You are on page 1of 26

POL-AANVULLING DIENSTEN EN LOCATIES

Provinciale Staten van Limburg


28 mei 2004
1

0 INHOUD

0. Voorwoord 2
1. Algemene uitgangspunten 3
2. Visie op de Limburgse dienstensector 4
3. Uitwerking per stadsregio: uitgangspunten en opgaven 7
4. Diensten op het platteland 21
5. Plannen uitvoeren 23
2

0. VOORWOORD

Deze POL-aanvulling Diensten en Locaties bevat een nieuw beleid voor kantoren, detailhandel en leisure
in Limburg.

Het is een regionaal plan. Een plan dat betrekking heeft op de regio Limburg met zijn specifieke
kwaliteiten. Met oog voor de aangrenzende regio's en rekening houdend met kaders vanuit het Rijk.
Maar ook een plan van de regio. Het bevat gezamenlijke uitgangspunten en spelregels van
centrumgemeenten, georganiseerd bedrijfsleven en Provincie. Via deze POL-aanvulling worden deze
verankerd in het POL, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg. Tegelijkertijd worden ze op
stadsregionaal en lokaal niveau verder ingevuld.

Samenvatting, achtergronden en verantwoording zijn opgenomen in een separaat document.


3

1 ALGEMENE UITGANGSPUNTEN

A. Een marktgerichte, maar geen marktconforme invalshoek


We willen sterk, meer dan voorheen, rekening houden met de wensen en eisen vanuit het bedrijfsleven.
Het gaat vooral om wensen op het gebied van bereikbaarheid, ruimtevraag, clustervorming en
representativiteit. Deze zijn deels een gevolg van de veranderende wensen van consumenten. Ze worden
ook bepaald door kenmerken als bedrijfsgrootte, aantal werknemers, bezoekers-intensiteit en
autoafhankelijkheid van werknemers en bezoekers. Het onderzoeksrapport "De juiste plaats voor ieder
bedrijf" (BCI/GC, maart 2003) schetst een beeld.
Bij het invullen van de wensen van bedrijven houden we wel rekening met andere belangen in de
maatschappij, soms geven deze aanleiding om grenzen te stellen. Ons streven (POL) is immers om van
Limburg een kwaliteitsregio te maken, waarin tal van kwaliteiten gewaarborgd zijn. Hier betekent dat
vooral: zorgvuldig ruimtegebruik, goede bereikbaarheid (ook per openbaar vervoer), ruimtelijke kwaliteit
(hoogwaardige architectuur, attractieve locaties) en gezonde economische ontwikkeling.

B. De vitaliteit van binnensteden moet gegarandeerd zijn


De binnensteden (vooral de daar gevestigde detailhandel en horeca) zijn sterk bepalend voor de
uitstraling van de stad en voor de kwaliteit van woon- en leefklimaat. We spreken niet voor niets over
"naar de stad gaan". Daarom is de vitaliteit van binnensteden een uitgangspunt voor het nieuwe
provinciale locatiebeleid. We zetten in op behoud en zonodig verbetering van de levendigheid in de
binnensteden. Functiemenging speelt hierbij een belangrijke rol, evenals de kwaliteit van de openbare
ruimte. Daarnaast is het van groot belang de binnensteden ook levendig te houden na sluiting van de
winkels. Het bieden van voldoende woonmogelijkheden, maar ook het zorgdragen voor recreatieve
voorzieningen in de vorm van uiteenlopende uitgaansmogelijkheden, kunnen hieraan bijdragen.

C. Ruimte voor ontwikkeling diensten binnen de gebieden van stedelijke dynamiek


Kantoren, detailhandel- en leisurevoorzieningen komen verspreid over de hele provincie voor. Vooral in
en rond de steden. Ze zijn nauw verbonden met de stedelijke dynamiek. We willen daarom vooral ruimte
geven aan ontwikkeling van diensten in de zeven stadsregio's in deze provincie, begrensd door de
contouren van stedelijke dynamiek (POL, juni 2001).
Mede met het oog op het behoud en versterking van de vitaliteit van kernen, moet ook op het platteland
ruimte zijn voor ontwikkelingen. Het zal daarbij vooral gaan om kwaliteitsverbetering en herstructurering.
Van groei zal slechts zeer beperkt sprake kunnen zijn en uitsluitend passend binnen de bestaande
bebouwing c.q. bebouwde kom.

D. Accent op faciliteren en regisseren


Beleid is het meest effectief als het aansluit bij de belevingswereld van de gebruiker. Daarom
wordt de nadruk gelegd op faciliteren. We willen voorwaarden creëren waarbinnen de dienstverlenende
bedrijven optimaal kunnen functioneren. De provincie gaat in deze een regionaal regisserende rol
vervullen. Echter sturende en toetsende beleidsinstrumenten blijven op onderdelen nodig.

E. Kwalitatieve benadering, minder normering


Gekozen wordt voor een globaler en flexibeler beoordelingskader dan voorheen. We vinden het
belangrijk om te sturen op doelstellingen. Juist het gebrek aan flexibiliteit en de onmogelijkheid om met
4

een rigide aanpak het noodzakelijke maatwerk te leveren, hebben geleid tot het minder succesvol zijn
van het oude locatiebeleid. In het nieuwe beleid blijft het gebruik van normen tot een minimum beperkt.
Hiermee willen we ons streven naar deregulering waarmaken.

F. Bij de ontwikkeling van locaties en de vestiging van bedrijven wordt rekening gehouden met de
complementariteit van steden
De toenemende eisen aan detailhandels- en leisurevoorzieningen leiden tot schaalvergroting, anders zijn
dergelijke voorzieningen niet meer haalbaar. Door de toegenomen mobiliteit voelen veel burgers zich
voor het gebruik van voorzieningen ook niet meer gebonden aan de eigen stad. Locatievraagstukken
spelen in toenemende mate op bovenregionale schaal, op het niveau van stedelijke netwerken.
Op basis van profielen van de steden, rekening houdend met de ontwikkelingen in een ruimere (eu)regio,
1
willen we accenten leggen op functies binnen die netwerken. Zo'n aanpak heeft meerwaarde voor de
ontwikkeling van de regio als totaal. Het maakt een krachtiger profilering van Limburg als regio mogelijk.
En het draagt bij aan de verscheidenheid van steden. Zo ontstaat een aantrekkelijke mix in het aanbod
van diensten.
Overigens speelt complementariteit natuurlijk niet alleen tussen stadsregio's, maar ook tussen steden en
vestigingslocaties binnen stadsregio's.

2 VISIE OP DE LIMBURGSE DIENSTENSECTOR

2.1 Ambitie
Hoofddoel van het omgevingsbeleid is de uitbouw van Limburg als kwaliteitsregio. In POL is beschreven
wat we daar onder verstaan. Een florerende diensensector levert een belangrijke bijdrage. In de vorm van
hoogwaardige winkel- en vrijetijdsvoorzieningen die bijdragen aan de vitaliteit van steden en dorpen. De
dienstensector is ook een zeer belangrijke werkgelegenheidsverschaffer. Een schone tak van
bedrijvigheid bovendien, met een beperkt ruimtebeslag. Verder sluit de hoge kennisintensiteit in delen
van de dienstensector aan bij een ander aspect waar ons omgevingsbeleid op inzet: kennisintensivering
van de economie.

De ambitie van provincie en stadsregio's is om gezamenlijk de ontwikkeling van de Limburgse stuwende


dienstensector te stimuleren. Op de eerste plaats door het bieden van voldoende en gevarieerde
vestigingsruimte, zo veel mogelijk aansluitend bij de wensen van dienstverlenende bedrijven. Tot 2015
wordt verwacht dat de behoefte aan kantoorruimte met bijna 600.000 m² toeneemt. Op het gebied van
detailhandel voorzien we weinig groei en ligt de opgave vooral in herstructurering en
kwaliteitsverbetering. Voor de leisuresector wordt een jaarlijkse groei van de bestedingen van gemiddeld
5% verwacht.
Een verstandige keuze en inrichting van locaties draagt ook bij aan de verdere ontwikkeling van Limburg
als kwaliteitsregio.
Binnen de zakelijke dienstverlening willen we ons met name richten op stimulering van een aantal
kansrijke onderdelen. Zij vertegenwoordigen stuwende elementen in dienstverlening en daarnaast zijn

1
Alle steden beschikken over een vergelijkbare economische basisstructuur met verzorgende diensten. Bij het bepalen van
profielen gaat het vooral om het leggen van accenten.
5

deze diensten deels noodzakelijk om de verankering van sectoren (bijvoorbeeld de chemie) in Limburg te
ondersteunen of tot ontwikkeling te brengen. Het betreft:
− ontwikkeling/uitbouw van logistieke planning, software en systemen
− research en technische dienstverlening rond chemie, life-sciences, automotive en
voedingstechnologie
− europese contact-centra en backoffices (i.r.t. internationale uitstraling (eu)regio)
− medtech i.r.t. zorgsector op basis van onderliggende maatschappelijke behoeften (vergrijzing,
senioren-economie, welbevinden, landschappelijke kwaliteit)
Deze speerpunten zullen in de activiteiten van LIOF doorvertaling vinden. Provinciale beleidsuitvoering
op onderdelen van de dienstensector krijgt op deze wijze via LIOF gestalte. De genoemde speerpunten
zijn ook van belang voor de acquisitiestrategie van de centrumgemeenten. In het kader van het
actieprogramma Technologische Topregio zal een koppeling worden gelegd met de bovengenoemde
speerpunten.

