Professional Documents
Culture Documents
0 INHOUD
0. Voorwoord 2
1. Algemene uitgangspunten 3
2. Visie op de Limburgse dienstensector 4
3. Uitwerking per stadsregio: uitgangspunten en opgaven 7
4. Diensten op het platteland 21
5. Plannen uitvoeren 23
2
0. VOORWOORD
Deze POL-aanvulling Diensten en Locaties bevat een nieuw beleid voor kantoren, detailhandel en leisure
in Limburg.
Het is een regionaal plan. Een plan dat betrekking heeft op de regio Limburg met zijn specifieke
kwaliteiten. Met oog voor de aangrenzende regio's en rekening houdend met kaders vanuit het Rijk.
Maar ook een plan van de regio. Het bevat gezamenlijke uitgangspunten en spelregels van
centrumgemeenten, georganiseerd bedrijfsleven en Provincie. Via deze POL-aanvulling worden deze
verankerd in het POL, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg. Tegelijkertijd worden ze op
stadsregionaal en lokaal niveau verder ingevuld.
1 ALGEMENE UITGANGSPUNTEN
een rigide aanpak het noodzakelijke maatwerk te leveren, hebben geleid tot het minder succesvol zijn
van het oude locatiebeleid. In het nieuwe beleid blijft het gebruik van normen tot een minimum beperkt.
Hiermee willen we ons streven naar deregulering waarmaken.
F. Bij de ontwikkeling van locaties en de vestiging van bedrijven wordt rekening gehouden met de
complementariteit van steden
De toenemende eisen aan detailhandels- en leisurevoorzieningen leiden tot schaalvergroting, anders zijn
dergelijke voorzieningen niet meer haalbaar. Door de toegenomen mobiliteit voelen veel burgers zich
voor het gebruik van voorzieningen ook niet meer gebonden aan de eigen stad. Locatievraagstukken
spelen in toenemende mate op bovenregionale schaal, op het niveau van stedelijke netwerken.
Op basis van profielen van de steden, rekening houdend met de ontwikkelingen in een ruimere (eu)regio,
1
willen we accenten leggen op functies binnen die netwerken. Zo'n aanpak heeft meerwaarde voor de
ontwikkeling van de regio als totaal. Het maakt een krachtiger profilering van Limburg als regio mogelijk.
En het draagt bij aan de verscheidenheid van steden. Zo ontstaat een aantrekkelijke mix in het aanbod
van diensten.
Overigens speelt complementariteit natuurlijk niet alleen tussen stadsregio's, maar ook tussen steden en
vestigingslocaties binnen stadsregio's.
2.1 Ambitie
Hoofddoel van het omgevingsbeleid is de uitbouw van Limburg als kwaliteitsregio. In POL is beschreven
wat we daar onder verstaan. Een florerende diensensector levert een belangrijke bijdrage. In de vorm van
hoogwaardige winkel- en vrijetijdsvoorzieningen die bijdragen aan de vitaliteit van steden en dorpen. De
dienstensector is ook een zeer belangrijke werkgelegenheidsverschaffer. Een schone tak van
bedrijvigheid bovendien, met een beperkt ruimtebeslag. Verder sluit de hoge kennisintensiteit in delen
van de dienstensector aan bij een ander aspect waar ons omgevingsbeleid op inzet: kennisintensivering
van de economie.
1
Alle steden beschikken over een vergelijkbare economische basisstructuur met verzorgende diensten. Bij het bepalen van
profielen gaat het vooral om het leggen van accenten.
5
deze diensten deels noodzakelijk om de verankering van sectoren (bijvoorbeeld de chemie) in Limburg te
ondersteunen of tot ontwikkeling te brengen. Het betreft:
− ontwikkeling/uitbouw van logistieke planning, software en systemen
− research en technische dienstverlening rond chemie, life-sciences, automotive en
voedingstechnologie
− europese contact-centra en backoffices (i.r.t. internationale uitstraling (eu)regio)
− medtech i.r.t. zorgsector op basis van onderliggende maatschappelijke behoeften (vergrijzing,
senioren-economie, welbevinden, landschappelijke kwaliteit)
Deze speerpunten zullen in de activiteiten van LIOF doorvertaling vinden. Provinciale beleidsuitvoering
op onderdelen van de dienstensector krijgt op deze wijze via LIOF gestalte. De genoemde speerpunten
zijn ook van belang voor de acquisitiestrategie van de centrumgemeenten. In het kader van het
actieprogramma Technologische Topregio zal een koppeling worden gelegd met de bovengenoemde
speerpunten.
Naast voldoende geschikte vestigingsmilieus is er pas sprake van een interessante vestigingsregio voor
diensten als ook andere vestigingsfactoren op niveau zijn. Dit geldt voor de economisch relevante
factoren als arbeidsmarkt, innovatie en onderwijs en, de steeds belangrijker wordende, "zachtere"
factoren als kwaliteit van woonmilieu en landschap en culturele identiteit. Beleid op deze terreinen zal
afgestemd moeten worden met dit locatiebeleid om onderlinge versterking te bewerkstelligen.
We zullen in overleg treden met de stadsregio's over aanscherping en effectuering van profielen. Onder
meer bij de voorbereiding van de "ontwikkelingsagenda nationaal stedelijke netwerk Maastricht-Heerlen".
