You are on page 1of 44

Thomas Mann

DE BEDROGENE

Vertaald door Hans Hom

Amsterdam Em. Querido's Uitgeverij B.V.


1985
Oorspronkelijke titel: Die Betrogene.
Copyright © 1953 by S. Fischer Verlag GmbH., Frankfurt am Main
Translation copyright © 1985 by Em. Querido's Uitgeverij b.v., Amsterdam.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van
druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van Em. Querido's Uitgeverij b.v., Singel 262, 1086 ac Amsterdam.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any
other means, without written permission from Em. Querido's Uitgeverij b.v., Singel 262, 1016 ac
Amsterdam.
ISBN 90 214 7434 4
In de jaren twintig van onze eeuw leefde in Düsseldorf aan de Rijn, weduwe sinds meer dan tien
jaar, mevrouw Rosalie von Tümmler met haar dochter Anna en haar zoon Eduard in aangename,
zij het ook niet overgrote welstand. Haar echtgenoot, de eerste luitenant von Tümmler, was heel
in het begin van de oorlog, niet in de strijd doch op heel zinloze wijze, bij een
automobielongeluk, maar men kon niettemin zeggen: op het veld van eer, om het leven gekomen
- een harde slag, in patriottische berusting geïncasseerd door de toen pas veertigjarige vrouw, die
nu voor haar kinderen een vader, voor zichzelf echter een levenslustige gemaal moest ontberen,
wiens herhaaldelijke afwijken van het richtsnoer der huwelijkstrouw slechts het teken was
geweest van een teveel aan robuustheid.
Rijnlandse van den bloede en van tongval, had Rosalie de jaren van haar huwelijk, twintig in
getal, in het nijvere Duisburg doorgebracht, waar von Tümmler in garnizoen lag, maar was na
het verlies van haar echtgenoot met haar achttienjarige dochter en haar twaalf jaar jongere
zoontje naar Düsseldorf verhuisd, deels om de fraaie parken die deze stad sieren (want mevrouw
von Tümmler was een groot liefhebster van de natuur), deels omdat Anna, een serieus meisje,
zich tot de schilderkunst aangetrokken voelde en de befaamde kunstacademie wilde bezoeken.
Sinds een tiental jaren bewoonde het kleine gezin een aan een rustige, met linden beplante, naar
Peter von Cornelius vernoemde villastraat gelegen, door een tuin omgeven en met het ietwat
overjarige maar gerieflijke meubilair in de stijl van de tijd van Rosalie's huwelijkssluiting
ingericht huisje, dat regelmatig een kleine kring van familie en vrienden, waaronder professoren
aan de schilder- en ook aan de geneeskundige academie, daarnaast nog een enkel echtpaar uit het
industriële milieu, gastvrij ontving ter viering van in gepaste vrolijkheid verlopende, naar 's lands
wijs ook gaarne een tikje wijnroezige avondpartijtjes.
Mevrouw von Tümmler was van nature iemand die gezelligheid minde. Zij hield ervan om uit
te gaan en binnen de haar gestelde grenzen in stijl te ontvangen. Haar eenvoudige " en
opgewekte aard, haar warme hart, waarvan haar liefde voor de natuur een uitdrukking was,
deden haar aller sympathie winnen. Niet groot van postuur, haar figuur echter nog goed bewaard,
met reeds sterk grijzend, weelderig, golvend haar en fijngevormde, zij het ook ietwat door
ouderdom getekende handen, waar zich op de rug met de jaren een hele menigte grote,
zomersproetachtige huidverkleuringen was gaan vertonen (een verschijnsel waartegen nog geen
middel is gevonden), maakte zij een jeugdige indruk door toedoen van een paar prachtige,
levendige bruine ogen, die, exact van de kleur van ontbolsterde kastanjes, stralend in een
vrouwelijk zacht gezicht van de bevalligste trekken stonden. Een lichte neiging tot
roodneuzigheid, die zich juist in gezelschap, bij geanimeerde stemming, deed gelden, poogde zij
met een weinig poeder te verhelpen - onnodig, daar het haar naar ieders oordeel lief stond.
In de lente geboren, een meikindje, had Rosalie haar vijftigste verjaardag met haar kinderen en
tien of twaalf huisvrienden, dames en heren, aan de met bloemen bestrooide tafel op een met
kleurige lampions versierd caféterras voor de stad bij glazengetinkel en deels gevoelige, deels
schertsende toasts gevierd en was vrolijk geweest met de vrolijken - niet geheel zonder moeite,
want al sinds geruime tijd, en zo ook juist op deze avond, had haar welbevinden te lijden van
organisch-kritische,
bij haar jaren horende processen, het met horten en stoten verlopende, zich bij haar onder
geestelijke weerstanden voltrekkende uitdoven van haar fysieke vrouwelijkheid. Het bezorgde
haar angstige opvliegingen, een onrustig hart, hoofdpijn, dagen van hypochondrie, en een
prikkelbaarheid die haar ook op deze feestelijke avond sommige van de te harer ere gehouden
luimige herentoespraakjes onuitstaanbaar dom had doen voorkomen. Zij had dan ook lichtelijk
vertwijfelde blikken gewisseld met haar dochter, bij wie er, naar zij wist, geen bijzondere
dispositie tot onverdraagzaamheid nodig was om dergelijke borreltafelhumor flauw te vinden.
Zij stond op zeer hartelijke, vertrouwelijke voet met dit kind, dat voor haar, haar zoon in jaren
zo ver vooruit, een vriendin was geworden, voor wie zij ook van de lasten die de overgang voor
haar meebracht geen geheim maakte. Anna, negenentwintig jaar, weldra al dertig, was
ongetrouwd gebleven, hetgeen Rosalie uit simpel egoïsme, omdat zij haar . dochter liever als
huisgenote en levensgezellin bij zich hield dan haar aan een man af te staan, niet ongaarne zag.
Van hoger gestalte dan haar moeder, had juffrouw von Tümmler dezelfde kastanjekleurige ogen
als zij - en toch niet dezelfde, daar het naïef levendige van die van de moeder bij de hare ontbrak,
haar blik veeleer van een peinzende koelheid was. Anna was met een horrelvoet geboren die, na
een operatie zonder blijvend resultaat in haar prille jeugd, haar altijd van dansen en
sportbeoefening, van eigenlijk elke vorm van deelneming aan het leven der jeugd had
uitgesloten. Een onalledaagse intelligentie, in aanleg aanwezig, versterkt door haar handicap,
moest haar schadeloos stellen voor wat haar was ontzegd. Zij had met speels gemak, met slechts
twee of drie privé-lessen per dag, het gymnasium doorlopen, eindexamen gedaan, was daarna
echter niet in de wetenschap verder gegaan maar had voor de beeldende kunst gekozen,
aanvankelijk de plastiek, toen het schilderen, en was daarbij reeds als academieleerlinge een
hoogst cerebrale, het louter nabootsen van de natuur versmadende, de zintuiglijke indrukken in
het streng ideële, abstract-symbolische, vaak in het kubistisch-mathematische transfigurerende
richting ingeslagen. Mevrouw von Tümmler bezag de stukken van haar dochter, waarin zich het
hoog ontwikkelde met het primitieve, het decoratieve met het diepzinnige, een zeer verfijnd
gevoel voor kleurencombinaties met het ascetische van de vorm verenigden, met verdrietig
respect.
'Belangwekkend, zeker belangwekkend, lieve kind,' zei ze. 'Professor Zumsteg zal het
waarderen. Hij heeft je in deze manier van schilderen aangemoedigd en heeft er het oog en het
begrip voor. Je moet er het oog en het begrip voor hebben. Hoe noem je het?'
'Bomen in de avondwind.'
'Dat geeft dan toch een idee van wat je ermee hebt bedoeld. Moeten die kegels en cirkels op
een grijs-gele ondergrond de bomen en die eigenaardige lijn die zich als een spiraal omhoog
kronkelt de avondwind voorstellen? Interessant, Anna. interessant. Maar goede god, kind, die
mooie natuur, wat maak je ervan! Als je toch eens één keer het gevoel iets wilde bieden met je
kunst, iets voor het hart wilde schilderen, een mooi bloemstilleven, een boeket verse seringen, zo
levend, dat je hun verrukkelijke geur zou menen te ruiken, en bij de vaas stonden dan een paar
sierlijke beeldjes van Meissner porselein, een heer die een dame een kushand toewerpt, en alles
zou moeten weerspiegelen in een glimmend gewreven tafelblad...'
'Stop, stop, mama! Wat heb je weer een mateloze fantasie. Op zo'n manier kun je toch niet
meer schilderen!'
'Anna, je wilt me toch niet wijsmaken dat je niet van zulke hartverkwikkende dingen zou
kunnen schilderen, jij die zo begaafd bent.'
'Je begrijpt me verkeerd, mama. Het gaat er niet om of ik het zou kunnen. Je kunt het niet doen.
De huidige tijd en de huidige kunst laten het niet meer toe.'
'Des te treuriger voor de tijd en de kunst! Nee, vergeef me, kindlief, op die manier heb ik het
niet bedoeld. Als het voortschrijdende leven het is dat het verhindert, dan is treurigheid niet op
zijn plaats. Integendeel, het zou treurig zijn om erbij ten achter te blijven. Dat begrijp ik
volkomen. En ik begrijp ook dat er genie voor nodig is om een zo veelzeggende lijn als die van
jou daar uit te denken. Mij zegt ze niets, maar ik zie er duidelijk aan af dat ze veelzeggend is.'
Anna gaf haar moeder een zoen, terwijl zij het palet en de natte penselen in haar handen ver
van haar vandaan hield. En Rosalie zoende haar ook, in haar hart blij dat haar dochter met haar
weliswaar in het abstracte getrokken en, naar het haar toescheen, doodse, maar toch
ambachtelijk-praktische bezigheid, in schilderskiel, troost en compensatie vond voor veel gemis.

Hoezeer voor het andere geslacht een hinkende gang de zinnelijke interesse in een
meisjesverschijning kan doen verflauwen, had juffrouw von Tümmler al vroeg ondervonden en
er zich tegen gewapend met een trots die dan weer, zoals dat gaat, in gevallen waarin een jonge
man haar ondanks haar gebrek zijn genegenheid had willen schenken, deze belangstelling door
een koel en afwijzend ongeloof ontmoedigd en in de kiem gesmoord had. Eenmaal, kort na de
wisseling van domicilie, had zij liefgehad en zich pijnlijk voor haar hartstocht geschaamd, daar
deze de lichamelijke schoonheid gold van een jonge man, afgestudeerd chemicus, die er zijn
zinnen op had gezet om zijn wetenschap zo spoedig mogelijk te gelde te maken, zodat hij het na
het afleggen van het doctorale examen snel tot een aanzienlijk lucratieve positie bij een
Düsseldorfse chemische fabriek had gebracht. Zijn brunette mannelijke pracht, in combinatie met
een open, ook de mannen voor zich innemend karakter en zo veel voortvarendheid, was het
voorwerp van de dweperijen van alle meisjes en vrouwen uit de hogere kringen, van verafgoding
door gansjes en bakvisjes; en het smadelijke van Anna's lijden was nu hierin gelegen, dat zij
moest smachten waar allen smachtten, en zij zich door haar zinnen veroordeeld zag tot een
allemansgevoel, bij de diepte waarvan zij voor zichzelf vergeefs vocht voor haar zelfrespect.
Overigens koesterde dr. Brünner (zo heette de goddelijke), juist omdat hij zichzelf een
praktische carrièremaker wist, een zekere corrigerende voorliefde voor het hogere en aparte, en
deed een tijdlang onverholen moeite voor juffrouw von Tümmler, babbelde in gezelschap met
haar over literatuur en kunst, bromde haar met zijn smeltende stem geringschattend-moquante
opmerkingen toe over deze en gene van zijn aanbidsters en leek een bondgenootschap met haar
te willen sluiten tegen de hem met hun wulpsheid hinderlijk volgende, door geen enkel gebrek
verfijnde, grauwe middelmaat. Hoe het met haarzelf stond, en welk een gekweld geluk hij haar
door het bespotten van andere vrouwen verschafte, daarvan scheen hij geen notie te hebben,
maar hij leek in haar intelligente nabijheid enkel beschutting te zoeken en te vinden tegen de
amoureuze vervolging waarvan hij het slachtoffer was, en te dingen naar haar achting om geen
andere reden dan dat hij waarde hechtte aan deze achting. De verleiding om hem die te geven
was voor Anna groot en diep geweest, hoewel zij wist dat het er haar alleen om ging haar zwak
voor zijn mannelijke aantrekkelijkheid ermee te verbloemen. Tot haar zoete ontsteltenis was zijn
dingen naar haar gunsten er als een werkelijk dingen naar haar hand, als een kiezen en een
aanzoek gaan uitzien, en Anna moest zichzelf steeds bekennen dat zij reddeloos met hem zou
zijn getrouwd als het tot het beslissende woord zou zijn gekomen. Dat bleef echter uit. Hem zich
over haar lichamelijke onvolwaardigheid heen te laten zetten en daarenboven nog over haar
bescheiden bruidsschat, daarvoor was zijn hang naar het hogere niet groot genoeg geweest. Hij
had zich spoedig van haar losgemaakt en was met een rijke fabrikantsdochter uit Bochum in het
huwelijk getreden, naar wier stad en chemicaliënbedrijf van vaderszijde hij dan ook tot
weeklagen der Düsseldorfse vrouwenwereld en tot Anna's opluchting was verhuisd.
Rosalie wist van deze smartelijke ervaring en had daar ook van geweten als haar dochter
destijds niet op zekere dag, in een onbedwingbare behoefte haar hart uit te storten, aan haar
boezem over datgene wat zij haar smaad noemde bittere tranen had vergoten. Mevrouw von
Tümmler bezat, ofschoon verder niet bijzonder schrander, een ongewoon scherpe, en dan niet
boosaardige, maar zuiver sympathetische blik voor alles wat het vrouwelijke leven betrof, het
ziele- en het fysieke leven, voor alles wat de natuur de vrouw heeft opgelegd, zodat haar in haar
omgeving niet licht een roersel en toestand op dit gebied ontgingen. Zij zag aan een vermeend
onopgemerkte stille glimlach, aan een opkomende blos of aan een glans in de ogen, welk meisje
van welke jongeman was gecharmeerd, en bracht haar vertrouwde dochter, die er niets van wist
en er nauwelijks van wilde weten, verslag uit van haar waarnemingen. Instinctief, tot haar
genoegen of leedwezen, was zij ervan op de hoogte of een vrouw in haar huwelijk bevrediging
vond of dat het daaraan mankeerde. Zwangerschap stelde zij met zekerheid in het allereerste
stadium vast, waarbij zij, denkelijk omdat het om iets verblijdend natuurlijks ging, in dialect
verviel en zei: 'Da is wat am kommen.' Het deed haar plezier te zien dat Anna haar jongere broer,
die een van de hoogste klassen van het gymnasium bezocht, graag bij zijn huiswerk hielp; want
op grond van een even naïeve als trefzekere psychologische scherpzinnigheid raadde zij de
genoegdoening die deze soevereine dienst aan het mannelijke geslacht de versmade bewust of
onbewust verschafte.
Men kan niet zeggen dat zij zich aan haar zoon, een hoog opgeschoten roodkop, die uiterlijk op
zijn overleden vader leek en overigens voor de humanistische studiën weinig aanleg had, maar
veeleer van bruggen- en wegenbouw droomde en ingenieur wilde worden, bijzonder veel
gelegen liet liggen. Een koele, slechts oppervlakkige en meer voor de vorm belangstellende
vriendelijkheid was alles wat zij voor hem opbracht. Aan haar dochter daarentegen hing ze, haar
enige echte vriendin. Gezien Anna's geslotenheid zou men de vertrouwensrelatie tussen hen
beiden eenzijdig hebben kunnen noemen, als de moeder niet ook zo al alles van het zieleleven
van haar geremde kind, van de trotse en bittere resignatie van deze ziel had geweten en daaruit
het recht en de plicht had afgeleid de hare eveneens zonder terughouding bloot te leggen.
Zonder overgevoeligheid, met een onverstoorbaar goed humeur, nam zij daarbij zo het ene en
het andere liefdevol-toegeeflijke, of ook weemoedig-spottende, zelfs ietwat gekwelde glimlachje
van haar dochterlijke vriendin op de koop toe en liet zich, zelf goedmoedig, gaarne goedmoedig
behandelen, bereid te lachen om haar eigen eenvoud des harten, die zij dan toch weer voor het
gelukkig juiste aanzag, zodat zij tegelijkertijd om zichzelf en om Anna's scheve gezicht lachte.
Zo was het vaak, vooral wanneer zij haar verknochtheid aan de natuur de vrije teugel liet,
waarvoor zij het intellectueel ingestelde meisje aldoor trachtte te winnen. Het is niet te zeggen
hoe veel zij van het voorjaar hield, haar seizoen, waarin zij geboren was en dat haar, zo
beweerde zij, van oudsher hoogst persoonlijk geheime stromen van gezondheid en levenslust had
doen toevloeien. Bij de lokzang van de vogels in de zacht geworden lucht begon haar gezicht te
stralen. Over de eerste krokus en het eerste lenteklokje in de tuin, het opschieten en ontluiken
van de hyacinten en tulpen in de bloembedden bij het huis kon de goede ziel zich tot tranen toe
verheugen. De schattige viooltjes op haar wegen buiten door het land, de geel bloeiende brem-
en forsythiastruiken, de rode en witte meidoorn, helemaal de sering, en hoe de kastanjes hun
kaarsen opstaken, witte en rode - haar dochter moest dit alles met haar bewonderen en in haar
opgetogenheid delen: Rosalie haalde haar uit haar tot atelier ingerichte kamer op het noorden van
haar abstracte bezigheden, en gewillig glimlachend deed Anna haar kiel uit en vergezelde haar
moeder urenlang; want zij was verrassend goed ter been, en zij mocht haar hinken in gezelschap
dan verbergen door haar bewegingen zo spaarzaam mogelijk te houden, als zij vrij was om naar
hartelust te stampen, liep zij toch met grote volharding.
De bloesemtijd, wanneer de chausseeën poëtisch werden, het vertrouwde landschap rondom
haar wandelwegen zich in witte en roze, vruchtbelovende lieflijkheid tooide - wat een betoverend
jaargetijde! Van de bloemkatjes der hoge zilverpopulieren, die de waterloop omzoomden waar
zij vaak liepen, stoof het vlokkig als sneeuw op hen neer, dreef op de wind, bedekte de grond; en
Rosalie, die ook daarvan opgetogen was, wist voldoende van botanie om haar dochter te kunnen
onderrichten dat populieren 'tweehuizige' gewassen waren, waarbij sommige slechts eenslachtig
mannelijke, andere slechts vrouwelijke bloemen dragen. Zij sprak ook graag over
windbestuiving, dat wil zeggen: van de liefdedienst van Zefier aan de kinderen des velds, zijn
gedienstige meedragen van het stuifmeel naar de kuis wachtende vrouwelijke stempel - een wijze
van bevruchting die haar bijzonder bekoorlijk toescheen.
De rozentijd was haar grote weelde. Zij kweekte de koningin der bloemen aan stokken in haar
tuin, beschermde ze zorgzaam, met de daarvoor ten dienste staande middelen, tegen rupsenvraat,
en steeds stonden er, zo lang de glorie maar duurde, op de etagères en tafeltjes van haar boudoir
boeketten van frisgehouden rozen, in de knop, half en geheel ontloken, rode met name (want
witte zag zij niet graag), van eigen kweek of afkomstig van de attentie van bezoeksters, die haar
passie kenden. Zij kon, met de ogen gesloten, lange tijd haar gezicht in zo'n boeket begraven en,
als zij het er weer van ophief, verzekeren dat de geur die der goden was; toen Psyche zich met
haar lamp over de slapende Amor heen boog, had zijn adem, hadden zijn lokken en wangen haar
neusje beslist met deze welriekende geur vervuld; het was een hemels aroma, en zij twijfelde er
niet aan dat men als zalige ziel hierboven rozegeur zou inademen in eeuwigheid. Dan zou men,
was Anna's skeptische opmerking, daar al heel vlug zo zeer aan gewoon geraakt zijn, dat men het
al helemaal niet meer zou ruiken. Maar mevrouw von Tümmler berispte haar voor haar
wijsneuzigheid. Wat zij daar te berde bracht, kon men, als men eropuit was om te spotten, wel
van de hele zaligheid zeggen, en onbewust geluk was niettemin geluk. Het was een van de
gelegenheden waarbij Anna haar moeder een kus uit tedere toegeeflijkheid en verzoening gaf,
waarop zij allebei moesten lachen.
Gefabriceerde reukstoffen, parfums, gebruikte Rosalie nooit, behalve alleen wat verfrissende
eau de cologne van J. M. Farina, tegenover de Jülichsplatz. Maar wat de natuur ons reukorgaan
aan lieflijkheid, zoetheid, kruidige bitterte, en ook aan zwoels, bedwelmends heeft te bieden,
daarvan hield zij bovenmate en nam het diep en dankbaar, met de grootste zinnelijke innigheid
tot zich. Langs een van haar wandelwegen was een helling, een langgerekte terreinplooi en
ondiep ravijn, op de bodem dicht begroeid met jasmijn- en vuilboomstruikgewas, vanwaar op
vochtig-warme, naar onweer neigende junidagen hele wolken, hele vloeden verwarmde
welriekendheid bijna benevelend opstegen. Anna moest, hoewel zij er vlug hoofdpijn van kreeg,
haar moeder steeds weer naar die plek vergezellen. Rosalie ademde de zwaar opwalmende
dampen met bewonderend genot in, bleef staan, liep verder, talmde weer, boog zich over de rand
en zuchtte: 'Kind, kind, hoe heerlijk! Dat is de adem der natuur, dat is hem, haar zoete
levensadem, zondoorstoofd en doordrenkt van vochtigheid, zo waait hij ons zalig uit haar schoot
tegemoet. Laten wij er in verering van genieten, wij die zelf ook haar dierbare kinderen zijn.'
'In ieder geval jij, mama,' zei Anna terwijl zij de dweepster bij de arm nam en haar hinkend
meetrok. 'Op mij is ze minder gesteld en ze veroorzaakt zo'n druk op mijn slapen met haar
geurbrouwsel.'