Naast voldoende geschikte vestigingsmilieus is er pas sprake van een interessante vestigingsregio voor
diensten als ook andere vestigingsfactoren op niveau zijn. Dit geldt voor de economisch relevante
factoren als arbeidsmarkt, innovatie en onderwijs en, de steeds belangrijker wordende, "zachtere"
factoren als kwaliteit van woonmilieu en landschap en culturele identiteit. Beleid op deze terreinen zal
afgestemd moeten worden met dit locatiebeleid om onderlinge versterking te bewerkstelligen.

2.2 Complementaire steden in Noord- en Midden-Limburg


In de huidige situatie is op het vlak van de dienstensector nog absoluut geen sprake van netwerkvorming
tussen de steden in Noord- en Midden-Limburg. Voor zover er sprake is van specialisatie in dit gebied, is
dat niet het gevolg van een bewust gekozen strategie ten aanzien van complementariteit tussen steden.
Een uitzondering vormt Venlo met zijn logistiek complex. Roermond kent een accent in waterrecreatie en
de daaraan gekoppelde toeristische functie door de ligging aan de Maasplassen.
Als er kansen liggen dan zullen die zich binnen het gebied met name toespitsen op de relaties tussen
Venlo en Venray, tussen Weert en Eindhoven, tussen Venlo en Eindhoven en tussen Venlo en
Roermond. De aanleg van de A73-Zuid biedt kansen om de laatstgenoemde relatie te versterken. We
vinden het van belang dat Venlo en Roermond die kansen gezamenlijk in beeld brengen en bezien welke
accenten op basis daarvan gelegd kunnen worden in hun profielen. Wij vinden het logisch dat Venlo
daarbij in elk geval inspeelt op kantoorfuncties gekoppeld aan het logistiek-industrieel complex en aan het
cluster kantoormachine-industrie. En Roermond in elk geval voortbouwt op de traditioneel sterke positie
op het gebied van publieke kantoren.

2.3 Complementaire steden in Zuid-Limburg


In Zuid-Limburg ligt het veel meer voor de hand naar mogelijke uitwisselingen tussen de steden te kijken.
Het belang van het grensoverschrijdende stedelijk netwerk MHAL wordt ook in het rijksbeleid erkend.
Vooralsnog zijn de relaties het sterkst tussen de steden in Zuid-Limburg. Maar zeker ook de
samenwerking tussen Parkstad Limburg en Aken, Maastricht en Luik, resp. Sittard-Geleen en Hasselt-
Genk verdient aandacht. In het verlengde daarvan is aandacht gewenst voor infrastructurele
maatregelen, zoals het aanhaken op de TGV-verbinding via Luik en Aken.
6

We zullen in overleg treden met de stadsregio's over aanscherping en effectuering van profielen. Onder
meer bij de voorbereiding van de "ontwikkelingsagenda nationaal stedelijke netwerk Maastricht-Heerlen".
Onderstaande kader geeft een eerste aanzet voor een profilering/taakverdeling op bovenregionaal
schaalniveau. Het is van belang dit verder uit te bouwen en per stadsregio duidelijke keuzes te maken,
afgestemd op Zuid-Limburgse schaal.

Kantoren
Voor Maastricht ligt het accent op hoogwaardige kennis- en dienstenkantoren die op zoek zijn naar een
representatieve en internationale uitstraling. In Heerlen zal het accent eerder gelegen zijn in de
hoogwaardige stuwende dienstverlening en, als centrum van een regio met 270.000 inwoners,
grootschalige, verzorgende kantoorvestigingen. Sittard-Geleen richt zich bij voorkeur op
kantoren/diensten gerelateerd aan de industrie (chemie, automotive) en logistiek en op kantoren die
Limburg benaderen als één verzorgingsgebied.

Detailhandel
Feitelijk is er al sprake van een zekere specialisatie en verdeling van taken, waarop voortgebouwd zou
kunnen worden. Concreet betekent dat een accent leggen op behoud en versterking van de toeristisch-
recreatieve winkelfunctie van Maastricht. En inzetten op concentratie van grotere ontwikkelingen rond het
thema wonen en meubels/woninginrichting in de regio Parkstad Limburg. In Sittard-Geleen zien we met
name mogelijkheden voor specialisatie rond de thema's sport-health en tuin.

Leisure
Maastricht blijft het concentratiepunt van kwalitatief stedelijk toerisme en daarop gerichte voorzieningen.
Het Heuvelland richt zich op haar bijzondere landschap en de daaraan gerelateerde
recreatiemogelijkheden. In kwaliteit kan en moet dit worden versterkt.
Grootschalige toeristische attracties vinden vooral een plaats in de regio Parkstad Limburg. Hier liggen al
een aantal grote dagrecreatieve voorzieningen, de regio kan zich als zodanig verder ontwikkelen.

Positie luchthaven MAA


Binnen het stedelijk netwerk neemt de luchthaven Maastricht-Aachen-Airport (MAA) een bijzondere
positie in. Hoewel MAA een aantrekkelijke locatie voor kantoren is, zeer goed ontsloten via de A2 en met
een moderne uitstraling, zullen we vestiging van kantoren op MAA toch maar beperkt toestaan. Dit geldt
zowel voor de A2-zone, de strook langs de A2 die na verplaatsing van de terminal voor andere functies
beschikbaar komt, als voor het bedrijventerrein MAA-Oost. MAA, als vestigingsmilieu voor kantoren, zal
namelijk een negatieve impact hebben op de kantorenmarkt van Maastricht en daarmee op de vitaliteit
van de binnenstad. Dat geldt wellicht in nog sterkere mate voor de andere kantorenmarkten in het
stedelijk netwerk (Heerlen en Sittard-Geleen).
Op de luchthaven mogen zich wel platformgebonden kantoren vestigen. Daaronder verstaan we kantoren
die zich richten op de passagiers en het functioneren van de luchthaven als zodanig.
Kantoren die niet direct platformgebonden zijn, maar een stevige relatie met de luchthaven hebben, het
segment luchthavengerelateerd, worden niet toegestaan tenzij er wordt gewerkt met een
uitgiftecommissie, die op basis van een uitgifteprotocol de luchthavengerelateerdheid van initiatieven
beoordeelt. Dit protocol wordt gekoppeld aan het nog op te stellen bestemmingsplan MAA-Oost.
7

Bij hoge uitzondering kunnen eveneens onder voorwaarden kantoren worden toegestaan zonder
duidelijke relatie met de luchthaven. In dergelijke uitzonderingsgevallen geldt een "nee-tenzij"-principe.
Dat betekent in deze dat het moet gaan om nieuwe kantoorvestigingen die van grote betekenis zijn voor
economie en werkgelegenheid en waarvan bovendien is aangetoond dat vestiging in Maastricht,
Parkstad Limburg en Sittard-Geleen redelijkerwijs niet mogelijk is. Ook deze beoordeling verloopt via de
genoemde uitgiftecommissie, op basis van het uitgifte-protocol.

De invulling van de begrippen ‘platformgebonden’ en ‘luchthavengerelateerd’ sluit aan bij de definities


gehanteerd in de POL-aanvulling bedrijventerreinen Zuid-Limburg. Platformgebonden activiteiten zijn
activiteiten als het luchthavenbedrijf, ondersteunende activiteiten (bijvoorbeeld douane, brandweer,
meteorologische dienst, beveiliging, marechaussee), onderhouds- en reparatiebedrijven van vliegtuigen,
commerciële passagiersgerelateerde bedrijven (luchtvaartmaatschappijen, dienstverlening, reisagenten,
hotel) en commerciële luchtvrachtgerelateerde bedrijven (vrachtafhandeling, dienstverleners).
Luchthavengerelateerde activiteiten hebben weliswaar een relatie met de luchthaven, maar er is geen
directe noodzaak voor vestiging aan het platform. Tot luchthavengerelateerde activiteiten behoren
dienstverlening aan de bedrijven die gebonden zijn aan de luchthavenlocatie (autoverhuur, catering,
schoonmaak- en bewakingsdiensten), luchtvrachtgerelateerde of passagiersgerelateerde activiteiten.

3 UITWERKING PER STADSREGIO: UITGANGSPUNTEN EN OPGAVEN

3.1 Stadsregionale uitvoeringsprogramma's


Wij vinden het belangrijk dat de opgaven per stadsregio verder uitgewerkt worden in stadsregionale
uitvoeringsprogramma's. Dit biedt de mogelijkheid om binnen de grenzen van de stedelijke dynamiek (de
paarse contouren uit het POL) te zoeken naar optimale regionale oplossingen. Het maakt een goede
onderbouwing mogelijk van keuzes, tegen het licht van de totale structuur. Gemeenten moeten de
regionale structuur helder verantwoorden en als basis gebruiken voor onderbouwing van locale
ontwikkelingen. Wij bevelen de stadsregio’s sterk aan hiervoor de stadsregionale uitvoeringsprogramma’s
te benutten.
We kiezen voor uitvoeringsprogramma's op maat. Afhankelijk van de aanwezigheid van en samenhang
tussen grootschalige dienstenmilieus in een regio kunnen we er samen met de regio voor kiezen het
gebied voor het uitvoeringsprogramma aan te passen.