Onderstaande kader geeft een eerste aanzet voor een profilering/taakverdeling op bovenregionaal
schaalniveau. Het is van belang dit verder uit te bouwen en per stadsregio duidelijke keuzes te maken,
afgestemd op Zuid-Limburgse schaal.
Kantoren
Voor Maastricht ligt het accent op hoogwaardige kennis- en dienstenkantoren die op zoek zijn naar een
representatieve en internationale uitstraling. In Heerlen zal het accent eerder gelegen zijn in de
hoogwaardige stuwende dienstverlening en, als centrum van een regio met 270.000 inwoners,
grootschalige, verzorgende kantoorvestigingen. Sittard-Geleen richt zich bij voorkeur op
kantoren/diensten gerelateerd aan de industrie (chemie, automotive) en logistiek en op kantoren die
Limburg benaderen als één verzorgingsgebied.
Detailhandel
Feitelijk is er al sprake van een zekere specialisatie en verdeling van taken, waarop voortgebouwd zou
kunnen worden. Concreet betekent dat een accent leggen op behoud en versterking van de toeristisch-
recreatieve winkelfunctie van Maastricht. En inzetten op concentratie van grotere ontwikkelingen rond het
thema wonen en meubels/woninginrichting in de regio Parkstad Limburg. In Sittard-Geleen zien we met
name mogelijkheden voor specialisatie rond de thema's sport-health en tuin.
Leisure
Maastricht blijft het concentratiepunt van kwalitatief stedelijk toerisme en daarop gerichte voorzieningen.
Het Heuvelland richt zich op haar bijzondere landschap en de daaraan gerelateerde
recreatiemogelijkheden. In kwaliteit kan en moet dit worden versterkt.
Grootschalige toeristische attracties vinden vooral een plaats in de regio Parkstad Limburg. Hier liggen al
een aantal grote dagrecreatieve voorzieningen, de regio kan zich als zodanig verder ontwikkelen.
Bij hoge uitzondering kunnen eveneens onder voorwaarden kantoren worden toegestaan zonder
duidelijke relatie met de luchthaven. In dergelijke uitzonderingsgevallen geldt een "nee-tenzij"-principe.
Dat betekent in deze dat het moet gaan om nieuwe kantoorvestigingen die van grote betekenis zijn voor
economie en werkgelegenheid en waarvan bovendien is aangetoond dat vestiging in Maastricht,
Parkstad Limburg en Sittard-Geleen redelijkerwijs niet mogelijk is. Ook deze beoordeling verloopt via de
genoemde uitgiftecommissie, op basis van het uitgifte-protocol.
Naar onze opvatting kunnen stadsregionale uitvoeringsprogramma's op een slagvaardige manier tot
stand komen. Het mag en hoeft zeker niet te verzanden in een continu, nooit eindigend proces van
planvorming. Diverse regio's werken al aan regionale detailhandelsvisies en eventueel kantorennota's.
Een stadsregionaal uitvoeringsprogramma kan ook een koppeling zijn van geactualiseerde/herijkte
plannen op het gebied van kantoren, retail en leisure. We kunnen ons ook voorstellen dat er aanleiding
kan zijn om de visie op deze onderwerpen te koppelen aan een regionaal bedrijventerreinplan.
De vorm waarin het programma wordt gegoten laten we dus graag over aan de regio, maar de volgende
elementen dienen in elk geval aan bod te komen:
− ambities/profilering regio;
− zonodig aanvullende analyse: kantoren- en detailhandelstructuur, potenties leisure;
− analyse vestigingsmilieus/locaties;
8
Om adequaat invulling te kunnen geven aan het uitgangspunt markgerichtheid, is het van belang het
georganiseerde bedrijfsleven bij de stadsregionale programmering te betrekken.
gefaseerde ontwikkeling
Binnen de stadsregio’s dient een gefaseerde ontwikkeling van locaties plaats te vinden. Daarbij worden
eerst bestaande locaties en reeds aangeduide plangebieden ingevuld (zie ook de tabel in hoofdstuk 11
van de toelichting). Afhankelijk van de behoefte worden tijdig nieuwe locaties ontwikkeld. Overigens
vinden we het van belang dat alle reeds in beeld zijnde locaties nog eens goed tegen het licht gehouden
worden van de in deze POL-aanvulling opgenomen uitgangspunten.
Ruimte voor nieuwe locaties moet in eerste instantie binnen de bebouwde kom worden gevonden, anders
direct grenzend aan de stedelijke bebouwing. In dat laatste geval komen slechts gebieden in aanmerking
die behoren tot het POL-perspectief stedelijke ontwikkelingszones (P8).
Een marktgericht beleid impliceert ruimte voor vrije concurrentie. Toch zien we redenen om de vestiging
van nieuwe grootschalige functies op het gebied van detailhandel en leisure kritisch te benaderen. Dit is
dan ingegeven vanuit het streven om de kwaliteit van de binnenstad te waarborgen. Of vanuit het belang
dat gehecht wordt aan een goede verzorgingsstructuur in wijken, buurten en kernen. Om dit goed in te
kunnen schatten achten we het gewenst dat in deze gevallen een economisch-effectenrapportage (EER)
plaats vindt, als onderdeel van de onderbouwing.