'Ja, omdat jij haar het hoofd wilt bieden,' antwoordde Rosalie, 'en haar geen hulde brengt met je
talent, maar je ermee boven haar wilt verheffen, haar tot niet meer dan een gedachtenthema
maakt, zoals jij je daar zelf op beroemt, en je zintuiglijke indrukken vertaalt in god weet wat, in
het koude. Ik respecteer het, Anna, maar als ik de goede natuur was zou ik het jullie evengoed
kwalijk nemen.' En zij stelde haar ernstig voor: als zij dan zo op abstractheid was gebeten en er
per se vertaald moest worden, dan moest zij toch eens proberen om geuren in kleur uit te
drukken.
Op deze gedachte kwam zij in de tijd dat de linde bloeide, tegen juli, die voor haar dan toch
wederom onvergelijkelijk lieflijke tijd, wanneer de laanbomen buiten een paar weken lang zodra
de ramen open stonden het hele huis van de onbeschrijflijk zuivere en milde reukmagie van hun
late bloesemen vervulden en de glimlach van verrukking in het geheel niet meer van Rosalie's
lippen week. Toen zei ze: 'Dat zouden jullie moeten schilderen, daar eens een kunstzinnige
poging aan wagen! Jullie willen de natuur immers niet geheel en al uit de kunst verbannen, want
bij jullie abstracties gaan jullie toch nog altijd van haar uit, jullie hebben het zinnelijke nodig om
het te vergeestelijken. Nu, geur is, als ik het zo mag zeggen, zintuiglijk en abstract tegelijk, je
ziet hem niet, etherisch spreekt hij ons aan, en als poging zou het aantrekkelijk voor jullie
moeten zijn om het onzichtbaar gelukkig makende op het gezichtszintuig over te dragen, waar
tenslotte de schilderkunst toch op berust. Vooruit! Waar is jullie palet? Meng er het zielstrelende
op en breng het over op het linnen als kleurig geluk, dat jullie dan met "Lindegeur" mogen
betitelen, opdat de beschouwer weet waar jullie heen willen.'
'Liefste mama, je bent verbazingwekkend!' antwoordde juffrouw von Tümmler daarop. 'Jij
bedenkt probleemstellingen waar geen schilderprofessor ooit op komt! Maar weet je ook dat je
een geraffineerde romantica bent met je synesthetische vermenging van de zintuigen en je
mystieke transsubstantiatie van geuren en kleuren?'
'Ik heb zeker je geleerde spot verdiend.'
'Nee, je verdient geen spot,' zei Anna met warmte.

Maar op een wandeling hartje augustus, in de namiddag, bij grote hitte, overkwam hun iets
zonderlings, dat aan spot deed denken. Lopend tussen weideland en de rand van een
kreupelbosje, werden zij plotseling door een muskusgeur getroffen, haast onmerkbaar zwak
eerst, dan sterker. Het was Rosalie die er het eerst lucht van kreeg en met een 'Hé! Waar komt
dat vandaan?' haar waarneming uitsprak; maar meteen moest haar dochter die beamen: ja, het
rook ergens naar, en wel naar iets in de orde van het muskusparfum, onmiskenbaar. Twee
stappen waren voldoende
hen de bron ervan in het oog te doen krijgen, en deze bron was weerzinwekkend. Het was,
langs de kant van het pad, een in de zon stovend, dicht met bromvliegen bezet en door ze
omgonsd hoopje viezigheid, dat zij maar liever helemaal niet van dichterbij bekeken. Op een
kleine oppervlakte waren daar dierlijke uitwerpselen, of misschien ook menselijke, met rottende
plantaardige resten bij elkaar geraakt, en het al in verregaande staat van ontbinding verkerende
kadaver van het een of ander klein boscreatuur zal er nog bij geweest zijn. Kortom, er kon niets
viezer zijn dan dit broeiende hoopje; de kwalijke, bromvliegen met honderden tegelijk
aantrekkende uitwaseming ervan was echter in haar onduidelijke toestand van overgang en
ambivalentie al niet meer stank te noemen, maar kon zonder twijfel met muskuslucht worden
bestempeld.
'Kom mee,' zeiden de dames gelijktijdig, en Anna, sterker met haar voet slepend terwijl zij zich
opnieuw in beweging zette, gaf haar moeder een arm. Een poosje zwegen zij, alsof zij de
wonderlijke indruk voor zichzelf moesten verwerken.
Toen zei Rosalie: 'Zo zie je maar weer, ik ben trouwens nooit dol geweest op muskus, noch op
bisam, wat wel hetzelfde zal zijn, en ik begrijp niet hoe je je daarmee kunt parfumeren. Civet
behoort daar geloof ik ook toe. Er ruikt geen bloem of bloesem zo, maar op school bij biologie
hebben we gehad dat sommige dieren het met bepaalde klieren afscheiden, ratten, katten, de
civetkat, het muskusdier. Herinner je je: in Schillers "Kabale und Liebe" komt een mannetje
voor, zo'n kruiperig ventje, hoogst onnozel, van wie er staat dat hij met groot gekrijs opkomt en
een bisamlucht over de hele parterre verbreidt. Wat heb ik altijd moeten lachen om die passage!'
En zij raakten in een vrolijker stemming. Rosalie kon nog altijd haar warme, vanuit het hart
opwellende lach hebben, ook destijds toen de organische aanpassingsmoeilijkheden van haar
jaren, de met horten en stoten verlopende, voortgaande verdorring van haar vrouwzijn haar
lichamelijk en geestelijk veel last bezorgden. In de natuur had zij in die tijd een vriend, heel dicht
bij haar huis, in een hoek van de Hofgatten (de straat 'Malkasten' liep erheen). Het was een oude,
alleenstaande eikeboom, knoestig kromgegroeid, met gedeeltelijk blootliggende wortels, een
gedrongen stam, die zich al op geringe hoogte in knobbelige takken splitste, dikke en daaraan
ontspringende dunne. De stam was hier en daar hol, met cement geplombeerd - de
parkbeheerders deden iets voor de honderdjarige knaap; meer dan één tak was echter al
afgestorven en bracht het niet meer tot blad, maar greep kaal en dood in de lucht; andere
daarentegen, enkele maar, doch tot hoog in de kruin, hulden zich in de lente nog met het groen
van de immer heilig geachte, lobbig ingesneden bladeren, waarvan men zegekransen vlecht.
Rosalie zag dat al te graag, volgde omstreeks de tijd van haar geboortedag het zwellen, uitbotten
en zich ontvouwen van het loof aan de takken en twijgen van de boom, tot waar nog leven
doordrong, met sympathie van dag tot dag. Vlakbij, op een bank aan de rand van het grasveld
waar hij stond, nam zij met Anna plaats en zei: 'Krasse oude baas! Kun jij het zien zonder dat het
je iets doet, zoals die zich houdt en het nog altijd voor elkaar krijgt? Moet je die wortels eens
zien, armdik en houtig, en hoe ze zich wijduit aan het aardrijk vastklampen en stevig in het
voedende element verankerd staan. Die heeft menige storm doorstaan en zal er nog menige
doorstaan. Die valt niet om. Hol, met cement opgevuld, en voor een volle bladerkroon is er niet
genoeg meer. Maar is het zijn tijd, dan stijgen de sappen in hem omhoog - niet overal heen, maar
hij presteert het om wat groen te voorschijn te brengen, en men waardeert het en heeft respect
voor zijn dapperheid. Zie je dat dunne uitlopertje daarboven met zijn bladknoppen in de wind
knikken? Eromheen wil het niet meer zo, maar dat twijgje daar redt de eer.'
'Zeker, mama, het verdient respect, wat je zegt,' antwoordde Anna. 'Maar als je het goedvindt,
zou ik nu toch liever naar huis gaan. Ik heb pijn.'
'Pijn? Komt het van je… maar natuurlijk, lieve kind, hoe kon ik dat vergeten! Ik verwijt het
mijzelf dat ik je heb meegenomen. En ik maar naar die oude baas staren zonder erop te letten dat
jij je bij het zitten vooroverbuigt. Vergeef me! Geef me een arm en we gaan.'
Juffrouw von Tümmler leed van begin af aan hevige buikpijnen wanneer zij ongesteld moest
worden - het had niets te betekenen, was slechts een al lang vertrouwd geworden, ook van
medische zijde als zodanig betiteld constitutioneel ongemak, dat nu eenmaal op de koop toe
moest worden genomen. Zo kon de moeder daar dan ook, tijdens de korte weg terug naar huis,
kalm troostend, goedbedoeld opmonterend en overigens, ja, dit in het bijzonder, vol afgunst met
de geplaagde over praten.
'Weet je nog,' zei ze, 'dat het al direct de eerste keer zo was, toen het je als jong ding voor het
eerst overkwam en jij zo was geschrokken, waarop ik je dan duidelijk maakte dat dat alleen maar
natuurlijk en noodzakelijk was en iets om blij mee te zijn, ja, een soort van eredag, omdat
daaraan was te zien dat je nu tot vrouw was gerijpt? Je hebt tevoren pijn in je buik, goed, dat is
lastig en niet absoluut nodig, ik heb dat nooit zo gehad, maar het komt meer voor, ik ken buiten
jou nog twee of drie gevallen waarbij sprake is van pijn, en ik denk bij mijzelf: pijn, à la bonne
heure, dat is bij ons vrouwen iets anders dan in de rest van de natuur en bij de mannen, die
hebben geen pijn, of ze moeten ziek zijn, dan maken ze een vreselijk misbaar, ook Tümmler
deed dat, je vader, zodra hij maar ergens pijn had, al was hij officier en is hij de heldendood
gestorven. Ons geslacht gedraagt zich wat dat betreft anders, lijdt geduldiger pijn, wij zijn
duldsters, om zo te zeggen voor pijn geboren. Want bovenal kennen wij toch de natuurlijke en
gezonde pijn, de door God gewilde en heilige pijn bij de geboorte, die iets geheel en al
vrouwelijks is, de mannen bespaard of onthouden. Die domme mannen zijn waarschijnlijk ontzet
van onze half buiten bewustzijn geslaakte kreten en maken zich verwijten en verbergen hun
hoofd in hun handen, en bij al het schreeuwen dat wij doen lachen wij hen in de grond van de
zaak uit. Toen ik jou ter wereld bracht, Anna, toen was het heel erg. Vanaf de eerste wee heeft
het zesendertig uur geduurd, en Tümmler liep al die tijd door het huis en verborg zijn hoofd in
zijn handen, maar het was toch een groot levensfeest, en ik schreeuwde ook niet zelf, het
schreeuwde, het was een heilige extase van de pijn. Bij Eduard later was het niet half zo zwaar,
maar voor een man was het nog altijd meer dan genoeg geweest, de heren mannen, die zouden
daar hartelijk voor bedanken. Pijn, zie je, dat is gewoonlijk het waarschuwingssignaal van de
natuur, die altijd het goede met ons voor heeft, en het betekent dat er zich een ziekte in het
lichaam ontwikkelt - hela, zegt ze, daar is iets niet in orde, doe er dadelijk iets tegen, niet zozeer
tegen de pijn als wel tegen dat wat ermee bedoeld wordt. Het kan ook bij ons zo zijn en deze
bedoeling hebben, zeker. Maar, zoals je wel weet, die buikpijn van jou, voor de ongesteldheid,
die heeft die bedoeling niet en waarschuwt je nergens voor. Een variant van vrouwenpijn is dat,
en daarom eerbiedwaardig, zo moet je het opvatten, als vrouwelijke levensuiting. Steeds, zo lang
wij vrouw zijn, geen kind meer en nog geen incapabel oudje, steeds is daar weer een versterkt
overvloeiend bloedleven in ons moederlijke orgaan, waardoor de goede natuur de weg vrijmaakt
om het bevruchte ei op te nemen, en wanneer er dan een is, zoals tenslotte ook in mijn lange
leven maar twee keer met grote tussenruimte het geval is geweest, dan blijft het weg, dat
maandelijkse, en wij verkeren in gezegende omstandigheden. Lieve hemel, wat een blijde schrik
was dat toen het bij mij wegbleef die eerste keer, dertig jaar geleden! Dat was jij, lieve kind, met
wie ik daar was gezegend, en ik weet nog hoe ik het toen aan Tümmler toevertrouwde en
blozend mijn hoofd tegen het zijne legde en heel zachtjes zei: "Robert, het is zover, alle tekenen
wijzen erop, en bij mij, da is wat am kommen"...'
'Lieve mama, doe mij één plezier en praat niet zo Rijnlands, het irriteert me op het ogenblik.'
'O, vergeef me, hartje, dat is wel het laatste waar ik op uit ben, om je ook nog te irriteren. Het is
alleen dat ik het in mijn gelukzalige schuchterheid werkelijk op die manier tegen Tümmler zei.
En daarbij: wij praten toch over natuurlijke dingen, is het niet, en natuur en dialect, die hebben
voor mijn gevoel iets met elkaar te maken, zoals natuur en volk met elkaar te maken hebben - je
mag me verbeteren als dat onzin is, jij bent zo veel knapper dan ik. Ja, knap ben je en als
kunstenares sta je met de natuur niet op al te goede voet, je moet haar in het geestelijke vertalen,
in kubussen en spiralen, en omdat we het er nu toch over hebben hoe het een met het ander
samenhangt, zou ik wel eens willen weten of daar geen samenhang tussen bestaat, tussen jouw
trotse, intellectuele verhouding tot de natuur - en dat ze juist bij jou die buikpijn veroorzaakt bij
de menstruatie.'
'Maar mama,' zei Anna, en ze moest lachen. 'Je gooit mij voor de voeten dat ik zo intellectueel
ben en zelf stel je geheel onrechtmatig intellectuele theorieën op!'
'Als ik je daar een beetje mee opvrolijk, kind, dan is de zotste theorie me al goed genoeg. Maar
wat ik zei van die eerlijke vrouwenpijn, dat meen ik in alle ernst, ook als troost. Wees jij met je
dertig jaren maar blij en trots dat je in de volle bloei bent van je bloed. Geloof me, ik zou
willekeurig welke pijn in mijn buik graag op de koop toe nemen als het mij nog ging zoals jou.
Maar helaas wil het bij mij niet meer zo gaan, het kwam bij mij steeds spaarzamer en
onregelmatiger, en sinds twee maanden al is het helemaal niet meer opgetreden. Ach, het gaat
mij niet meer naar de wijze der vrouwen, zoals het in de bijbel heet, ik geloof van Sara, ja, van
Sara, bij wie dan een vruchtbaarheidswonder gebeurde, maar dat is waarschijnlijk maar zo'n
vroom verhaal, zoals vandaag de dag niet meer gebeurt. Als het ons niet meer gaat naar de wijze
der vrouwen, dan zijn wij ook geen vrouw meer, maar alleen nog het verdroogde omhulsel
daarvan, opgebruikt, ongeschikt, van de natuur uitgesloten. Lieve kind, dat is zeer bitter. Bij de
mannen, daar hoeft het, geloof ik, hun leven lang niet op te houden. Ik ken er die op hun
tachtigste nog geen vrouw met rust laten, en Tümmler, je vader, was er ook zo een - hoe vaak
heb ik bij hem wel niet een oogje moeten toeknijpen toen hij al eerste luitenant was! Wat is ook
vijftig jaar voor een man? Vooropgesteld dat hij een beetje temperament heeft, vormt het voor
hem nog lang geen beletsel om de charmeur uit te hangen, en menigeen heeft met grijze slapen
succes bij heel jonge meisjes. Maar aan ons vrouwen zijn al met al vijfendertig jaren toegemeten
voor ons bloed en vrouwenleven, voor ons volle menszijn, en als wij vijftig zijn, dan zijn wij
uitgediend, dan verdwijnt ons vermogen om te baren, en voor de natuur zijn wij enkel nog oude
rommel.'
Op deze woorden van een natuurgelovige hardheid antwoordde Anna anders dan menige
vrouw terecht misschien zou hebben geantwoord. Zij echter zei: 'Zoals jij toch praat, mama, en
zoals jij de waardigheid neerhaalt en lijkt te versmaden, die de oudere vrouw toekomt wanneer
zij haar levenstaak heeft vervuld en door de natuur, waar jij toch van houdt, in een nieuwe en
milde staat wordt overgebracht, een staat van hogere waardigheid en beminnelijkheid, waarin zij
de mensen, nabij en minder nabij, nog zo veel te geven heeft, zo veel voor hen kan betekenen.
De mannen, je wilt ze benijden, omdat hun geslachtsleven minder duidelijk afgebakende grenzen
heeft dan dat van vrouwen. Maar ik betwijfel of dat wel zo te achten valt, of het een reden is tot
afgunst, en in ieder geval hebben alle beschaafde volken de matrone altijd de meest uitgelezen
eerbied betuigd, hebben haar welhaast heilig gehouden, en heilig houden willen wij ook jou in je
lieve, bekoorlijke waardigheid van de ouderdom.'
'Liefste' - en Rosalie trok haar dochter onder het lopen tegen zich aan - 'jij spreekt zo mooi en
verstandig en met overwicht, ondanks je pijn waarvoor ik je wilde troosten, en nu troost je je
dwaze moeder om haar onwaardige muizenissen. Maar het is echt moeilijk met die waardigheid
en met het afscheid, lieve kind, heel moeilijk voor het lichaam om alleen al in zijn nieuwe staat
zijn plaats te vinden, dat op zichzelf al brengt veel ongemak met zich mee. En als er dan ook nog
een gemoed is dat van waardigheid en van de geëerde matronenstaat nog helemaal niet zo wil
weten en in tegenspraak is met het verdrogen van het lichaam, dan wordt het pas echt moeilijk.
De aanpassing van de ziel aan de nieuwe lichaamsgesteldheid, dat is het moeilijkste.'
'Zeker, mama, dat begrijp ik wel. Maar kijk, lichaam en ziel, die zijn immers één; het
psychische is niet minder natuur dan het fysieke; de natuur sluit ook dat eerste in, en je hoeft niet
bang te zijn dat je zieleleven lange tijd in een disharmonische verhouding kan staan ten opzichte
van de natuurlijke veranderingen in je lichaam. Je moet het je zo voorstellen, dat het psychische
alleen maar een uitstraling is van het lichamelijke, en als de tere ziel gelooft dat zij zich voor de
al te zware taak gesteld ziet om zich aan het veranderde lichamelijke leven aan te passen, dan zal
zij weldra merken dat zij niets anders te doen heeft dan dit te laten begaan en het ook aan haar
zijn werk te laten doen. Want het is hoe dan ook het lichaam dat de ziel vormt naar zijn
gesteldheid.'
Juffrouw von Tümmler wist waarom zij dat zei, want omstreeks het tijdstip dat haar
vertrouwde moeder tegen haar sprak zoals boven, was in huis al meermalen een nieuw gezicht te
zien geweest, één meer dan tot dusver, en verlegenheidszwangere ontwikkelingen begonnen zich
af te tekenen, die aan Anna's stille, bezorgde waarneming niet ontgingen.

Dit nieuwe gezicht, allerminst opmerkelijk, naar Anna vond, niet bepaald door geest getekend,
behoorde toe aan een jongeman, Ken Keaton genaamd, een ongeveer vierentwintig jaar oude,
door de oorlog naar deze streken gevoerde Amerikaan, die zich sinds enige tijd in de stad ophield
en bij deze en gene aan huis Engelse les gaf of ook wel tegen betaling door rijke
industriëlendames voor Engelse conversatie werd ontboden. Dat was Eduard, sedert Pasen in de
hoogste klasse, ter ore gekomen en hij had zijn moeder zeer dringend om de gunst gevraagd zich
door mr. Keaton een paar keer per week, 's middags, de beginselen van het Engels te laten
bijbrengen. Want het gymnasium bood hem wel een massa Grieks en Latijn en gelukkigerwijze
ook een toereikende hoeveelheid wiskunde, maar geen Engels, dat hem toch met het oog op zijn
toekomst zeer belangrijk toescheen. Zodra hij het zo goed en zo kwaad als het ging met die
vervelende humaniora had klaargespeeld, wilde hij zich aan de polytechnische school laten
inschrijven en, zo was zijn plan, later voor zijn verdere opleiding naar Engeland of misschien
ook meteen naar het dorado der techniek, naar de Verenigde Staten gaan. Daarom was hij blij en
dankbaar dat zijn moeder, uit respect voor de duidelijkheid en stelligheid waarmee hij zijn weg
koos, bereidwillig aan zijn wens tegemoetkwam, en het werken met Keaton, 's maandags, 's
woensdags en 's zaterdags, verschafte hem veel genoegen, vanwege het doel dat ermee werd
gediend en verder omdat het grappig was om een nieuwe taal zo helemaal van de grond af aan,
als een eersteklassertje, eerst aan de hand van een kleine 'primer', dat wil zeggen een leerboekje
voor kinderen, te leren: woordjes, hun dikwijls avontuurlijke spelling, hun hoogst wonderlijke
uitspraak, die Ken zijn leerling, met de L sterker dan op de Rijnlandse manier achter in de keel te
vormen en de R tegen het gehemelte ongerold te laten klinken, op zo langgerekt overdreven
wijze voordeed, dat het was of hij zijn eigen moedertaal belachelijk wilde maken. 'Scrrew the top
on!' zei hij. 'I sllept like a top.' 'Alfred is a tennisplayerr. His shoulders are thirty inches
brroaoadd.' Eduard kon om Alfred, de tennisser met de brede schouders, over wie nog zo het een
en ander prijzenswaardigs, met gebruikmaking van zo veel mogelijk 'though' en 'thought', 'taught'
en 'tough', werd uitgesproken, de hele les van anderhalf uur lachen, maar maakte goede
vorderingen, juist omdat Keaton in het geheel geen geleerde leraar was en een volledig vrije
methode volgde, dat wil zeggen: alles afstemde op het gelegen moment en er onbekommerd op
los praktizerend, met slanggeklets en nonsens de leerling, die zich niets beters kon wensen, in
zijn vlotte en humoristische, wereldwijze taal wegwijs maakte.
