Professional Documents
Culture Documents
Erecode
Studenten die deelnemen aan dit tentamen houden zich aan het volgende:
Ik zal dit tentamen naar mijn beste vermogen uitvoeren, zonder de hulp van een bron te zoeken of
te aanvaarden die niet expliciet is toegestaan binnen de voorwaarden van het tentamen.
Ik heb geen ondersteuning gegeven en ontvangen, noch heb ik het gebruik van ongeautoriseerde
ondersteuning door anderen getolereerd.
Het niet voldoen aan de verklaring maakt het tentamen ongeldig voor summatief gebruik, dat wil
zeggen dat er geen cijfer wordt toegekend aan het door jou afgeronde tentamen.
☒ Kladpapier is
☐ Lijntjes A4 ☒ Schrapkaart MC tentamen
toegestaan
☐ Geen kladpapier
☐ Ruitjes A4
toegestaan
SNR: _________________________________________________
Elke student wordt geacht de bepalingen m.b.t. het afleggen van de toetsen te kennen.
Vermeld op ieder blad je naam en studentnummer. VEEL SUCCES!
Toelichting bij het invullen van het Tilburg University Examination Form
Het Tilburg University Examination Form voor multiple-choice tentamens is een scanformulier, dat
wordt nagekeken m.b.v. een optisch leessysteem. Het is opgedeeld in een aantal blokken.
Examen- en studentgegevens
Versie (Version)
Dit blok wordt alléén door de student ingevuld als er sprake is van een tentamen met meerdere
versies. Als er één tentamenversie is, dient dit blok blanco te blijven.
Vragen
- Bij het beantwoorden van de vragen dient het hokje van het gekozen antwoord volledig gevuld te
worden.
- Maak het hokje goed donker (zwart of blauw)!
- Per vraag kan slechts één antwoord worden gegeven.
- Zorg dat je alle vragen beantwoordt!
Correctie
Aangeraden wordt om de antwoorden eerst te noteren op kladpapier en ze pas aan het einde te
noteren op het formulier om hierdoor fouten en onduidelijkheid te voorkomen.
Indien noodzakelijk, kunnen antwoorden gecorrigeerd worden.
Zorg er hierbij voor dat de definitieve keuze duidelijk is. De manier om bij voorkeur te corrigeren is
een kruis door het oorspronkelijk gekozen antwoord zetten en het nieuwe hokje in te kleuren.
Inleveren
De student kan slechts één Tilburg University Examination Form inleveren per MC tentamen.
Als het noodzakelijk is geweest om het formulier over te schrijven, lever dan de kladversie in met
een kruis eroverheen en het woord “kladpapier” erop. De kladversie wordt bij het inleveren
vernietigd.
1. Bekijk onderstaande stelling.
Joey denkt dat “blauw licht” (licht aan het einde van het zichtbare spectrum) van invloed is op
de biologische klok.
2. Don, een 1e jaar Psychologie student, heeft de afgelopen jaren met veel interesse de
ontwikkeling rondom fake-news gevolgd. Net als jullie heeft hij net het vak “Inleiding
Methodenleer” gevolgd, en hij is er daarom van overtuigd dat hij minder gevoelig is voor
misleidende verhalen dan anderen.
a. Availability heuristic.
b. Present/present bias.
c. Confirmation bias.
d. Bias blind spot.
3. Robert loopt hard om fit te blijven, en wil graag zijn tijd op de 10 kilometer verbeteren. Een
vriend van hem die professioneel marathonloper is, zegt dat zijn tijden zijn verbeterd sinds hij
een half uur voor een wedstrijd een stuk chocola eet. Wat kan Robert nu het beste doen?
Het advies …:
a. niet opvolgen, omdat wetenschap probabilistisch is en resultaten dus niet voor iedereen
gelden.
b. wel opvolgen, omdat Roberts vriend meerdere keren betere tijden heeft gelopen sinds
hij chocola eet, en de resultaten dus zijn gerepliceerd.
c. niet opvolgen, omdat we niet weten welke tijden zijn vriend zou hebben gelopen zonder
het eten van chocola.
d. wel opvolgen, omdat het advies is gebaseerd op de observaties van zijn vriend en dus
empirisch is.
4. Welk van de onderstaande uitspraken over wetenschappelijk onderzoek is waar?
a. Wetenschappelijk onderzoek maakt het altijd mogelijk om causale verbanden te
trekken.
b. Wetenschappelijk onderzoek heeft een controle groep.
c. Een onderzoeker zijn eigen ervaring zou geen input moeten zijn voor wetenschappelijk
onderzoek.
d. Wetenschappelijk onderzoek trekt niet altijd de juiste conclusie.
