You are on page 1of 28

Practicum toe t sen

in varianten
Scheikunde
HAVO en VWO
Kwalitatief onderzoek aan zeoliet

Handleiding
Art.nr. 56022

© Cito Arnhem 1994


Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Instituut voor Toetsontwikkeling worden
verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, computer-software of op welke wijze
dan ook.
De los ingestoken kopieerbare opgavenbladen en de diskette die onderdeel uitmaken van deze uitgave mogen door de
docenten zonder voorafgaande toestemming vermenigvuldigd worden, echter uitsluitend voor gebruik zonder winstoogmerk
binnen de school waaraan zij verbonden zijn en voor toepassing binnen hun eigen onderwijs.
Practicumtoetsen in varianten
Scheikunde
HAVO en VWO
Kwalitatief onderzoek aan zeoliet

Cito
Arnhem, september 1994
Art.nr. 56022

© Cito Arnhem 1994


Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Instituut voor Toetsontwikkeling worden
verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, computer-software of op welke wijze
dan ook.
De los ingestoken kopieerbare opgavenbladen en de diskettes die onderdeel uitmaken van deze uitgave mogen door de
docenten zonder voorafgaande toestemming vermenigvuldigd worden, echter uitsluitend voor gebruik zonder winstoogmerk
binnen de school waaraan zij verbonden zijn en voor toepassing binnen hun eigen onderwijs.
Woord vooraf

Vanuit de bedrijfsgroep Natuur-, Mens- en Maatschappijvakken van het Cito worden voor
scheikunde, natuurkunde en biologie HAVO/VWO practicumtoetsen met flexibele
toepassingsmogelijkheden uitgegeven.
Eén van die toetsen is de practicumtoets scheikunde ‘Kwalitatief onderzoek aan zeoliet’.
Gebruiksmogelijkheden van deze toets en van andere toetsen in de reeks ‘practicumtoetsen
in varianten’ zijn:
• afname als onderdeel van een practicumschoolonderzoek HAVO en/of VWO;
• oefening als voorbereiding op het practicumschoolonderzoek HAVO en/of VWO;
• afname in andere dan de eindexamenklassen (bijvoorbeeld 4-HAVO of 5-VWO).
De flexibiliteit die dit soort toetsen kenmerkt, houdt in dat de docent keuzemogelijkheden
heeft met betrekking tot de inhoud en de vorm waarin hij/zij de toets aan de HAVO- of VWO-
leerlingen wil voorleggen. Daartoe zijn bijgeleverd:
• drie voorgedrukte toetsvarianten;
• een diskette waarmee nog andere toetsvarianten zijn te maken.
De practicumtoets is samengesteld door A.J. Schuit (docent), S. Holl (stagiaire) en
I.J. de Roo (Cito-medewerker).
Het laboratoriumwerk werd verricht door J. van der Veen (technisch onderwijsassistent).
De verwerking van de keuzemogelijkheden via computer en diskette is verzorgd door de
dienst Automatisering van het Cito samen met J. Harmsen-van Rijkom, die ook de
administratieve verzorging in handen had.
Onze dank gaat uit naar allen die aan het tot stand komen van deze practicumtoets hebben
meegewerkt.

september 1994

G. van der Kroft


hoofd bedrijfsgroep
Inhoud

Woord vooraf

1 Inleiding 7

2 Voorbereiding en afname van de toets 9

2.1 Voorbereiding van de leerlingen 9


2.2 Voorbereiding door de docent/technisch onderwijsassistent 10
2.2.1 De toets 10
2.2.2 Practicumbenodigdheden 11
2.3 Afname van de toets 12

3 Correctie van de toetsresultaten 13

3.1 De opzet en het gebruik van de antwoordmodellen 13


3.2 Het antwoordmodel bij toetsvariant A 14
3.3 Het antwoordmodel bij toetsvariant B 17
3.4 Het antwoordmodel bij toetsvariant C 18
3.5 Cijfers 20

Bijlagen 21

1 Lijst van practicumvaardigheden 22


2 Indicaties voor de moeilijkheidsgraad 24
3 Werken met een diskette 25
4 Suggesties voor eventueel te toetsen motorische vaardigheden 26

Los bijgevoegd materiaal:

Toetsvariant A
Toetsvariant B
Toetsvariant C
Diskette
1 Inleiding

practicumvaardigheden Met de afname van een practicumtoets wordt nagegaan in hoeverre leerlingen
practicumvaardigheden beheersen. Practicumvaardigheden hebben betrekking op:
• de voorbereiding van een experiment;
• de uitvoering van een experiment;
• de bewerking van de waarnemingen;
• de verantwoording van verrichtingen en resultaten.
Door het Cito is een lijst ontwikkeld van practicumvaardigheden die leerlingen in de
bovenbouw van HAVO en VWO moeten kunnen beheersen. Deze lijst is als bijlage 1 in deze
uitgave opgenomen.

keuzemogelijkheden Centraal in de toets staan twee onderzoeken (I en II), die beide betrekking hebben op de
werking van zeoliet (als ionenwisselaar).
In het mapje bevindt zich toetsmateriaal (drie voorgedrukte toetsvarianten A, B en C en een
diskette) waarmee u (tot op zekere hoogte) zelf kunt bepalen in welke mate u, met
betrekking tot de twee onderzoeken, vaardigheden uit de lijst van bijlage 1 aan de orde wilt
laten komen.

toetsvarianten Het onderlinge verschil tussen de toetsvarianten A, B en C is gelegen in:


• de vraagvorm (verslag met vragen of alleen vragen);
• de mate waarin de theorie (bijvoorbeeld in de vorm van een reactievergelijking) aan de
orde wordt gesteld;
• de mate waarin de beschrijving van de proeven gestructureerd is.

Wat deze verschillen precies inhouden, is af te lezen uit de onderstaande tabel.

A B C

• de vraagvorm verslag met vragen vragen vragen


• theorie gevraagd gevraagd niet gevraagd
• proefbeschrijving meer open minder open minder open

De toets is bedoeld voor zowel HAVO als VWO. Toetsvariant A lijkt echter geschikter voor
VWO, terwijl toetsvariant C geschikter lijkt voor HAVO.
Voor het beoordelen van de prestaties van de leerlingen zijn antwoordmodellen beschikbaar
(zie hoofdstuk 3).
In bijlage 2 zijn indicaties opgenomen voor de moeilijkheidsgraad (zowel voor HAVO als voor
VWO). Deze indicaties kunt u gebruiken bij de keuze van een toetsvariant. De indicaties voor
de moeilijkheidsgraad zijn gebaseerd op ervaringsgegevens van twee proefafnames van
deze toets.

diskette Het is goed mogelijk dat geen van de voorgedrukte toetsvarianten A, B en C geheel aansluit
bij uw wensen. In dat geval kunt u met behulp van de diskette en het tekstverwerkings-
programma WordPerfect 5.1 een andere toetsvariant samenstellen. Zo is het bijvoorbeeld
mogelijk de vraagvorm en het al of niet vragen van de theorie op een andere manier te
combineren dan dat in de voorgedrukte toetsvarianten A, B en C het geval is. Het gebruik
van de diskette en de computer biedt ook een aantal extra keuzemogelijkheden. U kunt
bijvoorbeeld de volgende keuzes maken:
• bepaalde vragen al dan niet laten vervallen;
• een proefje of zelfs een heel onderzoek al dan niet laten vervallen.

Bij het maken van de keuzes met diskette en computer moet u de toetsvarianten A en B als
voorbeeldtoetsen bij de hand houden. Het is aan te raden om de voorbeeldtoetsen tevoren
goed te bekijken. Aanwijzingen voor het omgaan met de diskette en de computer zijn
gegeven in bijlage 3. Nadat u via diskette en computer de gewenste keuzes heeft gemaakt,
kan de toetstekst die correspondeert met die keuzes, uitgeprint worden. Daarbij wordt als
apart document ook het bijbehorende antwoordmodel uitgeprint.