9
Een EER is een hulpmiddel om in te schatten in hoeverre de kwaliteit van binnensteden en eventueel de
verzorgingsstructuur in wijk, buurt of kern in het geding is door de vestiging van nieuwe grootschalige
functies op het gebied van detailhandel en leisure. Deze vraag is aan de orde bij de ontwikkeling van
nieuwe terreinen, bij vestiging van concrete initiatieven op nieuwe/bestaande locaties of bij substantiële
uitbreiding van bestaande vestigingen.
In de verschillende stadia zal de EER een ander karakter hebben.
Bij de opstelling van het stadsregionale programma waarin nieuwe locaties (of uitbreiding van bestaande)
wordt vastgelegd is vaak niet precies bekend welke initiatieven zich daadwerkelijk op deze locaties zullen
vestigen. Dan zal de EER het karakter hebben van een scan. Een grove indicatie van de effecten is
meestal wel te geven.
Bij de concrete invulling van terreinen met nieuwe initiatieven of uitbreidingen is een gedetailleerder
onderzoek mogelijk en noodzakelijk (ook al in het kader van de bestemmingsplanprocedure, waarin moet
worden onderzocht in welke mate een initiatief leidt tot ontwrichting van het aanwezige
voorzieningenpatroon).
Het is van belang om vooraf de beoordelingscriteria vast te leggen. Eenduidige criteria hiervoor zijn er
overigens niet. De effecten hangen sterk af van de lokale situatie en van cumulatieve effecten (wellicht is
de bestaande structuur al enigszins aangetast door eerdere perifere ontwikkelingen).
Op basis van de resultaten en conclusies van de EER zal het lokale bestuur zelf tot een afweging moeten
komen of men de te verwachten effecten al dan niet wenst te accepteren. Ten behoeve van een goede
afweging zal er een open dialoog of maatschappelijk debat moeten worden georganiseerd.
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van de EER en het organiseren van debat of dialoog ligt bij de
gemeente waar het initiatief speelt. Zij is ervoor verantwoordelijk dat alle relevante actoren in het debat
betrokken worden en dat er sprake is van een goed gedocumenteerd afwegingsproces. Vinden
rapportage en debat/dialoog plaats bij opstelling van het stadsregionale uitvoeringsprogramma, dan is
sprake van een gezamenlijke regionale verantwoordelijkheid.
Blijkt uit de EER dat er gemeentegrensoverschrijdende effecten optreden dient er naast overleg met de
betrokken buurgemeenten ook advies te worden ingewonnen bij de provincie. Bij substantiële
landgrensoverschrijdende effecten is afstemming met de desbetreffende autoriteiten gewenst. Wij
verwachten dat gemeenten dat op lokaal niveau doen. Voor afstemming met regionale of hogere
autoriteiten kunnen gemeenten een beroep doen op ondersteuning door de provincie. Immers met
Nordrhein-Westfalen heeft de provincie Limburg reeds afspraken gemaakt om elkaar te informeren en
consulteren.
Bij de ontwikkeling van nieuwe locaties zullen de landschappelijke consequenties in beeld moeten
worden gebracht, inclusief eventuele compenstiemaatregelen. Ook zal bij het ontwikkelen van de nieuwe
locatie het stedenbouwkundig concept dienen zorg te dragen voor een verantwoorde landschappelijke
inpassing.
variatie in vestigingsmilieus
Er moet gezorgd worden voor voldoende variatie in dienstenmilieus. We onderscheiden centraal
2
stedelijke gebieden, woongebieden en stedelijke dienstenterreinen (zie onderstaand kader) . Deze
milieus onderscheiden zich door bepaalde kenmerken op het gebied van ruimtelijke kwaliteit
(ruimtegebruik/representativiteit/functiemenging) en bereikbaarheid (auto/OV/parkeren). Het is belangrijk
om bij de ontwikkeling van locaties optimaal in te spelen op die kenmerken, en die zonodig te versterken.
Dat draagt ertoe bij dat bedrijven en voorzieningen op de beste plaats terecht kunnen komen.
Centraal stedelijke gebieden (of: stedelijke centrumgebieden) kenmerken zich door intensief gebruik. Er
zijn zowel kantoren als (grootschalige) detailhandel en leisure te vinden, aangevuld met een breed scala
aan andere bedrijvigheid en bewoning. In het POL zijn de stedelijke centrumgebieden al aangegeven
(perspectief P10). Binnen het centraal stedelijk gebied kan een gemeente desgewenst een verfijning
aanbrengen in:
− stadscentrum
− (binnenstedelijke) randzone
− stationsomgeving
Het stadscentrum komt in belangrijke mate overeen met het kernwinkelapparaat. De randzone
wordt gevormd door de schil daaromheen (zonder eventuele bedrijventerreinen groter dan 5 ha). Het
stationsgebied vormt een bijzonder deel van de randzone. Het is het gebied gelegen rond sneltrein- of IC-
station met een straal van circa 750 meter. Voor auto's is de randzone duidelijk beter bereikbaar, per OV
is dat het stadscentrum en vooral de stationsomgeving.
Stedelijke dienstenterreinen zijn grotere terreinen binnen het stedelijk gebied of aan de stadsrand,
specifiek bedoeld (dan wel defacto zo ontwikkeld) voor kantoren, detailhandel en/of leisurevoorzieningen.
