You are on page 1of 79

Rioleringstechniek

De constructieve berekening van


betonnen buizen en putten
Deel 5
BETONLEIDINGSYSTEMEN VPB
VAN
PRODUCENTEN
VAN
VERENIGING
De constructieve berekening van betonnen buizen en putten
Rioleringstechniek

De constructieve berekening van betonnen buizen en


putten
Deel 5

VERENIGING VAN PRODUCENTEN VAN BETONLEIDINGSYSTEMEN VPB

Woerden, 1999
Het onderhavige boek maakt deel uit van een serie van zeven handboeken, alle handelend over
aspecten van betonnen rioolstelsels. De delen kwamen tot stand dankzij de medewerking van:

Prof. dr. J.M.J.M. Bijen

Prof. ir. J.B.M. Wiggers

Ir. H.J.A.M. Hergarden

Ir. E.C. Klaver

Ir. J. Weenink

Ing. J.G. Matser

Ing. W.L.G. van de Gaar.

Eindredactie: R. Bolderman

© 1999 VPB WOERDEN

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van
druk, fotokopie, microfilm of welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgeefster.

Ondanks alle aan de samenstelling van de tekst en de tekeningen bestede zorg, aanvaarden wij
geen aansprakelijkheid voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit enige fout die in
deze uitgave zou kunnen voorkomen.
De serie Rioleringstechniek omvat de volgende delen:

Deel 1: Het materiaal beton/componenten van het betonnen rioolstelsel

Deel 2: Betonnen buizen in de grond

Deel 3: Maatschappelijke aspecten van riolering/De geschiedenis van riolen

Deel 4: Inzameling en transport van afvalwater

Deel 5: De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

Deel 6: De milieubelasting van buismaterialen

Deel 7: De constructie van betonleidingsystemen


9 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK 1: INLEIDING 11

HOOFDSTUK 2: BETONNEN BUIZEN 13

2.1. INLEIDING 13
2.2. REKENMETHODE 14
2.2.1. Uitgangspunten 15
2.2.2. Belastingen op de buis 20
2.2.2.1. Grondbelasting 20
2.2.2.2. Bovenbelasting op het maaiveld 22
2.2.2.3. Verkeersbelasting op het maaiveld 23
2.2.2.4. Invloed van de stijfheid van de buis en ligging in een sleuf 26
2.2.2.5. Resterende belastingen 28
2.2.3. Respons van de buis 29
2.2.4. Beoordelingscriteria 34
2.2.5. Voorbeeld van een ongewapende buis 38
2.2.6. Voorbeeld van een gewapende buis 42

HOOFDSTUK 3: TOEPASSINGSGEBIED VAN ONGEWAPENDE EN


GEWAPENDE BETONNEN BUIZEN 51

HOOFDSTUK 4: BETONNEN PUTTEN 57

4.1. INLEIDING 57
4.2. REKENMETHODE 57
4.2.1. Uitgangspunten 58
4.2.2. Belastingen 58
4.2.3. Respons van de putten 62
4.2.4. Capaciteit van de putten 67
4.2.5. Voorbeeld van een ongewapende put 72
4.2.6. Voorbeeld van een ronde, ongewapende put 77
4.2.7. Voorbeeld van een gewapende put 78

APPENDIX A MOMENTEN EN DWARSKRACHTEN IN DRIEZIJDIG


INGEKLEMDE PLATEN MET ÉÉN VRIJE RAND 81

APPENDIX B MOMENTEN EN DWARSKRACHTEN IN EEN VIERZIJDIG


INGEKLEMDE PLAAT 85

LITERATUUROVERZICHT 87
11 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

HOOFDSTUK 1: INLEIDING

Rioolstelsels worden, vooral bij de grotere diameters, bijna altijd uitgevoerd in beton. Zowel
de leidingen zelf als de bijbehorende inspectie-, stuw- en overstortputten kunnen in dit mate-
riaal optimaal geconstrueerd worden. De voordelen van de uitvoering door middel van gepre-
fabriceerde betonconstructies, zoals dit bij de Nederlandse fabrikanten geproduceerd wordt,
zijn onder andere:
- hoge sterkte, waar nodig in combinatie met wapening;
- grote stijfheid, vervormingen blijven tot een minimum beperkt;
- grote duurzaamheid;
- goede waterdichtheid.

Omdat de gehele produktie onderworpen is aan een streng kwaliteitssysteem kunnen de fabri-
kanten borg staan voor de hoge kwaliteit van de produkten.

De onderdelen van een ondergronds leidingsysteem worden vaak zwaar belast door onder an-
dere grond, grondwater en verkeerslasten. Het is dan ook belangrijk dat deze constructies op
de juiste manier gedimensioneerd worden teneinde een veilig en economisch verantwoorde
leidingconstructie te kunnen realiseren.

Voor de constructieve berekening van vooral buizen zijn in de loop der tijd verschillende me-
thodes ontwikkeld. Deze zijn steeds verfijnder geworden, waarbij het kwalificeren van de ver-
schillende belastingsinvloeden op de buis steeds beter werd. Dit heeft voor de Nederlandse
omstandigheden uiteindelijk geresulteerd in het CUR rapport 122.

Putten en aanverwante constructies sluiten in het algemeen meer aan op de gangbare construc-
ties, waardoor voor deze in het algemeen de geldende normbladen worden toegepast. Bij het
van kracht worden van het Bouwbesluit zijn tevens nieuwe normen voor wat betreft construc-
ties vastgesteld.

In dit deel wordt ingegaan op de huidige manier van berekenen van de betonnen buis en put,
rekening houdend met de actuele normen.
13 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

HOOFDSTUK 2: BETONNEN BUIZEN

2.1. INLEIDING

Voor de berekening van buizen in de grond zijn diverse methodes ontwikkeld. Hierbij valt te
denken aan de modellen opgesteld door Marston-Roske, Spangler en Wetzorke. Deze zijn
vaak toegespitst op een specifieke uitvoeringswijze, bijvoorbeeld een buis onder ophoging of
juist een buis in een smalle sleuf. Bij deze rekenmodellen is het vaak vrij moeilijk om de ver-
schillende invloeden kwalitatief te waarderen. Veelal wordt door middel van een allesomvat-
tende formule een belasting op de buis verkregen. De eigenschappen van de omringende
grond én de wisselwerking tussen buis en omringende grond kunnen slechts zeer beperkt in
de berekening worden verwerkt.

Door Leonardt is een analytisch model ontwikkeld, waarmee het mogelijk werd zowel de ei-
genschappen van de omringende grond als de interactie buis-omringende grond gedetailleerd
te beschouwen. De betreffende Duitse ATV-richtlijnen (Arbeitsblatt A127) en het CUR rap-
port 122 zijn voor wat betreft de berekening van de grondbelasting grotendeels hierop geba-
seerd.

In het in 1985 uitgegeven CUR rapport 122 zijn behalve de interactie tussen grond en buis
ook de andere constructieve aspecten rond de berekening van buizen vastgelegd:
- belasting uit verkeer;
- belasting uit vulling, inwendige druk en temperatuur;
- krachtenwerking in de gewapende en ongewapende betonbuis zélf.

Doelstelling bij CUR rapport 122 was:


- een uniforme rekenmethode voor het standaardprodukt ‘betonbuis’, die zoveel mogelijk
aansloot op de Nederlandse omstandigheden;
- een vermindering van het aantal kruinbelastingsproeven op betonnen buizen.

De in deze uitgave aangegeven rekenmethode gaat uit van een vaste verdeling van de krach-
tenwerking rond de ‘starre’ betonnen buis.

Behalve deze rekenmethode is het ook mogelijk een numerieke benadering uit te voeren op
basis van de eindige elementenmethode (EEM). Deze biedt de volgende voordelen:
- de grond én de buisconstructie kunnen binnen één model geanalyseerd worden. De interac-
tie tussen buis en grond wordt hier tijdens de berekening zelf bepaald;
- het elastoplastische gedrag van de betonbuis en de omringende grond kan worden verdis-
conteerd;
- andere buisvormen zijn zonder meer te berekenen;
- sterk afwijkende condities kunnen in het model worden verwerkt.

Berekening op basis van deze EEM is echter in de meeste gevallen te omslachtig en te duur
en vereist grote deskundigheid op dit gebied. Deze berekeningswijze kan ook dan pas succes-
vol worden ingezet als alle eigenschappen van de grond en de buis voldoende bekend zijn. Is
dit niet het geval, dan kan deze berekening tot onbetrouwbare resultaten leiden.
Rioleringstechniek 14

Voor de gangbare gevallen leidt, bij voldoende inzicht in de te hanteren parameters, een bere-
kening op basis van het CUR rapport 122 tot een verantwoorde buisconstructie.

Door enkele software-leveranciers worden programma’s geleverd die op het CUR rapport ge-
baseerd zijn en waarmee een snelle beoordeling van de buis in de grond mogelijk is. De toch
vrij complexe berekening met de hand wordt dan vermeden. Deze programma’s zijn in het al-
gemeen gebaseerd op ronde buizen.

In het volgende hoofdstuk wordt de berekening op basis van CUR 122 nader beschouwd en
aan de hand van enkele voorbeelden wordt aangegeven hoe de berekening uitgevoerd dient te
worden.

In hoofdstuk 3 zijn op pagina 53 en verder voor enkele bodemsituaties zoals deze in Neder-
land voorkomen staafgrafieken gegeven. Hiermee kan snel bepaald worden of een buis al dan
niet gewapend moet worden uitgevoerd. Vooral in het ontwerpstadium kunnen deze grafieken
een adequaat hulpmiddel zijn. Wel moet onderzocht worden in hoeverre de uitgangspunten
overeenkomen met de te hanteren parameters voor de te beoordelen buizen. In het ideale geval
zijn deze parameters in bijvoorbeeld het desbetreffende bestek verwerkt.

De berekening van niet-ronde buizen, bijvoorbeeld ei-vormige buizen of vlakke-voetbuizen,


is niet zonder meer mogelijk op basis van CUR 122. De krachtenwerking in deze buizen is
ten gevolge van de afwijkende vorm en geometrie alleen maar aan de hand van een bereke-
ning op basis van de eindige elementenmethode (EEM) of de verplaatsingsmethode te bepa-
len. Bij vlakke-voetbuizen kunnen verschillen in de verhouding voetdikte en voetbreedte ten
opzichte van wanddikte en diameter tot drastische verschillen in de momentverdeling in de
wand leiden. Enkele van de bovengenoemde computerprogramma’s bieden de mogelijkheid
om niet-ronde betonbuizen te berekenen.

2.2. REKENMETHODE

Het rekenmodel verloopt in grote lijnen als volgt:


- bepaal de belastingen op de buis:
grondbelasting,
bovenbelasting,
verkeersbelasting,
vulling,
eigen gewicht,
temperatuur;
- bereken de respons van de buis (dat is de krachtenwerking ín de buis ten gevolge van de
bovengenoemde belastingen);
- bereken de capaciteit van de buis.

De berekening op basis van CUR 122 is in feite een controleberekening. Een betonnen buis
met een gegeven wanddikte, betonkwaliteit en (eventuele) wapening wordt getoetst aan de
hand van vastgestelde omgevingsparameters. Het resultaat is een buis die bij de vastgestelde
omgevingscondities voldoet of niet voldoet.
15 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

De buis wordt geschematiseerd tot een tweedimensionale ringconstructie. De in langsrichting


optredende liggerwerking wordt niet in de beschouwing betrokken. Bij de beperkte standaard-
buislengte, de mogelijkheid tot verdraaiing in de verbindingen en een fundering op staal is
een liggerberekening in het algemeen ook niet noodzakelijk, zie de toelichting op pagina 33,
paragraaf 1.4.1., in deel 2 van deze handboekenreeks.

De berekening van de ringconstructie in de grond volgens de methode Leonardt is gebaseerd


op de volgende uitgangspunten:
- de grond boven de buis is laagsgewijs aangebracht en wordt als een dwars over de buis lo-
pende ligger beschouwd, waarvan de schuifsterkte met toenemende dikte groter wordt;
- de grond naast de buis, dus onder de ‘balk’, vormt een elastische bedding zonder overdracht
van schuifspanningen (zie figuur 1).

ongeroerd geroerd Cbuis

E1

E3 E2 a . Du

E4 Du

Figuur 1, boven: schematisering van de grond rond de buis volgens de methode Leonardt.

In deel 2 van de handboekenreeks wordt het grondmechanische aspect van de berekening uit-
gebreid aan de orde gesteld. In de volgende beschouwing wordt dit dan ook niet nader toege-
licht.

De berekening van de capaciteit van gewapende betonnen buizen volgens CUR 122 sluit niet
meer helemaal aan op de huidige algemene norm voor betonconstructies, NEN 6720. Met na-
me de rekenwaarden van de materiaaleigenschappen en de beoordelingswijze van de scheur-
wijdte wijken enigszins af van NEN 6720. Dit heeft echter geen invloed op de kwaliteit of de
veiligheid.

Ook is er enig verschil in de interpretatie van de ‘veiligheidsklasse’. Dientengevolge wordt in


het algemeen voor de berekening van de buizen een andere veiligheidsklasse gehanteerd dan
voor de putconstructies.

2.2.1. Uitgangspunten

Teneinde een betrouwbare en economisch verantwoorde berekening van de buis in de grond te


Rioleringstechniek 16

kunnen maken, is het belangrijk om voldoende inzicht te verkrijgen in de condities waarin de


buis gelegd zal worden. Daarom zijn duidelijke afspraken met betrekking tot de uitgangspun-
ten noodzakelijk. Dit zijn onder andere:
- eigenschappen en parameters van de ongeroerde en aangevulde grond rondom de buis;
- de fundering van de buis (opleghoek);
- de gronddekking op de kruin van de buis, zowel minimaal als maximaal;
- de wijze van aanvullen en verdichten van de grond naast de buis;
- de buis ligt al dan niet in een sleuf;
- de grondwaterstand;
- welke veiligheidsklasse is noodzakelijk.

E1

E3 E2 2αk a . Du

Du

E4

Figuur 2, boven: voorbeeld van de parameters van de sleuf.

Steeds vaker worden deze parameters vastgelegd in bijvoorbeeld het bestek of in een project-
gebonden ontwerprichtlijn. Bij gebrek aan deze gegevens kan gebruik worden gemaakt van de
volgende uitgangspunten:
- buis in ophoging of brede sleuf;
- grondsoort nr. 2;
γgr = 18 kN/m3 K2 = 0,2 ϕ’= 25°
- karakteristieke opleghoek 2αk (waarbij rekening gehouden is met spreiding in de buis-
wand):
Di ≤ 800 mm 2αk = 45°;
Di > 800 mm 2αk = 30°.
Zie voor uitgebreidere gegevens, deel 2 van de handboekenreeks: tabel 3 en 4, respectieve-
lijk op pagina 30 en 31.
17 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

Di

d

2αk

( d
)
2αk = 2α + 2.arctan Di + d

Figuur 3, boven: spreiding van de oplegdruk in de buiswand.

- grondwaterstand onder de buis;


- grondparameters:
E1 = E2 = E3 = 4 N/mm2 (proctordichtheid 92 %)
E4 = 20 N/mm2;
- onzekerheidsfactoren; samenhangende menggrond,verdicht:
a1 = 1,1 a2 = 0,9 a3 = 0,8 a4 = 1,2;
- bovenbelasting po = 0;
- verkeersbelasting: zie de toelichting op pagina 19;
- buisvulling: γvl = 10 kN/m3
- inwendige druk pi = 0; uitwendige druk pu = 0;
- temperatuurgradiënt (-verschil) ∆t = 0 °C;
- veiligheidsklasse 2.

In onderstaande tabellen zijn voor verschillende groepen grondsoorten richtwaarden voor de


elasticiteitsmoduli gegeven, inclusief de daarbij behorende onzekerheidsfactoren:

E1 tot en met E4 in N/mm2


proctordichtheid in procenten
grondsoort γ
groep nr. (kN/m3) K2 ϕ’ 80 90 92 95 97 100

1 20 0,4 35° 2,5 6 9 16 23 40


2 20 0,2 25° 1 3 4 6 10 18
3 20 0,1 20° 0,6 1,5 2 4 6 10

Tabel 1, boven: richtwaarden voor de elasticiteitsmoduli.


