Professional Documents
Culture Documents
Gesteenten zijn doorgaans hard en coherent, soms plastisch (bv. klei) of los (bv.
zand), en uitzonderlijk ook vloeibaar (bv. olie) of gasvormig. De aarde, een
aanvankelijk gasvormige en vervolgens vloeibare sferoïde, verkreeg door afkoeling
een verslakt oppervlak, wat leidde tot het ontstaan van de magmatische gesteenten
of stollingsgesteenten.
Door de condensatie van het water werden deze gesteenten aan chemische en
mechanische verwering blootgesteld, waardoor ze vernietigd werden en waardoor
bestanddelen van de eerste sedimentaire gesteenten (afzettingsgesteenten) werden
gevormd.
Het schema uit afbeelding 1 geeft een beknopte voorstelling van de drie grote types
gesteenten, samen met de processen die leidden tot de vorming ervan. Dit schema
geeft ook het cyclische karakter van dit proces weer.
De magmatische gesteenten vormen het grootste deel van het volume van de
aardkorst. De sedimentaire gesteenten vertegenwoordigen op hun beurt het grootste
deel van de oppervlakte van de korst.
De tint van een sedimentair gesteente kan te wijten zijn aan de kleur van de
samenstellende mineralen, alsook aan de aard, concentratie en verspreidingswijze
van bepaalde pigmenten die fijn verdeeld en verstrooid zijn in de massa van het
gesteente. Buiten glauconiet en chloriet, die het gesteente donkergroen kleuren,
bevatten sedimentaire gesteenten doorgaans slechts weinig gekleurde mineralen.
gesteenten
2.2.1 Commerciële classificatie
2.2.2 Macroscopische classificatie
2.2.3 Microscopische classificatie
stollingsgesteenten :
graniet
basalt
afzettingsgesteenten :
siliciclastische + kwartsrijke gesteenten
carbonaathoudende gesteenten :
zandige kalksteen
marmerachtige kalksteen
niet-marmerachtige kalksteen
leisteen, schalie, schist
metamorfe gesteenten :
leisteen, schalie, schist
gneis
marmer.
Deze classificatie doet dienst als zoekmotor in de databank van natuursteen, waar
men de technische fiches kan raadplegen. Deze fiches bevatten de referentienaam,
de commerciële benaming evenals de macroscopische en microscopische
beschrijving (petrografie) van het gesteente.
GRANIET
1 2
BASALT
3 4
Het verschil tussen de laatste twee subgroepen merkt men vooral bij het polijsten.
Dit onderscheid is erg belangrijk vanuit een architecturaal standpunt, aangezien het
toelaat te bepalen of een steen al dan niet polijstbaar is. In het algemeen zijn
compacte, weinig poreuze gesteenten beter polijstbaar dan zogenaamde zachte
(poreuze) gesteenten. Een marmerachtig gesteente heeft doorgaans een densiteit
hoger dan 2.500 kg/m3. Het merendeel van de Franse witte steen behoort tot de
niet-marmerachtige gesteenten.
Tabel 2 Commerciële classificatie van de sedimentaire gesteenten.
Sedimentaire gesteenten
Zandsteen en
silicaatrijke gesteenten
Carbonaathoudende
Zandige kalksteen
gesteenten
Leisteen
Klei Kleisteen Schalie Argilliet Fylliet Schist
Schiste/Ardoi
Argile Argilite Argilite/shale Argilite Phyllade Schiste
se
Clay Claystone Shale Argillite Phyllite Schist
Slate
(*) De schema's werden ontleend aan M. Sintubin.
De term marmer die hier gehanteerd wordt staat duidelijk in relatie met de oorsprong
van de steen, het betreft een metamorf en carbonaathoudend gesteente.
Gneis is, net zoals graniet, samengesteld uit alkaliveldspaat, kwarts en mica
(glimmer). De mineralen liggen in verschillende lagen, waardoor het gesteente een
gestreept uitzicht heeft. Gneis is overwegend grijs, roze of roodachtig. Soms is het
zelfs groenachtig. De talrijke mineralogische variëteiten worden bepaald door de
aard van de zware mineralen (muscoviet, biotiet, amfibool, pyroxeen, granaat, enz.).
De schikking van de mineralen en van de lagen bepaalt een nomenclatuur op basis
van de textuur (ogengneis, granietachtig gneis, gelaagd gneis, enz.).