Mevrouw von Tümmler, aangelokt door de in Eduards kamer heersende vrolijkheid, kwam af
en toe eens bij de jongelui kijken en nam enigermate aan de nuttige scherts deel, lachte hartelijk
mee om Alfred, the tennisplayerr, en zag een zekere overeenkomst tussen hem en de jonge privé-
leraar van haar zoon, in het bijzonder wat de schouders betrof, die ook bij deze van imposante
breedte waren. Overigens had Ken dik blond haar, een niet al te knap, maar ook niet onprettig,
onschuldig vriendelijk jongensgezicht, dat dank zij het tikkeltje Angelsaksische dat het had in
deze omgeving dan toch weer niet gewoon aandeed, en was voortreffelijk gebouwd, hetgeen
ondanks zijn nonchalante, wijde kleding viel uit te maken, jeugdig krachtig, met lange benen en
smalle heupen. Heel aanvaardbare handen had hij ook, met een niet te protserige ring aan zijn
linker. Zijn simpele, volkomen ongedwongen, maar niet ongemanierde houding en gedrag, zijn
koddige Duits, dat zijn mond even onmiskenbaar Engels vormde als de paar woorden Frans en
Italiaans die hij kende (want hij was in verscheidene landen van Europa geweest) - dit alles
beviel Rosalie zeer; met name zijn grote natuurlijkheid nam haar voor hem in, en af en toe, op
het laatst bijna regelmatig, nodigde zij hem na de les, of zij die nu had bijgewoond of niet, uit om
's avonds te blijven eten. Ten dele berustte haar belangstelling voor hem op het feit dat zij had
gehoord dat hij succes had bij vrouwen. Met deze gedachte monsterde zij hem en vond het
gerucht niet onbegrijpelijk, hoewel het haar niet helemaal beviel dat hij, als hij onder het eten en
spreken een kleine oprisping had, zijn hand voor zijn mond deed en 'Pardon me!' zei, hetgeen als
wellevendheid was bedoeld, maar geheel onnodig de aandacht op het ongelukje vestigde.
Ken was, zoals hij aan tafel vertelde, in een kleine stad in een van de oostelijke staten geboren,
waar zijn vader wisselende beroepen had uitgeoefend, een keer als broker, een keer als
bedrijfsleider van een pompstation, en in de real estate business had hij ook een tijd zijn geld
verdiend. De zoon had de high school bezocht, waar men, als men hem moest geloven, 'naar
Europese opvattingen', zoals hij er met respect aan toevoegde, - in het geheel niets leerde, en had
zich toen, zonder veel ophef te maken, juist om nog iets te leren, in Detroit, Michigan, aan een
college laten inschrijven, waar hij zijn studie met het werk zijner handen, als bordenwasser, kok,
kelner, campustuinman had verdiend. Mevrouw von Tümmler vroeg hem hoe hij dan desondanks
zulke blanke, men zou kunnen zeggen: zulke herenhanden had kunnen houden, en hij
antwoordde dat hij bij ruw werk altijd handschoenen had gedragen, wel polohemden met korte
mouwen, of soms ook helemaal niets aan zijn bovenlijf, maar handschoenen in ieder geval. Dat
deden veel of de meeste arbeiders daarginds, bouwvakarbeiders bij voorbeeld, opdat ze geen
eeltige proletariërsknuisten kregen, maar handen bleven houden als van klerken op een
advocatenkantoor, met een ring aan de vinger.
Rosalie sprak lof van dit gebruik, maar Keaton zei: Gebruik? Dat was daar een te goed woord
voor, en een 'gebruik' in de zin van oude Europese volksgebruiken - hij placht 'continental' voor
'Europees' te zeggen - kon men het niet noemen. Zo'n oud Duits volksgebruik bij voorbeeld zoals
dat van de 'levensroede' - dat in de kerst- en paastijd namelijk de jongens de meisjes en ook wel
vee en bomen met verse berke- en wilgerijs sloegen, of 'peperden' of 'rosten', zoals ze het
noemden, waarbij het om gezondheid en vruchtbaarheid ging - ja, dat was een gebruik,
oorspronkelijk, en dat stond hem aan. 'Schmackostern' heette dat peperen of rossen in het
voorjaar.
De familie von Tümmler wist helemaal niets van Schmackostern en verbaasde zich over Kens
kennis van zaken op het gebied van het volksleven. Eduard lachte om de levensroede, Anna trok
een gezicht, en alleen Rosalie toonde zich er, geheel eensgezind met de gast, verrukt van. Die zei
dat dat wel iets anders was dan handschoenen tijdens het werk, en naar zo iets kon men lang
zoeken in Amerika, alleen al omdat er daar geen dorpen bestonden en de boeren helemaal geen
boeren waren, maar ondernemers net zoals iedereen en geen enkel gebruik van welke aard ook
hadden. In het algemeen liet hij, hoewel zeer onmiskenbaar Amerikaans in zijn hele manier van
doen, geringe aanhankelijkheid blijken ten aanzien van zijn grote vaderland. 'He didn't care for
America', hij gaf er niets om, ja, vond het met zijn jacht op dollars en kerksheid, zijn succes,
bigotterie en kolossale middelmatigheid, vooral echter met zijn gebrek aan historische sfeer
eigenlijk afschuwelijk. Natuurlijk had het een geschiedenis, maar dat was geen 'history', maar
enkel een korte, platvloerse success story. Zeker had het wel, naast zijn enorme woestijnen,
mooie en majestueuze landschappen, maar er zat 'niets achter', terwijl er in Europa bij alles zo
veel achter zat, vooral achter de steden met hun diepe historische perspectief. De Amerikaanse
steden, he didn't care for them. Ze waren gisteren neergezet en konden morgen net zo goed weer
weggehaald worden. De kleine waren stompzinnige gaten waarvan het een er precies zo uitzag
als het andere, en de grote protserige, monsterachtige gedrochten met musea vol opgekocht
'continental' cultuurgoed. Opgekocht was natuurlijk beter dan wanneer het gestolen was, maar
niet veel beter, want wat van 1400 en 1200 na Christus was, dat was op een bepaalde plaats toch
zo goed als gestolen.
Men lachte om Kens piëteitloze praatjes en berispte hem daar ook voor, maar hij bracht ertegen
in dat het juist piëteit was wat hem op die manier deed praten, namelijk het respect voor
perspectief en voor atmosfeer. Heel vroege jaartallen, 1100, 700 na Christus, die waren zijn
passie en zijn hobby, en op het college was hij in geschiedenis altijd de beste geweest, in
geschiedenis en in athletics. Al lang trok Europa hem, waar de vroege jaartallen thuishoorden, en
ook zonder oorlog zou hij vast en zeker, op eigen gelegenheid, werkend als matroos of
bordenwasser de oceaan overgestoken zijn, om maar historische lucht in te ademen. Maar wat
hem betrof kwam de oorlog werkelijk als geroepen, en in 1917 had hij zich meteen bij de army
gemeld en was er tijdens de training aldoor bang voor geweest dat de oorlog afgelopen zou zijn
eer ze hem naar de overkant hadden gebracht. Op het nippertje was hij toen toch nog bij een
troepentransport beland, naar Frankrijk, en was werkelijk nog in de gevechten betrokken geraakt,
in de buurt van Compiègne, waarbij hij dan ook een verwonding had opgelopen, en helemaal niet
zo'n kleine ook, zodat hij wekenlang in het hospitaal had moeten liggen. Het was een
nierkwetsuur geweest, en nu functioneerde nog maar één van zijn twee nieren, wat voor hem
echter meer dan voldoende was. Niettemin, zei hij lachend, was hij zo iets als een invalide en
trok hij ook een klein invaliditeitspensioen, dat hem meer waard was dan die kapotgeschoten
nier.
Van een invalide had hij nu werkelijk helemaal niets, stelde mevrouw von Tümmler vast, en hij
antwoordde: 'Nee, godlof, only a little cash!'
Uit het hospitaal ontslagen, had hij de militaire dienst verlaten, werd 'honorably discharged',
met een medaille voor betoonde moed, en was voor onbepaalde tijd in Europa gebleven, waar hij
het heerlijk vond en in de vroege jaartallen zwelgde. De Franse kathedralen, de Italiaanse
campaniles, palazzi en galerijen, de Zwitserse stadjes, een plaatsje als Stein am Rhein, dat was
toch most delightful indeed. En de wijn overal, de bistro's in Frankrijk, de trattoria's in Italië, de
gemoedelijke gasthuizen in Zwitserland en in Duitsland, 'zum Ochsen', 'zum Mohren', 'zum
Sternen' - waar vond je zo iets aan de overkant? Daar had je helemaal geen wijn, alleen maar
drinks, whisky en rum en geen koel glas Elzasser of Tiroler of Johannisberger aan de eiken tafel
in de historische gelagkamer of in een prieeltje onder kamperfoelie. Good heavens! In Amerika,
daar wisten ze helemaal niet wat leven was.
Duitsland! Dat was zijn lievelingsland, hoewel hij er nog maar weinig ver in was
doorgedrongen en eigenlijk alleen de plaatsen aan het Bodenmeer en dan, maar dat dan ook
grondig, het Rijnland kende. Het Rijnland met zijn aardige, vrolijke mensen, zo aimable, vooral
wanneer ze een beetje 'knüll', aangeschoten waren; met zijn oude, eerbiedwaardige steden vol
sfeer, Trier, Aken, Koblenz, het heilige Keulen - je moest maar eens proberen om een
Amerikaanse stad 'heilig' te noemen - Holy Kansas City, haha! De gouden schat, bewaakt door
de nimfen van de Missouri River, hahaha - Pardon me! Van Düsseldorf en zijn lange
geschiedenis sedert de Merovingers wist hij meer dan Rosalie en haar kinderen bij elkaar, en hij
sprak over hofmeier Pepijn, over Barbarossa, die de keizerlijke palts van Rindhusen had
gebouwd, en over de Salier-kerk in Kaiserswerth, waar Hendrik IV als kind tot koning werd
gekroond, over Albert vom Berg, Jan Wellem vom Palatin en over nog vele anderen als een
professor.
Rosalie zei dan ook dat hij evengoed geschiedenisles zou kunnen geven als Engels. Daar was te
weinig vraag naar, antwoordde hij. O, toch niet, liet zij weten. Zij zelf bij voorbeeld, die door
hem nu pas merkte hoe weinig zij eigenlijk wel wist, zou direct les van hem nemen. 'A bit
fainthearted' zou hij zijn, bekende hij; en daarop sprak zij een waargenomen verschijnsel uit dat
haar had getroffen: het was in het leven iets vreemds en in zekere zin pijnlijk, dat er
schroomvalligheid heerste tussen jongeren en ouderen. De jeugd was schuw voor de ouderen,
omdat ze van hun waardigheid geen begrip verwachtte voor haar onrijpe levenstoestand, en de
ouderen schuwden de jeugd omdat ze haar, juist als jeugd, diep in hun hart bewonderden, het
echter aan hun waardigheid verplicht meenden te zijn om deze bewondering achter spot en valse
vriendelijkheid te verbergen.
Ken lachte geamuseerd en instemmend, Eduard zei dat mama daar praatte alsof zij het uit een
boek had, en Anna keek haar moeder onderzoekend aan. Die was zeer opgewekt in mr. Keatons
aanwezigheid, helaas soms zelfs ietwat aanstellerig; zij nodigde hem vaak uit en bezag hem,
zelfs als hij achter zijn hand 'Pardon me' zei, met een uitdrukking van moederlijke vertedering op
haar gezicht, hetgeen Anna, die ondanks het dwepen met Europa van het jongmens, zijn passie
voor jaartallen als 700 en zijn bekendheid met alle bierkroegjes van Düsseldorf, niets aan hem
vond, ietwat twijfelachtig voorkwam wat die moederlijkheid aanging en haar niet erg op haar
gemak stelde. Te vaak wilde mevrouw von Tümmler, wanneer mr. Keatons aanwezigheid
verwacht werd, met nerveuze bezorgdheid van haar weten of haar neus ook rood was. Dat was
hij, hoewel Anna het geruststellend ontkende. En was hij het al niet van tevoren, dan kleurde hij
zich wel ongewoon sterk tijdens het samenzijn met de jongen. Maar dan leek haar moeder er niet
meer aan te denken.

Anna had goed gezien: Rosalie was haar hart zoetjes aan de jeugdige preceptor van haar zoon
aan het verliezen, zonder aan het snelle ontluiken van deze gevoelens weerstand te bieden,
misschien zonder er zich geheel bewust van te worden en in ieder geval zonder er erg haar best
voor te doen ze geheim te houden. Symptomen die haar vrouwelijke opmerkingsgave bij ieder
ander niet zouden zijn ontgaan: het kirrende en overdreven opgetogen lachen bij het gebabbel
van Ken, het innige blikken en vervolgens zich verbergen van de glanzender geworden ogen,
scheen zij bij zichzelf voor onwaarneembaar te houden, als zij al niet prat ging op haar gevoelens
en er te trots op was om ze te verhelen.
Geheel duidelijk werd de stand van zaken voor de gekwelde Anna op een zeer zomers warme
septemberavond, toen Ken was blijven eten en Eduard na de soep, vanwege de grote hitte, vroeg
of het was toegestaan zijn jasje uit te trekken. De jongelui, luidde het antwoord, moesten het zich
vooral gemakkelijk maken, en zo volgde Ken het voorbeeld van zijn leerling. Hij trok er zich niet
in het minst iets van aan dat hij, anders dan Eduard, die een gekleurd overhemd met lange
mouwen droeg, zijn jasje eenvoudig over zijn witte, mouwloze tricothemd had aangetrokken en
nu dus zijn blote armen liet zien, ronde, krachtige, blanke jonge armen die zeer het aanzien
waard waren en volkomen geloofwaardig maakten dat hij op het college in 'athletics' even goed
was geweest als in geschiedenis. De hevige verwarring die de aanblik ervan bij de gastvrouw
teweegbracht, bleef zeker geheel buiten zijn aandacht, en ook Eduard had er geen oog voor.
Maar Anna nam haar verwarring met pijn en erbarmen waar. Rosalie, koortsachtig pratend en
lachend, was beurtelings als met bloed overgoten en schrikwekkend bleek, en haar ontwijkende
ogen keerden na iedere vlucht, onweerstaanbaar aangetrokken, bij deze armen terug om er
gedurende enige zelfvergeten seconden met een uitdrukking van diepe zinnelijke treurigheid op
te blijven rusten.
Anna, verbitterd over Kens primitieve argeloosheid, die zij niet eens volledig vertrouwde,
maakte, zodra het enigszins te rechtvaardigen viel, op de nu toch door de openstaande glazen
deur vanuit de tuin binnendringende avondkoelte opmerkzaam en raadde aan, voor kouvatten
waarschuwend, de jasjes weer aan te trekken. Maar mevrouw von Tümmler besloot haast
dadelijk na tafel de avond. Zij wendde migraine voor, nam op een bepaalde vluchtige wijze
afscheid van haar gast en trok zich in haar slaapkamer terug. Op haar ottomane uitgestrekt, haar
gezicht met de handen bedekt en dan nog weer in het kussen verborgen, bekende zij zichzelf,
overweldigd door schaamte, schrik en zaligheid, haar hartstocht.
'Grote God, ik houd van hem, houd van hem zoals ik nog nooit van iemand heb gehouden, is
dat nu te geloven? Terwijl ik toch in ruste ben, door de natuur in de milde, waardige
matronestaat overgebracht. Is het dan niet bespottelijk dat ik nog wellust moet plegen, zoals ik
dat doe in mijn verschrikte, gelukzalige gedachten bij de aanblik van hem, bij de aanblik van zijn
goddelijke armen, die mij er waanzinnig naar doen verlangen door ze omsloten te worden, van
zijn prachtige borst, die ik in jammer en verrukking zich onder het tricot zag aftekenen? Ben ik
een schaamteloos oud mens? Nee, niet schaamteloos, want voor hem schaam ik me, voor zijn
jeugd, en ik weet niet hoe ik hem moet bejegenen en hem in de ogen, die simpele, vriendelijke
jongensogen, moet kijken, die op geen warme gevoelens van mijn kant verdacht zijn. Maar ik
ben geslagen met de levensroede, hij zelf, de nietsvermoedende, heeft mij daarmee gerost en
gepeperd, Schmackostern heeft hij mij aangedaan! Waarom moest hij het daar over hebben, in
zijn jeugdige plezier aan oude volksgebruiken? Nu wordt door de gedachte aan zijn wekkende
klappen met de roede heel mijn innerlijk overstroomd, overspoeld door schaamtevolle zoetheid.
Ik begeer hem - heb ik ooit wel eens begeerd? Tümmler begeerde mij, toen ik jong was, en ik liet
het mij welgevallen, ging in op zijn avances, nam hem tot man met zijn robuustheid, en wij
pleegden de wellust overeenkomstig zijn wens. Ditmaal ben ik het die begeert, van mijzelf uit,
op eigen houtje, en heb ik mijn oog op hem laten vallen als een man op de jonge vrouw van zijn
keuze - dat doen de jaren, mijn leeftijd doet het en zijn jeugd. Jeugd is vrouwelijk en mannelijk is
de houding van de ouderen ten opzichte van haar, maar niet blij en met vertrouwen begerend,
maar vol schaamte en bedeesdheid tegenover haar en de hele natuur, vanwege hun
onmachtigheid. Ach, er staat mij veel lijden te wachten, want hoe kan ik hopen dat hij zich mijn
begeerte laat welgevallen, en laat hij het zich welgevallen, dat hij op mijn avances ingaat, zoals
ik op die van Tümmler. Ook al omdat hij geen meisje is met zijn stevige armen, dat allesbehalve,
maar een jonge man die zelf wil begeren en daarmee, zo zegt men, veel succes heeft bij de
vrouwen. Vrouwen heeft hij zo veel als hij wil, hier in de stad. Mijn binnenste krimpt ineen en
schreeuwt het uit van jaloezie als ik eraan denk. Hij doet Engelse conversatie met Louise
Pfingsten in de Pempelforter Strasse en met dat mens van Lützenkirchen, Amélie Lützenkirchen,
wier man, de pannenfabrikant, dik, kortademig en sloom is. Louise is veel te groot van postuur
en heeft een lelijke haarlijn, maar is pas achtendertig en kan smeltend kijken, Amélie is maar
weinig ouder en knap, zij is helaas knap, en de dikke laat haar geheel vrij. Is het mogelijk dat zij
in zijn armen liggen, of althans een van hen, waarschijnlijk Amélie, maar het kan ook evengoed
de lange Louise zijn, in die armen, naar de omhelzing waarvan ik verlang met een innigheid die
hun domme harten nooit kunnen opbrengen? Dat zij van zijn warme adem, zijn lippen, zijn
handen genieten, die hun vormen liefkozen? Mijn tanden, mijn nog zo goede, weinig behandelde
tanden knarsen, en ik knars met hen mee als ik eraan denk. Ook mijn vormen zijn beter, de
liefkozing van zijn handen meer waardig dan de hunne, en welk een tederheid zou hij bij mij
hebben gevonden, welk een onuitsprekelijke overgave! Maar zij zijn vloeiende bronnen en ik een
opgedroogde, wie geen jaloezie meer past. Jaloezie, kwellende, verterende, knarsetandende
jaloezie! Heb ik niet een keer, op het tuinfeest bij de Rollwagens, de machine - Rollwagen en
zijn vrouw, waarop ook hij uitgenodigd was - heb ik niet met mijn eigen ogen, die alles zien, een
snelle wisseling van blikken en glimlachjes opgevangen tussen hem en Amélie, die zo goed als
zonder twijfel op een heimelijke verstandhouding wees? Toen al trok mijn hart zich samen in
knellende pijn, maar ik begreep het niet en dacht niet dat het jaloezie was, omdat ik me daar niet
meer toe in staat achtte. Maar ik ben het wel, nu begrijp ik het en ontken het ook niet voor
mijzelf, maar jubel over mijn pijn, die zo wonderbaarlijk in disharmonie is met de veranderingen
in mijn lichaam. Het zieleleven alleen maar een uitstraling van het lichamelijke, zegt Anna, en
dat laatste vormt de ziel naar zijn gesteldheid? Anna weet veel, Anna weet helemaal niets. Nee,
ik wil niet zeggen dat zij niets weet. Zij heeft geleden, vergeefs liefgehad en in schaamte
geleden, en daardoor weet zij het een en ander. Maar dat de ziel samen met het lichaam wordt
overgebracht in de milde, eerbiedwaardige matronestaat, dat weet zij verkeerd, want zij gelooft
niet aan wonderen, weet niet dat de natuur de ziel op wonderbare wijze kan doen opbloeien, als
het al laat, ja, te laat is, opbloeien in liefde, begeerte en jaloezie, zoals ik het in gelukzalige
gekweldheid ervaar. Sara, de oude vrouw, hoorde achter de deur van de tent wat haar nog was
toegedacht, en lachte. God was daarover vertoornd en sprak: Waarom heeft Sara gelachen? Ik, ik
wil niet dat ik lach. Ik wil geloven in het wonder van mijn ziel en zinnen, wil het wonder van de
natuur vereren, mijn pijnlijke en schaamtevolle zielelente, en mijn schaamte zal slechts de
genade gelden van deze late visitatie...'
Aldus Rosalie, in zichzelf, op die avond. Na een nacht vol opschrikkende onrust en enige uren
van diepe ochtendslaap was haar eerste gedachte bij het ontwaken die aan de hartstocht waarmee
zij geslagen, gezegend was, en waarbij het niet eens in haar hoofd opkwam zich die te ontzeggen
of op zedelijke gronden af te wijzen. De goede vrouw was verrukt van het vermogen van haar
ziel te overleven en te bloeien in zoet lijden. Vroom was zij niet zozeer, en zij liet de Here God
erbuiten. Haar vroomheid gold de natuur en liet haar bewonderen en hooghouden wat die, als het
ware tegen zichzelf, in haar bewerkte. Ja, tegen de natuurlijke welvoeglijkheid was het, dit
opbloeien van haar ziel en zinnen, wel verblijdend, maar niet moedgevend, en het wilde verheeld
en verzwegen worden voor de hele wereld, zelfs voor haar vertrouwde dochter, vooral echter
voor hem, de beminde, die niets vermoedde en niets vermoeden mocht; want hoe kon zij haar
ogen moedig opslaan naar zijn jeugd?
Zo kwam er in haar verhouding tot Keaton iets van een maatschappelijk gezien volslagen
absurde onderdanigheid en deemoed, wat Rosalie hoe trots zij ook op haar gevoel was, daaruit
toch niet vermocht te bannen, en wat op hen die ogen hadden om te zien, op Anna dus, een
pijnlijker indruk maakte dan al het drukke en overmatig vrolijke in haar manier van doen in het
begin. Op het laatst werd zelfs Eduard ziende, en er waren ogenblikken dat broer en zus, over
hun bord gebogen, zich op de lippen beten, terwijl Ken, niet-begrijpend door het verlegen
zwijgen getroffen, vragend om zich heen keek. Raad en opheldering zoekend riep Eduard zijn
zuster bij gelegenheid ter verantwoording.
'Wat is er met mama?' vroeg hij haar. 'Mag zij Keaton niet meer?' En daar Anna zweeg, voegde
het jongmens er met vertrokken mond aan toe: 'Of mag ze hem te graag?'
