Professional Documents
Culture Documents
Script Spring Awakening NL
Script Spring Awakening NL
PERSONAGES
De Meisjes:
WENDLA
MARTHA
THEA
ANNA
ILSE
De Jongens:
MELCHIOR
MORITZ
HANSCHEN / RUPERT
ERNST / REINHOLD
GEORG /DIETER
OTTO / ULBRECHT
De Volwassen Vrouwen:
(gespeeld door dezelfde actrice)
De Volwassen Mannen:
(gespeeld door dezelfde acteur)
MUZIKALE NUMMERS
Eerste Akte:
Tweede Akte:
Fluisteren Wendla
Wat Ik Snap Moritz, Melchior &
Wendla
De Zomer In Purper Allen
Spring Awakening /4
EERSTE AKTE
Scène 1.
(WENDLA staat in theatraal licht, als voor een spiegel. Haar handen glijden
voorzichtig over haar pasvolwassen lichaam. Ze trekt een bijna doorzichtige
schoolmeisjesjurk aan)
WENDLA:
Mama, jij baarde –
Mama, jij kneedde –
Jouw woorden leerden mij
Niets van bloed en pijn.
Mama, de tranen –
Mama, de dromen
Van hel en hemel
En zondig zijn.
Of beter, schuil je –
Huil je tot Hij je weet te vinden.
Maar als Hij komt, dan voelt het als te laat.
Mama, de tranen –
Mama, de dromen
Van hel en hemel
En zondig zijn.
(Met een lichtwissel zijn we in de wereld van 1891: een provinciale Duitse
woonkamer. FRAU BERGMAN stormt binnen, stralend)
FRAU BERGMAN:
Wendla!
WENDLA:
Mama?
FRAU BERGMAN:
Mijn hemel, wat zie je er uit - die jurk! Wendla, dat is iets voor kleine meisjes. Een
jonge vrouw paradeert niet rond in zo’n…
Spring Awakening /5
WENDLA:
Mag ik hem nog even dragen, mama? Het is mijn lievelingsjurk. Ik voel me net een
elvenprinses.
FRAU BERGMAN:
Maar je bent al zo … ontwikkeld.
(als reactie op haar blik)
Kom, ssh. Door jou vergeet ik helemaal het goede nieuws.
Stel je voor, Wendla: de ooievaar is gisternacht bij je zuster geweest – eindelijk. Hij
heeft weer een nieuwe baby gebracht, een meisje.
WENDLA:
Ik wil haar gaan bekijken, mama.
FRAU BERGMAN:
Trek dan eerst een behoorlijke jurk aan, en vergeet je hoed niet.
WENDLA:
Mama, niet boos worden, alstublieft. Maar ik ben nu al twee keer tante, en ik heb nog
steeds geen idee hoe het allemaal in zijn werk gaat.
(FRAU BERGMAN kijkt geschokt)
Toe, mama. Ik schaam me om het te vragen. Maar aan wie kan het anders dan aan
u?
FRAU BERGMAN:
Wendla, kindje, je denkt toch niet dat ik zoiets - -
WENDLA:
Maar u denkt toch niet dat ik nog in de ooievaar geloof?
FRAU BERGMAN:
Ik weet waarachtig niet waar ik dit soort praat aan heb verdiend. En op een dag als
vandaag!
Vooruit, kind, trek je kleren aan.
WENDLA:
Moet ik het dan op straat gaan vragen? Aan Gregor, onze schoorsteenveger ..?
(een pauze)
FRAU BERGMAN:
Goed, ik vertel je alles.
Maar niet vandaag. Morgen. Of overmorgen.
WENDLA:
Vandaag, mama.
Spring Awakening /6
FRAU BERGMAN:
Wendla Bergman, ik kan onmogelijk …
WENDLA:
Mama!
FRAU BERGMAN:
Je maakt me nog dol!
WENDLA:
Waarom? Als ik op m’n knieën ga zitten met mijn hoofd in uw schoot … dan kunt u
net doen alsof ik er niet ben.
(geen reactie)
Alstublieft.
FRAU BERGMAN:
Goed, dan vertel ik het.
WENDLA:
(afwachtend)
Ja? …
FRAU BERGMAN:
Kind, ik –
WENDLA:
Mama.
FRAU BERGMAN:
Vooruit dan. Vóór een vrouw in blijde verwachting geraakt …
Luister je?
WENDLA:
Ja, mama.
FRAU BERGMAN:
Vóór een vrouw in gezegende staat verkeert, moet zij eerst -- op haar eigen,
bescheiden wijze -- moet zij eerst … haar echtgenoot liefhebben. Hem liefhebben,
zoals zij en zij alleen dat kan. Hém alleen … moet zij liefhebben – met hart en … ziel.
Zo. Nu weet je alles.
WENDLA:
Alles? …
FRAU BERGMAN:
(“ja”)
Alles. Erewoord.
Spring Awakening /7
WENDLA:
(onwrikbaar)
Mama!
MEISJES:
Mama, jij baarde –
Mama, jij kneedde –
Mama, de Bijbel
Vol van bloed en pijn.
Mama, de tranen –
Mama, de dromen
Van hel en hemel
En zondig zijn.
Mama, de tranen –
Mama, de dromen
(Mijn mama…)
Van hel en hemel
En zondig zijn.
Spring Awakening /8
Scene 2
HERR SONNENSTICH:
Nogmaals.
OTTO:
(midden in zijn voordracht)
… vi superum saevae memorem Iunonis ob iram …
HERR SONNENSTICH:
(‘goed gedaan”)
Beter, Herr Lammermeier. Uw beurt, Herr Zirschnitz.
GEORG:
… multa quoque et bello passus, dum conderet urbem.
HERR SONNENSTICH:
Herr Rilow. Vanaf het begin.
HANSCHEN:
Arma virumque cano, Troiae qui primus ab oris –
HERR SONNENSTICH:
Herr Robel. En …
ERNST:
… Italiam, fato profugus, Lavinaque venit litora –
HERR SONNENSTICH:
Herr Stiefel.
(helaas: Moritz is diep in slaap)
Herr Stiefel.
MORITZ:
(schrikt wakker)
Meneer? …
HERR SONNENSTICH:
Ga door, alstublieft.
(MORITZ aarzelt)
Herr Stiefel …
MORITZ:
(met horten en stoten)
… Laviniaque venit …
Spring Awakening /9
HERR SONNENSTICH:
Ja …?
MORITZ:
… litora … multum enim –
HERR SONNENSTICH:
“Multum enim”?
MORITZ:
(doet een nieuwe poging)
… multum olim –
HERR SONNENSTICH:
(verliest zijn geduld)
“Olim”?! “Multum olim” …?! Dus de Vrome Aeneas heeft op wonderbaarlijke wijze
“reeds” veel geleden “in dagen die nog komen gaan”…?
(geen antwoord)
Herr Stiefel?
(geen antwoord)
Heeft u enig idee wat u uitkraamt, Herr Stiefel?
MELCHIOR:
Neem me niet kwalijk --
HERR SONNENSTICH:
Pardon?
MELCHIOR:
(probeert kunstig de situatie te redden)
Neem me niet kwalijk, Herr Sonnenstich … Kan “multum olim” niet beschouwd
worden als een plausibele tekstvariant?
HERR SONNENSTICH:
Herr Gabor. We zijn hier niet om te goochelen met varianten. Deze jongen maakte
een fout.
MELCHIOR:
Een fout, zeker -- maar een begrijpelijke, meneer. Als we beschouwen hoe
toepasselijk deze variant is –
HERR SONNENSTICH:
“Multum olim”?!
MELCHIOR:
Te weten als een gedurfde retorische parallel, waarbij “multum olim” vooruitwijst naar
“multa quoque” -- een parallel, meneer, tussen wat Aeneas reeds heeft geleden in de
oorlog en wat hem nog aan lijden wacht op land en ter zee.
Spring Awakening /10
HERR SONNENSTICH:
Herr Gabor, sinds de dagen van Servius, Aulus Gellius en Claudius Donatus –
sterker nog: sinds de dood van Virgilius zelf – is onze academische wereld meer dan
geteisterd door kritisch commentaar op tekstvarianten.
MELCHIOR:
Met alle respect, meneer, maar suggereert u dat er geen plaats meer is voor verdere
interpretatie of onderzoek? Wat is dan nog het nut van –
HERR SONNENSTICH:
(slaat MELCHIOR met zijn aanwijsstok)
Dat suggereer ik totaal niet. Ik constateer dat Herr Stiefel een fout heeft gemaakt. En
ik vraag – nee, eis – dat u zijn tekstuele dwalingen corrigeert en de beurt overneemt.
Is dat duidelijk?
(MELCHIOR klemt zijn kaken op elkaar)
Herr Gabor?
(geen antwoord. Hij slaat MELCHIOR nogmaals, en harder)
Herr Gabor, is dat duidelijk?
MELCHIOR:
Ja, Herr Sonnenstich: “litora multum ille”.
HERR SONNENSTICH:
De hele klas, samen met Melchior Gabor:
“Laviniaque venit … “
JONGENS:
… litora, multum ille et terra iactatus et alto
Vi superum saevae memorem Iunonis ob …
MELCHIOR: JONGENS:
Wat je snapt … iram
Van wetenschap, van kunsten, multum quoque et bello
Wordt vertrapt passus, dum conderet
Op school en thuis urbem …
Door blinden.
Arma virumque cano, Troiae
Jij steigert – qui primus ab oris
Dan tonen zij hun tanden, Italiam, fato profugus,
En alles wat je zegt is dan Laviniaque venit
Een teken van litora, multum ille et terris
Je schande. Iactatus et alto
Spring Awakening /11
Maar ik snap
Dat wat ik steeds verwacht,
Dat krijg ik niet van hen --
Dat ligt in mij.
Da’s de grap:
Mijn denken is mijn kracht.
En ik denk:
Dit gaat ooit voorbij.
Stap na stap –
In kennis wil ik grazen.
Volg de maan
In al haar dwaze fasen.
Mijn roeping:
De wereld te verbazen.
De honger die een kind voelt
Om nóg verder te gaan.
Bekijk me.
Blijf kijken –
Mijn roeping:
Dat iedereen mij snapt.
Bekijk me.
Blijf kijken –
Mijn roeping –
Ik vind haar,
De dag dat ik ontsnap.
(MELCHIORs lied is afgelopen. Als hij invoegt bij de andere JONGENS met
hun voordracht gaat het licht terug naar het klaslokaal)
JONGENS &MELCHIOR:
… multas quoque en bello passus, dum conderet urbem …
HERR SONNENSTICH:
(een nieuw onderwerp)
Dank u, heren. En dan nu graag: “inferretque deos Latio…” De volgende zeven
verzen van Vrome Aeneas’ zwerftocht. Uit het hoofd.
Spring Awakening /12
MORITZ:
(zacht)
Melchi, bedankt.
MELCHIOR:
’t Is niets.
MORITZ:
Maar toch, het spijt me. Je had niet hoeven –
MELCHIOR:
(ironisch, “maak je niet druk”)
Ach, vergeleken met wat Aeneas heeft geleden –
MORITZ:
Nee, ik had het moeten weten. “Multum ille”. Het punt is … ik heb totaal niet
geslapen gisternacht. Ik werd, euh, geplaagd door een duister en gruwelijk
spookbeeld …
MELCHIOR:
Een droom, bedoel je? …
MORITZ:
Eerder een nachtmerrie. Twee benen in hemelsblauwe kousen die over een
preekstoel klommen.