7
2 Voorbereiding en afname van de toets

2.1 Voorbereiding van de leerlingen

verslaggeving Als u een toetsvariant heeft gekozen waarbij de leerlingen een verslag maken, zullen de
leerlingen vooraf op de hoogte gesteld moeten worden van de eisen die gelden voor de
verslaggevingstechniek. Eén van de belangrijkste verschillen tussen het beantwoorden van
toetsvragen en het maken van een verslag bij een toets is dat het bij dit laatste gaat om
meer dan de chemische inhoud alleen: de leerlingen worden ook beoordeeld op hun
verslaggevingstechniek.
De eisen die docenten dienaangaande stellen, zullen van school tot school verschillen. Deze
cultuurverschillen betekenen niet dat het onmogelijk zou zijn de verslaggevingstechniek
volgens een algemeen aanvaard model te beoordelen.
De pogingen om de verslaggevingstechniek te beoordelen, hebben geresulteerd in de
volgende (aan de leerlingen vooraf bekend te maken) eisen. Deze eisen gelden voor zowel
kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeken.
• In het verslag moet een onderverdeling zijn aangebracht waarin de door de leerling
onderscheiden verslagonderdelen van kopjes zijn voorzien.
• Het verslag moet tenminste de volgende onderdelen bevatten:
* doel van het onderzoek;
* werkwijze (eventueel met een theoretische verantwoording van die werkwijze);
* waarnemingen, eventueel samen met de werkwijze beschreven onder het kopje
werkwijze/waarnemingen;
* verwerking van de waarnemingen (of, bij een kwalitatief onderzoek, conclusie of,
bij een kwantitatief onderzoek, berekening), eventueel met verklaringen.
Bij een kwantitatief onderzoek mag het kopje ‘waarnemingen’ vervangen worden door
het kopje ‘meetresultaten’.
• In de diverse verslagonderdelen mag geen informatie staan die daarin duidelijk niet
thuishoort (dus bijvoorbeeld geen berekening of conclusie in het verslagonderdeel
waarin de waarnemingen zijn beschreven).
• Het doel of de doelen van het onderzoek moet(en) treffend beschreven zijn. Zo’n doel
moet door de leerlingen uit de tekst gehaald worden. De titel van een toets is niet
geschikt als ‘doel van het onderzoek’; die titel is daartoe te vaag.
• Van de (in de toets) reeds verstrekte gegevens bij het onderzoek (bijvoorbeeld een
voorgeschreven werkwijze) moet in het verslag een (korte) beschrijving (samenvatting)
worden geschreven.
• De formuleringen in het verslag moeten verzorgd zijn (volzinnen) en het verslag moet
een nette, verzorgde indruk maken.
• In het verslag moet alleen relevante informatie gegeven worden. Voorbeelden van
zinnen waarin irrelevante informatie is opgenomen, zijn:
* Bij het koken sprong er wat oplossing uit de reageerbuis, daarom deed ik het de
tweede keer wat voorzichtiger.
* Ik deed de twee oplossingen bij elkaar maar er gebeurde helaas niets, dus die
proef had ik net zo goed niet kunnen doen.
* Het neerslag dat ontstond, plakte gedeeltelijk aan de wand van de reageerbuis.
• Bij de opdracht in de toets om een verslag te maken zijn vaak ook enkele (extra) vragen
opgenomen waarvan de antwoorden in het verslag verwerkt moeten worden. Uit
ervaring is gebleken dat leerlingen nogal eens vergeten deze vragen te beantwoorden.

Het niet voldoen aan de boven beschreven eisen kost de leerling scorepunten (zie 3.2).
Geen (direct) verlies aan scorepunten maar wel een (vaak nijpend) tekort aan tijd treedt op
als een leerling een verslag niet kort, bondig en ‘to the point’ houdt. Zo hoeven in een
verslag geen routinehandelingen (zoals bijvoorbeeld met betrekking tot het voorspoelen van
glaswerk) beschreven te worden (tenzij naar zulke handelingen speciaal wordt gevraagd).
Als de beschrijving van routinehandelingen met betrekking tot bijvoorbeeld voorspoelen niet
gevraagd wordt, maar de leerling die handelingen toch vermeldt, moet dit echter niet
aangerekend worden. Het heeft de leerling in dat geval alleen nodeloos tijd gekost om die
handelingen te beschrijven.

9
leerstof U kunt de mate waarin u de theoretische leerstof aan de orde laat komen, zelf bepalen via de
door u te kiezen toetsvariant. Bij keuze van één van de voorgedrukte toetsvarianten bestaat
de leerstof die de leerlingen moeten beheersen, uit:
• gebruik van de oplosbaarheidstabel;
• neerslagreacties;
• zuur-base (pH);
• bij toetsvariant A: de werking van een ionenwisselaar.

Binas De leerlingen mogen het Binas-boek bij de toetsafname gebruiken.

motorische vaardigheden Tijdens de toetsafname hoeven de motorische vaardigheden (‘handvaardigheden’) van de


leerlingen niet geobserveerd te worden. Als u die vaardigheden toch door observatie wilt
beoordelen, is het verstandig de leerlingen vooraf op de hoogte te brengen van dat
voornemen.

