Professional Documents
Culture Documents
Dictaat CT3061 Compleet - V2012
Dictaat CT3061 Compleet - V2012
Collegedictaat CT3061
Systems Engineering Ontwerpproject 3
Februari 2012
CT1061
CT3061
Inhoudsopgave
1
Inleiding ........................................................................................ 1
1.1
Waarom aandacht voor Systems Engineering? ..................................... 1
1.2
Didactisch model................................................................................ 4
1.3
Afbakening ........................................................................................ 5
1.4
Onderwijsvorm .................................................................................. 5
2
Groepswerk: problemen en beheersprincipes ............................... 7
2.1
Algemeen .......................................................................................... 7
2.2
Grootte van ontwerpteams ................................................................. 7
2.3
Opdelen van groepswerk .................................................................... 8
2.4
Gevraagde rollen ............................................................................... 8
2.5
Decompositie (ontleding) en cordinatie (sturing) .............................. 11
2.6
Organisatie en informatie ................................................................. 12
2.7
De vier organisatorische aspecten verbonden: productie- en
organisatie-as ............................................................................... 13
2.8
Raakvlakkenbeheer .......................................................................... 15
3
Systems Engineering: een eerste verkenning ............................. 17
3.1
Waarde en kosten van een systeem .................................................. 17
3.2
De gebruikelijke en herkenbare schaalniveaus .................................... 17
3.3
Systeemtheoretische schaalniveaus ................................................... 19
3.4
Het sturen van de ontwikkeling en exploitatie van systemen ............... 19
3.5
De dimensies van Systems Engineering in de Civiele Techniek ............. 20
4
De factor tijd en planning in Systems Engineering ..................... 23
4.1
Algemeen ........................................................................................ 23
4.2
De kosten en baten van een project .................................................. 23
4.3
Concurrent Engineering .................................................................... 24
4.4
Waarde en kosten in de tijd .............................................................. 25
4.5
Planning .......................................................................................... 27
4.6
Onzekerheid, invloed en primaatschap............................................... 29
5
Engineeringproces ....................................................................... 33
5.1
Algemeen ........................................................................................ 33
5.2
Ontwerpproces ................................................................................ 33
5.3
Realisatieproces ............................................................................... 44
6
Systeemtheorie en complexiteit .................................................. 49
6.1
Algemeen ........................................................................................ 49
6.2
Systeem en haar elementen ............................................................. 49
6.3
Subsystemen, aspectsystemen en fasesystemen ................................ 53
6.4
Toestand, proces en gedrag ............................................................. 55
6.5
Complexiteit .................................................................................... 56
7
Decompositie ............................................................................... 61
7.1.
Algemeen ....................................................................................... 61
7.2.
Doel van decomponeren .................................................................. 61
7.3.
Systeemtheoretische aspecten van decompositie ............................... 62
7.4.
Decompositiemethoden voor de ontwikkeling van complexe systemen 65
8
Cordinatie van de ontwikkelingsopgave (sturing) .................... 75
8.1
Algemeen ........................................................................................ 75
1
CT1061
CT3061
1 Inleiding
1.1 Waarom aandacht voor Systems Engineering?
We leven in een exponentile tijd. De wereld verandert steeds sneller. Dat
geldt niet alleen voor onze samenleving met veranderende wensen en eisen
maar ook voor het klimaat, de omgeving, het milieu, de technologie, de
regelgeving, de financieel economische condities en de beschikbaarheid en
prijzen van grondstoffen. Dit heeft grote consequenties voor bouwwerken en
de gebouwde omgeving in het algemeen. Daar waar de bouw zich nu
concentreert op moeilijk veranderbare bouwwerken met lange levensduren, zal
het niet lang meer duren dat bouwwerken veel adaptiever zullen zijn aan
veranderende omstandigheden.
We komen langzamerhand in een tijd dat de functionele levensduur van
bouwwerken veel korter gaat worden dan de technische levensduur. We weten
allemaal waar dat toe leidt. Zeer veel sloop en renovatiewerk zonder enige
systematiek en hergebruik filosofie. Niet voor niets is de bouw de meest
vervuilende sector. Tegenover de bijdrage aan het bruto nationaal product van
11 % staan verschillende slechte prestaties:
Bijdrage aan
Bijdrage aan
Bijdrage aan
Bijdrage aan
Faalkosten
35 %
25 %
35 %
12%
10 %
CT1061
Ook meer recente werk van Flyvbjerg et al. [2] bevestigt het beeld dat het mis
is met de beheersing van grote projecten, zonder overigens aan te geven waar
het precies aan ligt.
Het hoofddoel van dit vak is dan ook het verschaffen van inzicht in de wijze
hoe het ontwerp- en engineeringproces voor complexe civieltechnische
systemen in een gecompliceerde omgeving kan worden georganiseerd. Hiertoe
wordt onder meer ingegaan op het primaire proces, de decompositie, de
cordinatie, de organisatie, de informatie en de besluitvorming.
CT3061
Tot slot zij nog vermeld dat Systems Engineering eigenlijk een containerbegrip
is van verschillende engineering-soorten. In ieder geval horen de volgende
engineeringssoorten daarbij:
Value Engineering - waarbij wordt geoptimaliseerd naar de waarde;
Cost engineering - gericht op het bepalen van de kosten;
Concurrent Engineering - gericht op het gelijktijdig uitvoeren van
ontwerp en realisatie;
Collaborative engineering - gericht op samenwerking binnen
engineering-teams;
Risk engineering - gericht op het beheersen van de risicos;
Civil engineering - als inhoudelijk discipline;
Reverse Engineering - het uit elkaar halen van een bestaand ontwerp
met het oog op eigen herontwerp.
Het vak Systems Engineering: Ontwerpproject 3 is het derde vak van de
ontwerplijn binnen de BSc-opleiding Civiele Techniek van de sectie Integraal
Ontwerpen van de afdeling Bouw. De ontwerplijn in de Bachelor-opleiding
heeft als centrale themas:
e
Van functie naar vorm ( 1 jaar);
e
Integraal werken op verschillende schaalniveaus (2 jaar);
e
Complexe systemen in gecompliceerde omgeving (3 jaar).
1.1.1
CT1061
CT3061
1.3 Afbakening
De stof in dit dictaat wordt bewust beperkt tot het ontwerpen en uitvoeren van
eenmalig bouwwerken met een vast doel en een vaste lange levensduur.
Het vaste doel is wel omgeven door onzekerheden. Deze onzekerheden
worden hier dus niet als kansen en als regulier fenomeen beschouwd, maar als
bedreigingen en als te bestrijden verstoringen. De onzekerheden en de daarbij
behorende risicos, ontstaan in dit 3e jaarsvak dus als perceptieproblemen
rondom het doel en de manier waarop het proces wordt ingericht.
1.3.1
Bij de totstandkoming van een bouwwerk zijn zeer veel partijen betrokken.
Deze spelers komen allemaal fragmentarisch en meestal na elkaar in het
proces aan bod. We onderscheiden twee soorten spelers waarmee het
bestuderen van de bouwsector eenvoudiger wordt. Dat zijn:
Waarde consumenten die genteresseerd zijn in waarde voor geld (value for
money). Zij consumeren de waarde van een bouwwerk en betalen daar een
prijs voor.
Waard producenten, die genteresseerd zijn in geld voor waarde (money for
value). Zij produceren de waarde en vragen daar een prijs voor.
1.4 Onderwijsvorm
Groepen van studenten werken in stappen aan een ontwerpopdracht. Daarbij
wordt ondersteuning gegeven in de vorm van aanreiken van kennis en
methodieken in colleges in de eerste drie weken en in verplichte instructies
tijdens gehele duur van het project over zeven kalenderwerken (semester 2:
onderwijsperiode 3).
Per week wordt in het algemeen het volgende stramien gehanteerd:
1.
Hoorcollege waarin de stof, de opdracht(en) en de resultaten worden
aangereikt respectievelijk teruggekoppeld (eerste drie weken);
2.
Verplichte instructiebijeenkomst waarin de groep met de begeleider
overlegt over de voortgang en de te hanteren methodieken;
5
CT1061
3.
Zelfstandige bijeenkomsten in de groep (zonder begeleider) waarin
zaken worden uitgewerkt.
Alle werkzaamheden worden ondersteund met digitaal studiemateriaal.
Zie verder voor de precieze opzet van het vak de vigerende Studiewijzer en de
beschrijving van de ontwerpcasus. (verkrijgbaar via Blackboard.)