Rioleringstechniek 18

grondsoort groep nummer a1 a2 a3 a4

-1
verdicht 1,1 0,9 0,9 1,1
geroerd 1,1 0,9 0,8 1,3

-2
verdicht 1,1 0,9 0,8 1,2
geroerd 1,2 0,8 0,7 1,4

-3
verdicht 1,1 0,9 0,8 1,3
geroerd 1,2 0,8 0,7 1,3

waarbij:
groep grondsoort

1 niet of weinig samenhangende grond;


2 samenhangende menggrond;
3 samenhangende grond.

Tabel 2, boven: onzekerheidsfactoren.

In hoofdstuk 3 zijn echter ook nog enkele uitgangspunten vastgelegd voor verschillende
grondsoorten. Hierop zijn tevens de bijbehorende staafgrafieken ten behoeve van de bepaling
van de toepassingsgebieden voor ongewapende en gewapende betonnen buizen (voor ont-
werp) gebaseerd. Deze parameters dienen wel in onderling overleg met de betrokken partijen
te worden vastgelegd.

Voor de vereiste veiligheidsklasse kan worden uitgegaan van tabel 3. In het algemeen kan vei-
ligheidsklasse 2 worden aangehouden.

klasse mogelijke gevolgen in relatie tot het indicatie voor acceptabele bezwijk-
draagvermogen kans per jaar

1 geen gevaar voor mensenlevens en circa 10-5


geringe economische gevolgen

2 gevaar voor mensenlevens en/of circa 10-6


aanzienlijke economische gevolgen

3 groot maatschappelijk belang circa 10-7

Tabel 3, boven: beschrijving van de veiligheidsklassen.


19 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

Behalve dat is de te verwachten verkeersbelasting van groot belang. In het algemeen wordt
voor de berekening van buizen, gelegen onder een weg, uitgegaan van een laststelsel volgens
de VOSB 1963. Ondanks het feit dat de VOSB 1963 bedoeld is voor de berekening van sta-
len bruggen, wordt het gekozen laststelsel toch meer gezien als een specificatie van de ver-
keersbelasting.

De keuze van het in rekening te brengen laststelsel is vaak moeilijk, vooral omdat tijdens de
bouwfase de belasting op de buis ten gevolge van verkeer groter kan zijn dan nadat de weg is
aangelegd. Redenen hiervoor zijn onder andere:
- het zware bouwverkeer en de wegenbouwmachines;
- er is nog geen stijf wegdek waardoor er van minder spreiding van de lasten sprake is;
- vaak kleinere gronddekkingen.

De keuze van een belasting volgens de VOSB 1963 moet dan ook worden gezien als een be-
lasting die alle gevallen dekt (inclusief de bouwfase) en waarbij de invloed van een wegver-
harding niet wordt beschouwd!

In CUR 122 is de keuze van het laststelsel dan ook afhankelijk gesteld van het type weg:

verkeersklasse 30: plattelandswegen en stadsstraten;


verkeersklasse 45: hoofdverkeerswegen;
verkeersklasse 60: hoofdverkeerswegen met mogelijk extreem zwaar verkeer dat slechts bij
uitzondering voorkomt (hierbij te denken aan zeer zwaar transport op
diepladers).

F F F
1,0 m 4,0 m
0,5 m
0,5 m 0,75 m

Figuur 4, boven: principetekening van de lastwerking van het verkeer.


Rioleringstechniek 20

voertuig maximum gewicht van de maximum asbelasting in kN


wagen in kN

verkeersklasse 30 300 100 + 2 . 100


verkeersklasse 45 450 150 + 2 . 150
verkeersklasse 60 600 200 + 2 . 200

Tabel 4, boven: laststelsels volgens de VOSB 1963.

In nagenoeg de meeste gevallen zal verkeersklasse 45 reeds extreem zijn.

Teneinde het dynamische karakter van de verkeersbelasting te verdisconteren moeten de sta-


tische asbelastingen nog worden vermenigvuldigd met een stootcoëfficiënt (s) die afhankelijk
is van de vlakheid van de weg, de snelheid van het voertuig enzovoorts. Dit is gekoppeld aan
de verkeersklasse, waarbij in CUR 122 voor de Nederlandse omstandigheden de stootcoëffi-
ciënt volgens onderstaande tabel wordt aanbevolen.

voertuig stootcoëfficiënt (s)

verkeersklasse 30 1,4
verkeersklasse 45 1,3
verkeersklasse 60 1,2

Tabel 5, boven: de stootcoëfficiënt per verkeersklasse.

Behalve deze belastingen worden ook de invloed van het eigen gewicht en de vulling van de
buis verdisconteerd. Vooral een inwendige druk kan een belangrijke invloed op de krachten-
werking in de buis hebben. Indien deze reëel voor kan komen, is het belangrijk deze vooraf te
bepalen. De inwendige druk kan niet ongelimiteerd groot berekend worden omdat het reken-
model in CUR 122 dan niet meer van toepassing is.

Als praktische grens moet voor het verschil tussen inwendige en uitwendige druk, gemeten ter
plaatse van de binnenzijde van de kruin van de buis, worden aangehouden:

pi - pu < 100 kN/m 2 (dit is ongeveer 10 meter waterkolom)

2.2.2. Belastingen op de buis

Bij de berekening van de buis moet worden uitgegaan van de rekenwaarden van de elastici-
teitsmoduli. Hiertoe dienen de elasticiteitsmoduli te worden vermenigvuldigd met een on-
zekerheidsfactor:
Ej = aj . Ej

2.2.2.1. Grondbelasting

De grondbelasting wordt bepaald op vergelijkbare wijze als in de ATV-richtlijnen, waarin


21 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

rekening gehouden wordt met de systeemstijfheidsverhouding VRB op de grootte van de belas-


ting. Er wordt geen principieel verschil gemaakt tussen een buis gelegd in een sleuf of een
buis in een ophoging. Dit komt slechts tot uiting in een in de berekening te verdisconteren
parameter. In deel 2 van de handboekenreeks is een en ander nader toegelicht.

120° qVG

q*HG

qHG

2αk qO

Figuur 5, boven: schematisering van de grondbelasting.

De grondbelasting wordt aangenomen zoals in figuur 5 wordt weergegeven, waarin:


- bovenbelasting met een belastingshoek van 180°
qVG = λVG . x . γ . H (1)

- steundruk met een steunhoek van 180°


qHG = λHG . x . γ . H (2)

- extra steundruk met een steunhoek van 120° door ovalisatie van de buis

q*HG = K* . (qVG - qHG) (3)

- de oplegdruk wordt gelijkmatig verdeeld gerekend over een opleghoek van 2ακ.

Hierin zijn:
λVG = concentratiefactor van de grondbelasting, zie 2.2.2.4. op pagina 26
x = reductiecoëfficiënt van de grondbelasting ten gevolge van silowerking
γ = volumegewicht van de grond boven de buis
λHG = concentratiefactor van de grondbelasting, zie 2.2.2.4. op pagina 26
K* = cH1 / (VRB - c H2) = verhoudingsgetal
H = gronddekking in meters
Rioleringstechniek 22

Benaderingsformule voor λVG bij een starre buis:

1 H
a .
Du
λVGmax = 1,0 + (4)
E  E  H
4,0 + 2,4 . 1 + 0,55 + 1,88 . 1 .
E4  E4  Du

waarin:
a1 = a . (E1 / E2); zie voor a figuur 6
Du = uitwendige diameter van de buis
E1, E2, E4 = rekenwaarden van de elasticiteitsmoduli
H = gronddekking in meters

E1 H

Du E2 a . Du

E4

Figuur 6, boven: principeschets van de parameters van formule (4).

2.2.2.2. Bovenbelasting op het maaiveld

Een eventueel gelijkmatig verdeelde bovenbelasting op het maaiveld oefent krachten uit op de
buis. De grootte van deze krachten is weer afhankelijk van de stijfheden van de grond en de
buis. In het algemeen wordt bij de berekening van buizen geen rekening gehouden met een
eventueel aanwezige bovenbelasting, maar wel met een belasting uit verkeer (laststelsel vol-
gens de VOSB 1963).

De belasting op de buis ten gevolge van een bovenbelasting:

- bovenbelasting met een belastingshoek van 180°

qVB = λVB . xo . po (5)

- steundruk met een steunhoek van 180°

qHB = λHB . xo . po (6)


23 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

- extra steundruk met een steunhoek van 120° door ovalisatie van de buis

q*HB = K* . (qVB - qHB) (7)


Hierin zijn:
λVB = concentratiefactor van de bovenbelasting, zie 2.2.2.4. op pagina 26
xo = reductiecoëfficiënt van de grondbelasting ten gevolge van silowerking
po = volumegewicht van de grond boven de buis
λHB = concentratiefactor van de bovenbelasting, zie 2.2.2.4. op pagina 26
K* = cH1 / (VRB - c H2) = verhoudingsgetal

Benaderingsformule voor λVB bij een starre buis:


 2.a  . 
11 1/2
f  H
1 - .o 11 .
 1+ν  m a  Du
λVBmax = 1,0 + (8)
 f1 . (1 + ν)  H
 . coth   2 . fo .
1/2
 1 H + Du
1,0 + 2.
 f1 a 
. 11
 Du  m 2 a (1 + ν)
. 11 .

waarin:
a11 = a1 + 1,5 / m
a1 = a . (E1 / E2)
m = E 4 / E1
fo = 1,5
ν = 0,3
f1 = 4,0
Du = uitwendige diameter van de buis
E1 , E2, E4 = rekenwaarden elasticiteitsmoduli
H = gronddekking in meters

opmerking: coth(x) = (ex + e -x) / (ex - e-x)

2.2.2.3. Verkeersbelasting op het maaiveld

Voor de berekening van de verticale spanning die door de verkeersbelasting op de buis in de


grond werkt, wordt uitgegaan van de formule van Boussinesq. Deze geldt voor een homogeen
en isotroop grondmassief, waarop een puntlast werkt. De verticale spanning in een willekeu-
rig punt (zie figuur 7 op de volgende pagina) in dit grondmassief is dan:
3.P . 3
pV = cos ϕ (9)
2.π.r 2

Voor een laststelsel volgens de VOSB 1963 zijn de verticale spanningen pv hiervoor afgeleid,
zie tabel 6 op de volgende pagina.

Teneinde de stijfheidsverhouding buis-grond te verdisconteren wordt net als bij de boven-


belasting een concentratiefactor in rekening gebracht.
Rioleringstechniek 24

r
ϕ
pv

Figuur 7, boven: principeschets van de verticale spanning op de buis.

VOSB 1963 VOSB 1963

H kl. 30 kl. 45 kl. 60 H kl. 30 kl. 45 kl. 60


(m) (kN/m2) (kN/m2) (kN/m2) (m) (kN/m2) (kN/m2) (kN/m2)

0,60 48,42 72,63 96,84 2,60 9,91 14,86 19,82


0,70 41,24 61,85 82,48 2,70 9,43 14,15 18,86
0,80 35,75 53,62 71,50 2,80 8,99 13,48 17,98
0,90 31,55 47,33 63,10 2,90 8,57 12,86 17,15
1,00 28,28 42,42 56,56 3,00 8,19 12,28 16,38

1,10 25,66 38,49 51,32 3,20 7,49 11,24 14,98


1,20 23,51 35,26 47,02 3,40 6,88 10,32 13,76
1,30 21,69 32,53 43,38 3,60 6,34 9,51 12,69
1,40 20,12 30,18 40,24 3,80 5,87 8,80 11,74
1,50 18,74 28,12 37,48 4,00 5,44 8,17 10,89

1,60 17,52 26,28 35,04 4,20 5,07 7,60 10,14


1,70 16,42 24,63 32,84 4,40 4,73 7,09 9,46
1,80 15,42 23,14 30,84 4,60 4,42 6,64 8,85
1,90 14,52 21,78 29,04 4,80 4,15 6,22 8,30
2,00 13,69 20,53 27,38 5,00 3,90 5,85 7,80

2,10 12,92 19,39 25,85


2,20 12,22 18,34 24,45
2,30 11,57 17,36 23,15
2,40 10,98 16,47 21,96
2,50 10,42 15,63 20,85

Tabel 6, boven: verkeersbelasting pV .


25 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

E1 H

E2 G a . Du

ΙΙ

E4

Figuur 8, boven: principeschets van gebied G en de laagscheidingen I en II .

De belasting op de buis ten gevolge van de verkeersbelasting (laststelsel):

- bovenbelasting met een belastingshoek van 180°


qVV = s . λVV . p (10)
- steundruk met een steunhoek 180°
qHV = s . λHV . p (11)
- extra steundruk met een steunhoek van 120° door ovalisatie van de buis
q*HV = K* . (qVV - qHV) (12)
hierin zijn:
s = stootcoëfficiënt;
λVV = concentratiefactor van de verkeersbelasting, zie 2.2.2.4 op pagina 26
λHV = concentratiefactor van de verkeersbelasting, zie 2.2.2.4 op pagina 26

De gemiddelde verticale spanning in het gebied G (zie figuur 8) wordt benaderd met:
(η . pV)boven + (η . pV)onder (13)
p= 2
Hierin zijn (η . pv)boven en (η . pv)onder de gemiddelde spanningen ter plaatse van de boven- en
onderkant van de buis, berekend volgens Boussinesq.

Voor de berekening van de gemiddelde spanning ten gevolge van de verkeersbelasting kan bij
benadering worden gesteld:

indien 0,60m < H < 1,25m: η = 0,92 + 0,07 . H - 0,17 . D . (1 - 0,8 . H)


indien 1,25m < H: η = 1,00

waarin:
H = gronddekking in meters
D = gemiddelde diameter van de buis in meters
Rioleringstechniek 26

Benaderingsformule voor λVV bij een starre buis: (λVV ≈ λVB)

 2.a  .  fo  .
11 1/2
H
1-
 1 + ν   m . a11 Du
λVVmax = 1,0 + (14)
 f1 + (1 + ν)  H
 1  . coth   2 . fo .
1/2
H + Du
1,0 + 2.
 f1 . a11   Du  m 2 . a11 . (1 + ν)

waarin:
a11 = a1 + 1,5 / m
a1 = a . (E1 / E2)
m = E 4 / E1
fo = 1,5
ν = 0,3
f1 = 4,0
Du = uitwendige diameter van de buis
E1, E2, E4 = rekenwaarden elasticiteitsmoduli
H = gronddekking in meters

2.2.2.4. Invloed van de stijfheid van de buis en ligging in een sleuf

De invloed van de flexibiliteit van de buis is voor een betonbuis in het algemeen gering. Al-
leen bij zeer stijve aanvullingen langs de buis zal vooral in grenstoestand II (‘bezwijken’) bij
een gewapende buis de invloed hiervan merkbaar worden.

De ringstijfheid is bij betonbuizen afhankelijk van de beschouwde grenstoestand (zie tabel 7).

buissoort grenstoestand ringstijfheid

ongewapende buis ongescheurde buis Sr = E . I / r3 = 0,67 . E . d3 / D3

gewapende buis grenstoestand I (scheuren) Sr = 0,50 . (0,67 . E . d3 / D3)


grenstoestand II (bezwijken) Sr = 0,25 . (0,67 . E . d3 / D3)

Tabel 7, boven: ringstijfheid bij de verschillende grenstoestanden.

Wordt de flexibiliteit van de buis meegenomen, dan wordt de concentratiefactor:


Vs1 . .
λVmax . Vs + λ (λVmax - 1)
1 - λo o
λV = (15)
V
Vs + s1 . (λVmax - 1)
1 - λo
27 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

waarin:
Vs = SR . a / (|c*v| . E2)
λ0 = 4 . K2 / (3 + K2)
Vs1 = (1 - K 2) / (1 - 1 / [4 . a 1])
a1 = a . E1 / E2
VRB = SR / (0,6 . ξ . E2) zie voor ξ figuur 9 op pagina 28.
K* = cH1 / (VRB - cH2)
c*V = cV1 + cV2 . K*

cH1, cV1, cV2 zijn invloedsgetallen waarmee de vervorming van de buis in rekening gebracht
wordt, zie de tabel hieronder.

Zowel voor de grondbelasting, de bovenbelasting als de verkeersbelasting (dus voor λVG, λVB
en λVV) dient bovenstaande formule ingevuld te worden.

2αk cV1 cV2 cH1 cH2

0 -0,116 0,064 0,110 -0,0658


30 -0,113 0,064 0,109 -0,0658
60 -0,105 0,064 0,103 -0,0658
90 -0,096 0,064 0,096 -0,0658
120 -0,089 0,064 0,089 -0,0658
180 -0,083 0,064 0,083 -0,0658

Tabel 8, boven: invloedsfactoren voor vervorming van de buis.