2.2 Voorbereiding door de docent/technisch onderwijsassistent

geheimhouding Omdat het toetsmateriaal op diverse scholen in het schoolonderzoek wordt gebruikt, is het
niet de bedoeling dat de opgaven in het bezit van leerlingen blijven.

2.2.1 De toets

afnametijd Voor elk van de drie toetsvarianten A, B en C gelden de volgende afnametijden:


• toetsvariant A: circa 80 minuten;
• toetsvariant B: circa 55 minuten;
• toetsvariant C: circa 50 minuten.

Dit zijn gemiddelde tijden; de afnametijd kan van school tot school aanmerkelijk verschillen.
De afnametijd kan bekort worden als u (via de diskette) kiest voor een beperking van het
aantal vragen.

combinatie met andere Voor gebruik in het practicumschoolonderzoek is het aanbevelenswaardig deze toets (met
toets(en) een kwalitatief onderzoek) te combineren met een toets waarin een kwantitatief onderzoek
centraal staat. Daarbij moet op een aantal zaken gelet worden:
• de totale tijd die de combinatie van toetsen in beslag neemt;
• de spreiding in de te toetsen vaardigheden en de te toetsen leerstof;
• mogelijke storende factoren (zoals een werkwijze die in de ene toets gevraagd wordt en
bij een andere gegeven is).

Een goede spreiding in de te toetsen vaardigheden houdt onder andere in dat in een
combinatie van toetsen hooguit één toets zou mogen zitten waarin van de leerlingen een
verslag wordt geëist.

volgorde opgaven Als u voor afname van een combinatie van toetsen kiest, is het niet per se nodig om tijdens
de toetsafname alle leerlingen de toetsen in één bepaalde volgorde te laten afwerken. Een
volgorde die voor alle leerlingen gelijk is, bevordert het afkijken. Als u de motorische
vaardigheden van uw leerlingen door observatie wilt beoordelen, heeft spreiding in de
volgorde waarin u de toetsen laat uitvoeren, als bijkomend voordeel dat die observaties dan
meer gespreid kunnen plaatsvinden.

papierbenodigdheden Na van een toets de gewenste variant te hebben gekozen, kunt u de betreffende
opgavenbladen kopiëren. Als de leerlingen een verslag moeten maken, moeten zij behalve
de opgaven en kladpapier ook de beschikking hebben over proefwerkpapier waarop zij hun
verslag kunnen schrijven. Voor het maken van toetsvariant B of toetsvariant C is geen
proefwerkpapier nodig; onder de vragen zijn in die gevallen ruimten opengelaten voor de
antwoorden.

10
2.2.2 Practicumbenodigdheden

Tijdens proefafnames van deze toets was per leerling meestal een ‘standaardset’ van
materialen aanwezig. Het is handig om deze standaardset te gebruiken bij alle toetsafnames
van Cito-scheikundepracticumtoetsen in varianten. Omdat de standaardset de meest
toegepaste materialen bevat, kan ook het gebruik bij normale practica worden overwogen.
De standaardset bevat de volgende materialen:

CHEMICALIËN ANDERE MATERIALEN

– AgNO3 oplossing (0,01 M) – * aansteker of lucifers


– BaCl2 oplossing (0,1 M) – bekerglas van 100 ml
– (*) broomthymolblauwoplossing – bekerglas van 250 ml of 400 ml
– * Ca(OH)2 oplossing (verzadigd) – * brander
– (*) CuSO4.5 H2O (vast, blauw) – buret in statief
– FeCl3 oplossing (0,1 M) – driepoot + gaasje
– * fenolftaleïenoplossing – * druppelpipetje met ballon
– (*) HCl oplossing (1 M) – erlenmeyer van 100 ml
– H2O2 oplossing (3%) – erlenmeyer van 250 ml
– * H2SO4 oplossing (1 M) – * 2 filtreerpapiertjes
– I2 (/KI) oplossing (0,002 M aan I2) – gasinleidbuisje
– KI oplossing (0,1 M) – indampschaaltje
– KMnO4 oplossing (0,02 M) – maatcilinder van 10 ml
– blauw lakmoespapier – maatcilinder van 100 ml
– rood lakmoespapier – maatkolf van 100 ml
– * MgSO4 oplossing (0,1 M) – pipet van 10 ml
– * NaOH oplossing (1 M) – pipet van 25 ml
– * Na2CO3 oplossing (0,1 M) – * reageerbuisborstel
– * pH-papier met kleurenschaal – * reageerbuisknijper
– Pb(NO3)2 oplossing (0,1 M) – * reageerbuisrek
– * gedestilleerd water (in spuitfles) – doorboorde reageerbuisstop (voor
– zetmeeloplossing gasinleidbuisje)
– * niet doorboorde reageerbuisstop
– * reageerbuizen
– roerstaaf
– spatel
– thermometer (tot 110 °C)
– * trechter
– * veiligheidsbril

