussen
de wilde leeuwen heeft kunnen overleven en ongeschonden voor hen staat.
Ze houden het erop dat de leeuwen waarschijnlijk geen honger hebben gehad.
‘Goed,’ zegt de koning, ‘dan nemen we de proef op de som.’
En hij laat alle vijanden van Daniël in de leeuwenkuil werpen, samen met
hun vrouwen en kinderen. Onmiddellijk storten de hongerige leeuwen zich op
hen en zo worden ze een voor een in stukken gescheurd en verslonden door
de wilde dieren.
De volgende dag vaardigt koning Darius een nieuwe wet uit waarin staat
dat iedereen ontzag moet tonen voor de god op wie Daniël vertrouwt. ‘Want,’
zo stelt de koning, ‘Daniël is gered en bevrijd uit de klauwen van de leeuwen.
En dat is een wonder.’ Vanaf dat moment krijgt Daniël een erefunctie onder
het koningschap van Darius. Tot de dood van de koning blijven ze goede
vrienden.

Over dit verhaal


Het verhaal is te vinden in het Bijbelboek Daniël dat deel uitmaakt van de
Apocalyptiek. Kenmerken van de Apocalyptiek zijn het optreden van
hemelse figuren zoals engelen, visioenen en symbolen, en het openbaren van
een verborgen waarheid.
Dat de leeuwen Daniël niet opvreten is een mirakel. De Bijbel staat vol met
wonderen en mirakels en de vraag is hoe je die moet duiden. Want hoe
splitste Mozes de Rode Zee, hoe kon Jezus op het water lopen? Hoe kon
Lazarus uit de dood opstaan? Het gaat hier in alle gevallen om bijzondere
krachten die aan het werk zijn en waar we met ons rationele brein niets van
kunnen begrijpen.
Het zijn magische krachten waarover Daniël lijkt te beschikken als hij blijft
geloven, niet bang wordt of gaat twijfelen. Leeuwen staan vaak symbool voor
de wereldlijke macht. Door zijn innerlijke overtuiging, zijn geloof, weet
Daniël zich staande te houden tegenover de vernietigende maatschappelijke
krachten. Er is moed voor nodig, maar zijn geestkracht houdt hem overeind.
Hij is zo vol vertrouwen en geeft zo openlijk uiting aan zijn innerlijke
overtuiging dat hem niets kan gebeuren. We hebben hier te maken met een
man die de angst en de twijfel voorbij is.

The Matrix

Dit thema komt ook terug in The Matrix, de beroemde driedelige


Amerikaanse sciencefictionfilm van de gebroeders Wachowski. De naam van
de hoofdpersoon Neo is een anagram van ‘one’, want Neo is ‘The One’, maar
het woord betekent natuurlijk ook ‘nieuw’: hij is de Nieuwe Mens.
Het verhaal is als volgt: Neo, een jonge computerprogrammeur, wordt voor
de keuze gesteld te ontsnappen naar de ‘echte wereld’ (lees: de waarheid) of
in de gewone wereld achter te blijven in onwetendheid. Hij kiest voor het
avontuur en wordt door de bemanning van de Nebuchadnezzar meegenomen
(een ruimteschip dat dezelfde naam draagt als koning Nebukadnezar die
Daniël uit Judea ontvoerde). Men gelooft dat Neo de Uitverkorene is en er is
voorspeld dat hij de oorlog tussen de mensheid en de machines tot een einde
kan brengen. Daartoe moet hij leren vertrouwen op de kracht van zijn
gedachten, ofwel zijn angst en twijfel achter zich laten. Daarvoor wordt hij op
diverse wijzen getest. Neo’s mentor zegt onder andere tegen Neo: ‘Angst,
twijfel, dat moet je allemaal loslaten, Neo. Je moet je geest bevrijden.’ Op het
moment dat we werkelijk vrij kunnen zijn van beperkende gedachten over
wat mogelijk is, opent zich een nieuwe wereld, waarin we krachtiger zijn dan
ooit.

Vragen
•_Wat maakt jou innerlijk sterk, wat maakt jou innerlijk zwak?
•_In welke situaties heb je meer moed en vertrouwen in jezelf nodig?
•_Ben jij wel eens ‘voor de leeuwen geworpen’?

Jezus die over het water loopt

Nog een verhaal over honderd procent vertrouwen. Deze keer uit het
Bijbelboek Mattheüs. Het gaat hier om het beroemde verhaal waarin Jezus
over het water loopt.
Jezus is met zijn discipelen onderweg en ze komen bij een groot meer dat
ze moeten oversteken. Jezus zegt tegen zijn discipelen dat zij alvast met de
boot naar de overkant van het meer moeten varen omdat hij nog even alleen
wil zijn. De discipelen sputteren een beetje tegen, maar stappen dan toch
maar aan boord. Jezus trekt zich terug op een berg om te bidden.
De avond valt, het wordt donker en de discipelen zijn al midden op het
meer. Er steekt een storm op en de boot komt nauwelijks vooruit door de
harde tegenwind en de hoge golven. De discipelen zijn bang en doen hun best
om in de boot overeind te blijven.
En dan, midden in de nacht, rond een uur of vier, zien ze tot hun grote
verbazing in de storm op het meer een gestalte over het water naar hen toe
komen. Ze schreeuwen het uit van angst, want ze denken dat het een spook is.
Maar dan horen ze een vertrouwde stem: ‘Wees niet bang, ik ben het.’
Petrus kan het nauwelijks geloven en roept: ‘Als dat echt zo is en u loopt
over het water, dan moet ik het ook kunnen. Zeg me dat ik naar u toe mag
komen!’
‘Prima,’ roept Jezus. ‘Kom maar naar me toe!’
Petrus stapt uit de boot en loopt zomaar over het water naar Jezus toe.
Totdat hij beseft waar hij mee bezig is. Hij ziet de hoge golven, voelt de
harde wind en de angst slaat hem om het hart. Op dat moment zakt hij in het
water. ‘Help me!’ schreeuwt hij.
Jezus steekt een hand uit en trekt hem uit het water.
‘Twijfelaar!’ zegt hij. ‘Waarom vertrouw je er niet op dat je dat kunt?’
Petrus en Jezus stappen in de boot en op dat moment gaat de wind liggen en
is het meer zo glad als een spiegel.

Over dit verhaal


Hier zien we het verschil tussen een beetje vertrouwen en honderd procent
vertrouwen. Petrus vertrouwt Jezus helemaal op het moment dat hij zijn
voeten op het water zet. Maar op het moment dat hij te veel gaat nadenken,
slaan angst en twijfel toe. Hij schrikt en begint te zinken.
Wanneer je twijfelt of je iets kunt en je wordt een beetje bang, trekken de
spieren in je lichaam zich samen. De kans dat het niet lukt, wordt groter.

Vragen
•_Wanneer hebben twijfel en angst jou verzwakt? Heb je voorbeelden?
•_Heb je voorbeelden waarin je vertrouwen sterk genoeg was om je grens
te verleggen?
•_Hoe oefen jij je vertrouwen?

Harry Potter

Miljoenen kinderen en volwassenen genieten van de boeken en de films over


Harry Potter, de zevendelige romancyclus van J.K. Rowling. Het zijn de
spannende, mysterieuze lotgevallen van een jonge jongen die zijn toverkracht
leert hanteren en de dood (Voldemort) te slim af is.

Harry is de zoon van James en Lily Potter, twee getalenteerde tovenaars. Op


een koude, natte avond in 1979 heeft een zieneres voorspeld dat er een zoon
geboren zal worden die de macht heeft om de Heer van het Duister te
overwinnen. Op 31 juli 1980 ziet Harry Potter het levenslicht.
De voorspelling is afgeluisterd en doorgespeeld aan de Heer van het
Duister, Voldemort, die ervoor zorgt dat James en Lily sterven. Voldemort
probeert ook de eenjarige Harry te vermoorden, maar wonderlijk genoeg ketst
de vloek af op Harry’s voorhoofd en laat daarbij een bliksemschichtvormig
litteken achter. Bij de mislukte vloek heeft Voldemort zonder dat dat de
bedoeling is krachten van zichzelf op Harry overgebracht. Volgens de
profetie heeft Voldemort daarmee Harry als zijn gelijke aangemerkt, en zo
zijn gevaarlijkste vijand gecreëerd.
Na de dood van zijn ouders groeit Harry Potter op in de bezemkast onder
de trap in het huis van zijn zeer onaardige tante en oom Duffeling. De
Duffelingen zijn zeer fel tegen alle toverkunst gekant en hebben Harry nooit
verteld over de ware identiteit van zijn ouders. Ze proberen uit alle macht de
magie uit hem te stampen. Maar dat lukt niet.
Op zijn elfde verjaardag hoort Harry van de reusachtige man Hagrid dat hij
een tovenaar is (net als zijn ouders) en naar Zweinsteins Hogeschool voor
Hekserij en Hocus-Pocus moet. Dit verandert zijn leven totaal. Harry gaat
naar de toverschool, waar hij alles leert over bezemstelen, toverdranken en
monsters. Ook ontmoet hij Ron en Hermelien die zijn trouwste vrienden
worden. Op Zweinstein blijkt hoe beroemd en geliefd Harry in
tovenaarskringen is. Het wordt al snel duidelijk dat hij de strijd aan dient te
gaan met Voldemort, zijn aartsvijand, de tovenaar die verantwoordelijk is
voor de dood van zijn vader en moeder.
In de loop der tijd leert Harry steeds meer over zijn verleden en dat van zijn
ouders en over het slechte in de mens. Hoe ouder hij wordt, des te meer
realiseert hij zich in wat voor duistere tijden de tovenaarswereld is beland.
Hij begrijpt dat hij de aangewezen persoon is om Voldemort, de Heer van het
Duister, uit te schakelen, ook al moeten daar offers voor gebracht worden.
Harry accepteert dit lot en bekwaamt zich in de toverkunst. Steeds beter leert
hij de magische krachten hanteren en erop te vertrouwen. Ook Voldemort is
verbaasd over die kracht, die hij zelf niet kent.
Harry neigt van nature naar het goede en wordt dus nooit verleid door het
vooruitzicht van macht (‘Ik loop nooit over naar de Duistere Zijde! Nooit!’).
Hierdoor is hij in staat zijn opdracht, namelijk het uitschakelen van
Voldemort, tot een goed einde te brengen. Aan het einde van de zeven delen
spreekt hij de doodsvloek uit, die Voldemort definitief verslaat.

Over dit verhaal


Het verhaal van Harry Potter heeft mythische proporties, door de tijdloze en
universele motieven en beelden. We doen de beroemde cyclus ernstig tekort
door het verhaal zo beknopt te vertellen. Maar wat we willen benadrukken is
dat onder alle spanning en sensatie in de verhalen rondom Harry Potter een
grote spirituele symboliek ligt. Wanneer je op internet gaat zoeken naar
‘symboliek Harry Potter’, vind je duizenden hits, artikelen, discussies. Het
voert te ver om alles te bespreken, maar een paar opvallende symbolische
motieven willen we toch benoemen.
Zoals in zovele mythische verhalen begint het met een voorspelling over
een nieuwgeborene die de wereld zal veranderen. En tekenen die daarop
wijzen, zoals de ster van Bethlehem. Ook bij Harry Potter is er een ster aan
de hemel die de weg wijst: als hij wordt geboren, schijnt Sirius aan de hemel.
Sirius was voor de oude Egyptenaren de ster van opstanding. Als Sirius in de
ochtend opkwam, even voordat de zon verscheen, werd dit als eerste dag van
de Egyptische kalender aangemerkt en dat betekende dus nieuw leven voor
de Egyptenaren. Bij de geboorte van Harry wordt Sirius als zijn peetvader
aangesteld. Sirius wordt Harry’s voorbeeld, mentor en gids.
Net zoals in het verhaal van Jezus is er een machtig man die de baby wil
vermoorden. Maar dat mislukt. Net als Jezus verricht Harry al op jonge
leeftijd wonderen. Ook moet hij als hij ouder wordt, de dood leren
overwinnen.
De held die de wereld moet redden van het kwaad en daarvoor zelf de dood
moet overwinnen, is universeel. Deze helden hebben een hoger doel voor
ogen en zijn eventueel bereid hun eigen leven in de waagschaal te stellen. Het
gaat niet langer om hun persoonlijke ambities, verlangens en angsten. Zij
staan op om de wereld te redden van het kwaad. Ook de Harry Potter-cyclus
is daarom een verhaal over de overwinning van het licht op de duisternis.
Rowling gebruikt heel veel oude en universele symbolen die hun weerklank
vinden in ons collectieve onderbewuste. Denk bijvoorbeeld aan de Gouden
Snaai, het balletje met vleugels, of de Steen der Wijzen, waarmee Harry het
Goud van de Geest kan maken. Zo zitten de boeken bomvol mysterie en
verwijzingen naar religie, mythologie en oude wijsheden.

