Professional Documents
Culture Documents
Dictaat Verbinden.pdf
Contents
2 Onderling verbinden van onderdelen .................................................................................... 1
2.1 Indeling verbindingstypen ................................................................................................. 2
2.1.1 Indelingen ..................................................................................................................... 2
2.1.2 Ontwerpkeuzes ............................................................................................................ 2
2.2 Losneembare verbindingen ................................................................................................ 3
2.2.1 Schroefverbindingen.................................................................................................... 3
2.2.2 Penverbindingen ........................................................................................................ 13
2.2.3 Borgelementen ............................................................................................................ 15
2.2.4 Losneembare vormgesloten verbindingen ............................................................. 17
2.3 Niet Losneembare verbindingen ..................................................................................... 19
2.3.1 Lijmen .......................................................................................................................... 19
2.3.2 Solderen ....................................................................................................................... 23
2.3.3 Lassen .......................................................................................................................... 26
2.3.4 Klinken......................................................................................................................... 31
2.3.5 Niet losneembare vormgesloten verbindingen ..................................................... 34
2.4 Bijlagen ................................................................................................................................ 37
2.4.1 Voorbehandelen van lijmvlakken ............................................................................ 37
2.4.2 Lijmsterktes ................................................................................................................. 38
2.4.3 Metrische schroefdraad – Afmetingen van de draad............................................ 39
2.4.4 Bouten en Moeren – Sterkteklassen ......................................................................... 40
2.4.5 Metrische Bouten - Bout, Moer en Ring maten voor standaard uitvoeringen . 41
2.4.6 Klinknagels ................................................................................................................. 42
2.1
2.1.1 Indelingen
In Figuur 2.1 zijn een aantal indelingen van de definitie verbindingen weergegeven. De indeling die in
dit dictaat zal worden gebruikt is die op basis van de graad van losneembaarheid. In paragraaf 2.2
zullen de losneembare verbindingen worden besproken, in paragraaf 2.3 de niet losneembare. De
aspecten die bij de andere indelingen een rol spelen, zullen uiteraard wel aan bod komen.
Indeling Opsplitsing
Hildebrand Materiaalverandering Plastische vervorming Elastische vervorming
Losneembaarheid Losneembaar Beperkt losneembaar Niet losneembaar
Verbindingsprincipe Materiaalverbinden Verbindingselementen Vormverbinden
Geometrie Puntverbinding Lijnverbinding Vlakverbinding
Figuur 2.1: Indelingen van verbindingen
2.1.2 Ontwerpkeuzes
De keuze tussen een losneembare en een niet losneembare verbinding is vaak zeer sterk afhankelijk
van het ontwerp en de doelstellingen van de ontwerper. In het algemeen zijn er een aantal voor- en
nadelen van losneembaar te noemen, zoals te zien in Figuur 2.2.
2.2
2.2.1 Schroefverbindingen
1) Schroefdraad
In Figuur 2.3 worden de meest gebruikte schroefdraadsoorten getoond. De verschillen bestaan uit
de vorm van de tand en de spoed van de schroefdraad. De spoed is de afstand tussen twee tanden
van de schroefdraad, die gemeten wordt op basis van een dwarsdoorsnede. Dit is gelijk aan de
voorwaartse verplaatsing bij een omwenteling van de bout. Bijvoorbeeld en bout met metrische
schroefdraad met een schachtdiameter van 6 mm (een M6 bout) heeft bijvoorbeeld een spoed van 1
mm. I volledige rotatie van de bout heeft 1 mm verplaatsing tot gevolg.
Bijvoorbeeld en bout met metrische schroefdraad met een schachtdiameter van 12 mm (een M12
bout) heeft een spoed van 2 mm; 1 volledige rotatie van de bout heeft 2 mm verplaatsing tot gevolg
In de bijlagen zijn de gegevens over het gangbare metrisch schroefdraad te vinden. Standaard
rapezium schroefdraad met een schachtdiameter van ongeveer 12 mm heeft een spoed van 4 mm.