'Wat haal je je in je hoofd,' luidde het terechtwijzende antwoord. 'Dat zijn geen zaken die
jongens aangaan. Houd je fatsoen en laat je observaties aan anderen over!' Er kwam nog
achteraan: zoveel kon hij zichzelf op piëteitvolle wijze voorhouden, dat zijn moeder zoals alle
vrouwen op een gegeven moment door een periode van niet voor het welbevinden bevorderlijke
moeilijkheden heen moest.
'Zeer nieuw en leerzaam voor mij!' zei de gymnasiast ironisch, Maar de toelichting was hem te
algemeen. Hun moeder kwelde zichzelf op meer bijzondere wijze, en ook zijzelf, zijn zeer
geëerde zuster, was duidelijk zichtbaar gekweld van hem, de domme jongen, hier afgezien.
Misschien kon de domme jongen zich nuttig maken door op een verwijdering van zijn al te
aardige leraar aan te sturen. Hij had genoeg van Keaton geprofiteerd, zou hij tegen zijn moeder
kunnen zeggen, en deze kon nogmaals 'honorably discharged' worden.
'Doe dat, beste Eduard,' zei Anna; en hij deed het.
'Mama,' zei hij, 'ik dacht zo dat wij nu wel met de Engelse lessen en met de lopende uitgaven
daarvoor, waarmee ik je heb belast, zouden kunnen ophouden. Een goede basis is dank zij jouw
generositeit met behulp van mr. Keaton gelegd, en door wat te lezen voor mezelf kan ik ervoor
zorgen dat die niet verdwijnt. Overigens leert niemand echt een vreemde - taal thuis, buiten het
land waar iedereen haar spreekt en waar je er helemaal op bent aangewezen. Ben ik eenmaal in
Engeland of Amerika, dan zal de rest, na de voorbereiding die jij me hebt willen geven, me wel
moeiteloos aanwaaien. Nu komt het eindexamen zo langzamerhand in zicht, weet je, en niemand
examineert me daarbij in Engels. Daarentegen moet ik zien dat ik niet straal voor de oude talen,
en daar is concentratie voor nodig. Zodoende is nu wel het ogenblik gekomen, denk je niet, om
Keaton hartelijk dank te zeggen voor zijn bemoeiingen en hem daar in alle vriendelijkheid van te
ontheffen.'
'Maar Eduard,' antwoordde mevrouw von Tümmler vlug, ja, aanvankelijk met enige haast. 'Wat
je daar zegt, verrast me en ik kan niet zeggen dat ik het goedkeur. Begrijp mij goed, het is
fijngevoelig van je dat je mij verdere uitgaven voor dit doel wilt besparen. Maar het doel is goed,
het is voor je latere leven zoals jij je dat voorstelt van belang, en zo slecht staat het er met ons
niet voor dat wij jou geen talenkennis zouden kunnen laten verwerven, zo goed als wij ook
Anna's studie aan de Academie hebben kunnen bekostigen. Ik zie niet in waarom je van je
voornemen om je de kennis van het Engels eigen te maken halverwege wilt afzien. Je zou
kunnen zeggen, neem mij niet kwalijk, lieve jongen, dat je mij juist daarmee op de verkeerde
manier bedankt voor mijn bereidwilligheid. Je eindexamen, zeker, dat is een ernstige zaak, en ik
begrijp dat je voor de oude talen, die je nu eenmaal zwaar op de maag liggen, nog flink zult
moeten blokken. Maar die Engelse lessen, een paar keer in de week, je wilt toch niet beweren,
Eduard, dat die je daarbij niet eerder als ontspanning en weldadige verstrooiing zullen dienen,
dan dat ze een bijkomende inspanning betekenen. Bovendien - en nu wil ik het over het
persoonlijke, menselijke hebben - staat Ken, zoals hij wordt genoemd, staat meneer Keaton dus,
al lang niet meer in zo'n verhouding tot ons hier in huis dat je tegen hem zou kunnen zeggen: u
bent nu overbodig geworden en hem eenvoudig de laan uitsturen. Hem eenvoudig verklaren: de
Moor kan gaan. Hij is een huisvriend, in zekere zin een lid van het gezin geworden, en zou zich
terecht gekwetst voelen als hij op een dergelijke wijze werd afgedankt. Wij zouden hem allemaal
missen, vooral Anna, geloof ik, zou ontstemd zijn als hij niet meer kwam en onze maaltijden
verlevendigde met zijn grondige kennis van de Düsseldorfse geschiedenis, ons niet meer vertelde
over de Jülich-Kleefse strijd om de erfopvolging en over keurvorst Jan Wellem, die op het
marktplein staat. Ook jij zal hem missen en zelfs ik. Kortom, Eduard, je voorstel is goed bedoeld,
de uitvoering ervan echter noch noodzakelijk, noch ook wel mogelijk. Wij doen er het beste aan
als wij alles bij het oude laten.'
'Zoals je wilt, mama,' zei Eduard, en meldde zijn mislukte poging aan zijn zuster, die hem
antwoordde: 'Dat dacht ik wel, mijn jongen. Mama heeft de situatie in de grond van de zaak juist
geschetst, en ik had eendere bedenkingen als zij toen jij mij de stap die je bij haar wilde
ondernemen aankondigde. In ieder geval heeft zij in zoverre toch gelijk, dat Keaton aangenaam
gezelschap is en het ons allemaal zou spijten als hij wegbleef. Ga dus maar met hem door.'
Eduard keek de spreekster in het gezicht, dat niet bewoog, haalde zijn schouders open ging.
Ken wachtte hem juist in zijn kamer op, las een paar bladzijden Emerson of Macaulay met hem,
vervolgens een Amerikaanse mysterystory, die voor het laatste halve uur stof tot kletsen gaf, en
bleef 's avonds mee-eten, waartoe hij al lang niet meer speciaal werd gevraagd. Dat hij na de les
bleef, was een staande instelling geworden, en Rosalie beraadslaagde op de weekdagen van het
haar niet toekomende, en bange, door smaad beschaduwde geluk, met Babette de huishoudster
over het menu, liet goede dingen op tafel komen, zorgde voor een stevige Pfalzer of
Rüdesheimer, waarbij men na het eten in de woonkamer nog een uurtje samenbleef, en die zij
boven haar gewone doen aansprak, om de onverstandig beminde moediger te kunnen aanblikken.
Maar vaak ook maakte de wijn haar moe en wanhopig, en dan voerde zij een verschillend
aflopend gevecht, of zij zou blijven en onder zijn ogen lijden, of zich zou terugtrekken en in
eenzaamheid om hem zou huilen.

Daar met de oktobermaand het uitgaansseizoen was begonnen, zag zij Keaton ook elders dan bij
haar thuis, bij de Pfingstens in de Pempelforter Strasse, bij de Lützenkirchens, bij hoofdingenieur
Rollwagen in groter gezelschap. Zij zocht en meed hem dan, ontvluchtte het groepje mensen
waarbij hij zich had aangesloten, wachtte in een ander werktuiglijk babbelend op het moment dat
hij naar haar toe kwam en aandacht aan haar schonk, wist steeds waar hij was, onderscheidde in
het geroezemoes van stemmen de zijne en leed ontzettend wanneer zij tekenen van een
heimelijke verstandhouding meende waar te nemen tussen hem en Louise Pfingsten of Amélie
Lützenkirchen. Ofschoon de jonge man behalve zijn goede lichaamsbouw, zijn volmaakte
onbevangenheid en vriendelijke eenvoud van geest niets bijzonders te bieden had, was hij geliefd
en graag gezien in deze kring, profiteerde geamuseerd van het Duitse zwak voor alles wat uit het
buitenland kwam en wist heel wel dat zijn uitspraak van het Duits, de kinderlijke wendingen
waarvan hij zich daarbij bediende, zeer in de smaak vielen. Overigens sprak men gaarne Engels
met hem. Kleden kon hij zich zoals hij wilde. Hij beschikte niet over een evening dress; maar in
het algemeen waren de omgangsvormen de laatste jaren losser geworden, noch in de
schouwburgloge, noch bij avondpartijen was de smoking meer strikt voorgeschreven, en ook bij
gelegenheden waarbij het merendeel van de heren hem droeg, was Keaton in een gewoon
wandelkostuum, zijn losse, gemakkelijke dracht, bruine broek met riem, bruine schoenen en een
grijs wollig colbertjasje welkom.
Zo bewoog hij zich ongedwongen in de salons, maakte een aangename indruk op de dames met
wie hij Engels deed, en op die welke hem daar nog voor wensten te winnen, sneed, naar de zede
van zijn land, aan tafel het vlees eerst in kleine stukjes, legde vervolgens het mes dwars over de
rand van zijn bord, liet zijn linkerarm hangen en at, de vork met zijn rechterhand hanterend, op
wat hij zo had toebereid. Bij deze gewoonte bleef hij, omdat hij zag dat zijn tafeldame en de heer
tegenover hem het met grote interesse gadesloegen.
Met Rosalie babbelde hij gaarne, ook terzijde, onder vier ogen, niet alleen omdat zij tot zijn
werkgevers en 'bosses' behoorde, maar uit werkelijke affectie. Want terwijl de koele intelligentie
en de geestelijke aanspraken van de dochter hem vrees inboezemden, deed de trouwhartige
vrouwelijkheid van de moeder hem sympathiek aan, en zonder naar de ware aard van haar
gevoelens te zoeken (het kwam niet in hem op dat te doen), koesterde hij zich in de warmte die
van haar naar hem uitging, voelde er zich behaaglijk bij en bekommerde zich weinig om daarbij
voorkomende tekenen van spanning, gedruktheid, verwarring, die hij als uitingen van Europese
nervositeit opvatte en daarom hoogachtte. Er kwam bij dat, hoezeer zij ook leed, haar
verschijning in die tijd een hernieuwde bloei, een verjonging in het oog deed lopen, waarover
men haar complimenten maakte. Altijd al had haar figuur zijn jeugdigheid behouden, maar wat
opviel was de glans van haar mooie bruine ogen, die, al mocht die dan iets koortsig heets hebben,
toch tot haar bekoorlijkheid bijdroeg, haar verhoogde gelaatskleur, die zich van een bij
gelegenheid optredende bleekheid snel weer herstelde, de beweeglijkheid van de trekken van
haar voller geworden gezicht bij gesprekken, die vrolijk plachten te zijn en haar steeds de
gelegenheid gaven de verwrongen uitdrukking die het dreigde aan te nemen door een lach te
corrigeren. Men lachte veel en luid bij deze gezellige bijeenkomsten, want met eendrachtige
overvloedigheid sprak men de wijn en de bowl aan, en wat in Rosalie's gedrag excentriek had
kunnen aandoen, ging verloren in de algemene, weinig voor verwondering openstaande,
ontspannen sfeer. Hoe gelukkig was zij echter wanneer het in Kens bijzijn gebeurde dat een van
de vrouwen tegen haar zei: 'Lieve, u bent verbazingwekkend! Wat ziet u er vanavond
verrukkelijk uit! U stelt de twintig jarigen in de schaduw. Vertelt u toch eens, wat is dat voor een
verjongingsbron die u hebt opgespoord?' En helemaal als de beminde dan nog bevestigde: 'Right
you are! Mrs von Tümmler is perfectly delightful tonight.' Zij lachte, waarbij haar diepe blozen
uit de vreugde over de ontvangen vleierij zou kunnen worden verklaard. Zij keek van hem weg,
maar zij dacht aan zijn armen, en weer voelde zij dit overstroomd, overspoeld worden van
binnen door een golf van ontzaglijke zoetheid, wat haar de laatste tijd zo vaak gebeurde, en wat
de anderen wel met hun ogen moesten zien wanneer ze haar jong, wanneer ze haar bekoorlijk
vonden.
Het was op een van deze avonden, nadat het gezelschap uiteen was gegaan, dat zij haar
voornemen ontrouw werd om haar hartsgeheim, dit ongeoorloofde en smartelijke, maar
vervoerende zielewonder diep in zich te bewaren en daar ook aan haar dochterlijke vriendin niets
over los te laten. Een onweerstaanbare behoefte zich uit te spreken dwong haar de belofte die zij
zichzelf had gedaan, te breken en de verstandige Anna in vertrouwen te nemen, niet alleen omdat
zij hunkerde naar liefdevol begrijpend medeleven, maar ook vanuit het verlangen om wat de
natuur bij haar teweegbracht als datgene wat het was: een menselijke merkwaardigheid, een
intelligent eerbewijs te laten brengen.
De beide dames waren bij natte sneeuwval omstreeks middernacht met een taxi naar huis
teruggekeerd. Rosalie rilde. 'Laat mij,' zei ze, 'lieve kind, nog een half uurtje bij jou in je
gezellige slaapkamer komen zitten. Ik heb het koud, maar mijn hoofd is gloeiend heet, en aan
slapen, vrees ik, zal zo vlug niet te denken zijn. Als jij een kop thee voor ons maakt, tot besluit,
dan zou dat geen slecht idee zijn, dacht ik. Die Rollwagense bowl, die voel je. Rollwagen brouwt
hem zelf, maar heeft daar niet de gelukkigste hand van en giet een dubieus sinaasappelstooksel in
de Moezel en daarbij dan Duitse sekt. We zullen morgen weer allemaal flinke hoofdpijn, een
lelijke hangover hebben. Op jou na dan. Jij bent voorzichtig en drinkt niet veel. Maar ik vergeet
mijzelf wanneer ik aan het praten ben en let er niet op dat ze mijn glas steeds bijvullen en ik
denk, het is nog het eerste glas. Ja, maak een kop thee voor ons, dat is een goed idee. Thee wekt
op, maar hij kalmeert tegelijkertijd, en een kop hete thee, op het juiste ogenblik gedronken, geeft
de verkoudheid geen kans. Bij de Rollwagens werd er veel te warm gestookt - zo scheen het mij
in ieder geval toe - en dan buiten dat kwakkelweer. Het zal toch niet het voorjaar zijn dat zich
daarin komt melden? Vanmiddag in de Hofgarten meende ik het inderdaad al op te snuiven.
Maar dat doet jouw dwaze moeder zodra de kortste dag maar voorbij is en het licht weer
toeneemt. Een goede gedachte dat je het elektrische kacheltje aandoet; de verwarming is hier al
lauw geworden. Lieve kind, jij weet hoe je het behaaglijk voor ons moet maken en een intieme
sfeer moet scheppen voor een klein gesprekje onder vier ogen voor het slapengaan. Zie je, Anna,
ik verlang er al een hele tijd naar om eens met jou van gedachten te wisselen waartoe je mij de
gelegenheid, daar heb je gelijk in, nooit hebt geweigerd te geven. Maar er zijn dingen, kind, die,
om uitgesproken, om besproken te worden, een bijzonder intieme sfeer nodig hebben, een
gunstig moment, dat de tong losmaakt...'
'Wat voor dingen, mama? Room kan ik je niet aanbieden. Een paar druppeltjes citroen?'
'Dingen van het hart, kind, dingen van de natuur, de wonderbaarlijke, de raadselachtige,
almachtige natuur, die soms zulke vreemde, tegenstrijdige, ja, onbegrijpelijke streken met ons
uithaalt. Dat weet jij ook. Ik heb, lieve Anna, de laatste tijd veel aan jouw vroegere - vergeef me
dat ik dit aanroer - aan jouw affaire van destijds met Brünner moeten denken, aan jouw leed dat
je mij op een ogenblik, niet zo heel anders dan dit, klaagde, en dat jij, verbitterd als je over jezelf
was, zelfs jouw schande noemde, namelijk vanwege het beschamende conflict waarin jouw
verstand, jouw oordeel, en jouw hart waren verwikkeld of, als je dat liever wilt, jouw zinnen.'
'Je verbetert jezelf zeer terecht, mama. Hart is sentimentele bedriegerij. Men moet niet iets hart
noemen wat iets heel anders is. Ons hart spreekt toch alleen waarachtig met instemming van het
oordeel en van het verstand.'
'Dat kun jij wel zeggen. Want jij bent altijd voor eenheid geweest en was van mening dat de
natuur al helemaal vanzelf harmonie bewerkstelligt tussen ziel en lichaam. Maar dat jij toen in
disharmonie leefde, namelijk tussen je verlangens en je oordeel, dat kun je niet ontkennen. Je
was zeer jong indertijd, en voor de natuur hoefde jouw verlangen zich niet te schamen, alleen
voor je oordeel, dat dit verlangen vernederend noemde. Het bestond niet voor je oordeel, en dat
was je schaamte en je lijden. Want je bent trots, Anna, zeer trots, en dat er een trots zou kunnen
zijn die alleen op het gevoel betrekking heeft, een trots van het gevoel zelf, die ontkent dat het
ergens voor moet bestaan en zich te verantwoorden heeft - voor het oordeel of verstand of zelfs
maar voorde natuur zelf - daar wil jij niets van weten en daarin verschillen wij van elkaar. Want
mij gaat het hart boven alles, en als de natuur het gevoelens ingeeft die het niet meer toekomen
en een tegenspraak schijnt te doen ontstaan tussen het hart en haar, zeker, dat is een pijnlijke
schaamte, maar de schaamte geldt alleen de onwaardigheid en is zoete verbazing, is in de grond
van de zaak eerbied voor de natuur en voor het leven, doordat het haar behaagt nog in te werken
op wat al afgeleefd is.'
'Lieve mama,' antwoordde Anna, 'laat mij vooral de eer afslaan die je mijn trots en mijn
verstand bewijst. Die hadden destijds jammerlijk het onderspit gedolven tegen wat jij poëtisch
het hart noemt, als niet een genadig lot tussenbeide was gekomen, en als ik eraan denk waartoe
mijn hart mij zou hebben gebracht, dan moet ik God danken dat het niet gegaan is zoals het dat
wenste. Ik ben wel de laatste die een steen zou mogen oprapen. Maar niet van mij is nu sprake,
maar van jou, en ik wil niet de eer afslaan dat jij je hart voor mij wilt openen. Want dat wil je
toch, niet waar? Je woorden wijzen erop, ze zijn alleen duister in hun algemeenheid. Wees zo
goed om uit te leggen hoe ik ze op jou moet betrekken en hoe ik ze moet begrijpen!'
'Wat zou je ervan zeggen, Anna, als je moeder op haar oude dag door een vurig gevoel was
gegrepen, zoals dat alleen de rijkdom van de jeugd, alleen de rijpe vrouwelijkheid en niet de
uitgebloeide van de ouderdom toekomt?'
'Waartoe het voorwaardelijke, mama? Blijkbaar is het zo met je gesteld. Je hebt lief?'
'Hoe je dat zegt, lieve schat! Hoe vrijmoedig en koen en openlijk je dat woord uitspreekt, dat
mij met zoveel moeite over de lippen zou komen, en dat ik in mijn diepste binnenste heb
opgesloten gehouden zo lange tijd, met alles wat het aan beschaamd geluk en lijden betekent,
heb verheimelijkt voor de hele wereld en ook voor jou, zo zorgvuldig, dat jij eigenlijk uit de
wolken zou moeten vallen, uit de wolken van je geloof aan de matrone-waardigheid van je
moeder! Ja, ik heb lief, heb vurig en begerend en zalig en treurig lief, zoals jij eens liefhad in je
jeugd. Voor het verstand kan mijn gevoel evenmin standhouden als eens het jouwe, en al ben ik
ook trots op de zielelente waarmee de natuur mij op wonderbare wijze heeft bedacht, ik lijd er
toch ook onder, zoals jij eens moest lijden, en ik werd er onweerstaanbaar toe gedreven alles
tegen je te zeggen.'
'Mijn lieve, beste mama! Zeg me gerust alles. Waar het zo moeilijk is te spreken, daar moet
worden gevraagd. Wie is het?'
'Het moet als een schok voor je komen, kind. Onze jonge huisvriend. De leraar van je broer.'
'Ken Keaton?'
'Hij.'
'Hij dus. Nu goed. Je hoeft er bij mij niet bang voor te zijn, mama, dat ik zal uitbarsten in een
"Onbegrijpelijk!", hoewel dat in de aard van de mensen ligt. Het is zo goedkoop en dom om een
gevoel waarin men zich niet kan verplaatsen, voor onbegrijpelijk uit te maken. En toch - hoezeer
ik ook moet vrezen dat ik je kwets - het is werkelijke interesse die mij deze vraag doet stellen: je
spreekt van een emotie die niet meer zou passen bij je jaren, je beschuldigt jezelf ervan
gevoelens te koesteren die je niet meer waardig bent. Heb je je ooit afgevraagd of hij, dit
jongmens, jouw gevoelens waardig is?'
'Hij, waardig? Ik begrijp nauwelijks wat je bedoelt. Ik heb lief, Anna. Ken is het heerlijkste aan
jonge mannelijkheid wat mij ooit onder ogen is gekomen.'
'En daarom houd je van hem. Zullen wij niet liever proberen oorzaak en gevolg van plaats te
laten wisselen en ze misschien zo in de juiste volgorde te zetten? Zou het niet zo kunnen zijn dat
hij in jouw ogen alleen maar zo heerlijk is omdat je in hem... omdat je van hem houdt?'
'O kind, je scheidt wat niet te scheiden is. In dit hart van mij zijn mijn liefde en zijn
heerlijkheid één.'
'Maar je lijdt, liefste, beste mama, en ik zou je zo oneindig graag willen helpen. Zou je niet
kunnen proberen om hem één ogenblik - één ogenblik maar, misschien zou dat al een heilzame
uitwerking op je hebben - niet in het verheerlijkende licht van je liefde te zien, maar bij daglicht,
in zijn werkelijke gedaante, als de aardige, innemende - zeker, dat geef ik graag toe! - innemende
jongen die hij is, maar die tot een hartstocht, tot lijden om hem, op zichzelf genomen toch
eigenlijk zo weinig aanleiding geeft?'
'Je bedoelt het goed, Anna, dat weet ik. Je wilt mij een weldaad bewijzen, daarvan ben ik
overtuigd. Maar niet ten koste van hem mag dat gebeuren, niet doordat je hem onrecht doet. En
onrecht doe je hem met je "daglicht", dat een zo vals, zo geheel en al misleidend licht is. Je
noemt hem aardig, noemt hem met moeite nog innemend en wilt daarmee zeggen dat hij een
doorsnee-iemand is en niets bijzonders. Maar het is juist een zeer buitengewoon iemand, wiens
leven je van ontroering vervult. Denk aan zijn eenvoudige komaf, hoe hij zich met ijzeren
wilskracht door het college heeft heen geslagen en daarbij in de geschiedenis en in de
lichamelijke oefeningen al zijn medeleerlingen overtrof, hoe hij toen in aller ijl de wapenrok
aantrok en zich als soldaat zo voortreffelijk weerde dat hij aan het eind honorably discharged
werd...'
