You are on page 1of 16

Algemene toetsgegevens

Naam vak Inleiding Methodenleer Vakcode 424502-B-5

Docent Joran Jongerling ANR docent 320504


Telefoonnummer
Datum 17-12-2021 +31 (0)13 466 3687
docent/secretariaat:
Tijdsduur in minuten 180
Aantal pagina’s
16 Aantal delen/vragen 40
inclusief voorblad
Indien er meerdere versies zijn: VERSIE: [ ]

Erecode

Studenten die deelnemen aan dit tentamen houden zich aan het volgende:

Ik zal dit tentamen naar mijn beste vermogen uitvoeren, zonder de hulp van een bron te zoeken of
te aanvaarden die niet expliciet is toegestaan binnen de voorwaarden van het tentamen.

Ik heb geen ondersteuning gegeven en ontvangen, noch heb ik het gebruik van ongeautoriseerde
ondersteuning door anderen getolereerd.

Het niet voldoen aan de verklaring maakt het tentamen ongeldig voor summatief gebruik, dat wil
zeggen dat er geen cijfer wordt toegekend aan het door jou afgeronde tentamen.

Bijzonderheden (kruis aan wat van toepassing is middels klikken op selectievak)

Drukwerk (opgaven): ☐ Dubbelzijdig afdrukken ☒ Enkelzijdig afdrukken

☒ Kladpapier is
☐ Lijntjes A4 ☒ Schrapkaart MC tentamen
toegestaan
☐ Geen kladpapier
☐ Ruitjes A4
toegestaan

☐ Het tentamen dient uitgewerkt te worden op de opgaven in de daarvoor


bestemde blokken/ruimte tussen de opgaven.
Papier:
(kruis aan wat van
toepassing is) Indien het tentamen op de opgaven uitgewerkt dient te worden gelieve
naam en SNR op het voorblad in te vullen:

Naam student: _________________________________________

SNR: _________________________________________________

Opgaven inleveren? ☒Ja ☐ Nee


Toegestane ☐ Geen hulpmiddelen toegestaan
hulpmiddelen: ☐ Geen rekenmachine toegestaan
(kruis aan wat van ☒ Een rekenmachine nl: Niet-grafische rekenmachine
toepassing is) ☐ Anders nl:………
☐ Boeken ☐ College aantekeningen ☐ College slides
☐ Wetbundel nl:
☐ Anders, nl:

In geval van MC tentamen:


De MC schrapkaart dient met blauwe of zwarte pen ingevuld te worden!
Op de MC schrapkaart dient altijd een antwoord ingevuld te worden.
☐ Studenten mogen een antwoordstrookje met hierop de antwoorden op
MC vragen mee naar huis te nemen.
☒ Anders, nl: Alles moet worden ingeleverd inclusief kladpapier
Opmerkingen
(kruis aan wat van De volgende weging geldt voor de vragen:
toepassing is) ☒ Alle vragen wegen even zwaar.
☐ Anders, nl:

Overige opmerkingen/instructies voor dit tentamen:

Elke student wordt geacht de bepalingen m.b.t. het afleggen van de toetsen te kennen.
Vermeld op ieder blad je naam en studentnummer. VEEL SUCCES!
Toelichting bij het invullen van het Tilburg University Examination Form

Het Tilburg University Examination Form voor multiple-choice tentamens is een scanformulier, dat
wordt nagekeken m.b.v. een optisch leessysteem. Het is opgedeeld in een aantal blokken.

Examen- en studentgegevens

Dit blok wordt door de student ingevuld:


- Datum
- Naam van de student
- Naam van de cursus

Student number (Snr)

Dit blok wordt door de student ingevuld:


Het 7-cijferige Student number wordt eerst in cijfers geschreven. Daaronder wordt het Student
number ingevuld in de (ronde) hokjes in de bijbehorende cijferkolommen. Zorg ervoor dat de
betreffende hokjes volledig gevuld zijn!
Het Student number staat vermeld op de Tilburg University card.
Studenten met een oudere Tilburg University card gebruiken het emplid-nummer (Emp) zonder de
letter U.