MELCHIOR:
Ah. Zó’n soort droom.
MORITZ:
(“inderdaad”)
Heb jij ooit last van zulke … genante visioenen?
MELCHIOR:
Moritz, natuurlijk. Wij allemaal. Otto Lammermeier droomt over zijn moeder.
MORITZ:
Echt?!?
MELCHIOR:
Georg Zirschnitz? Droomde dat hij verleid werd door zijn pianolerares.
MORITZ:
Fraulein Grossebustenhalter?
Spring Awakening /13
HERR SONNENSTICH:
(pakt onverwacht MORITZ bij zijn oor)
Moritz Stiefel. Mag ik u herinneren dat u, van alle studenten, zich het minst vrijheden
kunt veroorloven? Ik waarschuw niet meer.
(MORITZ knikt, verlamd van angst. Een heftige alt-rock gitaar-riff klinkt. HERR
SONNENSTICH bevriest. De wereld rond MORITZ komt tot stilstand en hij
wordt theatraal belicht. Hij richt zich front en zingt)
MORITZ:
Oh, ik droomde van een engel
Die verscheen op mijn kozijn,
Toen ik schreeuwde, “Fuck dit leven!”
(Maar dan in een soort Latijn),
“Haal me weg uit deze kutzooi!”,
Maar zij lispelde sereen,
“Nog even wat geduld, knul,
Ik kom voor iedereen”
MORITZ: JONGENS:
Ze zei, “Geef mij je knuisten Ahhh ….
Als de zorg je overmant,
En dan leer ik je de kneepjes –
Neem jezelf in eigen hand.
Kom, we spinnen witte draden
Op de muur en langs je been.”
Ze zei, “Goed, je wordt er blind van,
Maar dat merk je niet meteen.”
GEORG:
Lig ik ’s avonds op m’n kussen
Half te flippen van de stress,
Nou, dan droom ik van de tiet
Van mijn pianolerares.
Spring Awakening /14
JONGENS:
Dit is shit, dit leven –
(Shit, ah ah ah)
Een staatsgevangenis.
(Staatsgevangenis)
Dikke shit, dit leven –
Jezus, wat ging mis?
ERNST: DE ANDEREN:
En dan douchen na de gymles … Ah….
HANSCHEN:
Bobby Mahler lust ik best…
Reuze sexy in zijn boxer…
ERNST:
Elke dag voelt als een test.
OTTO:
Neem nou Marianne Wiehler –
Waarom belt ze nooit met mij?
HANSCHEN:
Ach man, kus elke kont maar,
Want wie naait ze? Dat ben jij.
Jij!
MELCHIOR: DE ANDEREN:
Dit is shit, dit leven --
Dit is shit, dit leven –
Je leven wordt verkloot.
Zwaar verkloot.
Dikke shit, Dikke shit,
Dit leven,
En God is ook nog dood.
Dit is shit, dit leven --
Bekijk me.
Blijf kijken,
Te haten we je bent.
Spring Awakening /15
MELCHIOR: DE ANDEREN:
Mijn roeping,
Ik vind haar. Dikke shit,
Dit leven –
MORITZ:
En dacht je dat het went?
(Het lied is voorbij. Het licht gaat terug naar de klas. De schooldag gaat
verder)
HERR SONNENSTICH:
Heren, verzen inleveren, leien en griffels opruimen. Morgenochtend treffen wij elkaar
weer, zeven uur stipt.
(Hij gaat weg. De JONGENS pakken hun boeken in)
OTTO:
(op weg naar buiten)
Ik ben weg.
ERNST:
Ik ook.
HANSCHEN:
Ik loop met je mee, Ernst.
ERNST:
(stopt, draait zich om)
Echt?
HANSCHEN:
(“ja”, suggestief)
Laten we samen Homerus doen. Misschien een stukje Achilles en Patroklos …
(HANSCHEN neemt ERNST mee af)
GEORG:
(‘tot morgen”)
Melchior, Moritz.
Spring Awakening /16
MELCHIOR:
(dubbelzinnig)
Ligt Bach thuis te wachten? …
GEORG:
Fraulein Grossebustenhalter houdt niet van laatkomers.
(GEORG huivert onwillekeurig van genot en loopt weg. MELCHIOR kijkt
grijnzend richting MORITZ, maar die wuift hem weg)
MORITZ:
Ach, Melchi! Zestig verzen Homerus, twee pagina’s kwadraatvergelijking … Dat
wordt weer een doorwaakte nacht, en nóg krijg ik het niet af. Kon ik maar slapen.
Hoe kan ik slapen? Ik word vast weer bezocht door zo’n … droombeeld.
MELCHIOR:
Oh ja, die dromen van jou.
MORITZ:
(in afschuw)
Melchi – waarom – waarom word ik gekweld door vrouwenbenen? Door het gevoel
dat mijn lotsbestemming daar ergens tussenin ligt? …
MELCHIOR:
Goed dan. Ik vertel je wat ik weet. Ik heb het uit boeken. Maar bereid je voor: het
heeft van mij een atheïst gemaakt.
(pauze)
Dus –
MORITZ:
Nee nee – niet hier! Niet hardop! Nee – doe me een plezier: schrijf het op. Alles.
Verstop het in mijn schooltas – morgen – na de gymnastiekles.
(pauze)
En misschien kun je het een en ander illustreren in de kantlijn.
(pauze)
MELCHIOR:
Van top tot teen?
MORITZ:
Helemaal.
HERR KNOCHENBRUCH:
Onbegrijpelijk, Fraulein Knuppeldick.
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Herr Knochenbruch?
Spring Awakening /17
HERR KNOCHENBRUCH:
Moet u zien. Melchior Gabor, een jongeman van uitzonderlijk hoge intelligentie –
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Zeer uitzonderlijk.
HERR KNOCHENBRUCH:
Een jongeman die onze meest gevierde student zou kunnen zijn –
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Meest gevierd, Herr Knochenbruch.
HERR KNOCHENBRUCH:
Dat iemand als hij zich inlaat, zich besmeurt, zich associeert met zo’n, zo’n …
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Catatonische imbeciel als Moritz Stiefel?
HERR KNOCHENBRUCH:
God zij dank is er in de hoogste klas maar plek voor zestig.
Scène 3
(Namiddag. Een brug in het open veld. WENDLA, MARTHA, THEA en ANNA
zijn op weg naar huis. Ze praten opgewonden met elkaar)
THEA:
(midden in het gesprek)
… En met een kanten lijfje, en op de rug een satijnen strik …
ANNA:
Ooh! En Wendla, wat draag jij op Greta Brandenburgs bruiloft?
WENDLA:
Ik mag niet komen van mama.
THEA:
Niet naar de bruiloft?!
MARTHA:
Omdat ze trouwt met een houtvester?
WENDLA:
Mama vond het niet gepast.
ANNA:
Maar ze gaan de hele kapel versieren met chrysanten en orchideeën! …
WENDLA:
Mama zei nee.
ANNA:
Ik mag hopen dat jouw mama mijn toekomstige man wél goedkeurt.
THEA:
En die van mij ook!
WENDLA:
(plagerig)
Nou, we weten allemaal met wie Thea wil trouwen!
MARTHA:
Melchior Gabor!
THEA:
(“nou en”)
Wie niet?
Spring Awakening /19
ANNA:
(nog steeds pesterig)
Hij is best knap, ja …
WENDLA:
Onweerstaanbaar.
MARTHA:
(haar stille liefde)
Maar niet zo onweerstaanbaar als die melancholieke zevenslaper, Moritz Stiefel.
THEA:
Die twee zijn onvergelijkbaar! Melchi Gabor, dat is een rebel. Weet je wat ze
fluisteren?
(de andere MEISJES komen om haar heen staan, nieuwsgierig)
Dat hij nergens in gelooft. Niet in God.
(De MEISJES reageren geschokt)
Niet in de Hemel.
(weer een geschokte reactie)
In niets op deze hele wereld.
(De MEISJES slaken een laatste gezamenlijke zucht)
ANNA:
Ze zeggen dat hij de beste is in alles. Latijn, Grieks, Goniometrie…
THEA:
En het mooiste is: hij geeft er helemaal niets om…
(Muziek begint, met een onschuldig, up-tempo feel. De MEISJES zingen front,
belicht als een Girl Group)
# 5: Mijn Kick
WENDLA:
Als ik denk aan dit onding, mijn domme bestaan,
Denk ik maar één ding als ik jou daar zie gaan.
MARTHA:
’t Is soort van verliefd zijn, tragisch maar waar.
THEA:
Cool is het niet als ik zo naar je staar.
ANNA:
Ik voel me je hondje, of eerder: je geest.
Ik pieker maar met Wie en Wat je Waar bent geweest.
Spring Awakening /20
THEA:
Ik weet, ik moet kappen met die aanstellerij.
Maar ik zoek een kick, en mijn kick ben jij.
FRAULEIN GROSSEBUSTENHALTER:
Uistekend, Georg. En nu de Prelude in C klein …
HANSCHEN:
(tegen Io/Desdemona)
Heb je al gebeden vanavond, Desdemona? Dat lijkt niet echt op bidden, lieveling –
zoals je daar ligt, in stille afwachting van het genot dat komen gaat…
HERR RILOW:
Hanschen, is alles in orde?
HANSCHEN:
Een beetje last van m’n maag, vader. Maar het gaat al beter.
HERR RILOW:
Ja?
HANSCHEN:
Veel beter.
HERR RILOW:
Mooi zo.
HANSCHEN:
(tegen Io /Desdemona)
Lieveling, het is niet dat ik jou lichtzinnig vermoord. Sterker nog, als ik denk aan de
eenzame nachten die komen…. Maar als ik jou daar zo zie liggen, dan zuigt dat het
merg uit mijn botten. Zo verstild. Zo onschuldig, met starende ogen. Eén van ons
moet vernietigd – het is jij of ik.
FRAULEIN GROSSEBUSTENHALTER:
Nee, nee! Georg, asjeblieft! Da capo. En nu wat strakker in de linkerhand.
HANSCHEN:
Lieveling, waarom – waarom klem jij je knieën zo tegen elkaar? Zelfs nu, op de rand
van de eeuwigheid? Is het niet jouw wrede kuisheid die me drijft tot toppen van…
HERR RILOW:
Hanschen, het heeft nu wel lang genoeg geduurd.
HANSCHEN:
Ja, vader.
HERR RILOW:
Ga terug naar bed.
(HANSCHEN verroert zich niet)
Zoon?
HANSCHEN:
Bijna klaar.
(HANSCHEN wacht, luistert. HERR RILOW gaat weg. HANSCHEN gaat
dubbel zo hard aan het werk)
Een laatste kus. Die zachte witte dijen … die pronte meisjesborsten … O, die wrede
wrede knieën …
FRAULEIN GROSSEBUSTENHALTER:
Répétez, s’il vous plaît.
GEORG:
Waarom zou ik me schamen voor wat ik nu voel?
Je ding wat je doet dat is kinky en cool.
HANSCHEN:
Met een koptelefoon, een CD op ‘repeat’,
Droom ik van jou als de ‘jij’ in een lied.