Naar onze opvatting kunnen stadsregionale uitvoeringsprogramma's op een slagvaardige manier tot
stand komen. Het mag en hoeft zeker niet te verzanden in een continu, nooit eindigend proces van
planvorming. Diverse regio's werken al aan regionale detailhandelsvisies en eventueel kantorennota's.
Een stadsregionaal uitvoeringsprogramma kan ook een koppeling zijn van geactualiseerde/herijkte
plannen op het gebied van kantoren, retail en leisure. We kunnen ons ook voorstellen dat er aanleiding
kan zijn om de visie op deze onderwerpen te koppelen aan een regionaal bedrijventerreinplan.
De vorm waarin het programma wordt gegoten laten we dus graag over aan de regio, maar de volgende
elementen dienen in elk geval aan bod te komen:
− ambities/profilering regio;
− zonodig aanvullende analyse: kantoren- en detailhandelstructuur, potenties leisure;
− analyse vestigingsmilieus/locaties;
8

− invulling opgave: locaties, programmering, fasering;


− organisatie.
Spelregels en uitgangspunten zijn in de volgende paragrafen uitgewerkt. Bovendien is in paragraaf 3.5 de
opgave voor de stadsregio's indicatief en op hoofdlijnen weergegeven.
De gezamenlijke gemeenten binnen een stadsregio stellen de stadsregionale uitvoeringsprogramma's
vast. De provincie heeft hierbij een faciliterende en adviserende rol. Onze insteek daarbij wordt gevormd
door de uitgangspunten en opgaven zoals geformuleerd in deze POL-aanvulling. Het accent ligt daarbij
op de voorzieningen van bovenregionaal belang.

De uitwerking in stadsregionale programma's wordt gevolgd door verankering van locaties in


gemeentelijke bestemmingsplannen. Deze worden beoordeeld door de provincie. Een goede
onderbouwing in de stadsregionale uitvoeringsprogramma maakt een soepeler beoordeling van de
bestemmingsplannen mogelijk.

Om adequaat invulling te kunnen geven aan het uitgangspunt markgerichtheid, is het van belang het
georganiseerde bedrijfsleven bij de stadsregionale programmering te betrekken.

3.2 Uitgangspunten bij de keuze en ontwikkeling van locaties

gefaseerde ontwikkeling
Binnen de stadsregio’s dient een gefaseerde ontwikkeling van locaties plaats te vinden. Daarbij worden
eerst bestaande locaties en reeds aangeduide plangebieden ingevuld (zie ook de tabel in hoofdstuk 11
van de toelichting). Afhankelijk van de behoefte worden tijdig nieuwe locaties ontwikkeld. Overigens
vinden we het van belang dat alle reeds in beeld zijnde locaties nog eens goed tegen het licht gehouden
worden van de in deze POL-aanvulling opgenomen uitgangspunten.

goede onderbouwing uit ruimtelijk, economisch, landschappelijk en verkeers- en vervoersperspectief


Een goede onderbouwing van de keuze voor uitbreiding van bestaande locaties of ontwikkeling van
nieuwe is van groot belang, en overigens ook een wettelijke vereiste. Een aantal elementen lichten we
hier toe.

Ruimte voor nieuwe locaties moet in eerste instantie binnen de bebouwde kom worden gevonden, anders
direct grenzend aan de stedelijke bebouwing. In dat laatste geval komen slechts gebieden in aanmerking
die behoren tot het POL-perspectief stedelijke ontwikkelingszones (P8).

Een marktgericht beleid impliceert ruimte voor vrije concurrentie. Toch zien we redenen om de vestiging
van nieuwe grootschalige functies op het gebied van detailhandel en leisure kritisch te benaderen. Dit is
dan ingegeven vanuit het streven om de kwaliteit van de binnenstad te waarborgen. Of vanuit het belang
dat gehecht wordt aan een goede verzorgingsstructuur in wijken, buurten en kernen. Om dit goed in te
kunnen schatten achten we het gewenst dat in deze gevallen een economisch-effectenrapportage (EER)
plaats vindt, als onderdeel van de onderbouwing.
9

Een EER is een hulpmiddel om in te schatten in hoeverre de kwaliteit van binnensteden en eventueel de
verzorgingsstructuur in wijk, buurt of kern in het geding is door de vestiging van nieuwe grootschalige
functies op het gebied van detailhandel en leisure. Deze vraag is aan de orde bij de ontwikkeling van
nieuwe terreinen, bij vestiging van concrete initiatieven op nieuwe/bestaande locaties of bij substantiële
uitbreiding van bestaande vestigingen.
In de verschillende stadia zal de EER een ander karakter hebben.
Bij de opstelling van het stadsregionale programma waarin nieuwe locaties (of uitbreiding van bestaande)
wordt vastgelegd is vaak niet precies bekend welke initiatieven zich daadwerkelijk op deze locaties zullen
vestigen. Dan zal de EER het karakter hebben van een scan. Een grove indicatie van de effecten is
meestal wel te geven.
Bij de concrete invulling van terreinen met nieuwe initiatieven of uitbreidingen is een gedetailleerder
onderzoek mogelijk en noodzakelijk (ook al in het kader van de bestemmingsplanprocedure, waarin moet
worden onderzocht in welke mate een initiatief leidt tot ontwrichting van het aanwezige
voorzieningenpatroon).

Het is van belang om vooraf de beoordelingscriteria vast te leggen. Eenduidige criteria hiervoor zijn er
overigens niet. De effecten hangen sterk af van de lokale situatie en van cumulatieve effecten (wellicht is
de bestaande structuur al enigszins aangetast door eerdere perifere ontwikkelingen).
Op basis van de resultaten en conclusies van de EER zal het lokale bestuur zelf tot een afweging moeten
komen of men de te verwachten effecten al dan niet wenst te accepteren. Ten behoeve van een goede
afweging zal er een open dialoog of maatschappelijk debat moeten worden georganiseerd.

De verantwoordelijkheid voor het opstellen van de EER en het organiseren van debat of dialoog ligt bij de
gemeente waar het initiatief speelt. Zij is ervoor verantwoordelijk dat alle relevante actoren in het debat
betrokken worden en dat er sprake is van een goed gedocumenteerd afwegingsproces. Vinden
rapportage en debat/dialoog plaats bij opstelling van het stadsregionale uitvoeringsprogramma, dan is
sprake van een gezamenlijke regionale verantwoordelijkheid.
Blijkt uit de EER dat er gemeentegrensoverschrijdende effecten optreden dient er naast overleg met de
betrokken buurgemeenten ook advies te worden ingewonnen bij de provincie. Bij substantiële
landgrensoverschrijdende effecten is afstemming met de desbetreffende autoriteiten gewenst. Wij
verwachten dat gemeenten dat op lokaal niveau doen. Voor afstemming met regionale of hogere
autoriteiten kunnen gemeenten een beroep doen op ondersteuning door de provincie. Immers met
Nordrhein-Westfalen heeft de provincie Limburg reeds afspraken gemaakt om elkaar te informeren en
consulteren.

Bij de ontwikkeling van nieuwe locaties zullen de landschappelijke consequenties in beeld moeten
worden gebracht, inclusief eventuele compenstiemaatregelen. Ook zal bij het ontwikkelen van de nieuwe
locatie het stedenbouwkundig concept dienen zorg te dragen voor een verantwoorde landschappelijke
inpassing.

Voorafgaand aan de ontwikkeling van locaties dienen de mobiliteitsconsequenties en de gevolgen voor


de bestaande verkeersstructuren (wegennetten en OV-voorzieningen) bekend en afgestemd te zijn (zie
ook kader over mobiliteitstoets).
10

variatie in vestigingsmilieus
Er moet gezorgd worden voor voldoende variatie in dienstenmilieus. We onderscheiden centraal
2
stedelijke gebieden, woongebieden en stedelijke dienstenterreinen (zie onderstaand kader) . Deze
milieus onderscheiden zich door bepaalde kenmerken op het gebied van ruimtelijke kwaliteit
(ruimtegebruik/representativiteit/functiemenging) en bereikbaarheid (auto/OV/parkeren). Het is belangrijk
om bij de ontwikkeling van locaties optimaal in te spelen op die kenmerken, en die zonodig te versterken.
Dat draagt ertoe bij dat bedrijven en voorzieningen op de beste plaats terecht kunnen komen.

Centraal stedelijke gebieden (of: stedelijke centrumgebieden) kenmerken zich door intensief gebruik. Er
zijn zowel kantoren als (grootschalige) detailhandel en leisure te vinden, aangevuld met een breed scala
aan andere bedrijvigheid en bewoning. In het POL zijn de stedelijke centrumgebieden al aangegeven
(perspectief P10). Binnen het centraal stedelijk gebied kan een gemeente desgewenst een verfijning
aanbrengen in:
− stadscentrum
− (binnenstedelijke) randzone
− stationsomgeving
Het stadscentrum komt in belangrijke mate overeen met het kernwinkelapparaat. De randzone
wordt gevormd door de schil daaromheen (zonder eventuele bedrijventerreinen groter dan 5 ha). Het
stationsgebied vormt een bijzonder deel van de randzone. Het is het gebied gelegen rond sneltrein- of IC-
station met een straal van circa 750 meter. Voor auto's is de randzone duidelijk beter bereikbaar, per OV
is dat het stadscentrum en vooral de stationsomgeving.