* De materialen die bij afname van toetsvariant A, B of C in elk geval aanwezig moeten
zijn, zijn met een * aangeduid. Als een * tussen haakjes staat, is de aanwezigheid van
de desbetreffende oplossing of stof gewenst, maar niet per se noodzakelijk.

Voor de afname van toetsvariant A, B of C is verder per leerling nodig:


– circa 0,3 g zeoliet (natriumaluminiumsilicaat), in een reageerbuis (zie verder);
– twee ‘uitgevouwen’ paperclips, elk met een oogje aan het eind (zie verder).

Als u deze toets niet in combinatie met andere toetsen afneemt, hoeven per leerling
behalve het zeoliet en de twee paperclips alleen de materialen aanwezig te zijn die in de
genoemde lijst van standaardmaterialen van een * zijn voorzien. Van elk van de oplossingen
hoeft niet meer dan enkele ml klaar te staan. Alle reagentia die in de lijst zijn voorzien van
een *, werden in proefafnames van deze toets door de leerlingen gebruikt.
Als u deze toets voor een afname combineert met een andere toets of andere toetsen,
verdient het aanbeveling de standaardset in zijn geheel klaar te zetten. De per leerling
benodigde hoeveelheden chemicaliën hangen uiteraard af van de gekozen combinatie van
toetsen; voor de meeste oplossingen geldt dat er niet meer dan enkele ml klaar hoeft te
staan.

zeoliet Er bestaan zeer veel soorten zeoliet. Niet elke soort is voor gebruik in de toets geschikt. Bij
de proefafnames van de toets is gebruik gemaakt van zeoliet dat door Fluka (in Zwitserland)
wordt geleverd onder de naam “Molecular Sieve”, Union Carbide Type 4A”. ˚
Deze soort zeoliet kan besteld worden via Lamers & Pleuger in Den Bosch. Het kost circa
ƒ 50,- voor 250 gram en de levertijd bedraagt vaak een paar weken. Het is goedkoper en
gemakkelijker om het zeoliet te gebruiken dat door Ecover als waterontharder in de handel
wordt gebracht. Het is verkrijgbaar in reformzaken.
Verwijdering van zeoliet uit waspoeder is zeer tijdrovend doordat filters snel verstopt raken.
Het aldus bereide zeoliet veroorzaakt bovendien ook bij de leerlingproef (zeoliet +
calciumhydroxide-oplossing + filtreren) filtratieproblemen. Bij gebruik van de genoemde

11
“Molecular Sieve” of de waterontharder van Ecover gaat het filtreren snel. Het feit dat het
filtraat vaak een heel klein beetje troebel is, vormt voor de leerlingproeven geen bezwaar.

Ca(OH)2 oplossing De Ca(OH)2 oplossing mag slechts zo weinig Na+ bevatten dat bij een vlamtest geen of zeer
weinig (geel)kleuring wordt waargenomen. Dit kan betekenen dat voor het maken van de
Ca(OH)2 oplossing geen gedemineraliseerd water, maar (echt) gedestilleerd water gebruikt
moet worden.

pH-papier Van het pH-papier zijn minstens twee strookjes per leerling nodig. Iedere leerling dient te
beschikken over een bijbehorende kleurenschaal. Het is niet de bedoeling dat de leerlingen
speciaal geattendeerd worden op de aanwezigheid van het pH-papier en de kleurenschaal.
Zij moeten bij de desbetreffende opdracht (eerste onderdeel van onderzoek II) zelf op de
gedachte komen dat zij daarbij pH-papier kunnen gebruiken.