CT3061
1000
100
10
manjaren ontwerp
250
25
2.5
0.25
pers
manj
pers
manj
pers
manj
pers
manw
orintatie
33
17
1.7
0.17
haalbaarheid
67
33
3.3
0.3
1.5
voorontwerp
100
50
10
5.0
0.5
2.5
definitief ontwerp
133
67
13
6.7
0.7
3.5
detaillering
167
83
17
8.3
0.8
CT1061
CT3061
CT1061
CT3061
Figuur 2.1: Reductie van complexiteit - verticale as gaat over de delen, horizontale
as gaat over de relaties tussen de delen
Uit de figuur valt op te maken dat het reduceren van complexiteit op vier
verschillende manieren kan:
Gecompliceerde opsplitsing in complexe delen: dit is een traditionele
aanpak waarbij de totale taak wordt opgesplitst in deeltaken. Eigenlijk is dit
is een manier om de complexiteit te vergroten. Immers, de deeltaken lopen
door elkaar heen. Het beheersen van al die deeltaken vergt veel
cordinatie;
11
CT1061
CT3061
aspecten
verbonden:
Vaak wordt bij het groepsmatig ontwerpen het integreren als grootste
moeilijkheid gezien. Indien dat moeilijk is komt dat door een onjuiste
beheersingsstrategie. Meestal begint dat met een onjuiste decompositie,
waardoor er vanzelf een cordinatieprobleem ontstaat, en als gevolg daarvan
grote informatiestromen en een overspannen (of geen) organisatie.
Het gaat dus in eerste instantie om de uiteenrafeling van een project. Hoe
beter dat geschiedt, hoe minder problemen er zijn met de integratie van de
stukken tot een geheel.
Op grond van deze gedachte en met hetgeen we nu globaal in kaart hebben
gebracht, kunnen we rondom de vier organisatorische aspecten zowel een
organisatie as schetsen als een productie-as. In figuur 2.3 is de organisatie-as
geschetst.
13
CT1061
Te zien valt dat het conceptueel systeem met de daarbij behorende taak wordt
verdeeld in deel systemen en deeltaken.
In figuur 2.4 is de productie as getekend.
Te zien valt dat de input (geld, tijd, informatie) wordt omgezet in output (het
systeem).
De twee assen kunnen eenvoudig worden samengevoegd.
14
CT3061
2.8 Raakvlakkenbeheer
Hoe je ook organiseert en decomponeert, de ontwerpende ingenieur krijgt
altijd te maken met allerlei raakvlakken. Een raakvlak is een omstandigheid,
manier of plaats waar zaken tezamen komen en elkaar benvloeden.
Raakvlakken vereisen afstemmen, cordinatie. Er zijn, zoals uit voorgaande
blijkt, verschillende soorten raakvlakken:
Tussen objecten - systemen, deelsystemen, elementen, componenten;
Tussen werkdisciplines civiele techniek, waterbouw, elektrotechniek;
Tussen (project-, levenscyclus)fasen ontwerp, realisatie, gebruik;
Tussen ontwerpcriteria kosten, waarden, nut, esthetica, overlast;
In feite komt het beheersen van de ontwerpopgave neer op het minimaliseren
van de raakvlakken zodat zo efficint en effectief mogelijk kan worden voldaan
aan de wensen en eisen van de opdrachtgever.
15
CT1061
16
CT3061
17
CT1061
Een ruime definitie van Systems Engineering omvat alle niveaus. SE is dan
onder te verdelen in:
Een top down gecontroleerd proces van probleem naar oplossingsruimte,
waarmee direct gekocht kan worden uit beschikbare merken en typen.
Een bottom-up gecontroleerd proces van standaard producten, via
aanbiederspecifieke producten naar klantspecifieke oplossingen.
In de bouw is er nog nauwelijks sprake van aanbiederspecifieke producten of
productfamilies die eindgebruikers uit catalogi kunnen kopen. Minder dan 1%
van de bedrijven is daarmee bezig. Maar het komt wel op.
In deze syllabus wordt SE daarom alleen als de top down benadering tot de
algemeen verkrijgbare standaard componenten behandeld.
18
CT3061
CT1061
Duidelijk zal zijn dat dit niet meevalt. Immers, er zijn veel subsystemen,
componenten en elementen in een systeem met verschillende onderlinge
relaties. De sturende System Engineer, die aan het hoofd staat van een
organisatie die het systeem ontwikkelt en / of beheert, dient dus in staat te
zijn om, op elk moment, de actuele staat van alle elementen te aggregeren tot
de topinformatie ten aanzien van de waarde van het systeem versus de
kosten. Dit moet dan ook nog uitgesplitst zijn naar de diverse stakeholders.
Het betreft niet alleen de geprognotiseerde waarde en kosten, maar ook de
actuele waarde en kosten.
De opgave van de controlerend System Engineer (ook wel System Integrator)
is schematisch weergegeven in figuur 3.4.
20
CT3061
21
CT1061
22
CT3061
CT1061
CT3061
de civiele techniek gaat dit lang niet altijd goed. De grootte van de winst die
wordt behaald met de overlap wordt vaak overtroffen door de grootte van de
extra kosten, die nodig zijn om het effect van verkeerd gefixeerde raakvlakken
te niet te doen.
25
CT1061
Voor wat betreft de kosten kan worden gesteld, dat er continu ingrepen in het
bouwwerk plaatsvinden om het aan te passen aan veranderende
omstandigheden. Op grond van het voorgaande over de waardeontwikkeling in
de tijd, valt eenvoudig in te zien dat de kosten in de tijd oplopen, doch in ieder
geval onvoorspelbaar zijn. Ze worden voornamelijk opgelegd door invloeden
van buitenaf, de mate van belasting en de beslissingen van de eigenaar (figuur
4.4).
26
CT3061
Het is voor een ontwerper zeer moeilijk om deze curves in zijn ontwerpproces
te bepalen. Het is wel zo dat als hij/zij stuurt op waarde en kosten, hetgeen
zonder meer noodzakelijk is, hij/zij wel moet beseffen dat dit speelt. Meestal
resulteert dit in een af te spreken economische levensduur, waarbinnen de
waardeontwikkeling en kostenontwikkeling min of meer kan worden voorspeld.
De economische levensduur kan sterk variren, maar is meestal 35 jaar. Dit
moet niet worden verward met de technische levensduur die soms wel
honderd jaar is. Het is dus gebruikelijk om het systeem voor lange duur te
ontwerpen, waarbij vooral materialen waar je niet meer bij kan een lange
levensduur hebben. De functie en de techniek zijn dan min of meer verzekerd
voor de te overziene omstandigheden. Het is dan ook gebruikelijk om, voor
wat betreft de opbrengsten, korter naar de inkomsten- en uitgavenkant te
kijken.
4.5 Planning
Voor de ontwerper is het essentieel een goede planning te maken van het
totale ontwikkelingstraject, dat bestaat uit het ontwerp en de realisatie (zie
hoofdstuk 5). Beide processen zijn verschillend van karakter, maar
onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het gaat erom dat uitvoeringskennis in
het ontwerpwerk wordt betrokken en het ontwerp uitvoerbaar is. Gezien de
overschrijdingen in kosten en tijd bij grote complexe projecten mankeert hier
nog wel wat aan.
Het ontwerpproces is een zoekproces en het uitvoeringsproces is een
selectieproces. Kenmerken van beide processen zijn gegeven in tabel 4.1.
27
CT1061
Ontwerp
Gericht op veranderen
Clusteren op relaties
Niet te veel mensen
Geen extreme tijdsdruk
Geen competitie
Trial and error
Realisatie
Gericht op gefixeerd houden
Clusteren op gelijkvormigheid
Veel mensen
Extreme tijdsdruk werkt
Wel competitie
Alles in een keer goed
28
CT3061
29
CT1061
30
CT3061
31
CT1061
32
CT3061
5 Engineeringproces
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt het engineeringproces grondstoffelijk beschreven. Het
gaat over mijlpalen en fasen en wat er tijdens die fasen gebeurt. Hoe die
fasen in detail worden ingericht komt verderop in dit dictaat aan de orde.
Het ontwerpen en realiseren van een oplossing voor een probleem noemen we
een ontwikkelingsproces. Een ontwikkelingsproces is geen lineair proces. Het is
een zoekproces dat door vele interne en externe factoren wordt benvloed.
Zelfs als men denkt het proces volledig onder controle te hebben, kunnen zich
onverwachte gebeurtenissen voordoen die roet in het eten gooien en een
heroverweging noodzakelijk maken over zaken die men allang dacht te kunnen
fixeren. Het ontwikkelingsproces is derhalve een continue terugkoppeling of
men enerzijds nog wel met de goede dingen bezig is en anderzijds nog goed
met de dingen bezig is.
Voor een nadere verkenning van het
ontwikkelingsproces is het handig om het ontwikkelingsproces te verdelen in
twee hoofdprocessen: (1) het ontwerpproces en (2) het realisatieproces.
Deze twee processen hebben veel met elkaar te maken, maar zijn eigenlijk
ook zeer verschillend van karakter.
5.2 Ontwerpproces
Het ontwerpproces is een proces dat beheerst wordt door het criterium of men
nog wel bezig is met de goede dingen. Het is een cyclisch proces dat loopt van
de eerste probleemverkenning tot aan het hebben van een oplossing op
papier. Zoals bekend (zie CT1061) kent het ontwerpproces 5 fasen (zie figuur
5.1) die telkens even zovele mijlpalen opleveren:
33
CT1061
5.2.1
CT3061
Deze Triple constraint wordt opgespannen door drie assen: (1) kwaliteitsas,
(2) tijdas en (3) geld-as. De constraint wordt gevormd door een norm te
stellen op de drie assen:
Prestatienorm t.a.v. kwaliteit
Tijdschema als norm v.w.b. de tijd
Budget als norm voor de te maken kosten
35
CT1061
Duidelijk is dat het hier over een punt gaat en geen ruimte. De projectleider
moet de kwaliteitsprestatie halen binnen het tijdschema en binnen het budget.