De woongebieden omvatten de aaneengesloten stedelijke woonbebouwing. De woonfunctie overheerst,


maar er komen kleinschalige kantoren voor passend binnen de bestaande woonbebouwing. Bovendien
herbergen deze gebieden de buiten het centrum gelegen delen van de verzorgingsstructuur van
detailhandel (in buurt-, wijk- en stadsdeelcentra). De intensiteit van het ruimtegebruik en de
representativiteit van dit milieu is relatief laag. Op de POL-kaart zijn deze gebieden aangeduid als
bestaande stedelijke bebouwing.

Stedelijke dienstenterreinen zijn grotere terreinen binnen het stedelijk gebied of aan de stadsrand,
specifiek bedoeld (dan wel defacto zo ontwikkeld) voor kantoren, detailhandel en/of leisurevoorzieningen.
Kenmerkend is de grootschalige opzet. De locaties zijn per auto vrij goed bereikbaar en beschikken over
de nodige parkeerruimte. De representativiteit is hoog. Op deze terreinen is menging van functies
mogelijk, maar om functionele redenen kan er ook worden gekozen voor zonering van functies.

concentratie
Versnippering over teveel locaties moet worden voorkomen. Dit komt de gewenste representativiteit niet
ten goede. Met name de stedelijke dienstenterreinen hebben ook met het oog op de aantrekkende kracht
een zekere massa nodig. Een totaal vloeroppervlak van 50.000 m² of een terreinomvang van 5 ha
beschouwen we als een absoluut minimum, waar overigens wel in fasen naar toegegroeid kan worden.

2
In sommige gevallen kunnen ook bedrijventerreinen huisvesting bieden aan kantoren of detailhandel. In 3.4 is beschreven in
welke gevallen dat is toegestaan.
11

maximaal benutten bestaande infrastructuur en OV-voorzieningen


We streven naar een goede autobereikbaarheid van de dienstenmilieus. De rol van de auto in de
mobiliteit beschouwen we namelijk als een gegeven. De autobereikbaarheid kan wel variëren tussen de
verschillende vestigingsmilieus. Vooral de stedelijke dienstenterreinen zullen per auto goed bereikbaar
moeten zijn. Het beoogde niveau van bereikbaarheid per auto moet vooral bereikt worden door aan te
haken bij de bestaande wegenstructuur. Die wordt daarmee versterkt en zo optimaal mogelijk benut. Zo
kunnen grootschalige en ingrijpende wijzigingen aan de infrastructuur zoveel mogelijk worden vermeden.
Stedelijke dienstenterreinen zullen om deze reden vaak gesitueerd worden nabij uitvalswegen of
ringwegen.
Voor de bereikbaarheid van dienstenlocaties per openbaar vervoer is ook een bepaald basisniveau
vereist. Het concreet te bieden voorzieningenniveau (frequenties) is mede afhankelijk van de potentie die
vestigingsmilieus bieden en de wijze waarop deze door de betrokken partijen (bedrijven/organisaties,
overheden en vervoerders) kan worden geëffectueerd. Voor stedelijke dienstenterreinen beschouwen we
één busverbinding op lokaal of regionaal niveau met een half-uurdienst als minimum streefbeeld. Dit
niveau zal waarschijnlijk niet in alle gevallen als harde eis kunnen worden gehanteerd. De beoogde OV-
ontsluiting moet vooral worden bereikt door aan te sluiten op bestaande netwerken en lijnen. Die worden
daarmee versterkt. Indien toch omleiding van bestaande OV-voorzieningen of introductie van nieuwe
voorzieningen noodzakelijk zijn, dan moeten vooraf goede afspraken worden gemaakt over de realisatie
en financiering.
We adviseren hierbij gebruik te maken van de door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat ontwikkelde
mobiliteitstoets.

De mobiliteitstoets is een soort gereedschapskist die dient als hulpmiddel om verkeer- en


vervoeraspecten tijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te integreren.
De toets is gestructureerd naar 3 invalshoeken: bedrijventerreinen, woonlocaties en voorzieningen. Bij elk
van deze invalshoeken wordt zoveel mogelijk aandacht geschonken aan zowel de vervoeraspecten van
personen als goederen. Daarbij wordt rekening gehouden met effecten op bereikbaarheid, veiligheid en
leefbaarheid. De in de mobiliteitstoets opgenomen instrumenten en mogelijke maatregelen zijn ingedeeld
volgens planontwikkelingsfases.

In de POL-aanvulling PVVP willen we verder invulling geven aan de eisen en maatregelen op het gebied
van bereikbaarheid.

3.3 Uitgangspunten voor de inrichting van locaties


De kenmerken van de verschillende milieus vormen als het ware de basis-inrichtingsvoorwaarden van
locaties. Met het oog op een goede ontsluiting en inrichting komt daar een aantal algemene eisen bij:

zorgvuldig ruimtegebruik
Er moet zorgvuldig met de beschikbare ruimte worden omgegaan. Zorgvuldig ruimtegebruik betekent een
voortdurende afweging maken tussen intensiteit, functionaliteit en kwaliteit op een locatie. Garanties ten
aanzien van ruimtelijke kwaliteit en de mogelijkheid voor bedrijven om te kunnen (blijven) functioneren
zijn belangrijke randvoorwaarden. Meervoudig ruimtegebruik (zowel in ruimte als in tijd) biedt perspectief.
Veel winst valt er te halen bij de realisatie van parkeervoorzieningen.
12

Bij de ontwikkeling en inrichting van een terrein zal systematisch nagegaan moeten worden welke
maatregelen toegepast kunnen worden. De Provinciale Duurzaamheidsscan, hoewel primair ontwikkeld
voor bedrijventerreinen, is hierbij een handig hulpmiddel. Wij vinden dat er bij aanleg van grootschalige
detailhandel gestreefd zou moeten worden naar bouw in minimaal twee lagen (evt. in combinatie met
andere functies). De recente metamorfose van diverse autobedrijven toont aan dat er op dit vlak veel
mogelijk is.
We denken dat financiële beloning van zorgvuldig ruimtegebruik een belangrijke stimulans kan vormen.
Gemeenten zouden een beroep kunnen doen op grondprijsdifferentiatie: zorgvuldig gebruikte grond krijgt
een aantrekkelijker prijs dan 'gewone' grond. We nodigen gemeenten uit om parkeerbeleid,
parkmanagement en grondprijsdifferentiatie (gestaffelde grondprijzen) in samenhang in te zetten als
incentive voor zorgvuldig gebruik van ruimte.
Om meer zicht te krijgen op de zorgvuldigheid van het ruimtegebruik willen we de floor-space-index (de
verhouding tussen totaal-vloeroppervlak van alle verdiepingen en de totale kavelmaat in m²) van
projecten monitoren. Dat moet meer zicht opleveren in wat mogelijk is. Als richtwaarde denken we bij
kantoorlocaties aan een floor-space-index van minimaal 1.0, bij detailhandelslocaties minimaal 0.75.

duurzame inrichting
Zorgvuldig ruimtegebruik vormt een belangrijk element van een duurzame inrichting. Maar ook andere
thema's dragen daaraan bij. We vinden het belangrijk dat ook bij de inrichting en beheer van
dienstenlocaties verstandig wordt omgegaan met water, energie, grondstoffen en afval. En dat kantoren,
winkelcomplexen en leisurevoorzieningen duurzaam worden gebouwd.
Op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau zijn tal van publicaties en informatieve sites beschikbaar
die duidelijk maken wat er mogelijk is. De Provinciale Duurzaamheidsscan en de Handreiking Duurzame
Bedrijventerreinen bieden, hoewel niet specifiek gericht op dienstenlocaties, de nodige
aanknopingspunten.

combinatie van functies


Met het oog op een levendig en gevarieerd stadscentrum verdient functiemenging bij de inrichting van het
centraal stedelijk gebied alle aandacht. Ook op stedelijke dienstenterreinen zouden
combinatiemogelijkheden benut moeten worden. Dit kan ook door een combinatie van zones, elk voor
een aparte functie. Functiecombinatie kan de levendigheid bevorderen, wat van belang kan zijn bij
grotere kantoorgebieden of bij winkels met een lage bezoekersintensiteit. Bovendien maakt dit realisatie
van ruimtebesparende gemeenschappelijke voorzieningen mogelijk.
Functiemenging kent echter grenzen. Soms zijn er goede redenen om te kiezen voor een bepaalde
thematisering. Bovendien hoeft lang niet altijd op alle milieus behoefte te zijn aan ruimte voor elk
dienstensegment. Stedelijke dienstenterreinen zullen om deze reden vaker een monofunctioneel karakter
krijgen (kantorenpark of detailhandelslocatie).