(De MEISJES dansen rond HANSCHEN, maar hij heeft alleen maar oog – en
vingers -- voor zijn Io. De JONGENS komen erbij als achtergrondkoor)
THEA: ANDEREN:
Ik ben maar een junkie, Ik ben – junkie --
Verslaafd aan je blik. Jouw blik --
Ik snak naar een shot, Eén shot --
Naar je roes en je kick. Jouw kick –
ANNA:
Mijn dagelijks leven
Gaat aan mij voorbij, Ik zoek naar een kick --
Want ik zoek naar een kick, Kick, yeah, yeah --
En mijn kick ben jij Yeah, yeah –
GROEP 1: GROEP 2:
Ook wanneer jij weg bent, Yeah, yeah --
Blijf jij bij mij.
Blijf je bij mij --
Ik doe in mijn bed
Of ik weer met je vrij. Weer met je vrij.
Stop.
Dat liefde blind maakt
Blind maakt –
Stop.
Geldt ook voor mij-- Geldt ook voor mij –,
Maar mijn kick
Yeah, kick ben jij.
Ik zoek naar een kick
En mijn kick ben jij. Mijn kick ben jij.
GROEP 1: GROEP 2:
Oh, ik stop
Ik denk: ik stop nu – Nu --
Nu ben ik vrij! Nu ben ik vrij!
Maar ik mis mijn kick –
Maar ik wil mijn kick –
ALLEN:
En mijn kick ben jij –
Mijn kick ben jij –
Jij! Jij! Jij!
Spring Awakening /24
Scène 4
MELCHIOR:
(leest hardop wat hij aan het schrijven is)
Zestien oktober. De vraag is: Schaamte – waar komt zij vandaan? Waarom kwijnen
wij weg in haar miserabele schaduw?
Voelt een merrie soms Schaamte wanneer zij paart met een hengst? Moeten
die twee eerst officieel getrouwd zijn vóór ze toegeven aan hun natuurlijke driften?
Natuurlijk niet.
Volgens mij is Schaamte louter een product van onze opvoeding.
Desalniettemin houdt die stoffige Dominee Kaulbach koppig vol dat zij voortkomt uit
onze Zondige Natuur. Reden genoeg om niet meer naar de Kerk te gaan --
FRAU GABOR:
(van achteren)
Melchior?
MELCHIOR:
Ja, mama?
FRAU GABOR:
Moritz Stiefel is hier voor jou.
(MELCHIOR gaat rechtop zitten. MORITZ komt op: hij ziet er bleek en
opgewonden uit)
MORITZ:
Excuus dat ik zo laat ben. Ik heb een jas aangeschoten, een kam door m’n haar
gehaald en ben hierheen gestormd als een bokkenrijder.
MELCHIOR:
Heb je de hele dag in bed gelegen?...
MORITZ:
(“ja”)
Ik ben doodop, Melchi. Ik heb vannacht tot drie uur zitten lezen. Dat essay dat je me
gaf? Ik kon op het laatst niet meer uit m’n ogen kijken.
MELCHIOR:
Ga zitten. Ik draai wel een sigaret voor je.
(hij rolt een sigaret voor MORITZ)
MORITZ:
Moet je zien – ik tril helemaal. Gisteravond heb ik gebeden als Christus in de
Olijfgaard: “Lieve Heer, laat deze beker voorbijgaan! Geef me liever de vliegende
tering dan deze kleverige dromen”.
Spring Awakening /25
MELCHIOR:
Nou, hopelijk verhoort Hij je niet.
MORITZ:
Melchi, ik kan me niet meer concentreren, op niets. Zelfs nu nog lijkt het alsof…
Ik zie, ik hoor, ik voel alles heel scherp. En toch voelt alles zo wezenloos …
MELCHIOR:
En alle zaken die ik voor je heb uitgetekend – hebben die je dromen niet wat
verhelderd?
MORITZ:
Ze hebben ze tien keer erger gemaakt! Vroeger droomde ik alleen maar over
dameskousen, nu word ik geteisterd door grote en kleine schaamlippen. Hoe –
FRAU GABOR:
Wie wil er thee? Herr Stiefel, hoe gaat het?
MORITZ:
Heel goed, dank u wel, Frau Gabor.
FRAU GABOR:
(sceptisch)
Echt?
MELCHIOR:
(plagerig, richting MORITZ)
Stelt u zich voor, mama. Moritz heeft de hele nacht zitten blokken.
MORITZ:
Euh – op Griekse werkwoorden
FRAU GABOR:
Je moet beter op jezelf passen, Moritz. Gezond blijven is belangrijker dan
werkwoorden vervoegen.
(met een knik naar zijn boeken)
En wat ben jij aan het lezen, Melchior?
MELCHIOR:
Goethe’s Faust, eigenlijk.
FRAU GABOR:
Werkelijk? Op jouw leeftijd?
MELCHIOR:
Het is prachtig, mama.
Spring Awakening /26
MORITZ:
(“inderdaad”)
Het blijft spoken door je hoofd.
FRAU GABOR:
Toch zou ik denken dat … Maar goed, jullie jongens zijn vast oud genoeg om zelf te
weten wat goed voor je is en wat niet.
(zucht)
Als jullie nog iets nodig hebben, kinderen, roep me dan maar.
(gaat af)
MORITZ:
Wat heb jij een bijzondere moeder.
MELCHIOR:
(“ja, maar”)
Behalve als ze haar zoon betrapt met zijn neus in Goethe.
MORITZ:
Ik denk dat ze dat deel bedoelde met Gretchen en haar bastaardkind.
MELCHIOR:
Ja. Ongelooflijk hoe iedereen geobsedeerd is door dat ene gedeelte. Alsof de hele
wereld draait om penissen en vagina’s.
MORITZ:
Die van mij wel. En zeker sinds ik dat essay van jou heb gelezen. Wat jij schrijft over
de… vrouwelijke … Ik kan aan niets anders meer denken.
(haalt het essay tevoorschijn)
Deze passage bijvoorbeeld – is dat echt waar?
MELCHIOR:
Honderd procent.
MORITZ:
Maar -- hoe weet jij dat soort dingen, Melchi? Hoe kun jij weten wat een vrouw
voelt?
MELCHIOR:
(‘waarom niet”)
Hoe het is om je te openen voor een ander?... Hoe eerst het verzet komt, dan de
overgave, en hoe tenslotte de Hemel boven je losbreekt?
(MORITZ knikt)
Gewoon, ik zet mezelf in haar plaats en gebruik mijn verbeelding.
MORITZ:
(“je meent het”)
Echt?! (bladert door het essay – het ene diagram na de andere – met toenemende
fascinatie)
Voelt het zo? … voor een vrouw?...
Spring Awakening /27
#6: Raak Me
MELCHIOR:
Als ik ga
Wil ik diep gaan,
Naar waar niemand mij meer ziet.
Als een drenkeling op zee,
De wind die huivert in het duister –
Meer niet.
ERNST:
Raak me –
Voel me maar –
En dan – toe maar –
Tot het pijn doet –
Kom op en graai –
Kruip op mijn huid –
Nog lager nu,
Waar het vuur laait.
(MELCHIOR richt zijn aandacht weer op MORITZ. Het licht gaat terug naar de
lampverlichte studeerkamer, maar de JONGENS & MEISJES blijven aanwezig
in de schaduw, zachtjes zingend, als underscore van de scène)
MORITZ: GROEP:
(nog steeds verzonken Oh – mijn god.
in de diagrammen) Oh – ja ja ja.
…Maar toch, je moet toegeven…
met zulke diverse…geni – geni – genitaliums…
MELCHIOR:
(verbetert hem)
Genitaliën?
MORITZ: GROEP:
Genitaliën. Dat het intimiderend is. Oh – mijn god
Ik bedoel, de vraag of… alles wel… Oh – ja ja ja.
Spring Awakening /28
MELCHIOR:
Klopt?
(MORITZ kijkt geschokt)
Past?
(Nog geschokter)
Moritz, ik beweer niet dat ik zelf ooit – Oh – mijn god.
Oh – ja ja ja.
MORITZ:
En ik beweer niet dat ik zelf nooit-- ooit –
nog nooit…
MELCHIOR:
Moritz?
MORITZ:
Ik moet weg!
(rent abrupt de kamer uit) Raak mij –
FRAU GABOR: Ah … ah …
Melchior, wat is er?
MELCHIOR:
Niets, mama.
FRAU GABOR:
Is Moritz al weg?
MELCHIOR:
Ja.
FRAU GABOR:
Toch ziet hij akelig bleek, vind je niet? Ik vraag me af of Faust wel zulke geschikte
lectuur voor hem is.
OTTO: GROEP:
Oh, mijn god.…
Als ik ga
Wil ik diep gaan,
Uit de schaduw van verdriet.
Op de golven van je schoot
Zal jij me wiegen, laten vliegen –
Meer niet.
GEORG: GROEP:
Als ik ga Als ik ga…
Wil ik diep gaan,
Zonder tranen, onbespied. Zonder tranen…
Oh nee nee nee…
En de vlammen in mijn hoofd,
Die zul jij blussen met je kussen –
Meer niet.
GEORG: GROEP:
Raak me – Raak me --
Probeer maar – Probeer maar --
Dat is beter – Veel beter – ja --
Dat is hemels – Dat is hemels.
Voel --
Jouw lach is licht, Jouw lach is licht…
De zonde waard.
Bewonder maar
Hoe mijn vuur laait. Hoe mijn vuur laait…
Kus me
Zolang het duurt
En neem me mee
Waar de wind waait
Waar de wind waait
Waar de wind waait
Waar de wind waait.
Spring Awakening /31
Scène 5
WENDLA:
Melchior Gabor?
MELCHIOR:
(verrast)
Wendla Bergman?! Als een bosnimf uit een boom gevallen. Wat doe jij hier,
helemaal alleen?
WENDLA:
Mama maakt meiwijn. Ik wilde haar verrassen met wat Lievevrouwebedstro. En jij?
MELCHIOR:
Dit is mijn lievelingsplek. Ik ben hier graag alleen, om na te denken.
WENDLA:
(wil weggaan)
Oh, neem me niet kwalijk –
MELCHIOR:
Nee – nee. Asjeblieft.
(ze blijft staan)
Dus … hoe gaat het met jou?
WENDLA:
Oh, ik heb een heerlijke morgen gehad. We hebben met onze jongerengroep voedsel
en kleren uitgedeeld onder de arbeiderskinderen.
MELCHIOR:
Ik weet nog dat wij dat deden, samen.
WENDLA:
Je had hun gezichten moeten zien, Melchior. We hebben ze een beetje licht
gebracht.
MELCHIOR:
Weet je dat ik daar de laatste tijd steeds meer vraagtekens bij zet.
WENDLA:
Bij de arbeiders?
MELCHIOR:
(“nee”)
Bij onze liefdadigheid. Wat denk jij, Wendla – dat vrome missiewerk van ons, maakt
dat nu werkelijk verschil?
Spring Awakening /32
WENDLA:
Natuurlijk wel. Het is onze plicht. Wij zijn de enige hoop voor dat soort mensen.
MELCHIOR:
Misschien. Alleen ben ik bang dat er binnenkort in onze wereld geen plek meer is
voor de zwakkeren.
WENDLA:
Dat is dan een zorg van ons allemáál.
MELCHIOR:
Ja, precies!
WENDLA:
Ik vind: iets kan niet goed zijn voor één, tenzij het goed is voor allen.
MELCHIOR:
Inderdaad.
(een pauze)
Wendla Bergman, ik ken je nu al jaren en we hebben nooit echt met elkaar gepraat.
WENDLA:
We hebben ook zo weinig gelegenheid. Nu we ouder zijn.
MELCHIOR:
Klopt. In een meer verlichte wereld zouden we allemaal naar dezelfde school gaan.
Jongens en meisjes gemengd. Zou dat niet geweldig zijn?