Op macroscopisch niveau is ook de kleur een belangrijk criterium bij de keuze van
de steensoort. Kleur is een relatief subjectief visueel begrip dat voor heterogene,
geaderde en gelaagde gesteenten moeilijk anders bepaald kan worden dan vanuit
een kwalitatief opzicht. Indien het gesteente een voldoende homogene kleur
vertoont, kan deze volgens twee methoden bepaald worden :
1
T. De Ruyver (COPRO), R. Van Rossum (ministère wallon de l’Equipement et des
Transports), J.P. Cnudde (Rijksuniversiteit Gent), M. Briessinck (Vlaamse Gemeenschap),
R. Dreesen et D. Lagrou (VITO-Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek), P.
Bonmariage (BCCA), V. Netels et B. Misonne (Fédération belge des carrières de Pierre
Bleue de Petit Granit), F. Tourneur (Pierres et Marbres de Wallonie), J. Elsen (KULeuven),
D. Nicaise en F. de Barquin (WTCB).
2
Belgische Unie voor de technische goedkeuring in de bouw.
3
Belgian Construction Certification Association.
4
Onpartijdige Intselling voor de Controle van de Bouwproducten.
5
DIN 6174 Farbmetrische Bestimmung von Farbabstanden bei Körperfarben nach der
CIELAB-Formel. Berlijn, Beuth Verlag GmbH, januari 1979.
6
Geological Society of America, Boulder, Colorado.
1.1.1.3 Granodioriet
1.1.2.1 Dioriet
1 MAGMATISCHE 1.1.2 Intermediair
1.1 Dieptegesteenten
GESTEENTEN
1.1.2.2 Monzoniet
1.1.4.1 Peridotiet
1.1.4 Ultrabasisch
1.1.4.2 Duniet
1.1.5 Foïdoliet
1.2.1.1 Trachiet
1.2.1.3 Daciet
1.2.2.1 Andesiet
1.2 Vulkanische 1.2.2 Intermediair
gesteenten 1.2.2.2 Latiet
1.2.5.1 Vulkanische
1.2.5 Pyroclastisch
tufsteen
1.3.1.1 Pegmatiet
1.3.1.3 Granietporfier
1.3 Ganggesteenten
(subvulkanisch)
1.3.2 Intermediair 1.3.2.1 Diorietporfier
1.3.3.1 Gabbroporfier
1.3.3 Basisch
1.3.3.2 Doleriet
Zo toont graniet bijvoorbeeld vaak een overwegend roze kleur (grijze en roze
mineralen van grote omvang) met kleine zwarte mineralen, terwijl gabbro een
donkere zwarte kleur heeft en dioriet een meer grijsachtige tint.
Men spreekt van een zuur magmatisch gesteente wanneer kwarts het dominerende
mineraal is en van een basisch magmatisch gesteente wanneer het dominerende
mineraal ijzer- en magnesiumhoudend is, zoals pyroxeen.
De classificatie uit tabel 6 houdt enkel rekening met de overheersende aard van het
gesteente, en niet met de ontstaanswijze ervan. Het gaat dus voornamelijk om
silicaatrijke (kwarts en silicaten zoals klei) of carbonaathoudende gesteenten.
2.1.1.2 Lithische
areniet
2.1.1.3 Arkose en
subarkose
2.1.1 Zandsteen
2.1.1.4 Wacke
2.1.1.5
Kalkzandsteen
2.1.1.6
2.1 Siliciclastische + IJzerzandsteen
silicaatrijke gesteenten
2.1.2 Schisteuze
zandsteen
2.1.3 Kleisteen
en schalie
2 SEDIMENTAIRE
GESTEENTEN
2.1.4 Mergel
2.1.5 Vuursteen
en
verkiezelingen
2.1.6
Conglomeraat-
breccie
2.2.1.1 Micritische
kalksteen
2.2.1.2a met
brachiopoden
2.2
Carbonaathoudende 2.2.1 Kalksteen
gesteenten 2.2.1.2 2.2.1.2b met
Fossielhoudende crinoïden
kalksteen
2.2.1.2c met
schelpen van
mollusken(*)
2.2.1.2d met
rifvormende
organismen(*)
2.2.1.3 Oölithische
kalksteen
2.2.1.4 Tufsteen
en travertijn
2.2.1.5 Breccie
2.2.3
Dolomietrijke
kalksteen
2.2.4 Dolomiet
2.2.5 Detritische
kalksteen
In het geval van de silicaatrijke gesteenten die ofwel van detritische (siliciclastische)
oorsprong zijn, ofwel ontstonden door (bio-)chemische precipitatie, houdt men bij de
classificatie enkel rekening met de grote categorieën gesteenten die op de
bouwmarkt voorkomen.
De norm NBN EN 12670 vermeldt de classificatie van Folk die vooral gebruikt wordt
in een petrografisch kader (microscopische beschrijving). Deze classificatie kan
echter ook aangewend worden bij een eenvoudig onderzoek met de loep
(handlens).