7. Welk van de onderstaande validiteiten is niet één van de Vier Grote Validiteiten (Four Big
Validities)
a. Statistische validiteit.
b. Covergente validiteit.
c. Externe validiteit.
d. Interne validiteit.
10. Welk van de onderstaande stellingen is juist met betrekking tot de betrouwbaarheid en validiteit
van een meetinstrument?
a. Als een meetinstrument niet valide is, is deze ook niet betrouwbaar.
b. Als een meetinstrument betrouwbaar is, is deze ook valide.
c. Als een meetinstrument niet valide is, kan moet deze betrouwbaar zijn.
d. Als een meetinstrument niet betrouwbaar is, kan deze ook niet valide zijn.
11. Welk van onderstaande correlaties zou je het liefst vinden als je discriminante validiteit
(discriminant validity) aan het onderzoeken bent?
a. -.90
b. -.70
c. .01
d. .60
12. Een docent is benieuwd naar de betrouwbaarheid van de toets die hij voor zijn vak gebruikt. Hij
neemt dit jaar de toets af aan het begin van zijn vak, en aan het eind. Hoe kan de docent de
betrouwbaarheid nu het beste beoordelen?
a. Met de inter-beoordelaar betrouwbaarheid (interrater reliability).
b. Met de test-hertest betrouwbaarheid (test-retest reliability).
c. Met de interne betrouwbaarheid (internal reliability).
d. Door te kijken naar de correlaties tussen test-scores en studenten hun scores op toetsen
van een ander vak (convergent betrouwbaarheid).
13. Welk van onderstaande variabelen heeft een ratio schaal (ratio scale)?
a. Scores op een IQ test.
b. Temperatuur in graden Celsius.
c. Opleiding gemeten in jaren.
d. De lijst meest verkochte boeken van het afgelopen jaar.
14. Als onderzoekers proefpersonen willen oberveren als onderdeel van hun onderzoek wordt vaak
aangeraden om de proefpersonen te laten wennen aan de aanwezigheid van de onderzoeker
en/of onderzoeksassistenten. Wat moet dit “proefpersonen laten wennen” voorkomen?
a. Observator bias (observer bias).
b. Observator effecten (observer effects).
c. Verwachtingseffecten (expectancy effecten).
d. Reactiviteit (reactivity).
15. Waar moet je op bedacht zijn als je mensen een zelf-rapportage laat invullen over
belastingontduiking?
a. Acquiescence.
b. Fence-sitting.
c. Socially desirable responding.
d. Faking bad.
16. Premier Viktor Orbán van Hongarije heeft recent een referendum uitgeschreven in het kader
van zijn LHBTIQ+ wet. Een voorbeeld van een vraag die bij dit referendum aan de bevolking
wordt voorgelegd is “Bent u voor of tegen ‘ongecontroleerde’ verspreiding van filmpjes of
berichten die de seksuele ‘ontwikkeling’ van kinderen kan beïnvloeden?” (uit de Volkskrant van
22 juli 2021: Holtland (2021)). Wat is een probleem met deze vraag?
Het is een …
a. Leading question.
b. Double-barreled question.
c. Negatively worded question.
d. Ordered question.
18. Neil houdt een enquête om in kaart te brengen hoeveel Nederlanders naar het buitenland op
vakantie gaan dit jaar. Hij wil minimaal 75 mensen in zijn steekproef hebben en gaat daarom op
vrijdag en zaterdag op de Hoogstraat (een drukke winkelstraat in het centrum van Rotterdam)
proefpersonen verzamelen. Rond de middag op vrijdag heeft Neil al 75 ingevulde enquêtes
binnen, maar omdat het zo makkelijk gaat besluit hij gewoon door te gaan en alsnog de hele
vrijdag en zaterdag data te verzamelen. Aan het eind van de middag op zaterdag heeft hij maar
liefst 180 enquêtes verzameld. Welk van onderstaande uitspraken is waar?
a. De foutmarge (margin of error) rond Neil’s schatting van het aantal Nederlanders dat
naar het buitenland op vakantie gaat is kleiner nu hij 180 respondenten heeft, dan dat
het met 75 respondenten had geweest.
b. Omdat Neil geen random steekproef heeft verzameld zal de foutmarge (margin of error)
rond zijn schatting van het aantal Nederlanders dat naar het buitenland op vakantie
gaat even groot zijn met 180 respondenten als met 75.
c. De externe validiteit van Neil’s onderzoek is hoger nu hij 180 respondenten heeft dan
dat het met 75 respondenten had geweest.
d. De externe validiteit van Neil’s onderzoek is lager nu hij 180 respondenten heeft dan dat
het met 75 respondenten had geweest.