Vragen
•_Heb jij wel eens nagedacht over jouw hogere doel in het leven?
•_Heb je een mentor of leraar in je leven gehad die jou een belangrijke
les heeft geleerd?
•_Ben je wel eens verbaasd geweest over je eigen magische kracht?
•_Ken je andere verhalen waarin ‘magie’ een rol speelt?

De twee geliefden

Dit is een mooi Chinees verhaal over de kracht van de verbeelding.


Wang Chou is tot over zijn oren verliefd op de beeldschone jonge Ch’ien
Niang. Als kinderen zijn ze samen opgegroeid, hebben ze hun fantasieën
gedeeld en elkaar in hun dromen ontmoet. Zo is hun liefde gegroeid en
inmiddels hebben ze de huwbare leeftijd bereikt.
Op een dag besluit de vader van Ch’ien dat zijn dochter moet trouwen met
de zoon van een rijke collega. Als Wang Chou dit hoort, is hij diepbedroefd
en besluit hij te verhuizen. Hij wil zo ver mogelijk weg, naar een plek waar
hij zijn geliefde niet in het gezelschap van een andere man hoeft tegen te
komen. Hij pakt wat spullen en terneergeslagen verlaat hij zijn geboortestad.
Hij volgt de loop van de rivier, tot hij ver genoeg weg is. Dan pas legt hij zich
uitgeput te slapen aan de oever.
Midden in de nacht wordt hij wakker en hij hoort iemand naast zich
ademhalen. Hij schrikt op, bang dat het een rover is, en maakt zich klaar voor
de aanval. Tot zijn grote verrassing merkt hij dat het Ch’ien Niang is, die
hem gevolgd is om bij hem te zijn. Dolblij vallen ze elkaar in de armen en de
volgende dag trekken ze samen verder, zo snel als ze kunnen. Gelukkig
kunnen ze een stukje meevaren met een paar roeiers. En als ze ver genoeg
zijn en bij een klein dorpje aankomen, besluiten ze dat ze daar willen blijven
wonen. Wang Chou vindt werk als roeier en de jaren gaan voorbij. Ze krijgen
twee zoontjes en hun leven is goed en vervuld.
Maar na een paar jaar begint Ch’ien Niang zich schuldig te voelen omdat ze
haar familie zomaar in de steek heeft gelaten. Ze verlangt naar huis. Zouden
er niet genoeg jaren verstreken zijn? Samen besluiten ze dat het veilig genoeg
is om de familie weer eens te bezoeken. Met hun beide kinderen stappen ze in
de roeiboot en ze aanvaarden de tocht over de rivier naar hun geboortestad.
Als ze aankomen, stapt Wang Chou als eerste uit de boot om heel
voorzichtig te peilen of de vader van Ch’ien nog boos is. Hij loopt naar het
ouderlijk huis van Ch’ien en wil haar vader uitleggen waarom ze destijds met
hem gevlucht is. Tot zijn stomme verbazing legt de vader hem uit dat Ch’ien
al jaren ziek op bed ligt.
Wang begrijpt er niets van. ‘Maar ze zit daar in de boot, met onze twee
zoontjes,’ protesteert hij.
De vader gelooft hem niet. Hij stuurt een knecht mee naar de boot om te
kijken. De knecht komt buiten adem terug: inderdaad, Ch’ien zit in de boot,
kerngezond, met twee jonge kinderen.
De vader rent naar de slaapkamer van Ch’ien. Daar ligt zijn zieke dochter.
Maar tot zijn verbazing ziet hij dat ze opstaat, zich aankleedt, haar sieraden
omdoet en naar de vrouw in de boot wandelt.
Ch’ien Niang ziet haar dubbelganger aankomen en valt bijna flauw van
schrik. Niemand begrijpt het… maar de twee Ch’iens lopen naar elkaar toe,
totdat ze elkaar kunnen aanraken. En op dat moment smelten de twee
lichamen samen tot één vrouw.

Over dit verhaal


Wat is verbeelding en wat is werkelijkheid? Ben ik een man die droomt dat
hij een vlinder is of een vlinder die droomt dat hij een man is? Het verlangen
of de verbeeldingskracht kan zo sterk zijn dat het lijkt of dat wat je voor je
geestesoog tevoorschijn tovert werkelijkheid is.

Vragen
•_Heb je wel eens een droom gehad die zo levensecht was dat het leek
alsof je het echt meemaakte?
•_Heb je wel eens iets meegemaakt wat zo onwerkelijk was dat het op een
droom leek?
7

Verlichting, onthechting, spiritueel bewustzijn

In dit hoofdstuk vertellen we verhalen over verlichting, onthechting en


spiritueel bewustzijn. Het zijn verhalen over hogere drijfveren, verbinding
met goddelijke energieën en diepere wijsheid. De hoofdpersonages in deze
verhalen hebben de paradoxen van de aardse werkelijkheid overstegen. Dat
soort mensen bestaat echt, al zijn ze zeldzaam. Denk maar aan de dalai lama,
die zich nooit zal verlagen tot woede over het lot dat zijn Tibetaanse volk
moet ondergaan.
In verhalen zijn er veel lichtende voorbeelden. Personages die in deze geest
handelen, worden niet meer uit het veld geslagen door menselijke emoties of
zorgen. Ze zien de grote lijn, de lange termijn: ze overstijgen hun puur
persoonlijke verhaal. Ze tonen compassie en voelen zich verbonden met God,
de geest of het universum. Symbolen in deze verhalen zijn vaak de duif, de
halo, het derde oog, de eenhoorn en de gevleugelde draak.
Het gaat over de mens die zich ‘gerealiseerd’ heeft, de bewuste, wakkere
ziel. Het mag duidelijk zijn dat voortdurend en uitsluitend vanuit dit centrum
handelen nog maar voor weinigen van ons is weggelegd. Maar wijsheid is
voor iedereen beschikbaar.
Laten we beginnen met de universeel bekende mythe over de held – of
heldin – die gestorven is en opstaat uit de dood.

De verrijzenis

Een charismatisch spiritueel leider, Jezus genaamd, verzamelt steeds meer


leerlingen om zich heen en trekt predikend en genezend rond. Hij voorspelt
enkele malen zijn eigen dood en zegt erbij dat hij op de derde dag zal opstaan
uit zijn graf.
Op de avond voor het joodse paasfeest houdt hij een avondmaal waarbij hij
de voeten wast van zijn discipelen. Daarbij kondigt hij aan dat een van hen
hem zal verraden, en als Petrus protesteert, zegt hij: ‘Petrus, jij zult mij
driemaal verloochend hebben voordat de haan kraait.’ En inderdaad, de
discipel Judas heeft dertig zilverlingen aangenomen om Jezus te verraden aan
de Romeinse soldaten. Jezus wordt gevangengenomen, gefolterd en verhoord
door de joodse religieuze raad. Petrus, die op een afstand blijft en door
sommige mensen herkend wordt als leerling van Jezus, zegt driemaal: ‘Ik ken
die man niet.’ Als de ochtendhaan kraait, begrijpt hij dat Jezus’ voorspelling
over hem is uitgekomen en hij weent bittere tranen.
De priesters leggen Jezus godslasterlijke uitspraken in de mond, à la: ‘U
zegt toch dat u de zoon van God bent?’ Jezus weigert zich te laten provoceren
en hij antwoordt steeds: ‘U zegt het.’ Maar toch leveren ze hem uit aan de
Romeinse machthebbers. Noch Pontius Pilatus noch Herodes, die hem
verhoren, vindt enige juridische grond voor een veroordeling. Het volk dat
samengestroomd is, roept echter luid wat het wil: misdadiger Barabbas moet
losgelaten worden en Jezus moet gekruisigd worden. En zo geschiedt. Jezus
moet zelf zijn kruis dragen naar de plaats van executie, de berg Getsemane.
Daar spijkeren de Romeinse soldaten zijn handen en voeten vast aan het kruis
en ze dobbelen om zijn kleren.
Om drie uur ’s middags geeft Jezus de geest. Het onweert en de voorhang
van de tempel in Jeruzalem scheurt spontaan midden door.
Een van de volgelingen van Jezus, Jozef van Arimatea, krijgt gedaan dat hij
het lichaam mag begraven en hij legt het in een rotsgraf, verzegeld met een
grote steen. Op de derde dag, paaszondag, blijkt het graf leeg. Jezus is
herrezen uit de dood! Hij wordt gezien door Maria Magdalena of, volgens
andere versies van het verhaal, drie vrouwelijke discipelen.
Spoedig daarna wordt de opgestane Jezus herkend door twee volgelingen,
die met hem het brood breken in Emmaüs, en dan verschijnt Jezus ook aan de
andere discipelen. Zes weken later zal hij opstijgen naar de hemel en
voorgoed uit het zicht verdwijnen.