Kenmerkend is de grootschalige opzet. De locaties zijn per auto vrij goed bereikbaar en beschikken over
de nodige parkeerruimte. De representativiteit is hoog. Op deze terreinen is menging van functies
mogelijk, maar om functionele redenen kan er ook worden gekozen voor zonering van functies.
concentratie
Versnippering over teveel locaties moet worden voorkomen. Dit komt de gewenste representativiteit niet
ten goede. Met name de stedelijke dienstenterreinen hebben ook met het oog op de aantrekkende kracht
een zekere massa nodig. Een totaal vloeroppervlak van 50.000 m² of een terreinomvang van 5 ha
beschouwen we als een absoluut minimum, waar overigens wel in fasen naar toegegroeid kan worden.
2
In sommige gevallen kunnen ook bedrijventerreinen huisvesting bieden aan kantoren of detailhandel. In 3.4 is beschreven in
welke gevallen dat is toegestaan.
11
In de POL-aanvulling PVVP willen we verder invulling geven aan de eisen en maatregelen op het gebied
van bereikbaarheid.
zorgvuldig ruimtegebruik
Er moet zorgvuldig met de beschikbare ruimte worden omgegaan. Zorgvuldig ruimtegebruik betekent een
voortdurende afweging maken tussen intensiteit, functionaliteit en kwaliteit op een locatie. Garanties ten
aanzien van ruimtelijke kwaliteit en de mogelijkheid voor bedrijven om te kunnen (blijven) functioneren
zijn belangrijke randvoorwaarden. Meervoudig ruimtegebruik (zowel in ruimte als in tijd) biedt perspectief.
Veel winst valt er te halen bij de realisatie van parkeervoorzieningen.
12
Bij de ontwikkeling en inrichting van een terrein zal systematisch nagegaan moeten worden welke
maatregelen toegepast kunnen worden. De Provinciale Duurzaamheidsscan, hoewel primair ontwikkeld
voor bedrijventerreinen, is hierbij een handig hulpmiddel. Wij vinden dat er bij aanleg van grootschalige
detailhandel gestreefd zou moeten worden naar bouw in minimaal twee lagen (evt. in combinatie met
andere functies). De recente metamorfose van diverse autobedrijven toont aan dat er op dit vlak veel
mogelijk is.
We denken dat financiële beloning van zorgvuldig ruimtegebruik een belangrijke stimulans kan vormen.
Gemeenten zouden een beroep kunnen doen op grondprijsdifferentiatie: zorgvuldig gebruikte grond krijgt
een aantrekkelijker prijs dan 'gewone' grond. We nodigen gemeenten uit om parkeerbeleid,
parkmanagement en grondprijsdifferentiatie (gestaffelde grondprijzen) in samenhang in te zetten als
incentive voor zorgvuldig gebruik van ruimte.
Om meer zicht te krijgen op de zorgvuldigheid van het ruimtegebruik willen we de floor-space-index (de
verhouding tussen totaal-vloeroppervlak van alle verdiepingen en de totale kavelmaat in m²) van
projecten monitoren. Dat moet meer zicht opleveren in wat mogelijk is. Als richtwaarde denken we bij
kantoorlocaties aan een floor-space-index van minimaal 1.0, bij detailhandelslocaties minimaal 0.75.
duurzame inrichting
Zorgvuldig ruimtegebruik vormt een belangrijk element van een duurzame inrichting. Maar ook andere
thema's dragen daaraan bij. We vinden het belangrijk dat ook bij de inrichting en beheer van
dienstenlocaties verstandig wordt omgegaan met water, energie, grondstoffen en afval. En dat kantoren,
winkelcomplexen en leisurevoorzieningen duurzaam worden gebouwd.
Op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau zijn tal van publicaties en informatieve sites beschikbaar
die duidelijk maken wat er mogelijk is. De Provinciale Duurzaamheidsscan en de Handreiking Duurzame
Bedrijventerreinen bieden, hoewel niet specifiek gericht op dienstenlocaties, de nodige
aanknopingspunten.
Combinatie van functies hoeft zich niet te beperken tot diensten. Met name in centraal stedelijk gebied en
woongebieden vinden tal van andere functies een plaats. Op stedelijke dienstenterreinen kan in bepaalde
gevallen de vestiging van onderwijs- of zorgvoorzieningen aan de orde zijn. We kunnen ons ook
voorstellen dat op stedelijke dienstenterreinen beperkte productie-activiteiten kunnen plaatsvinden in
gesloten kantoorachtige gebouwen, waarbij geen sprake is van overlast voor de overige kantoor-,
detailhandel- en leisurefuncties. Daarbij dient het wel te gaan om ondergeschikte "schone"
13
productiefuncties, die in fysieke zin maximaal 30% van het benutte bruto vloeroppervlak op de kavel
beslaan.
ruimtelijke kwaliteit
In alle milieus is ruimtelijke kwaliteit van belang. In stadscentrum en stationsmilieu is vooral variatie van
groot belang en worden hoge eisen gesteld aan architectonische kwaliteit. In mindere mate geldt dat ook
voor stadsentrées. In randzones en woonwijken is vooral een goede inpassing in de bestaande
bebouwing van belang. Bij stedelijke dienstenterreinen is een goede representativiteit van belang.
