Professional Documents
Culture Documents
(1 punt)
Maak de zin correct af. U laat een kind een rij blokjes tellen door ze één voor één weg te schuiven en het getal
erbij te noemen. Deze activiteit noemen we …
A. ordinaal tellen.
B. synchroon tellen.
C. kardinaal tellen.
D. resultatief tellen.
A. Alleen I is juist.
B. Alleen II is juist.
Henk moet voor elk kind in groep 1 een tekenpotlood pakken. Een andere leerling heeft zojuist alle leerlingen één
voor één aangewezen en daarbij tot twaalf geteld. Henk staat nu met een bak potloden in de hand en juf vraagt:
"Hoeveel potloden heb je nodig?" Henk kijkt naar de juf en naar de potloden. Hij zegt niets. De juf stelt veel
vragen aan Henk, maar hij geeft geen antwoord. Wat is in deze ontwikkelingsfase van Henk de belangrijkste
reden voor de juf om vragen te stellen?
A. De vragen van de juf richten de aandacht van Henk op waar het bij het tellen om gaat.
C. De vragen van de juf zijn bedoeld om Henk verschillende manieren te laten onderzoeken om tot
twaalf te komen.
D. De vragen van de juf sturen Henk naar het goede antwoord.
Wim is jarig. "Hoeveel jaar ben je vandaag geworden?" vraagt de visite. Wim steekt vier vingers in de lucht.
Telkens weer komen er vier vingers in de lucht en iedereen begrijpt wat Wim bedoelt: Wim is vandaag vier jaar
geworden en vanaf morgen mag hij naar school. Vier vingers betekenen hier ‘vier jaar’. Dat kan Wim ook op
andere manieren uitbeelden. Welke manier van uitbeelden past nog niet bij de vierjarige Wim?
A. Het cijfer vier tekenen.
Als u telt, begint u bij één (1), als u terugtelt, dan eindigt u bij nul (0). Wat is een logische verklaring voor dat
verschijnsel?
A. Lang geleden kenden we het getal nul niet, dus daarom beginnen we bij 1.
B. Nul is niets, dus daarom zouden we dat getal ook bij terugtellen eigenlijk niet moeten gebruiken. Het
is een gewoonte die er pas sinds een paar eeuwen in zit.
C. Als u begint te tellen, begint u bij het eerste voorwerp.
D. Als u terugtelt, telt u net zolang door tot er niets meer over is.
Waarom is het tellen van kaarsjes op een taart zoals afgebeeld een moeilijke telopdracht?
Als kinderen in groep 1 en 2 hun vingers gebruiken om te tellen, loopt u het risico dat kinderen altijd op hun
vingers blijven rekenen. Wat is daarvoor de juiste verklaring?
A. Voor jonge kinderen is het heel natuurlijk om op de vingers te tellen, maar als ze ouder zijn, hebben
ze dat niet meer nodig en gaat het vanzelf over.
B. Dat hangt van de leerkracht af, als die het voorbeeld van tellen op de vingers blijft geven, gaat het
kind er nog heel lang mee door.
C. Dat hangt van het kind af, sommige kinderen hebben dat nu eenmaal nodig.
D. Met de vingers kunt u getallen representeren, maar het is niet de bedoeling dat kinderen op hun
vingers blijven tellen, omdat dit altijd één voor één tellen blijft; het leidt niet tot verkorting.
Welke combinatie hoort NIET bij de kerninzichten 'tellen' en 'verwerven van getallen'?
A. Maten.
B. Verhoudingen.
C. Kommagetallen.
D. Breuken.
"Kleine poppen dragen kleine kleren en grote poppen grote." In deze bewering is GEEN sprake van …
A. evenredige verbanden.
B. grootheden.
C. lengte en breedte.
D. verhoudingen.
Vraag 12 van 30 (1 punt)
D. Als je 25 keer verder weg gaat staan, lijkt alles op ware grootte.
Juf Carla zegt dat de kinderen uit groep 3 in Madurodam reuzen zouden zijn van bijna 30 meter hoog.
B. Dat klopt niet, want de gemiddelde lengte van een zesjarige is ongeveer een meter.
D. Dat klopt, want dan zijn ze 25 keer groter dan de gemiddelde lengte van een zesjarige: 1,17 meter.
A. Alleen I is juist.
B. Alleen II is juist.
Wat is zwaarder? Een kilo veren of een kilo lood? Jordy (5) antwoordt direct: "Een kilo lood!"
A. Sneller of langzamer.
B. Mooi of lelijk.
C. Duurder of goedkoper.
D. Zwaarder of lichter.
I. Kwantificeren is hetzelfde als het omschrijven met behulp van een objectieve grootheid.
II. Om te kunnen kwantificeren, hebt u een eenheid nodig.
A. Alleen I is juist.
B. Alleen II is juist.
Een ritje in de achtbaan El Condor heeft een gemiddelde snelheid van 18 km/u. Verklaar waarom dat ritje het
gevoel geeft dat u veel sneller gaat dan 18 km/u.
Welke kerninzichten zet u in bij het nagaan van de snelheid tijdens een ritje met de achtbaan?
C. Klokkijken.
Hieronder ziet u oplossingstrategieën voor de opgave: 45 - 13. Welke strategie herkent u als rijgend
hoofdrekenen?
B. 45 - 15 = 30 | 30 + 2 = 32
C. 45 - 10 = 35 | 35 - 3 = 32
D. 40 - 10 = 30 | 5 - 3 = 2 | 30 + 2 is 32
Aimée gaat een dagje wandelen met haar vader. Vader koopt een kaart met een schaal van 1 cm = 1 kilometer.
Wat is de schaal?
A. 1 : 10.000.000.
B. 1 : 100.000.
C. 1 : 1.000.000.
D. 1 : 1.000.
I. In een verhoudingstabel mag u onder en boven de streep met elk willekeurig getal delen of
vermenigvuldigen.
II. Als u in een verhoudingstabel willekeurige getalparen op elkaar deelt, komt er − eventueel na
vereenvoudiging − altijd dezelfde breuk uit.
A. Alleen I is juist.
B. Alleen II is juist.
Pedro (groep 4) krijgt de opgave: 62 - 27. Deze som kan zowel splitsend als 'handig' worden opgelost. Pedro
kiest voor rijgend. Waarom is dat voor hem de meest logische keuze?
B. De opgave omdraaien en aanvullen vanaf het kleinste getal is hier niet mogelijk.
D. Handig rekenen doe je vooral als er maar één of twee gecompenseerd hoeft te worden.
B. Marjan vertelt dat ze vier uur hebben gereden voordat ze bij het opa en oma waren.
Om te kunnen uitstromen naar de brugklas havo- of vwo-niveau moet een leerling aan het einde van groep 8
kunnen rekenen op …
A. referentieniveau 1F.
C. referentieniveau 1S.
Hieronder staan vier voorbeelden van deelstrategieën. Welke past het best bij het formele niveau, bijvoorbeeld in
de som: 80 / 5?
D. Halveren: 40 / 5 = 8. Dat kunt u twee keer doen, dus het antwoord is twee keer 8 = 16.
‘Optellen’ en ‘aftrekken’ zijn inverse bewerkingen. Welke combinaties zijn dat ook?
A. Vermenigvuldigen en delen.
B. Aftrekken en machtsverheffen.
C. Oppervlakte en inhoud
berekenen.
D. Delen en worteltrekken.