4 - λVG
λHG = .K (16)
2
3

4 - λVB
λHB = .K (17)
2
3
Voor de verkeersbelasting kan λHV als volgt berekend worden:

 4 - λVV 
λHV =  - α  . K2 (18)
 3 
waarin:
 H 
2
 5/2
 D + 0,5

- 0,25 
 u 
α=1- (19)
H 
5
+ 0,5
 Du 
Rioleringstechniek 28

SR
De factor ξ in VRB = B
0,6 . ξ . E2
3,5 B' Du B'
B' / Du = 0,25
3,0
0,50
E1
2,5
0,75
ξ

2,0
1,00
E3 E2 a . Du
1,5
1,50
1,0
2,00
ongeroerde
0,5 grond E4

0
0,02 0,04 0,1 0,2 0,4 1 2 4 6 10 20 40
E3
E2

Figuur 9, boven: de factor ξ hangt af van de verhouding tussen de grondparameters E3 en


E2 en de verhouding tussen de breedte van de buis en de breedte van de sleuf.

Reductie van de concentratiefactoren λVG en λVB indien de buis in een sleuf ligt en voldaan
wordt aan B / Du < 4:

λV -1 . B 4 - λV
λV = + (20)
3 Du 3
Voor beide concentratiefactoren dient bovenstaande formule te worden ingevuld.

2.2.2.5. Resterende belastingen

De belastingen uit eigen gewicht, vulling, inwendige en uitwendige druk zijn eenduidig te be-
palen. Deze zijn over het algemeen in het bestek vastgelegd.

De temperatuurbelasting, die tot een temperatuurgradiënt over de buiswand leidt, kan een we-
zenlijke invloed hebben op de krachtenwerking in deze buiswand. De temperatuur van het
medium mag in het algemeen de 35 °C niet overschrijden (lozingsverordening). Uitgaande
van een temperatuur in de grond van circa 15 °C zou gesteld kunnen worden dat de tempera-
tuurgradiënt over de wand circa 20 °C is. Dit is echter pertinent níet het geval. Ook in de
grond rond de buis is sprake van een warmte-afdracht en dientengevolge temperatuurverloop.
De werkelijke temperatuurgradiënt over de wanddikte van de buis zal dan ook in het alge-
meen te verwaarlozen zijn.

Bij afvoerleidingen van industriële gebouwen (bijvoorbeeld wasserijen) dient in voorkomende


gevallen wél rekening gehouden te worden met een zeer snelle toename van de inwendige
temperatuur. Hierdoor ontstaat een niet te verwaarlozen temperatuurgradiënt in de buiswand.
29 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

2.2.3. Respons van de buis

Met de respons van de buis wordt bedoeld de krachtenwerking die in de buis optreedt als ge-
volg van de bepaalde belastingen. Figuur 10 toont de punten die in de berekening worden be-
schouwd.

D
2 2

Figuur 10, boven: de punten welke in de berekening worden beschouwd.

De karakteristieke momenten en normaalkrachten volgen uit de onderstaande formules.

Grond-, boven- en verkeersbelasting

Mi = ci . (qV - qH) . D2 + c*Hi . q*H . D


Ni = ni . (qV - qH) . D - 0,5 . q H . D + n*Hi . q*H . D
(M1+M2) = cu . (q V - qH) . D2 + 0,097 . q*H . D2

Zie tabel 9 op de volgende pagina en figuur 11 hieronder.

qV-qH qV

D q*H
2 2

1
qH

2αk qO

Figuur 11, boven: de invloed van grond-, boven- en verkeersbelasting.


Rioleringstechniek 30

qV 2α c1 c2 c3 n1 n2 n3 cu

0 0,147 -0,077 0,075 -0,053 -0,500 0,053 0,195


30 0,117 -0,074 0,074 -0,049 -0,500 0,049 0,176
45 0,106 -0,073 0,073 -0,045 -0,500 0,045 0,167
60 0,094 -0,072 0,072 -0,040 -0,500 0,040 0,158
90 0,078 -0,070 0,068 -0,027 -0,500 0,027 0,144
120 0,069 -0,067 0,066 -0,014 -0,500 0,014 0,135
150 0.064 -0,064 0,063 -0,004 -0,500 0,004 0,128
180 0,063 -0,063 0,063 0 -0,500 0 0,126

qH cH1 cH2 cH3 nH1 nH2 nH3

-0,063 0,063 -0,063 -0,500 0,0 -0,500

q*H c*H1 c*H2 c*H3 n*H1 n*H2 n*H3

-0,045 0,052 -0,045 -0,289 0,0 -0,289

Tabel 9, boven: coëfficiënten voor de berekening van momenten, normaalkrachten en mo-


mentsommen ten gevolge van grond-, boven- of verkeersbelasting.

Eigen gewicht van de buis

Mi = ci eg . Qeg . D
Ni = ni eg . Qeg
(M1+M2) = ceg . Qeg . D

waarin:
Qeg = π . D . d . 24 kN/m (D en d in meters)

Zie tabel 10 hieronder en figuur 12 op de volgende pagina.

2αk c1eg c2eg c3eg n1eg n2eg n3eg ceg

0 0,119 -0,045 0,040 -0,080 -0,250 0,080 0,125


30 0,089 -0,044 0,040 -0,076 -0,250 0,076 0,109
45 0,077 -0,043 0,038 -0,072 -0,250 0,072 0,101
60 0,066 -0,041 0,036 -0,067 -0,250 0,067 0,092
90 0,051 -0,038 0,034 -0,053 -0,250 0,053 0,081
120 0,041 -0,035 0,030 -0,040 -0,250 0,040 0,071
150 0,036 -0,032 0,028 -0,030 -0,250 0,030 0,064
180 0,032 -0,030 0,027 -0,027 -0,250 0,027 0,060

Tabel 10, boven: coëfficiënten voor de berekening van momenten, normaalkrachten en mo-
mentsommen ten gevolge van het eigen gewicht van de buis.
31 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

2 2

2αk qO

Figuur 12, boven: de invloed van het eigen gewicht van de buis.

Vulling van de buis

Mi = ci vl . γvl . D2 . Di
Ni = ni vl . γvl . D . Di
(M1+M2) = cvl . γvl . D2 . Di

waarin:
γvl = 10 kN/m3

Zie tabel 11 hieronder en figuur 13 op de volgende pagina.

2αk c1Vl c2Vl c3Vl n1Vl n2Vl n3Vl cVl

0 0,094 -0,036 0,031 0,313 0,054 0,188 0,099


30 0,070 -0,035 0,031 0,315 0,054 0,185 0,086
45 0,062 -0,034 0,030 0,318 0,054 0,182 0,080
60 0,053 -0,033 0,029 0,323 0,054 0,177 0,074
90 0,040 -0,030 0,026 0,331 0,054 0,167 0,063
120 0,033 -0,028 0,024 0,344 0,054 0,156 0,057
150 0,029 -0,025 0,022 0,352 0,054 0,149 0,051
180 0,028 -0,025 0,022 0,354 0,054 0,146 0,050

Tabel 11, boven: coëfficiënten voor de berekening van momenten, normaalkrachten en mo-
mentsommen ten gevolge van de vulling van de buis.
Rioleringstechniek 32

γvl

2 2

2αk qO

Figuur 13, boven: de invloed van de vulling van de buis.

Inwendige en/of uitwendige druk

Mi =0
Ni = (pi . Di - pu . D u) / 2
(M1+M2) =0

Temperatuur
(αt . E) d2
Mi = ∆t . . .
2 (1 - ν) 6
Ni =0
(M1+M2) =0

waarin:
∆t = tbu - tbi temperatuurgradiënt over de buiswand
αt = 12 . 10-6 °C -1 lineaire uitzettingscoëfficiënt voor beton
ν ≈ 0,3 dwarscontractiecoëfficiënt
E = elasticiteitsmodulus beton

De grenstoestanden waarin de buizen beoordeeld moeten worden zijn:

- voor ongewapende buizen:


• grenstoestand I: het overschrijden van de buigtreksterkte
- voor gewapende buizen:
• grenstoestand I: het overschrijden van de toelaatbare scheurwijdte
• grenstoestand II: bezwijken van de buis

ONGEWAPENDE BETONNEN BUIZEN

Toetsing in grenstoestand I, bezwijken ten gevolge van overschrijding van de buigtreksterkte:


zie tabel 12 en tabel 13.
33 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

rangorde
belasting 1e 2e 3e t/m 6e

grond, verkeer, eigen gewicht van de buis, vulling 1,25 1,10 1,05
pi, pu, temperatuur 1,30 1,15 1,15

Tabel 12, boven: de partiële (belasting-)factoren γj .

veiligheidsklasse γm

1 1,10
2 1,30
3 1,60

Tabel 13, boven: de correctiecoëfficiënt met betrekking tot de karakteristieke sterkte (ma-
teriaalfactor) γm voor de verschillende veiligheidsklassen.

GEWAPENDE BETONNEN BUIZEN

Toetsing in grenstoestand I, scheurwijdte, zie tabel 14.


belasting γs

grond, eigen gewicht van de buis, vulling, pi, pu, temperatuur 1,00
verkeer 1,00 - 0,3 . (M*verk / M*tot)

Tabel 14, boven: de partiële (belasting-)factoren γj.

Toetsing in grenstoestand II, bezwijken, zie tabel 15


rangorde

belasting 1e 2e t/m 6e

grond, verkeer, eigen gewicht van de buis, vulling 1,25 1,15


pi, pu, temperatuur 1,30 1,20

Tabel 15, boven: de partiële (belastings-)factoren γj.

veiligheidsklasse γm

1 1,10
2 1,30
3 1,60

Tabel 16, boven: de correctiecoëfficiënt met betrekking tot de karakteristieke sterkte (ma-
teriaalfactor) γm voor de verschillende veiligheidsklassen.
Rioleringstechniek 34

2.2.4. Beoordelingscriteria

De optredende respons (krachtenwerking) in de verschillende grenstoestanden moet worden


getoetst aan de capaciteit van de betonnen buisconstructie.

De beoordelingscriteria bij ongewapende en gewapende betonnen buizen zijn:

ONGEWAPENDE BETONNEN BUIS

3
νd . σ*r 6 . M*ij . 10
− Σγj . 
N*ij 
+η. ≤0 (21)
γm  d
2
d 
waarin:
νd . σ*r = 6 N/mm2
η = 2,1
d = nominale wanddikte van de buis [mm]
M*ij = representatief moment per belasting [kNm/m]
N*ij = representatieve normaalkracht per belasting [kN/m]

GEWAPENDE BETONNEN BUIS

Beoordelingscriterium op buigend moment in grenstoestand II:


(M*1u + M*2u)
γm
− Σγj . (M1 + M2)*j ≤ 0 (22)

Figuur 14, boven: bezwijken op buiging.

De berekening van de capaciteit van de wapening dient volgens NEN 3880 te worden uitge-
voerd omdat de formules in CUR 122 niet helemaal aansluiten op NEN 6720. Per snede kan
deze als volgt worden berekend:
35 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

Bij gegeven:
Aa [mm2/m]
fa [N/mm2] (meestal 500)
f’ck [N/mm2]
d [mm] nominale wanddikte
c [mm] dekking op de beschouwde ringwapening

volgt:
h = d - c - 0,5 . φk
f’b = 0,8 . f’ck
Na = Aa . fa [N/m]
xu = Na / (0,643 . f’b . 1.000) [mm]
waarbij xu moet voldoen aan:
xu < h / (1 + fa / 500)
Wordt hieraan niet voldaan, dan is bijvoorbeeld drukwapening noodzakelijk
(denk aan de toepassing van een dubbele wapeningskorf).
z = h - 0,355 . xu [mm]
Mu = Na . z . 10-6 [kNm/m]

Beoordelingscriterium van de dwarskracht in grenstoestand II:

0,074 . (4,4 + 2,5 . ωo) . fd . f 'ck


fc . fN . Td ≤ (23)
h  Md +1 . γ
Td . h  m

waarin:
Md = Σγj . M*ij
Td = Σγj . T*ij
fc = 1 + (Md . h) / (|Md| . D) =1+h/D
ωo = wapeningspercentage in doorsnede, waarbij maximaal in rekening mag
worden gebracht: ωo max = 2%
f’ck = karakteristieke kubusdruksterkte van beton
fd = 0,8 + 40,6 / h; fd max = 1,25 (h in mm)
h = nuttige hoogte van de betondoorsnede

0,25 +  N. d 
2
Nd +
fN = 0,5 + (24)
6 .Td  6 Td

met Nd = Σγj · N*ij

Voor Md / (Td . h) geen grotere waarde dan 3 nemen. Een conservatieve beschouwing is om uit
te gaan van de maximale dwarskracht T(αk) en de verhouding Md / (Td . h) aan 3,0 gelijk te
stellen. Hieruit volgt een ondergrens voor de op te nemen dwarskracht.

De maximale dwarskracht kan als volgt bepaald worden:


Rioleringstechniek 36

Qeg . .
T(αk) ≈ q*o . r . sin αk . cos αk + N*1 . sin αk − r sin αk . cos αk
2.π.r
(25)
 pi . Di pu . Du γvl . Di2 .
- − + sin αk
 2 2 2 
waarin:
r = D / 2 [m]
ακ = (2 αk) / 2
rekenwaarde oplegdruk:
π. 2
(qV - qH) Qeg Di γvl .
q*o = + + 4 (26)
sin αk 2 . r .sin αk 2 . r .sin αk

qV, qH = rekenwaarden van de verticale en horizontale belastingen ten gevolge van


grond, bovenbelasting en verkeer.

Indien gewenst is een minder conservatieve benadering mogelijk, zie CUR 122.

αk

pi + γvl . Di - pu

T(αk)

N(αk)

M(αk)
N*1
Qeg
M*1
2. π.r
q*o

Figuur 15, boven: belasting en inwendige krachten in de voet van de buis.

Beoordelingscriterium van de radiale trek in grenstoestand II:

3
Md . 10 + 0,45 . Nd . h 1,2 . 0,074 . f ' ck
≤ (27)
h . rs γm
waarin:
Md = rekenwaarde van de momentensom in het beschouwde punt [kNm/m]
Nd = rekenwaarde van de som van de normaalkrachten in het beschouwde punt
[kN/m]
37 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

rs = 0,5 . (Di + 2 . c) [mm]


c = betondekking op de beschouwde ringwapening [mm]
h = nuttige hoogte [mm]

Md Md
Nd Nd

betonstaal

Figuur 16, boven: radiale trekspanningen ten gevolge van buigingsdruk waardoor de
wapening mogelijk de betondekking los kan trekken.

Dit beoordelingscriterium is alleen van toepassing voor de binnenste wapeningskorf en hoeft


in het algemeen alleen maar in punt 1 (voet van de buis) uitgevoerd te worden.

Beoordelingscriterium van de scheurwijdte in grenstoestand I:

Onderstaande formule is gebaseerd op kruinbelastingsproeven. In CUR 122 wordt voor de


berekening van de scheurwijdte hieraan de voorkeur gegeven (dit is formule 29 in CUR 122!).

1 . 6
0,6 . d π.D (k . M*1 + M*3) . 10
w* = . . 3 ≤ 0,20 mm (28)
D 3.E.I 1
0,56 + 0,30 . i
2
k −
Di0 9

waarin:
M*1, M*3 = representatieve momenten in punt 1 en 3 [kNm/m]
d = nominale dikte van de wand [mm]
D = gemiddelde diameter [mm]
Di = inwendige diameter [mm]
Di0 = 1.100 mm -; referentiediameter
E = 3,0 . 104 N/mm2; vaste elasticiteitsmodulus van beton
I = d3 . 1.000/12; traagheidsmoment [mm4/m]
h = nuttige hoogte [mm]
Aa = wapeningsdoorsnede [mm2/m]
c = dekking op de beschouwde staaf (ringwapening) [mm]
φk = kenmiddellijn van de (ring-)wapeningsstaaf [mm]
ωo = wapeningspercentage in de beschouwde doorsnede [%]

0,5 . d . 0,9 . h . Aa π.D


k =1+ . . 105 [N/mm2] (29)
 2,5 . φk  3.E.I
0,8 . 2 . c +
 ωo 
Rioleringstechniek 38

2.2.5. Voorbeeld van een ongewapende buis

- buis Ø 800 millimeter, wanddikte 100 millimeter


- gronddekking op de kruin H = 2,50 meter
- verkeersklasse 45 volgens de VOSB 1963, s = 1,3
- veiligheidsklasse 2
- niet samenhangende grond
- de sleufvulling laagsgewijs verdicht, zonder controle achteraf: uitvoeringsmethode 1
- de buis wordt in een sleuf gelegd: B = 0,6 + 2,15 . 1,00 = 2,75 m (sleufhelling ≈ 60°)
- geen silowerking
- grondwater beneden de buis
- temperatuurgradiënt ∆t = 0
- inwendige druk pi = 0

UITGANGSPUNTEN VAN DE BEREKENING

- karakteristieke opleghoek 2αk = 30°; a = 0,9


- K2 = 0,35
- elasticiteitsmoduli en onzekerheidsfactoren van de omringende grond:
E1 = 16 a1 = 1,1
E2 = 16 a2 = 0,9
E3 = 20 a3 = 0,9
E4 = 30 a4 = 1,1

- beton: νd . σ*r = 6 N/mm2


E’b = 30.000 N/mm2

In hoofdstuk 3 blijkt uit de eerste staafgrafiek, die gebaseerd is op bovenstaande uitgangs-


punten, dat de buis met Ø 800 millimeter ongewapend kan worden uitgevoerd. In de onder-
staande berekening wordt dit aangetoond.