'Neem mij niet kwalijk, maar dat wordt iedereen die zich niet direct aan eerloos gedrag heeft
schuldig gemaakt.'
'Iedereen. Steeds zinspeel je op zijn middelmatigheid en je wilt hem mij uit het hoofd praten
door hem zo niet rechtstreeks dan toch in bedekte termen als simpel, als een eenvoudige jongen
neer te zetten. Maar je vergeet dat eenvoud iets verhevens en zegevierends kan zijn, en dat zijn
eenvoud de grote democratische geest van zijn uitgestrekte geboorteland als achtergrond heeft...'
'Hij is helemaal niet zo gesteld op zijn land.'
'Daarom is hij er nog wel een echte zoon van, en als hij van Europa houdt, vanwege het
historische perspectief en de oude volksgebruiken, dan strekt ook dat hem tot eer en doet hem
zich gunstig onderscheiden van de grote meerderheid. Maar voor zijn land heeft hij zijn bloed
gegeven. Honorably discharged, zeg jij, wordt iedereen. Maar wordt ook iedereen voor zijn
dapperheid een medaille verleend, het Purple Heart, ten teken dat de heldenmoed waarmee
iemand zich tegen de vijand te weer heeft gesteld, hem op een verwonding, misschien een zware,
is komen te staan?'
'Ach, lieve mama, ik geloof, in de oorlog overkomt het de een en de ander weer niet, de een
sneuvelt en de ander komt er levend af, zonder dat dat met de dapperheid van de een of van de
ander veel heeft uit te staan. Is iemand zijn been er afgerukt of zijn nier kapotgeschoten, dan is
die medaille een troost en een kleine compensatie voor de pech die hij heeft gehad, maar een
bewijs van bijzondere dapperheid zal die meestal niet zijn.'
'In ieder geval heeft hij een van zijn nieren op het altaar van zijn vaderland geofferd!'
'Ja, zo onfortuinlijk was hij. En godlof kun je desnoods met één nier toe. Maar dan wel
desnoods, en het is toch een gebrek, een defect, de gedachte daaraan doet toch iets af aan de
heerlijkheid van zijn jeugd, en bij het daglicht waarin men hem zou moeten zien, hoort dat hij
ondanks zijn goede - of laten we zeggen: normale - figuur lichamelijk niet helemaal compleet,
een invalide en geen volledig mens meer is.'
'Grote God, Ken niet meer compleet, Ken geen heel mens! Arm kind van me, die is compleet
tot aan de complete heerlijkheid toe en hij kan het met het grootste gemak zonder die ene nier
stellen - niet alleen naar zijn eigen mening, maar naar de mening van iedereen, van de vrouwen
namelijk, die allemaal achter hem aan zitten, en bij wie hij dan ook wel zijn pleziertjes zal
vinden! Lieve, goede, verstandige Anna, weet je dan niet waarom ik je, hoofdzakelijk, in
vertrouwen heb genomen en dit gesprek met je ben begonnen? Omdat ik je wilde vragen, en er
jouw eerlijke mening over wilde horen, of hij volgens jouw waarnemingen en overtuiging een
verhouding heeft met Louise Pfingsten, of met Amélie Lützenkirchen, of misschien met allebei,
waarvoor hij beslist compleet genoeg zou zijn?! Dat is het waarover ik in de meest kwellende
onzekerheid verkeer, en ik zou daar zo graag klare wijn over geschonken krijgen door jou, die de
dingen met een koeler hoofd, bij daglicht om zo te zeggen, kunt bezien...'
'Arme schat van een mama, wat kwel je jezelf, wat heb je het moeilijk! Het doet mij zo'n pijn.
Nee hoor, ik geloof van niet - ik weet immers niet veel van het leven dat hij leidt en voel mij niet
geroepen er mijn licht over op te steken - ,maar ik geloof van niet en heb nooit horen zeggen dat
er tussen hem en mevrouw Pfingsten of mevrouw Lützenkirchen zulke betrekkingen bestaan als
waar jij bevreesd voor bent. Alsjeblieft, maak je daarover toch niet ongerust!'
'God geve, kind, dat je dat niet maar zegt om mij te troosten en balsem op de pijnlijke plek te
gieten, uit medelijden! Maar zie je, medelijden - al zoek ik het misschien zelfs bij je - is ook
alweer totaal niet op zijn plaats, omdat mijn kwelling en schaamte mij immers van
gelukzaligheid vervullen en ik heel trots ben op de smartelente van mijn ziel, bedenk dat, kind, al
heeft het er dan misschien de schijn van dat ik om medelijden bij je bedel!'
'Ik vind niet dat je bedelt. Maar geluk en trots, die zijn in een dergelijk geval toch nauw
verbonden met lijden, ze zijn daarmee één, en al zou je geen medelijden zoeken, dan verdien je
het toch van degenen die van je houden en die jou toewensen dat je medelijden had met jezelf en
dat je je van deze absurde betovering probeerde te bevrijden... Vergeef mij mijn woorden! Het
zullen vast de verkeerde zijn, maar ik kan me geen zorgen maken om woorden. Om jou, schat,
maak ik mij zorgen, en niet pas sinds vandaag, niet pas sinds je mij deze bekentenis hebt gedaan,
waarvoor ik je dankbaar ben.
Je hebt je geheim met grote zelfbeheersing in je bewaard, maar dat er zo'n geheim was, dat het
met jou al maanden heel bijzonder en eigenaardig was gesteld, dat kon toch voor degenen die
van je houden onmogelijk verborgen blijven, en ze zagen het met gemengde gevoelens.'
'Wie bedoel je met "ze"?'
'Ik spreek van mijzelf. Je bent de laatste tijd opvallend veranderd, mama - dat wil zeggen: niet
veranderd, ik zeg het niet goed, want je bent wel dezelfde gebleven, en als ik zeg: veranderd, dan
bedoel ik daarmee dat er een soort verjonging over je is gekomen - wat ook weer niet het goede
woord is, want natuurlijk kan er van een echte en feitelijk aanwijsbare verjonging van je lieve
verschijning niet gesproken worden. Maar het kwam mij af en toe zo voor, een paar tellen lang,
op een zekere fantasmagorische wijze, alsof zich uit je lieve matronengestalte opeens de mama
van twintig jaar geleden losmaakte, zoals ik die kende toen ik een jong meisje was - ja, meer
nog, ik meende je plotseling te zien zoals ik je nooit gezien heb, namelijk zoals je eruitgezien
kunt hebben toen je zelf een heel jong meisje was. En deze zinsbegoocheling, als het alleen maar
een zinsbegoocheling was, want er was iets werkelijks aan, had mij toch plezier moeten doen,
had mijn hart toch van blijdschap moeten laten opspringen, niet waar? Maar dat deed ze niet, ze
maakte het hart daarentegen zwaar, en juist op die ogenblikken waarop je je voor mijn ogen
verjongde, had ik diep medelijden met je. Want tegelijkertijd zag ik immers dat je leed, en dat de
fantasmagorie waar ik van spreek, niet alleen iets met je lijden uitstaande had, maar daar
welhaast de uitdrukking, de verschijningsvorm van was, een "smartelente", zoals je je zoeven
uitdrukte. Lieve mama, hoe komt het dat je je zo uitdrukt? Het ligt niet in je aard. Je bent een
eenvoudige ziel, hoogst beminnenswaardig; je ogen kijken goed en helder naar natuur en wereld,
niet in boeken, je hebt nooit veel gelezen. Je hebt tot dusver geen behoefte gehad aan woorden
zoals dichters ze vormen, zulke schrijnende en gekwetste woorden, en als je dat dan toch doet,
heeft dat iets van...'
'Waarvan dan, Anna? Als dichters zulke woorden gebruiken, dan doen ze dat omdat ze ze
kunnen gebruiken, omdat gevoel en beleving ze uit hen te voorschijn brengen, en dal zal ook wel
het geval zijn bij mij, aan wie ze naar jouw mening niet toekomen. Dat is niet juist. Ze komen
diegene toe die ze nodig heeft, en hij voelt geen schroom voor ze, daar ze uit hem te voorschijn
worden gebracht. Die zinsbegoocheling van jou echter, of die fantasmagorie, wat je namelijk bij
mij meent te zien, dat zal ik je verklaren. Het was het werk van zijn jeugd. Het was de
krachtsinspanning van mijn ziel om het zijn jeugd na te doen, om er niet in schaamte en schande
voor te hoeven vergaan.'
Anna huilde. Zij hielden elkaar in de armen en hun tranen vermengden zich.
'Ook dit,' bracht het manke meisje met moeite uit, 'ook wat je daar nu zegt, lieveling, is verwant
aan dat vreemde woord dat je hebt gebruikt, en het heeft, net als dit, uit jouw mond iets van
vernietiging. Deze onzalige bevlieging vernietigt je, ik zie het met mijn ogen, ik hoor het aan je
praten. Wij moeten er een halt aan toeroepen, er een einde aan maken, er jou van redden tot elke
prijs. Je vergeet, mama, wanneer je niet meer ziet. Het enige waarop het aankomt is een besluit te
nemen, een reddend besluit. De jongeman mag niet meer bij ons komen, wij moeten niet langer
van zijn diensten gebruik maken. Dat is niet genoeg. Je ziet hem ergens anders op een partij.
Goed, dan moeten we hem ertoe overhalen de stad te verlaten. Ik durf het wel aan om hem zo ver
te brengen. Ik zal vriendschappelijk met hem praten, hem voorhouden dat hij zijn tijd hier
verknoeit en verdoet, dat hij Düsseldorf nu wel gezien heeft en dat hij hier niet ten eeuwigen
dage mag blijven hangen. Düsseldorf is Duitsland niet, hij zou het land beter en verder moeten
leren kennen, München, Hamburg, Berlijn, die zijn er ook nog en wachten op een kennismaking.
Ik zal hem zeggen dat hij zich mobiel moet houden, hier en daar een poosje wonen voordat hij,
zoals het zijn natuurlijke plicht is, naar zijn vaderland terugkeert en een degelijk beroep gaat
uitoefenen, in plaats van in Europa de invalide taalleraar uit te hangen. Ik zal hem dat wel aan
zijn verstand brengen. En wil hij niet en houdt hij vast aan Düsseldorf, waar hij nu eenmaal zijn
contacten heeft, wel, mama, dan vertrekken wij zelf. Dan geven we dit huis op en gaan in
Keulen, Frankfort of op een mooie plek in de Taunus wonen, en jij laat hier achter wat jou
kwelde en jou dreigde te vernietigen, en je vergeet met behulp van het niet-meer-zien. Men moet
vooral niet meer zien, dat is een onfeilbaar middel, want niet kunnen vergeten, dat bestaat niet.
Jij mag het een schande vinden dat je vergeet, maar je doet het, daar kun je van op aan. En in de
Taunus geniet je dan van de mooie natuur en je bent weer onze oude, lieve mama.'
Aldus Anna met veel overtuigingskracht, maar hoe geheel vergeefs!
'Hou op, hou op, Anna, geen woord meer van wat je daar zegt, ik kan het niet horen! Je huilt
met mij, en je zorg is liefdevol, maar wat je zegt, de voorstellen die je doet, die zijn onmogelijk
en ontzettend voor mij. Wegjagen, hem? Vertrekken, wij? Op welke dwaalwegen brengt je
bezorgdheid je?! Je spreekt van de mooie natuur, maar je geeft haar een klap in het gezicht met je
verlangens, je wilt dat ik haar een klap in het gezicht geef, doordat ik de smartelente verstik
waarmee zij mijn ziel op wonderbaarlijke wijze zegent! Wat een zonde zou dat zijn, wat een
ondank ook, wat een trouweloosheid jegens haar, de natuur, en wat een verloochening van het
geloof aan haar goedertierenheid! Weet je nog, Sara, hoe die zondigde? Die lachte bij zichzelf
achter de deur en sprak: "Zal ik wellust hebben, nadat ik oud geworden ben, en mijn heer oud
is?" God de Heer zei echter geprikkeld: "Waarom heeft Sara gelachen?" Naar mijn mening lachte
zij niet zozeer vanwege haar eigen uitgedroogde leeftijd als wel omdat ook Abraham, haar heer,
zo heel oud en bedaagd was, negenennegentig al. Welke vrouw zou niet moeten lachen bij de
gedachte om met een negenennegentigjarige wellust te hebben, al mag dan het liefdeleven van de
mannen minder scherp afgebakend zijn dan het vrouwelijke. Maar mijn heer is jong, piepjong, en
hoeveel te lichter en verlokkender moet voor mij de gedachte... Ach, Anna, mijn trouwe kind, ik
pleeg wellust, van schaamte en schande vervulde wellust in mijn bloed, in mijn wensdromen en
kan die niet opgeven, kan niet naar de Taunus vluchten, en als jij Ken overreedt om hier vandaan
te gaan - ik geloof dat ik je zou haten tot in de dood!'
De pijn waarmee Anna deze teugelloze, dronken woorden aanhoorde was groot.
'Liefste mama,' zei ze met verstikte stem, 'je windt je te zeer op. Wat jij nu nodig hebt is rust en
slaap. Neem twintig druppels valeriaan in water, of vijfentwintig mag ook. Dit onschuldige
middeltje biedt vaak goede hulp. En wees ervan verzekerd dat ik uit mijzelf niets zal ondernemen
wat tegen jouw gevoel in gaat. Laat deze verzekering je ook ter geruststelling dienen, waaraan
mij alles is gelegen! Als ik geringschattend heb gedaan over Keaton, die ik respecteer als
voorwerp van jouw genegenheid, ofschoon ik hem moet verwensen als oorzaak van jouw lijden,
dan zul je begrijpen dat ik daarmee ook alleen maar je gemoedsrust op het oog had. Voor je
vertrouwen ben ik je oneindig dankbaar en ik hoop, ja, ik ben er vast van overtuigd, dat je je toch
iets opgeluchter voelt nu je je tegenover mij hebt uitgesproken. Misschien was dit uitspreken de
voorwaarde voor je genezing - ik bedoel: voor het herstel van je gemoedsrust. Dit lieve, vrolijke,
ons allen dierbare hart zal zichzelf hervinden. Het heeft lief en het lijdt daaronder - geloof je niet
dat het, laten we zeggen: mettertijd zou kunnen leren liefhebben zonder te lijden en in
overeenstemming met het verstand? Zie je, de liefde...' (Anna zei dit terwijl zij haar moeder
zorgzaam naar haar slaapkamer bracht om daar zelf de valeriaan voor haar in het glas te
druppelen) 'de liefde, wat is dat niet allemaal, hoeveel verschillende dingen worden niet met haar
naam gedekt, en hoezeer is ze toch steeds weer het ene! De liefde van een moeder voor haar zoon
bij voorbeeld - ik weet het, Eduard ligt jou niet zo na aan het hart -, maar deze liefde kan zeer
innig, zeer hartstochtelijk zijn, ze kan zich fijn, maar duidelijk van de liefde voor een kind van
het eigen geslacht onderscheiden en toch geen ogenblik de grenzen van de moederliefde
overschrijden. Hoe zou het zijn wanneer je de omstandigheid dat Ken je zoon zou kunnen zijn
zodanig zou laten werken, dat je de tederheid die je voor hem koestert op het moederlijke instelt,
dat je die voor je eigen bestwil naar het moederlijke verlegt?'
Rosalie glimlachte door haar tranen heen.
'Opdat er het juiste evenwicht heerst tussen lichaam en ziel, niet waar?' spotte zij treurig. 'Mijn
lieve kind, hoe groot is het beroep dat ik op je verstandigheid doe, hoe belast ik, misbruik ik die!
Het is niet juist van mij, want vergeefs roep ik haar hulp in. Het moederlijke - dat is denk ik ook
weer zo iets als de Taunus... Druk ik me niet helemaal helder meer uit? Ik ben doodmoe, je hebt
gelijk. Heb dank, lieveling, voor je geduld, voor je medeleven! Dank ook, dat je Ken respecteert
ter wille van wat je mijn genegenheid noemt. En haat hem niet tegelijkertijd, zoals ik jou zou
moeten haten als je hem zou wegjagen! Hij is het werktuig dat de natuur gebruikt om in mijn ziel
haar wonder te verrichten!'
Anna liet haar alleen. Een week ging voorbij, gedurende welke Ken twee keer bij de Tümmlers 's
avonds bleef eten. De eerste keer was ook een al wat ouder echtpaar uit Duisburg te gast,
bloedverwanten van Rosalie: de vrouw was een nicht van haar. Anna, die wel wist dat van
bepaalde betrekkingen en emotionele spanningen haast onontkoombaar een fluïdum van
opvallendheid uitgaat, juist op hen die er heel ver van af staan, observeerde de gasten scherp. Zij
zag de nicht een paar keer met verwondering van Keaton naar de gastvrouw kijken, zag op een
gegeven ogenblik zelfs een glimlach onder de knevel van de man. Op deze avond bemerkte zij
ook een verandering in Kens houding tegenover haar moeder, een plagerige omschakeling en
aanpassing van zijn reacties, en dat hij er geen genoegen mee nam wanneer zij, moeizaam
genoeg, voorwendde zich niet om hem te bekommeren, maar haar dwong aandacht aan hem te
besteden. De andere keer was er verder niemand bij. Mevrouw von Tümmler verwaardigde zich
toen tot een potsierlijke, voor haar dochter bestemde en door het gesprek met haar ingegeven
vertoning, waarmee zij met zekere raadgevingen van Anna de spot dreef en tegelijkertijd deze
travestie in haar voordeel liet werken. Het was namelijk gebleken dat Ken de nacht daarvoor
uitgebreid aan de zwier was geweest, met een paar goede vrienden, een leerling van de
schildersacademie en twee fabrikantenzonen, tot in de ochtend toe een kroegentocht had
gehouden en met een fikse kater, een hangover eerste klas, zoals Eduard zei, die de zaak aan de
openbaarheid had prijsgegeven, bij de familie von Tümmler was gearriveerd. Bij het afscheid,
toen men elkaar goedenacht zei, keek Rosalie haar dochter een ogenblik met opgewonden
schalksheid aan, ja, hield haar blik eerst nog op haar gericht terwijl zij de jonge man al bij zijn
oorlelletje pakte en tegen hem zei: 'En jij, zoontje, neem van mama Rosalie een ernstige
vermaning in ontvangst en laat het je gezegd zijn dat haar huis alleen voor mensen van
respectabel gedrag openstaat en niet voor nachtbrakers en feestinvaliden, die ternauwernood nog
in staat zijn Duits te spreken of zelfs maar uit hun ogen te kijken! Heb je dat gehoord, deugniet?
Beter je leven! Als er slechte jongens zijn die je willen verleiden, ga dan niet met ze mee en
spring in het vervolg niet zo roekeloos met je gezondheid om! Zul je je leven beteren, je leven
beteren?' Aldoor trok ze hem daarbij aan zijn oorlelletje, en Ken gaf bij elk klein rukje
overdreven mee, deed alsof de straf ik weet niet hoe pijnlijk was en kromde zich met de zieligste
grimassen onder haar hand, waarbij hij zijn aardige witte tanden ontblootte. Zijn gezicht was heel
dicht bij het hare, en in dit nabije gezicht zei ze nog: 'Want doe je het nog een keer en beter je je
leven niet, stout zoontje van me, dan verban ik je uit de stad, weet je dat wel? Ik stuur je naar een
stille plek in de Taunus, waar de natuur wel heel mooi is, maar waar je niet aan verleidingen
blootstaat en je de boerenkinderen Engelse les mag geven. Slaap je zwarte kater er voor deze
keer nog maar uit, booswicht!' En zij liet zijn oor los, nam afscheid van de nabijheid van zijn
gezicht, keek Anna nog eenmaal met bleke schalksheid aan en ging.
Acht dagen later deed zich iets buitengewoons voor, dat Anna von Tümmler uitermate
verbaasde, aangreep en verwarde - in zoverre verwarde, dat zij er voor haar moeder wel blij om
was, maar daarbij niet goed wist of zij het als een geluk of ongeluk moest beschouwen. Haar
werd om tien uur 's morgens door het dienstmeisje gevraagd naar de kamer van mevrouw te
komen. Daar het kleine gezin gescheiden ontbeet - Eduard eerst, dan Anna, de vrouw des huizes
het laatst - had zij haar moeder die dag nog niet gezien. Rosalie lag op de chaise-longue in haar
slaapkamer, met een dunne kasjmierdeken toegedekt, bleekjes, maar met een rood neusje. Zij
knikte de stampend binnentredende dochter met een glimlach van een ietwat gemaakte matheid
toe, zei echter niets en liet deze vragen: 'Wat is er, mama? Je bent toch niet ziek?'
'O nee, kindje, maak je niet ongerust, een ziekte is het niet. In plaats van je te laten roepen, had
ik heel graag zelf naar je toe willen komen om je te begroeten. Maar ik moet een beetje worden
ontzien, ik zie mij enigszins genoodzaakt mij rustig te houden, zoals wij vrouwen dat zo nu en
dan moeten.'
'Mama! Hoe moet ik je woorden opvatten?'
En Rosalie richtte zich op, sloeg haar armen om de hals van haar dochter, waardoor zij haar
naar zich omlaag trok, op de rand van de chaise-longue, en fluisterde, wang tegen wang, in haar
oor, snel, gelukzalig, in één adem: 'Victorie, Anna, victorie, het is teruggekomen, teruggekomen
na een zo lange onderbreking, in volle natuurlijkheid en helemaal zoals het hoort voor een rijpe,
levendige vrouw! Dierbaar kind, welk een wonder! Wat doet de grote, goede natuur daar voor
een wonder bij mij en zegent daarmee mijn geloof! Want ik heb geloofd, Anna, en niet gelachen,
daar beloont de goede natuur mij nu voor en neemt terug wat zij met mijn lichaam al scheen te
hebben geregeld, ze laat het een vergissing zijn en herstelt weer de harmonie tussen ziel en
lichaam, maar op een andere manier dan jij wilde dat het zou gebeuren. Niet zo, dat de ziel
berustend het lichaam zijn werk bij haar laat doen en zich door hem laat overbrengen in de
waardige matronestaat, maar omgekeerd, omgekeerd, lieve kind, zo, dat de ziel zich als
meesteresse over het lichaam doet kennen. Wens mij geluk, lieveling, want ik ben heel gelukkig!
Want ik ben immers weer vrouw, een volledig mens weer, een capabele vrouw, ik mag mij de
mansjeugd waardig voelen, die mij in haar ban heeft, en ik hoef er niet meer met het gevoel van
onmacht mijn ogen voor neer te slaan. De levensroede waarmee ze me sloeg heeft niet alleen
mijn ziel, maar heeft ook mijn lichaam getroffen en dit weer tot een stromende bron gemaakt.