Over dit verhaal


Wij kennen deze oermythe waarschijnlijk het best als het christelijke verhaal
over Jezus Christus die aan het kruis genageld werd, stierf, volgens de
overlevering in de hel afdaalde en op de derde dag herrees uit de dood. Maar
er zijn vele varianten. Dat zijn de basiselementen: er is een held, de held
wordt verraden of in de val gelokt, meestal daalt hij af naar een vreselijke
plaats, hij sterft en na enige tijd komt hij weer tot leven. Zo werd de
christelijke wereld voorjaar 2014 opgeschrikt door een krantenbericht:
‘Jezus’ lijdensverhaal afgekeken van de Sumeriërs’. Het woord ‘plagiaat’ viel
zelfs. Assyrioloog Henriette Broekema had een boek geschreven over de
Sumerische godin Inanna, waarin ze een vergelijkbaar verhaal vertelt:
Dumuzi is de geliefde van Inanna. Hij voorziet in een visioen dat hij gedood
zal worden en dat gebeurt ook. Een van zijn beste vrienden verraadt hem, hij
wordt door een bende meegenomen naar het dodenrijk, gegeseld en ter dood
gebracht. Zijn geliefden bewenen hem. En drie dagen later herrijst hij uit de
dood.
Dit mythische gegeven blijkt echter in talloze religieuze gemeenschappen
een cultische rol gespeeld te hebben, in allerlei varianten. Neem Odin, de god
uit de noordse mythologie, die geofferd wordt. Negen dagen en nachten hangt
hij omgekeerd aan de levensboom Yggdrasil, gewond door zijn eigen speer.
Zijn beloning is dat hij de wijsheid van de negen werelden verkrijgt, onder
andere het begrip van runen, letters en verhalen. Het zijn zelfs niet alleen
mannen die het bijzondere kunststuk volbrengen: ook Inanna zelf, de
Sumerische vruchtbaarheidsgodin, daalt volgens de mythe af naar het
dodenrijk, waar ze wordt gedood en aan een spijker wordt gehangen. En ook
zij komt na drie dagen weer tot leven.
In 1949 schreef Joseph Campbell, topmythosoof avant la lettre, in zijn
beroemde boek The Hero with the Thousand Faces dat het verhaal van de
dood en wederopstanding van een goddelijke held overal op aarde in de
mythologie te vinden is. Het verhaal is volgens hem samengesteld uit beelden
die rechtstreeks uit het collectieve onbewuste van de mensheid komen.
Campbell was niet de enige die opmerkte dat er meer opstandingsverhalen
bestaan. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw betoogde de
Nederlandse jurist, historicus en filosoof Antonie Börger dat er in het
christelijke verhaal elementen zijn overgenomen uit de Mithrasverering en de
cultus van Dionysus. Ook Dionysus, god van de wijn, wordt
gevangengenomen, vermoord en weer tot leven gewekt. Volgens Börger had
de historische Jezus de beroemde metafoor over wijn die bloed symboliseert,
aan deze cultus ontleend.
In 1999 verscheen het boek The Jesus Mysteries van de Engelse Timothy
Freke en Peter Gandy, met een vergelijkbare boodschap. Zij betrekken het
Osirisverhaal erbij: Osiris wordt gedood, in stukken verspreid, bij elkaar
geraapt en weer tot leven gewekt. En in 2004 schreef de Canadese Tom
Harpur The Pagan Christ, waarin hij de treffende overeenkomsten bespreekt
tussen het kruisigingsverhaal en de Horusmythe. Kortom, Jezus is niet de
enige of de eerste held die opstaat uit de dood.
Wat is de mythosofische betekenis van het opstandingsverhaal? Zoals in veel
mythen zijn er in deze oermythe vele betekenislagen te onderscheiden.
Campbell zag het als symbolisch voor een psychologische en spirituele
ontwikkelingsweg: de tocht van de held, die verloopt van scheiding en
afscheid van het vertrouwde, via beproevingen en inwijding, naar de
terugkeer, waarbij de held verrijkt is met essentiële kennis, of verheven tot
een hoger niveau. ‘Hij die zijn leven verliest,’ schreef Campbell, ‘zal het
vinden. En dat noemen wij de scheppende handeling – je niet vastklampen,
maar je overgeven aan het nieuwe scheppende moment.’ Dit is zeker een
belangrijk gegeven. De tocht van de held in verschillende stadia
vertegenwoordigt het leven van ieder van ons, zoals wij door alle
beproevingen heen onze levensweg voltooien.
Maar waarschijnlijk is er een nog diepere laag te vinden in de mythe. Het is
alsof wij het verhaal in al die verschillende vormen hebben meegekregen
vanuit de goddelijke of geestelijke wereld toen we aan ons menselijk
avontuur op aarde begonnen. Het verhaal is ons meegegeven als troost en
belofte: nú moeten we leven met de dood, maar ooit zullen we terugkeren
naar de geestelijke wereld, waar de dood niet heerst. De drie dagen die de
held of heldin doorbrengt in de onderwereld of hel symboliseren de tijd die
wij op aarde doorbrengen.
Vanuit de geestelijke wereld gezien is de afdaling naar de aarde namelijk
een afdaling in het dodenrijk: onze materiële wereld is de plaats waar
gestorven wordt, waar de dood heerst. Het verhaal vertelt ons: jij, mensenziel,
moet afdalen naar die vreemde pijnlijke wereld waar alles doodgaat. Je zult
daar een tijdje moeten verblijven, je zult beproefd worden, gepijnigd, en je
zult sterven. Maar in een andere – verheerlijkte, vergeestelijkte,
gesublimeerde, wat dan ook – vorm zul je ooit, als de tijd rijp is, weer
opstaan en terugkeren naar boven, naar je ware vaderland of thuisland, de
geestelijke wereld.
In de antroposofie wordt dat wel het ‘badkuipmodel’ genoemd: een
ontwikkeling in U-vorm. We komen uit de geestelijke wereld en daar keren
we ook naar terug, maar niet langs dezelfde weg als we gekomen zijn. We
zijn verder ontwikkeld, verrijkt en opgetild door onze wederwaardigheden in
het onderste puntje van de U, de materiële wereld. We komen verder door
onze ontwikkeling in het aardse stof.
Zelfs een sprookje als ‘Vrouw Holle’ is terug te brengen tot dit oergegeven:
een meisje valt door de put heen naar een andere wereld. Hier moet ze aan het
werk: er moet brood uit een oven gehaald worden, en appels van de boom, en
er is veel huishoudelijk werk te verrichten. Als ze het goed doet, keert ze
beladen met symbolisch goud weer naar boven, naar haar hemelse thuis.

Vragen
•_Heb je wel eens het gevoel gehad dat je je oude leven kwijt was en dat
er in plaats daarvan een geheel nieuw leven aanbrak?
•_Heb je meegemaakt dat je het dierbaarste dat je bezat, moest opgeven
om je ware bestemming te vinden?
•_Heb je je wel eens verraden gevoeld, verloochend door je omgeving en
verlaten, en vervolgens ervaren dat er toch een terugkeer en verzoening
mogelijk was?

Gilgamesj

Op aarde bestaat geen onsterfelijkheid en het aanvaarden van de dood is een


grote opgave voor ons. Wie dat kan, is wijs. En dat is het thema van een van
de alleroudste mythen die we kennen, het verhaal van Gilgamesj, die op zoek
gaat naar onsterfelijkheid. Het is een verhaal over mens worden en de
consequenties daarvan accepteren.

Gilgamesj is koning van Oeroek. Het verhaal opent met een loftuiting op de
stad: die is groot en sterk, gebouwd door Wijzen. In het begin van het verhaal
is Gilgamesj nog geen goede koning: hij is een enorme egotripper, wil
voortdurend wedstrijden houden met al zijn onderdanen om te laten zien hoe
sterk hij is, en hij behoudt zich het recht voor met elke bruid de eerste
huwelijksnacht door te brengen. Hij lijkt op een alfamannetje in een kudde,
meer dierlijk dan menselijk.
De goden horen de mensen klagen en besluiten hem een vriend te sturen die
hem aankan: Enkidoe. Aanvankelijk is Enkidoe een wildeman die bij dieren
leeft. Hij moet nog mens worden en dat kan natuurlijk alleen door de liefde.
Er wordt een priesteres uit de tempel opgetrommeld en zij krijgt de opdracht
om zich aan Enkidoe aan te bieden, met haar jurk omhoog, zodat Enkidoe zal
begrijpen wat de bedoeling is. Hij begrijpt het meteen, vrijt zes dagen en
zeven nachten met haar, en als hij dat gedaan heeft, is hij geen dier meer. De
dieren vluchten bij hem weg, hij is mens geworden. De tempelpriesteres geeft
hem kleren en leert hem brood eten en bier drinken, en dan trekken ze naar
Oeroek.
Er is toevallig weer een bruiloft en Gilgamesj is van plan de bruid eerst te
bezitten. Enkidoe, zelf nog maar net dier af, wordt hierover zo kwaad dat hij
Gilgamesj uitdaagt en met hem begint te vechten. Het wordt een geweldige
worsteling, maar op het moment dat Gilgamesj toegeeft, slaat Enkidoes
woede om in bewondering en liefde. De twee mannen omhelzen elkaar en
sluiten vriendschap.
Nu gaan ze samen grote en belangrijke werken verrichten, zoals het
verslaan van het monster Choembaba. Dat lukt, maar daarna dreigt er een
ander soort gevaar: Isjtar, de godin van de vruchtbaarheid, wordt verliefd op
Gilgamesj en probeert hem te verleiden. Hij gaat er niet op in. Sterker nog,
hij poeiert haar af met beledigingen: ‘Je bent als een kachel die niet verwarmt
in de kou, een onaffe deur waar de wind en de tocht doorheen blazen, een
paleis waar de held zijn ondergang vindt…’ Want Gilgamesj weet heel goed
dat Isjtar alleen maar zijn zaad wil hebben. En dat ze mannen neemt en
afdankt, naar willekeur.
Woedend stuurt Isjtar de hemelstier van Anoe op de mannen af. Die
verslaan samen het reusachtige beest en om het haar nog eens goed in te
peperen, werpt Gilgamesj een van de afgesneden stierenpoten naar Isjtar.
Dan zijn ze toch buiten hun boekje gegaan. Anoe eist wraak voor het doden
van zijn stier: Enkidoe zal sterven. Gilgamesj moet toezien hoe zijn vriend
ziek wordt en doodgaat. Hij is ontroostbaar, niet alleen omdat hij zijn geliefde
makker kwijt is, maar vooral omdat hij nu beseft dat hijzelf óók niet het
eeuwige leven heeft. Voor het eerst in zijn leven voelt hij angst: de angst voor
de dood.
Hij gaat op weg, op zoek naar onsterfelijkheid. Hij wil praten met zijn
voorouder Oetnapisjtim, die samen met zijn vrouw onsterfelijk is geworden
toen hij met zijn boot, net als Noach, de zondvloed had overleefd. In de loop
van zijn omzwervingen komt Gilgamesj bij Sidoeri, de wijze kasteleinse, die
hem vraagt waarom hij er zo verwilderd uitziet. ‘Ik ben bang voor de dood,’
zegt Gilgamesj en hij vertelt over Enkidoe, en dat hij nu op zoek is naar het
eeuwige leven.
‘Dat zul je niet vinden,’ zegt Sidoeri. ‘Toen de goden de mensheid
schiepen, gaven ze de dood aan de mensen. Het eeuwige leven hielden ze
voor zichzelf.’ Ga naar huis, is haar raad, maak plezier, vier feest, maak
muziek, trek mooie kleren aan, geniet van je kinderen, geef je vrouw
voldoening met je mannelijk vuur. ‘Dat is wat een mens moet doen.’ Maar ze
is toch bereid om hem de weg te wijzen en eindelijk bereikt Gilgamesj samen
met de veerman Oersjnabi het verre eiland waar Oetnapisjtim en zijn vrouw
wonen.
‘Als je onsterfelijk wilt worden, probeer dan eerst eens om zes dagen en
zeven nachten niet te slapen,’ krijgt Gilgamesj te horen.
Als Gilgamesj het probeert, valt hij direct in een diepe slaap. Oetnapisjtim
geeft zijn vrouw opdracht om elke dag een vers brood voor hem te bakken en
dat naast hem neer te leggen. Op de zevende dag maakt hij de slaper wakker.
Die meent dat hij maar een ogenblik afwezig is geweest, maar de
beschimmelde broden bewijzen dat hij echt al een week slaapt. Gilgamesj is
ontredderd: ‘Wat moet ik doen, waar moet ik heen? De Grijpduivel heeft me
te pakken, de dood zit in mijn slaapkamer. Overal waar ik mijn voet zet, is
ook de dood!’
Ga naar huis, is de raad, was je haren, trek waardige kleren aan. Op
voorspraak van zijn vrouw onthult Oetnapisjtim nog een geheim: op de
bodem van de zee groeit een verjongingskruid. Gilgamesj laat zich direct met
zware stenen aan zijn voeten gebonden in zee zakken en hij vindt het kruid.
Hij snijdt de koorden los en komt weer boven, helemaal blij. Het kruid,
volgens hem een middel tegen de onrust, noemt hij ‘De oude man wordt weer
jong’. En hij aanvaardt de terugreis, samen met Oersjnabi.
Onderweg komen ze bij een meer. Ze doen hun kleren uit en leggen die op
een stapeltje op de kant bij hun bezittingen, om te baden. Een slang ruikt het
verjongingskruid en steelt het. Meteen werpt hij zijn oude huid af en
daaronder zit een nieuwe huid. Als hij ontdekt dat hij het kruid kwijt is, huilt
Gilgamesj weer: alles is voor niets geweest. Hij geeft het op.
Als hij terugkomt in Oeroek met Oersjnabi, wijst Gilgamesj zijn metgezel
op de kracht en omvang van de stad, in dezelfde bewoordingen als waarmee
het hele verhaal begint.

