Professional Documents
Culture Documents
PEHVB15
16/4/16
Basisschool de Springplank
Groep 6
Inhoud
A. Wat wilde ik?
B. Wat deed ik?
C. Welke betekenis heeft het voorafgaande voor mij?
D. Hoe nu verder?
Inleiding
In deze reflectie kijk ik terug op de groei die ik deze periode heb doorstaan. Behalve op de
groei van enkel deze periode, reflecteer ik ook kort op mijn groei door het hele jaar. De
reflectie is opgedeeld in vier vragen: wat wilde ik, wat deed ik, welke betekenis heeft het
voorgaande voor mij en hoe nu verder. Aan de hand van deze vragen kijk ik terug op de
afgelopen periode en op het afgelopen jaar. Ook blik ik vooruit. Naar de volgende periode en
naar het volgende jaar.
mening over mochten vormen. Zo kon ik mijn eigen ervaringen van de les, vergelijken met
die van de kinderen. Dit schreef ik mijn reflectie van mijn les natuuronderwijs:
Na de opdracht en na het opruimen besprak ik toch de drukte die er was. Ik vroeg
hen of ze vonden dat zij zich aan de afspraak gehouden hadden die ik met hen had
gemaakt. Zij gaven toen zelf aan van niet.
Door dit eerst aan de leerlingen zelf te vragen, komt het geven van mijn feedback niet aan
als negatieve feedback. Maar als een bevestiging van wat zij zelf ook ervaren hebben. Zo
hou ik de sfeer toch positief en kan ik de kinderen toch aangeven dat ik het de volgende
anders wil zien.
Voor competentie A.3 Leiding geven aan het groepsproces staan er twee doelen vermeld
in het OGP3 boekje. Namelijk het zicht hebben op groepjes leerlingen en de effectieve
leerkrachtcommunicatie. Wat betreft het zicht hebben op groepjes leerlingen heb ik de
eerste weken vooral geobserveerd hoe de klas te werk gaat. Hierna wist ik ongeveer hoe de
klas in elkaar zat. Ik heb hiervoor verschillende testjes en onderzoekjes gedaan, die allemaal
uitgewerkt staan in mijn typering van de groep. Door deze verdieping op de groep kreeg ik
meer zicht op hoe de groep in elkaar zat.
Door werk van de kinderen na te kijken kreeg ik meer inzicht in de vaardigheden van de
leerlingen en zo kon ik ook ontdekken welke leerlingen ik meer moest betrekken bij de uitleg,
omdat ze deze uitleg meer nodig hadden. Tijdens het geven van lessen liep ik altijd rond, om
zo ook tijdens de lessen de leerlingen te observeren en in te schatten of zij hulp nodig
hebben of dat zij goed op weg zijn.
Met zicht houden op groepjes is het ook van belang dat je nadenkt over welke kinderen er
samen aan een opdracht mogen werken. Zo kreeg ik bij een rekenles de volgende feedback:
Je hebt groepjes gemaakt van gelijk vaardigheidsniveau. (homogeen) Liep dit zoals
je voorzien had?
Door het maken van homogene groepjes bij een samenwerkingsopdracht, zorg je ervoor dat
er niet n leerling de leiding neemt en de rest achterover leunt. De kinderen van hetzelfde
niveau kunnen zo samen aan de slag en liggen op hetzelfde denkniveau met elkaar. De
minder sterke rekenaars, in dit geval, kregen samen niet alle opdrachten af. Dit paste ik toen
in bij het bespreken, ik liet dit groepje n van de eerste opdrachten uitleggen, deze hadden
zij namelijk wel af en zo konden zij net als de rest een bijdrage leveren.
Voor het doel effectieve leerkrachtcommunicatie ben ik flink aan de slag gegaan. Niet
alleen met het OGP doel, maar ook met drie stage leerdoelen. Die passen alle drie erg goed
bij dit doel. Waar ik me het meest mee bezig heb gehouden is het consequent reageren op
de leerlingen. Naast het consequent reageren heb ik ook geprobeerd om consequent te
zijn. Dit is meer dan alleen het reageren, maar heeft ook te maken met kleinere dingen die ik
wel eens fout deed (of nog steeds doe). Zo gaf ik bijvoorbeeld aan dat ik wilde dat leerlingen
hun vinger opstaken en dat ik dan naar hen toe zou komen. Echter liet ik toen de leerlingen
toch allemaal naar mijn bureau lopen en gaf ik hun toen toch de antwoorden op hun vragen.
Dit kreeg ik toen als feedback: L. zat keurig met vinger omhoog zoals je vroeg, maar je
aandacht gaat naar leerlingen die lopen. Uiteindelijk staat ze ook op en loopt naar je toe.