2.3
Tijdens het aandraaien van een bout moer combinatie zal er een kleine aandraaikracht F0 nodig zijn,
zolang de te klemmen onderdelen nog niet op elkaar aansluiten. Wanneer de onderdelen op elkaar
vast zijn getrokken, zullen de onderdelen en de bout elastisch gaan vervormen. Bij het verder
aandraaien van de bout moer combinatie zal zo de dus steeds groter wordende kracht F gaan
ontstaan (Zie Figuur 2.4 links).
Als reactiekrachten op de kracht F op het glij oppervlak zullen twee krachten ontstaan, een normaal
Fn en een wrijvingskracht Fw (die samen de vervangende kracht Fverv vormen). In twee situaties, voor
het aandraaien van de bout moer combinatie (Figuur 2.4b, heffen van een last) en tijdens het
losdraaien van de bout moer combinatie (Figuur 2.4 c en d; dalen van een last) kunnen nu via een
krachtenevenwicht vergelijkingen voor F0 worden bepaald. Fo is de kracht die moet worden geleverd
zodat er net evenwicht is, dat wil zeggen de bout /moer combinatie op het punt van bewegen staat.
Wanneer deze formules worden bekeken blijkt dat voor het stijgen van de last de richting van de
krachtvector altijd is zoals in Figuur 2.4b, dus werkend in de richting van de stijgende belasting. Dus
als de last in de richting van de stijging van de schroefdraad moet worden bewogen, dient ook een
kracht in die richting te worden geleverd. Dus men moet altijd kracht leveren om een bout moer
combinatie aan te draaien.
Wanneer naar de formule voor de dalende last wordt gekeken, blijkt dat de kracht F0,dalend wel van
teken kan veranderen. Wanneer ϕ<ρ, zorgt dit er voor dat de tangens negatief wordt, zodat de
richting van de vector van F0,dalend zoals getekend in Figuur 2.4c omdraait. Dit heeft als gevolg dat
wanneer de spoedhoek ϕ kleiner is als de wrijvingshoek ρ er altijd een kracht in de richting van de
dalende last nodig is om beweging te veroorzaken. Dat wil dus zeggen is dat de verbinding niet zelf
los laat maar altijd los gedraaid moet worden. In Figuur 2.4 c is dus een kracht naar rechts nodig om
beweging naar links te voorkomen (niet zelfremmend) en in Figuur 2.4 d is juist een kracht naar links
nodig om de bout moer combinatie los te draaien. Alle metrische schroefdraad is zelfremmend, dus
er is onder normale omstandigheden altijd een kracht nodig om de verbinding los te draaien. Niet
normale omstandigheden zijn verontreiniging van de schroefdaad (wrijvingshoek ρ wordt minder) of
bijvoorbeeld het lostrillen van de verbinding (tijdelijk wegvallen van F)
2.4
levert gladdere oppervlakken op. Gesneden schroefdraad wordt aangebracht op assen en in gaten
en is hiermee beter aan te passen aan de gebruiksomgeving. Buitendraad wordt gemaakt door een
as te draaien en hier draad in te tappen. Hierbij is de diameter van de as=buitendiameter – 0,1x
spoed. Binnendraad wordt vervaardigd door een gat te boren en hier draad in te tappen. Hierbij is
de diameter van het gat = buitendiameter – spoed.
4) Bouten/moeren
In Figuur 2.5 en Figuur 2.6 zijn de meest gangbare bouten en moeren overzichtelijk weergegeven.
a Zeskantmoer De standaard
2.5
De meeste vormen bouten zijn vastgelegd in Normen zoals Nen, Din en Iso. In deze normen wordt
vastgelegd waar een type bout aan moet voldoen, welke lengtematen er zijn etc. Een voorbeeld is
bijvoorbeeld een bout volgens Din 558 4.6 M5*30. Din 558 geeft het type bout aan, M5 dat het
metrische schroefdraad is met een nominale diameter van 5 mm, de bout heeft een lengte van 30
mm en 4.6 zegt iets over de belastbaarheid van het materiaal waar de bout van gemaakt is.