Over dit verhaal


Het verhaal van Gilgamesj gaat over mens worden. Enkidoe symboliseert de
overgang van dier naar mens nog het meest direct: hij leeft eerst met de wilde
dieren, maar als hij eenmaal (nou, het was wel een love happening van een
week lang) met een vrouw gevreeën heeft, is hij bij de dieren niet meer
welkom. Dus: menselijke seksualiteit maakt mensen van ons. Dat klopt
biologisch helemaal, want de menselijke seksualiteit is totaal anders dan die
van dieren. Voor ons is seks niet gebonden aan vruchtbare perioden: seks is
in dienst komen te staan van paarvorming, relaties.
Gilgamesj heeft ook nog dierlijke trekjes: hij gedraagt zich als het
alfamannetje van een kudde dat seksuele toegang heeft tot alle wijfjes.
Enkidoe bestrijdt dit dierlijke trekje in zijn vriend. Zo wordt gesymboliseerd
dat vriendschap ons verheft boven de dierlijke staat. Die verheffing gaat
gepaard met kennis en bewustzijn en daarmee met pijn en smart: bewustzijn
betekent ook bewustzijn van de dood. Het meest ontroerende van het verhaal
is misschien wel de manier waarop Gilgamesj open en onbevangen praat over
zijn angst voor de dood. Wij doen dat over het algemeen niet, misschien
omdat we er gewoon niet over nadenken, of omdat we ons niet kunnen
voorstellen dat we zelf ooit zullen sterven. De directe confrontatie met de
eindigheid van het leven is voor de meeste mensen een enorme schok, en een
die vaak een indringend groeiproces op gang brengt.
Nadat Gilgamesj eerst van zijn volk het onmogelijke heeft geëist, eist hij
dat vervolgens van de goden. Maar hij wordt met zijn neus op de feiten
gedrukt en komt daardoor tot inzicht. Hij gaat op zoek naar onsterfelijkheid,
maar vindt iets anders: wijsheid. Hij leert iets van zijn beproevingen,
namelijk dat het erom gaat te berusten in het menselijke lot en het beste uit
het leven te halen. Misschien kun je roem vergaren door een goede vorst te
zijn, hopelijk zul je nageslacht produceren, en in die zin zal er toch iets van je
voortbestaan. In plaats van fysieke onsterfelijkheid zal Gilgamesj mythische
onsterfelijkheid bereiken, door een wijs en rechtvaardig bestuurder te zijn en
zijn stad sterk en mooi te maken. Doe je best, zegt het verhaal, accepteer dat
alles eindig is, dat je ooit zult sterven, en geniet van het leven dat je hebt.

Vragen
•_Ben je wel eens direct met de dood in aanraking gekomen?
•_En heb je toen gemerkt dat je ervaring van het leven intenser werd?
•_Hoe zou het zijn als we onsterfelijk konden worden? Zou jij ervoor
kiezen?
•_Zo ja waarom, zo nee waarom niet?

Siddharta, de Boeddha

Siddharta Gautama wordt geboren nadat hij tien maanden in de buik van zijn
moeder heeft gezeten. Met zijn ene wijsvinger wijst hij naar de hemel en met
zijn andere naar de grond. Zo boven, zo beneden, lijkt hij daarmee te willen
aangeven. Zijn geboorte is al van tevoren door zieners en wijzen
aangekondigd. De koning en de koningin hebben te horen gekregen dat hun
kind óf een groot heerser zal worden, óf alle aardse goederen zal verwerpen
en een verlicht meester zal worden.
Omdat Siddharta’s vader een duidelijke voorkeur heeft voor de eerste
voorspelling wordt de kleine Siddharta direct overladen met de mooiste
spullen, de prachtigste kleding en het heerlijkste voedsel. Zijn vader wil
voorkomen dat hij op een of andere wijze narigheid, armoede of ellende
ervaart.
Als Siddharta zeven dagen oud is, sterft zijn moeder en zijn tante neemt de
zorg voor de kleine jongen op zich. Zijn vader bouwt drie schitterende
paleizen en Siddhartha Gautama brengt zijn jeugd door binnen de hoge
paleismuren, waar leed, armoede en ziekte angstvallig voor hem worden
weggehouden. Op zestienjarige leeftijd trouwt hij met de eveneens
zestienjarige Yaśodharā en ze krijgen een zoon wie ze de naam Rahula
geven. Zo gaan de eerste negenentwintig jaar van zijn leven voorbij.
Dan begint Siddhartha na te denken over het leven. Hij verlangt ernaar
kennis te nemen van wat zich buiten de beschermende paleismuren afspeelt.
Hij wil het ‘echte leven’ wel eens zien – en stiekem gaat hij ’s nachts de stad
in, samen met zijn bediende. Op straat ziet hij een oude man, een zieke man
en een dode man. Hij is onder de indruk. Nooit eerder had hij oude, zieke of
dode mensen gezien en hij vraagt zijn dienaar hoe dat zit. Hij krijgt te horen
dat alle mensen oud worden, ziekten oplopen en doodgaan. Dat is heel
normaal, volgens de dienaar.
Nog beduusd over dat nieuws ziet Siddhartha een kalme en beheerste
monnik voorbijlopen. Hij vraagt zijn bediende wat dit nu voor man is. De
dienaar legt uit dat het een monnik is, die vrijwillig zijn bezittingen heeft
opgegeven en een sober leven leidt, met als doel zichzelf spiritueel te
ontwikkelen. Siddharta is diep onder de indruk. Eenmaal terug in het paleis
blijft hij die beelden voor zich zien en kort daarna neemt hij een ingrijpend
besluit. Hij verlaat het paleis en zijn familie. Ook zijn jonge vrouw en kind
laat hij achter. Hij neemt zijn intrek in een klooster en gaat leven als een
monnik. Hij doet afstand van aardse goederen en geneugten en leert leven in
soberheid. En ook dat blijkt niet genoeg. Na verloop van tijd trekt hij zich
terug in de bossen, waar hij zes jaar lang alleen woont, ver weg van de
samenleving. Hij experimenteert met zelfpijniging en uithongering. Zijn
toestand is op een gegeven moment zo slecht dat hij bijna overlijdt… Totdat
hij beseft dat zelfpijniging niet naar verlichting leidt en ook niet naar het
einde van het lijden.
Siddhartha begint te mediteren, onder een boom in Bodhgaya. Hij neemt
zichzelf voor om te blijven mediteren totdat hij verlichting bereikt dan wel
sterft.
Daar komt Mara, de dood, die te allen tijde wil voorkomen dat Siddharta
verlichting bereikt. Als de mensen niet meer bang voor de dood zijn, zou dat
de machtspositie van de dood immers ernstig in gevaar brengen. Dus wat
doet Mara? Hij valt Siddharta aan met een demonenleger. Hij stuurt zinnelijk
verlangen op hem af, en jaloezie, honger, dorst en luiheid. Vervolgens
ongevoeligheid, lafheid en bindingsangst. Ook hooghartigheid, kilheid en
zelfverheerlijking. Maar Siddharta wordt beschermd door zijn liefde en zijn
meditatieve staat, daarmee verslaat hij moeiteloos het leger demonen.
Dan probeert Mara zijn magische krachten aan te wenden en hij stuurt aan
op twijfel. Als ook dat niet werkt, stuurt hij zijn dochters Ongenoegen,
Verrukking en Verleiding. Ook zij krijgen geen vat op Siddharta.
En dan op een nacht, tijdens volle maan, raakt Siddharta in een meditatieve
trance. Hij brengt zijn emoties tot rust, zijn gedachten begeren niet meer. De
kalmte zorgt voor een gevoel van gelukzaligheid en deze gelukzaligheid
overwint het denken in tegenstellingen. Er bestaat geen onderscheid meer
tussen goed en kwaad, plezier en pijn, verheffing en verlichting. De volgende
ochtend rond zonsopgang bereikt hij de verlichte staat. Vanaf dat moment is
hij de Boeddha. Hij is vijfendertig jaar.

Over dit verhaal


Het levensverhaal van de Boeddha is hét voorbeeld van het bereiken van
verlichting. Boeddha betekent letterlijk ‘hij die wakker is’. Het is de bijnaam
voor Siddharta Gautama, die ongeveer 450 jaar voor Christus in Nepal
geboren werd. Zijn vader was de koning van de Sakya’s. Siddhartha was dus
een prins.
Het verhaal van de Boeddha is een verhaal over onthechting, over het tot
stand brengen van innerlijke rust en kalmte, op zo’n manier dat
tegenstellingen en verlangens opgelost worden en je samenvalt met het hier
en nu. De ironie is dat het menselijk verlangen alles in beweging zet, en dus
ook mensen tot ontwikkeling brengt, maar tegelijk de wortel is van alle
ellende in de wereld. Ook dit is een paradox die we als mens moeten leren
overstijgen. Begeerte, jaloezie, onrust, spookbeelden, we hebben er allemaal
mee te maken en het hoort heel erg bij ons mens-zijn. Maar om werkelijk een
staat van verlichting te bereiken, is het zaak die innerlijke demonen te
herkennen en te vernietigen.
Zodra we gaan verlangen naar een ander huis, een nieuwe partner, meer
salaris, een welverdiende vakantie, is het gedaan met de rust. Door het
streven verliezen we onze innerlijke vrede, ontstaat er onrust, begeerte,
jaloezie.
We hebben een lange weg te gaan, af en toe kunnen we misschien al een
sprankje opvangen van de gelukzaligheid en de innerlijke vreugde door te
mediteren en ons los te maken van de identificatie met onze gedachten. Dan
zijn we dichter bij de volledigheid: vol en leeg tegelijk.

Vragen
•_Door welke verlangens word jij regelmatig geplaagd? Maken ze je
onrustig?
•_Met welke innerlijke demonen zou je moeten afrekenen? Zijn zij de
baas over jou of kun jij ze vernietigen?
•_Mediteer je wel eens? Hoe hardnekkig zijn jouw gedachten? Kun je
inzien dat het maar gedachten zijn, die voorbijkomen als wolken voor de
zon?
•_Heb je wel eens ervaren dat je samenvalt met het hier en nu,
bijvoorbeeld tijdens een wandeling in de natuur, een vrijpartij, een
moment van extase?

De mythe van Oedipus

De Oedipusmythe is meer dan drieduizend jaar oud en beschrijft de


levensweg van de mens. De eerste versie stamt uit de Ilias van Homerus,
ongeveer 800 voor Christus.
Er bestaan vele versies van het verhaal, maar voor dit boek putten we uit de
beroemde tragedie van Sophocles uit de vijfde eeuw voor Christus, die uit
twee delen bestaat: Koning Oedipus en Oedipus in Kolonos. ‘Niet geboren te
zijn, is het beste wat men zich kan denken,’ schreef Sophocles in dit stuk.
‘Maar eenmaal geboren, is de beste tweede keuze: snel terugkeren naar je
oorsprong.’