Dit beeld is wel wat verouderd. Duidelijk is dat in een ontwikkelingsproces met
perceptieproblemen en de daarbij gepaard gaande onzekerheden het op zijn
minst naef is om een vast doel als punt te definiren. Dit is de reden dat de
tijd niet als een aparte dimensie wordt gezien, maar meer gezien wordt als
een belangrijke variabele, die invloed heeft op zowel waarde als op kosten. Er
kan worden gespeeld met de tijd. Deelopleveringen, versnellen, vertragen,
buffers inbouwen, langer denken over korter doen of andersom. De tijd wordt
eigenlijk de grootste variabele van de moderne projectleider. Niet in de laatste
plaats door de tijdswaarde van het geld.
Terug naar de twee assen van de oplossingsruimte uit figuur 5.2.
De waarde-as bestaat minimaal uit drie sub-waarde-assen:
(1) belevingswaarde, (2) functionele waarde en (3) technische waarde.
Deze drie sub-assen bestaan weer uit een aantal sub-sub-assen:
Voor de belevingswaarde kan onderscheiden worden:
De esthetische waarde,
De ruimtelijke waarde,
De luxe- of afwerkingswaarde
Voor de functionele waarde kunnen meestal meerdere capaciteiten
worden onderscheiden:
Opslagcapaciteit
Doorvoercapaciteit
Transportcapaciteit
Voor de technische waarde kunnen meerdere dimensies worden
onderscheiden:
Energiegebruik
Onderhoudsgevoeligheid
Betrouwbaarheid
Beschikbaarheid
Het is nu zaak om op de diverse waarde assen de oplossingsruimte te
definiren. Een ruimte wordt begrensd door een onder- en een bovengrens. In
figuur 5.4 is schematisch een waarde-as geschetst waarop de begrenzingen
zijn aangegeven.
36
CT3061
37
CT1061
Dit wordt nog verergerd door het gegeven dat we in de toekomst moeten
kijken. Het effect van perceptie is dat we de kosten altijd onderschatten. Elke
raming die wordt geaccepteerd is derhalve een ondergrens. Het is wel
raadzaam deze ondergrens ook werkelijk vast te stellen. In de praktijk komt
het wel eens voor dat aanbieders met een prijs lagere prijs komen als ze daar
bepaalde redenen voor hebben. Indien dat wordt geaccepteerd betekent dat
meestal moeilijkheden in het project (zie CT 5981).
38
CT3061
39
CT1061
Te zien valt dat variant 2 beter is dan variant 1 omdat hij beter op de wensen
scoort. Beide varianten vallen wel binnen de oplossingsruimte. Te zien valt ook
dat variant 3 beter op de wensen scoort maar buiten de oplossingsruimte valt.
Het tweede ontbrekende begrip is het begrip aanname. Zonder aannamen is
een ontwerptaak bijna niet te beginnen. Immers, we weten niet alles en zullen
toch enige kennis van de ontwerpopgave moeten opbouwen. Dat kan alleen
door aannamen te doen, die overigens later op juistheid dienen te worden
geverifieerd. De aannamen dienen wel zo realistisch mogelijk te zijn. Er wordt
wel gesteld dat de kwaliteit van de ontwerper recht evenredig is met de
kwaliteit van de aannamen.
Voorbeeld Stormvloedkering Nieuwe Waterweg:
Eisen:
1.
2.
3.
4.
Randvoorwaarden:
1. Locatie Maassluis
2. Translatiegolf
3. Effect op stroomsnelheid
(bij open kering)
Budget:
+/- 3 km
10-4
5%
Wensen:
5.2.2
1.60 m
0.60 m
360 * 17 m
100 jaar
1. Minimum scheepvaarthinder
tijdens de bouw
2. Onderhoudsvriendelijk
Synthese
Met de synthese worden varianten ontwikkeld. Ook hier staan een groot aantal
middelen ter beschikking (zie CT1061): (1) brainstorm, (2) morfologische
methode, (3) attribute listing, (4) combinatieve methode, etc..
Het is niet de bedoeling dat tijdens deze fase al precies in de oplossingsruimte
wordt gebleven met de varianten. Dat laat mogelijke interessante varianten of
combinaties van varianten buiten beschouwing.
Tijdens deze fase gaat het er om min of meer werkende varianten te creren.
De variabelen zijn: dimensies, orintatie, materialen, structuur en vorm.
5.2.3
Simulatie
De simulatiefase is uiterst belangrijk omdat het gedrag van de meestbelovende varianten moet worden onderzocht. Voor simuleren zijn modellen
nodig. De principes van modelgebruik worden behandeld in hoofdstuk 9.
In de simulatie fase wordt gekeken hoe de varianten scoren op de diverse
waarde-assen en op de kosten-as. De score is een prestatie.
Dit is een definitie: De score van een concept of een systeem, in zowel de
waarde als de kosten, is de prestatie van dat concept of systeem.
40
CT3061
Figuur 5.8: Simulatie van het gedrag van n variant in de verschillende waarde assen
en de kosten as
5.2.4
Evaluatie
41
CT1061
Met de uitkomst van de Multi Criteria Evaluatie wordt een rangorde verkregen
van de varianten. Het belangrijkste is dat met de evaluatie ook de varianten
afvallen die buiten de oplossingsruimte vallen. Dat zijn varianten die of niet
voldoen aan de eisen, of niet voldoen aan de randvoorwaarden, of niet
voldoen aan de uitgangspunten, of niet voldoen aan het budget.
5.2.5
Beslissen
CT3061
Bij de specificatie hoort dus uitdrukkelijk een set tekeningen. Bij de beslissing
voor een bepaalde oplossing, zijn de structuur en de prestaties van het
systeem met zijn sub-systemen, componenten en elementen grondstoffelijk
bekend. In tegenstelling tot wat velen denken hoeft het systeem op de lagere
schaalniveaus niet ontdekt te worden. Als er bijvoorbeeld een brug in concept
wordt getekend, dan zit alles er al op en aan. Het is alleen nog niet
uitgewerkt.
De specificatie gaat door totdat een uitwerkingsniveau is bereikt waarop
producten en diensten in de markt kunnen worden gekocht.
Bij de verdere specificatie naar de lagere schaalniveaus dient continu getoetst
te worden of de oplossing geldig is ofwel of de specificatie nog steeds valt in
de oplossingsruimte. Dit continue proces wordt validatie genoemd.
Het kan in sommige gevallen voorkomen dat een conceptoplossing tijdens het
verdere specificatieproces buiten de oplossingsruimte terecht komt. Als het
niet anders kan en de conceptoplossing voor de probleemhebber nog steeds
aantrekkelijk is kan de oplossingsruimte worden vergroot.
Het specificatieproces is schematische weergegeven in figuur 5.12.
43
CT1061
5.3 Realisatieproces
Het realisatieproces omvat alle inspanningen en activiteiten om de
gespecificeerde oplossing op papier te realiseren. Het realisatieproces omvat
verschillende deelprocessen. In de meeste literatuur wordt ten aanzien van de
bouwprojecten de volgende activiteiten onderscheiden:
Werkvoorbereiding
Inkopen
Produceren (prefab + in situ)
Assembleren
Beproeven
Tijdens de werkvoorbereiding worden naast de specifieke werkzaamheden als
de bouwterreininrichting met de bijbehorende logistieke plannen, ook de
specificaties gemaakt voor de inkoop. Als het goed is sluiten deze specificaties
aan op in de markt bekende en gegarandeerde producten. Daarmee wordt de
assemblage een beheersbaar proces dat voornamelijk een logistiek karakter
heeft.
Helaas is dit laatste nog niet het geval. De inkoop in de bouw is in hoofdzaak
het inkopen van capaciteit en vakmanschap die wordt geleverd door
onderaannemers. Dat betekent vaak dat de sub-systemen, componenten en
elementen in het werk worden gebracht, behandeld en gemaakt.
5.3.1
De specificatie
CT3061
45
CT1061
5.3.2
46
CT3061
5.3.4
47
CT1061
48
CT3061
6 Systeemtheorie en complexiteit
6.1
Algemeen
6.2
6.2.1
Systeem
In de wereld om ons heen komen objecten voor, die in een zodanige relatie
met elkaar staan, dat zij samen min of meer een zelfstandig geheel vormen.
Dat geheel wordt een Systeem genoemd [6]. De meest eenvoudige definitie
van een systeem is:
Element
Een element is het kleinste onderdeel van een systeem dat relevant is
voor het doel van het systeem.
Dit lijkt in eerste instantie een vreemde definitie: waarom niet gewoon zeggen
dat een element het kleinste te onderscheiden onderdeel van een systeem is?