BEREKENING

Di = 800 mm; d = 100 mm; Du = 1.000 mm; D = 900 mm;

Rekenwaarden van de elasticiteitsmoduli:

E1 = 1,1 . 16 = 17,6 N/mm 2


E2 = 0,9 . 16 = 14,4 N/mm 2
E3 = 0,9 . 20 = 18,0 N/mm 2
E4 = 1,1 . 30 = 33,0 N/mm 2

Belastingen:

Concentratiefactor voor de grondbelasting volgens formule (4):


a1 = 0,9 . 17,6 / 14,4 = 1,10
39 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

2,5
1,10 .
1,0
λVGmax = 1,0 + = 1,30
17,6  17,6  . 2,5
4,0 + 2,4 . + 0,55 + 1,88 .
33,0  33,0  1,0

Concentratiefactor voor de verkeersbelasting volgens formule (8):


m = 33,0 / 17,6 = 1,88
a11 = 1,10 + 1,5 / 1,88 = 1,90

 2 . 1,90  . 
1/2
1,5  . 2,5
1-
 1 + 0,3   1,88 . 1,90  1,0
λVVmax = 1,0 +
 4,0 + (1 + 0,3) 2,5
 1  . coth 
1/2
 2 . 1,5 . 1,0
1,0 + 2 . 2,5 +
4,0 . 1,90  1,0  1,88 2 . 1,90 . (1 + 0,3)

1,71 . 0,58 . 1,58


λVVmax = 1,0 + = 1,60
1,0 + 0,36 . 1,30 + 1,60 . 0,71

De gemiddelde verkeersbelasting is:


laag I: H = 2,5 m p v = 15,63 kN/m2 η = 1,0
laag II: H = 3,4 m pv = 10,32 kN/m2 η = 1,0

p = (1,0 . 15,63 + 1,0 . 10,32) / 2 = 12,98 kN/m2

Invloed van de buigstijfheid van de buis volgens formule (15):

De buis is ongescheurd:
SR = 0,67 . 30.000 . 1003 / 9003 = 27,57 N/mm2
B’ ≈ 0,30 m B’/Du = 0,30
E3 / E2 = 18,0 / 14,4 = 1,25 dus ξ ≈ 1,0
VRB = 27,57 / (0,6 . 1,0 . 14,4) = 3,19
2αk = 30°: cV1 = -0,113 cV2 = 0,064
cH1 = 0,103 cH2 = -0,0658
K* = 0,103 / (3,19 + 0,0658) = 0,03
c*V = -0,113 + 0,064 . 0,03 = -0,11
Vs = (27,57 . 0,9) / (0,11 . 14,4) = 15,66
λo = 4 . 0,35 / (3 + 0,35) = 0,42
Vs1 = (1 - 0,35) / [1 - 1 / (4 . 1,10)] = 0,84
Rioleringstechniek 40

0,84 .
1,30 . 15,66 + 0,42 . (1,30 − 1)
1 − 0,42
λVG = = 1,28
0,84 .
15,66 + (1,30 − 1)
1 − 0,42

0,84 .
1,60 . 15,66 + 0,42 . (1,60 − 1)
1 − 0,42
λVV = = 1,54
0,84 .
15,66 + (1,60 − 1)
1 − 0,42

Volgens formule (16) is:


4 - 1,28
λHG = . 0,35 = 0,32
3
Voor verkeersbelasting is dit volgens formule (19) en (18):

5/2
 2,5 
2

 1,0 + 0,5 - 0,25
 
α=1- 5
= 0,07
 2,5 
+ 0,5
 1,0 

 4 - 1,54 
λHV =  - 0,07 . 0,35 = 0,26
 3 

Invloed van de sleufbreedte volgens formule (20):


B = 2,75 m
1,28 -1. 2,75 4 - 1,28
λVG = + = 1,16
3 1,00 3

Te rekenen met:
λVG = 1,16 λHG = 0,32
λVV = 1,54 λHV = 0,26

K* = 0,03

Hieruit volgen de belastingen:

Grond
qVG = 1,16 . 1,00 . 18 . 2,5 = 52,2 kN/m2
41 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

qHG = 0,32 . 1,00 . 18 . 2,5 = 14,4 kN/m2


q*HG = 0,03 . (52,2 - 14,4) = 1,13 kN/m2

Verkeer
qVV = 1,3 . 1,54 . 12,98 = 25,99 kN/m2
qHV = 1,3 . 0,26 . 12,98 = 4,39 kN/m2
q*HV = 0,03 . (25,99 - 4,39) = 0,65 kN/m2

Respons ofwel inwendige krachtenwerking in de buis (punt 1 (voet van de buis) is maatge-
vend):

Grondbelasting
M1 = 0,117 . (52,2 - 14,4) . 0,92 - 0,045 . 1,13 . 0,92 = 3,54 kNm/m
N1 = -0,049 . (52,2 - 14,4) . 0,9 - 0,5 . 14,4 . 0,9
- 0,289 . 1,13 . 0,9 = -8,44 kN/m

Verkeersbelasting
M1 = 0,117 . (25,99 - 4,39) . 0,92 - 0,045 . 0,65 . 0,92 = 2,02 kNm/m
N1 = -0,049 . (25,99 - 4,39) . 0,9 - 0,5 . 4,39 . 0,9
- 0,289 . 0,65 . 0,9 = -3,10 kN/m

Eigen gewicht van de buis


Qeg = π . 0,9 . 0,1 . 24 = 6,8 kN/m
M1 = 0,089 . 6,8 . 0,9 = 0,54 kNm/m
N1 = -0,076 . 6,8 = -0,52 kN/m

Vulling van de buis:


M1 = 0,070 . 10 . 0,92 . 0,80 = 0,45 kNm/m
N1 = 0,315 . 10 . 0,9 . 0,80 = 2,27 kN/m

M N σ rangorde γ γ . σ N/mm2

grond 3,54 -8,44 1,95 1 1,25 2,44


verkeer 2,02 -3,10 1,15 2 1,10 1,27
eigen gewicht 0,54 -0,52 0,31 4 1,05 0,33
vulling 0,45 +2,27 0,32 3 1,05 0,33

Σ (γj . σj) 4,37

Tabel 17, boven: berekening van de spanningen volgens formule (21) en rangorde.
BEOORDELINGSCRITERIUM:

νd . σ* / γm - Σ(γj . σj) > 0


6,0 / 1,3 - 4,37 = 0,25 > 0
Rioleringstechniek 42

Bij de gangbare programma’s wordt dit ook wel als volgt gepresenteerd:

1,3 . 4,37 < 6,00

De ongewapende buis met Ø 800 millimeter voldoet dus bij deze uitgangspunten.

2.2.6. Voorbeeld van een gewapende buis

- buis Ø 800 millimeter, wanddikte 100 millimeter


- gronddekking op de kruin H = 4,00 meter
- verkeersklasse 45 volgens de VOSB 1963, s = 1,3
- veiligheidsklasse 2
- niet samenhangende grond
- de sleufvulling is laagsgewijs verdicht, zonder controle achteraf: uitvoeringsmethode 1
- de buis wordt in een sleuf gelegd: B = 0,6 + 2,15 . 1,00 = 2,75 m (sleufhelling ≈ 60°)
- geen silowerking
- grondwater beneden de buis
- temperatuurgradiënt ∆t = 0
- inwendige druk pi = 0

UITGANGSPUNTEN VAN DE BEREKENING

- karakteristieke opleghoek 2αk = 30°; a = 0,9


- K2 = 0,35
- elasticiteitsmoduli en onzekerheidsfactoren van de omringende grond:
E1 = 16 a1 = 1,1
E2 = 16 a2 = 0,9
E3 = 20 a3 = 0,9
E4 = 30 a4 = 1,1

- beton: sterkteklasse B45: f’ck = 45 N/mm2


E’b = 30.000 N/mm2

- In hoofdstuk 3 blijkt uit de eerste staafgrafiek, die gebaseerd is op bovenstaande uitgangs-


punten, dat de buis met Ø 800 millimeter gewapend moet worden uitgevoerd. Deze wape-
ning kan bijvoorbeeld zijn:
- ringwapening in het hart van de wand: Ø 8-80 millimeter, FeB 500 (‘klasse 135’)
- dekking (100 - 8) / 2 = 46 mm

BEREKENING

Di = 800 mm; d = 100 mm; Du = 1.000 mm; D = 900 mm;


43 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

Rekenwaarden van de elasticiteitsmoduli

E1 = 1,1 . 16 = 17,6 N/mm2


E2 = 0,9 . 16 = 14,4 N/mm2
E3 = 0,9 . 20 = 18,0 N/mm2
E4 = 1,1 . 30 = 33,0 N/mm2

Belastingen

Concentratiefactor voor de grondbelasting volgens formule (4):


a1 = 0,9 . 17,6 / 14,4 = 1,10
4,0
1,10 .
1,0
λVGmax = 1,0 + = 1,38
17,6  17,6  . 4,0
4,0 + 2,4 . + 0,55 + 1,88 .
33,0  33,0  1,0

Concentratiefactor voor de verkeersbelasting volgens formule (8):


m = 33,0 / 17,6 = 1,88
a11 = 1,10 + 1,5 / 1,88 = 1,90

 2 . 1,90  . 
1/2
1,5  . 4,0
1-
 1 + 0,3   1,88 . 1,90  1,0
λVVmax = 1,0 +
 4,0 + (1 + 0,3) 4,0
 1  . coth 
1/2
 2 . 1,5 . 1,0
1,0 + 2 . 4,0 +
4,0 . 1,90  1,0  1,88 2 . 1,90 . (1 + 0,3)

1,71 . 0,58 . 2,00


λVVmax = 1,0 + = 1,67
1,0 + 0,36 . 1,50 + 1,60 . 0,90

De gemiddelde verkeersbelasting is:

laag I: H = 4,0 m pv = 8,17 kN/m2 η = 1,0


laag II: H = 4,9 m pv = 6,05 kN/m2 η = 1,0

p = (1,0 . 8,17 + 1,0 . 6,05) / 2 = 7,11 kN/m2

Invloed van de buigstijfheid van de buis volgens formule (15):

Grenstoestand I: (gescheurd)
SR = 0,5 . 0,67 . 30.000 . 1003 / 9003 = 13,78 N/mm2
B’ ≈ 0,30 m B’/Du = 0,30
Rioleringstechniek 44

E3/E2 =18,0 / 14,4 = 1,25 dus ξ ≈ 1,0


VRB = 13,78 / (0,6 . 1,0 . 14,4) = 1,60
2αk = 30°: cV1 = -0,113 cV2 = 0,064
cH1 = 0,103 cH2 = -0,0658
K* = 0,103 / (1,60 + 0,0658) = 0,06
c*V = -0,113 + 0,064 . 0,06 = -0,10
Vs = (13,78 . 0,9) / (0,10 . 14,4) = 7,8
λo = 4 . 0,35 / (3 + 0,35) = 0,42
Vs1 = (1 - 0,35) / [1 - 1/(4 . 1,10)] = 0,84
0,84 .
1,38 . 7,8 + 0,42 . (1,38 − 1)
1 − 0,42
λVG = = 1,32
0,84 .
7,8 + (1,38 − 1)
1 − 0,42

0,84 .
1,67 . 7,8 + 0,42 . (1,67 − 1)
1 − 0,42
λVV = = 1,53
0,84 .
7,8 + (1,67 − 1)
1 − 0,42

Volgens formule (16) is:


4 - 1,32
λHG = . 0,35 = 0,31
3

Voor de verkeersbelasting is dit volgens formule (19) en (18):


5/2
 4,0 
2

 1,0 + 0,5 - 0,25
  
α=1- 5
= 0,03
 4,0 
+ 0,5
 1,0 

 4 - 1,53 
λHV =  - 0,03 . 0,35 = 0,28
 3 

Invloed van de sleufbreedte volgens formule (20):


B = 2,75 m
1,32 -1. 2,75 4 - 1,32
λVG = + = 1,19
3 1,00 3
45 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

Grenstoestand II: (bezwijken)


SR = 0,25 . 0,67 . 30.000 . 1003 / 9003 = 6,89 N/mm2
Op dezelfde manier verwerkt in de formules als bij grenstoestand I leidt dit tot de volgende
concentratiefactoren:
λVG = 1,15 λHG = 0,32
λVV = 1,42 λHV = 0,29

grenstoestand I grenstoestand II

λVG 1,19 1,15


λHG 0,31 0,32

λVV 1,53 1,42


λHV 0,28 0,29

K* 0,06 0,12

Tabel 18, boven: de in rekening te brengen concentratiefactoren.

Hieruit volgen de belastingen

Grond
Grenstoestand I
qVG = 1,19 . 1,00 . 18 . 4,0 = 85,68 kN/m2
qHG = 0,31 . 1,00 . 18 . 4,0 = 22,32 kN/m2
q*HG = 0,06 . (85,68 - 22,32) = 3,80 kN/m2

Grenstoestand II
qVG = 1,15 . 1,00 . 18 . 4,0 = 82,80 kN/m2
qHG = 0,32 . 1,00 . 18 . 4,0 = 23,04 kN/m2
q*HG = 0,12 . (82,80 - 23,04) = 7,17 kN/m2

Verkeer
Grenstoestand I
qVV = 1,3 . 1,53 . 7,11 = 14,14 kN/m2
qHV = 1,3 . 0,28 . 7,11 = 2,59 kN/m2
q*HV = 0,06 . (14,14 - 2,59) = 0,69 kN/m2

Grenstoestand II
qVV = 1,3 . 1,42 . 7,11 = 13,13 kN/m2
qHV = 1,3 . 0,29 . 7,11 = 2,68 kN/m2
q*HV = 0,12 . (13,13 - 2,68) = 1,25 kN/m2
Rioleringstechniek 46

Respons ofwel inwendige krachtenwerking in de buis

Grondbelasting
grenstoestand I
M1 = 0,117 . (85,68 - 22,32) . 0,92 - 0,045 . 3,80 . 0,92 = 5,87 kNm/m
M3 = 0,074 . (85,68 - 22,32) . 0,92 - 0,045 . 3,80 . 0,92 = 3,66 kNm/m
(M1+M2) = 0,176 . (85,68 - 22,32) . 0,92 - 0,097 . 3,80 . 0,92 = 8,72 kNm/m
N1 = -0,049 . (85,68 - 22,32) . 0,9 - 0,5 . 22,32 . 0,9
-0,289 . 3,80 . 0,9 = -13,83 kN/m

grenstoestand II
M1 = 0,117 . (82,80 - 23,04) . 0,92 - 0,045 . 7,17 . 0,92 = 5,40 kNm/m
M3 = 0,074 . (82,80 - 23,04) . 0,92 - 0,045 . 7,17 . 0,92 = 3,32 kNm/m
(M1+M2) = 0,176 . (82,80 - 23,04) . 0,92 - 0,097 . 7,17 . 0,92 = 7,96 kNm/m
N1 = -0,049 . (82,80 - 23,04) . 0,9 - 0,5 . 23,04 . 0,9
-0,289 . 7,17 . 0,9 = -14,87 kN/m

Verkeersbelasting
grenstoestand I
M1 = 0,117 . (14,14 - 2,59) . 0,92 - 0,045 . 0,69 . 0,92 = 1,07 kNm/m
M3 = 0,074 . (14,14 - 2,59) . 0,92 - 0,045 . 0,69 . 0,92 = 0,67 kNm/m
(M1+M2) = 0,176 . (14,14 - 2,59) . 0,92 - 0,097 . 0,69 . 0,92 = 1,59 kNm/m
N1 = -0,049 . (14,14 - 2,59) . 0,9 - 0,5 . 2,59 . 0,9
-0,289 . 0,69 . 0,9 = -1,85 kN/m

grenstoestand II
M1 = 0,117 . (13,13 - 2,68) . 0,92 - 0,045 . 1,25 . 0,92 = 0,94 kNm/m
M3 = 0,074 . (13,13 - 2,68) . 0,92 - 0,045 . 1,25 . 0,92 = 0,58 kNm/m
(M1+M2) = 0,176 . (13,13 - 2,68) . 0,92 - 0,097 . 1,25 . 0,92 = 1,39 kNm/m
N1 = -0,049 . (13,13 - 2,68) . 0,9 - 0,5 . 2,68 . 0,9
-0,289 . 1,25 . 0,9 = -1,99 kN/m

Eigen gewicht van de buis


grenstoestand I en II
Qeg = π . 0,9 . 0,1 . 24 = 6,8 kN/m
M1 = 0,089 . 6,8 . 0,9 = 0,54 kNm/m
M3 = 0,040 . 6,8 . 0,9 = 0,24 kNm/m
(M1+M2) = 0,109 . 6,8 . 0,9 = 0,67 kNm/m
N1 = -0,076 . 6,8 = -0,52 kN/m

Vulling van de buis


grenstoestand I en II
M1 = 0,070 . 10 . 0,92 . 0,80 = 0,45 kNm/m
M3 = 0,031 . 10 . 0,92 . 0,80 = 0,20 kNm/m
(M1 + M2) = 0,086 . 10 . 0,92 . 0,80 = 0,56 kNm/m
N1 = 0,315 . 10 . 0,9 . 0,80 = 2,27 kN/m
47 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

M*1 N*1 M*3 γ

grond 5,87 -13,83 3,66 1,00


verkeer 1,07 - 1,85 0,67 0,96
eigen gewicht 0,54 - 0,52 0,24 1,00
vulling 0,45 + 2,27 0,20 1,00

7,93

γverkeer = 1,0 _ 0,3 . (1,07 / 7,93) = 0,96

Tabel 19, boven: overzicht van de representatieve krachten in grenstoestand I.