De classificatie uit tabel 6 houdt geen rekening met bepaalde aspecten zoals de
geologische ouderdom van het gesteente, hoewel dit nochtans een belangrijk
criterium is voor sedimentaire gesteenten. In het algemeen neemt de intensiteit of
het effect van de diagenese (consolidatie en/of cementatie) van een sedimentair
gesteente toe met zijn geologische ouderdom. Een verhoging van de diagenese
resulteert meestal in een compacter, harder en minder poreus gesteente.
Zo kan een poreuze Mesozoïsche witte steen zich in dezelfde 'rubriek' bevinden als
een Paleozoïsche blauwe steen die harder en niet poreus is (bv. de Euvillesteen en
de Petit Granit).
3.1.2 Fylliet en
3 METAMORFE 3.1 Gefolieerde kwartsfylliet
GESTEENTEN gesteenten
3.1.3 Micaschist
3.1.4 Gneis
3.1.5 Amphiboliet en
ecologiet
3.1.6 Myloniet
3.2.1.1 Calciethoudende
marmer
3.2.1 Marmer
3.2.1.2 Dolomitische
marmer
3.2.4 Hoornfels
3.2.5 Granuliet
De classificatie van het gesteente gebeurt conform de regels uit de norm NBN EN
12670.
Alle technische fiches die in deze TV aan bod komen bevatten een microscopische
beschrijving van het betreffende gesteente zodat men het ontegensprekelijk kan
identificeren.
Graniet
Graniet (in enge zin) is een plutonisch gesteente (equivalent vulkanisch gesteente :
rhyoliet) dat samengesteld is uit de hoofdmineralen veldspaat en kwarts en de
secundaire mineralen mica, pyroxeen en amfibool.
Het is een hard, grofkorrelig gesteente met een doorgaans heldere kleur (lichtgrijs,
roze, roodachtig of blauwachtig) en een gevlekt uitzicht naargelang de
bestanddelen. Dit is een typisch gesteente met grofkorrelige textuur, maar zijn
elementen kunnen zeer veranderlijke afmetingen hebben. In porfierisch graniet zijn
de veldspaatfenokristen gelegen in een fijnkorrelige massa van kwarts en veldspaat.
Graniet en zijn variëteiten vormen 5 tot 10 % van de oppervlaktegesteenten van de
continenten.
Syeniet
Syeniet is een plutonisch gesteente (equivalent vulkanisch gesteente : trachiet) dat
ook vaak 'graniet zonder kwarts' genoemd wordt. Het bestaat hoofdzakelijk uit
kaliveldspaten en amfibolen, met als nevenmineralen pyroxeen en biotiet.
Dit gesteente vertoont hetzelfde uitzicht als graniet, maar is doorgaans donkerder
gekleurd, met grijze, roze en groenachtige tinten. Syeniet is normaal zeer goed
weerbestendig.
Zijn textuur is grofkorrelig, fijnkorrelig of porfierachtig. Het heeft een gevlekt uitzicht
en een overheersende groengrijze of rozegrijze kleur. Er is een continue afwisseling
tussen dioriet en graniet, via kwartsietdioriet en granodioriet. Dioriet is doorgaans
zeer goed weerbestendig.
Gabbro
Gabbro is een plutonisch gesteente (equivalent vulkanisch gesteente : basalt)
bestaande uit basisch plagioklaas (labradoriet, anorthiet, bytowniet) en pyroxeen als
hoofdmineralen, en uit amfibool, biotiet of olivijn als nevenmineralen. Er is noch
kwarts, noch alkaliveldspaat, noch muscoviet aanwezig.
Basalt
Basalt is een vulkanisch gesteente met als hoofdmineralen plagioklaas en augiet, en
als nevenmineralen olivijn, magnetiet, ilmeniet, met of zonder glasachtige resten. Er
kunnen ook fenokristen van augiet en olivijn aanwezig zijn. Het is een compact,
zwart gekleurd gesteente, dat bij verwering een donkergroen, donkerbruin,
roodachtig of zwart uitzicht kan aannemen. De classificatie en de nomenclatuur zijn
uiteenlopend en hangen samen met de mineralogische en chemische samenstelling
alsook met het ontstaan van het gesteente : basalt met of zonder olivijn, verzadigd
of onverzadigd basalt.
Obsidiaan
Obsidiaan is een volledig glazig, zwart, vulkanisch gesteente met een glanzend,
schelpvormig, glad breukvlak, gewoonlijk met een rhyolithische samenstelling.
