Professional Documents
Culture Documents
Een historisch-vergelijkend onderzoek probeert na te gaan of fenomeen Y verklaard kan worden door
factoren A, B, C en/of D. De empirische observatie van 4 verschillende cases kan als volgt
schematisch weergegeven worden:
VRAAG 2
Welke stelling met betrekking tot Dillman’s Total Design Method (TDM) is fout?
VRAAG 3
Welk van volgende personen hoort niet thuis in de traditie van het empirisme?
A. Galileo Galilei
B. David Hume
C. René Descartes
D. Moritz Schlick
VRAGEN 4-6
Aan de KUL wordt een onderzoek opgezet naar het gebruik van Twitter bij 600 Belgen ouder dan 16
jaar. Omdat de onderzoekers bijzondere interesse hebben in Twitter-gebruik bij de relatief kleine
groep van jongeren tussen 16 en 24, werd de steekproef disproportioneel gestratificeerd naar
leeftijd. De onderzoekers komen tot volgende resultaten.
A. 0,14
B. 1,25
C. 0,56
D. 1,79
VRAAG 5.Het gemiddeld aantal tweets voor de ganse bevolking bedraagt 6,42 en de variantie 4,71.
Wat is het 95% betrouwbaarheidsinterval rond dit geschatte gemiddelde? Je kan gebruik maken van
onderstaande formules (voor de eenvoud maak je de berekening alsof het een enkelvoudige
toevalssteekproef zou betreffen).
√
2
ȳ ± za s
n
za = 1,96
(Let op: door afrondingsfouten kan er een kleine afwijking op het antwoord zitten)
A. (6,40; 6,44)
B. (6,33; 6,51)
C. (6,25; 6,59)
D. (6,04; 6,80)
VRAAG 6. Welk van volgende wijzigingen zou tot een smaller betrouwbaarheidsinterval leiden?
Welk van volgende uitspraken met betrekking tot theoriegericht en praktijkgericht onderzoek is
correct?
VRAGEN 8-9
VRAAG 8.Er zijn verschillende redenen waarom het afzonderlijke-steekproef ontwerp met voor- en
nameting niet als een zuiver experiment beschouwd wordt. Welk van volgende redenen is niet van
toepassing?
VRAAG 9. Welk van volgende punten vormt de grootste bedreiging bij toepassing van dit design?
VRAAG 10
In een survey worden respondenten gevraagd of ze voor dan wel tegen een bepaalde
beleidsmaatregel zijn. In een split-ballot experiment krijgen twee groepen respondenten een licht
verschillende versie van de vraag. De eerste groep krijgt twee antwoordopties aangeboden, namelijk
‘voor’ en ‘tegen’. Zowat 70% van de respondenten antwoordt ‘voor’, 29% zegt ‘tegen’ te zijn. In de
tweede versie wordt ook een geen-mening filter aangeboden. Maar liefst 31% van de respondenten
kiest deze optie, en het aantal voorstanders valt terug onder de helft.
Welk respons-effect kan het verschil tussen de twee versies van de vragen verklaren?
A. Context effecten
B. Question constraint
C. Overtuigingskracht van de vraag
D. Informatie in de antwoordschaal
VRAAG 11
Nederlandse respondenten geven aan vaker illegaal te downloaden dan de Belgen. De onderzoekers
vermoeden echter dat dit verschil verklaard kan worden door een sterkere sociale wenselijkheidsbias
in België. Door de gebrekkige equivalentie van de metingen komen de conclusies uiteraard in het
gedrang.
A. Construct bias
B. Method bias
C. Item bias
D. Galton’s problem
VRAAG 12
Tijdens een diepte-interview doet zich volgende situatie voor. De interviewer laat de respondent een
kort krantenartikel lezen over euthanasie bij minderjarigen, en laat de respondent vertellen wat hij
gelezen heeft. Vervolgens vraagt hij: ‘Wat denk jij over dit onderwerp?’
A. Openingsvraag
B. Transitievraag
C. Sleutelvraag
D. Probing
VRAAG 13
Welke van volgende uitspraken over de verschillen tussen PAPI en SAQ enquêtes is fout?
Op NewScientist.com staat een artikel te lezen over een onderzoek naar het effect dat contact met
sperma (semen in het Engels) heeft op psychologisch welbevinden.