De maten die voor metrisch schroefdraad zijn vastgelegd (Figuur 2.7 )zijn belangrijk om te kunnen
rekenen aan de belastbaarheid van de bouten. D is de nominale diameter van de bout. Dat zijn de
toppen van de schroefdraad. Voor M5 is dat een d van 5 mm. d2 is de flankdiameter en d3 de
kerndiameter (de kleinste diameter van de as van de bout tot de onderkant van de schroefdraad). P
is de spoed van de schroefdraad, de afstand tussen 2 opeenvolgende toppen van de schroefdraad.
Figuur 2.7: Belangrijke maten voor bouten (kleine letters) en moeren (hoofdletters)
Wanneer schroefdraad wordt belast, wordt er gerekend met een spanningsdoorsnede. Omdat ten
opzichte van een top van de schroefdraad altijd een dal ligt, gaat het kleinste oppervlak niet
loodrecht door de bout, maar schuin. Het bijbehorende oppervlak heeft spanningsdoorsnede,
In het eerder gegeven voorbeeld geeft 4.6 de sterkte van het materiaal aan, waaruit de bout
gemaakt is. Deze code bestaat uit twee delen, 1 die de treksterkte aan geeft, de andere die de
vloeigrens vast legt. In het geval van sterkteklasse 4.6 is de treksterkte 400 N/mm2 en de vloeigrens
240 N/mm2. In het algemene geval geldt dat als de sterkteklasse wordt aangegeven als a.b dat de
treksterkte gelijk is aan 100*a en de vloeigrens gelijk is aan 100*a*b/10.
6) Spanningen in schroefverbindingen
2.6
Wanneer een bout moer verbinding goed is ontworpen, zal alleen bezwijkmogelijkheid c (Figuur 2.8)
op kunnen treden. In dat geval is het aantal schroefdraadwindingen dat met elkaar in contact is zo
groot dat het zwakste punt van de verbinding de schroefdraad zelf is. De minimale lengte Le van het
contactgebied tussen bout en moer kan worden berekend met de volgende formule:
t ,bout 2* At
Le *
t ,moer 0,5* D 0, 64952* p
2
Hierin is At is het spanningsdragende doorsnede van de bout (mm ),
p de spoed (mm),
D de diameter (mm)
2
σt, bout en σt, moer (N/mm ) de treksterkte (Rm) van de bout en moer resp.
Vergelijking 2.1: Trekspanning (Voor de toelichting, zie onder en bijlagen)
Naast de in Figuur 2.8 genoemde bezwijkmogelijkheden van een schroefverbinding die tot stand
komen door plastische vervorming onder een statische belasting, kan een schroefverbinding ook
bezwijken door slijtage of bijvoorbeeld een dynamische belasting. Voor meer algemene info over
belastingsvormen zie hoofdstuk 1.
Een schroefverbinding kan daarnaast onderhevig zijn aan verschillende soorten belastingen. Deze
belastingen zijn trek, afschuif en stuikbelastingen. In onderstaande vergelijkingen is S steeds het
oppervlak dat haaks op de belaste richting staat.
Fmax
t t ,toelaatbaar
S
Vergelijking 2.2: Trekspanning (Voor de toelichting, zie onder en bijlagen)
2.7
In het geval van Figuur 2.9 kan de afschuifspanning (τt) op de twee blauwe vlakken als volgt worden
berekend:
F
a a ,toelaatbaar
nmS
Vergelijking 2.3: Afschuifspanning (Voor de toelichting, zie onder en bijlagen)
In Figuur 2.9 vindt stuikbelasting plaats op de rode en gele vlakken. De hoogste stuikbelasting wordt
gevonden op het kleinste dragende vlak, in dit geval het enkele gele vlak. De stuikdruk kan als volgt
berekend worden:
F
l l ,toelaatbaar
n d tmin
Vergelijking 2.4: Stuikdruk (Voor de toelichting, zie onder en bijlagen)
2.8
7) Ontwerprichtlijnen
In onderstaande paragrafen zullen een aantal tips worden gegeven, die veel problemen bij productie
kunnen voorkomen.