Dat werkt niet omdat er geen eind is aan de kleinheid der dingen. Er zijn geen
kleinste deeltjes. We kennen nu al aardig wat kleine deeltjes maar de kleinste
krijgen we nooit te pakken. Een behoorlijk klein deeltje zoals we dat wel
kennen bijvoorbeeld een atoom is niet relevant voor het doel van de systemen
die in dit dictaat worden behandeld. Het kleinste onderdeel wat er wel toe
doet is bijvoorbeeld een bout of een moer.
6.2.3
Inhoud
Eigenschappen
Alle elementen van een systeem hebben specifieke eigenschappen. Dit is een
belangrijk begrip. Wiskundig gezien bestaan er identieke elementen, die dus
49
CT1061
Relaties
Ieder element van het systeem heeft per definitie een relatie met alle andere
elementen van het systeem. Die relaties kunnen direct zijn (met een direct
raakvlak) of indirect via een hoger schaalniveau.
De relaties kunnen sterk of zwak zijn. Elementen en hun relaties zijn
schematisch weergegeven in figuur 6.1.
Het hebben van een relatie met een ander element betekent dat dit element
de eigenschappen van dat andere element kan benvloeden.
6.2.6
Coherentie
Systeemgrens
50
CT3061
51
CT1061
6.2.8
Structuur
6.2.9
Omgeving
De omgeving van een systeem wordt gevormd door die elementen van
het universum, die de eigenschappen van de elementen van het
systeem benvloeden of omgekeerd, worden benvloed door het
systeem.
Op grond van deze definitie en de definitie van structuur, is er dus zowel een
interne structuur als een externe structuur. Daarvan kan weer worden afgeleid
of er sprake is van een open of gesloten systeem:
In een open systeem hebben de omgevingselementen een relatie met de
elementen van het systeem.
In een gesloten systeem heeft de inhoud van het systeem geen relatie met de
omgeving van het systeem.
52
CT3061
6.3
6.3.1
Algemeen
Subsysteem
Een voorbeeld:
Wanneer we een gebouw als een systeem beschouwen dan zijn subsystemen
o.a. een verdieping, een kamer, een trappenhuis, de waterleiding, het
elektrische net en het telefoonnet (als er bij het subsysteem sprake is van een
uitgesproken functie, bijv. het trappenhuis, dan noemt men dat trappenhuis
een component).
6.3.3
Aspectsysteem
53
CT1061
Een voorbeeld:
Het esthetische uiterlijk van het gebouw is een aspectsysteem, evenals de
kleuren. Dit is het domein van de architect. De civiele ingenieur kijkt naar
andere aspectsystemen zoals: gewicht, sterkte, stabiliteit, afmetingen. De
bedrijfskundige zal o.a. naar het logistieke aspectsysteem kijken. Heel
belangrijke aspectsystemen zijn bijvoorbeeld onderhoudskosten, operationele
kosten en stichtingskosten.
6.3.4
Fasesysteem
Een fasesysteem is een opsplitsing van het systeem in de tijd met een begin
en een eind: wanneer begint men met het beschouwen van een systeem en
over welke tijdsspanne (tijdhorizon) beschouwt men het systeem.
Een voorbeeld:
In de civiele techniek zijn fasesystemen heel belangrijk. Bijvoorbeeld een
beweegbare brug die vier fasen kent:
1.
2.
3.
4.
Gesloten
Openend
Geopend
Sluitend
54
Parkeerstand
Sluitend
Kerend
Spuiend
Openend
CT3061
6.4
6.4.1
Algemeen
Toestand (state)
Proces (process)
Gedrag (behaviour)
Het gedrag van het systeem is de wijze waarop het systeem reageert
op bepaalde in- en uitwendige omstandigheden, op bepaalde invoeren
en op de veranderingen daarin.
Men onderscheidt verschillende soorten gedrag:
Statisch systeemgedrag: Het uitgangssignaal op een bepaald tijdstip wordt
bepaald door de grootte van het ingangssignaal op dat tijdstip.
Voorbeelden van systemen die een statisch gedrag vertonen zijn: een dijk,
een generator en een gebouw. Het verleden (de historie) heeft geen
invloed op het systeemgedrag.
55
CT1061
6.5
Complexiteit
6.5.1
CT3061
C(S)
57
CT1061
Op grond van deze analyse kan worden gesteld dat de complexiteit van een
systeem wordt bepaald door vijf parameters die in tabel 6.2 zijn gegeven.
Tabel 6.2: Mate van complexiteit elementen
6.5.2
CT3061
Wanneer een van de elementen wordt veranderd om aan een volgend criteria
te voldoen, moet de ontwerper vanwege de relatie ook het andere element
veranderen. In het geval dat er veel relaties zijn, moet de ontwerper vaak
opnieuw beginnen, wat dan tot een iteratief ontwerpproces leidt. Wat het ook
nog eens lastig maakt, is dat er een hirarchie in criteria is. Met andere
woorden, de criteria zijn niet allemaal even belangrijk. In het geval dat de
relaties niet complex zijn, is het evident dat de opeenvolgende oplossingen
beter aan de eisen voldoen. Het is duidelijk dat als er geen relaties zijn, de
oplossingen in n keer volledig aan de criteria voldoen. Bij een complex
systeem is het noodzakelijk om door vele iteraties tot een oplossing te komen.
In het algemeen zullen ontwerpers die werken aan een deel (subsysteem) van
een complex ontwerpprobleem, oplossingen ontwikkelen die voldoen aan de
criteria voor het subsysteem. Dit zal echter ten koste gaan van de oplossingen
die ontwikkeld worden voor andere subsystemen. Dit komt omdat het
makkelijker is om met eenvoudige oplossingen te komen. Het geheel is echter
altijd meer dan de som der delen, zodat deze methode er nooit toe zal leiden
dat aan alle eisen criteria wordt voldaan. Indien ontwerpers proberen om op
deze manier aan alle criteria tegelijkertijd te voldoen, zal dit eindigen in een
chaos.
Om toch tot bevredigende oplossingen te komen zal er dus slim moeten
worden gedecomponeerd, hetgeen in de volgende hoofdstukken wordt
behandeld.
Het ontwerpproces is moeilijk omdat:
Er veel criteria en er dus veel relaties en ook veel aspectsystemen zijn;
De criteria niet allemaal even belangrijk zijn;
Er een altijd sprake is van een conceptoplossing die bestaat uit vele en
diverse elementen met vele diverse en ingewikkelde relaties.
6.5.3
Uit het voorgaande is duidelijk dat de structuur en de inhoud van een systeem
bepalend zijn voor de complexiteit. Naast deze twee grootheden worden er in
59
CT1061
de literatuur ook nog andere grootheden genoemd die een rol spelen in de
complexiteit. De meest genoemde factoren worden hier globaal besproken.
Voorspelbaarheid
Voorspelbaarheid wordt veel genoemd als een factor voor complexiteit. De
redenering is dat als het gedrag van een systeem onvoorspelbaar is, het
systeem complex is. Dat komt vaak voor met niet-lineaire systemen of met de
tijd veranderende systemen, of met systemen waarvan de omgeving
veranderd.
Opsplitsbaarheid
Als een systeem makkelijk is op te splitsen in min of meer onafhankelijke
deelsystemen, is het niet complex. Deze factor is eigenlijk dezelfde als de al
eerder gegeven structuur als een van de bepalende factoren van complexiteit.
Immers als er een sterke structuur is, en er dus veel en sterke relaties bestaan
tussen de elementen dan kunnen die elementen moeilijk worden losgekoppeld.
Dom organiseren
Dit is een categorie waarbij de complexiteit wordt vergroot door de aanpak
zelf. Een lijstje van toppers is:
Denken dat alles met alles samen hangt. Daardoor is het bijna onmogelijk
om iets te organiseren en te delegeren;
Denken dat alles belangrijk is. Daardoor wordt er ook niets verwaarloosd of
uit fase onderzocht. Het werken is dan bijna onmogelijk geworden;
Het aantal betrokkenen wordt gemaximaliseerd. Dit gebeurt vaak door
bijvoorbeeld te veel specialisten of toekomstige klanten bij het
ontwerpproces te betrekken. Overdaad schaadt!
Maximaliseren van de functionaliteit ofwel er zo veel mogelijk instoppen
(moet aan alles kunnen voldoen). Dan kan er ook veel mis gaan. Dit wordt
snel onoverzichtelijk;
Teveel besturen en te weinig vrijheid op de werkvloer. Vaak weten de
lagere echelons meer dan de hogere kaders en is een zekere mate van
bestuurlijke ongehoorzaamheid vaak een voorwaarde voor succes. Denk
maar eens aan de verlammende kracht van stiptheidsacties!
Teveel aandacht voor n aspect, dat ook wel eens suboptimaliseren wordt
genoemd (zie CT1061!). Dit komt zeer vaak voor. Voorbeelden zijn: te veel
nadruk op kosten, automatisering, product, vakdiscipline, korte termijn,
milieu, etc.