Semen makes you happy. That’s the remarkable conclusion of a study comparing women whose
partners wear condoms with those whose partners don’t.
The study, which is bound to provoke controversy, showed that the women who were directly
exposed to semen were less depressed. The researchers think this is because mood-altering
hormones in semen are absorbed through the vagina.
His team divided 293 female students into groups depending on how often their partners wore
condoms, and assessed their happiness using the Beck Depression Inventory, a standard
questionnaire for assessing mood. People who score over 17 are considered moderately depressed.
The team found that women whose partners never used condoms scored 8 on average, those who
sometimes use them scored 10.5, those who usually used them scored 15 and those who always
used them scored 11.3. Women who weren’t having sex at all scored 13.5.
In fact, the results aren’t a complete surprise because semen does contain several mood-altering
hormones, including testosterone, oestrogen, follicle-stimulating hormone, luteinizing hormone,
prolactin and several different prostaglandins. Some of these have been detected in a woman’s blood
within hours of exposure to semen.”
A. Selectie
B. Maturatie
C. Statistische regressie
D. History
VRAAG 16. Verder in het artikel staat volgende paragraaf te lezen:
“What’s more, the longer the interval since they last had sex, the more depressed the women who
never or sometimes used condoms got. But the time since the last sexual encounter made no
difference to the mood of women who usually or always used condoms.”
Welke van volgende grafische voorstellingen geeft deze bevinding correct weer?
A. B.
Condoom- Condoom-
gebruik gebruik
Depressie Depressie
C. D.
Condoom- Condoom-
gebruik gebruik
Depressie Depressie
VRAAG 17. Om over een causaal effect tussen contact met sperma en psychologisch welbevinden te
kunnen spreken, moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. Welk van volgende voorwaarden
werd duidelijk niet vervuld in bovenstaand voorbeeld?
A. Quasi-steekproeven die via het ‘random-walk’ principe verkregen zijn, zijn geen
volwaardige toevalssteekproeven.
B. Een sneeuwbalsteekproef kan enkel een zuivere toevalssteekproef zijn wanneer het
startpunt louter toevallig gekozen wordt.
C. Een proportioneel gestratificeerde steekproef levert meer nauwkeurigheid dan een
enkelvoudige toevalssteekproef.
D. Indien de secundaire eenheden een gelijke kans op selectie dienen te hebben bij een
tweetrapssteekproef, dan moet de kans op selectie van de primaire eenheden recht
evenredig zijn aan hun omvang.
VRAAG 19
VRAAG 20
A. Wetenschapsfilosoof Karl Popper stelt dat een theorie niet noodzakelijk helemaal
verworpen moet worden in het geval van tegensprekelijke observaties.
B. David Hume is van oordeel dat we op basis van de observatie dat twee fenomenen samen
voorkomen nooit zeker kunnen zijn dat het ene fenomeen het andere veroorzaakt.
C. Imre Lakatos is één van de grondleggers van het constructivisme.
D. De Wiener Kreis legt er de nadruk op dat wetenschappelijke vooruitgang via
paradigmawissels verloopt.
VRAGEN 21-23
Een team onderwijssociologen probeert te achterhalen welke factoren verklaren of kinderen het
eerste jaar basisonderwijs moeten overdoen of niet. Voor het onderzoek worden op toevallige wijze
50 klassen geselecteerd. De ouders van alle leerlingen uit deze klassen krijgen een zelf-in-te-vullen
vragenlijst (op papier) mee, waarin enkele vragen staan over het kind.
VRAAG 21. Hieronder lees je twee uitspraken m.b.t. de onderzoekseenheden in dit onderzoek.
VRAAG 22. Van welk soort steekproef wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt?
A. Gestratificeerde steekproef
B. Tweetrapssteekproef
C. Clustersteekproef
D. Tweefasensteekproef
A. Abstractiefout
B. Individualiseringsfout
C. Betekenisverschuiving
D. Ecologische fout
VRAGEN 24-25
De algemene kennis van veel studenten in de lerarenopleidingen in Vlaanderen laat te wensen over.
Dat blijkt uit een onderzoek van de Katholieke Hogeschool Limburg (KHLim), dat Knack kon inkijken.