Puimsteen
Puimsteen is een zeer poreus, glazig vulkanisch gesteente met een rhyolithische
samenstelling (pechstein).
Q Kwarts
P Bladsilicaten
C Carbonaten
F Veldspaat en veldspaat/kwarts fragmenten
L Lithische fragmenten
Voor kalksteen en dolomiet hanteerden we de classificatie van Folk die ook in de
Europese norm voorkomt. De classificatie van Dunham is niet opgenomen in
diezelfde norm, maar is internationaal bekend bij alle geologen en wordt dus
gemakkelijker gebruikt.
Lithostratigrafie
Deze methode steunt hoofdzakelijk op de lithologische aard van de gronden. De
geoloog kan zo een opeenvolging reconstrueren van de aangetroffen lithologieën en
de oudere lagen rangschikken ten opzichte van de jongere. Het resultaat is een
lithostratigrafische schaal.
Biostratigrafie
Deze methode baseert zich op een studie, uitgevoerd door paleontologen, van de
bewaarde organismen (fossielen) in sedimenten. De basiseenheid is daarbij de
biozone.
Men onderscheidt macropaleontologie, waar men fossielen behandelt die met het
blote oog zichtbaar zijn en micropaleontologie waar men fossielen bestudeert onder
de microscoop.
Chronostratigrafie
De chronostratigrafie verdeelt de opeenvolging van lagen in eenheden die
overeenkomen met tijdsintervallen, ongeacht de aangetroffen lithologie. De
gesteenten die afgezet werden in eenzelfde tijdsspanne, behoren tot dezelfde
chronostratigrafische eenheid. In België werden zo talrijke eenheden gedefinieerd
die over de hele wereld gehanteerd worden. Het gaat hier bijvoorbeeld om het
Frasniaan, het Famenniaan, het Tournaisiaan, het Devoon, …
Piacenziaa Scaldisiaa
Plioceen n n
Zancleaan 5,1
Messiniaan
Tortoniaan
Neogeen Diestiaan
Serravaliaa Antwerpiaa
Mioceen n n
Langhiaan Houthaleni
Burdigaliaa aan
n
Aquitaniaan 23
Cenozoïc
um
Chattiaan
Oligoceen Stampiaan
Tertiair Rupeliaan
Bartoniaan
Tongeriaan
Priaboniaan 37
Wemmelia
an
Paleoge Eoceen
Lutetiaan Lediaan
en
Brusseliaa
n
Ieperiaan 53
Thanetiaan Landeniaa
Paleoceen Selandiaan n
Daniaan Montiaan 65
Maastrichti
aan
Mesozoïc Secund Bov Campaniaa
Krijt Senoon
um air en n
Santoniaan
Coniaciaan
Turoniaan 88
(turoon)
Cenomaan Wealdiaan
Albiaan
Aptiaan Urgoniaan
Barremiaan
Ond Neocomi
er aan Hauteriviaa
n
Valanginiaa
n
Berriasiaan 135
Volgiaan
Portlandiaa
n Sequaniaa
Kimmeridgi n
Malm (Astartiaan
aan
Oxfordiaan )
(Coralliaan) Rauraciaa
n
Argoviaan 154
Jura Calloviaan
Bathoniaan
Dogger
Bajociaan
Aaleniaan 175
Toarciaan
Pliensbachi
aan
Lias Sinemuriaa
n
Hettangiaa
n 203
Rhetiaan
Boven Noriaan Keuper
Camiaan
Stephani
aan
Westphal DCBA
iaan
Yeadoniaa
n
Pennsylva Marsdenia
niaan an
Kinderscou
Karbo Namuriaa tiaan
on n Alportiaan
Chokieriaa
n
Arnsbergia
an
Pendleiaan 325
Mississippi Warnantiaa
Paleozoï aan n
Primaire Viseaan Liviaan
cum
Moliniaciaa
n
Strunia
Tournaisi Ivoriaan an
aan Hastariaan 355
Devoon Famenniaa
Boven n
Frasniaan
Givetiaan Couvini
Midden
Eifeliaan aan
Emsiaan Siegeni
Praguiaan aan
Lochkoviaa Gedinni
Onder
n aan
Predolia
an 408
Boven Ludlowiaan
Wenlockiaa
Siluur n
Onder Llandoveria
an 435
Ashgilliaan
Boven Caradociaa
n
Llandeilaan
Ordovicium Midden
Llanviniaan
Salmiaa
Arenigiaan n
Onder Tremadoci
aan 500
Potsdamia
Boven
an Revinia
an
Cambrium Midden Acadiaan
Georgiaan Devillia
Onder
an 590
Proterozoïcum
Precamb
2500
rium
Archeozoïcum