You are on page 1of 4

MO-A Wiskunde Dagopleiding 2011-2012

Docent: …………………..

NAAM STUDENT: …………………………… Studienummer: ………


Module : Beschrijvende Statistiek
Tussentoets (gewicht 25 %) Open boek en schrift
Datum : 16-1-2012 Tijd: 8.30 – 9.30u

Twintig meerkeuzevragen (omcirkel het juiste antwoord)

Gegeven onderstaande frequentietabel


Gebruik deze tabel bij vraag 1 t/m 4 4. (zie tabel)
Het gemiddelde is afgerond gelijk aan :
klasse frequentie a 96
20 – <40 40 b 96,5
40 – < 90 52 c 96,6
90 – <140 48 d geen van de bovenstaande
140 – <190 50

1. (zie tabel) 5. Gegeven de volgende verzamelingen:

I Het totaal aantal waarnemingen is 190 I de 1642 huidige IOL studenten


II De modale klasse is klasse 40 – <90 II 50 bezoekers aan de jaarbeurs
geïnterviewd bij een enquête
Welke van de beweringen is juist ? III de 15088 personen die verzekerd zijn
a Alleen I is waar bij verzekeringsmaatschappij Assuria
b Alleen II is waar
c I en II zijn beide waar Welk antwoord is correct ?
d I en II zijn beide niet waar a Verzameling I en III kunnen beschouwd
worden als een steekproef en II als een populatie
2. (zie tabel) b Verzameling I en III kunnen beschouwd
De cumulatieve frequentie van worden als een populatie en II als een steekproef
klasse 90 - <140 is gelijk aan : c Verzameling I , II en III kunnen
a. 92 beschouwd worden als een populatie
b. 140 d Verzameling I , II en III kunnen
c. 74% beschouwd worden als een steekproef
d. geen van de antwoorden is juist

3. (zie tabel)
I ongeveer 48 % van de waarnemingen
is kleiner dan 90
II de mediaan ligt in de klasse 90-<140

Welke van de beweringen is juist ?


a. Alleen I is waar
b. Alleen II is waar
c. I en II zijn beide waar
d. I en II zijn beide niet waar

1
Naam Student: ………………… 9. In een klas werd een wiskunderepetitie
gemaakt en het resultaat is vermeld in de
6. Van een groep studenten bekijken we volgende frequentietabel .
hun geslacht (A) en hun gewicht (B)
a Variabele A heeft een ordinale schaal cijfer 3 4 5 6 7
en B een ratioschaal frequentie p 4 2 4 p
b Variabele A heeft een ordinale schaal
en B een intervalschaal I de mediaan is 5
c Variabele A heeft een nominale
II het gemiddelde cijfer is 5
schaal en B een ratioschaal
d Variabele A heeft een nominale
schaal en B een intervalschaal Voor bovenstaande beweringen geldt :
a Alleen I is waar
b Alleen II is waar
c I en II zijn beide waar
7. Om het tekenen van een histogram
d I en II zijn beide niet waar
mogelijk te maken is het vereist om te
werken met :
a relatieve frequenties
b frequenties
c cumulatieve frequenties 10. Bij een steekproef bestaande uit 10
d frequentiedichtheden waarnemingen heeft men berekend
x = 5,60 en s = 1,20. Bij controle van de
berekeningen merkt men dat er een fout
gemaakt is. Eén van de uitkomsten
8. ln een leerboek over statistische bedroeg 7,2 terwijl men hiervoor 2,7
toepassingen stond onder het kopje
heeft genomen.
´Meten en meetniveaus´ het volgend
vermeld: Een voorbeeld van dit meetniveau is
de meting van de variabele De juiste waarde van x is :
“Temperatuur in graden Celsius” a 5,15
b 6,05
Welk meetniveau wordt hier bedoeld ? c 5,87
a. ratio d Geen van de bovenstaande
b. interval
c. ordinaal
d. kwantitatief