Slechts 15 procent van de ondervraagden weet dat Herman Van Rompuy voorzitter van de
Europese Raad is. Meer dan de helft weet niet dat Wouter Beke bij CD&V hoort of Vincent Van
Quickenborne bij Open VLD. Studenten kennen het verschil niet tussen het federale en het Vlaamse
beleidsniveau. Zo denkt een kwart dat de PS in de Vlaamse regering zit.
Vier op de tien studenten kunnen ook geen ideologische stromingen onderscheiden. De
voltallige oppositie in het Vlaams Parlement zou volgens heel wat studenten toch in de Vlaamse
regering zitten. (…)”
A. Beschrijvende kennis
B. Verklarende kennis
C. Voorspellende kennis
D. Evaluatieve kennis
VRAAG 25. Een kritische geest stelt dat je op basis van de resultaten besproken in bovenstaand
artikel niet kunt besluiten dat het slecht gesteld is met de algemene kennis van toekomstige
leerkrachten. In het artikel wordt namelijk enkel gesproken over politieke kennis, terwijl andere
dimensies van kennis (dit is: kennis over andere onderwerpen) niet aan bod komen.
A. Veralgemeningsfout
B. Abstractiefout
C. Individualiseringsfout
D. Dekkingsfout
VRAGEN 26-27
De etnische competitie theorie stelt dat etnocentrisme (dit is: een negatieve houding t.a.v. etnische
minderheden) verklaard kan worden door zowel concurrentiële verhoudingen met leden van
etnische minderheidsgroepen als door de behoefte aan een positieve sociale identiteit. Hier leiden
onderzoekers de verwachting af dat etnocentrisme minder vaak zal voorkomen bij hoger opgeleiden
(die de competitie met etnische minderheidsgroepen minder sterk voelen) en mensen die actief zijn
in het verenigingsleven (en hieruit een sociale identiteit putten). Om deze verwachting te toetsen aan
de realiteit verzamelen de onderzoekers data bij 1000 respondenten.
Een politicologe wenst na te gaan of vertrouwen in de politiek verklaard kan worden door de kennis
die personen hebben over de werking van het politieke systeem. Daarom organiseert ze een face-to-
face enquête bij een enkelvoudige toevalssteekproef van 1500 stemgerechtigde Vlamingen.
Politiek vertrouwen wordt gemeten door middel van drie items die elk naar het vertrouwen in één
specifieke instelling peilen:
“Kunt u voor elk van de volgende instellingen zeggen of u daar veel of weinig vertrouwen in hebt?”
1. Het parlement
2. De regering
3. De politieke partijen
Antwoordmogelijkheden gaan van 0 (zeer weinig vertrouwen) tot 5 (zeer veel vertrouwen).
De onderzoeksters berekent het gemiddelde over de drie instellingen, en stelt vast dat de
gemiddelde score op politiek vertrouwen slechts 1,8 bedraagt (met een standaardafwijking van 0,9).
A. Falsificationisme
B. Constructivisme
C. Hermeneutiek
D. Naturalisme
VRAAG 30
Welk van volgende uitspraken over het RAS-model van Zaller is fout?
A. Zaller vertrekt van de idee dat de menselijke geest functioneert als een fichebak waarin
opinies ten aanzien van allerlei objecten zijn opgeslagen (het zgn. fichebak model).
B. In het RAS model van Zaller wordt ervan uitgegaan dat respondenten niet alle mogelijke
overwegingen in ogenschouw nemen alvorens survey-vragen te beantwoorden.
C. Volgens het RAS model slaan mensen niet alle informatie op waaraan ze worden
blootgesteld, maar hebben ze weerstand tegen informatie die niet strookt met hun
opvattingen en overtuigingen.
D. Het RAS model gaat ervan uit dat respondenten informatie vaak op een perifere wijze
verwerken.
VRAGEN 31-32
De Katholieke Universiteit van Leuven onderzoekt in welke mate kleine en grote gelukstips ons
geluksgevoel beïnvloeden. Iedereen wordt uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek.
De helft van ons geluk is min of meer genetisch bepaald. Tien procent zou te danken zijn aan de
concrete omstandigheden waarin we leven. Maar veertig procent van ons geluk ligt in onze eigen
handen en is dus ‘maakbaar’. Dat deel kunnen we beïnvloeden met kleine en grote gelukstips. Zo
bleek uit het boek The World Book of Happiness van Leo Bormans.