De basisstrategie voor het omgaan met complexiteit is het reduceren van
complexiteit. Maar die reductie komt zelden voort uit het wijzigen van de
structuur of de inhoud van een systeem. De enige manier om reductie van
complexiteit te bewerkstelligen, is het systeem op een slimme manier op te
splitsen. Hier wordt later op ingegaan.
60
CT3061
7 Decompositie
7.1.
Algemeen
7.2.
Doel van een decompositie voor een ontwikkelingsproces is het opdelen van
een systeemconcept in deelsysteemconcepten. Dit om de complexiteit van het
systeemconcept te reduceren en aldus het ontwikkelingsproces voor groepen
van ingenieurs te faciliteren.
In
CT1061
7.3.
62
CT3061
63
CT1061
Uiteraard heeft niet elk aspectsysteem een relatie met een subsysteem (b.v.
niet elk subsysteem behoeft onderhoud).
Opmerking:
Niet ieder subsysteem, noch ieder aspectsysteem speelt een rol in elke fase
(b.v. geen onderhoud tijdens de constructiefase).
64
CT3061
7.4.
7.4.1. Algemeen
Met een systematische decompositie op grond van de mogelijke relaties,
kunnen de organisatorische knelpunten gemodelleerd worden als een pad in
de driedimensionale ruimte tussen de sub-, de aspect- en de fasesystemen.
Helaas leidt deze benadering niet zonder meer tot een eenduidige en ideale
decompositiestrategie
die
resulteert
in
optimale
clusters.
De
decompositiestrategie is namelijk onderworpen aan twee tegenstrijdige
belangen:
Enerzijds is het belangrijk om het systeem onder te verdelen in een groot
aantal deelsystemen om een simultane ontwikkeling mogelijk te maken en
de ontwikkelingstijd te beperken (economische rationaliteit).
Anderzijds is het noodzakelijk om het aantal deelsystemen te beperken om
het geheel te kunnen cordineren.
Figuur 7.5: Top down decompositie van system tot subsysteem en bottom up clustering
van elementen tot subsystemen.
65
CT1061
CT3061
67
CT1061
Eenzelfde redenering kan worden gevolgd ten aanzien van het gedrag van een
systeem, en dus ook ten aanzien van het systeemgedrag als de enige en
integrale variabele. Indien de elementen naderen tot nul is het totale
systeemgedrag, en dus de integrale variabele, gelijk aan de som van de
relaties.
Op grond hiervan kan worden gesteld dat een deelverzameling relaties (dat is
gedefinieerd als een aspectsysteem) dus een deelverzameling variabelen is.
Nu zijn we dan waar we moeten zijn: Een min of meer onafhankelijke
aanpassing van de ontwerpvariabelen kunnen we realiseren door
aspectsystemen op een slimme manier te kiezen:
Zo specifiek mogelijk
Zo onafhankelijk mogelijk
Zo veel mogelijk van gelijke scope en belang
Het eerste en derde criterium is duidelijk. Het tweede criterium vereist een
nadere verkenning. Immers, onafhankelijkheid is in eerste instantie ver te
zoeken vanwege de relaties tussen de variabelen.
De sleutel tot het formeren van min of meer onafhankelijke clusters van
variabelen ligt in het gegeven dat niet alle variabelen even sterk met elkaar
zijn gerelateerd. Dat maakt het mogelijk om redelijk onafhankelijke clusters te
maken.
De nearly decomposition rule van Simon [7] is een decompositie methode
die dit bewerkstelligt. De regel komt erop neer dat het korte termijngedrag
van deelsystemen wordt bepaald door de interne coherentie van het
beschouwde deelsysteem (intra-relaties), terwijl het lange termijngedrag
wordt bepaald door de coherentie tussen de deelsystemen (inter-relaties).
Dit betekent dat de ontwerper voor een bepaalde korte periode zijn aandacht
geheel aan een deelsysteem kan wijden, zonder dat hij de rest van het
systeem in de gaten hoeft te houden. De rest van het systeem zal alleen op de
lange termijn iets ondervinden van het gesoleerde korte termijnwerk aan een
bepaald deelsysteem.
Hiermee is een ontwerper in staat om met een aspectsysteem, gedurende een
relatief korte periode, het systeemgedrag op een relevant aspect te beheersen
en te sturen. Het lange termijngedrag van het systeem kan alleen worden
gestuurd en beheerst met alle aspectsystemen in samenhang. Dit
sturingsmechanisme is geschetst in figuur 7.8.
68
CT3061
Figuur 7.8: Complexe sturing, korte termijn sturing en lange termijn sturing op
ontwerpvariabelen.
Figuur 7.9: Een voorbeeld van een clustering van variabelen die resulteert in
deelverzamelingen van variabelen (aspect systemen).
CT1061
Een voorbeeld van het clusteren van elementen volgens deze methode is
gegeven in bijlage A.
7.4.4. Het resultaat van de decompositie: reductie van complexiteit
De complexiteit van de ontwerpopgave, met de vele elementen van het
systeem en de vele ontwerpvariabelen die niet alleen de relaties tussen de
elementen weergeven, maar ook nog onderlinge relaties hebben, is
weergegeven in figuur 7.11.
70
CT3061
CT1061
Figuur 7.13: Het effect van een decompositie van taken naar verschillende disciplines.
CT3061
niet tegen welke inspanningen en welke kosten. Omdat dit het meest
voorkomende model is in de bouwsector en de allerergste soort van
decompositie is die men zich kan voorstellen, wordt elke andere vorm van
decompositie als weldadig ervaren, mits hij makkelijk is en eenvoudig te
begrijpen.
Een andere decompositie die meer en meer voorkomt in de bouwsector, is het
lineair decomponeren van de overgang van functie naar vorm. Uitgangspunt is
dat het ontwerpwerk neerkomt op het beschrijven van een functie en dat daar
dan een vorm bij dient te worden gezocht. Op zich is dat al discutabel, omdat
het genereren van een enkele functie meestal niet genoeg is om een probleem
op te lossen. Ontwerpvariabelen zijn meeromvattend dan alleen een functie.
Wat te denken van een criterium als CO2 -uitstoot of energiegebruik.
Verder is de decomponeerbaarheid discutabel. Dat komt omdat de relaties een
cruciale rol spelen in een systeem. De geluiddichtheid van een vloer, wanden,
ramen en plafond kunnen perfect zijn, maar een geluidslek in een kleine
verbinding kan alles teniet doen. Het gaat om de relaties!
Dit zogenaamde Hamburger model wordt met succes gebruikt door de
integraal ontwerpers. Met succes, omdat het oneindig veel beter is dan de
traditionele decompositie op disciplines. Het principe van het Hamburger
model is geschetst in figuur 7.14, een voorbeeld in figuur 7.15.
73
CT1061
Figuur 7.15: Het Hamburger model: geschikt om functionele dingen te maken, maar
niet geschikt om systemen te ontwikkelen.
74
CT3061
Algemeen
Volgens Mintzberg [8] zijn er twee factoren verreweg het belangrijkst voor het
succesvol organiseren van een werk. De eerste is de manier waarop het werk
wordt verdeeld, de tweede is de manier waarop het verdeelde werk wordt
gecordineerd. Beide factoren hebben zoals gezegd veel met elkaar te maken.
Het kunnen cordineren is een belangrijk uitgangspunt voor de manier waarop
we decomponeren. De gekozen decompositiemethode bepaalt de
cordinatiemogelijkheid. In hoofdstuk 7 is de verdeling van het werk reeds
behandeld. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op hoe een en ander
gecordineerd moet worden.
Het cordinatiemodel wordt opgezet vanuit de in de bedrijfskunde ontwikkelde
besturingsmodellen van systemen. Deze modellen zijn zeer geschikt om ook de
besturing van ontwerpprocessen mee te beschrijven.
8.2
Besturingsmodel
Besturing wordt algemeen gedefinieerd als: elke vorm van gerichte invloed.
Het model bestaat in eerste instantie uit drie grootheden, die weergegeven
zijn in figuur 8.1: (1) een bestuurd systeem, (2) een omgeving en (3) een
bestuurder (lit. 8.2).
Het bestuurd systeem kan als een gedragsgenerator worden beschouwd, die
een gedrag vertoont dat een functie is van de besturingsingrepen van de
bestuurder. Hetzelfde geldt voor de omgeving. Als gevolg hiervan kunnen er
twee typen besturing worden onderscheiden:
Interne besturing die gericht is op benvloeding van het bestuurd systeem
Externe besturing die gericht is op de benvloeding van de omgeving
75
CT1061
Het zal duidelijk zijn dat beide typen besturing voor de civiel ingenieur van
groot belang zijn. Omdat het bestuurd systeem een relatie heeft met de
omgeving is het mogelijk om zowel het bestuurd systeem, als de omgeving
indirect te besturen.
In de figuur valt te zien dat besturen niet alleen invloed uitoefenen is, maar
ook betekent dat er informatie moet zijn.