Combinatie van functies hoeft zich niet te beperken tot diensten. Met name in centraal stedelijk gebied en
woongebieden vinden tal van andere functies een plaats. Op stedelijke dienstenterreinen kan in bepaalde
gevallen de vestiging van onderwijs- of zorgvoorzieningen aan de orde zijn. We kunnen ons ook
voorstellen dat op stedelijke dienstenterreinen beperkte productie-activiteiten kunnen plaatsvinden in
gesloten kantoorachtige gebouwen, waarbij geen sprake is van overlast voor de overige kantoor-,
detailhandel- en leisurefuncties. Daarbij dient het wel te gaan om ondergeschikte "schone"
13

productiefuncties, die in fysieke zin maximaal 30% van het benutte bruto vloeroppervlak op de kavel
beslaan.

ruimtelijke kwaliteit
In alle milieus is ruimtelijke kwaliteit van belang. In stadscentrum en stationsmilieu is vooral variatie van
groot belang en worden hoge eisen gesteld aan architectonische kwaliteit. In mindere mate geldt dat ook
voor stadsentrées. In randzones en woonwijken is vooral een goede inpassing in de bestaande
bebouwing van belang. Bij stedelijke dienstenterreinen is een goede representativiteit van belang.
Door voorwaarden te stellen aan gebouwen en de omliggende openbare ruimte kunnen gemeenten de
ruimtelijke kwaliteit beïnvloeden. Dit kan worden vastgelegd in de vorm van welstandseisen of
stedenbouwkundige en architectonische criteria. Ook kan een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld.

bereikbaarheid
Aandacht voor de bereikbaarheid van locaties per auto en openbaar vervoer speelt bij de keuze voor
ontwikkeling van nieuwe of uitbreiding van bestaande locaties al een belangrijke rol. Is de keuze voor een
locatie eenmaal gemaakt, dan is op inrichtingsniveau verdere detaillering en uitwerking nodig. Er dient
daarbij tevens aandacht geschonken te worden aan de bereikbaarheid per fiets over kortere afstanden,
tot circa 10 km.
Voor wat betreft de verkeerstromen van personeel en bezoekers ligt de verantwoordelijkheid bij de
bedrijven zelf. In een vervoermanagementprogramma kunnen concrete maatregelen worden opgenomen,
toegespitst op bedrijf of locatie.
Een bijzonder aandachtspunt is de aan- en afvoer van goederen op dienstenlocaties. Met name geldt dit
voor locaties in de stedelijke centrumgebieden.

parkeren
Parkeren moet binnen het plangebied worden opgelost. Omliggende gebieden mogen namelijk niet
worden geconfronteerd met de gevolgen van parkeerproblemen in de vestigingsmilieus voor de
dienstensector. Dit impliceert dat bij de ontwikkeling en inrichting van locaties vooraf goed nagedacht
moet worden over de te realiseren parkeervoorzieningen. Zonder daarbij uit het oog te verliezen dat elk
voertuig dat parkeert ook van en naar de locatie moet kunnen komen. Aandachtspunten:
− het voorzieningenniveau wordt gebaseerd op realistische schattingen van de parkeerbehoefte;
− bij keuze van de vorm van de parkeervoorzieningen wordt de volgende afwegingsvolgorde
gehanteerd:
e
1 zoveel mogelijk parkeerruimte realiseren in, op of onder het pand;
e
2 aanleggen van voorzieningen voor collectief parkeren;
e
3 parkeren op maaiveld als laatste en minst wenselijke optie.
Deze afweging dient erin te resulteren dat hooguit de helft van de parkeerruimte op maaiveld wordt
gerealiseerd. Hiervan afwijken is mogelijk, mits een goede onderbouwing is gegeven.
− toetsing en handhaving;
− consequenties voor het verkeer op het toeleidend wegennet.
De verdere invulling van het parkeerbeleid is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Afstemming op
stadsregionaal niveau is van belang, onder meer waar het gaat om omvang van voorzieningen,
parkeertarieven en parkeergeleiding.
14

beheer
Wij vinden dat elk stedelijk dienstenterrein in principe een vorm van beheer moet kennen, door een
exploitant-eigenaar of collectief (bijvoorbeeld in de vorm van een vereniging van eigenaren).

3.4 Voor elk bedrijf het juiste milieu


De onderscheiden vestigingsmilieus sluiten nauw aan bij de vestigingsvoorkeuren van bedrijven. We
rekenen er dan ook op dat veel bedrijven een locatie zullen kiezen in een voor hen juist geacht
vestigingsmilieu. Zeker als die locaties goed ingericht en ontsloten zijn.
Toch achten we enige sturing in de keuze van vestigingsplaats nodig. Met het oog daarop hebben we
voorkeurmilieus geformuleerd voor de verschillende sectoren. Die zijn niet rigide. Op basis van een
goede motivatie kan er van worden afgeweken. Maatwerk, inspelend op specifieke regionale situaties,
blijft dus mogelijk.
Voorop staat dat diensten zich vestigen op de daarvoor bedoelde milieus. Vestiging van kantoren,
detailhandel en leisure op bedrijventerreinen staan we dan ook niet toe. Ruimte voor bedrijventerreinen is
schaars en bovendien kan er oneigenlijke concurrentie ontstaan gezien de lagere grondprijzen en
inrichtingeisen op bedrijventerreinen. Op deze algemene regel geldt een aantal uitzonderingen. Per
voorkeurmilieu zullen die in deze paragraaf worden geschetst.
Overigens is het wel mogelijk om stedelijke dienstenterreinen te realiseren direct grenzend aan of als
aparte zone op een bedrijventerrein inclusief een afwijkend prijs- en inrichtingsregiem.

Voorkeurmilieus kantoren
Alle onderscheiden dienstenmilieus lenen zich voor de vestiging van kantoren. In het onderstaande
kader* zijn de voorkeurmilieus aangegeven.

stadscentrum: kleine/middelgrote kantoren + baliefuncties


randzone: kleine/middelgrote kantoren, geen baliefuncties
stationsomgeving: (middel)grote kantoren + baliefuncties
woonwijken: kleine kantoren (inpasbaar in de gebouwde omgeving,
voor kantoren aan huis geldt dat de woonfunctie in overwegende mate
gehandhaafd moet blijven)
+ baliefuncties (bij voorkeur gekoppeld aan winkelcentra)
stedelijke dienstenterreinen: grote kantoren, geen baliefuncties
* We hanteren in de Limburgse context als indicatie van de termen klein, middelgroot en groot: tot 2.000
m² klein, tussen 2.000 en 5.000 m² middelgroot, meer dan 5.000 m² groot.

Een goede balans tussen de kantoorontwikkeling in het centraal stedelijk gebied en de stedelijke
dienstenterreinen is van belang. Een groot deel van de kantoorontwikkeling zal binnen het centraal
stedelijk gebied plaats kunnen vinden. Dit laatste milieu is met de woonwijken ook geschikt voor
startinitiatieven op het gebied van diensten. In dat verband denken we onder meer aan bedrijfs- en
atelierruimten voor jonge starters.

Vestiging van eigenstandige kantoren op bedrijventerreinen staan we zoals gezegd niet toe.
Genuanceerder ligt het als het ondersteunende kantoorfaciliteiten betreft bij productie-, handels,
15

distributie- en vervoersbedrijven. Kantoren direct gekoppeld aan voornoemde bedrijven zijn op de site
toegestaan, mits het aandeel kantooractiviteiten niet de overhand heeft.
Op het segment bedrijvenparken, waar kantoren vaak gekoppeld zijn, ook in fysieke zin, aan
hoogwaardige productie- en research-activiteiten, ligt de nadruk meer op de combinatie van
ontwerp/ontwikkeling/productie/verkoop en administratie. Bedrijvenparken zijn ook bedoeld voor dit soort
"gemengde" bedrijven, die een zekere uitstraling wensen. We vertalen dit naar een iets ruimere richtlijn
voor kantoorfaciliteiten. Richtlijn voor bedrijvenparken is een bruto kantoorvloeroppervlak van 50% van
het totale bruto bedrijfsvloeroppervlak als bovengrens.
Voor de overige bedrijventerrein-segmenten hanteren we ook de lijn dat ondersteunende
kantoorfaciliteiten zijn toegestaan, alleen is hier de richtlijn dat het bruto kantoorvloeroppervlak hooguit
zo'n 30% mag bedragen.
Additioneel kunnen we ons voorstellen dat op grote bedrijventerreinen een kleine aparte dienstenzone op
het terrein wordt ingericht voor bedrijven die specifiek diensten verlenen ten behoeve van de aldaar
gevestigde bedrijven (bijv. douane, clearing e.a. administratieve dienstverlening) en waarvan de totale
omvang te gering is om aangrenzend een specifiek stedelijk dienstenterrein in te richten.