Versie (Version)
Dit blok wordt alléén door de student ingevuld als er sprake is van een tentamen met meerdere
versies. Als er één tentamenversie is, dient dit blok blanco te blijven.

Vragen
- Bij het beantwoorden van de vragen dient het hokje van het gekozen antwoord volledig gevuld te
worden.
- Maak het hokje goed donker (zwart of blauw)!
- Per vraag kan slechts één antwoord worden gegeven.
- Zorg dat je alle vragen beantwoordt!

Correctie
Aangeraden wordt om de antwoorden eerst te noteren op kladpapier en ze pas aan het einde te
noteren op het formulier om hierdoor fouten en onduidelijkheid te voorkomen.
Indien noodzakelijk, kunnen antwoorden gecorrigeerd worden.
Zorg er hierbij voor dat de definitieve keuze duidelijk is. De manier om bij voorkeur te corrigeren is
een kruis door het oorspronkelijk gekozen antwoord zetten en het nieuwe hokje in te kleuren.

Inleveren
De student kan slechts één Tilburg University Examination Form inleveren per MC tentamen.
Als het noodzakelijk is geweest om het formulier over te schrijven, lever dan de kladversie in met
een kruis eroverheen en het woord “kladpapier” erop. De kladversie wordt bij het inleveren
vernietigd.
1. Bekijk onderstaande stelling.

Joey denkt dat “blauw licht” (licht aan het einde van het zichtbare spectrum) van invloed is op
de biologische klok.

Deze stelling is een voorbeeld van een:


a. Observatie.
b. Theorie.
c. Hypothese.
d. Voorspelling.

2. Don, een 1e jaar Psychologie student, heeft de afgelopen jaren met veel interesse de
ontwikkeling rondom fake-news gevolgd. Net als jullie heeft hij net het vak “Inleiding
Methodenleer” gevolgd, en hij is er daarom van overtuigd dat hij minder gevoelig is voor
misleidende verhalen dan anderen.

Dit is een voorbeeld van:

a. Availability heuristic.
b. Present/present bias.
c. Confirmation bias.
d. Bias blind spot.

3. Robert loopt hard om fit te blijven, en wil graag zijn tijd op de 10 kilometer verbeteren. Een
vriend van hem die professioneel marathonloper is, zegt dat zijn tijden zijn verbeterd sinds hij
een half uur voor een wedstrijd een stuk chocola eet. Wat kan Robert nu het beste doen?

Het advies …:

a. niet opvolgen, omdat wetenschap probabilistisch is en resultaten dus niet voor iedereen
gelden.
b. wel opvolgen, omdat Roberts vriend meerdere keren betere tijden heeft gelopen sinds
hij chocola eet, en de resultaten dus zijn gerepliceerd.
c. niet opvolgen, omdat we niet weten welke tijden zijn vriend zou hebben gelopen zonder
het eten van chocola.
d. wel opvolgen, omdat het advies is gebaseerd op de observaties van zijn vriend en dus
empirisch is.
4. Welk van de onderstaande uitspraken over wetenschappelijk onderzoek is waar?
a. Wetenschappelijk onderzoek maakt het altijd mogelijk om causale verbanden te
trekken.
b. Wetenschappelijk onderzoek heeft een controle groep.
c. Een onderzoeker zijn eigen ervaring zou geen input moeten zijn voor wetenschappelijk
onderzoek.
d. Wetenschappelijk onderzoek trekt niet altijd de juiste conclusie.

5. Wat is een voorbeeld van toegepast onderzoek (applied research).


a. Een lab-experiment dat aantoont dat positieve feedback leidt tot betere prestatie.
b. Een onderzoek dat aantoont dat wiskundevaardigheid uiteenvalt in kennis van getallen,
kennis van wiskundige handelingen, en het kunnen uitvoeren van handelingen.
c. Een veldstudie die onderzoekt of borden op de campus ertoe leiden dat studenten zich
beter aan de 1.5 meter regel houden.
d. Een studie die onderzoekt hoeveel getallen de gemiddelde persoon kan onthouden.