Door voorwaarden te stellen aan gebouwen en de omliggende openbare ruimte kunnen gemeenten de
ruimtelijke kwaliteit beïnvloeden. Dit kan worden vastgelegd in de vorm van welstandseisen of
stedenbouwkundige en architectonische criteria. Ook kan een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld.
bereikbaarheid
Aandacht voor de bereikbaarheid van locaties per auto en openbaar vervoer speelt bij de keuze voor
ontwikkeling van nieuwe of uitbreiding van bestaande locaties al een belangrijke rol. Is de keuze voor een
locatie eenmaal gemaakt, dan is op inrichtingsniveau verdere detaillering en uitwerking nodig. Er dient
daarbij tevens aandacht geschonken te worden aan de bereikbaarheid per fiets over kortere afstanden,
tot circa 10 km.
Voor wat betreft de verkeerstromen van personeel en bezoekers ligt de verantwoordelijkheid bij de
bedrijven zelf. In een vervoermanagementprogramma kunnen concrete maatregelen worden opgenomen,
toegespitst op bedrijf of locatie.
Een bijzonder aandachtspunt is de aan- en afvoer van goederen op dienstenlocaties. Met name geldt dit
voor locaties in de stedelijke centrumgebieden.
parkeren
Parkeren moet binnen het plangebied worden opgelost. Omliggende gebieden mogen namelijk niet
worden geconfronteerd met de gevolgen van parkeerproblemen in de vestigingsmilieus voor de
dienstensector. Dit impliceert dat bij de ontwikkeling en inrichting van locaties vooraf goed nagedacht
moet worden over de te realiseren parkeervoorzieningen. Zonder daarbij uit het oog te verliezen dat elk
voertuig dat parkeert ook van en naar de locatie moet kunnen komen. Aandachtspunten:
− het voorzieningenniveau wordt gebaseerd op realistische schattingen van de parkeerbehoefte;
− bij keuze van de vorm van de parkeervoorzieningen wordt de volgende afwegingsvolgorde
gehanteerd:
e
1 zoveel mogelijk parkeerruimte realiseren in, op of onder het pand;
e
2 aanleggen van voorzieningen voor collectief parkeren;
e
3 parkeren op maaiveld als laatste en minst wenselijke optie.
Deze afweging dient erin te resulteren dat hooguit de helft van de parkeerruimte op maaiveld wordt
gerealiseerd. Hiervan afwijken is mogelijk, mits een goede onderbouwing is gegeven.
− toetsing en handhaving;
− consequenties voor het verkeer op het toeleidend wegennet.
De verdere invulling van het parkeerbeleid is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Afstemming op
stadsregionaal niveau is van belang, onder meer waar het gaat om omvang van voorzieningen,
parkeertarieven en parkeergeleiding.
14
beheer
Wij vinden dat elk stedelijk dienstenterrein in principe een vorm van beheer moet kennen, door een
exploitant-eigenaar of collectief (bijvoorbeeld in de vorm van een vereniging van eigenaren).
Voorkeurmilieus kantoren
Alle onderscheiden dienstenmilieus lenen zich voor de vestiging van kantoren. In het onderstaande
kader* zijn de voorkeurmilieus aangegeven.
Een goede balans tussen de kantoorontwikkeling in het centraal stedelijk gebied en de stedelijke
dienstenterreinen is van belang. Een groot deel van de kantoorontwikkeling zal binnen het centraal
stedelijk gebied plaats kunnen vinden. Dit laatste milieu is met de woonwijken ook geschikt voor
startinitiatieven op het gebied van diensten. In dat verband denken we onder meer aan bedrijfs- en
atelierruimten voor jonge starters.
Vestiging van eigenstandige kantoren op bedrijventerreinen staan we zoals gezegd niet toe.
Genuanceerder ligt het als het ondersteunende kantoorfaciliteiten betreft bij productie-, handels,
15
distributie- en vervoersbedrijven. Kantoren direct gekoppeld aan voornoemde bedrijven zijn op de site
toegestaan, mits het aandeel kantooractiviteiten niet de overhand heeft.
Op het segment bedrijvenparken, waar kantoren vaak gekoppeld zijn, ook in fysieke zin, aan
hoogwaardige productie- en research-activiteiten, ligt de nadruk meer op de combinatie van
ontwerp/ontwikkeling/productie/verkoop en administratie. Bedrijvenparken zijn ook bedoeld voor dit soort
"gemengde" bedrijven, die een zekere uitstraling wensen. We vertalen dit naar een iets ruimere richtlijn
voor kantoorfaciliteiten. Richtlijn voor bedrijvenparken is een bruto kantoorvloeroppervlak van 50% van
het totale bruto bedrijfsvloeroppervlak als bovengrens.
Voor de overige bedrijventerrein-segmenten hanteren we ook de lijn dat ondersteunende
kantoorfaciliteiten zijn toegestaan, alleen is hier de richtlijn dat het bruto kantoorvloeroppervlak hooguit
zo'n 30% mag bedragen.
Additioneel kunnen we ons voorstellen dat op grote bedrijventerreinen een kleine aparte dienstenzone op
het terrein wordt ingericht voor bedrijven die specifiek diensten verlenen ten behoeve van de aldaar
gevestigde bedrijven (bijv. douane, clearing e.a. administratieve dienstverlening) en waarvan de totale
omvang te gering is om aangrenzend een specifiek stedelijk dienstenterrein in te richten.