(In de hitte van de discussie is MELCHIOR steeds dichter bij WENDLA gaan
staan; ze wordt verlegen en neemt een stap terug)
WENDLA:
Hoe laat is het?
MELCHIOR:
Zo tegen vieren, denk ik.
WENDLA:
Oh? Ik dacht later. Ik heb zo lang liggen dromen in het mos naast de beek … ik
dacht, het is vast… later.
MELCHIOR:
Kom dan nog even hier zitten. Als je tegen deze eik leunt en naar de wolken staart,
dan word je bijna gehypnotiseerd…
WENDLA:
Ik moet om vijf uur thuis zijn.
Spring Awakening /33
MELCHIOR:
Maar als je hier ligt, valt er zo’n fantastisch vreemd gevoel van rust over je heen …
WENDLA:
Goed, even dan.
WENDLA:
Zo vreemd, gewoon absurd –
Praten terwijl mijn adem stokt…
MELCHIOR:
Bluffen met klinkende flauwekul.
(MORITZ strekt voorzichtig zijn hand uit en pakt die van WENDLA. Ze
beginnen een imaginair pas de deux)
MELCHIOR:
Negeer je angst en flirt.
WENDLA:
Zoek naar de plaats waar de parel lokt.
MELCHIOR:
Grijp naar haar hand, je verstand op nul.
WENDLA:
Voelen hoe hij mijn wereld schokt.
MELCHIOR:
Spelen met vuur zonder flauw benul.
Spring Awakening /34
WENDLA:
De zon gaat onder. Ik moet nu echt weg.
MELCHIOR:
(raakt haar aan)
We gaan samen. Ik breng je in tien minuten naar de brug.
(Ze aarzelt, maar staat dan toe dat hij haar hand pakt. Ze lopen samen af)
Spring Awakening /35
Scène 6
OTTO:
(wijst)
Kijk, daar is-ie!
HANSCHEN:
En, ben je betrapt?
MORITZ:
Nee – godzijdank niet –
ERNST:
Maar – je trilt helemaal.
MORITZ:
Van vreugde. Van pure onvervalste vreugde!
GEORG:
(sarcastisch)
Dat zal wel.
MORITZ:
Zo waar ik hier sta!
(MELCHIOR verschijnt)
ERNST:
Melchior!
MELCHIOR:
Moritz, ik heb je overal gezocht.
GEORG:
Hij heeft ingebroken in de kamer van de rector.
MELCHIOR:
Moritz, wat bezielde je?
MORITZ:
Ik moest wel, Melchi. Ik kon niet anders.
Het goede nieuws is: ik ben geslaagd!
HANSCHEN:
Voor dit halve semester.
Spring Awakening /36
MORITZ:
Ja. Alles hangt nu af van de laatste examens. Hoe dan ook, ik weet dat ik geslaagd
ben. Nu weet ik hoe de Hemel voelt.
HERR KNOCHENBRUCH:
Wel wel. Fraulein Knuppeldick.
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Herr Knochenbruch?
HERR KNOCHENBRUCH:
Blijkbaar heeft die infantiele, semi-afatische zenuwpees –
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Moritz Stiefel.
HERR KNOCHENBRUCH:
(“inderdaad”)
-- zijn halfjaarlijkse examens gehaald, god weet hoe. Wat ons bepaald voor een
dilemma plaatst.
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Ah.
HERR KNOCHENBRUCH:
In de hoogste klas is, zoals u weet, slechts plaats voor zestig. Eenenzestig studenten
toelaten is onaanvaardbaar.
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Onaanvaardbaar, Herr Knochenbruch. Maar laat ons de blik vooruit werpen naar de
eindexamens.
HERR KNOCHENBRUCH:
Ja?...
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Bedenk dat ik het ben die dan de cijfers uitdeelt.
HERR KNOCHENBRUCH:
Dan ben ik gerust dat de goede naam van onze school bewaard zal worden.
Spring Awakening /37
Scène 7
ANNA:
Nemen we de korte weg terug?
THEA:
Nee nee – we gaan over de brug.
WENDLA:
Na twee uur oefeningen met de medicijnbal?!
THEA:
Kom op!
ANNA:
(plagerig)
Iemand hier wil zien of Melchior Gabor een vlot heeft op het water!
THEA:
(“nou en”)
Wie het laatst op de brug is, moet handjes vasthouden met Hanschen…
ANNA:
Martha, voorzichtig – je vlecht gaat los.
MARTHA:
(bezorgd)
Nee.
THEA:
Laat dat ding toch. Heb je er geen last van – dag en nacht? Je mag het niet
afknippen, je mag het niet los dragen…
WENDLA:
Morgen neem ik een schaar mee.
MARTHA:
In hemelsnaam, Wendla, nee! Ik krijg al genoeg slaag van Papa.
WENDLA:
Echt?
MARTHA:
Nee, nee, ik – Het is niks.
Spring Awakening /38
THEA:
Martha?...
ANNA:
Martha, we zijn je vriendinnen…
(Een pauze)
MARTHA:
Kijk, als ik niet doe wat hij zegt –
ANNA:
Wat dan?
MARTHA:
Soms, ’s avonds… pakt Papa zijn broekriem.
THEA:
En waar is jouw mama dan?
MARTHA:
“We hebben regels in dit huis. Je dient je vader te gehoorzamen.”
(pauze)
De andere avond rende ik naar de deur. “Oh, mevrouw wil naar buiten? Goed, des te
beter. Dan blijf je daar ook – slaap maar op straat.”
THEA:
Nee!
MARTHA:
Het was zo koud.
ANNA:
Mijn god.
(Een pauze)
WENDLA:
Hij slaat je met zijn riem?
MARTHA:
Met wat hij maar vindt.
WENDLA:
Met de gesp?
MARTHA:
(rolt haar mouw omhoog)
Hier…
Spring Awakening /39
ANNA:
Oh mijn god!
WENDLA:
Martha, die striemen – afschuwelijk.
ANNA:
We moeten het aan iemand vertellen.
MARTHA:
Anna, nee!
ANNA:
Dat moet.
MARTHA:
Nee, nee, asjeblieft. Dan gooien ze me voorgoed het huis uit.
THEA:
Net als toen met Ilse is gebeurd.
WENDLA:
Weet je nog!
ANNA:
Maar toch…
MARTHA:
Anna, nee.
(de ergste vernedering)
Kijk wat er van Ilse is geworden. Leeft god-weet-waar, met god-weet-wie.
WENDLA:
Ik wou dat ik het op een of andere manier van je over kon nemen.
(Een pauze)
THEA:
Mijn oom Klaus zegt, “Wie zijn kind lief heeft, kastijdt het.”
MARTHA:
Zo zit het.
(Een pauze)
ANNA:
Als ik later kinderen heb, laat ik ze vrij. Zodat ze groot en sterk kunnen worden.
THEA:
Vrij? Maar hoe weet je wat je moet doen als je ouders dat niet zeggen?
Spring Awakening /40
FRAU BESSEL:
Martha, bedtijd.
MARTHA:
Ik hou mijn mond en hou stil
Wat de nacht van mij wil
FRAU BESSEL:
Martha, liefje …?
(geen reactie)
Doe je nieuwe nachthemd aan. Die mooie met kantjes die je vader voor je heeft
gekocht.
MARTHA:
Je zegt, “Gauw naar bed toe, schat.”
Mama lacht maar wat
Alsof ze door me heenkijkt,
Alsof ze door me heenkijkt.
(Er wordt op een deur geklopt. ILSE verschijnt in concertlicht. Haar vader,
HERR NEUMANN, stapt uit het donker)
HERR NEUMANN:
Ilse…? Tijd voor je verhaaltje.
Spring Awakening /41
ILSE:
In mijn hoofd gil ik:
“Lig doodstil.
Doe maar wat hij wil.
En adem maar door
En adem maar door.”
Scène 8
MELCHIOR:
(leest hardop terwijl hij schrijft)
27 november. Het probleem ligt in de tirannieke… Pedagocratie die alle Middelbare
Scholen overwoekert…
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Herr Stiefel, kunnen we u even spreken?
(MORITZ verstijft)
MELCHIOR:
(schrijft verder in zijn notitieboek)
…een wereld waarin onderwijzers – net als ouders – ons louter zien als ruw
materiaal, om te kneden tot een gehoorzame, productieve maatschappij…
…tot één uniforme militaire massa, waarin alles wat zwak is wordt platgetrapt …
…waarin de prestaties van studenten slechts dienen ter meerdere glorie van de
faculteit, en waarin derhalve één laag cijfer al gezien wordt als een bedreiging van –
WENDLA:
Melchior?
MELCHIOR:
(schiet geschrokken overeind)
Jij?!...
WENDLA:
Ik lag bij de beek en toen -- zag ik jou hier…
MELCHIOR:
Ja.
WENDLA:
Dus …
MELCHIOR:
Dus … de beek. Lag je weer te dromen?...
WENDLA:
Ja, zoiets.
MELCHIOR:
En waarover droomde je?
WENDLA:
Iets doms.
MELCHIOR:
Vertel.
WENDLA:
In mijn droom was ik een onhandig klein kind en ik had mijn vaders koffie gemorst.
En toen hij zag wat ik had gedaan, pakte hij zijn riem en begon me te slaan.
MELCHIOR:
Wendla, zulke dingen gebeuren niet meer. Alleen nog in sprookjes.
WENDLA:
Martha Bessel wordt bijna elke avond geslagen – je kunt de volgende dag de
striemen zien. Verschrikkelijk.
Echt, je wordt witheet als je haar hoort vertellen. Ik kan de laatste tijd aan niets
anders denken.
MELCHIOR:
Zo iemand zou je moeten aangeven.
WENDLA:
Weet je… ik ben nog nooit geslagen. Nog nooit. Ik kan het me niet eens voorstellen.
Het is vast heel erg.
MELCHIOR:
Ik geloof niet dat iemand er ooit beter van is geworden.
WENDLA:
Ik heb geprobeerd het bij mezelf te doen. Om te kijken hoe het voelt, werkelijk, van
binnen.
(ze ziet een twijg op de grond en raapt hem op)
Met deze twijg bijvoorbeeld? Hij is dun. Stevig.
(ze biedt MELCHIOR de twijg aan. Hij pakt hem aan. Probeert hem uit,
zwiepend door de lucht)
Spring Awakening /44
MELCHIOR:
Hiermee maak je bloedstriemen.
WENDLA:
Je bedoelt – als jij mij zou slaan?
MELCHIOR:
Ik jou slaan?
WENDLA:
Ja.
MELCHIOR:
Wendla, wat zeg je nu?!
WENDLA:
Niets.
MELCHIOR:
Ik zou jou nooit kunnen slaan.
WENDLA:
Maar als ik het zelf zou willen?
MELCHIOR:
Nooit.
WENDLA:
Maar als ik het zou vragen?
MELCHIOR:
Ben je helemaal gek geworden?
WENDLA:
Martha Bessel, die vertelde me –
MELCHIOR:
Wendla! Hoe kun je jaloers zijn op iemand die wordt geslagen?
WENDLA:
Maar ik ben nog nooit geslagen – m’n hele leven niet. Ik voelde nooit…
MELCHIOR:
Wat?
WENDLA:
Iets. Wat dan ook.
(hij reageert niet)
Asjeblieft, Melchior…
Spring Awakening /45
(Ze draait zich om en biedt hem haar achterste aan. Hij twijfelt, slaat haar dan
zachtjes)
WENDLA:
Dat voel ik niet!