Doordat mijn handelen niet consequent was, ontstond er gedrag dat ik eigenlijk niet wilde.
Het goede gedrag stopte, omdat ik zelf niet consequent was.
Tijdens klassikale delen van lessen lukte het me goed om consequent te reageren op
leerlingen. Ik sprak leerlingen aan wanneer zij voor hun beurt het woord namen. Ik gaf
duidelijk aan dat ik vingers wilde zien en was duidelijk in wat ik wilde. Als de leerlingen aan
het werk gingen gaf ik aan wanneer zij mochten praten of wanneer ik stilte wilde en als de
leerlingen zich en niet aan hielden, dan sprak ik hen hier op aan. Dit is iets wat ik bij mijn
vorige stage erg lastig vond, maar waar ik deze periode zelf heel erg op aan het letten ben.
Ik merk dat door er zelf extra aandacht aan te geven, dit ook lukt.
Mijn leerdoel om duidelijk om stilte te vragen is er later aan toegevoegd, omdat dit niet zo
goed ging. Ik probeerde boven de kinderen uit te roepen om stilte te krijgen. Soms ging een
leerling uit de klas om stilte roepen. Dit is dan een lief gebaar, maar niet de bedoeling. Mijn
mentor gaf aan dat door te spelen met mijn stem, of door te klappen in mijn handen, ik de
klas ook stil kan krijgen. Hier ben ik toen mee aan de slag gegaan. Dit schreef ik hierover in
een reflectie op mijn geschiedenis les: Wat betreft het vragen om stilte heeft mijn
werkplekbegeleider me aangegeven dat ik dit beter kan doen door een signaal te geven,
zoals klappen. Dit heb ik vandaag geprobeerd en het werkt inderdaad beter dan door boven
de groep uit te schreeuwen. Ook heb ik geprobeerd om te werken aan mijn stemvolume,
door soms wat zachter te praten gaan de kinderen ook gauw beter opletten.
Naast alleen het slechte gedrag aan te spreken, wilde ik ook het goede gedrag positief
benoemen. Ik ging aan de slag met benoemen van positief gedrag, dit deed ik om dit
positieve gedrag te stimuleren. Mijn mentor gaf mij na mijn eerste les aan dat ik positief
gedrag ook moest benoemen, vanaf toen ben ik hiermee aan de slag gegaan. Over het
algemeen is bij het begeleiden van kinderen een positieve benadering aan te bevelen.
(Luitjes, 2014). Ik heb hier veel aan proberen te denken, maar het viel me op dat ik dit toch
nog als lastig bleef ervaren. Wat ik wel goed deed was aan het begin of einde van de lessen.
Hier benoemde ik positief gedrag en beloonde dit, door de leerlingen die het positieve
gedrag vertoonden, de boeken uit te laten delen. Dit is iets wat de kinderen graag doen.
Voor competentie A.4 Interactie aangaan met de groep ben ik bezig geweest met het
feedback geven aan de leerlingen. Het feedback geven aan de leerlingen doe ik
voornamelijk aan de hand van een korte evaluatie op de les. Dit doe ik na elke les. Ik vraag
aan de leerlingen hoe zij de les hebben ervaren en hoe dit de volgende anders moet of ik
geef de leerlingen een compliment, dat zij het goed hebben gedaan. Door eerst aan de
leerlingen te vragen hoe zij de les ervaren hebben, krijg ik een goed beeld hiervan. Hierna
vergelijk ik hun beeld met die van mezelf en geef ik daarna pas mijn feedback aan de
kinderen.
Bij mijn geschieden les heb ik dit echter niet goed gedaan en kreeg ik hier ook feedback op
van mijn mentor. Dit schreef ik hier toen over in mijn reflectie van deze les: Wat mijn
werkplekbegeleider ook nog aangaf was dat de reflectie aan het einde van de les erg vanuit
mezelf was. Ik stelde ook erg gesloten vragen besefte ik me later. Ik vroeg bijvoorbeeld: wie
vond dat er goed is meegedaan. Daarmee gaf ik al aan dat ik dit vond, ik had beter kunnen
vragen; hoe vonden jullie dat het is gegaan. Ik vind het vanuit mezelf nog steeds wel fijn om
na elke les kort te reflecteren op de les.
Mijn werkplekbegeleider van mijn vorige stage gaf al aan dat succeservaring erg belangrijk
zijn voor het zelf vertrouwen van een kind. Zo probeerde ik dus bij elke evaluatie ook iets
positiefs aan de les te benoemen. Over het algemeen doet de klas erg goed mee en
luisteren zij goed. Dus ik kon hen vaak complimenteren na lessen. Kinderen verwerken
positieve feedback beter dan negatieve. Dit is in overeenstemming met de klassieke
leertheorie waarin verondersteld wordt dat kinderen gedrag opnieuw en vaker vertonen
wanneer dat gedrag positief bekrachtigd wordt. (Luitjes, 2014). Vandaar dat het erg van
belang is dat ik de lessen met de leerlingen evalueer.