paperclips Voor de vlamtesten kunnen paperclips van het merk Perfecta of van het merk Zilvesta
worden gebruikt. Ook andere paperclips zijn geschikt, mits ze geen koper bevatten. Elke
paperclip moet ‘uitgevouwen’ worden tot een langgerekte draad. Met een tangetje moet
vervolgens een oogje worden aangebracht.
Omdat het huidvocht Na+ ionen bevat, moet een paperclip bij het uitvouwen, bij het
aanbrengen van het oogje en bij het gereedleggen niet met de vingers aangeraakt worden.
Na in aanraking te zijn geweest met huidvocht duurt het uitgloeien van een paperclip veel
langer. Om te verhinderen dat de paperclips aan het begin van de toetsafname door de
leerlingen worden aangeraakt (aan de kant waar het oogje zit), zou u ze pas klaar kunnen
leggen na de nadrukkelijke waarschuwing ze niet met de vingers aan te raken. U moet de
verbogen paperclips bij voorkeur in een doosje of in een schaaltje gereedleggen; los op de
practicumtafel blijken ze na verloop van tijd vaak in de ‘nattigheid’ terecht te komen.

uitvoering door de docent Iedere scheikundedocent weet hoe verrassend de resultaten van practicumproeven soms
zijn. Met het oog hierop is het aan te raden dat u de proeven enige tijd vóór de toetsafname
zelf minstens eenmaal uitvoert om enigszins te zijn voorbereid op eventualiteiten tijdens de
afname van de toets.

2.3 Afname van de toets

Het is goed de leerlingen aan het begin van de toetsafname te wijzen op:

– het feit dat een uitgevouwen paperclip niet met de vingers mag worden aangeraakt aan
de kant waar het oogje zit;
– het feit dat de praktische handelingen in de opgavenbladen cursief zijn aangegeven;
– de plaats waar de antwoorden gegeven moeten worden: op de opgavenbladen of op
proefwerkpapier.

motorische vaardigheden Desgewenst kunt u de leerlingen tijdens de toetsafname, door middel van observatie,
beoordelen op hun motorische vaardigheden. In bijlage 4 is daartoe een lijst van suggesties
opgenomen. Deze lijst is overigens waarschijnlijk te uitgebreid om in zijn geheel voor iedere
leerling te gebruiken. De keuze van het aantal te observeren vaardigheden zal mede
afhankelijk zijn van het aantal beschikbare beoordelaars.

12
3 Correctie van de toetsresultaten

3.1 De opzet en het gebruik van de antwoordmodellen

De antwoordmodellen zijn, zowel bij de vragen als bij de verslagen, opgezet met als richtlijn
‘1 punt per antwoordelement’. De maximumscore bij een vraag of bij een verslagonderdeel
wordt aldus uitsluitend bepaald door het aantal ‘antwoordelementen’ in die vraag of in dat
verslagonderdeel.

verslag Bij het corrigeren van een verslag moet ook het onderdeel verslaggevingstechniek
beoordeeld worden (zie ook 2.1 en 3.2). Zo'n beoordeling zal soms lastig zijn. Zo is het niet
altijd even gemakkelijk om te beoordelen of een leerling het juiste doel van het onderzoek
heeft verwoord. Het doel moet zodanig zijn geformuleerd dat een buitenstaander begrijpt
wat er precies is onderzocht. Een overgenomen titel van een toets of een lichte modificatie
daarvan (zoals bijvoorbeeld ‘onderzoek doen aan zeoliet’), voldoet niet aan die voorwaarde.
Een leerling die weinig scoort op de chemische inhoud van het verslag, kan voor het
onderdeel verslaggevingstechniek de maximumscore halen. Om de scorepunten voor de
verslaggevingstechniek te kunnen toekennen, moet eerst het hele verslag worden
doorgekeken. Voor het onderdeel ‘alleen relevante informatie gegeven’ kan alleen een punt
toegekend worden als de leerling een (te uwer beoordeling) serieuze poging heeft gedaan
het verslag te schrijven.

Bij het gebruik van de antwoordmodellen (zowel van toetsen met een verslag als van
scoringsregels toetsen met vragen) gelden de volgende scoringsregels:

1 Bij de scoring van een vraag of een verslagonderdeel zijn alleen gehele punten
geoorloofd. Een toegekende score kan nooit lager zijn dan 0.

2 Een volledig juiste beantwoording van een vraag of een verslagonderdeel levert het
aantal punten op dat in het antwoordmodel als maximumscore staat aangegeven.

3 Indien een gegeven antwoord niet in het antwoordmodel voorkomt en dit antwoord op
grond van aantoonbare vakinhoudelijke argumenten als juist of gedeeltelijk juist
gekwalificeerd kan worden, moet het aantal beschikbare punten geheel of gedeeltelijk
aan het gegeven antwoord worden toegekend naar analogie of in de geest van het
antwoordmodel.