MELCHIOR:
Niet door die jurk heen, nee.
(WENDLA trekt haar jurk omhoog en toont hem de belofte van haar ietwat
blotere achterwerk)
WENDLA:
Doe dan tegen m’n benen.
MELCHIOR:
Wendla!
WENDLA:
Vooruit. Asjeblieft.
MELCHIOR:
Ik zal je leren “asjeblieft” te zeggen…
(grijpt haar bij de arm en slaat haar met de twijg)
WENDLA:
(krimpt ineen van de pijn, maar…)
Je raakt me nauwelijks.
MELCHIOR:
En dit dan?
WENDLA:
Martha’s vader gebruikt zijn riem. Tot bloedens toe, Melchi.
MELCHIOR:
En dit?
WENDLA:
(een leugen)
Niets.
MELCHIOR:
En dit?
Spring Awakening /46
WENDLA:
Niets.
MELCHIOR:
Jij teef. Ik zal je slaan tot je om genade smeekt.
(Hij gooit de twijg weg en smijt WENDLA op de grond, met zoveel geweld dat
ze in huilen uitbarst.
Plotseling beseft hij wat hij aan het doen is. Hij struikelt weg, in tranen,
het bos in. OTTO & GEORG worden verlicht, als gevoelige leden van de
band)
OTTO:
(teder)
Oh, ik laat mij verwonden.
Oh, jouw lichaam wordt mijn wond…
Scène 9
(De huiskamer van de familie STIEFEL. MORITZ loopt op zijn vader af, HERR
STIEFEL)
MORITZ:
Vader ….?
HERR STIEFEL:
Moritz.
(MORITZ blijft zwijgen)
Ja?
MORITZ:
Wel, euh, ik vroeg me af wat er zou gebeuren – strikt theoretisch gesproken – als…
HERR STIEFEL:
“Als…”?
MORITZ:
Als ik ooit, op een dag, zou, euh, zakken. Niet dat –
HERR STIEFEL:
Wil je zeggen dat je gezakt bent?
MORITZ:
Nee – nee! Ik bedoelde alleen –
HERR STIEFEL:
Je bent gezakt, nietwaar? Ik zie het aan je gezicht.
MORITZ:
Vader, nee!
(HERR STIEFEL geeft hem een klap)
Vader - !
(HERR STIEFEL geeft hem een tweede klap. En nog een. Hij keert zich om in
afschuw)
HERR STIEFEL:
Dat het zover heeft moeten komen. Niet dat het me verbaast, eigenlijk.
(een pauze)
Gezakt.
(een pauze)
Wel, goed, en wat moeten je moeder en ik nu doen?
(geen antwoord)
Zeg het maar, Zoon. Wat?
(geen antwoord)
Hoe kan zij zich ooit nog vertonen op de Bijbelkring?
(geen antwoord)
Spring Awakening /48
Scène 10
(De suggestie van twee aparte ruimtes. Tijdens de scène wisselt het licht van
de ene plek naar de andere.
FRAU GABOR zit als in haar studeerkamer en schrijft een brief.
MORITZ stapt naar voren aan de andere kant van het toneel – in fel
concertlicht – en leest dezelfde brief.
Als underscore horen we een ritmische puls onder de scène, die
langzaam opbouwt)
FRAU GABOR:
Geachte herr Stiefel –
(bedenkt zich)
Moritz, ik heb de hele dag lopen nadenken over je brief. Het heeft me oprecht
geraakt dat je mij als een moederlijke vriendin kunt zien. Natuurlijk vond ik het heel
verdrietig om te horen dan je examens minder goed liepen dan gehoopt, en dat je
komende herfst niet bevorderd zult worden. Maar ik wil meteen onderstrepen dat
weglopen naar Amerika niet de oplossing is. In elk geval kan ik je niet het geld geven
waar je om vraagt.
MORITZ:
Oké, oké, oké – genoeg.
Stom dat ik sowieso iets vroeg.
Ik dacht, misschien – nou ja, naïef –
Sorry – dan maar niet, en net zo lief.
FRAU GABOR:
Het zou verkeerd zijn, Herr Stiefel, om mijn weigering te zien als een gebrek aan
sympathie mijnerzijds. Integendeel, als Melchiors moeder zie ik het als mijn plicht om
(halt te zeggen tegen deze tijdelijke) –
MORITZ:
Het kutte is, net wat ik zeg,
Met duizend mark kan ik hier weg.
Ik vraag het lief, maar ja, ik weet:
Ze doen beleefd maar denken: lik m’n reet.
FRAU GABOR:
Mocht je willen, dan ben ik meer dan bereid om aan je ouders te schrijven. Ik zal
proberen ze te overtuigen dat niemand harder had kunnen werken dit kwartaal, en
dat een al te strenge veroordeling van je huidige situatie (een bijzonder negatieve
uitwerking zou kunnen hebben op) –
MORITZ:
Dit is een klucht, een zieke grap.
Je stelt een vraag en krijgt een trap.
Je hersens slaan op tilt –
Zij kwaken door…
Spring Awakening /50
FRAU GABOR:
Toch, Herr Stiefel, was er één ding in je brief dat me zorgen baarde. Je – hoe zal ik
het zeggen? – verholen dreigement dat, mocht ontsnapping onmogelijk zijn, je een
eind aan je leven zou maken.
MORITZ:
Oké, nu krijg ik zo direct
Heel die “Brave-Christen”-act.
Een brief aan pa? Nou, perfect.
Babe, je hebt me beet.
FRAU GABOR:
Mijn beste jongen, er zijn zoveel mannen op deze wereld – wetenschappers,
zakenlui, zelfs geleerden – die op school bepaald ondermaats presteerden en toch
een glanzende carrière wisten te verwerven. Neem bijvoorbeeld die alom
gerespecteerde essayist, Leopold Habebald –
MORITZ: JONGENS:
Ik heb geen thuis, al lang niet meer. Ah…
Zelfs m’n pa kijkt op me neer.
Goed, ik ga, en zij gaan – tsja, wie weet…
Wie weet…
Wie weet…
FRAU GABOR:
Hoe dan ook, ik verzeker je dat je huidige tegenslag geen invloed zal hebben op
mijn warme gevoelens jegens jou, noch op je vriendschap met Melchior.
(De JONGENS stappen een voor een naar voren en zingen mee met MORTIZ
—een opzwepende lofzang, punk-rock style)
HANSCHEN:
Sorry – dan maar niet –
MORITZ:
-- En net zo lief.
OTTO:
Je hersens slaan op tilt –
Spring Awakening /51
MORITZ:
Zij kwaken door…
GEORG:
Je krijgt bij elke hulplijn
Geen gehoor …
FRAU GABOR:
Dus kop op, Herr Stiefel. En laat snel weer iets van je horen. Tot die tijd verblijf ik,
onveranderlijk en met de grootst mogelijke affectie, Fanny Gabor.
(Licht uit op FRAU GABOR. MORITZ schiet weer in zijn post-punk pose)
MORITZ:
Dus mooi dat ik verrekken mag.
Terug naar die slijtageslag
Van elke fokking nieuwe dag.
En toen was het klaar.
Scène 11
#10: De Spiegelglas-Nacht
JONGENS:
“Klik” zegt het licht, en alles is weer goed,
Je bent blind, je bent doof, en de stilte is zoet.
Je wakende engel staat naakt en op wacht,
En vervaagt in het blauw van de spiegelglas-nacht.
MELCHIOR:
Maar geen mens die je gunt wat je kan, wat je vindt.
Je staat op een punt tussen man, tussen kind.
Je bent vaag als een geest, je bent bang en verward,
Verstopt in een grot met een slot op je hart.
JONGENS:
En de angst en de schrik, de druk en de plicht,
Verdwijnt in de nacht met een klik van het licht.
Wanneer nu het donker je zicht heeft geroofd,
Dan vervliegt in de nacht al het zwart in je hoofd.
MELCHIOR:
Maar geen mens die gelooft in die geest in de wind,
Een stem in je hoofd als een beest, als een kind,
En die spreekt van een tijd zonder thuis, zonder vriend.
Je weet: dat is juist wat je ziel heeft verdiend.
(WENDLA komt op; ze heeft MELCHIORs notitieboek bij zich. Het licht wisselt
abrupt – van koud “spiegelblauw” naar het warme licht van een
zonsondergang – en onthult MELCHIOR in een hooizolder)
WENDLA:
Dus hier ben je.
MELCHIOR:
Ga weg. Asjeblieft.
WENDLA:
Er is storm op komst. Wat zit je hier te mokken in een hooizolder?
MELCHIOR:
Weg.
(een pauze)
Spring Awakening /53
WENDLA:
Iedereen is in de Kerk. Het koor repeteert voor de Sint-Michielsmis. Ik ben
weggeglipt.
MELCHIOR:
Zo. Tsja.
(een pauze)
WENDLA:
Je vriend Moritz Stiefel is onvindbaar. Al de hele dag, zeggen ze.
MELCHIOR:
Hij had vast z’n buik vol van Sint-Michielsmissen.
WENDLA:
Misschien.
(een pauze)
Ik heb je notitieboek, weet je.
MELCHIOR:
Echt?!
WENDLA:
Je was het vergeten. Die ene keer. En ja, ik heb stukken gelezen. In ieder geval
geprobéérd --
MELCHIOR:
Leg gewoon maar neer. Asjeblieft.
WENDLA:
Melchior, ik heb spijt van… wat er is gebeurd. Echt waar. Ik begrijp dat je boos op me
bent. Ik weet niet wat me bezielde –
MORITZ:
Stop.
WENDLA:
Maar hoe kan ik nog –
MELCHIOR:
Asjeblieft. Asjeblieft. Stop.
(een pauze)
We waren in de war. We waren alle twee gewoon…
WENDLA:
Maar het was mijn schuld dat –
Spring Awakening /54
MELCHIOR:
Nee – asjeblieft – stop! Ik was het – ik alleen. Toen ik je sloeg, werd er iets in me
wakker.
WENDLA:
In mij ook.
MELCHIOR:
Maar ik heb je pijn gedaan –
WENDLA:
Ja, maar toch –
MELCHIOR:
Genoeg! Mijn god. Genoeg. Toe – asjeblieft.
(een pauze)
Je moet terug.
(Pauze. WENDLA knielt naast MELCHIOR)
WENDLA:
Waarom kom je niet mee naar het weiland, Melchior? Hier is het zo donker en
benauwd. Laten we door de regen rennen, drijf- en drijfnat worden, en overal lak aan
hebben.
MELCHIOR:
Vergeef me.
WENDLA:
Het kwam door mij. Alleen door mij.
(ze legt zijn hoofd op haar borst)
MELCHIOR:
Ik kan je hart horen slaan, Wendla.
(hij doet een poging haar te kussen)
WENDLA:
Oh Melchi –
(aarzelt dan)
Ik weet het niet.
MELCHIOR:
(legt haar hoofd op zijn borst)
Waar ik ook ben, ik hoor het slaan…
WENDLA:
En ik dat van jou.
(MELCHIOR kust haar)
Melchior…
(Hij kust haar nogmaals. Drukt zijn lichaam tegen het hare)
Nee – wacht – nee –
Spring Awakening /55
WENDLA:
Wacht – stop. Ik kan het niet. Het is verboden.
MELCHIOR:
Wat?
(geen antwoord)
Wat is verboden? De liefde? Ik vraag me af of het wel echt bestaat. Ik kan je hart
horen…
#11: Ik Geloof
MELCHIOR:
…Ik voel je adem – overal – in de regen, in het hooi… Asjeblieft. Asjeblieft, Wendla.