Voorkeurmilieus detailhandel
Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat detailhandelslocaties elkaar goed aanvullen. Er dient een goede
balans te zijn tussen binnenstedelijke detailhandelsvoorzieningen, de verzorgingstructuur van
wijken/buurten en de grootschalige detailhandelsvoorzieningen op stedelijke dienstenterreinen. Een
balans die op stadsregionaal niveau vastgelegd dient te worden in een aantal uitgangspunten over
verzorgingsniveau en –structuur. Naast de schaalvergroting in fysieke zin (grotere winkels) is er ook
sprake van schaalvergroting in verzorgingsgebieden. Het streven naar een volwaardig en compleet
verzorgingsniveau op wijkniveau lijkt het meest reële uitgangspunt. Daarbij geldt de kanttekening dat,
gezien de fysieke omvang van bepaalde grootschalige winkels, voor bepaalde voorzieningen die
afweging mogelijk ook op stadsdeelniveau kan komen te liggen.
We maken een onderscheid in drie typen winkelgebieden, gebaseerd op het koopgedrag van
consumenten (functionele invalshoek):
− centra voor vergelijkend recreatief winkelen
− centra voor dagelijkse aankopen
− centra voor (minder-frequente) doelgerichte aankopen
We koppelen die functionele driedeling aan bepaalde voorkeurmilieus (zie onderstaand kader).
Dit vestigingsperspectief is van toepassing op alle vormen/typen grootschalige winkels. Het onderscheid
en de terminologie "perifere detailhandelsvestiging" (PDV) en "grootschalige geconcentreerde
detailhandelsvestiging" (GDV) hanteren we niet meer.
16
Het stadscentrum heeft vooral een functie voor recreatief, vergelijkend winkelen. Met het accent op
kleinschalige, gespecialiseerde winkels en warenhuizen.
Woonwijken vormen het verzorgingsniveau waar gestreefd dient te worden naar een volwaardig en
compleet pakket aan winkelvoorzieningen.
De stedelijke dienstenterreinen bieden uitsluitend ruimte aan detailhandelsfuncties voor minder frequent
benodigde, doelgerichte aankopen. We denken daarbij aan aankopen op het gebied van wonen, vervoer
en outdoor. In onderstaand kader is illustratief (niet limitatief) aangegeven welke branches we tot deze
categorieën rekenen.
Op stadsregio niveau kan voor een zekere thematisering van de detailhandel op stedelijke
dienstenterreinen worden gekozen, mede met het oog op versterking van het profiel. In de handleiding
bestemmingsplannen zullen we aangeven hoe dit publiekrechtelijk en eventueel aanvullend
privaatrechtelijk kan worden geregeld.
Gezien de functie komen alleen grotere winkels voor vestiging op stedelijke dienstenterreinen in
aanmerking. De bestaande ondergrens van 1.000 m² vvo (verkoopvloeroppervlak) blijft gehandhaafd.
Waarbij we aantekenen dat voor ondersteunende aanvullende functies (bijvoorbeeld reparatie en
onderhoud, advisering), ook als deze kleiner zijn, in beperkte mate ruimte moet zijn.
17
Bijzondere aandacht vraagt de vestiging van megasupermarkten, met een bruto vloeroppervlak van 3.500
m² of meer. Deze dienen, overeenkomstig de boven aangegeven voorkeursmilieus, bij voorkeur te
worden gevestigd in een stadsdeelcentrum of in de randzone van de binnenstad, mits ruimtelijk en
verkeerstechnisch inpasbaar. Vestigingen op een stedelijke dienstenterrein sluiten we echter niet op
voorhand uit, gezien de ruimtelijke en verkeerskundige dimensie van dergelijke voorzieningen. Aan de
keuze van een vestigingsplaats voor een dergelijke megasupermarkt zal een goede onderbouwing en
afweging ten grondslag moeten liggen. Naast een economisch effectenrapportage zal ook de ruimtelijke
afweging (ruimtevraag, ruimtelijke inpasbaarheid, ontsluiting, ligging t.o.v. verzorgingsgebied) zorgvuldig
en herkenbaar tot stand moeten komen. We vragen in de stadsregionale uitvoeringsprogramma's
aandacht voor dit fenomeen.
'Normale' supermarkten, met een bruto vloeroppervlak van minder dan 3.500 m² horen naar onze
opvatting niet op een stedelijk dienstenterrein thuis. Ook solitaire vestiging van supermarkten langs
invalswegen wijzen we af (zie uitgangspunt concentratie)
Voorkeurmilieus leisure
Stedelijke leisure-activiteiten voor bezoekers met een meervoudig bezoekmotief dienen bij voorkeur in
het centraal stedelijk gebied te worden gevestigd. Ze dragen hier optimaal bij aan de diversiteit van het
gebied. Ruimtelijke beperkingen of inpassingsproblemen kunnen echter aanleiding zijn deze functies te
plaatsen op een stedelijk dienstenterrein. Hier heeft een combinatie met versterkende andersoortige
voorzieningen een voorkeur. Een sterk thema aan een dergelijk dienstencentrum vergroot de
slagingskans.
Vestiging van leisurevoorzieningen bij sportaccommodaties is ook een optie.