M*1 N*1 (M 1 + M2)* rangorde γ

grond 5,40 -14,87 7,96 1 1,25


verkeer 0,94 - 1,99 1,39 2 1,15
eigen gewicht 0,54 - 0,52 0,67 3 1,15
vulling 0,45 + 2,27 0,56 4 1,15

Tabel 20, boven: overzicht van de representatieve krachten in grenstoestand II.

CRITERIUM VOOR HET BEZWIJKEN OP BUIGEND MOMENT VOLGENS FORMULE (22)

Respons:
Σγj . (M1 + M2)*j = 1,25 . 7,96 + 1,15 . (1,39 + 0,67 + 0,56) = 12,96 kNm/m

De berekening van de capaciteit van de wapening dient te gebeuren met NEN 3880, omdat de
formules in CUR 122 niet helemaal aansluiten op NEN 6720.

Capaciteit van de wapening per snede (1 en 2):


Aa = 625 mm2/m; fa = 500 N/mm2
beton B45: f’ck = 45 N/mm2 f’b = 0,8 . 45 = 36 N/mm2
Na = Aa f a = 625 . 500
. = 312.500 N/m
xu = Na / (0,643 . f’b . 1.000)
= 312.500 / (0,643 . 36 . 1.000) = 13,5 mm
z = 50 - 0,355 . 13,5 = 45,2 mm
Mu = 312.500 . 45,2 . 10-6 = 14,13 kNm/m

Capaciteit van de buis:


(M1u + M2u) / 1,3 = (14,13 + 14,13) / 1,3 = 21,7 kNm/m > 12,96

De buis voldoet dus aan dit criterium.


Rioleringstechniek 48

CRITERIUM VOOR HET BEZWIJKEN OP DWARSKRACHT VOLGENS FORMULE (23):

M*1 = 1,25 . 5,40 + 1,15 . (0,94 + 0,54 + 0,45) = 8,97 kNm/m


N*1 = 1,25 . (-14,87) + 1,15 . (-1,99 - 0,52 + 2,27) = -18,86 kN/m

qV = 1,25 . 82,80 + 1,15 . 13,13 = 118,6 kN/m 2


qH = 1,25 . 23,04 + 1,15 . 2,68 = 31,9 kN/m 2

Berekening q*o volgens formule (26):

π
1,15 . 6,8 1,15 . 10 . . 0,8
2
(118,6 - 31,9)
q*o = + + 4 = 393,4 kN/m2
sin (15) . .
2 0,45 sin (15) . .
2 0,45 sin (15)

T(αk) = 393,4 . 0,45 . sin15 . cos15 - 18,86 . sin15


- 0,45 . sin15 . cos15 . 1,15 . 6,8 / (2 . π . 0,45)
- 0,5 . 1,15 . 10 . 0,82 . sin15 = 38,11 kN/m

fc = 1 + 46 / 900 = 1,05
fd = 0,8 + 40,6 / 46 = 1,68 > 1,25 fd = 1,25

-18,86 2

fN = 0,5 + + 0,25 +  -18,86  = 0,92


6 .38,11  6 .38,11

ωo = 625 . 100 / (46 . 1.000) = 1,36 %

In formule (23) leidt dit tot:

0,074 . (4,4 + 2,5 . 1,36) . 1,25 . 45


1,05 . 0,92 . 38,11 ≤
46 (3 + 1) . 1,3

0,80 < 0,93

De buis voldoet aan dit criterium.

CRITERIUM VOOR HET BEZWIJKEN OP RADIALE TREK VOLGENS FORMULE (27)

Md = 1,25 . 5,40 + 1,15 . (0,94 + 0,54 + 0,45) = 8,97 kNm/m


Nd = 1,25 . (-14,87) + 1,15 . (-1,99 - 0,52 + 2,27) = -18,86 kN/m
h = 50 mm
rs = (800 + 2 . 46) / 2 = 446 mm
f’ck = 45 N/mm2
49 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

8,97 . 103 + 0,45 . (-18,86) . 50 1,2 . 0,074 . 45



50 . 446 1,3

0,38 < 0,46

De buis voldoet aan dit criterium.

CRITERIUM VOOR SCHEURWIJDTE VOLGENS FORMULE (28)

M*1 = 1,00 . (5,87 + 0,54 + 0,45) + 0,96 . 1,07 = 7,89 kNm/m


M*3 = 1,00 . (3,66 + 0,24 + 0,20) + 0,96 . 0,67 = 4,74 kNm/m

Di = 800 mm
D = 900 mm
Dio = 1.100 mm
d = 100 mm
h = 50 mm
I = 1003 . 1.000 / 12 = 83,3 . 10 6 mm4/m
E = 30.000 N/mm2
c = 46 mm φk = 8 mm
Aa = 625 mm2/m ωo = 625 . 100 / (50 . 1.000) = 1,25 %

0,5 . 100 . 0,9 . 50 . 625 π . 900


k =1+ . . 105 = 1,61 N/mm2
2,5 . 8 3 . 30.000 . 83,3 . 10
6

0,8 . 2 . 46 +
 1,25 
1.
(1,61 . 7,89 + 4,74) . 10
6

0,6 . 100 π . 900 3


w* = . .
800 3 . 30.000 . 83,3 .10
6
. 1
0,56 + 0,30 1,612 −
1.100 9

= 0,17 mm < 0,20

De buis voldoet aan dit criterium.

De buis voldoet in alle grenstoestanden aan de gestelde beoordelingscriteria.


51 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

HOOFDSTUK 3: TOEPASSINGSGEBIED VAN ONGEWAPENDE EN GEWA-


PENDE BETONNEN BUIZEN

Voor bodemsituaties zoals die in Nederland voorkomen, zijn onderstaande staafgrafieken een
goed hulpmiddel om te bepalen of ongewapende dan wel gewapende betonnen buizen moeten
worden toegepast.

Analoog aan het CUR-rapport 122 wordt onderscheid gemaakt naar drie grondsoorten:

- grondsoort 1: niet of weinig samenhangende grond


- grondsoort 2: samenhangende menggrond
- grondsoort 3: samenhangende grond.

Uitgangspunten

Uitgangspunt is het gebruikelijke leidingsysteem waarbij de buizen in een sleuf worden ge-
legd. Voor “buizen in ophoging” en “buizen op paalfundering” gelden de staafgrafieken niet.

Voor de sleufbreedte wordt uitgegaan van figuur 17 en de formule:

B = 0,6 + 2,15 Du [m’]

E1 60°

E3 E2 2αk a . Du

0,30 Du 0,30

E4

Figuur 17, boven: parameters van een sleuf.

Bij de staafgrafieken zijn de te onderscheiden uitgangspunten vermeld.


Rioleringstechniek 52

Sleufaanvulling

Bij de grondsoorten 1 en 2 wordt uitgegaan van een sleufaanvulling met uitgekomen grond
met een goede verdichting. Bij grondsoort 3 wordt uitgegaan van een sleufaanvulling met
zand teneinde een goede verdichting van de grond naast de buis te verkrijgen. Boven de bui-
zen mag dan weer met uitgekomen grond worden gewerkt.

Gronddekking van minder dan 0,75 meter

Bij gronddekkingen van minder dan 0,75 meter en bij afwijkende parameters dient advies te
worden ingewonnen bij de fabrikant van de betrokken buizen.

Grijs overgangsgebied in de staafgrafieken

Voor het grijze overgangsgebied in de staafgrafieken kan men:


- ongewapende buizen toepassen bij bewerkte sleufbodems of
- gewapende buizen toepassen bij niet-bewerkte sleufbodems.

Als uitgangspunt voor de ongewapende en gewapende betonbuizen zijn de gegevens uit NEN
7126 gehanteerd.
53 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

Figuur 18, onder: toepassingsgebied bij grondsoort 1: niet of weinig samenhangende grond.
v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45
v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0
5,00

4,00

3,00

2,00
Gronddekking op de buis

1,00

0,00
Ø 300 Ø 400 Ø 500 Ø 600 Ø 700 Ø 800 Ø 900 Ø 1000 Ø 1250 Ø 1500
w = 55 w = 55 w = 65 w = 80 w = 90 w = 100 w = 110 w = 120 w = 140 w = 170
ongewapende buizen overgangsgebied gewapende buizen

Beddingshoeken Di < 400 400 < Di < 700 Di > 700

niet bewerkte sleuf 2αk = 35° 2αk = 30° 2αk = 30°


bewerkte sleuf 2αk = 45° 2αk = 40° 2αk = 35°

E1 = 16 N/mm2 a1 = 1,1 Sleufhelling 60°, volumegewicht grond 18 kN/m3,


E2 = 16 N/mm2 a2 = 0,9 hoek inwendige wrijving 30°, K2 = 0,35; aanvulling
E3 = 20 N/mm2 a3 = 0,9 verdicht, geen silowerking, grondwaterstand beneden
E4 = 30 N/mm2 a4 = 1,1 de buis, veiligheidsklasse 2, verkeersbelastingen 0,
30, 45, buisvulling 10 kN/m3, inwendige druk
pi = 0, temperatuurverschil ∆t = 0.

Bij afwijkende uitgangspunten gelieve u overleg te plegen met de betreffende buizenfabrikant.


Rioleringstechniek 54

Figuur 19, onder: toepassingsgebied bij grondsoort 2: samenhangende menggrond.

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45
v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0
5,00

4,00

3,00

2,00
Gronddekking op de buis

1,00

0,00
Ø 300 Ø 400 Ø 500 Ø 600 Ø 700 Ø 800 Ø 900 Ø 1000 Ø 1250 Ø 1500
w = 55 w = 55 w = 65 w = 80 w = 90 w = 100 w = 110 w = 120 w = 140 w = 170
ongewapende buizen overgangsgebied gewapende buizen

Beddingshoeken Di < 400 400 < Di < 700 Di > 700

niet bewerkte sleuf 2αk = 50° 2α k = 40° 2αk = 35°


bewerkte sleuf 2αk = 60° 2α k = 50° 2αk = 40°

E1 = 6 N/mm2 a1 = 1,1 Sleufhelling 60°, volumegewicht grond 18 kN/m3,


E2 = 6 N/mm2 a2 = 0,9 hoek inwendige wrijving 25°, K2 = 0,20; aanvulling
E3 = 8 N/mm2 a3 = 0,8 verdicht, geen silowerking, grondwaterstand beneden
E4 = 10 N/mm2 a4 = 1,2 de buis, veiligheidsklasse 2, verkeersbelastingen 0,
30, 45, buisvulling 10 kN/m3, inwendige druk
pi = 0, temperatuurverschil ∆t = 0.

Bij afwijkende uitgangspunten gelieve u overleg te plegen met de betreffende buizenfabrikant.


55 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

Figuur 20, onder: toepassingsgebied bij grondsoort 3: samenhangende grond.


v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45

v.k. 30
v.k. 45
v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0

v.k. 0
5,00

4,00

3,00

2,00
Gronddekking op de buis

1,00

0,00
Ø 300 Ø 400 Ø 500 Ø 600 Ø 700 Ø 800 Ø 900 Ø 1000 Ø 1250 Ø 1500
w = 55 w = 55 w = 65 w = 80 w = 90 w = 100 w = 110 w = 120 w = 140 w = 170
ongewapende buizen gewapende buizen

Beddingshoeken Di < 400 400 < Di < 700 Di > 700

niet bewerkte sleuf 2αk = 60° 2αk = 50° 2αk = 45°


bewerkte sleuf 2αk = 60° 2αk = 50° 2αk = 45°

E1 = 2 N/mm2 a1 = 1,1 Sleufhelling 60°, volumegewicht grond 18 kN/m3,


E2 = 4 N/mm2 a2 = 0,9 hoek inwendige wrijving 20°, K2 = 0,10; aanvulling
E3 = 4 N/mm2 a3 = 0,8 verdicht, geen silowerking, grondwaterstand beneden
E4 = 6 N/mm2 a4 = 1,3 de buis, veiligheidsklasse 2, verkeersbelastingen 0,
30, 45, buisvulling 10 kN/m3, inwendige druk
pi = 0, temperatuurverschil ∆t = 0.

Bij afwijkende uitgangspunten gelieve u overleg te plegen met de betreffende buizenfabrikant.


57 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

HOOFDSTUK 4: BETONNEN PUTTEN

4.1. INLEIDING

Putten en betonconstructies in het algemeen worden berekend volgens de geldende voorschrif-


ten, waaronder de TGB 1990 die integraal opgenomen is in het Bouwbesluit.

De belangrijkste normen met betrekking tot betonconstructies in de grond zijn:


NEN 6702 basiseisen,
NEN 6720 betonconstructies,
NEN 6740 geotechniek.

Behalve dat zijn er nog een aantal produktgerichte documenten van belang, met name de Na-
tionale Beoordelingsrichtlijn “betonnen putten en putbuizen”. Hierin zijn aspecten opgeno-
men die specifiek voor putten van toepassing zijn en op punten afwijken van de in boven-
staande normen opgenomen teksten, denk hierbij vooral aan de ongewapende putten.

Bij de dimensionering van putten zijn in de meeste gevallen de volgende belastingen van
belang:
- grond;
- grondwater;
- verkeer;
- eventuele inwendige druk.

De constructie van de put dient voldoende sterk te zijn om deze belastingen te weerstaan. De
capaciteit met betrekking tot sterkte is, in tegenstelling tot gemetselde putten, bij ongewapen-
de en gewapende betonnen putten goed te bepalen. Hierdoor is voor deze putten een veilige
dimensionering mogelijk.

Tevens is in veel situaties een stabiliteitscontrole noodzakelijk in de vorm van een berekening
van de opdrijfzekerheid van een putconstructie. Vooral bij grotere putten kan het voorkomen
dat het volume van het verplaatste grondwater dusdanig groot is dat de put als het ware gaat
drijven. Door onder andere een vergroting van de putvloer is het mogelijk extra gewicht (bal-
last) uit de omringende grond mee te nemen.

4.2. REKENMETHODE

De bepaling van de verschillende belastingen geschiedt zo veel mogelijk aan de hand van de
betreffende normen, NEN 6702 en NEN 6740. Belastingen uit grond, grondwater en eigen
gewicht zijn op basis van deze normen te bepalen. Voor de invloed van de belasting uit
verkeer wordt echter uitgegaan van de VOSB 1963, zie hiervoor de toelichting in 2.2.1. De
horizontale druk op de putwanden ten gevolge van deze verkeersbelasting wordt berekend
volgens de methode van Boussinesq.