Voorkeurmilieus detailhandel
Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat detailhandelslocaties elkaar goed aanvullen. Er dient een goede
balans te zijn tussen binnenstedelijke detailhandelsvoorzieningen, de verzorgingstructuur van
wijken/buurten en de grootschalige detailhandelsvoorzieningen op stedelijke dienstenterreinen. Een
balans die op stadsregionaal niveau vastgelegd dient te worden in een aantal uitgangspunten over
verzorgingsniveau en –structuur. Naast de schaalvergroting in fysieke zin (grotere winkels) is er ook
sprake van schaalvergroting in verzorgingsgebieden. Het streven naar een volwaardig en compleet
verzorgingsniveau op wijkniveau lijkt het meest reële uitgangspunt. Daarbij geldt de kanttekening dat,
gezien de fysieke omvang van bepaalde grootschalige winkels, voor bepaalde voorzieningen die
afweging mogelijk ook op stadsdeelniveau kan komen te liggen.
We maken een onderscheid in drie typen winkelgebieden, gebaseerd op het koopgedrag van
consumenten (functionele invalshoek):
− centra voor vergelijkend recreatief winkelen
− centra voor dagelijkse aankopen
− centra voor (minder-frequente) doelgerichte aankopen
We koppelen die functionele driedeling aan bepaalde voorkeurmilieus (zie onderstaand kader).
Dit vestigingsperspectief is van toepassing op alle vormen/typen grootschalige winkels. Het onderscheid
en de terminologie "perifere detailhandelsvestiging" (PDV) en "grootschalige geconcentreerde
detailhandelsvestiging" (GDV) hanteren we niet meer.
16

centraal stedelijk gebied: vergelijkend recreatief winkelen  kleinschalig + grootschalig


(in randzone tevens vestigingsmogelijkheden voor grootschalige
dagelijkse aankopen)
woonwijken: dagelijkse aankopen  kleinschalig + grootschalig
(indien ruimtelijk inpasbaar, grootschalige winkels voor dagelijkse
aankopen bij voorkeur in stadsdeelcentra, zeker indien combinatie
mogelijk is met vergelijkend recreatief winkelen)
+ doelgerichte aankopen  kleinschalig
stedelijke dienstenterreinen: doelgerichte aankopen  grootschalig + zeer grootschalige aankopen
food (megasupermarkten groter dan 3.500 m², na zorgvuldige afweging
en indien elders niet inpasbaar)

Het stadscentrum heeft vooral een functie voor recreatief, vergelijkend winkelen. Met het accent op
kleinschalige, gespecialiseerde winkels en warenhuizen.
Woonwijken vormen het verzorgingsniveau waar gestreefd dient te worden naar een volwaardig en
compleet pakket aan winkelvoorzieningen.
De stedelijke dienstenterreinen bieden uitsluitend ruimte aan detailhandelsfuncties voor minder frequent
benodigde, doelgerichte aankopen. We denken daarbij aan aankopen op het gebied van wonen, vervoer
en outdoor. In onderstaand kader is illustratief (niet limitatief) aangegeven welke branches we tot deze
categorieën rekenen.

wonen vervoer outdoor


meubelen auto's/motoren tuinartikelen
woningstoffering boten tuininrichting
keukens caravans kampeermaterialen
sanitair landbouwwerktuigen sport
bouwmaterialen
gereedschap
bruin- en witgoed

megasupermarkten, na zorgvuldige afweging en indien elders niet inpasbaar

Op stadsregio niveau kan voor een zekere thematisering van de detailhandel op stedelijke
dienstenterreinen worden gekozen, mede met het oog op versterking van het profiel. In de handleiding
bestemmingsplannen zullen we aangeven hoe dit publiekrechtelijk en eventueel aanvullend
privaatrechtelijk kan worden geregeld.

Gezien de functie komen alleen grotere winkels voor vestiging op stedelijke dienstenterreinen in
aanmerking. De bestaande ondergrens van 1.000 m² vvo (verkoopvloeroppervlak) blijft gehandhaafd.
Waarbij we aantekenen dat voor ondersteunende aanvullende functies (bijvoorbeeld reparatie en
onderhoud, advisering), ook als deze kleiner zijn, in beperkte mate ruimte moet zijn.
17

Bijzondere aandacht vraagt de vestiging van megasupermarkten, met een bruto vloeroppervlak van 3.500
m² of meer. Deze dienen, overeenkomstig de boven aangegeven voorkeursmilieus, bij voorkeur te
worden gevestigd in een stadsdeelcentrum of in de randzone van de binnenstad, mits ruimtelijk en
verkeerstechnisch inpasbaar. Vestigingen op een stedelijke dienstenterrein sluiten we echter niet op
voorhand uit, gezien de ruimtelijke en verkeerskundige dimensie van dergelijke voorzieningen. Aan de
keuze van een vestigingsplaats voor een dergelijke megasupermarkt zal een goede onderbouwing en
afweging ten grondslag moeten liggen. Naast een economisch effectenrapportage zal ook de ruimtelijke
afweging (ruimtevraag, ruimtelijke inpasbaarheid, ontsluiting, ligging t.o.v. verzorgingsgebied) zorgvuldig
en herkenbaar tot stand moeten komen. We vragen in de stadsregionale uitvoeringsprogramma's
aandacht voor dit fenomeen.
'Normale' supermarkten, met een bruto vloeroppervlak van minder dan 3.500 m² horen naar onze
opvatting niet op een stedelijk dienstenterrein thuis. Ook solitaire vestiging van supermarkten langs
invalswegen wijzen we af (zie uitgangspunt concentratie)

Op bedrijventerreinen in de stadsregio horen geen detailhandelsfuncties thuis. Uitzondering vormen de


branches die grove bouwmaterialen, landbouwmachines en brand- en explosie-gevaarlijke stoffen
verkopen. Deze kunnen vanwege hun bijzondere karakter op stedelijke bedrijventerreinen terecht
(segment modern gemengd). Ook voor bedrijven die handelen in tweedehands-auto' en waarvoor binnen
de regio geen geschikte alternatieven voorhanden zijn, kan op bedrijventerreinen plaats worden
ingeruimd. Bij dergelijke bedrijven is geconcentreerde vestiging in een aparte zone op het bedrijventerrein
aan te bevelen.
Op bepaalde bedrijventerreinen zijn in het verleden allerlei detailhandelsfuncties gevestigd. Het is
natuurlijk niet zo dat deze allemaal verplaatst zouden moeten worden. In sommige gevallen kan wellicht
een apart dienstenmilieu binnen zo'n terrein gecreëerd worden.
Op alle overige bedrijventerreinen is ook ondergeschikte verkoop inherent aan de betreffende activiteit
toegestaan, bijvoorbeeld van ter plekke vervaardigde producten.

Voorkeurmilieus leisure
Stedelijke leisure-activiteiten voor bezoekers met een meervoudig bezoekmotief dienen bij voorkeur in
het centraal stedelijk gebied te worden gevestigd. Ze dragen hier optimaal bij aan de diversiteit van het
gebied. Ruimtelijke beperkingen of inpassingsproblemen kunnen echter aanleiding zijn deze functies te
plaatsen op een stedelijk dienstenterrein. Hier heeft een combinatie met versterkende andersoortige
voorzieningen een voorkeur. Een sterk thema aan een dergelijk dienstencentrum vergroot de
slagingskans.
Vestiging van leisurevoorzieningen bij sportaccommodaties is ook een optie.

Vestiging van grootschalige leisurefuncties in woongebieden is uitgesloten. Voor kleinschalige initiatieven


zoals fitnesscentra en kleinschalige uitgaansgelegenheden) is in deze omgeving wel plaats.
Leisurefuncties horen niet thuis op bedrijventerreinen. In uitzonderingsgevallen kunnen dergelijke functies
mogelijk ingepast worden in bestaande bedrijfsgebouwen op bedrijventerreinen (denk aan functies als
overdekte speeltuin of kartbaan). Als er geschikte locaties in het centraal stedelijk gebied of op een
stedelijk dienstenterrein voorhanden zijn, dient vestiging evenwel daar plaats te vinden.
18

3.5 Opgaven per stadsregio op hoofdlijnen


Steden en stadsregio's moeten zorgdragen voor de tijdige beschikbaarheid van goed ingerichte locaties
voor de vestiging van diensten, inclusief een bereikbaarheidsniveau (weg/OV) dat past bij het betreffende
milieu.

opgave in kwantitatieve zin


Per stadsregio is een indicatieve planningsopgave voor kantoorontwikkeling bepaald door bij de
voorziene groei van de regionale kantoorbehoefte tot 2015 (zie toelichting, hoofdstuk 10) een
frictieleegstand van 5% op te tellen en het huidige aanbod daarop in mindering te brengen. In
onderstaande tabel is de aldus bepaalde planningsopgave per regio weergegeven en afgezet tegen de
capaciteit van de harde plannen.

indicatieve planningsopgave kantoorontwikkeling tot 2015


Stadsregio huidige aanvullende huidig aanbod plannings- capaciteit
omvang behoefte tot opgave harde plannen
kantoren- 2015, incl.
markt frictieleegstand
Maastricht 450.000 200.000 30.000 170.000 160.000
Heerlen/Parkstad 430.000 150.000 15.000 135.000 30.000
Sittard-Geleen 175.000 115.000 5.000 110.000 80.000
Venlo 185.000 85.000 5.000 80.000 30.000
Roermond 215.000 95.000 25.000 70.000 35.000
Weert- 45.000 30.000 5.000 25.000 50.000
Nederweert
Venray 15.000 10.000 5.000 5.000 20.000
alle maten zijn in m² vloeroppervlak; alle getallen zijn afgerond op eenheden van 5.000 m²
toelichting op berekening frictieleegstand: een frictieleegstand van 5% is normaal voor een goed
functionerende markt; het gaat daarbij om 5% van de waarschijnlijk omvang in 2015 (= huidige omvang
kantorenmarkt + groei regionale kantoorbehoefte tot 2015)

Deze planningsopgave heeft een indicatief karakter. Op basis van aanvullend marktonderzoek is
bijstelling mogelijk. Belangrijk is om in te spelen op de voortschrijdende inzichten op basis van
monitoring.