8.3
Meta-besturingsconcepten
8.3.1
Metasturing
de
gewone
besturing
over
zes
76
CT3061
8.3.2
Meta-metasturing
Een besturingssysteem stopt niet met het eerste meta-niveau. Duidelijk is dat
er meerdere meta-besturingsniveaus moeten zijn. Daarvoor zijn twee
indicaties. De eerste is het aantal decompositiestappen. Dit is dus een
kwantitatief gegeven. Als er een aantal aggregatieniveaus zijn, dan zullen daar
ongetwijfeld verschillende besturingsniveaus bij te verzinnen zijn. De tweede is
dat het denkbaar is, dat de aandacht per sturingsniveau op verschillende
aspecten is gericht. Dit is dus een kwalitatief gegeven. Bij een meta-metabesturingsconfiguratie wordt de metabestuurder weer bestuurd door een
meta-metabestuurder. Dit is weergegeven in figuur 8.4.
8.3.3
Cordinatie en metabesturing
CT1061
twee stappen te doen. Deze twee stappen zijn dan eenvoudig in een metabesturingsconfiguratie te zetten. Op dergelijke wijze is er sprake van drie
besturingsniveaus:
Meta-metasturing: extern doel
Metasturing: interne / externe structuur en intern doel
Basisbesturing: interne / externe routine
Dit is weergegeven in tabel 8.1.
Tabel 8.1: Drie besturingsniveaus
8.3.4
Cordinatie en decompositie
78
CT3061
8.4
8.4.1
Algemeen
79
CT1061
80
CT3061
Algemeen
9.2
Doel
9.2.1
Het doel is een criterium voor de effectiviteit van de besturing. Het doel
bepaalt het gewenste gedrag van het te ontwikkelen systeem. Een vergelijk
van het werkelijke gedrag van het systeem met het gewenste gedrag van
het systeem geeft inzicht in de effectiviteit van de besturing. Hoe kleiner
81
CT1061
9.2.2
Het doel kan in principe op veel manieren worden bereikt. Eigenlijk kan het
doel worden gedefinieerd als het arrangeren van input en output of -beter
gezegd- het arrangeren van combinaties van onderling afhankelijke input,
output en sturingsacties (zie figuur 9.2).
De input van dit model start met de kosten. De kosten, i.c. stichtings-,
onderhouds- en beheerskosten, worden aangewend om de volgende
inputcomponenten aan te schaffen:
Energie
Materiaal
Materieel
Informatie
De output van dit model is uiteraard de waarde van het systeem uitgedrukt in
de reeds behandelde drie waardecomponenten (belevings-, functionele en
technische waarde)
Formeel gesproken bestaat het doelconcept uit combinaties van xi, ui, yi
voorzien van een voorkeursvolgorde, zoals bijvoorbeeld x1,y1 boven x2,y2.
Het is duidelijk dat er dus verschillende typen doelen zijn.
Voor een concreet doelconcept is het handig om vanuit de productie theorie
de noties ten aanzien van input en output nader te verkennen. De
bedrijfskunde stelt meestal normen ten aanzien van input en output. De input
is het budget en de output is de vastgestelde prestatie (specificatie) ten
aanzien van de waarde (zie hoofdstuk 5).
82
CT3061
9.2.3
Er geldt:
Effectiviteit = P/PO
Efficientie = KO/K
Met:
P = werkelijke prestatie
PO = normprestatie
K = werkelijke kosten
KO = normkosten
Deze definities komen voor uit de reeds genoemde perceptieproblemen die
een belangrijke rol spelen in ontwikkelingsprocessen. De gevolgen van het feit
dat we de werkelijkheid subjectief, partieel en relatief waarnemen in plaats
van objectief, geheel en absoluut zijn dat:
CT1061
9.3
9.3.1
Model-Systeem typologie
84
CT3061
Modellen
Concreet model van een concreet
systeem
Concreet model van een conceptueel
systeem
Concreet model van een formeel
systeem
Voorbeeld
Het gedrag van staal onder trek
De piramide van Cheops as een
toepassing van de stereometrische
figuur piramide
Een temperatuurschaal als een
toepassing
van
de
formele
getallentheorie
Een relatiediagram als een model van
alle interrelaties tussen de elementen
van een systeem
De algebrasche representatie van
een cirkel
Een taalsysteem van de formele
logica
Een mathematisch model van een
economisch proces
De Euclidische ruimte
De vertaling van een formeel systeem
naar een ander
Op grond van de tabel kan worden vastgesteld dat voor een besturingsmodel
voor de ontwikkeling van civieltechnische systemen een tweetal model
systeem paren in aanmerking komen:
9.3.2
CT1061
Typen modellen
Voor wat betreft het maken van modellen dient het volgende in het oog te
worden gehouden:
86
CT3061
inzicht is belangrijker dan of het model geheel en al geldig is. In het begin
van een project worden de belangrijkste beslissingen genomen.
Factoren die in een beginfase niet in het model worden meegenomen
dienen later wel te worden onderzocht. Meestal is dat een
gevoeligheidsonderzoek.
Een beperkt model heeft zowel voor- als nadelen. Een goed ingenieur is in
staat om een juist model te maken.
Modellen zijn nuttig maar mogen nooit direct worden gebruikt voor
beslissingen.
9.4
Besturingsvariteit
9.4.1
Algemeen
In dit specifieke geval kan alleen worden besloten tot het verhogen van de
waarde van P/K.
87
CT1061
88
CT3061
10 Informatie
10.1 Algemeen
Sturen zonder informatie is onmogelijk. Informatie is essentieel. Er zijn echter
verschillende soorten informatie. Wie kent niet het onderscheid tussen
relevante en niet relevante informatie: het signaal en de ruis? In een ontwerpen uitvoeringsproces, en zeker in een samenwerkingsverband daarin, is
informatie zeer belangrijk. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op een aantal
aspecten van informatie en informatie-uitwisseling.
89
CT1061
CT3061
10.4.1 Algemeen
Voor sturing is het nodig om top down informatie te distribueren vanaf de
bestuurder en bottom-up informatie op te halen vanaf het bestuurd systeem.
Deze informatie is niet direct. Dat is in te zien met figuur 10.1, waarin de
bestuurder direct zou zijn verbonden met de werkers aan de kleinste
elementen.
91
CT1061
92
CT3061
CT1061
Ad Fr
Dit soort informatie komt van minder competente medewerkers.
Vaak is het zo dat, als men geconfronteerd wordt met grote waarden voor Fb,
Fc en Fr, men het besluit neemt om de totale informatieverwerkingscapaciteit
te vergroten. Dat kan door meer mensen, meer faxen en meer computers in
het project te stoppen. Duidelijk zal zijn dat dit niet in alle gevallen handig is.
Immers, het is zeker te verwachten dat met dergelijke maatregelen Fc en Fb
ook zullen toenemen. Hier is dan sprake van verminderde meeropbrengst.
Veel effectiever is het om de totale informatieverwerkingscapaciteit te
reduceren door vooral de complexiteit te reduceren. Dat kan door een slimme
decompositie.
CT3061
gegeven
voor
effectieve
95
CT1061
CT3061
Interne routine, waarbij vooral gekeken wordt naar verbetering van het
gedrag van de individuele elementen. Hierbij bepaalt de clusterleider,
mede aan de hand van de marginale meerkosten van gedragstoename,
welk element het gedrag moet aanpassen en welk element niet. Een deel
van deze sturing is ook dat er nog eens kritisch naar de belastingen wordt
gekeken, en dan met name naar de belastingcombinaties.
Intern adaptief, waarbij vooral gekeken wordt naar een betere structuur
tussen de elementen. In feite wordt gekeken naar een betere synergie
van elementen.
Binnen de clusters kan enige tijd autonoom worden gewerkt. Binnen een
bepaalde periode dienen de clusterleiders de belasting, de weerstand en het
gedrag van het cluster te rapporteren aan de projectleider. De duur van deze
periode is afhankelijk van de complexheid en de gevoeligheid van het systeem
op allerlei externe invloeden.
Uiteraard wordt in de rapportage onderscheid gemaakt tussen datgene wat
zeker is en datgene wat onzeker is.
Werken aan het systeem
Op systeemniveau wordt er gewerkt met aspectsystemen. De aspectsystemen
geven de weerstand van het systeem. De aspectsystemen worden
gekwantificeerd, dat wil zeggen dat ze n of meerdere dimensies hebben met
een waarde. Het is de bedoeling dat, naast de waarde van de aspectsystemen,
ook de marginale meerkosten voor een toename van de waarde van een
aspect worden gegeven. Alle clusters dienen deze informatie aan het centrale
niveau door te geven met de hierboven reeds besproken frequentie.
Op systeemniveau dient er een model te zijn (meestal een mathematisch
model) dat met al deze aspectsystemen wordt gevoed. Daarnaast wordt het
97
CT1061
98
CT3061
11 Organisatie
11.1 Algemeen
In de professionele wereld kunnen er twee soorten mensen worden
onderscheiden (zie figuur 11.1). Dit gebeurt ruwweg op grond van twee
variabelen, te weten de breedte van de kennis en de diepte ven de kennis.