6. Welk van de volgende claims is een causale claim?


a. Ouderen mensen worden vaker opgenomen in het ziekenhuis met COVID.
b. Nicotinepleisters helpen bij stoppen met roken.
c. Topsporters hebben vaker een laag vetpercentage dan niet sporters.
d. Het meerendeel van de Nederlandse bevolking is het afgelopen jaar gaan thuiswerken.

7. Welk van de onderstaande validiteiten is niet één van de Vier Grote Validiteiten (Four Big
Validities)
a. Statistische validiteit.
b. Covergente validiteit.
c. Externe validiteit.
d. Interne validiteit.

8. Welk van de onderstaande voorbeelden is een goede operationalisatie van schoolprestatie?


a. Of iemand veel heeft geleerd tijdens het schooljaar.
b. Of iemand door anderen slim wordt gevonden.
c. Het aantal herkansingen dat iemand heeft moeten maken gedurende een jaar.
d. Het oordeel dat iemand krijgt van zijn juf of meester.
9. Een medicus is een nieuw vaccin tegen COVID aan het onderzoeken. Ze heeft al twee klinische
studies afgerond die een groot succes waren. Er is veel budget, dus kon deelnemers een vrij
hoge financiële beloning worden aangeboden waardoor maar weinig deelnemers tijdens de
studie uitvielen. Ze wil nu een derde trial doen onder bewoners van arme wijken in Parijs. De
opzet van de studie wil ze onveranderd laten ten opzichte van de eerdere twee studies om de
resultaten zo vergelijkbaar mogelijk te houden. Wat is vooral een ethisch probleem voor deze
derde studie?
a. De financiële beloning kan voor bewoners van arme wijken extra aantrekkelijk zijn,
waardoor er mogelijk sprake is van oneigenlijke beïnvloeding (undue influence).
b. De deelnemers zijn niet representatief voor de wereldbevolking, waardoor de klinische
studie een lage externe validiteit heeft.
c. Omdat deelnemers allemaal uit de arme wijken van Parijs komen, kan de anonimiteit
van de deelnemers niet worden gegarandeerd.
d. Er zijn als twee studies gedaan dus een derde trial is een onnodige belasting voor
deelnemers.

10. Welk van de onderstaande stellingen is juist met betrekking tot de betrouwbaarheid en validiteit
van een meetinstrument?
a. Als een meetinstrument niet valide is, is deze ook niet betrouwbaar.
b. Als een meetinstrument betrouwbaar is, is deze ook valide.
c. Als een meetinstrument niet valide is, kan moet deze betrouwbaar zijn.
d. Als een meetinstrument niet betrouwbaar is, kan deze ook niet valide zijn.

11. Welk van onderstaande correlaties zou je het liefst vinden als je discriminante validiteit
(discriminant validity) aan het onderzoeken bent?
a. -.90
b. -.70
c. .01
d. .60
12. Een docent is benieuwd naar de betrouwbaarheid van de toets die hij voor zijn vak gebruikt. Hij
neemt dit jaar de toets af aan het begin van zijn vak, en aan het eind. Hoe kan de docent de
betrouwbaarheid nu het beste beoordelen?
a. Met de inter-beoordelaar betrouwbaarheid (interrater reliability).
b. Met de test-hertest betrouwbaarheid (test-retest reliability).
c. Met de interne betrouwbaarheid (internal reliability).
d. Door te kijken naar de correlaties tussen test-scores en studenten hun scores op toetsen
van een ander vak (convergent betrouwbaarheid).

13. Welk van onderstaande variabelen heeft een ratio schaal (ratio scale)?
a. Scores op een IQ test.
b. Temperatuur in graden Celsius.
c. Opleiding gemeten in jaren.
d. De lijst meest verkochte boeken van het afgelopen jaar.

14. Als onderzoekers proefpersonen willen oberveren als onderdeel van hun onderzoek wordt vaak
aangeraden om de proefpersonen te laten wennen aan de aanwezigheid van de onderzoeker
en/of onderzoeksassistenten. Wat moet dit “proefpersonen laten wennen” voorkomen?
a. Observator bias (observer bias).
b. Observator effecten (observer effects).
c. Verwachtingseffecten (expectancy effecten).
d. Reactiviteit (reactivity).