(Hij drukt zichzelf tegen haar aan. Kust haar)
Ik geloof, WENDLA:
Ik geloof, Nee. Ik weet het niet…
Ik geloof.
Oh, ik geloof. MELCHIOR:
Alles wordt vergeven. Waarom dan niet ?Omdat het fijn is?
(geen antwoord)
Omdat we dan eindelijk iets gaan
“voelen”?
Ik geloof, MELCHIOR:
Ik geloof, Niet bang zijn.
Ik geloof. (WENDLA aarzelt, knikt dan.
Oh, ik geloof. MELCHIOR kust haar.
Liefde komt van boven. Raakt haar borst aan)
Spring Awakening /56
MELCHIOR:
Wat?
Ik geloof,
Ik geloof, WENDLA:
Ik geloof. Wacht…
MELCHIOR:
Ik geloof … Ja…?
Alles wordt vergeven Need’righeid
En wijsheid.
WENDLA:
Ja.
(MELCHIOR penetreert
WENDLA)
WENDLA:
Melchior – oh!...
TWEEDE AKTE
Scène 1.
(Schemer. In de kerk. Dezelfde tijd en dezelfde dag als aan het eind van de
Eerste Akte. Muziek als underscore onder de preek van DOMINEE
KAULBACH)
DOMINEE KAULBACH:
(halverwege zijn preek)
… Laat ons dan vandaag, kinderen, een moment stilstaan bij een spreuk die Martin
Luther zeer na aan het hart lag: “Onze dankbaarheid jegens God, jegens onze
ouders, jegens onze leraren, is nimmer groot genoeg”.
(De scène wisselt naar WENDLA & MELCHIOR in de hooizolder: we zijn terug
bij het moment dat ze met elkaar aan het vrijen zijn. DOMINEE KAULBACH
praat door:)
Oh, ik weet maar al te goed hoe vreemd deze woorden klinken voor een modern oor.
Hoe dubieus. Hoe ouderwets. En toch is er één vraag die wij, wij allen, moeten
stellen aan de diepste krochten van ons gemoed: op welke wijze heb ik mijn vader en
moeder geëerd, of onteerd? Op welke wijze ben ik afgedwaald van het rechte pad
aan mij getoond door de Kerk, ons aller leraar?
MELCHIOR:
Wendla, is alles in orde?
WENDLA:
Iets is mooi begonnen,
Zoet, maar ook gek.
Iets lag bedekt in een doos in een kast,
Maar het hunkert naar een plek.
WENDLA:
Wek me op tijd voor een dosis verdriet.
WENDLA:
Dit is de tijd van ontwaken.
MELCHIOR:
(nog steeds met zijn vraag)
Wendla…?
WENDLA:
Ja. Ik denk van wel.
MELCHIOR:
Voel m’n slapen bonken,
Totaal van slag.
Allerlei ramen waar jij door wil kijken,
Als nieuwe held van de dag.
MELCHIOR:
Wek me op tijd en ik sta in de kou.
MELCHIOR:
Dit is de tijd voor iets magisch.
ALLEN:
En laat je lichaam dan maar boete doen.
Jouw kus die opent een deur.
Rond en rond,
Mond aan mond,
Verbonden door schuld in de nacht,
Die fluistert en ademloos lacht.
Woho woho.
(De JONGENS & MEISJES gaan als een alt-rockkoor rond WENDLA &
MELCHIOR staan. DOMINEE KAULBACH wordt weer verlicht, in de kerk)
Spring Awakening /60
DOMINEE KAULBACH:
Ah, maar kinderen, kinderen, op welke wijze vergoelijken en verbergen wij, juist voor
onszelf, het geheime pact dat we sluiten met onze eigen demonen …?
ALLEN:
En laat je lichaam dan maar boete doen …
MORITZ:
Genoeg. Genoeg. Genoeg.
Scène 2
(MORITZ zingt front, net een leadzanger van een “garage band”)
MORITZ:
Stel je voor dat jij een kleine vlinder bent,
Die fladdert, hoog en droog,
En die geen sores kent.
Lekker leven, kalm en cool:
Hoe vet is dat?
Wat chillen bij een waterval,
Of zweven naar de zon.
Geen drama,
Ik blijf overeind.
Al die shit –
Ik ben daar klaar mee.
Dat drama dat moet ik niet.
Dat is zó niet meer mijn ding, weet je,
Daarvoor bloed ik niet.
Ik ben daar klaar mee.
Ik ben zó doodmoe
Van het zwart in m’n kop, man –
Dat zuigt, en hoe.
Ik ben daar klaar mee,
Kláár, voortaan.
Al dat drama –
Laat maar gaan.
(Het lied eindigt en het licht wisselt. Schemering. Een rivier. MORITZ staat
alleen. Hij haalt een pistool uit zijn zak. ILSE verschijnt plotseling. Ze ziet hem)
ILSE:
Moritz Stiefel!
MORITZ:
(verbergt haastig het pistool)
Ilse?! Je liet me schrikken!
ILSE:
Ben je iets verloren?
Spring Awakening /62
MORITZ:
Waarom laat je me zo schrikken?
(een pauze)
Verdomme!
ILSE:
Wat zoek je?
MORITZ:
Wist ik het maar.
ILSE:
Wat voor nut heeft het dan om te zoeken?
(een pauze)
MORITZ:
En, waar woon jij tegenwoordig?
ILSE:
Priapia – de Kunstenaarskolonie?
MORITZ:
Oh ja.
ILSE:
Allemaal ouwe viezeriken, Moritz. Totaal losgeslagen. Zo… Bohemien. Het enige wat
ze van me willen is dat ik me opdirk en me laat schilderen! Alhoewel, die Johan
Fehrendorf is behoorlijk hitsig. Die zit me regelmatig achterna door z’n atelier, dan
wil-ie me volkladden met z’n verfkwast. Typisch een man – als ze je niet kunnen
bevlekken met de ene penceel, dan maar met de ander.
God, Moritz – laatst zijn we met z’n allen zo dronken geworden dat ik gewoon
plat in de sneeuw viel– ik heb zo de hele nacht gelegen, totaal buiten westen.
Daarna heb ik een hele week doorgebracht met Gustav Baum. (als reactie op
zijn blik) Nee, echt. We snoven samen ether en zo. Alleen, vanmorgen, hij maakte
me wakker, toen had hij een pistool op m’n borst gezet. Hij zei, “Als je beweegt, is
het voorbij”. Ik kreeg er kippenvel van.
En jij, Moritz – nog steeds op school?
MORITZ:
Dit is mijn laatste semester.
(een pauze)
ILSE:
God, weet je nog hoe we met z’n allen bij mij thuis piraatje gingen spelen? Wendla
Bergman, Melchior Gabor, jij, en ik…
ILSE:
Lente, zomer,
Zingt de blauwe wind,
Altijd in mineur,
Klagend door het maaiveld,
Door de dichte deur,
Door het open boek in het gras…
Lente, zomer.
Lente, zomer,
Zingt de blauwe wind.
Pijn heeft blauw als kleur.
Blauwer dan een aster,
Dan een wolkenlucht,
Dan het open kind dat je was….
Lente, zomer.
MORITZ:
Ik moet weer verder.
ILSE:
Loop even mee tot aan mijn huis.
MORITZ:
En dan…?
ILSE:
Dan graven we onze oude tomahawks weer op en gaan we samen spelen, Moritz –
net als vroeger.
MORITZ:
Toch waren dat mooie tijden. Verstoppertje spelen in onze wigwam…
ILSE:
Ja. Dan kamde ik je haar en zette krullen bij je in, en dan mocht je rijden op m’n
hobbelpaard…
Spring Awakening /64
MORITZ:
Ik wou dat het kon.
ILSE:
Wat houdt je tegen?
MORITZ:
(een leugen)
Tachtig verzen Vergilius, zestien vraagstukken trigeometrie, een opstel over de
Habsburgers…
MORITZ:
Of beter, hang ik als een waslijn ergens hoog.
Dump je troep op mij,
En kijk, ik zwaai het droog.
En ik swing in de zon –
Wat een fraai bestaan.
Ik ben vrij,
Alweer een dag voorbij.
Zwaai maar ‘dag’ naar de maan.
Al die shit –
MORITZ: ILSE:
Ik ben daar klaar mee. Lente, zomer,
Dat drama dat moet ik niet. Zingt de blauwe wind
Dat is zó niet meer mijn ding, Eenzaam rond de deur,
Weet je, Dwalend door het
Daarvoor bloed ik niet. Maaiveld, door de
Ik ben daar klaar mee. Balen hooi…
Lente, zomer,
Ik ben zó doodmoe Zingt de blauwe wind,
Van het zwart in m’n kop, man – Altijd in mineur.
Dat zuigt, en hoe. Dolend door de,
Ik ben daar klaar mee, regen, door een wolk
Kláár, voortaan. van stof, door een
Al dat drama – rimpeling in een plas.
Laat maar gaan. Lente, zomer.
MORITZ:
Nog een mooie avond, Ilse.
Spring Awakening /65
ILSE:
Hoezo?
MORITZ:
Vergilius, trigeometrie, weet je nog?
ILSE:
’t Is maar voor een uurtje.
MORITZ:
Het kan niet.
ILSE:
Breng me dan even naar huis.
MORITZ:
Eerlijk, ik wou dat het kon.
ILSE:
Weet je, tegen de tijd dat jij wakker wordt, lig ik op een of andere vuilnisbelt.
MORITZ:
Lieve god, ik had alleen maar ja hoeven zeggen.
(roept haar na)
Ilse? Ilse …?
(hij wacht; kon hij maar achter haar aan gaan … maar nu is ze weg)
Dus -- wat ga ik ze zeggen? De engelen? Ik ga zeggen dat ik dronken ben geworden
in de sneeuw, en dat ik heb gezongen en piraatje heb gespeeld … Ja, dat ga ik
zeggen. Ik ben klaar. Ik word een engel.
(MORITZ zucht, kijkt de nacht tegemoet. Hij haalt het pistool tevoorschijn)
Tien minuten geleden zag je nog een streepje licht. Nu alleen nog maar duister – de
eerste sterren…
Zo zwart. Zo zwart. Zo zwart…
(MORITZ spant de haan van zijn pistool. Zet het wapen in zijn mond.
Blackout)
Spring Awakening /66
Scène 3
MELCHIOR:
Je pakt zijn hand, je streelt zijn haar,
Je fatsoeneert zijn das.
Was je altijd zo blind, wie jouw kind echt was?
MELCHIOR:
Zoveel van wat hij wou
Zal nooit bestaan.
Alles wat zijn mama zei als wijze raad,
En wat zijn pa hem had voorgedaan.
Oh….
MELCHIOR: MEISJES:
Zoveel van wie hij was Ah…
Zal nooit bestaan.
Alles wat zijn mama wenste bij de wieg,
En wat zijn pa er uit zou slaan.
(HERR STIEFEL komt naar voren om een bloem neer te leggen, maar stokt.
MELCHIOR raakt HERR STIEFEL aan op de bost, en abrupt zakt de man in
elkaar van verdriet, snikkend bij het graf van zijn zoon)
Scène 4
HERR KNOCHENBRUCH:
Fraulein Knuppeldick.
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Herr Knochenbruch…?