a) Afschuifbelasting
In
verbinding met De bouten worden op belast op
pasbouten afschuiving.
b) Dynamische belasting
In het geval van een dynamische belasting is het verminderen van spanningspieken vaak nodig. Dit
kan met de in Figuur 2.11 getoonde methoden worden bereikt. Bouw spanningspieken (a) af door
middel van een uitstekende schroefdraad (b), een afgeronde verdieping en uitstekende
boutschroefdraad (c) of het uitboren van de schroefbout (d). Ook kan het vaak helpen om de bout te
verlengen.
c) Draadgaten
2.9
d) Dunne plaat
Soms is het nodig om in relatief dunne plaat schroefdraad te tappen om er middels een bout iets aan
te kunnen bevestigen. In dunne plaat kunnen vaak slechts enkele gangen getapt worden. Om dit
aantal gangen, en daarmee de belastbaarheid van de van de verbinding, te kunnen verhogen zijn
een aantal eenvoudige ingrepen weergegeven in Figuur 2.14.
a Origineel
2.10
e) Krachtlijnen
Zoals in Figuur 2.15 te zien is, moeten draagvlakken van schroefkoppen en moeren loodrecht op de
schroeflengteas staan. Als dit niet het geval is ontstaan extra buigspanningen in de schroefschacht.
f) Zwakke materialen
Wanneer een schroefverbinding in een zwak materiaal (kunststof, aluminiumlegering, hout) moet
worden geplaatst, is het verstandig om gebruik te maken van een insert, omdat deze materialen
vaak onvoldoende houvast bieden aan standaard schroefdraad. Inserts worden in het zwakkere
materiaal in een voorgeboorde opening geschroefd of eventueel geslagen. Ook kunnen inserts
worden gebruikt om slijtage gevoelige materialen te beschermen tegen vaak openen en sluiten.
a) Zelftapper
2.11
Een zelftapper (Figuur 2.17) is een zelftappende bout voor dunne plaat. Door de afgeplatte vlakken
op de snijkant van de bout wordt de plaat niet gesneden maar vervormd, zodat er meer materiaal
beschikbaar komt waar de schroefdraad zich in kan snijden.
b) Lasmoer
Lasmoeren zijn o.a. speciaal ontworpen voor de hoekpunten van vierkante buis. Ze zijn niet
voorgetapt, maar worden getapt nadat ze zijn aangebracht. Hierdoor sluit de draad in de lasmoer
altijd aan op de draad in de originele buis en kan bovendien de dikte van de buis ook voor de
bevestiging worden gebruikt.
c) Bevestigingsschroef
Thorx schroeven zijn voor o.a. voor het bevestigen van beplating aan de buitenzijde van gebouwen.
Door de weersinvloeden is de overgang tussen de kop van de schroef en de plaat zeer gevoelig voor
spleetcorrosie, daarom hebben deze schroeven hier speciale voorbehandeling voor ondergaan.
d) Zonder gereedschap
Voor sommige toepassingen is het praktisch om deze zonder extra gereedschap te kunnen openen.
Vleugelbouten of –moeren worden vaak gebruikt in verbindingen die veelvuldig moeten worden
geopend. Ook valt te denken aan verbindingen die op ieder moment geopend moeten kunnen
worden, maar waarbij dit niet vaak voorkomt. Hier wordt vaak gebruik gemaakt van een
schroefverbinding die met een muntstuk te openen is.
2.12
2.2.2 Penverbindingen
Er is sprake van een penverbinding als een pen in een gat wordt gedrukt, waarbij deze pen door alle
te verbinden delen gaat.