15. Waar moet je op bedacht zijn als je mensen een zelf-rapportage laat invullen over
belastingontduiking?
a. Acquiescence.
b. Fence-sitting.
c. Socially desirable responding.
d. Faking bad.
16. Premier Viktor Orbán van Hongarije heeft recent een referendum uitgeschreven in het kader
van zijn LHBTIQ+ wet. Een voorbeeld van een vraag die bij dit referendum aan de bevolking
wordt voorgelegd is “Bent u voor of tegen ‘ongecontroleerde’ verspreiding van filmpjes of
berichten die de seksuele ‘ontwikkeling’ van kinderen kan beïnvloeden?” (uit de Volkskrant van
22 juli 2021: Holtland (2021)). Wat is een probleem met deze vraag?

Het is een …

a. Leading question.
b. Double-barreled question.
c. Negatively worded question.
d. Ordered question.

17. Welk van onderstaande soorten samples is geen probability sample?


a. Cluster sample.
b. Purposive sample.
c. Multistage sample.
d. Stratified sample.

18. Neil houdt een enquête om in kaart te brengen hoeveel Nederlanders naar het buitenland op
vakantie gaan dit jaar. Hij wil minimaal 75 mensen in zijn steekproef hebben en gaat daarom op
vrijdag en zaterdag op de Hoogstraat (een drukke winkelstraat in het centrum van Rotterdam)
proefpersonen verzamelen. Rond de middag op vrijdag heeft Neil al 75 ingevulde enquêtes
binnen, maar omdat het zo makkelijk gaat besluit hij gewoon door te gaan en alsnog de hele
vrijdag en zaterdag data te verzamelen. Aan het eind van de middag op zaterdag heeft hij maar
liefst 180 enquêtes verzameld. Welk van onderstaande uitspraken is waar?
a. De foutmarge (margin of error) rond Neil’s schatting van het aantal Nederlanders dat
naar het buitenland op vakantie gaat is kleiner nu hij 180 respondenten heeft, dan dat
het met 75 respondenten had geweest.
b. Omdat Neil geen random steekproef heeft verzameld zal de foutmarge (margin of error)
rond zijn schatting van het aantal Nederlanders dat naar het buitenland op vakantie
gaat even groot zijn met 180 respondenten als met 75.
c. De externe validiteit van Neil’s onderzoek is hoger nu hij 180 respondenten heeft dan
dat het met 75 respondenten had geweest.
d. De externe validiteit van Neil’s onderzoek is lager nu hij 180 respondenten heeft dan dat
het met 75 respondenten had geweest.
19. De docent heeft een random sample van alle eerstejaars studenten in het verplichte vak
“Inleiding methodenleer”. Naar welke populatie kan hij generaliseren?
a. Eerstejaars studenten in Nederland.
b. Eerstejaars studenten aan de Universiteit Tilburg.
c. Eerstejaars Psychologie studenten aan de Universiteit Tilburg.
d. Alle eerstejaars studenten die een inleidend methodenvak hebben gevolgd.

20. Wat is de juiste interpretatie van de p-waarde?


a. De p-waarde geeft de kans dat het gevonden resultaat repliceert, ervan uitgaande dat
de nulhypothese klopt.
b. De p-waarde geeft de kans op een effect, ervan uitgaande dat de nulhypothese klopt.
c. De p-waarde geeft de grootte van een effect, ervan uitgaande dat de nulhypothese
klopt.
d. De p-waarde geeft de kans op het vinden van het gevonden (of nog extremer) resultaat,
ervan uitgaande dat de nulhypothese klopt.

21. Sofie heeft ’s ochtends altijd enorm zin in een bak koffie, omdat ze er zo lekker wakker van
wordt. Ze denkt alleen wel dat hoe alert je wordt van koffie afhangt van hoeveel uur je hebt
geslapen. Slaap is in dit voorbeeld een …
a. Predictor.
b. Factor.
c. Moderator.
d. Derde variabele (third variable).