Deze planningsopgave heeft een indicatief karakter. Op basis van aanvullend marktonderzoek is
bijstelling mogelijk. Belangrijk is om in te spelen op de voortschrijdende inzichten op basis van
monitoring.
In regioverband zal ook moeten worden nagedacht over geschikte locaties voor initiatieven op
leisuregebied die zich mogelijk kunnen aandienen. Daarbij is het beoogde profiel van de stadsregio een
belangrijke leidraad.
19
Per regio hebben wij hieronder een aantal specifieke aandachtspunten geformuleerd (niet limitatief).
Deze beschouwen we als aanbeveling bij het opstellen van het stadsregionaal uitvoeringsprogramma.
20
stadsregio Venlo
− visie ontwikkelen op (on)mogelijkheden kantoren en detailhandel stationsomgeving
− planontwikkeling Maasboulevard afstemmen met ontwikkelingen kantoren, detailhandel en leisure
elders in de stad
− ontwikkeling hoogwaardig bedrijvensegment (kantoren/kantoorachtigen) op TPN afstemmen met
kantoorontwikkeling elders in de stad.
stadsregio Venray
− aandacht voor fasering vanwege meer dan voldoende ruimte voor kantoren
stadsregio Weert-Nederweert
− visie ontwikkelen over functionele invulling gebied rond kruising A2/N275 (stadspoort POL)
− ontwikkelen visie voor kantoorruimte voor de langere termijn, keuze maken tussen de verschillende
locaties die daarbij in beeld zijn
− nadenken over verdere ontwikkeling stedelijk dienstenterrein voor grootschalige detailhandel
stadsregio Roermond
− afstemmen ontwikkelingen leisure
− nadenken over kantoorlocaties lange termijn en haalbaarheid locaties
De dynamiek van de dienstensector op het platteland (het gebied buiten de paarse contouren in het POL
die de begrenzing vormen van de stedelijke dynamiek) is beduidend lager dan in de steden.
Grote kantoren en detailhandelslocaties horen dan ook bij uitstek thuis in de stedelijke dynamiek van de
stadsregio's. Ook stedelijke leisurevoorzieningen horen niet op het platteland thuis. Diensten met een
lokaal of regionaal verzorgende functie kunnen echter wel bijdragen aan de vitaliteit van dorpen. We
willen daar dan ook ruimte voor bieden, afgestemd op de omvang van de lokale/regionale markt.
In bepaalde plattelandsregio's vormen toeristische voorzieningen een belangrijke economische drager.
Deze vallen buiten de scope van deze POL-aanvulling. We hebben de perspectiefrijke gebieden daarvoor
in POL reeds vastgelegd. Overigens zijn ook op het platteland de uitgangspunten voor de inrichting van
locaties, zoals die zijn geformuleerd voor locaties in de stadsregio’s (paragraaf 3.3), van toepassing.
3
kantoren op het platteland
In de kernen op het platteland is ruimte voor vestiging van kantoren met een lokaal verzorgende functie.
Dat zijn in het algemeen kleine kantoren. In de grotere kernen Gennep, Horst, Helden/Panningen,
Gulpen, Valkenburg en Vaals is ook ruimte voor vestiging van kantoren met een regionaal verzorgende
functie. Dat kunnen ook middelgrote kantoren zijn.
Belangrijk vinden we ook dat er ruimte is voor kleinschalige kantoren aan huis. Net als in de stadsregio's
geldt daarvoor: logisch passend binnen het bestaande bouwblok, tevens dient de woonfunctie in
overwegende mate gehandhaafd te blijven.
Belangrijk is dat al deze kantoren passen binnen de bestaande bebouwing. Ze moeten zoveel mogelijk
worden gesitueerd in of aansluitend aan het kernwinkel- en/of voorzieningengebied, bij voorkeur binnen
de bebouwde kom.
Vestiging van eigenstandige kantoren op lokale bedrijventerreinen is niet toegestaan. De mogelijkheden
voor ondersteunende kantoorfaciliteiten bij reguliere bedrijvigheid zijn geschetst in 3.4. Kantoren horen al
helemaal niet thuis aan uitvalswegen en snelweglocaties in het landelijk gebied. Dit type milieu hoort
namelijk bij uitstek thuis in het stedelijk gebied.
In het POL hebben we al aangegeven dat vestiging van kleinschalige zakelijke dienstverlening (advocaat,
architect e.d.) in vrijkomende agrarische bebouwing denkbaar is. Voorwaarde is dan wel dat de nieuwe
functies bestaande waarden niet aantasten, geen belemmeringen opleveren voor nabijgelegen
agrarische bedrijven en dat er geen sprake is van toename van de bouwmassa. Overigens heeft
agrarische hervestiging op dergelijke locaties onze voorkeur.
De regels voor het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing zijn in de Handleiding
bestemmingsplannen uitgewerkt. Ze worden bij de komende herziening van deze handleiding
geactualiseerd.
Supermarkten mogen eventueel een grotere omvang aannemen indien ruimtelijk inpasbaar. Alle overige
grootschalige detailhandel (winkels > 1.000 m²) is alleen toegestaan in een aantal grotere kernen, te
weten Gennep, Horst, Helden/Panningen, Gulpen, Valkenburg en Vaals. Bij vestiging van dergelijke
grootschalige winkels in de genoemde kernen dient wel te worden aangetoond dat de functie is
toegespitst op het regionaal verzorgingsniveau en dat deze winkels geen bedreiging vormen voor
detailhandelsvoorzieningen in de nabijgelegen stadsregio's.