HERR KNOCHENBRUCH:
Dit vraagt om onmiddellijke en drastische maatregelen, willen we de schijn vermijden
dat ook onze school geteisterd wordt door deze huidige epidemie van adolescente
suïcide.
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Absoluut. Maar dit is geen gemakkelijke strijd om te winnen. We hebben niet alleen
te maken met de morele degeneratie van onze jeugd, maar tevens met de
oprukkende losbandigheid van deze zedenloze tijd.
HERR KNOCHENBRUCH:
We zijn het eens. Dit is oorlog. En in elke oorlog vallen slachtoffers.
(een pauze)
Laat de jongen binnenkomen.
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Zeker, Herr Knochenbruch.
HERR KNOCHENBRUCH:
Het lijkt er op, jongeman, dat alle wegen naar u leiden. Begrijpt u wat ik bedoel?
MELCHIOR:
(“maar u begrijpt het niet”)
Ik ben bang –
HERR KNOCHENBRUCH:
(maakt MELCHIORs zin af)
En daar heeft u ook alle reden toe. Twee dagen na de dood van de jonge, uh …
FRAULEIN KNUPPELDICK:
(vult de naam aan)
Moritz Stiefel…
HERR KNOCHENBRUCH:
… de jonge Moritz Stiefel, toen zijn vader zijn bezittingen doorzocht, ontdekte hij een
zeker abject en atheïstisch document, en daaruit bleek ontegenzeggelijk –
Spring Awakening /69
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Ontegenzeggelijk…
HERR KNOCHENBRUCH:
… hoezeer deze jongeman moreel gecorrumpeerd was, iets wat ongetwijfeld heeft
geleid tot zijn voortijdige dood.
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Ongetwijfeld, Herr Knochenbruch.
HERR KNOCHENBRUCH:
Ik heb het hier over een essay van tien pagina’s, u wellicht bekend, met de
bedrieglijk kuise titel: “De Kunst van de Bijslaap” … verluchtigd met -laten we
zeggen- levensechte illustraties.
MELCHIOR:
Herr Knochenbruch, zou ik me –
HERR KNOCHENBRUCH:
Beter kunnen gedragen? Inderdaad, als dat eens mogelijk was.
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Inderdaad.
HERR KNOCHENBRUCH:
Tijdens zorgvuldig onderzoek onzerzijds van dit obscene document hebben wij het
handschrift vergeleken met dat van elke afzonderlijke student –
MELCHIOR:
Kunt u mij één enkel voorbeeld geven van wat u obsceen noemt –
HERR KNOCHENBRUCH:
U antwoordt alleen op de u gestelde vragen. Met een vlot en duidelijk “Ja” of “Nee”.
(een pauze)
Melchior Gabor, heeft u dit geschreven?
FRAULEIN KNUPPELDICK:
Heeft u dit geschreven?
MELCHIOR:
En dan denk je ineens:
“Oh, kut”.
Als geen reet meer klopt,
Geen ruk meer lukt.
Elke nooduitgang
Ineens defect.
Met je hart op tilt,
Je ziel gehackt.
OTTO:
Wat je elke keer het meeste nekt,
Is dat beroemde sneeuwbal-shit-effect.
Voor het kleine grut blijft alles toch kut.
Je blijft een vlieg waar iedereen een poot uit rukt.
GEORG:
Het is kut
Als je doodstil staat,
En toch nog hoor je:
“Kop dicht, knul”.
HANSCHEN:
Het is kut
Als je vrijuit praat –
MELCHIOR:
(imiteert de leraren)
Bla bla bla bla bla bla bla…
(Het licht wisselt terug naar het kantoor van de Rector. HERR
KNOCHENBRUCH & FRAULEIN KNUPPELDICK eisen opnieuw
MELCHIOR’s aandacht. Tijdens de volgende dialoog springt het licht heen en
weer – tussen de wereld van het lied en de scène)
Spring Awakening /71
HERR KNOCHENBRUCH:
Herr Gabor?
MELCHIOR:
Schakel uit, zap weg,
Met huid en al.
Zet je stekels uit,
Krul je op tot een bal,
Tot een wereld waar
Geen haat meer spreekt.
Tot de échte weer
Bij je binnen breekt.
HERR KNOCHENBRUCH:
Herr Gabor, geef antwoord.
HERR KNOCHENBRUCH:
Melchior Gabor, voor de allerlaatste keer….
MELCHIOR:
Ja.
ALLEN:
Bla bla bla bla bla bla bla bla
Bla bla bla bla bla
Bla bla bla bla bla bla bla bla
Bla bla bla bla bla
Alles is kut!
Spring Awakening /73
Scène 5
HANSCHEN:
Die klokken… Zo vredig.
ERNST:
Ja hè. Soms, als het stil is, op zo’n avond als deze, dan zie ik mezelf als een
dorpsdominee. Met een vrouw met appelwangen, een bibliotheek, diploma’s … En
de meisjes en jongens uit de buurt pakken mijn hand als ik voorbij loop…
HANSCHEN:
Serieus?
(een pauze)
Echt, Ernst, jij bent zo sentimenteel! Al die dominees met hun brave, vrome
gezichten – dat is niets anders dan een masker dat verbergt hoe afgunstig ze zijn.
(hij glijdt handig dichter naar ERNST toe)
Geloof me, een man heeft maar drie opties in het leven. Hij kan zich laten
vermorzelen door de gevestigde orde – zoals Moritz. Hij kan de grote rebel uithangen
-- zoals Melchior – en van school worden gestuurd. Of hij kan geduldig zijn tijd
afwachten, en het Systeem in zijn voordeel laten werken – zoals ik.
(glijdt nog dichter naar ERNST toe)
Zie de toekomst als een emmer melk. De een ploetert en roert en karnt zo de melk
tot boter, zoals Otto bijvoorbeeld. De ander piekert en morst z’n melk en treurt daar
de hele nacht over. Ik daarentegen – ik ben als een klein poesje, ik lik gewoon de
room eraf…
ERNST:
Gewoon, de room –
HANSCHEN:
Juist.
ERNST:
Maar wat doe je dan met –
(reageert op HANSCHENs blik)
Je lacht me uit.
Wat - ?
Hanschen?
(Het licht wisselt. HANSCHEN leunt in het spotlicht als een gladde crooner)
Spring Awakening /74
HANSCHEN:
Kom, laaf je aan mijn room.
Nuttig je droom van mond op mond.
Prikkel de parel van puur genot.
Heb je het woord gehoord van jouw lichaam?
ERNST:
Oh god…
HANSCHEN:
Mmm, ja hè. Als we terugkijken, over dertig jaar, dan zal deze avond ongelooflijk
bijzonder lijken.
ERNST:
En in de tussentijd…?
HANSCHEN:
Waarom niet?
(kust ERNST lang en diep)
ERNST:
Toen ik vanmiddag hier naar toe liep, dacht ik dat we enkel zouden… praten.
HANSCHEN:
Dus, heb je spijt dat we -- ?
ERNST:
Oh nee – ik hou van je, Hanschen. Zoals van niemand ooit tevoren.
HANSCHEN:
Dat is je geraden.
ERNST:
Oh, ik laat mij verwonden.
Oh, jouw lichaam wordt mijn wond.
Scène 6
MELCHIOR:
(leest zijn brief)
“… nu heb ik gezien, Wendla, hoe deze verfoeilijke burgermaatschappij werkt – hoe
alles wat we aanraken vergaat tot stof. Uiteindelijk kunnen we op niets anders
rekenen dan op elkaar – wij bouwen een nieuwe wereld. Laat al die verdroogde
mummies maar praten -- mijn hoofd hoort op jouw borst. Samen ademen en
bewegen als één: naar dat Paradijs moeten we terug –”
FRAU BERGMAN:
Dus dat is alles, Dokter – bloedarmoede?
FRAU BERGMAN:
En de misselijkheid?
FRAU BERGMAN:
Natuurlijk, Dokter.
WENDLA:
Mama..?
FRAU BERGMAN:
Wendla …? Wat heb je gedaan? Hoe moet dat nu met jou? Met mij?
(geen reactie)
Wendla?
WENDLA:
Ik, euh, weet het niet.
FRAU BERGMAN:
(geen vraag)
Je weet het niet.
WENDLA:
Dokter Von Brausepulver zei dat ik bloedarmoede had.
FRAU BERGMAN:
Ongetwijfeld. Je krijgt namelijk een kind.
WENDLA:
Een kind?! Maar – ik ben niet eens getrouwd!
FRAU BERGMAN:
Precies.
Wendla, wat heb je gedaan?
WENDLA:
Ik weet het niet. Ik weet het echt niet.
FRAU BERGMAN:
Oh, je weet het best. En nu wil ik zijn naam weten.
WENDLA:
Zijn naam? Maar wat bedoelt u…
(het dringt ineens tot haar door)
Dat? Hoe kun je daarvan…? Ik wilde alleen maar bij hem zijn…
(een pauze)
WENDLA:
Mijn god, waarom heeft u me niet alles verteld?
FRAU BERGMAN:
Nu ga je me zeggen wie het is.
(geen reactie)
Wendla, ik wacht.
(WENDLA kijkt weg)
Georg Zirschnitz?
(geen reactie)
Wie dan wel?
(geen reactie)
Hanschen Rilow?
(geen reactie)
Moritz Stiefel?
(geen reactie)
Melchior Gabor?
#17: Fluisteren
WENDLA:
Fluisteren
Als een geest in het maanlicht.
Voel de dans van je tranen
Door je huid,
Tot het bot.
Luisteren
Wat haar stem in je aanricht.
Vrome kelen zingen “amen”,
Maar de harten
Gaan op slot.
FRAU GABOR:
(midden in het gesprek)
Hermann, hij is wel onze zoon.
Spring Awakening /79
HERR GABOR:
(ook hem valt het zwaar)
Lieveling, vijftien jaar lang heb ik op jouw koers gevaren. We hebben die jongen alle
ruimte gegeven. En nu oogsten we het bittere fruit . Hij heeft laten zien hoe diep
gecorrumpeerd hij is.
FRAU GABOR:
Dat is hij niet.
HERR GABOR:
Laat me uitpraten.
FRAU GABOR:
Nee, nu ben ik. Melchior heeft een essay geschreven, zonder één enkele
onwaarheid. Zijn wij dan zó bang voor die waarheid dat we meebrullen in dat koor
van dwazen en lafaards? Moeten wij zijn naïeve daad krombuigen tot bewijs van zijn
schuld?
Ik sta niet toe dat je Melchior naar een tuchthuis stuurt, opgesloten tussen
echte criminelen en geperverteerden.
WENDLA:
Zie de moeder krom van rouw,
De vader staat op breken.
Zus verpulvert,
En de buren praten.
De Kerk die dondert preken.
HERR GABOR:
En nu moet ik je hart breken.
(haalt een brief uit zijn jaszak)
Frau Bergman is langs geweest vanmiddag. Ze kwam een brief brengen van
Melchior aan de jonge Wendla, waarin hij zegt dat hij geen spijt heeft van wat er is
gebeurd op onze hooizolder…
FRAU GABOR:
Onmogelijk!
HERR GABOR:
En dat hij terugverlangt naar dat ene stukje Paradijs –
FRAU GABOR:
(grijpt naar de brief)
Laat zien.
HERR GABOR:
Ja, lees zelf.
WENDLA:
Huiveren
Hoe de maagd in de goot ligt.
Zó haar vader te beschamen,
Zonder God of gebod.
Duivelen in de nacht –
Hou je deur dicht.
Blauwe maan beslaat de ramen.
Vleug van zomer maakt je zot.
