Professional Documents
Culture Documents
Tekstplan: Algemeen
Een tekstplan kent de volgende
elementen:
HET THEMA
HOOFDVRAGEN en
SUBVRAGEN
KERNANTWOORDEN
1. THEMA
Bovenaan het tekstplan staat het tekstthema. In de vorm van een zelfstandig
naamwoord of een korte titel met zelfstandige naamwoorden wordt exact en bondig
aangegeven wat het hoofdonderwerp van de tekst is; waar de tekst over gaat.
2. HOOFDVRAGEN
Onder het thema komen de hoofdvragen (of de hoofdvraag). Deze hoofdvragen geven
de belangrijkste kwesties aan die in de tekst aan de orde komen. Hoofdvragen
worden geformuleerd als een open vraag. Zij beginnen dus met vraagwoorden als wie,
wat, waarom, waarmee of hoe. Hoofdvragen verwijzen expliciet naar het thema en
worden vaak onderstreept.
3. KERNANTWOORDEN
Op de hoofdvragen worden kernantwoorden gegeven. Deze kernantwoorden staan
direct onder de hoofdvragen en geven beknopt en exact een antwoord op de hoofdvraag.
Een kernantwoord is beknopt, en bestaat niet uit een aantal zinnen. De vraag wordt
niet herhaald in het kernantwoord, en er mag maar een enkele boodschap zijn per
kernantwoord. Bij meervoudige en complexere antwoorden dient u dus met
verschillende lagen (en dus subvragen) te werken. Bij een ‘waarom’ vraag volgen een
of meerdere redenen en bij een ‘hoe komt het dat’ vraag volgen een of meerdere
oorzaken.
Als er meerdere antwoorden zijn bij een hoofdvraag worden deze antwoorden
uniform geformuleerd en genummerd.
4. SUBVRAGEN
Vaak bestaat een tekst uit meerdere lagen dan alleen de hoofdvragen en de
kernantwoorden daarbij. Verdere verdieping van het tekstplan is dan mogelijk door
subvragen te formuleren en de kernantwoorden daarbij toe te voegen. Zo ontstaat een
gelaagde structuur. Er kan een subvraag volgen onder een kernantwoord of onder een
hoofd- of subvraag. In het laatste geval is de subvraag een nadere uitsplitsing van een
vraag. Subvragen kunnen voor een helder overzicht een tab naar rechts worden
geplaatst. Verder gelden voor subvragen en de kernantwoorden daarbij dezelfde regels
als voor de hoofdvragen en hun kernantwoorden.
N.B. De relaties tussen de onderdelen van het tekstplan dienen duidelijk en logisch te
zijn. Indien u een bepaald thema wilt opnemen in het tekstplan, dan zult u het thema
d.m.v. vragen en antwoorden in de grote structuur moeten inpassen. Wanneer dit niet
lukt, kunt u zich afvragen of het onderwerp relevant genoeg is.
De informatie in het tekstplan dient expliciet of impliciet in de tekst te staan. Voeg
geen inhoudelijke informatie toe die niet in de tekst staat. Als het tekstplan hierdoor
onvolledig is, dan is dit niet erg.
Lay-out:
De lay-out van een tekstplan is erg belangrijk omdat dit ervoor zorgt dat de structuur van de
tekst duidelijk zichtbaar wordt. Veel gebruikte lay-out:
Vragen worden onderstreept
Antwoorden komen recht onder de vraag
Subvragen staan een tab naar rechts
Meerdere antwoorden op dezelfde vraag op dezelfde manier formuleren en nummeren
Tekstplan: Onderzoeksartikel
Bepaalde teksten kennen een vastgelegde structuur. Het is voor een auteur van belang
aan deze lezersverwachtingen te voldoen. Zo kent een onderzoeksartikel een
onderzoeksstructuur waarbij altijd dezelfde vier hoofdvragen worden beantwoord:
1. Wat is er precies onderzocht? (INLEIDING)
2.
Voorbeeld Tekstplan
Er volgt nu een voorbeeld van een tekst en het gereconstrueerde tekstplan. De tekst is een
nieuwsbericht uit De Psycholoog, mei 2003, samengesteld door Matthijs Conradi, en
bespreekt het onderzoeksartikel geschreven door Haselton (2003).
3
INSCHATTINGSVERMOGEN MANNEN
2. Indien mannen door een vrouw worden versierd, hebben zij dit over het algemeen wel door
2. Hoe mooier de vrouw, hoe vaker mannen denken dat ze iets van hen wil
3. Mannen interpreteren het vriendelijke gedrag van hun eigen zus niet als een versierpoging
4
5