22. Welk van onderstaande vragen is niet van belang voor de statistische validiteit van bivariaat
correlationeel onderzoek (bivariate correlational research)?
a. Hoe precies is de schatting?
b. Is de associatie lineair?
c. Zijn er outliers?
d. Is er een moderator?
23. Er is het afgelopen jaar veel te doen geweest over onlineonderwijs, maar men weet nu nog
steeds niet of het online moeten afleggen van een tentamen negatieve gevolgen heeft voor de
cijfers van studenten. Daarom worden de studenten van het vak “Inleiding
onderzoeksmethoden” dit jaar random in twee groepen verdeeld. Eén groep maakt het
tentamen online, de andere maakt een “pen en papier” tentamen op de campus. Vervolgens
worden de gemiddelde cijfers van beide groepen vergeleken. Wat voor onderzoeksdesign is dit?
a. Een factorieel design.
b. Een posttest-only design.
c. Een placebo-control design.
d. Een within-groups design.

24. Ieder jaar is er wel weer een artikel op sociale media te vinden dat het dragen van kleding met
verticale strepen je langer laat lijken dan het dragen van horizontale strepen. Studenten van de
modeacademie besluiten voor hun eindscriptie eens de proef op de som te nemen. Ze
selecteren 30 modellen die allemaal even lang zijn en laten de helft van hen een broekpak
dragen met verticale strepen terwijl de andere helft een broekpak met horizontale strepen
aankrijgen. De pakken zijn verder identiek qua kleur, vorm, etc. Vervolgens moet een steekproef
van 50 random gekozen medestudenten de lengtes van alle modellen inschatten en invullen op
een formulier. Als alle 50 studenten alle modellen hebben gezien en hun schatting van de
lengtes van de modellen hebben opgeschreven, wordt de gemiddelde geschatte lengte van de
modellen met verticale strepen vergeleken met de gemiddelde geschatte lengte van de
modellen met horizontale strepen. Wat is de afhankelijke variabele, op operationeel niveau, van
dit onderzoek?
a. Of een model als lang wordt beoordeeld.
b. Het dragen van een broekpak met verticale- of horizontale strepen.
c. De studenten hun schatting van de lengte van de modellen.
d. De lengte van een model.
25. Ieder jaar is er wel weer een artikel op sociale media te vinden dat het dragen van kleding met
verticale strepen je langer laat lijken dan het dragen van horizontale strepen. Studenten van de
modeacademie besluiten voor hun eindscriptie eens de proef op de som te nemen. Ze
selecteren 30 modellen die allemaal even lang zijn en laten de helft van hen een broekpak
dragen met verticale strepen terwijl de andere helft een broekpak met horizontale strepen
aankrijgen. De pakken zijn verder identiek qua kleur, vorm, etc. Vervolgens moet een steekproef
van 50 random gekozen medestudenten de lengtes van alle modellen inschatten en invullen op
een formulier. Als alle 50 studenten alle modellen hebben gezien en hun schatting van de
lengtes van de modellen hebben opgeschreven, wordt de gemiddelde geschatte lengte van de
modellen met verticale strepen vergeleken met de gemiddelde geschatte lengte van de
modellen met horizontale strepen. Kan er spraken zijn van een selectie effect in deze studie?
a. Nee, want de modellen zijn gematcht.
b. Nee, want de studenten zijn random geselecteerd.
c. Nee, want er worden controle variabelen meegenomen in de studie.
d. Nee, want het is een within-group design.