19. De docent heeft een random sample van alle eerstejaars studenten in het verplichte vak
“Inleiding methodenleer”. Naar welke populatie kan hij generaliseren?
a. Eerstejaars studenten in Nederland.
b. Eerstejaars studenten aan de Universiteit Tilburg.
c. Eerstejaars Psychologie studenten aan de Universiteit Tilburg.
d. Alle eerstejaars studenten die een inleidend methodenvak hebben gevolgd.
21. Sofie heeft ’s ochtends altijd enorm zin in een bak koffie, omdat ze er zo lekker wakker van
wordt. Ze denkt alleen wel dat hoe alert je wordt van koffie afhangt van hoeveel uur je hebt
geslapen. Slaap is in dit voorbeeld een …
a. Predictor.
b. Factor.
c. Moderator.
d. Derde variabele (third variable).
22. Welk van onderstaande vragen is niet van belang voor de statistische validiteit van bivariaat
correlationeel onderzoek (bivariate correlational research)?
a. Hoe precies is de schatting?
b. Is de associatie lineair?
c. Zijn er outliers?
d. Is er een moderator?
23. Er is het afgelopen jaar veel te doen geweest over onlineonderwijs, maar men weet nu nog
steeds niet of het online moeten afleggen van een tentamen negatieve gevolgen heeft voor de
cijfers van studenten. Daarom worden de studenten van het vak “Inleiding
onderzoeksmethoden” dit jaar random in twee groepen verdeeld. Eén groep maakt het
tentamen online, de andere maakt een “pen en papier” tentamen op de campus. Vervolgens
worden de gemiddelde cijfers van beide groepen vergeleken. Wat voor onderzoeksdesign is dit?
a. Een factorieel design.
b. Een posttest-only design.
c. Een placebo-control design.
d. Een within-groups design.
24. Ieder jaar is er wel weer een artikel op sociale media te vinden dat het dragen van kleding met
verticale strepen je langer laat lijken dan het dragen van horizontale strepen. Studenten van de
modeacademie besluiten voor hun eindscriptie eens de proef op de som te nemen. Ze
selecteren 30 modellen die allemaal even lang zijn en laten de helft van hen een broekpak
dragen met verticale strepen terwijl de andere helft een broekpak met horizontale strepen
aankrijgen. De pakken zijn verder identiek qua kleur, vorm, etc. Vervolgens moet een steekproef
van 50 random gekozen medestudenten de lengtes van alle modellen inschatten en invullen op
een formulier. Als alle 50 studenten alle modellen hebben gezien en hun schatting van de
lengtes van de modellen hebben opgeschreven, wordt de gemiddelde geschatte lengte van de
modellen met verticale strepen vergeleken met de gemiddelde geschatte lengte van de
modellen met horizontale strepen. Wat is de afhankelijke variabele, op operationeel niveau, van
dit onderzoek?
a. Of een model als lang wordt beoordeeld.
b. Het dragen van een broekpak met verticale- of horizontale strepen.
c. De studenten hun schatting van de lengte van de modellen.
d. De lengte van een model.
25. Ieder jaar is er wel weer een artikel op sociale media te vinden dat het dragen van kleding met
verticale strepen je langer laat lijken dan het dragen van horizontale strepen. Studenten van de
modeacademie besluiten voor hun eindscriptie eens de proef op de som te nemen. Ze
selecteren 30 modellen die allemaal even lang zijn en laten de helft van hen een broekpak
dragen met verticale strepen terwijl de andere helft een broekpak met horizontale strepen
aankrijgen. De pakken zijn verder identiek qua kleur, vorm, etc. Vervolgens moet een steekproef
van 50 random gekozen medestudenten de lengtes van alle modellen inschatten en invullen op
een formulier. Als alle 50 studenten alle modellen hebben gezien en hun schatting van de
lengtes van de modellen hebben opgeschreven, wordt de gemiddelde geschatte lengte van de
modellen met verticale strepen vergeleken met de gemiddelde geschatte lengte van de
modellen met horizontale strepen. Kan er spraken zijn van een selectie effect in deze studie?
a. Nee, want de modellen zijn gematcht.
b. Nee, want de studenten zijn random geselecteerd.
c. Nee, want er worden controle variabelen meegenomen in de studie.
d. Nee, want het is een within-group design.
26. Een onderzoeker wil kijken of hij mensen met arachnofobie (angst voor spinnen) kan helpen
over hun angst heen te komen door ze naar foto’s van spinnen te laten kijken. Het idee is dat
proefpersonen door de blootstelling aan spinnen, spinnen minder eng gaan vinden. Hij zet een
experiment met 80 personen die aan arachnofobie leiden op. De deelnemers worden random
toegewezen aan de experimentele- of controlegroep, en moeten eerst een grote ruimte
binnengaan waar aan de andere kant van de kamer een afgesloten terrarium is met daarin een
spin. Proefpersonen wordt gevraagd zo dicht mogelijk bij het terrarium te komen als ze durven.