Competentie B.1 leerdoelen stellen gaat over het toevoegen van passende leerinhouden
en de leerprocessen observeren en registreren. Bij het opstellen van de lesdoelen voor de
leerlingen heb ik erg gelet op het kiezen van passende leerinhouden voor deze doelen. De
doelen stelde ik op door te kijken naar de tekst in het boek en de vragen die erbij gesteld
werden. Op basis van de beginsituatie die in het boek vermeld stond bij de les zelf en bij de
vervolgles probeerde ik doelen toe te voegen aan de algemene lesdoelen die vermeld
stonden in de methode. Behalve alleen doelen gerelateerd aan de stof wilde ik ook doelen
met de kinderen behalen op het gebied van de groep en op het gebied van gedrag in de
klas. Zo stelde ik ook doelen rondom het samenwerken en het rustig werken van de
kinderen.
Er is een verschil tussen proces- en productdoelen. Ik probeerde deze beiden elke les in te
voegen. De manier van observeren of de doelen behaald zijn, is anders voor de twee
soorten doelen. Procesdoelen moet je waarnemen door te observeren naar het proces dat
de kinderen tijdens de les doorlopen. Procesdoelen kan je evalueren door met de kinderen in
gesprek te gaan. Vragen als hoe vonden jullie de les?, of hoe is er gewerkt? kunnen dan
helpen een antwoord te vinden of de procesdoelen behaald zijn. Productdoelen zijn snel te
controleren. Iets is af of niet af. Er zijn weinig of veel fouten gemaakt. Dit valt snel te zien.
Wanneer het mij opviel dat een leerling een productdoel niet behaald had, dan kwam ik hier
nog op terug met een leerling. Dit had mijn werkplekbegeleider aan mij aangegeven om altijd
te doen.
Dit vind ik erg belangrijk. Van productdoelen wordt er namelijk verwacht dat deze behaald
zijn en dat hier de volgende les op door gebouwd kan worden, als dit niet zo is, dan loopt de
leerling straks ergens tegenaan. Het nabespreken en controleren van de lesdoelen is dus
erg belangrijk en was iets wat ik altijd deed. Als het mij opviel dat een leerling ergens veel
fouten in maakte en ik had zelf geen tijd om dit na te bespreken, dan gaf ik dit door aan mijn
werkplekbegeleider.
Het ontwerpen van leeractiviteiten, competentie B.2, was iets waar ik al vanaf het begin
van dit jaar mee bezig ben. Dit schreef ik hierover in mijn vorige reflectie over een kwartaal:
Het tweede gedeelte van deze periode stond op school heel erg in het teken van
het ontwerpen van lessen. Deze lessen moest je speciaal aangepast hebben aan
het gemiddelde kind. Er werd onder andere bij PPO heel erg gelet op de
manieren van formuleren van onder andere de doelen. Ook moest er bij elke les
een verantwoording geschreven woorden. Hier beschreef je het waarom van
alle keuzes die je gemaakt had bij het maken van je lesvoorbereiding. Als ik mijn
lesvoorbereidingen van het begin van het jaar, en ook die van vorig jaar, naast
die van nu leg, dan zie ik heel duidelijk de verschillen. Het is ook fijn om bij zulke
dingen de vooruitgangen te zien.
Wat ik hier heb geschreven herken ik erg terug. Als ik nu mijn lesvoorbereiding naast die van
tien weken terug leg, zie ik zelfs nog groot verschil. Met het maken van lesvoorbereidingen
ben ik erg vooruit gegaan. Ik heb van alle kanten feedback en tips gekregen om deze te
verbeteren. Zo ook van mijn SLB. Volgens haar moest ik bij het kopje leeractiviteiten van de
leerlingen duidelijker verwerken dat het hier gaat over die bepaalde les. Alleen het
vermelden van opdracht 1 was hier niet voldoende. Door hier aandacht aan te geven merkte
ik op dat mijn lesvoorbereidingen er veel rijker uit kwamen te zien en meer nut hadden.
Ook het formuleren van mij beginsituatie is er verbeterd. Hier heb ik grote stappen in
gemaakt dit kwartaal. Dit is iets waar ik trots op ben. Hier is een voorbeeld van een
beginsituatie die ik schreef in mijn stage bij de kleuters:
Als ik dit leg naast een beginsituatie van mijn laatste les, dan is het verschil hierin heel
duidelijk te merken:
samengedrag, oftewel coperatief gedrag. Met name bij leidende en tegelijk helpende en
vriendelijke leraren. (Luitjes, 2014).