26. Een onderzoeker wil kijken of hij mensen met arachnofobie (angst voor spinnen) kan helpen
over hun angst heen te komen door ze naar foto’s van spinnen te laten kijken. Het idee is dat
proefpersonen door de blootstelling aan spinnen, spinnen minder eng gaan vinden. Hij zet een
experiment met 80 personen die aan arachnofobie leiden op. De deelnemers worden random
toegewezen aan de experimentele- of controlegroep, en moeten eerst een grote ruimte
binnengaan waar aan de andere kant van de kamer een afgesloten terrarium is met daarin een
spin. Proefpersonen wordt gevraagd zo dicht mogelijk bij het terrarium te komen als ze durven.
Vervolgens moeten ze in een andere kamer plaatsnemen achter een computer. De mensen in de
experimentele groep krijgen 50 foto’s van spinnen te zien op de computer, terwijl mensen uit de
controlegroep 50 foto’s van mieren te zien krijgen. Nadat proefpersonen alle 50 foto’s bekeken
hebben, moeten ze weer naar de grote ruimte met het terrarium en wordt hen wederom
gevraagd om zo dicht mogelijk bij het terrarium te gaan staan als ze durven. Uit de resultaten
blijkt dat personen uit de experimentele groep de tweede keer veel dichter bij het terrarium
durven te komen dan de proefpersoenen uit de controlegroep. Waarom doet de onderzoeker
geen manipulatie check (manipulation check) in zijn onderzoek?
a. Omdat er een verschil is tussen de groepen in hoe dichtbij ze de tweede keer durven te
komen.
b. Omdat de onderzoeker een fout maakt, hij zou wel een manipulatie check moeten
doen.
c. Omdat de onderzoeker zeker weet dat de experimentele groep en de controlegroep
verschillen op de onafhankelijke variabele.
d. Om ervoor te zorgen dat de proefpersonen niet kunnen raden wat het doel van het
onderzoek is.
27. Hoe zou in het onderzoek van vraag 26 een testing effect hebben kunnen optreden?
a. De participanten in de experimentele groep zouden kunnen uitvallen omdat ze de foto’s
te eng vinden.
b. De participanten kunnen de eerste keer hebben gezien dat de spin niet uit het terrarium
kan waardoor ze de tweede keer dichterbij durven te komen.
c. De participanten kunnen minder bang voor de spin zijn geworden door de foto’s.
d. De participanten kunnen tussen de eerste en de tweede meting van nature minder bang
voor spinnen zijn geworden.

28. Tegen welk van de volgende bedreigingen voor interne validiteit is de studie uit vraag 26 niet
beschermt?
a. History effecten.
b. Regression to the mean.
c. Attrition.
d. Instrumentation.

29. Hoeveel groepen zijn er in een 2x3 Factorieel Design?


a. 2
b. 3
c. 5
d. 6
30. Een sport wetenschapper denk dat mensen binnen 2 weken al positieve effecten ondervinden
van stoppen met roken. Hij verzamelt een steekproef van 80 proefpersonen die roken maar daar
mee willen stoppen. Hij verdeelt de steekproef random onder in een experimentele groep en
een controlegroep. De experimentele groep stopt gedurende de studie met roken en de
controlegroep pas daarna. Tijdens de studie moeten alle proefpersonen eerst in het lab 10
minuten op een loopband lopen terwijl hun zuurstof opname wordt gemeten. Vervolgens
stoppen de proefpersonen in de experimentele groep met roken terwijl de proefpersonen in de
controlegroep evenveel blijven roken als eerst. Na 2 weken moet alle proefpersonen weer naar
het lab komen en word hun zuurstofopname weer gemeten terwijl ze op de loopband lopen. De
wetenschapper verwacht dat de experimentele groep bij de tweede meting meer zuurstof kan
opnemen dan de controlegroep, en dat het verschil tussen de voor- en nameting groter zal zijn
bij de experimentele groep dan bij de controlegroep. Wat voor soort design is dit?
a. Independent-groups factorieel design.
b. Within-groups factorieel design.
c. Mixed design.
d. Counterbalanced design.

31. Zie de grafiek hieronder waarbij de twee groepen op Factor 1 zijn weergegeven op de x-as, en
de twee groepen op Factor 2 zijn weergegeven met 2 verschillende lijnen. Je mag ervan uitgaan
dat alle verschillen die je in de figuur ziet significant zijn.
45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
1 2

Welk van onderstaande stellingen is juist?


a. Er is een hoofdeffect van Factor 1, maar niet voor Factor 2.
b. Er is een hoofdeffect van Factor 2, maar niet voor Factor 1.
c. Er zijn geen hoofdeffecten.
d. Er is een interactie-effect.
32. In de tabel hieronder staan de resultaten voor een 2x2 Factorieel Design. De getallen in de
cellen zijn celgemiddelden. Je mag ervan uitgaan dat alle verschillen significant zijn.
Factor 2

Groep 1 Groep 2

Groep 1 2 1
Factor 1
Groep 2 3 4

Welk van onderstaande stellingen is juist?


a. Er is een hoofdeffect van Factor 1, maar niet voor Factor 2.
b. Er is een hoofdeffect van Factor 2, maar niet voor Factor 1.
c. Er zijn geen hoofdeffecten.
d. Er is geen interactie-effect.