4 Indien in een gegeven antwoord een gevraagde verklaring, uitleg of berekening


ontbreekt, dan wel foutief is, kunnen geen punten worden toegekend, tenzij in het
antwoordmodel anders is aangegeven.

5 Indien in het antwoordmodel een gedeelte van het antwoord tussen haakjes staat,
behoeft dit gedeelte niet in het antwoord of het verslag van de leerling voor te komen.

6 Indien een leerling meer antwoorden (in de vorm van voorbeelden, redenen en
dergelijke) geeft dan er expliciet gevraagd worden, dan komen alleen de eerstgegeven
antwoorden voor beoordeling in aanmerking.
Indien er slechts één antwoord expliciet gevraagd wordt, wordt dus alleen het
eerstgegeven antwoord in de beoordeling betrokken.

7 Een fout mag in de uitwerking van een vraag of een verslagonderdeel maar één keer in
rekening gebracht worden, ook al werkt ze verder in de uitwerking door, tenzij daardoor
de vraag of het verslagonderdeel aanzienlijk vereenvoudigd wordt, of tenzij in het
antwoordmodel anders is vermeld.

8 Identieke fouten in verschillende vragen of verslagonderdelen moeten steeds in


rekening gebracht worden, tenzij in het antwoordmodel anders is vermeld.

13
9 Een antwoord mag één cijfer meer of minder bevatten dan op grond van de
nauwkeurigheid van de verstrekte gegevens verantwoord is. Bij grotere
(on)nauwkeurigheid moet één punt worden afgetrokken.
Voor een rekenfout in een berekening wordt ook één punt afgetrokken.
Maximaal wordt voor een fout in de nauwkeurigheid van het antwoord en voor
rekenfouten in de berekening samen één punt van het aantal punten bij de
desbetreffende berekening afgetrokken.

10 Indien in een vraag of bij een verslag niet naar de toestandsaanduidingen wordt
gevraagd, behoeven deze in de antwoorden niet in beschouwing te worden genomen
(fouten in toestandsaanduidingen worden dan dus niet in rekening gebracht).

3.2 Het antwoordmodel bij toetsvariant A

Antwoorden Deelscores

Maximumscore 22

1 maximumscore 2
• het waspoeder met water samenvoegen (en schudden) en daarna
filtreren (en het residu uitwassen)..................................................... 2

Indien slechts ‘filtreren’ is genoemd (zonder vermelding van ‘water


toevoegen’ of ‘het waspoeder zoveel mogelijk oplossen’) ....................... 1

Indien het antwoord niet neerkomt op ‘filtreren’ ...................................... 0

Opmerking: Geen punt(en)aftrek als in plaats van ‘het waspoeder met


water samenvoegen’ is vermeld ‘het waspoeder oplossen’.

2 maximumscore 1
• natriumcarbonaatoplossing toevoegen.............................................. 1

Indien een oplossing van zwavelzuur, kopersulfaat of magnesiumsulfaat


is toegevoegd............................................................................................ 0

Opmerking: Als in plaats van de naam natriumcarbonaat de formule is


gegeven, mag het antwoord toch goed gerekend worden.

3 maximumscore 2
Na toevoeging van een oplossing van natriumcarbonaat of een
oplossing van zwavelzuur:
• waarneming die neerkomt op het niet optreden van een
(neerslag)reactie ................................................................................ 1
• dus: (vrijwel) alle calciumionen zijn opgenomen door het zeoliet...... 1

Indien na toevoeging van een oplossing van natriumcarbonaat of een


oplossing van zwavelzuur een antwoord is gegeven als ‘er ontstaat een
neerslag, dus niet alle calciumionen zijn opgenomen door het zeoliet’ .... 1
Indien na toevoeging van een oplossing van kopersulfaat of
magnesiumsulfaat een antwoord is gegeven als ‘er ontstaat een
neerslag, dus niet alle calciumionen zijn opgenomen door het zeoliet’ .... 1

4 maximumscore 2
Na toevoeging van een oplossing van natriumcarbonaat:
• Ca2+ en CO32- links van de pijl........................................................... 1
• CaCO3 rechts van de pijl ................................................................... 1