In paragraaf 3.4 is aangegeven waarom we op provinciaal niveau geen planningsopgave voor


detailhandel formuleren. In algemene zin zullen stadsregio's voorzichtig moeten omgaan met uitbreiding
van detailhandel. Bij nieuwe ontwikkelingen zal de nadruk moet liggen op kwaliteitsverbetering en
versterking van de detailhandelsstructuur. Nieuwe ontwikkelingen zullen mede mogelijk moeten worden
gemaakt door een herschikking van het aanbod (bijvoorbeeld sterkere concentratie van grootschalige
aanbieders) of door sanering.

In regioverband zal ook moeten worden nagedacht over geschikte locaties voor initiatieven op
leisuregebied die zich mogelijk kunnen aandienen. Daarbij is het beoogde profiel van de stadsregio een
belangrijke leidraad.
19

opgave in kwalitatieve zin


Uitgangspunten voor omvang, inrichting, vormgeving en ontsluiting van dienstenlocaties zijn hiervoor
beschreven. Het feitelijk gestalte geven hieraan in de praktijk vraagt een forse inspanning van
marktpartijen en overheden.
Reeds in ontwikkeling zijnde locaties voldoen mogelijk niet aan alle uitgangspunten. Per locatie is in
overleg tussen gemeente en provincie te bezien in welke mate tekortkomingen van (potentiële)
vestigingsplekken kunnen worden opgeheven. Het spreekt voor zich dat we bestaande afspraken
respecteren.
Op themakaart 1 zijn de belangrijkste stedelijke dienstenterreinen (bestaand, toekomstig of in discussie)
aangegeven. De gedachtenvorming en planontwikkeling voor nieuwe, nog "zachte" locaties zal plaats
moeten vinden in de stadsregionale programma's.
Wanneer een bedrijventerreinen of een deel daarvan nu grotendeels het karakter heeft van een
dienstenmilieu, dan zal dit als stedelijk dienstenterrein in de programmering/fasering meegenomen
moeten worden.

Per regio hebben wij hieronder een aantal specifieke aandachtspunten geformuleerd (niet limitatief).
Deze beschouwen we als aanbeveling bij het opstellen van het stadsregionaal uitvoeringsprogramma.
20

specifieke aandachtspunten voor de stadsregionale uitvoeringsprogramma's (situatie voorjaar 2004)

stadsregio Venlo
− visie ontwikkelen op (on)mogelijkheden kantoren en detailhandel stationsomgeving
− planontwikkeling Maasboulevard afstemmen met ontwikkelingen kantoren, detailhandel en leisure
elders in de stad
− ontwikkeling hoogwaardig bedrijvensegment (kantoren/kantoorachtigen) op TPN afstemmen met
kantoorontwikkeling elders in de stad.

stadsregio Venray
− aandacht voor fasering vanwege meer dan voldoende ruimte voor kantoren

stadsregio Weert-Nederweert
− visie ontwikkelen over functionele invulling gebied rond kruising A2/N275 (stadspoort POL)
− ontwikkelen visie voor kantoorruimte voor de langere termijn, keuze maken tussen de verschillende
locaties die daarbij in beeld zijn
− nadenken over verdere ontwikkeling stedelijk dienstenterrein voor grootschalige detailhandel

stadsregio Roermond
− afstemmen ontwikkelingen leisure
− nadenken over kantoorlocaties lange termijn en haalbaarheid locaties

stadsregio Westelijke Mijnstreek


− visie geven over relatie tussen de detailhandelsontwikkelingen op de (potentiële) stedelijke
dienstenterreinen Urmonderbaan (Gardenz),Fortunastadion, Parallelweg/Mauritslaan, Makado,
Kerensheide en Industriepark Noord; tevens consequenties voor taakstelling bedrijventerreinen in
beeld brengen
− visie op ruimtelijke scheiding tussen kantoor/detailhandelsfuncties en bedrijventerreinfuncties
− nadenken over leisureontwikkeling Middengebied (relatie Rijkswegboulevard)

stadsregio Parkstad Limburg


− afstemming kantoorontwikkeling centrummilieu en stedelijke dienstenterreinen (al dan niet
gekoppeld aan bedrijventerreinen)
− complementariteit tussen ontwikkelingen Woonboulevard, de Locht (Parkstad Limburg stadion) en
Stadspark Oranje Nassau/binnenstad

stadsregio Zuidelijk Maasdal


− Belvédère vooral lange termijnoptie, bezien consequenties voor planning tot 2015
− visie ontwikkelen over dienstenontwikkeling A2-traverse (in samenspraak met Meerssen)
21

4 DIENSTEN OP HET PLATTELAND

De dynamiek van de dienstensector op het platteland (het gebied buiten de paarse contouren in het POL
die de begrenzing vormen van de stedelijke dynamiek) is beduidend lager dan in de steden.
Grote kantoren en detailhandelslocaties horen dan ook bij uitstek thuis in de stedelijke dynamiek van de
stadsregio's. Ook stedelijke leisurevoorzieningen horen niet op het platteland thuis. Diensten met een
lokaal of regionaal verzorgende functie kunnen echter wel bijdragen aan de vitaliteit van dorpen. We
willen daar dan ook ruimte voor bieden, afgestemd op de omvang van de lokale/regionale markt.
In bepaalde plattelandsregio's vormen toeristische voorzieningen een belangrijke economische drager.
Deze vallen buiten de scope van deze POL-aanvulling. We hebben de perspectiefrijke gebieden daarvoor
in POL reeds vastgelegd. Overigens zijn ook op het platteland de uitgangspunten voor de inrichting van
locaties, zoals die zijn geformuleerd voor locaties in de stadsregio’s (paragraaf 3.3), van toepassing.

3
kantoren op het platteland
In de kernen op het platteland is ruimte voor vestiging van kantoren met een lokaal verzorgende functie.
Dat zijn in het algemeen kleine kantoren. In de grotere kernen Gennep, Horst, Helden/Panningen,
Gulpen, Valkenburg en Vaals is ook ruimte voor vestiging van kantoren met een regionaal verzorgende
functie. Dat kunnen ook middelgrote kantoren zijn.
Belangrijk vinden we ook dat er ruimte is voor kleinschalige kantoren aan huis. Net als in de stadsregio's
geldt daarvoor: logisch passend binnen het bestaande bouwblok, tevens dient de woonfunctie in
overwegende mate gehandhaafd te blijven.

Belangrijk is dat al deze kantoren passen binnen de bestaande bebouwing. Ze moeten zoveel mogelijk
worden gesitueerd in of aansluitend aan het kernwinkel- en/of voorzieningengebied, bij voorkeur binnen
de bebouwde kom.
Vestiging van eigenstandige kantoren op lokale bedrijventerreinen is niet toegestaan. De mogelijkheden
voor ondersteunende kantoorfaciliteiten bij reguliere bedrijvigheid zijn geschetst in 3.4. Kantoren horen al
helemaal niet thuis aan uitvalswegen en snelweglocaties in het landelijk gebied. Dit type milieu hoort
namelijk bij uitstek thuis in het stedelijk gebied.

In het POL hebben we al aangegeven dat vestiging van kleinschalige zakelijke dienstverlening (advocaat,
architect e.d.) in vrijkomende agrarische bebouwing denkbaar is. Voorwaarde is dan wel dat de nieuwe
functies bestaande waarden niet aantasten, geen belemmeringen opleveren voor nabijgelegen
agrarische bedrijven en dat er geen sprake is van toename van de bouwmassa. Overigens heeft
agrarische hervestiging op dergelijke locaties onze voorkeur.
De regels voor het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing zijn in de Handleiding
bestemmingsplannen uitgewerkt. Ze worden bij de komende herziening van deze handleiding
geactualiseerd.

detailhandel op het platteland


Alle kernen op het platteland kunnen ruimte bieden aan kleinschalige detailhandel (winkels tot 1.000 m²)
met een lokaal of regionaal verzorgende functie.
3
We hanteren in de Limburgse context als indicatie van de termen klein, middelgroot en groot: tot 2.000 m² klein,
tussen 2.000 en 5.000 m² middelgroot, meer dan 5.000 m² groot; voor kantoorontwikkeling op het platteland zijn
deze maten meestal aan de ruime kant.
22

Supermarkten mogen eventueel een grotere omvang aannemen indien ruimtelijk inpasbaar. Alle overige
grootschalige detailhandel (winkels > 1.000 m²) is alleen toegestaan in een aantal grotere kernen, te
weten Gennep, Horst, Helden/Panningen, Gulpen, Valkenburg en Vaals. Bij vestiging van dergelijke
grootschalige winkels in de genoemde kernen dient wel te worden aangetoond dat de functie is
toegespitst op het regionaal verzorgingsniveau en dat deze winkels geen bedreiging vormen voor
detailhandelsvoorzieningen in de nabijgelegen stadsregio's.