Geef mij een zoen, mijn vertrouwde kind, noem mij gelukkig, zo gelukkig als ik ben, en prijs
met mij de wonderdadige macht van de grote en goede natuur!'
Zij zakte terug, sloot de ogen en glimlachte zelfingenomen, het neusje hoogrood.
'Lieve, beste mama,' zei Anna, bereidwillig genoeg om in de vreugde te delen en toch met
beklemd gemoed, 'dit is werkelijk een grote, ontroerende gebeurtenis en een teken van de
heerlijkheid van jouw natuur, die zich al manifesteerde in de frisheid van je gevoel en dit nu ook
nog een dergelijke macht toestaat over je lichamelijke leven. Je ziet, ik ben het geheel met jouw
opvatting eens dat wat jou lichamelijk is wedervaren, het resultaat is van de gesteldheid van de
ziel, van de jeugdige kracht van je gevoel. Wat ik zo nu en dan ook gezegd mag hebben over
deze dingen - voor zo bekrompen mag je me niet aanzien dat ik het psychische elke macht over
het lichamelijke zou ontzeggen en in de verhouding tussen deze beide alleen dit laatste de
beslissende stem zou toekennen. Dat beide van elkaar afhankelijk zijn, zoveel weet ik ook wel
van de natuur en haar eenheid. Hoezeer de ziel ook onderworpen mag zijn aan de gesteldheden
van het lichaam, wat zij daar van haar kant in vermag te bewerkstelligen, grenst dikwijls aan het
wonderbaarlijke, en jouw voorbeeld is een van de prachtigste. En toch, laat mij je dit zeggen: dit
mooie, blijde voorval, waar je zo trots op bent - en terecht, je mag er zeker trots op zijn -, het kan
op mij, zoals ik nu eenmaal ben, toch niet zo'n indruk maken als op jou. Ik vind dat het niet zo
veel aan de zaak verandert, mijn geweldige mama, en mijn bewondering voor jouw natuur wordt
er niet wezenlijk groter door - of voor de natuur in het algemeen. Ik, mankepoot en oude vrijster
die ik ben, heb goede reden om aan het lichamelijke niet zo heel veel waarde te hechten. Jouw
frisheid van gevoel, juist in tegenstelling tot de leeftijdstoestand van je lichaam, wilde mij al
indrukwekkend genoeg voorkomen. Victorie genoeg - bijna als een zuiverder overwinning van
het psychische wilde het mij voorkomen dan nu dit, waardoor de onverwoestbaarheid van je
karakter een organisch feit is geworden.'
'Zwijg jij maar liever, mijn arm kind! Wat jij mijn frisheid van gevoel noemt, en waaraan je
zegt je gelaafd te hebben, dat heb je mij min of meer onomwonden als zotternij voorgesteld
waarmee ik mij belachelijk maakte, en je hebt mij de raad gegeven om mij op het moederlijke
levensdeel terug te trekken, mijn gevoel af te stellen op het moederlijke. Ei, daarvoor was het dan
toch te vroeg geweest, geloof je dat nu ook niet, Annaatje? De natuur heeft zich ertegen
uitgesproken, Zij heeft zich mijn gevoel tot haar zaak gemaakt en heeft mij op niet mis te
verstane wijze te kennen gegeven dat het zich niet heeft te schamen voor haar en voor de
bloeiende jeugd wie het betreft. En dan geloof je werkelijk dat dat niet veel aan de zaak
verandert?'
'Wat ik bedoel, lieve, heerlijke mama, is in ieder geval niet dat ik het woord van de natuur geen
waarde toeken. Het is vooral niet dat ik de blijdschap die je over haar uitspraak voelt voor je wil
bederven. Je zult het niet willen geloven. Toen ik zei dat het gebeurde niet veel aan de zaak
veranderde, had dat betrekking op de uiterlijke werkelijkheid, op het praktische aspect zogezegd.
Toen ik je de raad gaf, je innig toewenste, dat je je zelf ertoe zou kunnen brengen, het zou je
misschien niet eens moeilijk vallen, om je gevoelens voor de jonge man - vergeef me dat ik zo
koel over hem spreek - voor onze vriend Keaton dus - binnen de perken van het moederlijke te
brengen, toen was mijn hoop gebaseerd op het feit dat hij jouw zoon had kunnen zijn. Aan dit
feit, nietwaar, is toch niets veranderd, en het kan niet anders dan dat de verhouding tussen jou en
hem van beide kanten, van jouw en ook van zijn kant, daardoor wordt bepaald.'
'En ook van zijn kant. Jij spreekt van beide kanten, maar bedoelt alleen de zijne. Jij gelooft niet
dat hij op een andere manier van mij zou kunnen houden dan hoogstens als een zoon?'
'Dat wil ik niet zeggen, liefste, beste mama.'
'Hoe zou je dat ook kunnen, Anna, mijn trouwe kind! Bedenk wel, je hebt daar het recht niet
toe, niet de nodige autoriteit in liefdesaangelegenheden. Je hebt niet zo'n erg scherpe blik wat dat
soort dingen aangaat, omdat jij vroegtijdig hebt geresigneerd, hartje, en je ogen hebt afgewend
van dergelijke zaken. Het geestelijke bood je compensatie voor het natuurlijke, dat is een goed
ding, gelukkig voor jou, het is mooi. Maar hoe wil jij oordelen en mij veroordelen tot
hopeloosheid? Je hebt geen opmerkingsgave en je ziet niet wat ik zie, vangt de tekens niet op,
die er voor mij op wijzen dat zijn gevoel bereid is het mijne te beantwoorden. Wil jij beweren dat
hij op zulke momenten alleen maar een spelletje met mij speelt? Houd je hem eerder voor brutaal
en harteloos dan dat je mij de hoop gunt op een instemming van zijn gevoel met het mijne? Wat
zou daar voor wonderbaarlijks aan zijn? Met al je distantie tot het liefdeleven zal het jou niet
onbekend zijn dat jongelieden heel vaak aan een gerijpte vrouwelijkheid de voorkeur geven
boven de onervaren jeugd, het type van het domme gansje. Er kan daar best een terugverlangen
naar de moeder in het spel zijn, zoals omgekeerd moederlijke gevoelens kunnen meevloeien in
de hartstocht van een vrouw op leeftijd voor een jonge man. Tegen wie zeg ik dat? Het is net of
ik jou kort geleden zelf in een gesprek iets dergelijks heb horen zeggen.'
'Heus? In ieder geval heb je gelijk, mama. Ik geef je trouwens in alles gelijk wat je zegt.'
'Dan mag je mij niet hopeloos noemen, en zeker niet vandaag, nu de natuur zich voor mijn
gevoel heeft verklaard. Je mag het niet, ondanks mijn grijze haren, waar jij, naar het mij
toeschijnt, je blik op richt. Ja, ik ben helaas tamelijk grijs. Het is verkeerd geweest dat ik niet al
lang geleden mijn haar ben gaan verven. Nu kan ik daar niet opeens mee beginnen, hoewel de
natuur mij daar in zekere zin toe heeft gemachtigd. Maar aan mijn gezicht kan ik het een en
ander doen, niet alleen door massage, maar ook door een ietsje rouge te gebruiken. Jullie
kinderen zullen daar toch geen aanstoot aan nemen?'
'Hoe zouden wij, mama. Eduard merkt het helemaal niet als je daarbij met enige discretie te
werk gaat. En ik... ik vind wel dat het kunstmatige niet helemaal wil passen bij je natuurgevoel,
maar het is toch beslist geen zonde tegen de natuur om haar op deze zo gebruikelijke wijze een
handje te helpen.'
'Niet dan? En het gaat er toch om te voorkomen dat in Kens gevoelens de hang naar het
moederlijke een te grote, een overwegende rol speelt. Dat zou tegen mijn hoop ingaan. Ja, lieve,
trouwe kind, dit hart - ik weet het, jij spreekt en hoort niet gaarne van "hart" - maar mijn hart
zwelt van trots en vreugde bij de gedachte hoe volkomen anders ik zijn jeugd nu tegemoet zal
treden, met welk een ander zelfvertrouwen. Zwellen doet het hart van je moeder van hoop op
geluk en leven!'
'Wat heerlijk, liefste mama! En wat fijn van je dat jij mij in jouw blijdschap laat delen! Ik deel
die, deel die van harte, daar zul je niet aan twijfelen, ook niet als ik zeg dat mijn blijdschap om
en met jou vermengd is met een tikje bezorgdheid - net iets voor mij, vind je niet? - een tikje
ongerustheid, praktische ongerustheid, om het woord te herhalen dat ik bij gebrek aan een beter
al een keer eerder gebruikte. Jij spreekt van je hoop en alles wat jou daartoe het recht geeft - ik
vind, in de eerste plaats is dat doodeenvoudig de lieve persoon die je bent. Maar je laat na deze
hoop nader te bepalen en mij te zeggen waarop ze zich richt, waarop ze in de werkelijkheid van
het leven uit is. Ben je van plan te gaan hertrouwen? Ken Keaton onze stiefvader te laten
worden? Met hem voor het altaar te verschijnen? Het mag laf van mij zijn, maar aangezien het
verschil in jaren tussen jullie met dat tussen moeder en zoon gelijkstaat, ben ik wat bevreesd
voor de bevreemding die deze stap zou wekken.'
Mevrouw von Tümmler keek haar dochter met grote ogen aan.
'Nee,' antwoordde zij, 'deze gedachte is nieuw voor mij, en als het je geruststelt, kan ik je
verzekeren dat zij mij ook vreemd is. Nee, Anna, malle meid, ik ben niet van plan jullie een
vierentwintigjarige stiefvader te geven. Hoe zonderling van jou om zo star en vroom van "altaar"
te spreken!'
Anna zweeg, de ogen met een op en neer gaan van de leden langs haar moeder heen starend in
het niets.
'Hoop,' zei deze, 'wie zal haar bepalen, zoals jij dat verlangt? Hoop is hoop, hoe wil je dat ze
zichzelf, zoals jij het noemt, naar een praktisch doel vraagt? Wat de natuur bij mij heeft gedaan,
is zo mooi - alleen iets moois kan ik ervan verwachten, maar ik kan je niet zeggen hoe ik denk
dat het komt, op welke manier het werkelijkheid zal worden en waar het toe zal leiden. Dat is de
hoop. Ze denkt helemaal niet - nog het allerminst aan het altaar.'
Anna's lippen waren licht samengeknepen. Van daartussen kwam het zachtjes, als
onwillekeurig en met tegenzin: 'Dat zou een relatief verstandige gedachte zijn.'
Met verbijstering bezag mevrouw von Tümmler het manke meisje, dat haar niet aankeek, en
trachtte haar gelaatsuitdrukking te doorgronden.
'Anna!' riep zij op gedempte toon. 'Wat zijn je gedachten en wat voor houding neem je aan?
Laat mij je bekennen dat ik je helemaal niet terugken! Zeg eens, wie is nu de kunstenares van
ons beiden, ik of jij? Nooit had ik kunnen denken dat jij wat onbevooroordeeldheid betreft zo bij
je moeder ten achter zou kunnen blijven, en niet ten achter bij haar, maar ook ten achter bij de
tijd en zijn vrijere zeden! In je kunst ben je zo vooruitstrevend en houd je je bezig met het
nieuwste van het nieuwste, zodat iemand van mijn simpele gaven moeite heeft het alleen al te
volgen. Maar wat de moraal betreft schijn jij God weet wanneer te leven, heel ver terug, voor de
oorlog. Wij hebben toch nu de Republiek, wij hebben de vrijheid, en de ideeën zijn heel erg
veranderd in de richting van het ongedwongene, lossere, dat is op alle gebied te zien. Zo is het
tegenwoordig onder de jongelui bon ton dat ze de pochet, waarvan vroeger altijd maar een puntje
zichtbaar was in het borstzakje, ver laten uitsteken - als een vlag laten ze hem uithangen, de
halve pochet - heel duidelijk is daarin een teken en zelfs een bewuste demonstratie van een
republikeinse versoepeling van de normen te zien. Ook Eduard laat zijn pochet op die manier
naar de mode uithangen, en ik zie het met een zeker plezier.'
'Heel leuk geobserveerd, mama. Maar ik geloof dat jouw pochet-symbool in Eduards geval niet
erg persoonlijk is op te vatten. Je zegt zelf vaak dat de jongeman - en dat is hij zo langzamerhand
toch wel - veel weg heeft van onze vader, de luitenant. Het is op dit moment misschien niet
helemaal tactvol dat ik de persoon van papa in ons gesprek en in onze gedachten betrek. En
toch...'
'Anna, jullie vader was een voortreffelijk officier en is op het veld van eer gevallen, maar een
loszinnig heer was hij, en een man van slippertjes tot op het allerlaatst, het treffende voorbeeld
van de onnauwkeurige begrensdheid van het mannelijke geslachtsleven, en onophoudelijk heb ik
om zijnentwille beide ogen toe moeten knijpen. Ik kan het daarom niet bijzonder tactloos vinden
dat jij hem ter sprake brengt.'
'Des te beter, mama - als ik dat zo mag zeggen. Maar papa was edelman en officier en leefde
bij alles wat jij zijn loszinnigheid noemt, binnen bepaalde erecodes, die mij niet veel zeggen,
maar waar Eduard, naar ik geloof, het een en ander van heeft meegekregen. Niet alleen uiterlijk,
wat bouw en gezicht betreft, lijkt hij op zijn vader. Onder bepaalde omstandigheden zou hij
onwillekeurig net zo reageren als hij.'
'Hetgeen wil zeggen - onder wat voor omstandigheden?'
'Lieve mama, laat ik geheel openhartig zijn, zoals wij dat altijd tegen elkaar zijn geweest! Het
is heel wel denkbaar dat betrekkingen zoals jij je die tussen Ken Keaton en jou voorstelt, geheel
in het verborgene blijvend, nooit aan de andere mensen bekend hoeven worden. Ik heb echter
mijn twijfels of dat gezien jouw heerlijke impulsiviteit, jouw beminnenswaardige onvermogen te
veinzen en van je hart een moordkuil te maken, wel helemaal zal lukken. Laat de een of andere
brutale vlerk tegen onze Eduard spottende toespelingen maken, hem te verstaan geven dat naar
men weet zijn moeder - nu ja, hoe zegt men dat - er niet zo'n nette levenswandel op nahoudt, en
hij zou erop slaan, hij zou de knaap een draai om de oren geven, en wie weet wat voor gevaarlijk
soort strafbare domheden nog meer uit zijn ridderlijkheid zouden voortkomen.'
'In 's hemelsnaam, Anna, wat verzin je allemaal! Je maakt me bang! Ik weet het, je doet het uit
bezorgdheid, maar wreed is die, jouw bezorgdheid, wreed als het kinderoordeel over een
moeder...'
Rosalie moest even huilen. Anna was haar behulpzaam bij het drogen van haar tranen door
liefdevol de hand te leiden waarin zij haar zakdoekje had.
'Liefste, beste mama, vergeef me! Ik doe zo ongaarne pijn! Maar jij - spreek niet van een
kinderoordeel! Denk je dat ik niet - nee, niet met verdraagzaamheid, dat klinkt al verwaand -
maar met eerbied en de grootste consideratie zou staan te kijken bij datgene wat jij nu eenmaal
als jouw geluk beschouwt? En Eduard - ik weet nauwelijks hoe ik op hem kwam - alleen door
zijn republikeinse pochet. Niet van ons is hier sprake, noch ook maar van de mensen. Maar van
jou, mama. Kijk, jij noemde jezelf onbevooroordeeld. Maar ben je dat werkelijk? Wij hadden het
over papa en over bepaalde traditionele opvattingen waarin hij leefde en waarmee in zijn ogen de
slippertjes, die jou verdriet deden, niet in strijd waren. Dat jij ze hem telkens weer hebt vergeven,
kwam doordat jij - zie dat toch in - in de grond van de zaak dezelfde mening was toegedaan,
namelijk dat ze ook in jouw ogen met libertinage in eigenlijke zin niets te maken hadden.
Daarvoor was hij niet geboren, en hij was er geestelijk niet op berekend. Ook jij bent dat niet -
hoogstens ik, als kunstenares, ben hierin uit de aard geslagen, maar ik ben weer op een andere
manier ongeschikt om van mijn emancipatie en morele gedeklasseerdheid gebruik te maken.'
'Arm kind van me,' onderbrak mevrouw von Tümmler haar, 'spreek niet zo treurig over jezelf!'
'Alsof ik al over mezelf sprak,' antwoordde Anna. 'Over jou, over jou spreek ik en ik ben diep
bezorgd om je. Voor jou zou het werkelijk libertinage zijn, wat voor papa, de levensgenieter,
alleen maar vlotheid zonder enige tegenspraak met zichzelf of met het maatschappelijke oordeel
was. Harmonie tussen lichaam en ziel, dat is beslist een goed, onontbeerlijk ding, en jij bent trots
en gelukkig omdat de natuur, jouw natuur, je daarmee op haast wonderbaarlijke wijze heeft
bedacht. Maar harmonie tussen leven en aangeboren zedelijke overtuiging, die is uiteindelijk nog
onontbeerlijker, en waar ze verscheurd is, kan slechts verscheurdheid van gemoed en dat wil
zeggen: ongeluk het gevolg zijn. Voel je niet dat dat zo is? Dat je tegen jezelf in zou leven als jij
datgene werkelijkheid zou doen worden waar je van droomt? In de grond van de zaak ben jij net
zo goed als papa dat was aan bepaalde opvattingen gebonden, en het vernietigen van deze
binding zou gelijkstaan met jezelf vernietigen... Ik zeg het zoals ik het met angst in mijn hart
voel. Waarom komt dat woord me alweer over de lippen: vernietiging? Ik weet dat ik het in
bange ogenblikken al eenmaal heb gebruikt, en gevoeld heb ik het meer dan eens. Waarom moet
het mij aldoor zo te moede zijn alsof deze hele visitatie, waarvan jij het blijgemaakte slachtoffer
bent, iets met vernietiging te maken heeft? Ik zal je iets bekennen. Onlangs, een paar weken
geleden, na ons onderhoud bij de thee, 's avonds laat bij mij op de kamer, toen je zo opgewonden
was, toen heb ik op het punt gestaan om met dokter Oberloskamp, die Eduard heeft behandeld
toen hij geelzucht had, en mij een keer, toen ik door een keelontsteking niet kon slikken - jij hebt
immers nooit een dokter nodig -, met hem dus wilde ik destijds over jou gaan praten en over
alles wat jij mij hebt toevertrouwd, enkel met de bedoeling om door hem gerustgesteld te worden
over jou. Maar ik heb het mezelf verboden, heel vlug heb ik het mezelf toen verboden, uit trots,
mama, je zult het begrijpen, uit trots op jou en voor jou, en omdat het me vernederend toescheen
jouw wel en wee uit te leveren aan zo een medicijnman, die met Gods hulp opgewassen is tegen
geelzucht en keelontsteking, maar toch niet tegen dieper mensenleed. Ik ben van mening dat er
ziekten bestaan die voor de dokter te goed zijn.'
'Voor beide ben ik je dankbaar, lieve kind,' zei Rosalie, 'voor de bezorgdheid die je ertoe dreef
om met Oberloskamp over mij te praten, en voor het feit dat je aan die opwelling geen gehoor
hebt willen geven. Hoe wil je dan ook wat jij mijn bezoeking noemt, de Pasen van mijn
vrouwelijkheid en wat de ziel bij mijn lichaam heeft gedaan, ook maar in de meest losse zin in
verband brengen met de idee van ziekte? Is geluk... ziekte? Lichtvaardigheid is het evenwel ook
niet, maar leven, leven in zaligheid en verdriet, en leven in hoop - de hoop waarover ik jouw
verstand geen nadere toelichting kan geven.'
'Ik verlang er geen van je, liefste mama.'
'Ga dan, mijn kind. Laat mij rusten. Je weet, een weinig stille afzondering is voor ons vrouwen
raadzaam op zulke eredagen.'

Anna gaf haar moeder een zoen en verliet stampend de slaapkamer. Beide vrouwen bleven ieder
voor zichzelf met hun gedachten bij het zo juist gevoerde gesprek. Anna had niet alles gezegd,
noch kunnen zeggen wat zij op het hart had. Hoe lang, twijfelde zij, zou bij haar moeder wat zij
als 'de Pasen van haar vrouwelijkheid' loofde, deze roerende herleving, dan aanhouden? En Ken,
als hij - het was zeer waarschijnlijk - voor haar bezweek - hoe lang zou ook dat blijven duren,
hoezeer zou zij met haar late liefde voortdurend bij iedere jongere vrouw hebben te beven,
hoezeer, van de eerste dag af, voor zijn trouw, voor zijn achting zelfs? Nog een goed ding dat zij
het geluk niet opvatte als lust en vreugde, maar als leven met het verdriet dat het bracht. Want
veel verdriet zag Anna met een bang hart in het verschiet als zij dacht aan datgene waarvan haar
moeder droomde.
Mevrouw Rosalie van haar kant was dieper onder de indruk van wat haar dochter haar had
voorgehouden dan zij had laten merken. Niet zozeer van de gedachte dat Eduard zijn jonge leven
wel eens voor haar eer in de waagschaal zou hebben te stellen - deze romantische voorstelling, al
had zij daar ook om moeten huilen, deed haar hart eerder sneller kloppen. Maar wat Anna over
twijfel aan haar 'onbevooroordeeldheid', over libertinage en de onontbeerlijke harmonie tussen
leven en zedelijke overtuiging had opgemerkt, bleef de goede ziel gedurende haar dag van rust
intens bezighouden, en zij kon niet anders dan erkennen dat deze twijfel gerechtvaardigd was,
dat de door haar dochter gegeven voorstelling van zaken voor een aanzienlijk deel waarheid
bevatte. Weliswaar kon zij evenmin een gevoel van innige blijdschap onderdrukken bij de
gedachte aan het weerzien met haar jonge geliefde onder zo nieuwe omstandigheden. Maar de
woorden van haar intelligente dochter over het tegen zichzelf in leven, die bleef zij peinzend
overwegen, en waar haar ziel aan werkte was de idee van een zich ontzeggen in die van het geluk
op te nemen. Ja, kon een zich ontzeggen op zichzelf geen geluk zijn, als het geen jammerlijk
moeten was maar in vrijheid en in het besef van gelijkwaardigheid werd betracht? Rosalie kwam
tot de slotsom dat het zo zijn kon.