Al ver voor de geboorte van Oedipus wordt er een vloek over zijn leven
uitgesproken. Zijn vader Laïus was in zijn jonge jaren verliefd geworden op
de zoon van Pelops, wie hij de kunst van het wagenmennen leerde en die hij
uit begeerte wilde ontvoeren. Toen Pelops daarachter kwam, sprak hij een
vloek over Laïus uit: nooit zou hij een zoon mogen verwekken, deze zou hem
om het leven brengen.
Vele jaren later, als Laïus koning is van Thebe en getrouwd met koningin
Jocaste, herhaalt het orakel van Delphi deze waarschuwing. ‘Verwek geen
kinderen.’ Maar ondanks de vervloekingen en de waarschuwingen gebeurt
het toch: ze krijgen een zoon. Uit angst nemen ze een gruwelijk besluit: het
kind moet om het leven gebracht worden. De pezen van zijn voetjes worden
doorgesneden en een herder van de koninklijke kudde krijgt de opdracht de
baby naar de bergen te brengen. Daar zal hij vanzelf doodgaan. (Het was een
niet-ongebruikelijke praktijk in die tijd, als er te veel kinderen werden
geboren.) Maar de herder krijgt medelijden en geeft de baby aan een andere
herder, iemand uit het buurland Korinthië. Deze man brengt het kind op zijn
beurt naar het hof van Korinthië, waar het kinderloze koningspaar Polybus en
Melope regeert. Het koninklijk paar ontfermt zich over het jongetje en geeft
het al hun liefde. Om zijn doorboorde voeten wordt het Oedipus genoemd
(letterlijk ‘zwelvoet’).
De jongen beleeft een zorgeloze jeugd, als zoon en erfgenaam. Hij weet
niet beter dan dat hij uit Korinthië komt en dat Polybus en Melope zijn
ouders zijn. Maar op een dag is deze zorgeloosheid in één keer voorbij.
Tijdens een feestmaal roept een dronken man op zeker moment luidkeels:
‘Ha, wat denk je wel. Jij bent helemaal niet de zoon van Polybus. Polybus en
Melope hebben helemaal geen kinderen.’ Oedipus schrikt en vraagt aan zijn
ouders hoe dat zit. Die ontkennen het, beweren bij hoog en laag dat zij toch
echt zijn ouders zijn. Maar de twijfel is gezaaid en het wantrouwen blijft.
Oedipus verlaat hen en reist naar het orakel van Delphi om de waarheid te
achterhalen. Tot zijn teleurstelling geeft het orakel geen antwoord op zijn
vraag. Het doet wel een vreselijke voorspelling: Oedipus zal zijn vader
vermoorden en met zijn moeder trouwen.
Oedipus is diepgeschokt en om dit noodlot te ontlopen, gaat hij niet terug
naar huis, maar reist hij in een andere richting.
Na een tijdje arriveert hij bij een kruispunt. Hier moet hij beslissen hoe hij
verdergaat. En precies op dit kruispunt komt het tot een noodlottige
ontmoeting met zijn biologische vader. Die is namelijk met een klein groepje
dienaren op weg naar het orakel van Delphi om te vragen hoe hij de macht
van de Sfinx kan breken, die zijn stad Thebe teistert. Een van de dienaren
beveelt Oedipus aan de kant te gaan en duwt hem opzij. Oedipus, van nature
driftig, geeft hem een klap. Laïus schiet zijn dienaar te hulp door vanaf de
wagen met een stok op het hoofd van Oedipus te slaan. Oedipus stoot in
blinde woede de oude man van de wagen en slaat hem dood. Daarna gaat hij
het gevecht aan met de andere dienaren. Slechts een van hen weet te
ontkomen.
Oedipus reist verder, niet vermoedend dat hij zijn eigen vader vermoord
heeft en de eerste helft van het orakel dus al is uitgekomen. Hij arriveert aan
de poorten van Thebe, een stad in de greep van de Sfinx. Dit monster heeft
het lijf van een leeuw, de vleugels van een roofvogel en het hoofd van een
vrouw. Men beweert dat de Sfinx door de godin Hera naar Thebe gestuurd is
om de pedofiele neigingen van Laïus te bestraffen. De Sfinx heeft de stad een
raadsel opgegeven en zolang niemand de oplossing weet, kiest ze iedere dag
een jongeman als offer. Het raadsel luidt: ‘Welk schepsel loopt ’s ochtends
op vier benen, ’s middags op twee benen en ’s avonds op drie?’
Als Oedipus het raadsel hoort, weet hij het vrij snel op te lossen: een mens.
Want die ‘loopt’ als baby op handen en voeten, als volwassene op twee benen
en als hij oud is geworden loopt hij op drie benen: twee benen en een
wandelstok. Als de Sfinx het juiste antwoord hoort, stort ze zich van de
rotsen. Hiermee heeft Oedipus de stad van het monster verlost en nu wordt
hij als beloning tot koning gekroond. Ook mag hij met de koningin trouwen.
Onwetend verwekt Oedipus bij Jocaste, zijn eigen moeder, vier kinderen:
de jongenstweeling Eteocles en Polynices, en de meisjes Antigone en Ismene.
Er volgt een rustige periode waarin Oedipus als wijze koning van Thebe
regeert.
Maar dan breekt de pest uit in Thebe. Niemand kan de epidemie stoppen en
ten einde raad vraagt Oedipus zijn zwager Creon om het orakel weer te
raadplegen. Het orakel spreekt: ‘Thebe wordt geteisterd door een plaag en dat
komt door een ongestrafte moordenaar.’ Het is duidelijk dat de moordenaar
van Laïus gevonden moet worden. Oedipus laat de blinde ziener Tiresias
komen, en na lange aarzeling, onder druk gezet, vertelt die de
verschrikkelijke waarheid. ‘Koning Oedipus, u bent zelf de moordenaar van
Laïus. En u bent de echtgenoot van uw moeder.’ Oedipus kan het niet
geloven, hij vermoedt een complot. Jocaste probeert hem te kalmeren: ‘Ach,
dat orakel doet wel vaker vreemde voorspellingen.’ Om hem gerust te stellen
vertelt ze dat het orakel ook voorspeld heeft dat Laïus door de hand van zijn
eigen zoon om het leven zou komen. En dat klopte ook niet, want hij is op
een kruispunt door een vreemde man vermoord.
‘Kruispunt?’ Oedipus schrikt.
Dan staat weinig de onthulling van de hele waarheid in de weg. Oedipus
komt achter zijn ware afkomst en hij begrijpt dat het de bedoeling van zijn
ouders was om hem te doden. Hij realiseert zich dat hij bij de wegkruising
zijn vader vermoord heeft en dat hij daarna zijn eigen moeder tot vrouw heeft
genomen. En tot zijn diepe wanhoop moet hij inzien dat hij kinderen heeft
verwekt van wie hij zowel de vader als de broer is. Radeloos en buiten zinnen
gaat hij op zoek naar Jocaste, om haar te doden. Maar dat hoeft al niet meer:
hij vindt haar in haar slaapvertrekken, waar ze zich heeft opgehangen. Als hij
haar heeft losgemaakt, steekt hij zichzelf de ogen uit.
Hij wordt verbannen uit Thebe, begeleid door zijn jongste dochter
Antigone, terwijl Ismene in Thebe blijft.
Er gaat enige tijd voorbij waarin de blinde Oedipus rondzwerft over de
wereld. Jaren later vinden we hem terug in de tempel van de Erinyen – de
wraakgodinnen – in Kolonos. Theseus, die daar koning is, biedt de oude man
gastvrijheid en bescherming aan. Voordat Oedipus sterft, komt het nog tot
een aantal confrontaties. Tussen zijn twee zoons ontbrandt een strijd om de
troon. Eteocles wil de troon niet afstaan en Polynices zoekt in het buitenland
bondgenoten om tegen Thebe op te trekken. Hij probeert ook zijn vader over
te halen, maar Oedipus weigert terug te keren. Hij vervloekt zijn zoons:
‘Mogen ze door elkaars hand in broederstrijd omkomen.’
Dan klinkt er gedonder uit de hemel: oppergod Zeus roept. Het is tijd.
Nadat alle reinigingsrituelen zijn voltrokken, neemt Oedipus Theseus apart
en vertrouwt hem een mysterie toe dat alleen van mond op oor mag worden
doorgegeven. Antigone en Ismene blijven achter als Oedipus, ondersteund
door Theseus, naar de drempel van het dodenrijk wordt gebracht. De aarde
gaat open en Oedipus wordt opgenomen als een verlichte held.
‘En wie schuldloos zo veel lijden overkwam, verheffe weer de gerechte
godheid,’ spreekt het slotkoor in Oedipus in Kolonos van Sophocles.

Over dit verhaal


Er is waarschijnlijk over weinig mythen zo veel geschreven als over Oedipus.
De mythe is zo complex en diepzinnig dat je je er makkelijk aan kunt
vertillen. Maar toch vonden we dat hij in het rijtje van beroemde verhalen
thuishoort. We beseffen dat we lang niet volledig zijn in onze bespreking.
Want de mythe is zeer gelaagd en heeft meer betekenissen.
Oedipus is niet zomaar een personage: hij staat voor de mens in het
algemeen, de mens die bereid is de weg naar zelfkennis te bewandelen.
Oedipus verlaat het leven als een verlichte held: hij heeft het ware
koningschap verworven en daarmee de hele reis van de basis –
gesymboliseerd door zijn gezwollen voeten – naar de hoogste menselijke
drijfveer afgelegd. Iedereen die de waarheid over zichzelf wil vinden, die zijn
bewustzijn ontwikkelt, is daarmee een Oedipus.
Om te beginnen is er de vloek. Waar in het oosten de karmaleer uitlegt dat
we als mens nooit helemaal blanco ter wereld komen, dat we een thema
meenemen dat we in dit leven moeten oplossen, komt dat in de Griekse
mythologie naar voren in de vorm van de opeenvolgende geslachten. Al
direct bij de geboorte dragen we een soort hypotheeklast met ons mee en het
is aan ieder van ons als individu om ons van die last te bevrijden en
verlichting te zoeken.
Oedipus draagt de vloek die over zijn vader werd uitgesproken, als zijn lot
mee. Dit lot is geen willekeur van de goden, maar een kwestie van oorzaak en
gevolg, een web van draden die door de mensen zelf zijn gesponnen. Pas als
je jezelf kunt bevrijden van de lasten die je meekreeg bij je geboorte – door je
volle verantwoordelijkheid te nemen – ben je vrij. En dat vereist een
zoektocht naar wie je bent. KEN UZELVE stond er niet voor niets op de put van
Delphi.
Zelfkennis verwerven gaat nooit zonder slag of stoot. Oedipus wordt
verdreven, te vondeling gelegd. Geen ouders hebben, geen thuis, is het
startpunt van veel mythen en sprookjes. De mens mag niet thuisblijven: je
moet de wereld in en in een vreemde omgeving jezelf vinden. Je wordt altijd
verdreven uit het paradijs, komt altijd bij vreemden terecht, meestal met een
lichaam dat pijn doet.
De verwonde voeten van Oedipus symboliseren, net als het raadsel van de
Sfinx, dat we op aarde kruipend beginnen. We zijn het contact met de hemel
kwijt en starten onze levensreis in een dierlijk stadium.
Om zijn ware afkomst te leren kennen, moet Oedipus op een goed moment
ook de veilige haven van zijn jeugd achter zich laten en de wijde wereld in
trekken. Hij staat dan op de drempel van volwassen worden. Op dat kruispunt
van zijn leven vermoordt hij, zonder dat hij het weet, zijn echte vader, de
door hem niet erkende koning. Dat wil zeggen: hij verlaat daarmee de
eenheid. Kiezen op het kruispunt betekent ook de ik-gerichte dualistische
wereld betreden, de wereld van de tegenstellingen, voorop die van man
versus vrouw.
Veel mensen denken dat de Oedipusmythe over incest gaat, maar
mythosofisch gezien kun je ook zeggen dat Oedipus door te trouwen met de
moeder het vrouwelijk aspect in zichzelf integreert. Zijn mannelijk
bewustzijn wordt hiermee verrijkt. Maar er moet nog iets wezenlijks beseft
worden. De echte waarheid moet nog worden onthuld, het ware inzicht moet
nog komen. Als de pest uitbreekt, luidt dat de ommekeer in, zoals meestal
een crisis de omslag in bewustzijn aankondigt. Tiresias is de blinde ziener die
Oedipus, ziende blind, confronteert met de waarheid.
Dan pas begint de echte reis naar huis, naar binnen, naar de godheid.
Oedipus steekt zich de ogen uit: hij kiest ervoor om in plaats van naar buiten
nu naar binnen te kijken. Hij moet zijn koninkrijk verlaten, zijn uiterlijke, ik-
gerichte koningschap. Hij wordt opnieuw een zoeker, een reiziger, maar deze
keer naar het domein van de innerlijke waarheid, zijn ware afkomst.
In Kolonos, na jaren rondzwerven, aan het einde van zijn leven, krijgt hij
een lichtvisioen: ‘O licht, dat mij verlichtte en weer ontging, nu tref je mij
met jouw laatste straal’ (Oedipus in Kolonos) en hij wordt door Zeus, de
oppergod, geroepen. Ten slotte begrijpt hij dat de godheid zich in
werkelijkheid nooit van hem verwijderd heeft, maar dat híj zich van de
godheid heeft afgewend. Hij wordt geroepen om de ware mens te zijn. Nu is
hij bereid tot de eenwording met Moeder Aarde en treedt hij de geestelijke
wereld binnen. De mens wordt god. Hij heeft het geheim van mens-zijn
verwerkelijkt.