Uitgangspunt is dat al deze winkels worden gevestigd in of aansluitend aan het kernwinkel- of
voorzieningengebied. Uit oogpunt van versterking van de leefbaarheid in kleine kernen is het tevens
mogelijk verkooppunten te combineren, eventueel samen met andere loketfuncties, tot zogenaamde
"service-winkels".
Winkels die niet ruimtelijk inpasbaar zijn binnen de bestaande bebouwde kom kunnen in bepaalde
gevallen terecht op een lokaal bedrijventerrein in de betreffende kern. Het gaat om
detailhandelsvestigingen behorend tot een van de volgende branches:
− grove bouwmaterialen;
− landbouwmachines;
− brand- en explosiegevaarlijke stoffen;
− handel in 2e hands auto's.
Maar het kan ook gaan om verplaatsing van reeds lokaal gevestigde autobedrijven, bouw- en tuincentra
en boerenbondwinkels.
Hierbij dient wel een zorgvuldige afweging gemaakt te worden of men hiervoor de schaarse lokale
bedrijventerreinenruimte wel wil inzetten.
Buiten kernen en lokale bedrijventerreinen staan we geen nieuwe detailhandelsfuncties op het platteland
toe. Daarop zijn een paar uitzonderingen:
− boerderijwinkels (als nevenfunctie), die ter plekke of in de directe omgeving vervaardigde of
bewerkte agrarische producten verkopen. Gemeenten dienen te voorkomen dat dergelijke
verkoopactiviteiten uitgroeien tot reguliere winkels die het draagvlak voor voorzieningen in de kern
ondergraven. Een maat van 200 m² vvo vinden we in dat licht de maximale maat. Deze winkels
dienen logisch te zijn ingepast binnen de bestaande bouwmassa.
− detailhandel als ondergeschikte functie bij tankstations (brandstofverkooppunten): de
verkoopruimte voor deze "nevenproducten" dient dan wel een geheel te vormen met het
brandstofverkooppunt en het totale verkoopvloeroppervlak van deze ruimte mag maximaal 200 m²
bedragen; indien het tankstation zijn functie verliest, dient ook de detailhandelsfunctie te worden
beëindigd.
− overige bestaande voorzieningen in het buitengebied worden gerespecteerd; beperkte uitbreiding
(10%) van deze bestaande voorzieningen is toegestaan, voor zover dat planologisch verantwoord
is.
Op het platteland moet rekening worden gehouden met de ruimtebehoefte in verband met
kwaliteitsverbetering van bestaande voorzieningen.
5 PLANNEN UITVOEREN
De regisserende rol van de provincie blijft niet beperkt tot de fase van planvorming. Juist ook in de
uitvoeringsfase willen wij ontwikkelingen faciliteren en een gezonde, samenhangende ontwikkeling
bevorderen.
Per project zal de provincie in overleg met betrokken partners haar preciese rol vaststellen. Als kader
voor onze rolopvatting in deze, kunnen de volgende taken worden aangehouden:
− initiëren van een project en opstarten van de projectorganisatie;
− integrale deelname in de projectorganisatie vanuit de betrokken beleidsvelden;
− mede opstellen van een integrale visie met uitgangspunten voor het project;
− subsidiëren van het project.
In dat laatste geval wil de provincie ook bezien hoe een koppeling kan worden gelegd met bestaande
andere middelen bij provincie en rijk (bijvoorbeeld GDU en ISV).
24
5.3 Monitoring
Een goed monitoringsysteem is essentieel. In 2000 en 2001 is onder de titel "Detailhandel in Focus" een
detailhandelsmonitor opgesteld. Daarnaast wordt al decennia jaarlijks een bedrijventerreinmonitor
opgesteld onder de titel "Bedrijventerreinen aan bod in Limburg", waarin ook aandacht wordt besteed aan
de Limburgse kantorenmarkt.
De in deze POL-aanvulling vastgelegde doelstellingen en uitgangspunten vormen de basis voor het
bepalen van de toekomstige monitoringbehoefte. We willen nagaan in hoeverre de monitoringbehoefte
van provincie, gemeenten en georganiseerd bedrijfsleven aanknopingspunten biedt voor samenwerking
op dit terrein. Ook nadere afstemming bij het verzamelen van data over grensoverschrijdend koopgedrag
achten we gewenst.
We zullen bij verdere invulling de mogelijkheden bezien voor koppeling met het monitoringsysteem voor
bedrijventerreinontwikkeling (REBIS = Regionaal Economisch BedrijventerreinenInformatieSysteem) en
met het register voor bedrijfsontwikkeling in Limburg (VRL = VestigingenRegister Limburg).
Overigens vinden we het niet alleen van belang om de feitelijke ontwikkelingen in beeld te brengen. Ook
het proces van gezamenlijke planvorming en ontwikkeling willen we monitoren, met het oog op periodieke
evaluatie.
De resultaten van die monitoring (proces, doelbereiking) worden jaarlijks teruggekoppeld naar de Staten.
Dit geschiedt in het kader van bredere evaluatie en voortgangsrapportering.
Themakaart 1