Ken verscheen drie dagen na haar grote fysiologische vertroosting weer bij de von Tümmlers,
las en sprak Engels met Eduard en bleef 's avonds eten. Het geluk dat de aanblik van zijn aardige
jongensgezicht, zijn mooie tanden, zijn brede schouders en smalle heupen haar schonk, straalde
Rosalie uit haar lieve ogen, en deze levendige glans rechtvaardigde, zo zou men kunnen zeggen,
het aanzetten van haar wangen met een beetje kunstmatig rood, zonder hetwelk inderdaad de
bleekheid van haar gezicht in tegenspraak zou zijn geweest met deze vrolijke gloed. Zij had een
manier om bij de begroeting, ditmaal en dan telkenmale wanneer Keaton kwam, iedere week,
zijn hand te pakken, door een trekkende beweging zijn gestalte vlak bij de hare te brengen en
hem daarbij ernstig, stralend en veelbetekenend in de ogen te blikken, zodat Anna de indruk
kreeg dat zij de grootste lust had, welhaast op het punt stond, de jongeman deelgenoot te maken
van de ervaring die zij met haar natuur had opgedaan. Absurde vrees! Vanzelfsprekend gebeurde
dat niet, en tijdens het verdere verloop van de avond was de houding van de vrouw des huizes
tegenover haar jonge gast er een van een opgewekte, evenwichtige goedheid, waarin zowel de
valse moederlijkheid, met welke zij haar dochter destijds een streek had geleverd, alsook alle
schaamte en bedeesdheid, alle pijnlijke deemoed, die deze bij tijd en wijle hadden ontsierd,
weldadig werden gemist.
Keaton, wie het al lang tot zijn genoegen duidelijk was geworden dat hij, als degene die hij
was, met deze grijsharige, maar bekoorlijke Europese een verovering had gemaakt, kon niet goed
wijs worden uit de verandering in haar gedrag. Zijn respect voor haar was zoals te begrijpen valt
minder geworden toen hij haar zwak bij haar had waargenomen; die had aan de andere kant
echter weer zijn mannelijkheid geprikkeld; zijn eenvoud voelde zich sympathisch tot de hare
aangetrokken, en hij vond dat zulke prachtige, jeugdig kijkende ogen meer dan opwogen tegen
haar vijftig jaren en oude handen. De gedachte een liefdesrelatie met haar te beginnen, zoals hij
er een tijdlang een - wel niet met Amélie Lützenkirchen of Louise Pfingsten, maar met een
andere vrouw uit die kringen, op wie Rosalie in het geheel niet was gekomen - had onderhouden,
was hem geenszins onvertrouwd, en zoals Anna had waargenomen, was hij begonnen de toon
waarop hij met de moeder van zijn leerling omging, op zijn minst zo nu en dan in het flirterig-
uitdagende te trekken.
Daar kon de brave jongen nu in het geheel geen eer meer aan behalen. Ondanks de handdruk
bij het begin van elke ontmoeting, waarbij zij hem zo dicht naar zich toe trok dat hun lichamen
elkaar haast beroerden, en ondanks het van dichtbij en diep blikken in zijn ogen, stuitte hij bij
dergelijke experimenten op een vriendelijke, maar besliste waardigheid, die hem op zijn plaats
zette, niets liet ontstaan van wat hij probeerde te laten ontstaan, en zijn houding dadelijk tot een
van onderworpenheid ontnuchterde. Helemaal begrijpen deed hij deze terugkerende ervaring
niet. Is zij verliefd op mij of niet, vroeg hij zich af, en schoof de af- en terechtwijzing op de
aanwezigheid van haar kinderen, de manke dochter en de gymnasiastenzoon. Maar het verging
hem niet anders wanneer het zo uitkwam dat hij in een salonhoek gedurende enige tijd met haar
onder vier ogen was en niet anders, wanneer hij zijn bescheiden avances geen plagerig, maar een
gemeend teder en dringend, om zo te zeggen hartstochtelijk karakter verleende. Eenmaal
ondernam hij het om haar met een niet rollende gehemelte-r, die ze allemaal zo graag hoorden,
op min of meer warme toon 'Rosalie' te noemen, hetgeen louter als aanspreekvorm opgevat, de
heersende normen in zijn land in aanmerking genomen, niet eens zo bijzonder vermetel was.
Maar, al werd zij ook een ogenblik vuurrood, vrijwel onmiddellijk was zij opgestaan, weggegaan
en had hem die avond geen blik of woord meer verwaardigd.
De winter, die zich nauwelijks van zijn grimmige zijde had laten zien, weinig vorst en sneeuw
maar des te meer regen had gebracht, liep dat jaar ook nog vroeg ten einde. Reeds in februari
waren er zondoorwarmde dagen, die voorjaar ademden. Heel kleine bladknopjes waagden zich
hier en daar aan de struiken te voorschijn. Rosalie, die de sneeuwklokjes in haar tuin met liefde
had begroet, kon zich vroeger dan anders, haast voortijdig, over lenteklokjes, vlak daarna ook
over de kortgesteelde krokus verblijden, die overal in de voortuinen van de villa's en in de
Hofgarten opschoot, en waarvoor de wandelaars bleven staan om hem elkaar te wijzen en zich in
zijn bonte gedrang te vermeien.
'Is het niet merkwaardig,' zei mevrouw von Tümmler tegen haar dochter, 'hoe veel hij op de
herfsttijloos lijkt? Het is zo goed als dezelfde bloem! Einde en begin - je zou ze kunnen
verwisselen, zo veel hebben ze van elkaar weg - je zou je in de herfst terug kunnen wanen bij de
aanblik van de krokus en kunnen menen dat het lente was wanneer men de afscheidsbloem ziet.'
'Ja, een kleine verwarring,' antwoordde Anna. 'Je oude vriendin, Moeder Natuur, heeft
trouwens helemaal een bekoorlijke neiging tot dubbelzinnigheid en mystificatie.'
'Meteen heb jij scherpe woorden op de tong voor haar, naar kind, en waar ik mij verwonder,
daar spot jij. Laat het hier maar bij, je zult mijn tedere verhouding tot haar, de goede natuur, niet
van me afnemen met je spot - allerminst nu, nu zij op het punt staat mijn jaargetijde te brengen -
ik noem het "mijn", omdat de tijd van het jaar waarin wij geboren zijn ons toch in het bijzonder
na staat, en wij hem. Jij bent een adventskind en je kunt dus waarachtig wel zeggen dat jouw
komst in een goed teken stond, al haast in dat van het mooie kerstfeest. Jij moet je sympathisch
aangesproken voelen door deze wel kille, maar naar de gedachte toch zo vreugdevol
verwarmende periode. Want heus, het zijn naar mijn ervaring sympathische betrekkingen waarin
wij staan tot het jaargetijde dat ons heeft voortgebracht. De terugkeer ervan heeft iets
bevestigends en bekrachtigends voor ons leven, iets vernieuwends, zoals voor mij dus de lente
dat heeft, niet omdat het nu eenmaal de lente is, of de zoete lente, zoals het in gedichten heet, een
algemeen geliefd seizoen, maar omdat ik haar persoonlijk toebehoor en ik het gevoel heb alsof
zij mij hoogst persoonlijk toelacht.'
'Dat doet ze beslist, lieve mama,' antwoordde het winterkind. 'En wees er maar van verzekerd
dat mij wat dat aangaat geen enkel scherp woord op de tong zal komen!'
Het moet echter gezegd dat de levensopbloei, die Rosalie door het naderen en zich ontvouwen
van 'haar' jaargetijde gewoon was te ondergaan - of gewoon meende te zijn -, juist toen zij zo
sprak niet echt wilde doorzetten. Haast was het of de morele voornemens, die het gesprek met
haar dochter haar hadden ingegeven en waaraan zij zich zo trouw hield, tegen haar natuur in
gingen, alsof zij ook daarmee en juist daarmee 'tegen zichzelf in leefde'. Dat was precies de
indruk die Anna kreeg, en het manke meisje maakte zichzelf verwijten dat zij haar moeder
overreed had tot een vorm van onthouding, waaraan haar eigen vrije opvattingen in het geheel
niet vasthielden, maar die haar nu eenmaal voor de gemoedsrust van de goede vrouw
noodzakelijk was voorgekomen. Nog iets: zij verdacht zichzelf van verzwegen negatieve
drijfveren. Zij vroeg zich af of zij, die eens met smart naar zinnelijk geluk verlangd, maar het
nooit gekend had, het haar moeder niet heimelijk had misgund en haar daarom met allerlei
spitsvondige argumenten tot ingetogenheid had gemaand. Nee, zij kon dat niet van zichzelf
geloven, en toch bedrukte en bezwaarde dat wat zij zag haar geweten.
Zij zag dat Rosalie tijdens haar toch zo geliefde wandelingen vlug vermoeid raakte en dat zij
het was die, soms met het voorwendsel van de een of andere huishoudelijke besogne, reeds na
een half uur of nog eerder erop aandrong terug te gaan. Zij rustte vaak, viel echter ofschoon zij
minder beweging nam steeds meer af, en Anna bezag met bezorgdheid de magerte van haar
onderarmen wanneer deze een keer niet door haar jurk werden bedekt. Men zou haar de laatste
tijd niet meer hebben gevraagd naar de verjongingsbron waarvan zij moest hebben gedronken.
Het zag er niet goed uit onder haar ogen, blauwig-moe, en de rouge die zij ter wille van de jonge
man en ter ere van het herwinnen van haar volle vrouwelijkheid op haar wangen deed, kon maar
slecht de gelige bleekheid van haar gelaatskleur maskeren. Daar zij echter belangstellende vragen
naar haar welbevinden opgewekt-achteloos met een 'Wat wil je, mij gaat het goed'
beantwoordde, zette juffrouw von Tümmler de gedachte van zich af om dokter Oberloskamp te
laten omzien naar de achteruitgaande gezondheidstoestand van haar moeder. Niet alleen
schuldgevoel, ook piëteit deed haar daarvan afzien - dezelfde die zij onder woorden had gebracht
toen zij zei dat er ziekten bestonden die voor een dokter te goed waren.

Des te blijer was Anna om de ondernemingslust, het vertrouwen in haar krachten, zoals Rosalie
die aan de dag legde bij een kleine afspraak die op een avond bij de wijn tussen haar, haar
kinderen en Ken Keaton, die juist aanwezig was, werd gemaakt. Er was op dat tijdstip nog geen
volle maand verstreken sedert die wonderbaarlijke mededeling waarvoor Anna naar de
slaapkamer van haar moeder was geroepen. Rosalie was lief en monter als in de dagen van
weleer op deze avond en kon beschouwd worden als de initiatiefneemster van het uitstapje
waarover zij het eens werden - wilde men die eer niet Keaton laten toekomen, daar hij het was
die met historiserend gebabbel het idee ervoor had aangedragen. Hij had over allerlei kastelen en
burchten in het Bergische land gesproken die hij eertijds had bezocht, over de burcht aan de
Wupper, over Bensberg, Ehreshoven, Gimborn, Homburg en Krottorf, en kwam vandaar op
keurvorst Carl Theodor, die in de achttiende eeuw zijn hofhouding van Düsseldorf naar
Schwetzingen, vervolgens naar München had verplaatst, hetgeen voor zijn stadhouder, ene graaf
Goltstein, geen beletsel vormde om hier ondertussen allerlei tuin- en bouwkunstige projecten van
betekenis op te zetten en uit te voeren: onder zijn bewind was de keurvorstelijke kunstacademie,
de eerste aanzet tot de Hofgarten ontstaan, het slot Jagerhof gebouwd - en, voegde Eduard eraan
toe, bij zijn weten in dezelfde jaren ook het iets verder weg gelegen Slot Holterhof bij het
gelijknamige dorp ten zuiden van de stad. Natuurlijk, ook Holterhof, bevestigde Keaton, moest
toen echter tot zijn eigen verbazing bekennen dat hij juist deze schepping van de late rococo
nooit had aanschouwd, noch ook maar het bijbehorende, zich tot aan de Rijn uitstrekkende park,
beroemd als het was, ooit had bezocht. Mevrouw von Tümmler en Anna hadden zich daar al wel
een enkele keer vertreden, maar waren er, zoals overigens ook Eduard, nooit toe gekomen het
verrukkelijk gelegen slot van binnen te bezichtigen.
'Wat et nit all jibt!' sprak de vrouw des huizes schertsend haar verontwaardiging uit over hoe
dat toch kon bestaan. Het was steeds een teken van opgewektheid en welbehagen wanneer zij het
dialect eer aandeed. Mooie Düsseldorfers, voegde zij eraan toe, waren zij met hun vieren! De een
was er zelfs nooit geweest en de anderen hadden het interieur van dit juweel van een slot niet
bekeken, waar toch iedere vreemdeling zich liet rondleiden. 'Kinderen,' riep zij, 'zo kan het niet
langer en wij mogen het daar niet bij laten zitten. Ten spoedigste een uitstapje gemaakt naar
Holterhof, zoals wij nu bij elkaar zijn, meteen op een van de eerstkomende dagen! Het is zo
mooi nu, de tijd van het jaar zo lieflijk, en de barometer staat op bestendig. In het park zal het
jonge groen wel uitlopen, het is er in zijn lentestaat misschien nog lieflijker dan in de drukkende
zomerwarmte, toen Anna en ik daar hebben gewandeld. Ik voel plotseling haast heimwee naar de
zwarte zwanen die op de parkgracht - je herinnert je dat, Anna - met hun rode snavels en
zwemvliespoten zo melancholiek hooghartig voortgleden. Hoe ze hun eetlust achter
neerbuigendheid wisten te verbergen, toen wij ze voerden! We zullen wittebrood voor ze
meenemen... Wacht, vandaag is het vrijdag - zondag gaan we, is dat afgesproken? Alleen die dag
kan immers wat Eduard betreft in aanmerking komen, en dat zal ook wel voor mr. Keaton
gelden. Op zondag zullen er wel veel mensen op uit gaan, maar dat maakt mij niets uit, ik meng
mij graag onder opgedoft volk en geniet met de genietenden, mag er graag bij zijn als er wat te
doen is, bij volksfeesten buiten voor Oberkassei, als het naar braadvet ruikt, de kinderen aan rode
zuurstokken sabbelen en voor een circustent van die avontuurlijk ordinaire figuren met bellen
rinkelen, toeteren en schreeuwen. Dat vind ik heerlijk. Anna denkt daar anders over. Ze vindt het
droevig. Jawel, Anna, dat doe je en je bent meer voor de voorname treurigheid van het zwarte
zwanenpaar in de gracht... Het komt ineens bij mij op, kinderen, wij gaan over het water! De rit
met de elektrische tram is toch al saai. Geen stukje bos en nauwelijks open veld. Op het water is
het leuker, vadertje Rijn zal ons dragen. Eduard, wil jij misschien achter de dienstregeling van de
scheepvaartmaatschappij aan gaan? Of wacht, als we er iets moois van willen maken, dan nemen
we het ervan en huren een privé-motorboot voor de tocht de Rijn op. Dan zijn we onder ons,
zoals de zwarte zwanen... De vraag is dan alleen nog of we 's morgens of 's middags van wal
zullen steken.'
Men was voor de ochtend. Eduard meende te weten dat het slot bovendien maar tot vroeg in de
middag voor bezichtiging was opengesteld. Op zondagmorgen dus. Door Rosalie's voortvarende
aanpak was de afspraak snel en duidelijk vastgelegd. Het was Keaton die met het charteren van
de motorboot werd belast. Bij de peilschaal, aan de Rathaus-oever, de vertrekplaats, zou men
elkaar over twee dagen om negen uur in de ochtend treffen.
Zo gebeurde. Het was een zonnige ochtend, een beetje winderig. Op de kade dromde veel
ondernemend publiek samen, dat met kinderen en fietsen wachtte om aan boord te gaan van een
van de witte stoomboten van de Keulen-Düsseldorfse Scheepvaartlijn. Voor de familie von
Tümmler en hun begeleider lag de gehuurde motorboot gereed. De stuurman, een man met
ringen in zijn oorlelletjes, gladgeschoren bovenlip en een rossige schippersbaard om zijn kin,
hielp de dames instappen. Men begon te varen toen de gasten goed en wel op de ronde bank
onder de op stangen rustende kap hadden plaats genomen. De boot hield een goed tempo aan
tegen de stroom in van het brede water, waarvan de oevers overigens vol nuchterheid waren. De
oude kasteeltoren, de scheve toren van de Lambertuskerk, de havencomplexen van de stad lieten
zij achter zich. Meer van dergelijks verscheen in zicht achter de volgende lus van de rivier,
loodsen, fabrieksgebouwen. Gaandeweg werd het landelijk achter de vanaf de oever in het
stroombed uitstekende stenen dammen. Gehuchten, oude vissersdorpen, waarvan Eduard en ook
Keaton de namen wisten, lagen beschermd door de dijk voor een vlak landschap van weiden,
akkers, wilgenbosjes en poelen. Zo zou het blijven, hoe vaak de rivier zich ook in bochten
wrong, wel anderhalf uur lang, tot aan de plaats van bestemming. Maar hoe goed, riep Rosalie
uit, hadden zij er toch aan gedaan te besluiten de boot te nemen in plaats van de weg langs
afschuwelijke voorstadstraten in een fractie van de tijd af te leggen! Zij leek met hart en ziel van
de elementaire bekoring van het varen op het water te genieten. Haar ogen gesloten, zong zij met
halfluide stem een of ander vrolijk iets in de bijna stormachtige wind: 'O waterwind, ik houd van
je; houd jij ook van mij, waterwind?' Haar smaller geworden gezicht was zeer bekoorlijk onder
het vilthoedje met de veer erop, en de grijs met rood geruite mantel van een lichte wollen stof,
met een liggende kraag, die zij droeg, stond haar voortreffelijk. Ook Eduard en Anna hadden
zich voor het boottochtje van mantels voorzien en alleen Keaton, die tussen moeder en dochter
zat, had genoeg aan een grijswollen sweater onder zijn duffelse jekker. Het pochetje hing ver uit
zijn borstzakje, en zich plotseling naar hem toe wendend, haar ogen opeens open, stopte Rosalie
het diep weg in zijn zak.
'Deugdzaam, deugdzaam, jongeman!' zei zij, zedig vermanend haar hoofd schuddend.
Hij glimlachte: 'Thank you' en wilde vervolgens weten wat voor een song dat was geweest die
ze haar daarnet hadden horen zingen.
'Song?' vroeg zij, 'heb ik dan gezongen? Dat was zo maar wat, en geen song.' En ze sloot
alweer haar ogen en neuriede terwijl zij haar lippen nauwelijks bewoog: 'Jij waterwind, wat houd
ik van je!'
Daarna babbelde zij in het gebrom van de motor, vaak gedwongen haar hoedje vast te houden,
dat de wind haar van het nog weelderige, golvende grijze haar wilde rukken, liet er zich over uit
hoe de Rijnreis verder zou kunnen gaan vanaf Holterhof naar Leverkusen en Keulen en vandaar
verder via Bonn naar Godesberg en Bad Honnef aan de voet van het Zevengebergte. Daar was
het mooi, tussen wijnbergen en boomgaarden lag die fraaie badplaats aan de Rijn, en je had daar
een alkalische bron, zeer goed tegen reumatiek. Anna keek haar moeder aan. Zij wist dat die de
laatste tijd af en toe aan onderlijfpijnen leed, en had bij gelegenheid het plan geopperd om in de
voorzomer met haar voor een kuur naar Godesberg of Honnef te reizen. Het enigszins
kortademige gebabbel in de wind over die goede alkalische bron had iets onwillekeurigs en deed
Anna vermoeden dat haar moeder ook op ditzelfde moment niet vrij was van deze zeurende
klachten.
Na verloop van een uur aten zij een ontbijt van broodjes met ham en dronken er uit kleine
reisbekertjes portwijn bij. Het was half elf toen de boot aanlegde bij een steiger van een lichte
constructie die, voor schepen van groter formaat ongeschikt, vlak in de buurt van slot en park in
de rivier was gebouwd. Rosalie rekende af met de schipper, want de terugtocht zou dan toch voor
het gemak over land, met de tram, plaats hebben. Niet geheel tot aan de stroom strekte het park
zich uit. Zij hadden nog een tamelijk vochtig pad door grasland te gaan eer oud-heerlijkheidse
natuur hen opnam, welverzorgd en geknipt. Van een verhoogd aangebracht rondlopend pad met
rustbanken in taxus-nissen gingen hier en daar lanen met prachtige bomen uit, bijna alle al
uitbottend, al verborg zich ook menige knop nog in een glimmend bruin hulsel, met fijn grind
bedekte, vaak door takken en twijgen overhuifde wandelpaden tussen soms zelfs in rijen van vier
dik staande beuken, taxusbomen, linden, paardekastanjes, hoogstammige olmen. Ook uit verre
streken afkomstige boomrariteiten, alleenstaand, op open stukken grasland, waren er te zien,
vreemdsoortige coniferen, beuken met gevederd blad, en Keaton herkende de Californische
mammoetboom, de moerascipres met zachte luchtwortels.
Rosalie kon geen belangstelling opbrengen voor deze bezienswaardigheden. Natuur, meende
zij, moest vertrouwd zijn, anders sprak ze niet tot het hart. Maar de parkpracht scheen haar
natuurgevoeligheid in het algemeen niet veel te doen. Ternauwernood hier en daar langs de trotse
stammen omhoog blikkend liep zij zwijgzaam aan Eduards zijde achter diens jonge taalleraar en
de stampende Anna voort, die overigens door een manoeuvre verandering in deze schikking wist
aan te brengen. Zij bleef stilstaan en riep haar broer bij zich, om hem naar de naam van de
bomengang die zij volgden, en die van het kronkelige voetpaadje te vragen, dat deze kruiste.
Want al deze wegen en paden hadden aloude namen, zoals 'Waaierallee', 'Trompettenallee'
enzovoort. Anna hield Eduard toen zij daarop verder liepen naast zich en liet Ken bij Rosalie
achter. Hij droeg haar mantel die zij had uitgetrokken, omdat het windstil was in het park en veel
warmer dan op het water. Mild scheen de voorjaarszon door het hoge takwerk, beplekte de
wegen en speelde over de gezichten, waarvan ze de ogen deed knipperen.