Vragen
•_Heb jij wel eens het gevoel gehad dat er een levensthema is dat jou
achtervolgt en dat je moet oplossen?
•_Welke last heb jij meegekregen bij geboorte, via familie of
voorgeschiedenis, waarvan je je moet zien te bevrijden? Hoe doe je dat?
•_Kun je verantwoordelijkheid nemen voor je lot? Hoe doe je dat?
•_Welke waarheid moet je daarvoor aankijken?

‘De vier raadsels’

Raadsels die alleen de wijzen kunnen oplossen, zijn onderdeel van vele
verhalen, uit alle tijden en windstreken.
In Pakistan leeft er eens een arme houthakker die zo wijs is dat hij er wijd
en zijd om bekendstaat. Hij woont met zijn vier zoons in een hutje aan de
rand van een bos. De koning wil wel eens weten of de roem van die
eenvoudige man terecht is, en hij roept een fakir te hulp. De fakir gaat op het
veld zitten wachten. Spoedig verschijnt de oudste zoon van de houthakker op
het veld. Hij ziet de bebaarde vreemdeling zitten en begrijpt dat het een wijs
man moet zijn.
‘Kunt u mij de toekomst voorspellen?’ vraagt de jongen aan de fakir.
‘Dat kan ik zeker, maar eerst wil ik graag van jou weten wat dit betekent,’
zegt de fakir en hij tovert een visioen tevoorschijn van een korenveld,
omzoomd door een hek van takken. De takken veranderen in sikkels en de
sikkels storten zich op het koren en hakken het kort en klein. Dan verdwijnt
het visioen weer.
‘Dat betekent niks,’ zegt de jongen.
‘In dat geval,’ zegt de fakir, ‘is jouw toekomst dat je in een steen
verandert.’ En op hetzelfde moment verandert de oudste zoon in een steen.
De volgende dag komt zoon nummer twee naar het veld en ook hij spreekt
de fakir aan. Die tovert een visioen tevoorschijn van een buffelkoe met haar
kalf. Er gebeurt iets vreemds: het kalf drinkt niet bij de moeder, maar de
moeder drinkt bij het kalf. En dan zijn beide dieren weer verdwenen.
‘Wat betekent dit?’ vraagt de fakir.
‘Geen idee,’ zegt de jongen, en o jee, daar is hij al een steen geworden.
Nummer drie komt het veld op en ook hij wordt onthaald op een visioen.
Ditmaal is het een oude man met een enorme takkenbos op zijn schouders.
De man bezwijkt bijna onder het gewicht van zijn last, maar toch kan hij het
niet laten om nog meer takken op te rapen en eraan toe te voegen. Helaas
weet de jongen niets dieps te bedenken bij dit beeld en even later ligt hij in de
vorm van een steen naast zijn twee versteende broers.
Zoon nummer vier krijgt het raadsel op van een groot meer dat kleinere
meren vult met zijn water. Al het water stroomt van het grote meer naar de
kleinere meren en ten slotte is het grote meer helemaal drooggevallen.
‘Huh?’ zegt de jongen. ‘Ik begrijp er niets van.’
Terstond is ook hij versteend.
Ten slotte komt de vader zelf, op zoek naar zijn verdwenen zoons. Hij
vraagt de fakir of hij de jongens ook gezien heeft en die zegt naar waarheid:
‘Ik heb ze in stenen veranderd.’
‘Waarom?’ vraagt de vader. ‘Wat hebben ze misdaan?’
‘Ze zijn niet zo wijs als ze hadden moeten zijn als zoons van een wijs man,’
zegt de fakir. ‘Maar als jij de raadsels kunt oplossen, krijg je ze terug. Zo
niet, dan moet ik jou ook in een steen veranderen. Bevel van de koning.’
Hij tovert het korenveld tevoorschijn met de takken die sikkels worden en
het koren vernielen.
‘Dat doet me denken aan iemand die zijn rijkdom verspilt,’ zegt de
houthakker. ‘Vaak beseffen we niet hoe rijk we zijn voordat we het alweer
kapot hebben gemaakt.’
Paf! Daar staat zijn oudste zoon voor hem, in levenden lijve.
Het tweede visioen is van de buffelkoe die bij haar kalfje drinkt. ‘Ja, dat zie
je vaak,’ zegt de houthakker, ‘moeders die hun dochters voor zich laten
werken. Ouders die profijt willen trekken van hun kinderen. Het hoort
natuurlijk andersom te zijn.’
Pong! Zoon nummer twee is weer van vlees en bloed.
Daarna verschijnt de oude man met de zware takkenbos die steeds meer
gewicht op zijn eigen rug stapelt. ‘Zo zijn sommige mensen,’ verzucht de
houthakker, ‘nooit tevreden met wat ze hebben, tot ze er zelf onder dreigen te
bezwijken.’
Hopla! Zoon nummer drie springt weer terug op zijn voeten.
Het laatste beeld is het meer dat overloopt in kleinere meren en zelf
droogvalt. ‘Je moet een beetje oppassen met wat je weggeeft,’ zegt de
houthakker. ‘Want als je alles maar geeft aan mensen die nooit iets
teruggeven, droog je zelf uit.’
Toinnggg! Zoon nummer vier is weer in het land der levenden.
‘Nu zal ik jullie allemaal de toekomst voorspellen,’ zegt de fakir. ‘De
koning zal je belonen en jullie zullen nooit meer armoede kennen.’
En zo geschiedt. De koning is onder de indruk van de rapportage van de
fakir en zendt de houthakker een grote kist met goudstukken. Ze zijn nooit
meer arm. En de jongens hebben alle tijd om net zo wijs te worden als hun
vader.

Over dit verhaal


De wijze houthakker ontleent een complete spirituele leer aan de vier
visioenen van de fakir, te vergelijken met de uitspraak van Gandhi: ‘De
wereld heeft genoeg voor ieders behoeften, maar niet voor ieders begeerte.’
Raadsel één zegt: wees je bewust van wat je hebt en zorg er goed voor.
Raadsel twee: wees een goede ouder en geef wat je hebt door aan de
volgende generaties. Raadsel drie: vraag niet om meer van het leven dan je
nodig hebt. Raadsel vier: zorg dat je jezelf niet leeg geeft, want dan valt er
niets meer te geven. Houd contact met wat jou voedt en inspireert. Het gaat
om grenzen bewaken en respecteren, maat houden en geïnspireerd blijven.

Vragen
•_Ben je je bewust van je rijkdom, van alles wat je bezit?
•_Zorg je goed voor je bezit?
•_Geef je steun aan je kinderen? Of vraag je bewust of onbewust steun
aan hen?
•_Is er een levensgebied waarop jij bent zoals die oude man met die
takkenbos die alsmaar meer wil en eronder dreigt te bezwijken? Je werk,
je inkomen, je sociale leven, contacten, liefde?
•_Houd je voeling met iets wat jou voedt?

‘De verstandige boerendochter’

In alle mythologieën zijn zulke raadsels te vinden, evenals in vele sprookjes.


Een prachtig voorbeeld is het verhaal ‘De verstandige boerendochter’.
Een arme boer bezit alleen zijn eenvoudige boerderij, een lapje grond en
een knappe, verstandige dochter. Op een dag vindt hij bij het ploegen een
gouden vijzel in de grond. Hij is dolblij en kondigt aan dat hij die naar de
koning zal brengen: die zal hem ongetwijfeld rijkelijk belonen.
‘Doe het niet,’ waarschuwt zijn dochter. ‘De koning zal je vragen waar de
stamper is.’
De boer doet het toch en inderdaad wil de koning meteen weten waar de
bijbehorende gouden stamper is gebleven. Houdt de boer die soms achter?
Hij laat de arme man slaan om hem tot een bekentenis te dwingen. ‘Had ik
maar naar mijn dochter geluisterd!’ roept de boer in wanhoop.
Nu wil de koning weten wat voor dochter dat dan wel is en als hij hoort hoe
wijs ze is, zegt hij: ‘Ik zal met haar trouwen als ze mijn opdrachten kan
uitvoeren. Ze moet naakt en toch gekleed naar mijn paleis komen. Ze moet
over de weg komen, maar ze mag niet lopen of rijden.’
Verslagen brengt de boer de boodschap aan zijn dochter over. Maar die
verblikt of verbloost niet. Ze kleedt zich uit, wikkelt een enorm visnet vele
lagen dik om haar lichaam heen en laat zich in dit visnet aan de staart van een
ezel naar het paleis slepen. De koning moet toegeven dat ze hem te slim af is
en hij trouwt met haar.
Op een dag is er een geschil op de marktplaats. Een paard heeft een
veulentje gekregen en dat veulentje is tussen twee ossen gaan liggen. ‘Het is
dus van mij,’ heeft de ossenboer gezegd, en hoe de paardenman ook soebat,
hij wil het niet teruggeven. De koning wordt erbij geroepen en hij oordeelt:
waar het veulentje is gaan liggen, daar hoort het thuis.
De paardenman, die ten onrechte zijn veulen is kwijtgeraakt, klaagt zijn
nood bij de vrouw van de koning, de verstandige boerendochter. Zij heeft wel
een advies: ‘Neem een groot net en ga langs de weg, op het droge, zitten
vissen als de koning voorbijkomt.’ Aldus doet de man en als de koning
langskomt, vraagt die wat deze vertoning te betekenen heeft. De paardenman
antwoordt: ‘Als twee ossen samen een veulentje kunnen krijgen, zal ik toch
zeker ook op het droge kunnen vissen.’
‘Wie heeft je instructies gegeven?’ briest de koning, die zijn morele
nederlaag niet kan verkroppen. Als de man het niet wil zeggen, wordt hij
gemarteld en in zijn nood roept hij de waarheid: ‘De koningin heeft me raad
gegeven.’ Dan zegt de koning woedend: ‘Die vrouw is me te slim. Ze moet
weg.’ Hij beveelt haar het paleis te verlaten.
‘Mag ik het liefste meenemen wat ik bezit?’ vraagt de slimme koningin. De
getergde koning wuift haar boos weg: ‘Neem mee wat je wilt.’ Prompt laat ze
een sterke slaapdrank in zijn wijn doen en als hij diep in slaap is, neemt ze
hem mee uit het paleis.
Thuis, in het eenvoudige boerderijtje, wordt de koning wakker en hij ziet
zijn koningin. Als hij begrijpt dat hij voor haar het liefste is wat ze heeft,
gaan hem eindelijk de ogen open. Samen keren ze terug naar het paleis, waar
ze opnieuw – maar nu echt, zou je kunnen zeggen – hun bruiloft vieren.

Over dit verhaal


De koningin heeft mensenkennis. Ze gebruikt haar beide hersenhelften,
zouden we tegenwoordig zeggen: de rationele kant én de kant van de
verbeelding. Ze is in staat om een compromis te sluiten: tussen naakt en
gekleed. Ze kan out of the box denken: als ze niet mag rijden en niet mag
lopen, laat ze zich slepen. Ze legt creatieve verbanden: op het droge vissen is
net zo absurd als geloven dat een os een veulen kan krijgen.
En ten slotte heeft ze ook nog het hart op de juiste plaats en wijst ze haar
weerspannige man zachtzinnig de weg naar de liefde. Je zou je kunnen
afvragen waarom ze zo’n vervelende koning als echtgenoot wil, een man die
het niet verdraagt dat zij slimmer is dan hij. Maar laten we niet vergeten dat
alle personages in sprookjes delen zijn van de persoonlijkheid. Het
vrouwelijke in ons wil zich verbinden met het mannelijke en is pas echt
gelukkig als dat lukt.