Een belangrijk verschil met de berekening volgens de TGB 1972 is dat in de TGB 1990 een
duidelijk onderscheid gemaakt is tussen de belastingen en de daaruit voortvloeiende respons
Rioleringstechniek 58

enerzijds en de materiaaleigenschappen en de daaruit voortvloeiende capaciteit anderzijds.


Dit is terug te vinden in de verschillende belastingsfactoren én materiaalfactoren. Per belas-
tingssoort en materiaalsoort is geanalyseerd hoe groot de kans op over- c.q. onderschrijding is,
hetgeen heeft geleid tot de verschillende factoren. Voorheen werd gerekend met één veilig-
heidscoëfficiënt waarin zowel de materiaalfactor als de belastingsfactor verdisconteerd waren,
ongeacht het type belasting.

In NEN 6702 is omschreven welke combinaties van belastingen berekend moeten worden.
Een en ander is echter nogal sterk gericht op de gangbare bouwconstructies (gebouwen). Voor
putconstructies is in het volgende hoofdstuk een afgeleide samenvatting gemaakt.

De capaciteit van de putconstructies wordt berekend volgens de materiaalgebonden norm


NEN 6720 voor gewapende putten en de Beoordelingsrichtlijn “Putten” voor ongewapende
putten.

4.2.1. Uitgangspunten

Net als bij de berekening van de betonnen buizen is het belangrijk om voldoende inzicht te
verkrijgen in de omgevingscondities waarin de put geplaatst zal worden. Duidelijke gegevens
respectievelijk afspraken met betrekking tot de uitgangspunten zijn daarom noodzakelijk.
Hierbij moet vooral gedacht worden aan:
- eigenschappen van de (aangevulde) grond rond de put;
- de hoogste grondwaterstand;
- de te verwachten verkeersbelasting (verkeersklasse) en/of gelijkmatig verdeelde belasting
op het maaiveld;
- de eventueel te verwachten inwendige druk in het leidingsysteem.

De verkeersbelasting is in 2.2.1. nader toegelicht bij de uitgangspunten van de berekening van


betonbuizen. De invloed van de verkeersbelasting dient zowel verticaal als horizontaal in
beschouwing genomen te worden:
- de horizontale grondspanningen ten gevolge van een laststelsel op het maaiveld zijn bepa-
lend voor de dimensionering van de putwanden;
- de verticale belasting ten gevolge van een laststelsel is vooral bepalend voor de dimensio-
nering van de dekplaat en de bodemplaat van een put.

4.2.2. Belastingen

De verticale belasting op een put is vooral bepalend voor de dimensionering van de dekplaat
en de bodemplaat. Het vaststellen van de verticale belastingen blijft in het algemeen beperkt
tot het gewicht van de constructie zelf, de op de putconstructie rustende grond en de directe
belasting uit één of meerdere wielen. De berekening hiervan behoeft eigenlijk geen nadere
toelichting.

De horizontale belasting wordt in hoofdzaak bepaald door de grondspanningen ten gevolge


van:
- de gronddruk;
59 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

- een laststelsel langs de beschouwde put;


- een gelijkmatige belasting op het maaiveld;
- de grondwaterdruk.

In figuur 21 is de horizontale gronddruk op een putwand globaal aangegeven. Deze wordt


nader toegelicht in de volgende hoofdstukken.

verkeer grond + grondwater gecombineerd put

grondwater- grondwater-
niveau niveau

Figuur 21, boven: de horizontale druk op de putwand ten gevolge van de verschillende
belastingen.

HORIZONTALE DRUK TEN GEVOLGE VAN GROND EN GRONDWATER BEPAALD VOLGENS NEN 6740.

Voor de berekening van de horizontale gronddruk moet voor betonnen putconstructies uitge-
gaan worden van een stijve constructie die zich niet of nauwelijks in de richting van de belas-
ting zal verplaatsen. Dit betekent dat voor de bepaling van de gronddruk uitgegaan moet wor-
den van de neutrale gronddrukcoëfficiënt en niet van de actieve gronddrukcoëfficiënt.

In artikel 12.4 van NEN 6740 is de berekening van gronddrukken vastgelegd. Voor putcon-
structies kan hieruit worden afgeleid:
- de horizontale component van de effectieve gronddruk ten gevolge van het eigen gewicht
van grond en grondwater is op een diepte z:
pe;g;h = (γ . z - uz) . Ko;rep (30)
waarin:
de gronddrukfactor voor neutrale gronddruk ten gevolge van het eigen gewicht van de grond:
Ko;rep = 1 − sin (φrep) (31)
φrep = de effectieve hoek van de inwendige wrijving
γ = het volumieke gewicht van de grond
Rioleringstechniek 60

z = de diepte
uz = de waterdruk op diepte z

In tabel 1 van NEN 6740 is voor diverse grondsoorten een richtlijn gegeven voor het volu-
mieke gewicht en de hoek van inwendige wrijving. In de onderstaande tabel 21 zijn de voor
deze berekeningen belangrijkste grondsoorten en eigenschappen weergegeven.

grondsoort bijmengsel consis- γ γsat φ’ Ko;rep


hoofdnaam tentie kN/m3 kN/m3 _°

zand schoon los 17 19 30 0,50


matig 18 20 32,5 0,46
vast 19 of 20 21 of 22 35 of 40 0,43 of 0,36

zwak siltig - 18 of 19 20 of 21 27 of 32,5 0,55 of 0,46


kleiig

sterk siltig - 18 of 19 20 of 21 25 of 30 0,58 of 0,50


kleiig

leem zwak zandig slap - 19 27,5 of 30 0,54 of 0,50


matig - 20 27,5 of 32,5 0,54 of 0,46
vast - 21 of 22 27,5 of 35 0,54 of 0,43

sterk zandig - - 19 of 20 27,5 of 35 0,54 of 0,43

klei schoon slap - 14 17,5 0,70


matig - 17 17,5 0,70
vast - 19 of 20 17,5 of 25 0,70 of 0,58

zwak zandig slap - 15 22,5 0,62


matig - 18 22,5 0,62
vast - 20 of 21 22,5 of 27,5 0,62 of 0,54

sterk zandig - - 18 of 20 27,5 of 32,5 0,54 of 0,46

Hierin zijn: γ volumieke gewicht van de grond


γsat volumieke gewicht van de verzadigde grond
φ’ effectieve hoek van de inwendige wrijving
Ko;rep neutrale gronddrukcoëfficiënt

Tabel 21, boven: representatieve gemiddelde waarden voor de grondeigenschappen.

Horizontale druk ten gevolge van verkeersbelasting

Voor de bepaling van de horizontale druk in de grond die als gevolg van een laststelsel op het
maaiveld op de putwanden werkt, wordt uitgegaan van de formule van Boussinesq. Als wordt
aangenomen dat de grond lineair elastisch, homogeen en isotroop is en dat geen vormverande-
ringen tijdens belasting optreden, dan kan de horizontale grondspanning als volgt worden be-
naderd:
61 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

3.P 3 . P . r2 . z
pe;q;h = . cos α . sin2 α = (32)
2 . π . R2 2 . π . (r2 + z2)2,5

r P

R
Z

σn
σv

Figuur 22, boven: spanningen in een grondmassief volgens Boussinesq.

Voor een laststelsel volgens de VOSB 1963 is op basis hiervan de maatgevende horizontale
druk op de putwanden bepaald:

F F F

τh

Figuur 23, boven: asstelsel met het punt waarin de spanningen beschouwd worden.

pe;q;h = s . kv . verkeersklasse [kN/m2] (33)


waarin:
- verkeersklasse in tonf (bijvoorbeeld 30,45,60)
- s = stootcoëfficiënt (zie 2.2.1.)
- kv = factor voor horizontale gronddruk op diepte z volgens tabel 22 op de
volgende pagina
Rioleringstechniek 62

z in m’ t.o.v. maaiveld kV

0,5 0,65
1,0 0,34
1,5 0,20
2,0 0,13
3,0 0,07
4,0 0,04
5,0 0,03
6,0 0,02
7,0 0,02

Tabel 22, boven: de horizontale gronddruk voor diepte z. Voor de tussenliggende waarden
kan rechtlijnig geïnterpoleerd worden.

In voorkomende gevallen kan de verkeersbelasting ook vervangen worden door een gelijkma-
tig verdeelde bovenbelasting.

Horizontale druk ten gevolge van een gelijkmatig verdeelde belasting op maaiveld volgens
NEN 6740

De horizontale component van de effectieve gronddruk ten gevolge van een gelijkmatig ver-
deelde belasting op maaiveld is op een willekeurige diepte:
pe;q;h = prep . Ko;rep (34)
waarin:
Ko;rep = gronddrukfactor voor de neutrale gronddruk, zie belasting uit grond, 4.2.2
φrep = de effectieve hoek van de inwendige wrijving
prep = de representatieve waarde van de bovenbelasting in kN/m2

Horizontale druk ten gevolge van inwendige waterdruk

In voorkomende gevallen dient ook rekening gehouden te worden met inwendige belastingen
als gevolg van watervulling of een eventuele beproeving onder druk. Deze belasting werkt te-
gengesteld aan de inwendige belasting!

4.2.3. Respons van de putten

De krachtenwerking in de putconstructie ten gevolge van de rondom optredende horizontale


druk wordt, rekening houdende met de te beschouwen belastingscombinaties en grenstoestan-
den in NEN 6702, bepaald.

Voor de dimensionering van putten is hieruit afgeleid:


- in het algemeen moet veiligheidsklasse 3 aangehouden worden;
- de te beschouwen belastingcombinaties in de bruikbaarheidsgrenstoestand zijn in figuur 24
schematisch weergegeven;
63 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

pinw (rondom) pe;g;h


(rondom)
pe;g;h + pe;q;h pe;g;h + pe;q;h

pe;g;h

pe;g;h
pe;g;h + pe;q;h

Rondom gelijke maximale druk Combinatie minimale druk Minimale uitwendige druk in combinatie
en maximale druk met maximale inwendige druk

Figuur 24, boven: de te beschouwen belastingscombinaties in bruikbaarheidstoestand.

- de te beschouwen belastingscombinaties in de uiterste grenstoestand zijn in figuur 25 weer-


gegeven.

Door de verschillende belastingsfactoren voor de gunstig en ongunstig werkende permanen-


te belasting wordt onder andere de invloed van een ongelijkmatige verdichting van de aan-
gevulde grond rond de put in rekening gebracht.

1,2 pe;g;h + 1,5 pe;q;h 1,35 pe;g;h 0,9 pe;g;h


(rondom)
1,35 pinw
1,2 pe;g;h + 1,5 pe;q;h

1,2 pe;g;h + 1,5 pe;q;h

1,35 pe;g;h

1,35 pe;g;h

1,2 pe;g;h + 1,5 pe;q;h 1,35 pe;g;h


Gelijke minimale druk en Gelijke minimale druk rondom Gelijke gronddruk rondom en
gelijke maximale druk rondom gelijke inwendige druk rondom
1,35 pe;g;h 1,2 pe;g;h + 1,5 pe;q;h
0,9 pe;g;h

0,9 pe;g;h
0,9 pe;g;h

0,9 pe;g;h

1,35 pe;g;h 1,2 pe;g;h + 1,5 pe;q;h


Ongelijke minimale druk Ongelijke minimale druk en
ongelijke maximale druk

Figuur 25, boven: de te beschouwen belastingscombinaties in de uiterste grenstoestand.


Rioleringstechniek 64

De optredende krachten en momenten in de wanden van rechthoekige putten kunnen voor ko-
kervormige elementen (o.a. opbouwschachten) bepaald worden op basis van onderstaande
formules.

- hoekmoment (trek in de buitenzijde van de wand):


3 3
p1 . L1 + p2 . L2
Mi = (35)
12 . (L1 + L2)

- veldmomenten (trek in de binnenzijde van de wand):

1
Mv1 = . p1 . L12 − Mi (36)
8
1
Mv2 = . p2 . L22 − Mi (37)
8
- dwarskrachten en normaaldrukkrachten:
1
V1 = . p1 . (L1 − h) (38)
2
met
1
N'1 = . p2 . (L2 + h) (39)
2
en
1
V2 = . p2 . (L2 − h) (40)
2
met
1
N'2 = . p1 . (L1 + h) (41)
2

waarin:
L1 en L2 = de systeemlengtes van de wanden in m’
h = de wanddikte in m’
p1 en p2 = de horizontale druk in kN/m2
Mi = optredend hoekmoment in kNm/m
Mv1 en Mv2 = optredende veldmomenten in kNm/m
V1 en V2 = optredende dwarskrachten in kN/m
N’1 en N’2 = optredende normaaldrukkrachten in kN/m

Zowel in de bruikbaarheidsgrenstoestand als in de uiterste grenstoestand dienen deze momen-


ten en krachten voor alle belastingscombinaties berekend te worden.
65 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

p1

p2 p2 L2
h

p1

L1

Figuur 26, boven: principeschets van de werkende horizontale krachten op een rechthoe-
kige put.

De wanden van de onderbakken zijn in het algemeen driezijdig ingeklemd (zowel in de aan-
sluitende wanden als in de bodemplaat), zie figuur 27.

(zwevende) niet-dragende rand


opbouwschacht onderbak

inklemming in aansluitende wand/bodem

Figuur 27, boven: het verschil tussen een opbouwschacht en een onderbak: de wanden van
de onderbakken zijn in het algemeen driezijdig ingeklemd.

Voor de berekening van de krachtenverdeling in de wanden en bodemplaat van de onderbak


kunnen bijvoorbeeld de tabellen in APPENDIX A en B toegepast worden.

Bij ronde putten kan de krachtenwerking als volgt worden afgeleid:

buigende momenten en normaaldrukkrachten


2
M1 = 0,0625 . D . (p1 − p2) (42)

met

N'1 = 0,50 . D . p2 (43)


Rioleringstechniek 66

en
2
M2 = 0,0625 . D . (p2 − p1) (44)
met

N'2 = 0,50 . D . p1 (45)

waarin:
p1 en p2 = de horizontale druk in kN/m2
M1 en M2 = optredende momenten in kNm/m
N’1 en N’2 = optredende normaaldrukkrachten in kN/m

In principe zullen in ronde putten beduidend kleinere momenten en dus kleinere spanningen
optreden dan in rechthoekige putten.

p1

h
p2 2 p2

p1

Figuur 28, boven: verdeling van de gronddruk rond de putschacht.

De krachtenwerking (respons) bij samengestelde putten

Bij putten die uit losse plaatvormige elementen worden samengesteld, dient de invloed van de
aansluitingen bij de dimensionering te worden verdisconteerd. In het algemeen zullen de aan-
sluitvoegen als ‘scharnieren’ moeten worden beschouwd, waardoor een andere krachtenwer-
king optreedt dan bij de hiervoor beschouwde kokervormige elementen. Dit valt echter buiten
het kader van deze uitgave.

Voor alle putvormen geldt dat wanddoorbrekingen in de vorm van sparingen de krachtenwer-
king in de wanden beïnvloeden. De horizontale belasting op de betreffende wand wordt min-
der, de sterkte en de stijfheid echter ook. Hierdoor ontstaat een wisselwerking tussen respons
67 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

en capaciteit waarmee bij de dimensionering rekening gehouden moet worden. Gezien de ja-
renlange ervaringen is dit bij de normaal voorkomende sparingen echter geen probleem, waar-
door extra berekeningen in het algemeen niet noodzakelijk zijn.

4.2.4. Capaciteit van de putten

De optredende respons (krachtenwerking) in de putconstructie moet getoetst worden aan de


capaciteit van de constructie, respectievelijk de wanden en de bodem. Hierbij moet een ver-
schil gemaakt worden tussen ongewapende en gewapende putten.

ONGEWAPENDE PUTTEN

Vooral bij de kleinere putafmetingen (tot circa 1.500 x 1.500 millimeter) is het in veel gevallen
mogelijk de putten ongewapend uit te voeren. Door de gegarandeerde buigtreksterkte van het
beton is dit door middel van berekeningen te onderbouwen.

In NEN 6720 ‘betonconstructies’ worden ongewapende constructies slechts beperkt toege-


staan. Conform de Beoordelingsrichtlijn “betonnen putten en putbuizen” zijn daarentegen
ongewapende putten toegestaan, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt.

Deze zijn:
- wand- respectievelijk bodemdikte > 1/10 van de langste rechthoekzijde respectievelijk de
inwendige diameter
- beton: sterkteklasse B45
milieuklasse 5b
- (karakteristieke) buigtreksterkte bij beproeving tenminste 4 N/mm2.