In haar mooi gemaakte, nauw om haar jeugdige slanke figuur sluitende bruine mantelpak stapte
mevrouw von Tümmler aan Kens zijde voort en wierp nu en dan een versluierd glimlachende
blik op haar over zijn arm hangende mantel. 'Daar zijn ze!' riep ze, en ze bedoelde het paar
zwarte zwanen, want ze liepen nu langs de door zilverpopulieren omzoomde gracht, en met
afgemeten spoed kwamen de vogels op de nadering van de bezoekers over het ietwat drabbige
water aanglijden. 'Wat mooi zijn ze toch! Anna, herken je ze weer? Hoe majesteitelijk ze hun
hals houden! Waar hebben jullie het brood?' Keaton haalde het uit zijn zak, in krantenpapier
gewikkeld, en reikte het haar aan. Het was warm van zijn lichaam, en zij nam een stukje brood
en at ervan.
'But it is old and hard!' riep hij uit, terwijl hij een beweging maakte die te laat kwam om haar te
weerhouden.
'Ik heb goede tanden,' antwoordde zij.
Een van de zwanen echter, tot dicht aan de oever komend, spreidde zijn donkere vleugels en
sloeg ermee in de lucht, terwijl hij zijn hals rekkend kwaad naar hen op siste. Ze lachten om zijn
afgunst, tegelijk een beetje geschrokken. De vogels kwamen vervolgens aan hun trekken. Rosalie
wierp ze de een na de ander de oudbakken broodkorsten toe, en waardig, zonder enige haast heen
en weer zwemmend, namen ze ze in ontvangst.
'Ik ben toch bang,' zei Anna terwijl zij verder liepen, 'dat de kwaaie van de twee je de roof van
zijn voer niet gemakkelijk zal vergeven. De hele tijd demonstreerde hij een voorname
gekrenktheid.'
'Waarom dan wel niet?' antwoordde Rosalie. 'Hij was er alleen maar een moment bang voor dat
ik alles van hem zou opeten. Des te beter moest het hem smaken wat ik mijzelf had laten
smaken.'
Zij kwamen bij het slot, aan de glinsterende cirkelronde vijver waarin het zich spiegelde, met
een beetje opzij een eilandje erin, waarop één enkele peppel stond. Op het met grind bedekte
plein voor het bordes van het door ronde zijvleugels licht boogvormige bouwwerk, waarvan de
niet onaanzienlijke afmetingen in sierlijkheid leken op te gaan, de roze voorgevel evenwel
bladderde, stonden een paar mensen, die in afwachting van de elf-uurrondleiding de tijd
verdreven met de figuren in het wapen van het timpaan, de door de tijd vergeten, door een engel
gedragen klok daarboven, de stenen bloemenguirlandes boven de hoge witte deuren te
vergelijken met wat er in hun reisgidsen over stond. Onze vrienden voegden zich bij hen en
keken als zij tegen de verrukkelijk versierde schepping van de feodale architectuur omhoog naar
de ovale oeils-de-boeuf in het leikleurige mansardedak. Mythologisch schaars geklede figuren,
Pan en zijn nimfen, stonden op sokkels terzijde van de ver naar onderen doorlopende vensters,
verweerd zoals de vier leeuwen van zandsteen die, met een grimmige uitdrukking, de poten
gekruist, bordes en oprit flankeerden.
Keaton toonde zich historisch enthousiast. Hij vond alles 'splendid' en 'excitingly continental'.
O dear, als hij aan zijn prozaïsche land aan de overkant van de oceaan dacht! Daar had je niet zo
iets met aristocratische gratie afbladderends als dit, want het had er aan keurvorsten en
landgraven ontbroken, die soeverein ter ere van zichzelf en van de cultuur hun pronklust hadden
kunnen botvieren. Overigens stond hij ook weer vrijmoedig genoeg tegenover de waardig in de
tijd stilgestane cultuur om ter opvrolijking van de wachtenden schrijlings op de kroep van een
van de de wacht houdende leeuwen te gaan zitten, ofschoon deze voorzien was van een puntig
uitsteeksel, zoals sommige speelgoedpaardjes waar men de ruiter van kan afnemen. Hij pakte de
pin voor zich met beide handen beet, deed met Hi! en On, old chap! alsof hij het beest de sporen
gaf en had werkelijk geen aardiger, jongensachtiger beeld kunnen opleveren in zijn
overmoedigheid. Anna en Eduard vermeden het naar hun moeder te kijken.
Toen knarsten er grendels, en Keaton haastte zich van zijn rijdier af te stijgen, daar de
kasteelbewaarder, een man met een lege opgerolde linkermouw en een militaire broek aan,
oorlogsinvalide onderofficier naar alle waarschijnlijkheid, die men met deze rustige functie had
getroost, de deurvleugels van het middenportaal opensloeg en de toegang vrij gaf. Hij posteerde
zich in de hoge deuropening, liet het publiek langs zich heen terwijl hij van een klein blokje
entreebiljetten uitdeelde, die hij tegelijkertijd met zijn ene hand ook nog tot de helft wist in te
scheuren. Daarbij begon hij ook al te praten, met scheefgetrokken mond en hees gebarsten stem
het uit het hoofd geleerde en honderd keer opgelepelde lesje op te zeggen: dat de plastische
versiering van de gevel gemaakt was door een beeldhouwer, die de keurvorst speciaal uit Rome
had laten komen; dat slot en park het werk waren van een Franse bouwmeester, en dat men hier
te maken had met het belangrijkste rococobouwwerk aan de Rijn, dat evenwel al overgangen liet
zien naar de stijl van Lodewijk XIV; dat het slot vijfenvijftig zalen en vertrekken bevatte en
800.000 taler had gekost - enzovoort.
De vestibule ademde bedompte kilte. Grote, schuitachtige vilten pantoffels stonden daar in een
rij opgesteld, waar men onder veel damesgegiechel in moest stappen ten einde de kostbare
parketvloeren te ontzien, die inderdaad bijna de voornaamste bezienswaardigheid van de
pronkvertrekken vormden, door welke men de opdreunende eenarmige onbeholpen sloffend en
glijdend volgde. Van ruimte tot ruimte verschillend van patroon, hadden hun intarsia in het
midden alle mogelijke stervormen en bloemmotieven. Hun glans nam als stil water de
schaduwen van de mensen, van de gebogen pronkmeubels in zich op, terwijl hoge spiegels,
tussen vergulde, door guirlandes omrankte pilaren en in vergulde lijsten gevatte behangvakken
van gebloemde zijde, elkaar de beelden van de kristallen luchters, de plafondschilderingen in tere
kleuren, de medaillons en emblemen van jacht en muziek boven de deuren repeterend toewierpen
en ondanks zo menige blinde vlek nog altijd de illusie konden wekken van onafzienbare reeksen
vertrekken. Weelderigheid waarvoor geen verantwoording hoefde te worden afgelegd, een
onvoorwaardelijke wil tot genoegen spraken uit de vloeiende stroom van sierlijkheid en krullend
verguldsel, in bedwang gehouden, gebonden alleen door de onverbrekelijke smaak en stijl van de
tijd die ze voortbracht. In de ronde banketzaal, omgeven door Apollo en de Muzen in nissen,
werd het ingelegde houtwerk van de vloer marmer, gelijk aan dat waarmee de wanden waren
bekleed. Blozende putti trokken er een geschilderde draperie van de opengewerkte koepel weg
waardoor het daglicht viel en van welker galerij, zoals de slotbewaarder opzei, eens muziek op
de beneden tafelenden had neergeklonken.
Ken Keaton hield mevrouw von Tümmler bij de elleboog. Iedere Amerikaan helpt op die
manier zijn dame de rijweg over te steken. Tussen vreemden, van Anna en Eduard gescheiden,
bleven zij achter de suppoost, die hees, in een houterige boekentaal zijn tekst afraffelde en de
mensen voorzei wat ze zagen. Maar ze zagen niet alles wat er was, liet hij weten. Van de
vijfenvijftig vertrekken van het slot, zei hij op en verviel na de sjablone een beetje in het
houterig-dubbelzinnige, zonder dat zijn gezicht met de scheve mond ook maar in het minst iets
van het schertsende van zijn woorden wilde weten, lagen niet alle zo maar open en bloot. De
hoge heren van toen hadden een groot gevoel voor het speelse, geheime en verborgene, voor
stille hoekjes achteraf en gelegenheid biedende afgelegenheden, toegankelijk door middel van
mechanische foefjes, zoals bij voorbeeld dit hier. En hij bleef staan bij een wandspiegel die,
gehoorzamend aan een druk op een veer, opzij schoof, waarop voor de verraste blikken een
smalle wenteltrap met een fijn bewerkte leuning verscheen. Aan de voet ervan, direct links, stond
op een sokkel de armloze driekwarttorso van een man die, een krans van bessen in het haar en
gegord met een niet authentiek bladomwindsel, het bovenlijf licht achterover geheld, priapisch
verwelkomend in zijn boksbaard glimlachte. Er volgden aha's en oho's. 'Enzovoort,' zei de gids,
zoals hij dat elke keer zei, en hij liet de nepspiegel op zijn plaats terugkeren. 'Of ook zo,' zei hij
terwijl hij verder liep en een paneel van het zijdebehang, waaraan niets bijzonders te zien was
geweest, als een geheime deur deed opengaan die een naar het onbekende leidende gang vrijgaf,
waaruit een geur van verrotting naar buiten drong. 'Daar hadden ze lol in,' zei de eenarmige.
'Andere tijden, andere zeden,' zei hij nog met sententieuze verveeldheid en zette de rondleiding
voort.
De viltschuiten waren niet gemakkelijk aan de voeten te houden. Mevrouw von Tümmler
verloor een van de hare; hij vloog op de gladde vloer een eind van haar weg, en terwijl Keaton
hem lachend oppikte en hem knielend weer aan haar voet deed, werden zij door het
bezichtigende gezelschap voorbijgelopen. Opnieuw legde hij zijn hand onder haar elleboog,
maar met een dromerige glimlach bleef zij nog staan, de in de verder weg gelegen vertrekken
verdwijnende groep nakijkend, en, nog altijd door zijn hand gesteund, keerde zij zich om en
voelde haastig aan het behang, daar waar het zich had geopend.
'You aren't doing it right,' fluisterde hij. 'Leave it to me. 'It was here.' Hij vond de drukveer, de
deur gehoorzaamde, en de verrottingsgeur van de geheime gang nam hen op, waarin zij enige
schreden voorwaarts deden. Het was donker om hen heen. Met een uit de diepste diepten naar
boven gehaalde zucht sloeg Rosalie haar armen om de nek van de jongen, en ook hij omvatte
verrukt haar sidderende gestalte. 'Ken, Ken,' stamelde zij, haar gezicht tegen zijn hals, 'ik houd
van je, ik houd van je, je weet het, hè, ik heb het niet helemaal voor je verborgen kunnen houden,
en jij, jij, houd jij ook van mij, een beetje, een klein beetje maar, zeg eens, kun je van me houden
met jouw jeugd, zoals de natuur het mij heeft gegeven om van jou te houden, grijs als ik ben? Ja?
Ja? Je mond, oh, eindelijk dan je jonge mond, waarnaar ik heb gesmacht, je lieve lippen, zo, zo -
Mag ik ze kussen? Zeg, mag ik, mijn zoete levenwekker? Alles mag ik, net als jij.. - Ken, de
liefde is sterk, een wonder, zo komt ze, en doet grote wonderen. Kus me, lieveling! Naar je
lippen heb ik gesmacht, oh, zo gesmacht, want je moet weten, mijn arme hoofd kwam op allerlei
spitsvondigheden, zoals dat onbevooroordeeldheid en libertinage niets voor mij waren, en dat de
tegenspraak tussen levenswandel en aangeboren overtuiging mij met vernietiging bedreigde.
Ach, Ken, dat spitsvondige gedoe had mij bijna vernietigd, en het smachten naar jou... Dit ben
jij, dit ben jij nu eindelijk, dit is je haar, dit is je mond, de adem is dit uit jouw neus, de armen, de
armen omstrengelen mij, die ik ken, dit is de warmte van je lichaam, waar ik van proefde, en de
zwaan was boos...'
Het scheelde niet veel of zij was aan zijn borst gezonken. Hij hield haar vast en trok haar mee
de gang in, waarin haar ogen nu enigszins begonnen te zien. Voor hen daalden een paar treden af
naar de open rondboog van een deur; erachter viel van boven af een flauw licht in een alkoof,
waarvan het behang met tortelende duivenparen was doorweven. Er stond daar een soort van
causeuse, waarboven een gebeeldhouwde Amor met een blinddoek voor zijn ogen iets van een
fakkel in zijn hand hield. Daar zaten zij neer in de bedomptheid.
'Brr, een dodenlucht,' huiverde Rosalie aan zijn schouder. 'Hoe treurig, Ken, lieveling, dat we
elkaar hier moeten treffen, bij de afgestorvenen. In de schoot van de goede natuur, omspoeld
door haar geuren, in de zoete dampen van jasmijn en vuilboom, daar heb ik gedroomd dat het
zou zijn, daar had ik je de eerste kus moeten geven en niet hier in deze graftombe! Ga weg, laat
me, stouterd, ik wil je wel toebehoren, maar niet in deze verrotting. Morgen kom ik naar je toe,
naar je kamer, morgenochtend, wie weet vanavond nog. Ik regel het, ik strooi onze spitsvondige
Anna wel zand in de ogen...' Hij liet het zich verzekeren. Ze vonden trouwens ook dat ze naar de
anderen moesten, terug of voorwaarts. Keaton hield het op voorwaarts. Via een andere deur
verlieten zij het doodse lustvertrek, weer was er een donkere gang, hij maakte een bocht, hij ging
omhoog, en ze belandden voor een roestige poort, die onder Kens krachtige duwen en rukken
trillend meegaf en van buiten zo dicht met leerachtig slingergewas was omstrengeld dat ze er
nauwelijks doorheen kwamen. Frisse lucht waaide hen tegemoet. Het ruisen van water klonk;
cascades gingen omlaag achter brede tuinbedden, beplant met bloemen van het vroege
jaargetijde, gele narcissen. Het was de achtertuin van het slot. Juist naderde van rechts de groep
bezoekers, al zonder de gids, Anna en haar broer als laatsten. Het paar mengde zich onder de
voorsten, die zich de kant van de waterwerken op en in de richting van het bomenpark begonnen
te verspreiden. Het was een goed moment om stil te blijven staan, om te kijken, broer en zus
tegemoet te lopen. 'Waar waren jullie gebleven?' luidde het en: 'Dat wilden wij juist aan jullie
vragen' en: 'Hoe is het mogelijk dat je elkaar kunt kwijtraken?' Anna en Eduard zouden zelfs
omgekeerd zijn om de zoekgeraakten op te sporen, maar vergeefs. 'Tenslotte konden jullie niet
van de aardbodem verdwenen zijn,' zei Anna. 'Net zomin als jullie,' antwoordde Rosalie. Geen
van hen keek de anderen aan.
Tussen rododendronstruiken liepen zij om de zijkant van het slot heen en keerden naar de
vijver aan de voorzijde terug, waar de tramhalte niet ver vandaan lag. Zo lang het
stroomopwaarts volgen van de Rijnkronkelingen had geduurd, zo snel ging de terugtocht met de
met veel geraas door industrieterreinen en langs kolonies van arbeidershuizen ijlende elektrische
tram. Broer en zus wisselden af en toe een woord met elkaar of met hun moeder, wier hand Anna
een poosje in de hare hield, daar zij had gezien dat die beefde. In de stad, in de buurt van de
Königsallee, nam men afscheid van elkaar.

Mevrouw von Tümmler kwam niet naar Ken Keaton. Die nacht, tegen de ochtend, werd zij
ernstig onwel en bracht het huis in opschudding. Dat wat haar toen het de eerste keer terugkeerde
zo trots, zo gelukkig had gemaakt, wat zij als een wonderdaad van de natuur en groots werk van
het gevoel had geprezen, hernieuwde zich op onheilspellende wijze. Zij had de kracht gehad te
schellen, maar buiten kennis vonden de toegesnelden, dochter en dienstbode, haar in haar bloed.
De arts, dokter Oberloskamp, was snel ter plaatse. Onder zijn handen bij kennis komend,
toonde zij zich verbaasd over zijn aanwezigheid.
'Hoe nu, dokter, u hier?' zei ze. 'Heeft Anna u soms laten roepen? Maar het gaat mij toch alleen
maar naar de wijze der vrouwen.'
'Onder bepaalde omstandigheden, mijn lieve mevrouw, behoeven deze functies een zekere
mate van controle,' antwoordde de grijskop. Tegen de dochter verklaarde hij met grote
beslistheid dat overbrenging van de patiënte, het beste per ambulance, naar de gynaecologische
kliniek geboden was. Het geval vereiste grondig onderzoek - waarbij het overigens mogelijk was
dat het onschuldig van aard zou blijken te zijn. Het was heel wel denkbaar dat de metrorragieën,
de eerste, waarvan hij nu pas hoorde, en deze alarmerende tweede, werden veroorzaakt door een
myoom, dat zonder problemen operatief te verwijderen was. Bij de directeur en eerste chirurg
van de kliniek, professor Muthesius, zou mevrouw haar moeder zich in de betrouwbaarst
mogelijke handen bevinden.
Men handelde naar zijn aanwijzingen - zonder tegenstand van mevrouw von Tümmlers zijde,
tot Anna's stilzwijgende verwondering. Slechts zeer grote, in de verte kijkende ogen had haar
moeder bij alles wat er met haar gebeurde.
Het bimanuele onderzoek, door Muthesius verricht, bracht een voor de leeftijd van de patiënte
veel te grote uterus, bij het nalopen van de eileiders onregelmatige verdikkingen van het weefsel
en in plaats van een reeds zeer klein ovarium een vormeloos gezwelachtig lichaam aan het licht.
De curettage leverde carcinoomcellen op, qua karakter voor een deel van de eierstok afkomstig;
andere lieten er echter geen twijfel aan bestaan dat in de uterus zelf baarmoederkankercellen zich
in volle ontwikkeling bevonden. Al deze kwaadaardigheid gaf tekenen te zien van een snelle
wasdom.
De professor, een man met een dubbele onderkin en een hoogrood gezicht, waar in de waterig
blauwe ogen licht tranen verschenen, zonder dat dit nu bepaald met enige gemoedsbeweging te
maken hoefde te hebben, keek op van de microscoop.
'Dit is wat je noemt een onderzoek dat iets oplevert,' zei hij tegen zijn assistent, die dr.
Knepperges heette. 'Maar we opereren toch, Knepperges. De totaal-extirpatie tot op het laatste
bindweefsel in het kleine bekken en van al het lymfatische weefsel kan mogelijkerwijs
verlenging van de levensduur brengen.'
Doch het openen van de buikholte bood artsen en verpleegsters in het witte licht der
booglampen een te vreselijke aanblik dan dat ook maar op tijdelijk herstel viel te hopen. Het
tijdstip waarop dat te bereiken zou zijn geweest, had men klaarblijkelijk lang geleden voorbij
laten gaan. Het was niet alleen zo dat alle bekkenorganen reeds door het verderf waren aangetast:
ook het buikvlies vertoonde, al voor het blote oog, de moorddadige cellenwoekering, alle klieren
van het lymfevatenstelsel waren carcinomateus verdikt, en het leed geen twijfel dat zich ook in
de lever haarden van kankercellen bevonden.
'Zie me die toestand eens aan, Knepperges,' zei Muthesius. 'Waarschijnlijk overtreft ze uw
verwachtingen.' Dat ze ook de zijne overtrof, liet hij niet merken. 'Onze edele kunst,' voegde hij
eraan toe, met in zijn ogen tranen, die niets te betekenen hadden, 'wordt hier een beetje te hoog
aangeslagen. Dat kan men er niet allemaal uitsnijden. Wanneer u meent te bemerken dat het spul
ook in beide urineleiders al metastatisch is binnengedrongen, dan bemerkt u dat goed. De uremie
kan niet lang op zich laten wachten. Ziet u, ik zal zeker niet ontkennen dat de baarmoeder het
vraatzuchtig gebroed zelf produceert. En toch raad ik u aan mijn vermoeden over te nemen dat de
geschiedenis in de eierstok haar oorsprong vindt, in ongebruikte granulosacellen met name, die
er zich vanaf de geboorte soms in ruste in bevinden en na het intreden van de overgangsjaren
door God weet welk prikkelingsproces tot maligne ontwikkeling komen. Daar wordt het
organisme dan, post festum, zo u wilt, met oestrogene hormonen overstelpt, overstroomd,
overspoeld, hetgeen tot hormonale hyperplasie van het baarmoederslijmvlies met obligate
bloedingen leidt.'
Knepperges, een schrale, eerzuchtig-zelfbewuste man, boog kort, met verholen ironie voor de
onderrichting dankend.
'Vooruit dan maar, ut aliquid fieri videatur,' zei de professor. 'Het vitale moeten wij haar laten,
hoe diep hier dat woord ook in melancholie is gedompeld.'
Anna wachtte boven in de ziekenkamer haar moeder op toen deze, met de lift omhoog
gebracht, daar op haar brancard in terugkeerde en door verpleegsters in bed werd gelegd. Daarbij
werd zij wakker uit haar narcotische slaap en sprak onduidelijk: 'Anna, mijn kind, hij heeft naar
me gesist.'
'Wie, lieve mama?'
'De zwarte zwaan.'
Zij sliep alweer. Aan de zwaan echter dacht zij in de paar weken die volgden nog vaker, aan
zijn bloedrode snavel, aan het zwarte slaan van zijn vleugels. Haar lijden was kortstondig. De
uremische coma deed haar weldra in diepe bewusteloosheid wegzakken, en tegen een dubbele
longontsteking, die zich onderwijl ontwikkelde, kon haar afgematte hart niet langer dan een paar
dagen standhouden. Heel kort voor het einde echter, slechts een paar uren daarvoor, werd haar
geest nog eenmaal helder. Zij sloeg de ogen op naar haar dochter die, hand in hand met haar, aan
haar bed zat.
'Anna,' zei ze, en slaagde erin haar bovenlichaam iets meer naar de rand van het bed, dichter
naar haar vertrouwelinge toe, te brengen, 'hoor je mij?'
'Zeker hoor ik je, lieve, lieve mama.'
'Anna, praat niet van bedrog en wrede hoon van de natuur. Doe niet smalend over haar, zomin
als ik het doe. Ongaarne ga ik weg - van jullie, van het leven met zijn lente. Maar wat zou lente
dan zijn zonder de dood? Is de dood immers niet een groot middel van het leven, en als hij voor
mij de gestalte aannam van opstanding en minnelust, dan was dat geen leugen, maar goedheid en
genade.'
Een kleine beweging nog, dichter naar haar dochter, en een zwakker wordend gefluister: 'De
natuur... ik heb haar altijd liefgehad, en liefde... heeft zij haar kind betuigd.'
Rosalie stierf een milde dood, betreurd door allen die haar kenden.

~~~

You might also like