Vragen
•_Zijn er momenten geweest in je leven dat alle mogelijkheden
afgesneden leken en er ineens uit onverwachte hoek een oplossing kwam?
•_Ben je in staat tot een compromis als dat nodig is?
•_Houd je wel eens koppig vast aan een irrationeel denkbeeld?

‘Het geheim van de smid’

Dit is een klassiek historisch verhaal over het verwerven van ware kennis. Er
zijn veel van dit soort verhalen in de boeddhistische, joodse en christelijke
tradities. Vaak komen er een meester en een leerling in voor, waarbij de
leerling op zoek is naar de ware kennis en de meester hem op een heel
specifieke wijze inwijdt in de geheimen die hij bezit.
Een jonge ambitieuze student wil graag alle kennis en wijsheid verzamelen
die er is en dat zo snel mogelijk. Op een dag hoort hij van iemand dat er in
een ver land een smid woont die alle kennis, alle deugden en alle wijsheid
van de wereld bezit. De jonge student aarzelt geen moment, pakt een simpel
valies en gaat op reis. Na een lange tocht bereikt hij de stad waar de smid
woont. Hij bezoekt hem in zijn smidse en maakt een diepe buiging.
De smid vraagt hem: ‘Wat wil je, jongeman?’
‘Kennis verwerven, meester,’ antwoordt de jongeman.
De smid duwt hem het touw van een blaasbalg in zijn handen en vraagt
hem te trekken. De jongeman trekt en trekt, de blaasbalg blaast en het vuur
laait hoog op. De hele dag door blijft de jongen vlijtig trekken. Ook de
volgende dag en de daaropvolgende dagen trekt de jongeman aan het touw
van de blaasbalg, zonder iets te vragen. De dagen worden weken, de weken
worden maanden, de maanden worden jaren. Na vijf jaar durft hij eindelijk
zijn mond open te doen.
‘Meester…?’
De smid kijkt de jongen aan. Het wordt stil in de smidse.
De jongen aarzelt en zegt dan toch: ‘Ik wil zo graag kennis verwerven,
meester.’
‘Trek aan het touw,’ is het antwoord.
De student durft nu niet meer hardop te spreken. Als hij een vraag in zich
voelt opkomen, schrijft hij die op een briefje en geeft dat hij aan de smid.
Vaak gooit de smid het briefje na het lezen direct in het vuur, wat betekent
dat hij het een waardeloze vraag vindt. Af en toe rolt hij een briefje op en
steekt het in een plooi van zijn tulband. En heel soms schrijft hij een vraag
met gouden letters op de muur van de smidse, een teken dat de student een
goede vraag heeft gesteld. Maar nooit, nooit geeft hij antwoord. Opnieuw
gaan er vijf jaren in stilte voorbij.
Tien jaar nadat hij bij de smid in dienst gekomen is, loopt de meester op de
student af, neemt het touw uit zijn handen en knikt. Verbaasd laat de jongen
het touw los. De oude smid knikt kort. En dan stroomt er een groot gevoel
van geluk door het lichaam van de student. Hij, die op zoek was naar kennis,
heeft geduld geleerd.
De oude smid omhelst hem en ze nemen afscheid. De jongeman, inmiddels
volwassen, keert terug naar zijn land en zoekt zijn vrienden op. Vanaf dat
moment leeft hij met een heldere, innerlijke vrede.

Een boeddhistische variant op dit thema gaat als volgt. Een leerling komt bij
zenmeester Joshu en vraagt hem: ‘Meester, wat is de ware geschiedenis van
het boeddhisme? Leer het me.’
‘Ben je klaar met eten?’ vraagt de meester.
‘Ja, meester, ik ben klaar.’
‘Ga dan je kom afwassen.’

Nog een variant.


Een leerling komt bij een verlichte meester en vraagt hem hoe hij zo snel
mogelijk verlicht kan raken. De meester kijkt naar hem en ziet hoe hij op het
puntje van zijn stoel zit. Hij vraagt: ‘Zit je goed?’
De leerling kijkt de meester niet-begrijpend aan. ‘O, daar ben ik me niet
eens van bewust. Ik wil alleen heel graag weten hoe ik verlicht kan raken.’
De meester herhaalt zijn vraag: ‘Zit je goed?’
‘Maar, meester, ik kom voor spirituele zaken naar u toe. Waarom vraagt u
naar dit soort aardse zaken?’
Dan antwoordt de meester: ‘Als je niet goed zit, als je uitgangspositie niet
in balans is, kan ik je niets leren over verlichting.’
Over deze verhalen
Om werkelijk wijsheid, innerlijke vrede of een verlichte staat te bereiken,
moet je al je ongeduld, je ambitie, het streven opgeven. Het belangrijkste is
de juiste houding aan te nemen en de goede vraag te leren stellen.

Vragen
•_Naar welke wijsheid verlang jij?
•_Is je verlangen naar wijsheid een egodoel?
•_Kun je gewoon, geduldig, genieten van het leven dat je leidt?

‘De schaduw van de ezel’

Dit is een fabel van Aesopus, die waarschijnlijk in de zesde eeuw voor
Christus leefde en veel verhalen achterliet die wijze levenslessen bevatten.
De ezel in kwestie is verhuurd aan een reiziger. De eigenaar begeleidt ezel
en reiziger, gezeten op de rug van het beest, naar Megara. Het is zomer en erg
warm, de zon brandt onbarmhartig. Na een paar uur reizen stapt de reiziger af
en hij gaat lekker liggen in de schaduw van de ezel.
‘Hé, dat gaat zomaar niet,’ zegt de eigenaar van de ezel, die
noodgedwongen in de zon blijft staan. ‘Die schaduw heb je niet gehuurd, die
is van mij.’
‘Niks daarvan, de schaduw hoort bij de ezel en die heb ik dus ook
gehuurd.’
Ze krijgen ruzie en raken slaags. Van schrik slaat de ezel op hol en ze zien
hem verdwijnen in de verte.
Nu lopen ze allebei in de brandende zon. De ezel zijn ze kwijt.

Over dit verhaal


Demosthenes schijnt het verhaal gebruikt te hebben toen hij eens een
redevoering hield over de redding van de stad en zijn gehoor ongedurig en
lawaaiig was. Hij kreeg de zaal er stil mee.
De moraal is simpel: als de twee mannen de schaduw van de ezel hadden
gedeeld, hadden ze allebei een beetje schaduw gehad. Nu verliezen ze door
hun domme gedrag alles. De ezel staat vaak symbool voor de mens. In De
gouden ezel, geschreven in de tweede eeuw door Apuleius, verandert de
hoofdpersoon Lucius in een ezel met mensenverstand. Aan het einde van het
boek vertelt de auteur over zijn inwijdingen in de godsdienst van Isis en
Osiris. Je bent eigenlijk niet meer dan een ezel, zolang je niet ingewijd bent,
zegt hij daarmee.
De heilige Franciscus (1182-1226) had het over zijn eigen lichaam als
Broeder Ezel. Een lastdier: handig maar niet erg belangrijk. Aan het einde
van zijn leven vroeg hij zijn Broeder Ezel vergiffenis omdat hij hem niet
meer genoegen had gegund.
Een mooi verhaal over de heilige Franciscus hoort ook bij deze drijfveer.

‘De maan in het water’

Franciscus is op weg naar een kluizenarij, samen met een andere broeder. Hij
heeft het moeilijk: hij piekert erover of hij wel vroom en godvruchtig genoeg
is. En of het wel goed gaat met zijn orde. Het wordt donker, maar de volle
maan komt op en ze kunnen dus hun weg vervolgen. Dan passeren ze een put
en Franciscus ziet de volle maan weerspiegeld in het water van de put. Hij
staart ernaar en zijn gezicht klaart op. Hij begint zelfs te zingen. De broeder
vraagt waardoor hij zo blij geworden is en Franciscus zegt: ‘Zag je niet wat ik
zag, in die put?’
‘De maan?’ vraagt de broeder.
‘Ik zag in de maan het gezicht van zuster Clara,’ zegt Franciscus. ‘Dat
herinnerde me aan de bron van het levende water.’ Clara, of Chiara in het
Italiaans, was zijn grote (strikt platonische) liefde, de vrouw die zijn eerste
leerling werd, die hem bewonderde en imiteerde, en die hem verzorgde op
zijn sterfbed.
Het verhaal is vaag verwant aan een verhaal uit de zentraditie over
zenmeesteres Chiyono uit de dertiende eeuw.

Geen water, geen maan

Chiyono doet alles om verlicht te worden. Ze is zo mooi dat geen enkel


zenklooster haar wil opnemen: ze zou de monniken maar in verwarring
brengen. Daarom verminkt ze haar gezicht met brandwonden en dan lukt het
haar om een plaats in een klooster te krijgen. Ze mediteert veertig jaar, maar
er gebeurt niets.
Op een avond, als ze water aan het halen is in een oude bamboe emmer,
schijnt de volle maan in het water van haar emmer. Plotseling valt de bodem
uit de emmer, het water stroomt weg en de weerspiegeling van de maan is
natuurlijk ook verdwenen. En op het moment dat ze dat ziet, is Chiyono
verlicht. Ze maakt er een gedicht over.

Ik probeerde de emmer intact te houden,


ik hoopte dat het zwakke bamboe nooit zou breken.
Plotseling viel de bodem eruit.
Geen water meer, geen maan in het water – leegte in mijn hand.

Die oude emmer is ons ‘zelf’, het denken, waarin alles wat we meemaken
alleen maar een afspiegeling is van de realiteit. ‘Maya’, illusie, noemen de
hindoes dat. Deze illusie verdwijnt als ons denken verdwijnt, ofwel doordat
we sterven (de oude emmer gaat kapot), ofwel doordat we ons niet langer met
ons denken identificeren en de werkelijkheid ervaren zoals ze is, zonder
oordeel, zonder oude gedachten. Dan is er alleen nog maar realiteit.

Er is nog een mooi spiritueel verhaal uit de zentraditie over de volle maan:
hierin figureert de zenlerares, schrijfster, dichteres, schilderes en
pottenbakster Rengetsu (1791-1875).

De bloesemboom

Rengetsu is op pelgrimstocht en als de avond valt, zoekt ze een onderkomen.


Maar in de streek waar ze doorheen trekt, zijn de mensen conservatieve
boeddhisten en die vreemde religieuze vrouw met haar geschoren hoofd
boezemt hun angst in. Ze gooien hun deur dicht en Rengetsu moet in de
openlucht overnachten.
Het is koud, er zijn roofdieren, ze heeft honger. Maar er is niets aan te
doen. Zo goed en zo kwaad als het gaat, maakt ze een bed van een stapel
bladeren en ze slaapt in. Rond middernacht wordt ze wakker van de kou.
Het is nevelig en de volle maan schijnt door de bloesemtakken van de
boom boven haar hoofd. Het is van een overweldigende schoonheid. En ze
wordt zo diep geraakt dat ze opstaat en een buiging maakt in de richting van
het dorp. Ze maakt een gedicht.

Dankzij hun goedheid,


omdat ze mij onderdak weigerden,
vond ik mezelf terug onder de bloesems in de nacht
van de door nevels omgeven maan.