Vervolgens moeten ze in een andere kamer plaatsnemen achter een computer. De mensen in de
experimentele groep krijgen 50 foto’s van spinnen te zien op de computer, terwijl mensen uit de
controlegroep 50 foto’s van mieren te zien krijgen. Nadat proefpersonen alle 50 foto’s bekeken
hebben, moeten ze weer naar de grote ruimte met het terrarium en wordt hen wederom
gevraagd om zo dicht mogelijk bij het terrarium te gaan staan als ze durven. Uit de resultaten
blijkt dat personen uit de experimentele groep de tweede keer veel dichter bij het terrarium
durven te komen dan de proefpersoenen uit de controlegroep. Waarom doet de onderzoeker
geen manipulatie check (manipulation check) in zijn onderzoek?
a. Omdat er een verschil is tussen de groepen in hoe dichtbij ze de tweede keer durven te
komen.
b. Omdat de onderzoeker een fout maakt, hij zou wel een manipulatie check moeten
doen.
c. Omdat de onderzoeker zeker weet dat de experimentele groep en de controlegroep
verschillen op de onafhankelijke variabele.
d. Om ervoor te zorgen dat de proefpersonen niet kunnen raden wat het doel van het
onderzoek is.
27. Hoe zou in het onderzoek van vraag 26 een testing effect hebben kunnen optreden?
a. De participanten in de experimentele groep zouden kunnen uitvallen omdat ze de foto’s
te eng vinden.
b. De participanten kunnen de eerste keer hebben gezien dat de spin niet uit het terrarium
kan waardoor ze de tweede keer dichterbij durven te komen.
c. De participanten kunnen minder bang voor de spin zijn geworden door de foto’s.
d. De participanten kunnen tussen de eerste en de tweede meting van nature minder bang
voor spinnen zijn geworden.
28. Tegen welk van de volgende bedreigingen voor interne validiteit is de studie uit vraag 26 niet
beschermt?
a. History effecten.
b. Regression to the mean.
c. Attrition.
d. Instrumentation.
31. Zie de grafiek hieronder waarbij de twee groepen op Factor 1 zijn weergegeven op de x-as, en
de twee groepen op Factor 2 zijn weergegeven met 2 verschillende lijnen. Je mag ervan uitgaan
dat alle verschillen die je in de figuur ziet significant zijn.
45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
1 2
Groep 1 Groep 2
Groep 1 2 1
Factor 1
Groep 2 3 4
33. Tegenwoordig wordt men aangemoedigd om op het werk de trap te nemen in plaats van de lift
in het kader van een gezond leven. Een erg luie onderzoeker wil weleens weten of dat nu echt
nodig is. Daarom interviewt hij 50 collega aan de Universiteit Tilburg om te vragen of ze op het
werk de trap of de lift nemen. Daarnaast vraagt hij (met toestemming) op hoe vaak de
deelnemende collega’s zich hebben ziekgemeld het afgelopen jaar. Hij vindt geen relatie tussen
het wel of niet gebruik van de trap en het aantal dagen dat collega’s zich ziekmelden. Waarom is
dit onderzoek een quasi-experimenteel onderzoek en geen “echt experiment”?
a. Omdat de aanwezigheid van confounds niet kan worden uitgesloten.
b. Omdat een steekproef van 50 een kleine steekproef is.
c. Omdat het onderzoek alleen aan de Universiteit Tilburg wordt gedaan.
d. Omdat de proefpersonen niet willekeurig aan de condities worden toegewezen (random
assignment).
34. De onderzoeker uit de vorige vraag besluit zijn onderzoek ook nog op een andere manier uit te
voeren. Hij besluit 5 mensen uit zijn oorspronkelijke sample van 50 collega’s wat gedetailleerder
te volgen gedurende 5 maanden. Hij geeft alle 5 de deelnemers een Apple-watch die de hele
dag hun bloeddruk en hartslag meet en zegt hen dat ze het horloge dag en nacht moeten
dragen. Vervolgens moeten de deelnemers om en om een maand altijd de trap nemen of altijd
de lift. Wat voor soort design is dit?
a. Een replicatie-design.
b. Een multiple-baseline design.
c. Een reversal design.
d. Een stable baseline design.
35. Welke soort validiteit is meestal extra hoog bij quasi-experimentele designs?
a. Statistische validiteit.
b. Interne validiteit.
c. Construct validiteit.
d. Interrater validiteit.