HERR GABOR:
De grimmige waarheid is dat Melchior precies wist wat hij deed. En zoals zijn essay
toont, wist hij ook de mogelijke gevolgen van zijn daad. En toch deed hij het. Zo heeft
hij zichzelf besmeurd, en dat meisje zo goed als verwoest.
Dus -- zeg jij het maar, Fanny – wat doen we?
FRAU GABOR:
Wat jij wil.
Het tuchthuis.
(HERR GABOR gaat oog in oog met zijn vrouw staan. FRAU GABOR kijkt
weg. Het licht op hen fade uit.)
WENDLA:
Had een minnaar die mij wou.
Hoe trouw is hij gebleken.
Hij was buiten
En ik liet hem binnen –
Zo laat ik van mij spreken.
Weifelen
Op de rand van een inzicht.
Tasten naar een leven samen
Door het duister
Van het lot.
Spring Awakening /81
Scene 7
(Het tuchthuis. In een donkere hoek opent MELCHIOR een brief van
WENDLA)
MELCHIOR:
(leest hardop)
“Mijn liefste Melchior … ik kan alleen maar bidden dat deze brief jou bereikt. Ik heb je
al zo vaak geschreven en nooit iets terug gehoord. Als ik denk aan jouw leven daar
in dat afschuwelijke oord, doet het pijn van binnen. Kon ik maar bij je zijn, met je
praten – ik heb zulk bijzonder nieuws. Er is iets gebeurd, Melchior. Iets wat ik zelf
nog nauwelijks kan bevatten--”
DIETER:
Goed, stelletje varkens – leg allemaal een muntstuk neer.
RUPERT:
Reinhold mag wel dokken voor ons beiden.
REINHOLD:
Dacht jij dat?
DIETER:
Rustig jullie, hou op.
(dreigend)
Reinhold, voor de dag d’r mee.
REINHOLD:
(geeft hem een muntstuk)
Jezus Christus!
DIETER:
Rupert, Ulbrecht – jullie ook.
(verzamelt alle muntstukken, toont ze aan de groep en legt ze dan op een
hoop)
Goed, we ze het eerste raakt, mag ze hebben.
ULBRECHT:
Wacht.
(tegen MELCHIOR)
Waar zit jij naar te kijken?
REINHOLD:
Wie?
(MELCHIOR bevriest)
Spring Awakening /82
RUPERT:
Gabor.
DIETER:
Misschien wil-ie een handje komen helpen.
MELCHIOR:
Nee bedankt.
RUPERT:
(ironisch)
Nee, waarom zou-ie z’n tere handjes vuil maken –
DIETER:
(“precies”)
Hij steekt ‘em liever in iets beters.
MELCHIOR:
Hoe bedoel je?
ULBRECHT:
(ironisch)
Oh -- wat was ze ook al weer: “een keurig meisje”?
DIETER:
Sukkel, daar heb je toch keukenmeiden voor. Heeft niemand je dat geleerd?
RUPERT:
Nee, hij had het te druk met z’n teefje dekken –
MELCHIOR:
Smeerlap!
(Hij bespringt RUPERT. Die trekt een scheermes en zet het op MELCHIORs
keel)
RUPERT:
Voorzichtig – straks bloed je nog.
MELCHIOR:
Schoft!
DIETER:
(komt erbij staan)
Kijk in z’n zakken of-ie geld heeft.
REINHOLD:
Ja!
Spring Awakening /83
ULBRECHT:
(vindt de brief in MELCHIORs broekzak)
En wat hebben we hier – een brief van zijn teefje?
MELCHIOR:
Beesten!
RUPERT:
(leest voor, met een overdreven keurig stemmetje)
“Mijn liefste Melchior … ik kan alleen maar bidden dat deze brief jou bereikt. Ik heb je
al zo vaak geschreven en nooit iets terug gehoord.”
(iets verder op in de brief trekt zijn aandacht)
Ooh, wacht es even – precies de inspiratie die we nodig hebben. Moet je horen…
MELCHIOR:
Uitschot!
(De scène wisselt naar een privétuin. FRAU BERGMAN begroet SCHMIDT.)
SCHMIDT:
Frau Bergman?
FRAU BERGMAN:
Dank u dat u tijd voor ons kon maken. Ik heb uw naam gekregen van een, euh,
bevriende arts. Mijn dochter –
SCHMIDT:
Natuurlijk. Luister nu goed naar mijn instructies. Komende donderdag, na achten,
brengt u het meisje bij me. Gartenstrasse 11, de deur naast de taverne. Klop drie
keer, en niet meer dan drie.
FRAU BERGMAN:
Maar mijn dochter – ! De ingreep – is het veilig?!
SCHMIDT:
(een handgebaar)
We doen ons best.
(Terug naar de JONGENS die weer driftig aan het masturberen zijn)
RUPERT:
(leest een later stuk van de brief, alsof hij iets van De Sade voordraagt)
“… elke avond in bed droom ik van zoveel dingen: van de nieuwe wereld die we
zullen bouwen, wij tweeën, met ons kind --”
MELCHIOR:
(dit is nieuws)
Kind?!?
Spring Awakening /84
RUPERT:
Wist je dat niet? (tegen de ANDEREN)
Heeft z’n sletje zwanger gemaakt en hij weet van niks.
DIETER:
Vergeet die muntstukken. We gebruiken de brief van “Mammie” .
(Hij smijt de brief tussen hen in; de JONGENS gaan heftiger aan de slag)
RUPERT:
(duwt MELCHIOR met zijn gezicht op de vloer)
En jij mag het straks oplikken!
(MELCHIOR ziet zijn kans, wringt het scheermes uit handen van RUPERT en
rukt zich los. MELCHIOR hanteert het mes om de JONGENS van zich af te
houden)
ULBRECHT:
Pak ‘em!
REINHOLD:
Hou ‘em tegen!
WENDLA:
Maar waar gaan we dan heen, mama?
SCHMIDT:
Frau Bergman, mooi zo. Geef haar nu maar aan mij.
(FRAU BERGMAN pakt WENDLA bij de hand en geeft haar aan SCHMIDT)
WENDLA:
Mama?!!
FRAU BERGMAN:
Ik blijf de hele tijd bij je.
(SCHMIDT pakt WENDLA vast. FRAU BERGMAN laat los. SCHMIDT neemt
WENDLA mee)
WENDLA:
Mama, laat me niet alleen! Mama???!!!
(FRAU BERGMAN kijkt schichtig om zich heen, rent dan weg, de straat uit)
Spring Awakening /85
Scène 8
(De brug. De MEISJES staan in een groep rond ILSE. Zij haalt een brief van
MELCHIOR tevoorschijn uit haar jurk)
ILSE:
(leest voor)
“…Ilse, ik ben dagen op de vlucht geweest, maar nu ben ik eindelijk weer terug. Ik
smeek je – in naam van onze oude vriendschap: breng Wendla naar me toe.
Vanavond in het oude kerkhof achter de toren…”
ANNA:
Oh nee…
ILSE:
“… Ik zal daar op haar wachten om middernacht… Melchior Gabor.”
(kijkt op van de brief)
THEA:
(met een zucht)
Dus hij heeft het nieuws nog niet gehoord.
MARTHA:
Hij wacht op Wendla…
THEA:
Arme Melchior…
ANNA:
(verbetert haar)
Arme Wendla.
Spring Awakening /86
Scène 9
(Een kerkhof. Maanlicht. Een soort onderwereld bedekt door mist. MELCHIOR
komt op, kijkt om zich heen)
MELCHIOR:
Wendla …?!
(geen antwoord; hij zucht)
Moet je zien: je hele leven vlucht je voor de Kerk, en waar kom je terecht – ?
(loopt naar een van de graven toe, knielt)
Moritz, oude vriend…
(een pauze)
Mij zullen ze niet krijgen. En Wendla ook niet. Nooit – ik laat het niet gebeuren. Die
nieuwe wereld bouwen wij samen, voor ons kind.
(De kerkklok luidt: middernacht. MELCHIOR staat op en kijkt om zich heen)
Middernacht.
(luistert of hij WENDLA hoort. Niets. Hij zucht)
Mijn god, al die kindergraven … En hier, deze is nog vers …
(blijft staan, leest het grafschrift)
“Hier rust in Gods armen Wendla Berg--”
Nee?!
(knielt, leest)
“Geboren op … Gestorven –“?! “Door bloedarmoede”??
(Hij realiseert zich tot zijn ontzetting wat er moet zijn gebeurd)
Oh mijn god. Niet Wendla ook?
Nee. Nee. Nee…
(Hij klapt ineen van verdriet. Onwereldse muziek begint, kale akkoorden van
de piano. MORITZ verschijnt in concertlicht – alsof hij verrijst uit zijn graf)
MORITZ:
Afgekapt
Van wie ooit van je hielden…
MELCHIOR:
Moritz?
MORITZ:
Pas ontsnapt,
Maar tussen de ontzielden…
MELCHIOR:
Ik ben een dwaas.
MORITZ:
Vol heimwee, en dolend als een blinde –
Je duizelt in het duister
Tot je vrienden jou weer vinden.
Spring Awakening /87
MELCHIOR:
Jij nam het juiste besluit. Ze zullen wat aarde strooien en God danken op hun blote
knieën…
(Als MELCHIOR het mes op zijn keel zet, verschijnt WENDLA – in concertlicht
– alsof ze verrijst uit haar graf)
WENDLA:
Als je faalt
Dan hoef je niet te boeten.
MELCHIOR:
Wendla?!
WENDLA:
Wie verdwaalt
Die zoekt een nieuwe route.
Wie jij pijn deed,
Die fluisteren van verre
Dat alles wat je fout deed,
Wordt vergeven door de sterren.
MORITZ: WENDLA:
Want jij snapt, Als je ooit
Hoezeer het jou ook spijt, Geen raad weet,
Dat één je maar kan leiden: Verzwolgen door zorgen –
Dat ben jij.
In jouw hart Geef ze aan de wind mee.
Daar zijn ze nog altijd,
En je hoort: dit gaat ooit voorbij. Wij volgen,
Verborgen.
MELCHIOR:
Wat ik snap,
Dat kan me niet meer raken.
In de nacht
Volg ik de maan als baken,
Elke ster die lente laat ontwaken,
En zomer brengt een nieuwe wind
Die niemand hier nog kent.
(MELCHIOR haalt de geesten van WENDLA & MORITZ dichter naar zich toe,
houdt ze vast)
MELCHIOR:
En nu gaan ze met mij
Door de lange nacht,
En we hebben nog mijlen te gaan:
Tot het eind van de weg,
Waar de ochtend wacht,
En ik deel ons verhaal met de maan.
MELCHIOR:
Bekijk me –
Blijf kijken –
En roep me –
Ik volg ze –
Totdat ik ben ontsnapt…
Scène 10
ILSE:
Ooit heb je oor voor wat zingt in je kind –
Die stem klinkt dan zo klein nog niet.
Dat is de wijs die jij vergat:
Jij zong hetzelfde lied.
Een zomerdag,
Een moeder zingt,
Een wereld vol van purper
Dat verbroedert en verbindt.
+ ENSEMBLE:
Een paard draaft vrij
En koppelt, zonder schuld,
Zonder spijt.
+MORITZ, WENDLA:
En ooit zien wij de zomer
Getooid in purper…
Spring Awakening /91
+MELCHIOR:
Dus wacht maar af
Op al wat komt,
En luister naar de zwaluw
Voordat zijn lied verstomt.
SLOT