Vragen
•_Heb jij wel eens meegemaakt dat iets wat aanvankelijk een ramp leek,
een zegen werd?
•_Kun je dankbaar zijn jegens mensen die je iets geweigerd hebben?
•_Kun je je leven accepteren zoals het is, precies zoals het is, ook als het
moeilijk is?
Nawoord

Tijdens het hervertellen van de verhalen in dit boek beseften we steeds beter
hoeveel verhalen er zijn die we allemaal níét vertellen. Ieder verhaal riep op
zijn beurt weer tientallen andere verhalen op. We kunnen nog vele boeken
vullen met bekende, onbekende, oude, spannende, ontroerende en grappige
verhalen die nog rondzweven (en misschien doen we dat ook wel).
Je hebt kennisgemaakt met onze ideeën over de betekenis van een aantal
tamelijk bekende verhalen. We hebben vragen gesteld die verhelderen wat de
verhalen jou zeggen, wat ze óver jou zeggen, en wat ze áán jou te zeggen
hebben. Want daarom gaat het natuurlijk. We hopen dat je jezelf, je vrienden
en vriendinnen, je collega’s, je omgeving ten minste een paar van de vragen
hebt gesteld, en dat je van de verhalen die uitgewisseld werden, hebt genoten.
We hopen dat je al lezend – jezelf vragen stellend – vanzelf ingeplugd bent
geraakt op die manier van kijken naar verhalen die wij mythosofie noemen:
intuïtief onderzoek naar de diepere lagen en de actualiteit van de verhalen.
Want hoe oud ze ook zijn, hoe uniek ze ook zijn, hoe typisch behorend tot
een cultuur of een tijd: in alle verhalen kun je wel iets van jezelf herkennen.
Daarom hebben we ook alle verhalen verteld in de tegenwoordige tijd. Een
verhaal is eeuwig: het speelt zich altijd af in het nu.
Verhalen roepen verhalen op. Hoe meer je van jezelf herkent in de eeuwige
verhalen van anderen, hoe rijker je innerlijk wordt, hoe ruimer je blik, hoe
menselijker je ziel.

Wanneer je verhalen bestudeert en hervertelt, ontdek je dat ze bedoeld zijn


om ervan te leren, om ons menselijk bewustzijn eraan te ontwikkelen. Met
name om een hoger bewustzijn te ontwikkelen, opdat we ons niet meer laten
verleiden door lagere drijfveren. Dat zien we terug in de verhalen die we
elkaar vertellen. Onze helden en heldinnen verliezen zich soms, herpakken
zich, leren hun lesje… en als ze het zelf niet leren, leren wij ervan.
Misschien heb je opgemerkt dat de manier waarop we de verhalen en de
drijfveren hebben gerangschikt, overeenkomt met de zogenaamde chakraleer.
De chakra’s komen uit de hindoetraditie en maken onderdeel uit van oude
Aziatische disciplines als yoga en acupunctuur, chi en energiewerk. Wij zien
ze als verwant aan de piramide van Maslow: de trappen van ontwikkeling die
hij beschreef, komen overeen met de onderste vier chakra’s. Maar je hebt
geen kennis van chakra’s nodig om onze rangschikking te kunnen volgen en
je hoeft ook niet in chakra’s te geloven. Wij vonden het een handige kapstok.

‘Het heelal is gemaakt van verhalen, niet van atomen,’ schreef de


Amerikaanse dichteres Muriel Rukeyser in een van haar gedichten. Jawel, in
den beginne was het Woord, schreef een van de evangelisten en een
mythosoof leest daarin: in het begin was er scheppende verbeeldingskracht,
en daaruit is alles ontstaan. De mens is homo fabulans, we schreven het al:
wij zijn verhalenvertellende wezens.
Daar zitten twee kanten aan.
De lastige kant ervan is dat we daardoor de neiging hebben om ‘in ons
hoofd’ te gaan zitten, dat wil zeggen: de werkelijkheid minder direct te
beleven. Als je een fantastische zonsopgang ziet en in je gedachten begint
zich al een verhaal te vormen dat je er straks over kunt vertellen aan je
vrienden of familie – ‘Ik zag vanochtend toch een fantastische zonsopgang’ –
neem je automatisch een beetje afstand van wat voor je ogen aan het
gebeuren is. Dan geef je jezelf niet meer honderd procent over aan de
werkelijkheid, aan het hier en nu.
Maar de andere kant van onze verbeeldingskracht maakt dat ruimschoots
goed. Want verhalen maken van je eigen leven, alles wat zich voordoet
omtoveren tot een boeiende story, maakt je tot een vrij en gelukkig mens.
O ja?
Ja.

Het effect van verhalen lezen, ze uitwisselen en jezelf erin herkennen is


namelijk dat je gaandeweg je eigen leven ook steeds meer als een verhaal
gaat beleven. En het is een wetenschappelijk bewezen feit: als je in staat bent
om een samenhangend verhaal te vertellen over je eigen leven, word je een
gelukkiger mens. Je wordt er zelfs een betere ouder van, aan wie kinderen
zich veiliger kunnen hechten. Het verbinden van zin en betekenis aan wat er
gebeurd is in je verleden zorgt voor integratie van je innerlijk, want je linker-
en je rechterhersenhelft gaan er beter van samenwerken. Je rechterhersenhelft
verwerkt namelijk de gevoelens en signalen uit je lichaam, je
linkerhersenhelft creëert logische verbanden. Samenwerking of integratie van
die twee is volgens sommige psychologen de poort naar het geluk.
Hoe het ook zij, van je eigen leven een verhaal maken, brengt een diepe
opluchting met zich mee. Vroeg of laat besef je namelijk: geen goed verhaal
zonder drama, uitdagingen en knelpunten. Net als in een verhaal zijn alle
gebeurtenissen noodzakelijk om te groeien en een wakker bewustzijn te
ontwikkelen. Dus als je jezelf ziet als de hoofdpersoon van je eigen verhaal,
kun je alles wat er gebeurt, tegemoet treden met een open, nieuwsgierige blik:
wat zal deze plotwending of deze complicatie je brengen? Het lijkt misschien
op dit moment alleen maar een tegenvaller of zelfs een ramp, maar als
schepper van het verhaal weet je dat iedere crisis een oplossing voortbrengt.
En dat er altijd een bepaalde bedoeling of diepere betekenis in de gebeurtenis
ligt verscholen.
Dan ga je ook beseffen dat je een enorme vrijheid hebt. Want je bént de
schrijver van het verhaal. En als het je niet bevalt… welnu, dan herschrijf je
het toch gewoon?

Misschien heb je dit citaat van de Amerikaanse romanschrijver Tom Robbins


wel eens gehoord: ‘It’s never too late to have a happy childhood.’ Het is
nooit te laat voor een gelukkige jeugd. Je zou het zo kunnen interpreteren:
wat gebeurd is, is gebeurd, dat staat vast… maar je kunt er altijd een mooier
verhaal over vertellen.
Stel, je moeder was depressief en je vader was afwezig. Dan heb je als kind
waarschijnlijk een sombere jeugd gehad. Maar is dat het hele verhaal? Of was
er ook die perenboom in jullie tuin die zijn bloesemblaadjes liet vallen in de
lente en zo veel sappige peren gaf in de herfst? Was er ook de hond, in wiens
wollige vacht je je kindergezicht begroef? Wat heeft het kind dat je was,
geleerd van deze omstandigheden? Wat is er in zijn ziel gegrift, wat heeft het
kind zich heilig voorgenomen, wat was de diepere waarde van zijn
eenzaamheid?
Zo kun je je eigen levensverhaal meer lagen geven, meer dimensies, en een
steeds diepere, wijdere betekenis en dan ga je ook beseffen dat de toekomst
ten minste deels in je eigen hand ligt. Welk verhaal schrijf je over je eigen
leven, vanaf nu?
Dezelfde Tom Robbins van de gelukkige jeugd schreef ook: ‘Het enige wat
een mens beperkt, is als je niet de moed hebt om de ster te spelen in je eigen
film, laat staan de regisseur ervan te zijn.’ Volgens ons is het geen kwestie
van moed, want moedig of niet: je bént de hoofdrolspeler in je eigen verhaal,
en je bént de auteur en de regisseur van de film van je leven. Het is eerder een
kwestie van verbeeldingskracht. En van bereidheid om in te zien dat er altijd
een diepere betekenis ligt in alles wat er gebeurt. Als je dat met ons eens
bent, ben je ook een mythosoof.
Literatuur

Apuleius, De gouden ezel. Metamorfosen, vert. Vincent Hunink, Athenaeum


– Polak & Van Gennep, Amsterdam 2012

De Bijbel, Literaire Editie. Uitgeverij Jongbloed i.s.m Querido, Amsterdam


2005

Hans Christian Andersen, Sprookjes en Vertellingen, Van Holkema &


Warendorf, Bussum 1975

Christopher Booker, The Seven Basic Plots, Continuum, New York 2004

Mieke Bouma, Storytelling in 12 stappen, Uitgeverij Augustus – de


Schrijfbibliotheek, Amsterdam 2010

Mieke Bouma, De held in je eigen verhaal, Business Contact, Amsterdam


2012

James Bonnet, Stealing Fire from the Gods, Michael Wiese Productions,
Studio City, Californië, 1999

Michael Brown, Legenden van de zee, Hollandia, Baarn 1971

Joseph Campbell, De held met de duizend gezichten, Olympus-Contact,


Amsterdam 1990

Joseph Campbell en Bill Moyers, Mythen en bewustzijn, De Haan, Houten


1990

Jean Claude Carrière, De stilte van de nachtegaal en 365 andere verhalen om


het jaar mee door te komen, De Boekerij, Amsterdam 1999
Thorwald Dethlefsen, Oedipus, Uitgeverij Ankh-Hermes BV, Deventer 1991

Imme Dros, Odysseus, Querido, Amsterdam 1994

Imme Dros & Fulvio Testa, Meer fabels van Aesopus, Leopold, Amsterdam
2013

Clarissa Pinkola Estes, De ontembare vrouw als archetype in mythen en


verhalen, Becht, Haarlem 1995

Theo de Feyter, Het Gilgamesj-epos, Ambo, Amsterdam 2001

Gebroeders Grimm, Sprookjes van Grimm, Elsevier, Amsterdam 1963

Hendrik Ibsen, Toneel. Hedda Gabler, vert. Karst Woudstra, International


Theatre Bookshop, Amsterdam 1987

Crockett Johnson, Paultje en het paarse krijtje, Lemniscaat, Rotterdam 2006

Ovidius, Metamorphosen, Atheneum – Polak & Van Gennep, Amsterdam


2000

Mansukh Patel, Op weg met de Baghavad Gita, Life Foundation


International, 2003

William Shakespeare, De getemde feeks, vert. Bert Voeten, De Bezige Bij


1985

William Shakespeare, Othello, vert. Hafid Bouazza, Prometheus 2003

Sophocles, Koning Oedipus, Oedipus te Colonus, Uitgeverij Pelckmans,


Kapellen, International Theatre Bookshop, Amsterdam 1987

Pamela Jaye Smith, Inner Drives. How to write and create characters using
the eight classic centers of motivation, Michel Wiese Productions Studio
City, Californië, 2005
Wafa’ Tarnowska, De zeven wijze prinsessen. Een Perzisch verhaal uit de
Middeleeuwen, Kon. Instituut voor de Tropen, Amsterdam 2001

Lisette Thooft, De onverzadigbare vrouw en de afwezige man. Een nieuwe


visie op de verhouding tussen mannen en vrouwen, Balans, Amsterdam 2011

Lisette Thooft, Jezus & Maria Magdalena. Een mythe van liefde en vrijheid,
Balans, Amsterdam 2006

Solala Towler, Verhalen uit de Tao. Inspirerende wijsheid van de grote


taoïstische Meesters, Ten Have, Kampen 2007

Chrétien de Troyes, De Graal, vert. Ard Posthuma, Athenaeum – Polak &


Van Gennep, Amsterdam 2006

Vrouwengilde van de Verenigde Naties, Reis met de zon, Cantecleer, Utrecht


1955

You might also like