2
NAAM STUDENT: ………………… 14. De volgende tabel toont de lengtes
van 64 internationale telefoongesprekken met
11. Een kwaliteitscontrole manager in de behulp van een 5 dollar prepaid telefoonkaart
softfabriek van Fernandes kiest Cumulatieve
Lengte Relatieve
aselect 90 flessen soft die waren gevuld op 6 (minuten)
Frequentie
Frequentie
Relatieve
januari 2012 om de afstelling van de Frequentie
vulmachine te beoordelen. 4 25 0.3906
Wat is de populatie bij dit onderzoek? 14 15
24 10 0.1563
34 9 0.1406
a flessen soft geproduceerd in de fabriek 44 4 0.0625
b flessen soft geproduceerd in 54 1 0.0156 1.0000
de fabriek op 6 januari 2012
c de 90 flessen soft geproduceerd in
de fabriek op 6 januari 2012 Wat is een ware bewering?
d de 90 flessen soft geproduceerd in
de fabriek a het gemiddelde en de mediaan zijn gelijk
b het gemiddelde is groter dan de mediaan
c het gemiddelde is kleiner dan de mediaan
12. Er kunnen meer soorten berekeningen d op basis van de gegevens is het niet
worden uitgevoerd met gegevens mogelijk om a, b of c te kiezen
op interval niveau dan met
gegevens op nominaal niveau.
15. De standaarddeviatie is:
a Dit is soms waar en soms niet waar a de wortel uit de variantie
b Dit is niet waar, er kunnen evenveel b een maat voor de spreiding
berekeningen gemaakt worden c de meest gebruikte spreidingsmaat
c Dit is waar d al het bovenstaande
d Dit is niet waar, er kunnen minder
berekeningen gemaakt worden op
interval niveau 16. Als een tentamen over het algemeen goed
gemaakt is, met uitzondering van
een paar studenten met zeer lage cijfers, dan is
13. Alle onderstaande zijn spreidingmaten, de verdeling van de cijfers
behalve een, welke? a scheef naar rechts
a variantie b scheef naar links
b spreidingsbreedte c helemaal niet scheef
c eerste kwartiel d normaal
d standaardafwijking

3
Naam Student: ………………… 20.
41 studenten maakten een Statistiek tentamen
17. Als de meeste van de waarnemingen bij met een maximum van 50 punten.
een groot onderzoek ongeveer van De verdeling van de behaalde punten is gegeven
dezelfde orde van grootte zijn, met in het volgende stamdiagram
uitzondering van een paar waarnemingen
die veel groter zijn, wat zou dan gelden? 0|28
a het gemiddelde zou kleiner zijn dan de 1|2245
mediaan en het histogram zou 2|013333588899
worden scheef naar links. 3|001356679
b het gemiddelde zou groter zijn dan de 4|22444466788
mediaan en het histogram zou 5|000
worden scheef naar rechts
c het gemiddelde zou groter zijn dan de Wat is juist ?
mediaan en het histogram zou a een modus is 23 en de mediaan is 31
worden scheef naar links. b de modus is niet gedefinieerd en de
d het gemiddelde zou kleiner zijn dan de mediaan is 21
mediaan en het histogram zou c de modus is niet gedefinieerd en de
worden scheef naar rechts mediaan is 31
d geen van de bovenstaande is juist

18. Bekijk de volgende box-plot:

Wat is juist ?

a 75% van de waarnemingen zijn ten hoogste gelijk aan 5


b Er zijn evenveel waarnemingen van 2-5 als er groter zijn dan 5
c Er zijn geen waarnemingen gelijk aan 3
d 50% van de waarnemingen is gelijk aan 4

19. De gewichten van de mannelijke en vrouwelijke studenten van een universiteit in Amerika
zijn samengevat in de volgende boxplots:

Wat is NIET juist ?

a ongeveer 50% van de mannelijke studenten hebben gewichten tussen de 150 en 185 pound
b ongeveer 25% van de vrouwelijke studenten weegt meer dan 130 pound
c het mediane gewicht van de mannelijke studenten is ongeveer 162 pound
d de mannelijke studenten hebben minder spreiding dan de vrouwelijke studenten

You might also like