Ik heb heel erg gewerkt aan het aanspreken van de leerlingen. Dit probeer ik zo positief
mogelijk te doen. Hier is nog ruimte voor verbetering, maar dat is er altijd. Mijn SLB heeft mij
verteld dat wanneer er iets misgaat in de les, je de schuld hiervan niet bij de kinderen kan
leggen. Hier ben ik het mee eens geworden. Ik heb hier lang over nagedacht en ben tot mijn
eigen conclusie hierover gekomen. Soms zijn leerlingen inderdaad onrustig, of luisteren zij
niet. Maar dit had ik als leerkracht dan kunnen voorkomen. Ik zie het niet als de schuld van
de leerkracht, maar de leerkracht had dit voor moeten zijn en had dit kunnen voorkomen, zo
in alle situaties die mislopen in een les.
Bij het stellen van de leerdoelen voor de kinderen heb ik me steeds zelf georinteerd. Ik heb
me niet tot tule gericht. Bij het bijstellen van mijn lesontwerpen heb ik me echter wel tot tule
moeten richten. Hier ben ik tot de conclusie gekomen dat dit toch wel erg handig is. Alle
lessen zijn te koppelen naar een doel van tule. Ik heb me voorgenomen om dit voortaan voor
elke les te gaan doen.
Bij het kiezen van de werkvormen die ik in de lessen gebruik, ben ik telkens begonnen met
het herdenken van mijn conclusies over de groep. Ik vergelijk de conclusies met de
ervaringen die ik met eerdere werkvormen in deze groep heb gehad. Na deze stap heb ik me
tot de theorie gericht. Ik ben dan op zoek gegaan naar wat voor groep mijn groep is en wat
hen het beste motiveert. Aangezien mijn groep is een goed luisterende, positief
samenwerkende groep is, zijn samenwerkingsvormen fijn te gebruiken in deze klas. De klas
werkt oplossingsgericht en stelt positieve doelen. De kinderen komen met plezier naar
school. (Luitjes, 2014). Dus zij werken goed mee. Deze feiten over de groep heb ik in de
theorie gelezen, maar ook opgemerkt in de klas. Er hangt een positieve sfeer in de klas.
D. Hoe nu verder?
Ik heb vanaf nu nog tien weken stage in deze klas. Hierna gaan we aan de slag met OGP 4
en gaan we gerichter werken richting CE1 en aan de slag met onze domeindossiers. Het
eind van het jaar komt er nu echt aan. Ik hoop in deze toetsweek al mijn toetsen te halen,
zodat ik het laatste kwartaal me daar geen zorgen meer over hoef te maken.
De OGP doelen van deze periode ga ik niet achter me laten. Ik heb gemerkt dat ik het zelf
erg fijn vind om met coperatieve werkvormen te werken en mezelf dan ook coperatief op
te stellen. Zeker in een groep als deze, waar de mogelijkheden hiertoe erg groot zijn. Ik ga
blijven werken met coperatieve werkvormen en deze blijven inzitten in mijn lessen tijdens
de rest van deze stage.
De kennis die ik deze periode heb opgedaan met betrekking tot het maken van
lesvoorbereidingen ga ik ook zeker meenemen de rest van mijn opleiding. Ook de kennis
met betrekking tot groepsprocessen en de manier waarop ik deze kan benvloeden neem ik
graag mee. Het feedback geven en nemen is ook erg belangrijk. Feedback is goede
feedback al het positief of constructief is. Kinderen in de basisschoolleeftijd zijn niet in staat
om goed om te gaan met negatieve feedback. Hier is hun brein nog niet klaar voor. (Luitjes,
2014). Het is daarom essentieel om de leerlingen positief aan te blijven spreken.
De doelen van stage waar ik deze periode aan heb gewerkt wil ik nog steeds meenemen
naar de volgende periode. Niet zo zeer omdat ik denk dat ik dit nog niet onder de knie heb,
maar omdat ik deze nog wel heel belangrijk vind om aan te blijven werken. Er is altijd ruimte
voor verbetering.
Als nieuw doel wil ik gaan werken aan mijn intonatie, stemvolume en mimiek. Hierdoor kan ik
duidelijker aan de kinderen overbrengen wat ik van hen wil of verwacht.
De doelen waar ik volgende periode mee aan de slag gaan zijn:
Naast deze doelen ga ik me ook meer orinteren op het bi-certificeren wat ik volgend jaar wil
doen. Ik zal wel goed na moeten denken of ik dit echt wil en of ik echt bereid ben om hier al
die extra tijd in te gaan steken. Het lijkt me wel een hele leuke uitdaging.