De eerste soort bestaat uit generalisten, die weinig weten van veel. De tweede
soort bestaat uit specialisten die veel weten van weinig. De eerste soort kom
je in het ontwerpwerk van complexe systemen soms tegen maar nooit lang. Zij
worden in eerste instantie aangesteld voor de cordinatie, doch verliezen vrij
snel aan geloofwaardigheid doordat zij niet ter zake kundig zijn en doordat ze
niet met de specialisten kunnen communiceren. Vaak zien we dan ook dat
specialisten in de leiding van het ontwerpwerk van complexe systemen
belanden. Ook dat gaat niet goed omdat zij zich meestal alleen op hun
specialisatie concentreren en vaak de hoofdzaken niet van bijzaken kunnen
onderscheiden. De cordinatie blijft qua manbezetting en het te eisen profiel
een probleem. Wat meestal geen probleem is, is het werk op de werkvloer, de
disciplinaire inbreng. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op deze
problematiek en oplossingen daarvoor aangedragen. Het gaat dan over
structuur en cultuur van organisaties en de manier waarop mensen optimaal
ingezet kunnen worden met betrekking toto de totale opgave.
11.2 Organisatiestructuur
De meeste literatuur over organisaties heeft betrekking op bedrijven of
organen waarin veel mensen werken. Mintzberg [11] onderscheidt vijf
onderdelen van een organisatie (zie figuur 11.2).
99
CT1061
1.
2.
3.
4.
5.
De uitvoerende kern
De strategische top
Het middenkader
De technostructuur
De ondersteunende diensten
Het aardige is dat in een zeker opzicht deze vijf onderdelen ook voor een
projectorganisatie kunnen worden onderscheiden
De uitvoerende kern bestaat uit mensen die het basis werk doen. Dit zijn
eigenlijk de werkers.
De strategische top in een project gaat over de projectdoelen en zorgt
ervoor dat de gehele organisatie zodanig wordt ingericht en bestuurd dat
de kans op het halen van die doelen zo groot mogelijk is.
Het middenkader dicht het gat tussen de strategische top en de werkers.
De technostructuur gaat over standaardisering. Dit zijn de accountants, de
bedrijfskundigen en kwaliteitcontroleurs. In de huidige Nederlandse
bouwwereld worden dit ook ten onrechte Systems engineers genoemd.
De ondersteunende diensten, die zorg dragen voor de administratie,
vergunningen, juridische zaken, onderzoek, ontwikkeling.
CT3061
Natte waterbouw
Droge waterbouw
Wegenbouw
Spoorwegbouw
Gezondheidstechniek
Elektrotechniek
Werktuigbouwkunde
Constructietechniek
Veiligheidskunde
Verwarmingstechniek
Bouwfysica
101
CT1061
102
CT3061
De mensen die daadwerkelijk hun bijdrage leveren aan de elementen zijn zelf
mono-disciplinair of ook wel intradisciplinair bezig.
Het werk aan een element vindt in principe multidisciplinair plaats, met
meestal een monodisciplinaire dominantie. Het wordt interdisciplinair
gecordineerd door de leider van het werk aan een element.
Het werk aan verschillende elementen vindt op korte termijn plaats binnen een
cluster.
Het werk binnen het cluster is multi-disciplinair en er wordt interdisciplinair
gecordineerd. Daarboven is er sprake van structurele cordinatie, die
gekenmerkt wordt door het in de gaten houden van de relaties tussen de
elementen onderling.
Het werk aan het systeem wordt extra-disciplinair gecordineerd. Dat betekent
dat op het niveau van de aspectsystemen de disciplines er niet meer toe doen.
Het gaat daar helemaal niet meer om disciplinaire inbreng, maar veel meer om
de output van het systeem in relatie tot de input.
Resumerend kan worden gesteld dat het met verschillende disciplines werken
(disciplinaire inbreng, het samenwerken en de verschillende vormen van
cordinatie) vooral op het laagste niveau goed dient te worden geregeld.
103
CT1061
104
CT3061
11.8 Organisatieculturen
Cultuur in een organisatorische context kan worden beschouwd als een
verzameling geschreven en ongeschreven regels, die aangeeft welk gedrag er
van iemand verwacht, respectievelijk aangemoedigd en beloond wordt. In de
organisatiewereld onderscheidt men vier soorten culturen:
Machtscultuur, waarbij de beheersing plaatsvindt door op vitale plaatsen
sleutelfiguren neer te zetten die macht krijgen.
Rolcultuur, die wordt gekenmerkt door bureaucratie. De organisatie is
gebaseerd op zuilen (functies en specialismen). Mensen vervullen rollen die
in procedures vastgelegd zijn. Het is ordelijk. Correct gedrag wordt meer
gewaardeerd dan effectief gedrag.
Taakcultuur, die wordt gekenmerkt door pragmatisme. Alles moet wijken
voor het doel. Regels worden aangepast, werkers omgevormd. Gezag is er
alleen op basis van bekwaamheid.
Persoonscultuur, waarbij de organisatie georinteerd is op de mens. Komt
vaak voor in professionele organisaties. Leden benvloeden elkaar en er is
weinig hirarchie.
In de praktijk is er altijd een mengvorm. Zo wordt er voor organisaties wel de
volgende indeling gebruikt:
Reactieve organisatie, waarin een mengvorm van een machtscultuur en
een rolcultuur heerst.
Responsieve organisatie, waarin een mengvorm van een rolcultuur en een
taakcultuur heerst.
Crerende organisatie waarin een mengvorm van een taakcultuur en een
persoonscultuur heerst.
Bovenstaande drie organisatieculturen kunnen wat scherper in kaart worden
gebracht door de manier waarop de relevante organisatorische issues worden
ingevuld. Dit is schematisch weergegeven in tabel 11.1.
105
CT1061
Aspect
tijd
doel
planning
veranderingsmethode
management
structuur
orintatie
motivatie
communicatiemethode
leiderschapstijl
Reactieve
organisatie
verleden
overleven
rechtvaardig
bestraffend
schuldvraag
hirarchisch
egocentrisch
pijn vermijden
opgedrongen
dwingend
Responsieve
organisatie
heden
output
activiteiten
aanpassend
cordinatie
matrix
team
beloningen
feed back
sturend
Creatieve
organisatie
toekomst
creren
strategie
organisch
navigatie
netwerken
cultuur
bijdrage
feed through
inspirerend
Uit de tabel kan worden geconcludeerd dat de wijze van organisatie van
ontwerpwerk zoals in dit college behandeld een mengvorm is van een
responsieve en een crerende organisatievorm. Dit wordt gellustreerd in tabel
11.2:
Tabel 11.2: Responsieve en een crerende organisatievorm
Aspect
tijd
doel
Invulling
toekomst
output
Organisatievorm
crerend
responsief
planning
veranderingsmethode
management
structuur
orintatie
motivatie
communicatiemethode
leiderschapstijl
activiteiten
aanpassend
cordinerend
hirarchisch/matrix/netwerk
team
bijdrage
feed back/feed through
sturend/inspirerend
responsief
responsief
responsief
reactief/responsief/crerend
responsief
crerend
responsief/crerend
responsief/crerend
106
CT3061
Tabel 11.3: Het verschil tussen een responsieve en een crerende organisatievorm
Ontwerp
gericht op veranderen
clusteren op relaties
niet te veel mensen
geen extreme tijdsdruk
geen competitie
trial and error
Realisatie
gericht op gefixeerd houden
clusteren op gelijkvormigheid
veel mensen
extreme tijdsdruk werkt
wel competitie
alles in een keer goed
Het gaat er echter wel om die processen met elkaar te verbinden. Een ontwerp
dat niet uitvoerbaar is geen ontwerp en een gerealiseerd bouwwerk dat niet
exploiteerbaar blijkt, is niet levensvatbaar.
Indien de relaties goed worden gelegd dan blijkt het ook goed mogelijk om
verschillende processen integraal te benaderen.
Het grootste probleem van de bouwcultuur is dat deze processen verschillend
worden benaderd en er geen directe koppelingen worden aangebracht.
Daardoor wordt er geen kennis vastgehouden en wordt het wiel elke keer
weer opnieuw uitgevonden.
Het gaat erom dat de exploitant terugkoppelt naar ontwerper en realisator en
dat de realisator terugkoppelt naar de ontwerper. Indien dat goed geregeld is
worden de eerste stappen gemaakt naar productontwikkeling.
Het niveau van productontwikkeling in de bouw ligt bij de subsystemen of
clusters. Een klantspecifieke oplossing wordt verkregen door een unieke
combinatie van subsystemen waarvan het gedrag wordt weergegeven door de
verzameling aspectsystemen. (zie figuur 11.6).
107
CT1061
108
CT3061
12
Bijlage A: De decompositieregel
CT1061
Deze gerichte graaf kan worden weergegeven met behulp van een
relatiematrix A.
110
CT3061
Dit betekent dat er boven de diagonaal blokken met alleen nullen moeten
worden
gecreerd. Dit
resulteert
bijvoorbeeld
in
de
volgende
getransformeerde matrix:
111
CT1061
CT3061
113
CT1061
114
CT3061
Met behulp van deze methode kan vrij snel worden ingeschat welk effect een
bepaalde bewerking heeft op het streven zoveel mogelijk rondjes bij de
diagonaal te krijgen.