Figuur 2.19: Verschillende typen pennen: a) pen zonder kop, b) pen zonder kop met splitpengaten en ringen, c)
pen met kop en splitpengaten, d) pen met kop en schroefdraad
a) Conische pennen
2.13
b) Cilindrische pennen
Cilindrische pennen worden voor ongeveer dezelfde doeleinden gebruikt als conische pennen, maar
zijn minder gemakkelijk te monteren. Schroefdraad wordt gebruikt als het losslaan van de pennen
niet mogelijk is. Eventuele groeven kunnen worden gebruikt om olie of lucht te laten ontsnappen.
c) Kerfpennen (nagels)
Kerfpennen hebben door de kerfranden (zie Figuur 2.22) al een radiale voorspanning, die voorkomt
uit vervorming van deze rand. Hierdoor zijn de pennen trilvast (hij klemt) en zeer gemakkelijk
monteerbaar. Ook zijn kerfpennen goed herbruikbaar, tijdens gebruik vervormen ze alleen elastisch.
d) Spanbussen
Een spanbus wordt vervaardigd uit gerold verenstaal, waardoor hij een radiale druk kan uitoefenen.
Hierdoor is deze verbinding goed bestand tegen trillingen, goed te hergebruiken en gemakkelijk
monteerbaar. Goed voor wisselende belastingen, trilt dan niet los.
a Spanbus Toelichting!
c Stugge vering
d Gecombineerde spanbus
e Spiraal spanbus
2.14
f Connex spanbus
e) Ontwerprichtlijnen
In Figuur 2.25 is een vergelijking van de verschillende penverbindingen te vinden.
Conische pen Cilindrische pen Kerfpen Spanbus
Positionering ++ ++ +/- +/-
Trilvastheid - - + +
Prijs - +/- ++ ++
Belastbaarheid ++ ++ +/- -
Montage ++ +/- ++ ++
Hergebruik + + + +
Voorbeelden Positionerend Positionerend / Positionerend / Positionerend /
gebruik roterend / roterend roterend /
beveiligend smerend
Figuur 2.25: Vergelijkingstabel penverbindingen
2.2.3 Borgelementen
Borgelementen worden gebruikt voor het borgen van machineonderdelen, bijvoorbeeld om axiale
verschuiving van pennen of wentellagers te voorkomen.
a) Borgringen
Een borgring wordt verend in een groef gemonteerd. De uitstekende rand kan axiaal worden belast
en worden gebruikt om onderdelen te positioneren. In Figuur 2.26 zijn verschillende soorten
borgringen te zien.
De toepassing van borgringen is te zien in Figuur 2.27, waarin een wentellager op twee verschillende
manieren wordt bevestigd. In uitvoering b wordt gebruik gemaakt van borgringen, waardoor geen
schroefdraad nodig is en minder oppervlaktebewerkingen.
2.15
b) Splitpennen
c) Borgclips
2.16
Borgclips worden toegepast bij penverbindingen die vaak losgemaakt moeten worden. Ook de
borgclip is niet geschikt voor krachtoverbrenging.
d) Ontwerprichtlijnen
In Figuur 2.30 is te zien voor welke toepassingen de verschillende borgelementen het meest geschikt
zijn.
Vormgesloten losneembare verbindingen (twee voorbeelden in Figuur 2.31 en Figuur 2.32) zijn vaak
gebaseerd op de elastische vervorming van het materiaal. Vooral in spuitgietproducten zijn
klikverbindingen goede en goedkope oplossingen. Er zijn weinig extra kosten aan de matrijs, geen
extra productiekosten en vaak snelle en eenvoudige assemblage. Door goed gekozen geometrie zijn
zeer veel voordelen te halen uit vormgesloten verbindingen. Er zijn echter geen algemene
ontwerpregels over het kiezen van deze geometrie.
1) Spanningsbeschouwing
De krachten om deze elastische elementen te verplaatsen kunnen worden uitgerekend aan de hand
van eenvoudige mechanische modellen.
2.17
2.18
2.3.1 Lijmen
Lijmen is het verbinden van gelijksoortige of verschillende materialen door oppervlaktehechting,
met behulp van een lijmmateriaal. Lijm is een aanvankelijk plastische, veelal organische stof die in
beginsel vloeibaar is en na in een vaste stof te zijn overgegaan en die daarmee de delen mechanisch
hecht.