33. Tegenwoordig wordt men aangemoedigd om op het werk de trap te nemen in plaats van de lift
in het kader van een gezond leven. Een erg luie onderzoeker wil weleens weten of dat nu echt
nodig is. Daarom interviewt hij 50 collega aan de Universiteit Tilburg om te vragen of ze op het
werk de trap of de lift nemen. Daarnaast vraagt hij (met toestemming) op hoe vaak de
deelnemende collega’s zich hebben ziekgemeld het afgelopen jaar. Hij vindt geen relatie tussen
het wel of niet gebruik van de trap en het aantal dagen dat collega’s zich ziekmelden. Waarom is
dit onderzoek een quasi-experimenteel onderzoek en geen “echt experiment”?
a. Omdat de aanwezigheid van confounds niet kan worden uitgesloten.
b. Omdat een steekproef van 50 een kleine steekproef is.
c. Omdat het onderzoek alleen aan de Universiteit Tilburg wordt gedaan.
d. Omdat de proefpersonen niet willekeurig aan de condities worden toegewezen (random
assignment).
34. De onderzoeker uit de vorige vraag besluit zijn onderzoek ook nog op een andere manier uit te
voeren. Hij besluit 5 mensen uit zijn oorspronkelijke sample van 50 collega’s wat gedetailleerder
te volgen gedurende 5 maanden. Hij geeft alle 5 de deelnemers een Apple-watch die de hele
dag hun bloeddruk en hartslag meet en zegt hen dat ze het horloge dag en nacht moeten
dragen. Vervolgens moeten de deelnemers om en om een maand altijd de trap nemen of altijd
de lift. Wat voor soort design is dit?
a. Een replicatie-design.
b. Een multiple-baseline design.
c. Een reversal design.
d. Een stable baseline design.

35. Welke soort validiteit is meestal extra hoog bij quasi-experimentele designs?
a. Statistische validiteit.
b. Interne validiteit.
c. Construct validiteit.
d. Interrater validiteit.

36. Wat voor soort replicatie heeft de onderzoeker in vraag 34 uitgevoerd?


a. Een directe replicatie.
b. Een conceptuele replicatie.
c. Een systematische replicatie.
d. Een replicatie-plus-extensie.

37. Welk van onderstaande stellingen over replicatie is waar?


a. Als een replicatie niet hetzelfde vindt als de originele studie duidt dat op een probleem
met de originele studie.
b. Als een replicatie niet hetzelfde vindt als de originele studie duidt dat op een probleem
met de replicatie.
c. Als een replicatie niet hetzelfde vindt als de originele studie duidt dat op problemen met
beide studies.
d. Als een replicatie niet hetzelfde vindt als de originele studie kan er met beide studies
niets mis zijn.
38. Tegen welke Questionable Research Practice beschermt het delen van materialen (open
materials)?
a. Onderrapporteren van nul effecten.
b. P-hacking.
c. HARKing.
d. Het gebruik van kleine samples.

39. Moet een studie externe validiteit hebben?


a. Wel als men een causaal verband wil aantonen.
b. Wel als men in theory testing mode zit.
c. Alleen als men wil generaliseren naar andere personen.
d. Wel als men een frequentie claim onderzoekt.

40. Welk van de volgende uitspraken over meta-analyse is niet waar?


a. Een meta-analyse is een kwantitatieve samenvatting van de wetenschappelijke
literatuur over een onderwerp.
b. Een meta-analyse kan worden gebruikt om moderatoren te onderzoeken.
c. Een meta-analyse moet alleen over gepubliceerde studies gaan.
d. Schattingen van een meta-analyse zijn vaak preciezer dan van individuele studies.

You might also like