De ongewapende putten worden berekend in de uiterste grenstoestand omdat als uitgangspunt


gehanteerd wordt dat scheurvorming ook nagenoeg bezwijken is.

Op basis van de buigtreksterkte van 4 N/mm2 kan de capaciteit van de ongewapende wand als
volgt bepaald worden:
3
Md . 10 N' 4 2
− d ≤ N/mm (46)
1 . 2 γm
h h
6

waarin:
Md = grootste rekenwaarde van het buigend moment in kNm/m
N’d = kleinste rekenwaarde van de normaaldrukkracht in kN/m behorende bij M d
h = wanddikte in millimeter
γm = 1,4 ; materiaalfactor volgens artikel 6.1.2 van NEN 6720

Capaciteit met betrekking tot de dwarskracht

Omdat geen wapening aanwezig is, kan voor de dwarskrachtcapaciteit worden afgeleid:
Rioleringstechniek 68

3 . Vd 1,5 . Vd
τd = = ≤ τu (47)
2.b.h h

0,15 . N'd 2
τu = τ1 + 0,15 . σ'bmd = 0,4 . fb + [N/mm ] (48)
h

waarin:
Vd = rekenwaarde van de dwarskracht in kN/m
h = wanddikte in millimeter
fb = 0,7 . (1,05 + 0,05 . f’ck) / γm
f’ck = karakteristieke kubusdruksterkte in N/mm2
γm = 1,4
σ’bmd = N’d / h
N’d = kleinste rekenwaarde normaaldrukkracht in kN/m behorende bij Vd

Uitgaande van de vereiste sterkteklasse B45 wordt τu:


f’ck = 45 N/mm2
fb = 0,7 . (1,05 + 0,05 . 45) / 1,4 = 1,65 N/mm 2
τu = 0,4 1,65 + 0,15 σ’bmd
. . = 0,66 + 0,15 . N’d / h [N/mm 2]

Indien de producent een hogere betonsterkte levert en dit op een statistisch verantwoorde wij-
ze kan onderbouwen, is het mogelijk om voor zowel de sterkteklasse als voor de buigtrek-
sterkte hogere waarden te hanteren.

GEWAPENDE PUTTEN

De capaciteit van de gewapende putten wordt volledig bepaald op basis van NEN 6720. De
beoordelingscriteria hierbij zijn:
- buigend moment in de uiterste grenstoestand (bezwijken);
- dwarskracht in de uiterste grenstoestand (bezwijken);
- buigend moment in de bruikbaarheidsgrenstoestand (scheurvorming).

Tevens dient rekening gehouden te worden met de minimum wapening volgens de Beoorde-
lingsrichtlijn:
- de totale wapeningshoeveelheid dient minimaal 0,3% van de bruto betondoorsnede te be-
dragen.

Beoordelingscriterium buigend moment in uiterste grenstoestand volgens artikel 8.1 van


NEN 6720:

Md ≤ Mu (49)
waarin:
Md = grootste rekenwaarde van het moment in de bepaalde doorsnede in kN/m
Mu = opneembaar moment in de uiterste grenstoestand in kNm/m
69 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

Hierin kan eventueel de gunstige invloed van een normaaldrukkracht worden verdisconteerd.
Daar deze invloed bij dit criterium echter vrij klein is, wordt de normaaldrukkracht in onder-
staande toetsing verwaarloosd.

Veelal worden wanden en bodem voorzien van een tweezijdig wapeningsnet. Bij de gangbare
betondekkingen en wapeningshoeveelheden is de invloed van de wapening aan de drukzijde te
verwaarlozen. Het uiterst opneembare moment wordt dan:
-6
Mu = Ns . (d - y) . 10 kNm/m (50)

waarin:
Ns = As . fs ervan uitgaande dat aan de voorwaarde met betrekking tot de hoogte
van de betondrukzone wordt voldaan
As = doorsnede van de wapening aan de trekzijde in mm2/m
fs = rekenwaarde van de treksterkte van betonstaal in N/mm2
FeB 400 fs = 350 N/mm2
FeB 500 fs = 435 N/mm2
d = nuttige hoogte van de betondoorsnede in millimeter
y = 0,389 xu
xu = Ns / (0,75 . f’b . 103)
f’b = 0,6 . f’ck
f’ck = karakteristieke kubusdruksterkte in N/mm2
voorwaarde:xu < d . 500 / (500 + fs)

Beoordelingscriterium dwarskracht in uiterste grenstoestand volgens artikel 8.2 van NEN


6720:

Vd Vd
τd = = ≤ τu (51)
b.d d
2
τu = τ1 + 0,15 . σ'bmd [N/mm ] (bij normaaldrukkracht in de wand) (52)
2
τu = τ1 − 0,50 . σbmd [N/mm ] (bij normaaltrekkracht in de wand) (53)

waarin:
3
τ1 = 0,4 . fb . kλ . kh . ωo ≥ 0,4 . fb (54)

Vd = rekenwaarde van de dwarskracht in de beschouwde doorsnede in kN/m


h = nuttige hoogte van de beschouwde doorsnede in millimeter
b = 1 m = 103
fb = 0,7 . (1,05 + 0,05 . f’ck) / γm
f’ck = karakteristieke kubusdruksterkte in N/mm2
γm = 1,4
Rioleringstechniek 70

kλ = 1 voor de wanden en de bodemplaat


kh = 1,6 - h . 10-3 > 1,0
waarin h = de wanddikte in millimeter
ωo = 100 . As / (b . d) = As / (10 . d) < 2,0
σ’bmd = N’d / h respectievelijk σbmd = Nd / h
N’d = kleinste rekenwaarde van de normaaldrukkracht in kN/m behorende bij Vd
Nd = grootste rekenwaarde van de normaaltrekkracht in kN/m behorende bij Vd

In het algemeen wordt geen dwarskrachtwapening toegepast. In de volgende beschouwing


wordt dit dan ook niet verder toegelicht.

Beoordelingscriterium van het buigend moment in de bruikbaarheidsgrenstoestand volgens


artikel 8.7 van NEN 6720 (scheurwijdte):

In afwijking van de voorgaande betonnormen wordt niet langer een ‘fictieve’ scheurwijdte be-
rekend, maar wordt per milieuklasse een relatie gelegd tussen staafdiameter, staafafstand en
toegepaste betondekking enerzijds en staalspanning anderzijds.

Eenvoudigheidshalve kan gesteld worden dat naarmate staven met een grotere diameter
en/of grotere staafafstand toegepast worden deze beduidend minder effectief zijn. Het is
dus bij agressieve milieus (milieuklasse 3, 4 en 5) aan te bevelen de staafdiameter en even-
tueel de staafafstand zo klein mogelijk te houden. Grote staafdiameters en -afstanden lei-
den tot een verhoogd staalgebruik en een overcapaciteit in de uiterste grenstoestand.

Indien de toegepaste betondekking groter is dan de vereiste betondekking volgens artikel


9.2 van NEN 6720, dan heeft dit eveneens een gunstige invloed op het maximaal toelaatba-
re moment in de bruikbaarheidsgrenstoestand.

Duidelijkheidshalve wordt in deze uitgave alleen maar uitgegaan van een volledig ontwikkeld
scheurenpatroon, gericht op de te beschouwen constructies. In voorkomende gevallen kan een
beschouwing bij een onvolledig ontwikkeld scheurenpatroon echter tot gunstiger waarden lei-
den, zie hiervoor artikel 8.7.3 van NEN 6720.

Bij een volledig ontwikkeld scheurenpatroon geldt dat voldaan moet worden aan één van de
volgende twee voorwaarden:

kc . k 1 . ξ
a. φkm ≤ [mm] (55)
σs

 k2 . ξ 
b. s ≤ 100 . kc .  − 1,3 [mm] (56)
 σs 
waarin:
k1, k2 = factoren volgens tabel 38 van NEN 6720. Bij milieuklasse 3, 4 en 5 zijn deze
voor de gewapende putconstructie:
71 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

k1 = 2500 k2 = 500
kc = c / cmin < 2 (invloed van de werkelijke betondekking)
cmin = de vereiste nominale betondekking volgens artikel 9.2 (tabel 44) van NEN
6720. Voor de putconstructies in milieuklasse 3 tot en met 5 geldt:
cmin = 30 mm
ξ = aanhechtingsfactor volgens tabel 39 van NEN 6720
voor geribd betonstaal geldt ξ = 1,0
σs = (Mrep / Mu) . fs (benadering voor de spanning in het staal in een gescheurd
veronderstelde doorsnede)
Mrep = moment in de bruikbaarheidsgrenstoestand in de beschouwde doorsnede
φkm = gemiddelde kenmiddellijn = Σφk / n in millimeter
n = aantal betonstaven in de beschouwde (buig-)trekzone.

Hieruit kan bij een aangenomen wapening worden afgeleid dat de spanning in het staal de
grootste waarde mag aannemen van de volgende twee formules:
kc . k 1 . ξ 2
a. σs ≤ [N/mm ] (57)
φkm

k2 . ξ 2
b. σs ≤ [N/mm ] (58)
 s 
 + 1,3
 100 . kc 

Hieruit volgt:
σs
Mrep ≤ Mu . (59)
fs
Bij gewapende putten is het in het algemeen mogelijk rond grotere sparingen raveelwapening
toe te passen waarmee de verzwakking als gevolg van de sparing teniet wordt gedaan, zie fi-
guur 29.

Figuur 29, boven: raveelwapening rond sparingen.


Rioleringstechniek 72

4.2.5. Voorbeeld van een ongewapende put

Uitgangspunten:
- put inwendig 1,00 . 1,00 meter,
wanddikte 100 millimeter,
bodemdikte 120 millimeter,
diep 4 meter
- zandaanvulling rondom, matig verdicht
volumiek gewicht γ = 18 kN/m3
hoek van de inwendige wrijving φrep = 32,5 °
Ko;rep = 0,46
- hoogste grondwaterstand circa 1 meter onder het maaiveld
- verkeersklasse 30 met stootcoëfficiënt 1,4
- putopbouw volgens figuur 30

0,5 m
1m

hoogste grondwaterstand
1 2,0 m

2 1,5 m

Figuur 30, boven: schematische weergave van de ongewapende put.

Voor de horizontale druk op de wanden in kN/m2: zie tabel 23 en tabel 24 op de volgende pa-
gina.

RESPONS SCHACHTELEMENT (1)

Het schachtelement bevindt zich op 0,5 tot 2,5 meter onder het maaiveld. Uit de optredende
gronddrukken in dit gebied blijken over een hoogte van 1 meter in de UGT de maatgevende
gronddrukken te zijn:
- ongunstig werkend circa 38 kN/m2;
- gunstig werkend circa 9 kN/m2.

Voor de ongewapende schacht is slechts een controle ter plaatse van het maximaal optredend
moment noodzakelijk.

Het grootste buigende moment treedt op in de hoeken bij de maximale druk rondom:
L = 1,10 m
73 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

z [m] verticale gronddruk horizontale gronddruk

A B C D E pe;h

0,5 9,0 0,0 9,0 4,2 27,3 31,5


1,0 18,0 0,0 18,0 8,3 14,3 22,6
1,5 27,0 5,0 22,0 15,2 8,4 23,6
2,0 36,0 10,0 26,0 22,0 5,5 27,5
3,0 54,0 20,0 34,0 35,7 2,9 38,7
4,0 72,0 30,0 42,0 49,4 1,7 51,1

Tabel 23, boven: de horizontale druk in BGT (bruikbaarheidsgrenstoestand) in kN/m2.

z [m] rekenwaarde horizontale gronddruk

1,2 . D + 1,5 . E 1,35 . D 0,90 . D Pe;h;d

0,5 46,0 5,6 3,7 46,0


1,0 31,4 11,2 7,5 31,4
1,5 30,8 20,5 13,7 30,8
2,0 34,6 29,7 19,8 34,6
3,0 47,3 48,2 32,2 48,2
4,0 61,8 66,7 44,5 66,7

Tabel 24, boven: de horizontale druk in UGT (uiterste grenstoestand) in kN/m2 volgens
veiligheidsklasse 3.

Toelichting bij tabel 23 en tabel 24:


z = diepte ten opzichte van het maaiveld
A =γ.z verticale gronddruk ten gevolge van grond
B = uz waterdruk
C = γ . z - uz korrelspanning
D = Ko;rep . (γ . z - uz) - uz horizontale druk ten gevolge van grond en grond-
water
E = s . kV . verkeersklasse horizontale druk ten gevolge van verkeersbelasting
langs de wand waarin kV volgens tabel 21 op
pagina 60.
pe;h = totale horizontale druk in BGT
pe;h;d = totale horizontale druk in UGT
belastingsfactoren 0,9; 1,2; 1,35; en 1,5 volgens figuur 25 op pagina 63.

Opmerking: bovenstaande berekening is eenvoudig met behulp van een spreadsheetpro-


gramma op een PC uit te voeren.
Rioleringstechniek 74

Mid = 38 . 1,12 / 12 = 3,83 kNm/m (35)


N’d = 0,5 . 38 . (1,1 + 0,1) = 22,8 kN/m (39)

De grootste dwarskracht is:


Vd = 0,5 . 38 . (1,1 - 0,1) = 19,0 kN/m (38)
bij
N’d = 0,5 . 9 . (1,1 + 0,1) = 5,4 kN/m (39)

Capaciteit

Buigtreksterkte:
voorwaarde: σd < 4 / γm = 4 / 1,4 = 2,86 N/mm2
σd = 3,83 . 6 . 103 / 1002 - 5,4 / 100 = 2,30 - 0,05 = 2,25 N/mm2 (46)

De schacht voldoet aan dit criterium.

Dwarskracht:
voorwaarde: τd < τu
B45: fb = 0,7 . (1,05 + 0,05 . 45) / 1,4 = 1,65 N/mm2
τu = 0,4 . 1,65 + 0,15 . 12,0 / 100 = 0,68 N/mm2 (48)
τd .
= 1,5 19,0 / 100 = 0,29 N/mm2 (47)

De schacht voldoet ook aan dit criterium.

Het schachtelement (1) kan dus ongewapend worden uitgevoerd.

RESPONS ONDERBAK (2)

De onderbak bevindt zich op 2,5 tot 4,0 meter onder het maaiveld. Uit de optredende grond-
drukken in dit gebied blijken over een hoogte van 1 meter in de UGT de maatgevende grond-
drukken te zijn:
- ongunstig werkend circa 40 tot 66 kN/m2
- gunstig werkend circa 25 tot 44 kN/m2.

Voor de ongewapende onderbak is slechts een controle ter plaatse van het maximaal optre-
dend moment noodzakelijk. Rekening houdende met de driezijdig ingeklemde wand wordt het
maximaal optredend moment:
onderbakhoogte circa 1,5 meter (b)
systeemlengte wand 1,1 meter (a)
b/a = 1,4
(voor de coëfficiënten zie de tabellen in APPENDIX A; rechtlijnig interpoleren tussen 1,25
en 1,50)
de gronddruk, onderverdeeld in een gelijkmatig en een hydrostatisch gedeelte:
gelijkmatig verdeeld pd = 40 kN/m2
hydrostatisch (driehoekig) p d = 66 - 40 = 26 kN/m2
75 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

M1d = (-0,0852 . 40 - 0,0100 . 26) . 1,12 = -4,44 kNm/m


M3d = (-0,0736 . 40 - 0,0349 . 26) . 1,12 = -4,66 kNm/m
M5d = (-0,0439 . 40 - 0,0297 . 26) . 1,12 = -3,06 kNm/m

V1d = (0,544 . 40 + 0,011 . 26) . (1,1 - 0,1) = 22,0 kN/m


V3d = (0,485 . 40 + 0,241 . 26) . (1,1 - 0,1) = 25,7 kN/m
V5d = (0,379 . 40 + 0,310 . 26) . (1,1 - 0,1) = 23,2 kN/m

De krachten in punt 3 zijn maatgevend.

Voor de normaalkracht kan worden gerekend:


N’3d ≈ {(1,1 + 0,1) / (1,1 - 0,1)} . 25,7 = 30,8 kN/m
ongunstig werkend: N’3d ≈ (44 / 66) . 30,8 = 20,5 kN/m

Capaciteit

Buigtreksterkte:
voorwaarde: σd < 4 / γm = 4 / 1,4 = 2,86 N/mm2
σd = 4,66 . 6 . 103 / 1002 - 30,7 / 100 = 2,80 - 0,31 = 2,49 N/mm2

De onderbak voldoet aan dit criterium.