1) Werking
De werking van lijm is afhankelijk van de adhesie van de lijm met de oppervlakken en de cohesie van
de lijm zelf. Adhesiekrachten zijn krachten die aanwezig zijn tussen de verschillende materialen,
cohesiekrachten zijn de inwendige krachten, aanwezig in het materiaal zelf.
Doordat de adhesiekrachten relatief klein zijn, is het noodzakelijk om een groot contactvlak te
gebruiken, zoals bereikt wordt in Figuur 2.34.
2) Sterkte
De sterkte van een lijmverbinding wordt gegeven door Vergelijking 2.5.
2.19
FS F
LB S
ALv l0 b
Vergelijking 2.5: Bindsterkte lijm
In Figuur 2.36 zijn drie standaardbelastingen voor lijmlagen weergegeven. In alle gevallen wordt de
lijmlaag belast op afschuiving.
3) Ontwerprichtlijnen
In deze paragraaf zullen een aantal ontwerprichtlijnen worden gegeven met betrekking tot de
vormgeving, voorbehandeling en keuze voor lijmverbindingen.
a) Vormgeving
Een paar algemene vormgevingsregels voor lijmverbindingen zijn:
Maak het lijmoppervlak zo groot mogelijk, vanwege de lage adhesiekrachten
Bescherm de lijmverbinding tegen trekbelasting of gebruik een borging, om afpellen te voorkomen
Indien de uithardtijd lang is, is het aan te raden om een fixatie te gebruiken
2.20
b) Voorbehandeling
Om de lijm beter te laten hechten, kunnen een aantal voorbehandelingen om de volgende doelen te
bereiken:
Reinigen / ontvetten (hechting verbeteren)
Schuren / zandstralen (ruwheid vergroten)
Etsen (oxidelagen verwijderen)
2.21
systemen)
2 Componenten- Chemische reactie tussen Metaal, kunststof, glas, steen,
lijm, Epoxylijm hars en harder hout
VB: Araldit
Acryllijm 1 Component: UV invloed 1 C: Lichtdoorlatende materialen
2 Componenten: Diffusie 2C: Metaal
Chemisch
Voordelen Nadelen
Geen ongunstige materiaalbeïnvloeding Vaak oppervlakte behandeling nodig
Geen of geringe thermische belasting Vaak minder sterk (Treksterkte tot 8 - 45 MPa,
(RVS 480 – 2240 MPa))
Afdichtende, spleetvrije en isolerende verbinding Uitharden heeft vaak (relatief) veel tijd nodig
Geen oppervlaktebeschadiging Kruipneiging bij langdurige belasting
Trillingsdempend Slechte hittebestendigheid slecht
Gelijkmatige kracht- en spanningsverdeling Gevoeligheid bij stootbelasting
Figuur 2.40: Voor- en nadelen van een lijmverbinding
2.22
2.3.2 Solderen
Solderen is een thermisch procedé voor het vlak- of materiaalverbindend voegen en bekleden van
materialen, waarbij er een vloeibare fase door het smelten van soldeer ontstaat. De
smelttemperatuur van het basismateriaal wordt daarbij niet bereikt.
1) Werking
Het soldeermateriaal wordt op smelttemperatuur gebracht en aangebracht op het bevochtigde
basismateriaal. De soldeerdruppel breidt zich uit en hecht zich na het uitharden aan het
basismateriaal. Hierbij zullen delen van het soldeermateriaal en het basismateriaal zich vermengen,
terwijl het basismateriaal niet gesmolten is. Dit proces wordt diffusie genoemd (zie Figuur 2.41). De
diffusiezone bedraagt 2 μm tot enkele millimeters en is afhankelijk van de gebruikte materialen.
Eventueel kan gebruik worden gemaakt van vloeimiddel, om oxiden te verwijderen en nieuwe
vorming ervan te voorkomen.