Het departement Psychologie van de Katholieke Universiteit Leuven (KUL) onderzoekt nu in welke
mate die gelukstips invloed hebben, en wat hun invloed is op verschillende groepen mensen:
mannen-vrouwen, jongeren-ouderen, hoger en lager opgeleiden.
‘Er zijn twee testgroepen en het toeval bepaalt in welke van de twee groepen je belandt’, legt
Bormans uit. ‘De eerste groep krijgt vier weken lang elke avond een tip voor de volgende dag. Die
tips zijn gebaseerd op mijn Gelukskalender, waar ook elke dag een gelukstip op staat. De tweede
groep krijgt elke week een wat diepgaandere tip. We willen met het onderzoek ook nagaan wat het
beste helpt: elke dag een kleine tip of meer diepgaande interventies.’
(…)
Het geluksonderzoek maakt deel uit van een wetenschappelijke studie aan de faculteit psychologie
onder leiding van professor Patrick Luyten, in samenwerking met Bormans. Iedereen wordt
opgeroepen om gratis mee te doen met het onderzoek. Wie zich voor 8 januari registreert, krijgt
vanaf 10 januari gedurende vier weken volop gelukstips in zijn mailbox.”
VRAAG 31. Uit bovenstaande tekst blijkt dat het onderzoeksontwerp van dit ‘geluksonderzoek’ een
belangrijk zwak punt kent. Op welk evaluatiecriterium heeft dit zwak punt betrekking?
A. Externe geldigheid
B. Interne geldigheid
C. Meetgeldigheid
D. Betrouwbaarheid
VRAAG 32. Van welk onderzoeksontwerp wordt in bovenstaand voorbeeld gebruik gemaakt?
A. Survey onderzoek
B. Experiment
C. Secundaire data-analyse
D. Participerende observatie
VRAAG 33
VRAAG 34
Tijdens de dioxinecrisis in België van mei 1999 werden met toestemming van de EU onder bepaalde
voorwaarden dioxinetesten vervangen door veen eenvoudigere PCB-testen omdat deze laatste
sneller en goedkoper zijn om dioxine op te sporen dan het uitgebreidere en duurdere rechtstreekse
onderzoek naar de aanwezigheid van dioxines. Van welk concept uit de cursus is dit een typisch
voorbeeld?
A. Criteriumgeldigheid
B. Begripsgeldigheid
C. Predictieve geldigheid
D. Inhoudsgeldigheid
VRAAG 35
In plaats van met een toevalssteekproef te werken selecteren commerciële onderzoeksbureaus vaak
respondenten uit een database van mensen die zichzelf inschreven om op regelmatige basis
enquêtes in te vullen. Welk type fout brengt dit met zich mee?
A. Meetfout
B. Steekproeffout
C. Non-respons fout
D. Dekkingsfout
VRAAG 36
A. Accretion measures
B. Officiële statistieken
C. Transactie data
D. Solomon vier-groepen ontwerp
VRAAG 38
Welk van volgende uitspraken met betrekking tot grounded theory en analystische inductie is fout?
A. Grounded theory maakt gebruik van drie grote stappen, namelijk open, axiaal en selectief
coderen.
B. Bij analyitische inductie is het van cruciaal belang om actief op zoek te gaan naar negatieve
cases (dit zijn gevallen die een grote kans hebben om de theorie tegen te spreken).
C. Grounded theory werkt puur inductief, terwijl bij analytische inductie ook deductieve
stappen gezet worden.
D. Grounded theory situeert zich binnen de constructivistische traditie; analytische inductie
gaat uit van een naturalistisch wereldbeeld.
VRAAG 39
Uitspraak 1. Bij de split-half methode worden de respondenten in twee groepen ingedeeld die
een licht verschillend meetinstrument voorgeschoteld krijgen.
Uitspraak 2. Bij de test-retest methode wordt dezelfde groep respondenten tweemaal
bevraagd met identiek hetzelfde meetinstrument.
Uitspraak 1. Onderzoekers die vanuit een investigatief paradigma werken, zullen eerder
geneigd zijn voor een gesloten dan voor een open rol te opteren.
Uitspraak 2. De processen van role-making en role-taking doen zich enkel voor wanneer je
vanuit een investigatief paradigma werkt.