Dwarskracht:
voorwaarde: τd < τu
B45: fb = 0,7 (1,05 + 0,05 . 45) / 1,4 = 1,65 N/mm2
τu = 0,4 . 1,65 + 0,15 . 20,5 / 100 = 0,69 N/mm2
τd .
= 1,5 25,7 / 100 = 0,39 N/mm2

De onderbak voldoet ook aan dit criterium.

RESPONS VAN DE BODEM IN DE ONDERBAK

De dimensies van de bodem worden hoofdzakelijk bepaald door de verticale belasting als ge-
volg van het eigen gewicht van de put en eventueel grond- en verkeersbelasting op de put.

Permanente belasting uit het eigen gewicht van de putconstructie:


wanden 4 . 1,1 . 0,1 . 24 . (4 - 0,4) = 38,0 kN
kegelstuk circa 4 . 0,9 . 0,2 . 24 . 0,4 = 6,9 kN
+
Fp;rep = 44,9 kN

Direkte belasting uit verkeer, reken twee wielen rechtstreeks op de put:


Fq;rep = (2 / 12) . 300 . 1,4 = 70,0 kN

De resulterende kracht op de bodem in UGT is:


Fd = 1,2 . 44,9 + 1,5 . 70,0 = 158,9 kN
Rioleringstechniek 76

Fq

Fg

preactie

Figuur 31, boven: directe belasting van 2 wielen op de put.

De resulterende reactie-druk tegen de bodem is circa:


pd = 158,9 / (1,2 . 1,2) = 110,3 kN/m2

Het maatgevende moment is: (L2 / L1 = 1,0; zie APPENDIX B)


Md = -0,051 . 110,3 . 1,12 = -6,8 kNm/m

De maximale dwarskracht is circa:


Vd = 0,75 . (110,3 . 1,0 / 2) = 41,4 kN/m

De gunstig werkende normaalkracht is in dit geval:


N’d = (44 / 66) . V5d = (44 / 66) . 23,1 = 15,4 kN/m

Capaciteit

Buigtreksterkte:
voorwaarde: σd < 4 / γm = 4 / 1,4 = 2,86 N/mm2
σd = 6,8 . 6 . 103 / 1202 - 15,7 / 120 = 2,83 - 0,13 = 2,70 N/mm2 (46)

De onderbak voldoet aan dit criterium.

Dwarskracht:
voorwaarde: τd < τu
B45: fb = 0,7 . (1,05 + 0,05 . 45) / 1,4 = 1,65 N/mm2
τu = 0,4 . 1,65 + 0,15 . 15,7 / 120 = 0,68 N/mm2 (48)
τd .
= 1,5 41,4 / 120 = 0,52 N/mm2 (47)

De onderbak voldoet ook aan dit criterium.

De onderbak (2) kan dus ook ongewapend worden uitgevoerd.


77 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

4.2.6. Voorbeeld van een ronde, ongewapende put

Uitgangspunten:
- put inwendig rond 1,00 meter
wanddikte 100 millimeter
diep 4 meter
- randvoorwaarden als in 4.2.5
- zandaanvulling rondom, matig verdicht
volumiek gewicht γ = 18 kN/m3
hoek van de inwendige wrijving φrep = 32,5 °
Ko;rep = 0,46
- hoogste grondwaterstand circa 1 meter onder het maaiveld
- verkeersklasse 30 met stootcoëfficiënt 1,4

De horizontale druk op de wanden is in 4.2.5 berekend.

Vooral de krachtenwerking in de wanden wijkt sterk af van die bij een rechthoekige put. Om
die reden wordt in onderstaande berekening alleen de krachtenwerking in de wanden bepaald
op een gemiddelde diepte van circa 3,5 meter. Daarbij wordt de invloed van de aansluitende
bodem niet verdisconteerd daar deze bij de ronde wand toch vrij gering zal zijn. Voor de on-
gewapende put is slechts een controle ter plaatse van het maximaal optredend moment nood-
zakelijk.

De gronddruk op 3,5 meter diepte is circa:


ongunstig werkend pd = 58 kN/m2
gunstig werkend pd = 38 kN/m2

Respons

D = 1,00 + 0,10 = 1,10 m

Md;max = 0,0625 . 1,12 . (58 - 38) = 1,51 kNm/m (42)


Nd;min = 0,50 . 1,1 . 38 = 20,9 kN/m (43)

Capaciteit

Buigtreksterkte:
voorwaarde: σd < 4 / γm = 4 / 1,4 = 2,86 N/mm2
σd = 1,5 . 6 . 103 / 1002 - 20,9 / 100 = 0,90 - 0,21 = 0,69 N/mm2

De put voldoet dus ruim aan dit criterium.

Uit een vergelijking van de berekende buigtrekspanningen in de vierkante en ronde put blijkt
duidelijk dat in de ronde put beduidend kleinere spanningen optreden.
Rioleringstechniek 78

4.2.7. Voorbeeld van een gewapende put

Uitgangspunten
- put inwendig 1,50 . 1,50 meter
wanddikte 150 millimeter
diep 6 meter, waarvan de schachtstukken tot 4 meter diepte
- randvoorwaarden als in 4.2.5
- zandaanvulling rondom, matig verdicht
volumiek gewicht γ = 18 kN/m3
hoek van inwendige wrijving φrep = 32,5 °
Ko;rep = 0,46
- hoogste grondwaterstand circa 1 meter onder het maaiveld
- verkeersklasse 30 met stootcoëfficiënt 1,4

De horizontale druk op de wanden is in 4.2.5 berekend.

In onderstaande berekening wordt de maatgevende respons in de schachtwanden berekend.

Volgens de Beoordelingsrichtlijn ‘betonnen putten en putbuizen’ dient de minimum wapening


in gewapende putten minstens te bedragen:
As;tot = 0,003 . 150 . 103 = 450 mm2/m

Dit is bij een dubbel net pér zijde:


As = 450 / 2 = 225 mm2/m
Vaak wordt Ø8-150 (As = 333 mm 2/m) als basiswapening toegepast.

De gronddruk op 3,5 meter diepte is circa:

BGT (bruikbaarheidsgrenstoestand)
ongunstig werkend p = 45 kN/m 2
gunstig werkend p = 42 kN/m 2
Dit verschil is hier dus te verwaarlozen.

UGT (uiterste grenstoestand)


ongunstig werkend pd = 58 kN/m 2
gunstig werkend pd = 38 kN/m 2

Respons in de BGT

L = 1,50 + 0,15 = 1,65 m


Mi;rep = -45 . 1,652 / 12 = -10,2 kNm/m (35)

Respons in de UGT

Mi;d;max = -58 . 1,652 / 12 = -13,2 kNm/m (35)


79 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

Mi;d = -(58 + 38) . 1,653 / (12 . 2 . 1,65) = -10,9 kNm/m (35)

Mv;d;max = 58 . 1,652 / 8 - 10,9 = 8,8 kNm/m (36)

Vd;max = 58 . (1,65 - 0,15) / 2 = 43,5 kN/m (37)


bij Nd = 38 . (1,65 + 0,15) / 2 = 34,2 kN/m (38)

Capaciteit

beton sterkteklasse B45: f’b = 27 N/mm2


staal FeB 500: fs = 435 N/mm2
Ø8-150: As = 333 mm2/m
c = 35 mm; cmin = 30 mm
h = 150 mm; d = 150 - 35 - 8 / 2 = 111 mm
ωo = 333 / (111 . 10) = 0,3 %

buigend moment in UGT

Ns = 333 . 435 = 144.855 N/m


xu = 144.855 / (0,75 . 27 . 10 3) = 7,2 mm
y = 0,389 . 7,2 = 2,8 mm
Mu = 144.855 . (111 - 2,8) . 10-6 = 15,7 kNm/m > 13,2 kNm/m (50)

buigend moment in BGT

k1 = 2.500; k2 = 500
kc = 35 / 30 = 1,17
ξ = 1,0

De staalspanning in de BGT mag de grootste waarde zijn van:


σs = 2.500 . 1,17 . 1,0 / 8 = 366 N/mm2 (57)
σs = 500 . 1,0 / (150 / (100 . √1,17) + 1,3) = 186 N/mm2 (58)

dus:
Mrep < 15,7 . 366 / 435 = 13,2 kNm/m > 10,2 kNm/m (59)

dwarskracht in UGT

τd = 43,5 / 111 = 0,39 N/mm2 (51)


fb = 0,7 . (1,05 + 0,05 . 45) / 1,4 = 1,65 N/mm2
kλ = 1,0
kh = 1,6 - 150 . 10-3 = 1,45
τ1 = 0,4 . 1,65 . 1,45 . 1,0 . 0,30,33 = 0,64 N/mm2
> 0,4 . 1,65 = 0,66 (54)
τu = 0,66 + 0,15 . 34,2 / 150 = 0,69 N/mm2 > 0,39 (52 en 51)
Rioleringstechniek 80

De schachten voldoen ruimschoots met de wapening Ø8-150.

Bij sparingen in de wanden wordt in het algemeen de weggeknipte wapening als raveelwape-
ning rond de sparing bijgelegd.
81 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

APPENDIX A MOMENTEN EN DWARSKRACHTEN IN DRIEZIJDIG INGEKLEM-


DE PLATEN MET ÉÉN VRIJE RAND

Voor de bepaling van de buigende momenten en dwarskrachten in een driezijdig ingeklemde


plaat met een vrij zwevende rand kan worden uitgegaan van de tabellen in de GTB 1990. De-
ze gelden echter alleen voor platen met een gelijkmatig verdeelde belasting.

In ‘THEORY OF PLATES AND SHELLS ’ zijn ook tabellen opgesteld voor platen met een driehoeks-
vormige (hydrostatische) belasting.

Omdat bij de horizontale druk -met name op de onderbakken van putten- vaak sprake is van
een naar beneden toenemende trapeziumvormige belasting, die kan worden opgesplitst in een
gelijkmatig en hydrostatisch gedeelte, ligt de toepassing van deze tabellen voor de hand.

1 2

L2 3 4

p p
L1 (gelijkmatig (hydrostatisch
gedeelte) gedeelte)

Figuur 32, boven: de horizontale druk op een onderbak, gesplitst in een gelijkmatig en een
hydrostatisch of driehoekig gedeelte.

Mx = mx . p . L12
Vx = vx . p . L 1

waarin:
L1 = systeemlengte van de wand in meters
L2 = hoogte van de wand in meters
p = druk in kN/m2
Mx = buigend moment in het beschouwde punt in kNm/m
Vx = dwarskracht in het beschouwde punt in kN/m
mx,vx = coëfficiënten volgens de tabellen op de volgende pagina’s
Rioleringstechniek 82

GELIJKMATIG VERDEELDE BELASTING

L2 / L1 m1 m2 m3 m4 m5 m6

0,6 -0,0745 0,0336 -0,0365 0,0168 -0,0554 0,0074


0,7 -0,0782 0,0371 -0,0439 0,0212 -0,0545 0,0097
0,8 -0,0812 0,0401 -0,0505 0,0252 -0,0535 0,0116
0,9 -0,0836 0,0425 -0,0563 0,0287 -0,0523 0,0129
1,0 -0,0853 0,0444 -0,0614 0,0317 -0,0510 0,0138
1,25 -0,0867 0,0467 -0,0708 0,0374 -0,0470 0,0142
1,5 -0,0842 0,0454 -0,0755 0,0402 -0,0418 0,0118
1,75 -0,0836 0,0432 -0,0800 0,0415 -0,0372 0,0110
2,00 -0,0833 0,0417 -0,0810 0,0420 -0,0325 0,0105

Tabel 25, boven: momentcoëfficiënten mx bij gelijkmatig verdeelde belasting.

L2 / L1 v1 v3 v5

0,6 0,750 0,297 0,416


0,7 0,717 0,346 0,413
0,8 0,685 0,385 0,410
0,9 0,656 0,414 0,406
1,0 0,628 0,435 0,401
1,25 0,570 0,475 0,388
1,5 0,527 0,491 0,373
1,75 0,500 0,500 0,360
2,00 0,500 0,500 0,345

Tabel 26, boven: dwarskrachtcoëfficiënten vx bij gelijkmatig verdeelde belasting.

HYDROSTATISCHE BELASTING

L2 / L1 m1 m2 m3 m4 m5 m6

0,6 -0,0179 0,0089 -0,0131 0,0060 -0,0242 0,0062


0,7 -0,0172 0,0093 -0,0170 0,0080 -0,0261 0,0074
0,8 -0,0164 0,0096 -0,0206 0,0100 -0,0278 0,0083
0,9 -0,0156 0,0096 -0,0239 0,0118 -0,0290 0,0090
1,0 -0,0146 0,0095 -0,0269 0,0135 -0,0299 0,0094
1,25 -0,0119 0,0085 -0,0327 0,0169 -0,0306 0,0092
1,5 -0,0087 0,0065 -0,0364 0,0191 -0,0291 0,0075
1,75 -0,0070 0,0045 -0,0390 0,0210 -0,0280 0,0068
2,00 -0,0050 0,0025 -0,0410 0,0235 -0,0270 0,0060

Tabel 27, boven: momentcoëfficiënten mx bij hydrostatische belasting.


83 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

L2 / L1 v1 v3 v5

0,6 0,093 0,136 0,248


0,7 0,081 0,158 0,262
0,8 0,069 0,177 0,275
0,9 0,057 0,194 0,286
1,0 0,045 0,209 0,295
1,25 0,018 0,234 0,309
1,5 0,006 0,245 0,311
1,75 0,004 0,255 0,312
2,00 0,003 0,264 0,313

Tabel 28, boven: dwarskrachtcoëfficiënten vx bij hydrostatische belasting.


85 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

APPENDIX B MOMENTEN EN DWARSKRACHTEN IN EEN VIERZIJDIG INGE-


KLEMDE PLAAT

Voor de bepaling van de buigende momenten en dwarskrachten in een vierzijdig ingeklemde


plaat (bijvoorbeeld de bodemplaat van een onderbak) kan gebruik worden gemaakt van de
tabellen in NEN 6720 en GTB 1990.

4
L2 1 2

p
L1

Figuur 33, boven: de buigende momenten en dwarskrachten in een vierzijdig ingeklemde


plaat.

Mx = mx . p . L12

waarin:
L1 = systeembreedte van de plaat in meters
L2 = systeemlengte van de plaat in meters
p = druk in kN/m2
Mx = buigend moment in het beschouwde punt in kNm/m
mx = coëfficiënt volgens onderstaande tabel

GELIJKMATIG VERDEELDE BELASTING

L2 / L1 m1 m2 m3 m4

1,0 -0,051 0,018 -0,051 0,018


1,2 -0,063 0,026 -0,054 0,016
1,4 -0,072 0,032 -0,055 0,012
1,6 -0,078 0,036 -0,054 0,010
1,8 -0,081 0,039 -0,054 0,010
2,0 -0,082 0,041 -0,053 0,010

Tabel 29, boven: momentcoëfficiënten mx bij gelijkmatig verdeelde belasting.


87 De constructieve berekening van betonnen buizen en putten

LITERATUUROVERZICHT

- CUR rapport 122: Buizen in de grond, berekening van ongewapende en gewapende beton-
nen buizen; 1985

- Rioleringstechniek, deel 2; Betonnen buizen in de grond; 1992

- NEN 7126 Ronde buizen van ongewapend, gewapend en staalvezelbeton en vlakke voet-
buizen van ongewapend beton, eisen en beproevingsmethoden

- NPR 3218 Buitenriolering onder vrij verval; Aanleg en onderhoud

- Arbeitsblatt A127; Richtlinie für die statische Berechnung von Entwässerungkanäle und
-leitungen

- Theory of plates and shells; S.P. Timoshenko, McGraw-Hill; 1989

- Nationale BRL 9202; Betonnen palen en putbuizen; 1994

- NEN 6702; TGB 1990 - Belastingen en vervormingen; 1991

- NEN 6720; TGB 1990 - Voorschriften beton (Constructieve eisen en rekenmethoden);


1991

- NEN 6740; TGB 1990 - Geotechniek, basiseisen en belasting; 1991

- GTB 1990, deel 2; Grafieken en tabellen voor beton; 1992

- NEN 1008; VOSB 1963, voorschriften voor het ontwerp van stalen bruggen; 1963
Rioleringstechniek 88

COLOFON

De serie van zeven handboeken onder de gezamenlijke titel Rioleringstechniek is verzorgd door
het Team for Scientific and Technical Publications & Industrial Design (TSTP) te Brouwersha-
ven. De handboeken werden gezet uit de Times.

You might also like