Verschillende relaties
In de vorige paragrafen wordt geen rekening gehouden met de sterkte van de
relaties. Dat is jammer omdat iedereen weet dat de sterkte van de relaties
behoorlijk kan variren. Het zou wenselijk zijn deze sterkte mee te nemen in
de decompositiemethode. Dat kan vooralsnog alleen grafisch. Het is vrij
eenvoudig om de sterkte van de relaties te laten corresponderen met de
grootte van de zwarte rondjes. Een voorbeeld hiervan is geschetst in figuur
A.6.
CT1061
116
CT3061
117
CT1061
118
ABSTRACT
INTRODUCTION
119
Dimensions:
Length outer wall 432 meters.
Width 15.5. meters.
External diameter 140 meters.
Height above seabed 106 meters.
Weight during tow-out from lfjorden to the Ekofisk field:
Weight without ballast, one half unit approx. 140,000 tons.
Solid ballast during tow-out approx. 52,000 tons.
Total weight, one half unit during tow-out 192,000 tons.
Total weight of the entire structure during tow-out including ballast
384,000 tons.
The concrete structure requires 105,000 cubic meters of concrete, 24,000
tons of reinforcement and 6,000 tons of prestressed steel.
120
INSTALLATION
AND
a.
b.
121
100 %
INFLUENCE ON
PROJECT
KNOWLEDGE
AVAILABLE
TIME
UNCERTAINTY
100 %
SYSTEM LEVEL
COMPONENT LEVEL
ELEMENT LEVEL
TIME
5%
CRITERION
122
1000
1200
1400
1600
1800
2000
2200
2400
ON BOTTEM WEIGHT
IN MN
THE
STABILITY
AND
MANAGEMENT SYSTEM
STRENGTH
RISK
123
JOINT
PROBABILITY OF FAILURE IN %
moment
60
connection
50
40
1%
strength/stability
load
west
30
WESTERN HALF
EASTERN HALF
CRITERION
1
10/6
1/7
20/7
10/8
1/9
20/9
east
20
10
June
tow out
July
Aug
Sept
124
CONCLUSIONS
The Ekofisk Protective Barrier project was a unique
project. The complexity and difficulty of
the project
were large due to a combination of non linear,
irreversible, mutually dependant processes around a risky
concept which was exposed to transient stochastic
loadings.
Conflicting design aspects for the offshore operation
made it necessary to develop a top down risk model
which could be used for control purposes and decision
making right from the beginning of the project.
For the development of the installation and offshore
completion of the Ekofisk Protective Barrier, two dynamic
risk models were developed from rough to fine,
accommodating operational, tactical and strategic
interventions during the operation.
The heart of the dynamic risk models consisted of a full
probabilistic Monte Carlo simulation of the total
procedure including both the environmental conditions
and taking into account a large number of influencing
variables.
The Dynamic Risk Models developed for the Ekofisk
Protective Barrier proved to be very worthy for the
control of complex design work and the subsequent
construction and installation. Although developed in
1990, the integrated and dynamic approach can be
considered as state of the art in top down Risk
Management of the design of complex systems.
REFERENCES
11. Croucher, T.M., Integrated Team Approach to the
Design, Construction, Stat Up and Operation of
the World's Most Modern Drilling Rig. Spe Drilling
and Completion, 1999. 14(3): p. 201-207.
12. Broughton, P. and K. Waargaard, The Ekofisk
Protective Barrier. Proceedings of the Institution
of Civil Engineers - Water, Maritime and Energy,
1992. 96(2): p. 103-119.
13. de Ridder, H.A.J. Design of th Installation and
Offshore Completion of the Ekofisk Barrier. in
Proceedings
of
the
Sixth
International
Conference on the Behaviour of Offshore
Structures. 1992. London.
125
Algemeen
Specifiek
Validatie
Is dit het goede bouwwerk?
Voldoen aan wettelijk normen
Voldoen aan het voorziene gebruik
Verificatie
Is het bouwwerk goed?
Voldoen aan de specificaties
Algemene validatie
De eerste toets is of het product voldoet aan de wettelijke normen en
voorschriften ten aanzien van veiligheid en betrouwbaarheid. Hier wordt
getoetst of het product geldig is in de zin van: mag het worden verkocht en
kan het worden toegelaten? In de bouw worden deze aspecten getoetst aan
de normen, voorschriften en richtlijnen. Deze zijn er voor alle typen
bouwwerken
en
handelen
over
de
constructieve,
mechanische,
installatietechnische, fysische en chemische eigenschappen, hoedanigheden en
karakteristieken.
Specifieke verificatie
De tweede toets is of het te kopen product voldoet aan wat de leverancier
zegt aan te bieden. Deze toets kan worden opgevat als specifieke verificatie: is
het product goed en volgens de specificaties van de leverancier gemaakt?
Deze toetsing dient door de leverancier te worden geregeld en zal uitgevoerd
moeten worden door onafhankelijke certificeerders om te voorkomen dat de
slager speelt zijn eigen vlees keurt.
Specifieke validatie
De derde toets is of de klant het goede product koopt. De klant dient daarmee
vast te stellen of het product past in het door hem voorziene gebruik van dat
127
product. Je zou ook kunnen zeggen dat de klant moet nagaan of het in zijn
context past. Hij toetst daarmee of het product voor hem geldig is.
SE in de praktijk
In de praktijk kan SE beschouwd als een expliciete toetsingsmethode op
ontwerpwerk. Systems Engineering zoals het nu wordt toegepast is dan
eigenlijk kwaliteitszorg, in feite beperkt tot een validatie en verificatie
methodiek. Door de grote opdrachtgevers in de bouw is met medewerking van
de organisatie van raadgevende ingenieurs en de grote bouworganisatie
Bouwend Nederland SE geuniformeerd voor de gentregreerde contracten en
vastgelegd in de Leidraad Systems Engineering [18]. Op zich zeer zinnig als de
aannemers echt ontwerpvrijheid hebben: als klant wil je dan weten of je de
juiste spullen koopt en dat die spullen goed zijn.
Maar de aannemers hebben die ontwerpvrijheid niet. Omdat de klant in de
bouw (precies) definieert wat hij wil hebben, creert hij voor zichzelf het
probleem dat hij moet controleren of hij daadwerkelijk krijgt wat hij
gespecificeerd heeft. De klant wil enerzijds het goede bouwwerk hebben
(validatie) en anderzijds zeker weten dat het bouwwerk goed is (verificatie).
Deze twee acties vallen samen omdat alles draait om de specificatie van de
klant. De klant gaat er namelijk vanuit dat zijn specificaties tot zowel het
goede bouwwerk als een goed bouwwerk leiden. Ten aanzien van het eerste
mag er van worden uitgegaan dat de klant zijn eigen specificaties niet hoeft te
valideren. Hij hoeft zich niet af te vragen of zijn eigen specificaties wel leiden
tot een voor hem nuttig bouwwerk. Dan blijven er twee toetsen over. De
eerste is dat de klant zich er bij het opstellen van de specificaties van moet
overtuigen dat het gerealiseerde bouwwerk voldoet aan de wettelijke normen
en voorschriften. Dat is de algemene validatie. De tweede toets is dat hij moet
controleren of het door de aannemer gerealiseerde bouwwerk voldoet aan zijn
specificaties. Dat is de specifieke verificatie.
Als het gaat om algemene validatie zullen de door de klant ingeschakelde
adviseurs meestal wel in staat zijn de bouwwerken volgens de algemeen
gangbare normen en voorschriften te ontwerpen. Maar wie is in staat dat te
controleren? De algemene validatie van de uitvoering komt zo neer op een
specifieke verificatie. Voor de specifieke verificatie vertrouwt de klant meestal
op zijn meest dominante adviseur. Die wordt door alle partijen in staat geacht
om wat hij ontworpen heeft, ook door een aannemer te laten maken. De
adviseur houdt toezicht en zorgt ervoor dat de aannemer alles precies volgens
de tekeningen en specificaties maakt.
In de gentegreerde contractvormen is een en ander niet anders geregeld
maar wel ingewikkelder. De aannemer moet heel veel in het werk stellen om
zijn precontractuele besteksontwerp (de aanbieding) min of meer te laten
samenvallen met het door de klant gemaakte besteksontwerp, dat alleen is
vastgelegd in functionele specificaties. In de perceptie van de mensen in de
huidige bouwsector maakt de aannemer in die gentegreerde contracten een
eigen ontwerp. Tevens heeft men daarbij afgesproken dat de aannemer zijn
het ontwerp zelf valideert of verifieert. De sector heeft hiervoor Systems
Engineering afgesproken: een door de klant voorgeschreven manier van
verifiren en valideren waarbij inderdaad geen verschil tussen die totaal
verschillende toetsingen wordt gemaakt [18]. Met Systems Engineering wordt
129
15 Referenties
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
131