Soldeer stroomt bij het aanbrengen ook in eventueel aanwezige spleten. Vanwege de capillaire
werking stroomt het soldeer in de spleet, hierbij is de stijghoogte ongeveer omgekeerd evenredig
met de spleetbreedte. De capillaire werking wordt getoond in Figuur 2.42.
2) Berekeningen
In Figuur 2.43 wordt de overlaplengte van de soldeerverbinding berekend.
2.23
3) Ontwerprichtlijnen
In deze paragraaf zullen een aantal vormgevingsrichtlijnen, de keuze voor het type soldeer en de
voor- en nadelen van solderen worden besproken.
a) Vormgeving
Bij soldeerverbindingen is het belangrijk dat er goed gebruik wordt gemaakt van de capillaire
werking en dat de verbinding geen afpelbelastingen te verduren krijgt. Een aantal suggesties voor de
vormgeving staan in Figuur 2.44.
Ongunstig Beter Toelichting
De soldeerspleet mag niet
onderbroken worden (vanwege
a
capillaire werking), het soldeer kan de
spleetverwijding niet overbruggen.
Door de spleten in axiale richting zal
b een betere capillaire werking
ontstaan.
2.24
2.25
Voordelen Nadelen
Verschillende metalen te verbinden Hoog verbruik van meestal duur soldeer
Geen verstoring materiaal en oppervlaktelagen Vloeimiddel resten kunnen corrosie veroorzaken
door rel. lage temperaturen
Dichte verbinding voor gassen en vloeistoffen Minder sterk dan lasverbindingen
Goede elektrische geleidbaarheid Gevaar van elektrolytische vernietiging bestaat:
aluminium niet solderen
Gelijkmatige kracht- en spanningsverdeling
Figuur 2.47: Voor- en nadelen van solderen
2.3.3 Lassen
Lassen als verbindingstechniek verbindt constructiedelen met lasnaden niet losneembaar aan elkaar.
a) Smeltlassen
Smeltlassen (Figuur 2.48) gebeurt door het materiaal van beide onderdelen plaatselijk aan elkaar te
smelten door ze te verhitten. Dit gebeurt met een permanente of afsmeltende elektrode. Het
smeltbad wordt beschermd door gas en/of slak (een oppervlaktelaag).
b) Druklassen
Bij druklassen wordt het werkstuk ingeklemd tussen twee elektroden. Door een spanningsverschil
zal er warmte ontstaan , welke er voor zorgt dat de onderdelen aan elkaar lassen.
2.26
2) Sterktebeschouwing
Doordat het materiaal bij lassen plaatselijk wordt verhit en afgekoeld, treedt er krimp op, waardoor
er zich in het materiaal vervormingen en eigenspanningen kunnen ontwikkelen.
In Figuur 2.50 is het verloop van de eigenspanning σe in de lengterichting van een I-doorsnede te
zien, die ontstaan doordat ze door een voortdurend bewegende, puntvormige warmtebron worden
verhit.
De krimp is in te delen in drie soorten (zie Figuur 2.51): langskrimp met kromtrekken (a), dwarskrimp
(b) en een hoekverdraaiing (c). Deze drie soorten zullen steeds gelijktijdig op het materiaal werken.
In de figuur staat ook de orde van grote van de krimp vermeld.
2.27
3) Typen lasverbindingen
In Figuur 2.52 is een overzicht te vinden van de verschillende typen en de bijbehorende symbolen
zoals die worden aangegeven. Het symbool voor een puntlas is gewoon een rondje.
Figuur 2.53 koppelt ontwerpsituaties met het best te gebruiken type las. Duidelijk is dat in alle
gevallen behalve de eerste de hoeklas een optie is.
2.28
4) Ontwerprichtlijnen
Het doel van een constructeur bij een lasverbinding is om alle krachtstromen op de juiste wijze door
te leiden en alle verbindingen en overgangen kerfvrij (Spanningsconcentratie!) uit te voeren.
a) Ontwerpprincipes
In Figuur 2.54 zijn een aantal ontwerprichtlijnen voor lassen weergegeven, om onhandige lassen te
voorkomen. Vaak wordt een klink- of bout verbinding gebruikt om een lasverbinding te ontwerpen,
maar dit werkt vaak onpraktisch.