Uitgangspunt is dat al deze winkels worden gevestigd in of aansluitend aan het kernwinkel- of
voorzieningengebied. Uit oogpunt van versterking van de leefbaarheid in kleine kernen is het tevens
mogelijk verkooppunten te combineren, eventueel samen met andere loketfuncties, tot zogenaamde
"service-winkels".
Winkels die niet ruimtelijk inpasbaar zijn binnen de bestaande bebouwde kom kunnen in bepaalde
gevallen terecht op een lokaal bedrijventerrein in de betreffende kern. Het gaat om
detailhandelsvestigingen behorend tot een van de volgende branches:
− grove bouwmaterialen;
− landbouwmachines;
− brand- en explosiegevaarlijke stoffen;
− handel in 2e hands auto's.
Maar het kan ook gaan om verplaatsing van reeds lokaal gevestigde autobedrijven, bouw- en tuincentra
en boerenbondwinkels.
Hierbij dient wel een zorgvuldige afweging gemaakt te worden of men hiervoor de schaarse lokale
bedrijventerreinenruimte wel wil inzetten.

Buiten kernen en lokale bedrijventerreinen staan we geen nieuwe detailhandelsfuncties op het platteland
toe. Daarop zijn een paar uitzonderingen:
− boerderijwinkels (als nevenfunctie), die ter plekke of in de directe omgeving vervaardigde of
bewerkte agrarische producten verkopen. Gemeenten dienen te voorkomen dat dergelijke
verkoopactiviteiten uitgroeien tot reguliere winkels die het draagvlak voor voorzieningen in de kern
ondergraven. Een maat van 200 m² vvo vinden we in dat licht de maximale maat. Deze winkels
dienen logisch te zijn ingepast binnen de bestaande bouwmassa.
− detailhandel als ondergeschikte functie bij tankstations (brandstofverkooppunten): de
verkoopruimte voor deze "nevenproducten" dient dan wel een geheel te vormen met het
brandstofverkooppunt en het totale verkoopvloeroppervlak van deze ruimte mag maximaal 200 m²
bedragen; indien het tankstation zijn functie verliest, dient ook de detailhandelsfunctie te worden
beëindigd.
− overige bestaande voorzieningen in het buitengebied worden gerespecteerd; beperkte uitbreiding
(10%) van deze bestaande voorzieningen is toegestaan, voor zover dat planologisch verantwoord
is.

leisure op het platteland


Geen grote leisurevoorzieningen die een functie vervullen voor recreatief gebruik door stedelingen
(bijvoorbeeld grootschalige bioscopen); grootschalige leisurevoorzieningen met een voornamelijk
toeristisch karakter kunnen mogelijk in het landelijk gebied worden gelokaliseerd. De afweging waar een
dergelijke attractie dient te worden gevestigd valt binnen de kaders van het provinciaal toeristisch beleid.
23

Op het platteland moet rekening worden gehouden met de ruimtebehoefte in verband met
kwaliteitsverbetering van bestaande voorzieningen.

5 PLANNEN UITVOEREN

De regisserende rol van de provincie blijft niet beperkt tot de fase van planvorming. Juist ook in de
uitvoeringsfase willen wij ontwikkelingen faciliteren en een gezonde, samenhangende ontwikkeling
bevorderen.

5.1 Faciliteren stadsregionale uitvoeringsprogramma's


Over het waarom, de vorm en de inhoudelijke uitgangspunten van stadsregionale
uitvoeringsprogramma's is in hoofdstuk 3 al het nodige geschreven. Het initiatief voor de opstelling ervan
zou primair moeten uitgaan van de centrumgemeente. De provincie wil waar nodig ondersteuning bieden
om het proces op gang te helpen. De regie moet evenwel zo spoedig mogelijk bij de regio zelf komen te
liggen.
Bij de opstelling van de stadsregionale uitvoeringsprogramma's wil de provincie een faciliterende en
adviserende rol vervullen. Met name waar het gaat om bovenlokale en internationale aspecten. Vanuit
deze betrokkenheid kunnen tijdig aanknopingspunten voor gerichte ondersteuning gesignaleerd worden
(zie 5.2).
Het is van belang het georganiseerd bedrijfsleven bij de opstelling van de stadsregionale
uitvoeringsprogramma's te betrekken.

5.2 Faciliteren gewenste ontwikkeling


Steden en stadsregio's dienen concrete locaties te (laten) ontwikkelen. We zullen per project bezien welk
instrumentarium ingezet kan worden om passende locaties mee te helpen ontwikkelen. Daarbij kan
worden gedacht aan gerichte ondersteuning bij acquisitie, verbetering van bereikbaarheid en ontsluiting
van locaties, participeren in markt- en haalbaarheidstudies alsook eventuele directe financiële
ondersteuning (project- en of exploitatiesubsidies). Met name projecten die qua schaal en kwaliteit zijn te
bestempelen als een majeur project voor de betrokken stadsregio, komen voor dergelijke ondersteuning
in aanmerking. Het betreft dan enkel stedelijke dienstenterreinen of begrensde locaties rond stations en
in binnensteden.

Per project zal de provincie in overleg met betrokken partners haar preciese rol vaststellen. Als kader
voor onze rolopvatting in deze, kunnen de volgende taken worden aangehouden:
− initiëren van een project en opstarten van de projectorganisatie;
− integrale deelname in de projectorganisatie vanuit de betrokken beleidsvelden;
− mede opstellen van een integrale visie met uitgangspunten voor het project;
− subsidiëren van het project.
In dat laatste geval wil de provincie ook bezien hoe een koppeling kan worden gelegd met bestaande
andere middelen bij provincie en rijk (bijvoorbeeld GDU en ISV).
24

5.3 Monitoring
Een goed monitoringsysteem is essentieel. In 2000 en 2001 is onder de titel "Detailhandel in Focus" een
detailhandelsmonitor opgesteld. Daarnaast wordt al decennia jaarlijks een bedrijventerreinmonitor
opgesteld onder de titel "Bedrijventerreinen aan bod in Limburg", waarin ook aandacht wordt besteed aan
de Limburgse kantorenmarkt.
De in deze POL-aanvulling vastgelegde doelstellingen en uitgangspunten vormen de basis voor het
bepalen van de toekomstige monitoringbehoefte. We willen nagaan in hoeverre de monitoringbehoefte
van provincie, gemeenten en georganiseerd bedrijfsleven aanknopingspunten biedt voor samenwerking
op dit terrein. Ook nadere afstemming bij het verzamelen van data over grensoverschrijdend koopgedrag
achten we gewenst.
We zullen bij verdere invulling de mogelijkheden bezien voor koppeling met het monitoringsysteem voor
bedrijventerreinontwikkeling (REBIS = Regionaal Economisch BedrijventerreinenInformatieSysteem) en
met het register voor bedrijfsontwikkeling in Limburg (VRL = VestigingenRegister Limburg).
Overigens vinden we het niet alleen van belang om de feitelijke ontwikkelingen in beeld te brengen. Ook
het proces van gezamenlijke planvorming en ontwikkeling willen we monitoren, met het oog op periodieke
evaluatie.
De resultaten van die monitoring (proces, doelbereiking) worden jaarlijks teruggekoppeld naar de Staten.
Dit geschiedt in het kader van bredere evaluatie en voortgangsrapportering.

5.4 Periodiek overleg over profielen en opgaven


Bij de totstandkoming van deze POL-aanvulling heeft frequent overleg plaatsgevonden met de
centrumsteden en het georganiseerd bedrijfsleven. Ook na vaststelling blijft periodiek overleg in deze
setting in onze ogen gewenst, met name over:
− aanscherping en effectuering profilering;
− actualisering planningsopgaven, mede in het licht van de resultaten van monitoring;
− voortgang programmering binnen de regio;
− knelpunten bij de realisatie van plannen.
We hechten eraan dit overleg zoveel mogelijk te koppelen aan reeds bestaande overleggen.
Wellicht is een link mogelijk met regionaal te organiseren overleg aangaande bedrijventerreinen.
We achten het belangrijk om de ontwikkeling van de profielen goed af te stemmen. Het denken in termen
van complementariteit van steden moet echter niet blijven steken in het formuleren van profielen. Het is
belangrijk om actieve acquisitie te plegen op basis van deze profielen. Maar ook wanneer zich "spontaan"
initiatieven voordoen voor de vestiging van kantoren, detailhandel en leisure met een bovenregionale
betekenis, is het van belang om de functiespecialisatie als uitgangspunt te nemen. Dat geldt op dit
moment met name voor Zuid-Limburg.
Als de regio over gezamenlijke acquisitie en afstemming bij inidividuele initiatieven afspraken kan maken,
is de provincie bereid haar instrumentarium in de voorwaardelijke zin daarop aan te passen.
Van samenwerking is in de informele sfeer vaak al sprake. We zullen in samenspraak met
centrumgemeenten en bedrijfsleven bezien of een verder gestructureerde afstemming mogelijk is zonder
verlies aan slagkracht.
25

Themakaart 1

You might also like