2.29
Figuur 2.54: richtlijnen voor lassen (selectie uit Roloff/Matek, Figuur 6-24)
2.30
2.3.4 Klinken
Bij klinken wordt de vormsluiting bereikt door omvormen. De verbinding kan slechts worden
gedemonteerd met beschadiging of vernietiging van de verbonden onderdelen.
1) Klinkmethoden
In dit dictaat zullen vier klinkmethoden worden behandeld. Deze staan in Figuur 2.55 weergegeven.
2) Klinknagelvormen
In Figuur 2.56 is een selectiegemaakt uit de veelgebruikte klinknagelvormen.
d 1 1...8 metaalbouw
d 2 1,75d 1 voertuigindustrie
2.31
3) Vervaardiging klinknagelverbindingen
In deze paragraaf zal de vervaardiging van de meest voorkomende klinkverbindingen aan de orde
komen. Dit zijn de gebruikelijke klinkverbindingen (Figuur 2.57) en de blinde klinkverbindingen
(Figuur 2.58), waarbij de verbinding slechts van een kant bereikbaar is.
spuitgegoten
klinknagel
2.32
d1 50 t 2 mm
Vergelijking 2.6: Diameter klinknagel
De diameter van het gat voor de klinknagel en welke diameter te gebruiken bij welke plaatdikten is
te halen uit tabel 7.4 (zie bijlage).
Met behulp van de optredende schuifspanning (Vergelijking 2.7) en stuikdruk (Vergelijking 2.8) en de
toelaatbare materiaalspanning kan het aantal te gebruiken klinknagels voor een verbinding worden
bepaald. Deze berekening werkt hetzelfde als bij schroefverbindingen.
F
a a
nmS
Vergelijking 2.7: Afschuifbelasting
F
l l
n d tmin
Vergelijking 2.8: Stuikdruk
Bij deze vergelijkingen is F de kracht, S de doorsnede van het oppervlak van de vervormde
klinknagel, d de diameter van de vervormde klinknagel, n het aantal klinknagels en m het aantal
afschuifvlakken. t is de som van de plaatdiktes in een bepaalde belastingrichting. Tmin is de kleinste
van die sommen. In zijn algmeenheid kan gezegd worden dat voor m=1 (enkelsnedig) dat afschuiving
bepalend is voor de vereiste klinknageldiameter, voor m=2 (dubbelsnedig) is dat de stuikdruk.
2.33
5) Ontwerprichtlijnen
Voordelen Nadelen
Geen ongunstige materiaal beïnvloeding Constructiedelen worden verzwakt door gaten
Geen kromtrekken van constructiedelen Stompe verbindingen niet mogelijk, overlap
nodig
Ongelijksoortige materialen kunnen verbonden Duurder dan lassen
worden
Geen plotseling bezwijken verbinding (taai
materiaal)
Eenvoudig te fabriceren op bouwterrein
Vrij goedkoop
Figuur 2.59: Voor- en nadelen van klinkverbindingen:
De tweede groep bevat de kracht gesloten verbindingen, waarbij vaak gebruik wordt gemaakt van
poppen of felsen (zie Figuur 2.61).
2.34
2) Ontwerpkeuzes
Om een keuze te maken tussen de verschillende vaste verbindingen, kan gebruik worden gemaakt
van de tabel in Figuur 5.29
onopvallend stoer
industrie
gebruik
2.35
industrie drukvaten
Afdichtingen
Figuur 2.62: Vergelijking verschillende niet-losneembare verbindingen
2.36
2.4 Bijlagen
2.4.1 Voorbehandelen van lijmvlakken
2.37
2.4.2 Lijmsterktes
2.38
2.39
2.40
2.41
2.4.6 Klinknagels
2.42