14
5 Verslag van onderzoek II
Totale maximumscore 15

verslaggevingstechniek
maximumscore 6
• een onderverdeling in het verslag aangebracht, waarbij alle door de
leerling onderscheiden verslagonderdelen van kopjes zijn voorzien
en waarbij tenminste de volgende onderdelen, in de juiste volgorde,
zijn opgevoerd:
* doel van het onderzoek
* werkwijze (eventueel met een theoretische verantwoording
van die werkwijze)
* waarnemingen, eventueel samen met de werkwijze
beschreven onder het kopje werkwijze/waarnemingen
* verwerking van de waarnemingen of conclusie (eventueel
met verklaringen) ....................................................................... 1
• in geen van de verslagonderdelen informatie gegeven die daarin
duidelijk niet thuishoort (dus bijvoorbeeld geen berekening of
conclusie in het verslagonderdeel waarin de waarnemingen zijn
beschreven) ....................................................................................... 1
• doel van het onderzoek juist vermeld................................................ 1
• verzorgde formulering (volzinnen) + netheid ..................................... 1
• alleen relevante informatie gegeven dat wil zeggen bijvoorbeeld
* geen irrelevante beschrijvingen van handelingen
* geen vermelding van irrelevante waarnemingen
* geen beschrijving van proeven waar de leerling niet meer op
terugkomt .................................................................................. 1
• (korte) beschrijving (samenvatting) van de voorgeschreven proeven 1

werkwijze bij de proef om te bevestigen dat in de calciumhydroxide-


oplossing ongeveer evenveel hydroxide-ionen zitten als in het filtraat
maximumscore 2
• van calciumhydroxide-oplossing èn van het filtraat een gelijke
hoeveelheid nemen, in beide gevallen (één of meer druppels)
broomthymolblauwoplossing of fenolftaleïenoplossing toevoegen
en in beide gevallen zoutzuur of zwavelzuuroplossing toevoegen
totdat de kleur van de indicator omslaat............................................ 2

Indien de bovengenoemde werkwijze is gekozen, maar zonder dat de


indicator is genoemd................................................................................. 1
Indien een werkwijze is gekozen als ‘magnesiumsulfaatoplossing
toevoegen aan zowel het filtraat als aan de oorspronkelijke
calciumhydroxide-oplossing en kijken of er evenveel neerslag ontstaat’.. 1

Indien een werkwijze is gekozen die slechts gericht is op het aantonen


van hydroxide-ionen in het filtraat, zoals toevoeging van een
magnesiumsulfaatoplossing of toevoeging van een fenolftaleïenoplossing. 0
Indien een werkwijze is gekozen die er op gericht is om aan te tonen
dat geen hydroxide-ionen in het residu zitten ........................................... 0

Opmerking: Ook de volgende werkwijze mag goed gerekend worden:


‘een pH-papiertje in het filtraat houden èn een pH-papiertje in de
oorspronkelijke calciumhydroxide-oplossing houden’.

15
waarneming(en) bij de proef om te bevestigen dat in de oplossing
ongeveer evenveel hydroxide-ionen zitten als in het filtraat
maximumscore 1
• notie dat voor het ‘titreren’ van het filtraat evenveel zuur-oplossing
nodig is als voor het ‘titreren’ van de calciumhydroxide-oplossing ... 1

Na werkwijze met pH-bepaling van zowel het filtraat als van de


oorspronkelijke calciumhydroxide-oplossing:
• de pH van het filtraat is gelijk aan de pH van de oorspronkelijke
calciumhydroxide-oplossing............................................................... 1

Na toevoeging van bijvoorbeeld een magnesiumsulfaatoplossing aan


zowel het filtraat als aan de oorspronkelijke calciumhydroxide-oplossing:
• in beide gevallen ontstaat evenveel neerslag.................................... 1

Indien een waarneming is gegeven die slechts gericht is op het


aantonen van hydroxide-ionen in het filtraat of in het residu .................... 0

waarneming bij de vlamtest met het filtraat


maximumscore 1
• vlamkleur geel of een daarop gelijkende kleur .................................. 1

conclusie bij de vlamtest met het filtraat


maximumscore 1
Na juiste waarneming bij de vlamtest:
• het filtraat bevat natriumionen........................................................... 1

werkwijze bij de proef om te bevestigen dat de gele vlamkleur niet


afkomstig is van hydroxide-ionen
maximumscore 2
• vlamtest uitvoeren met calciumhydroxide-oplossing ........................ 2

Indien alleen een vlamtest is uitgevoerd met natriumcarbonaatoplossing 1


Indien alleen een vlamtest is uitgevoerd met water (al of niet met de
toelichting dat daar OH- in zit) ................................................................... 1

Indien alleen een vlamtest is uitgevoerd met natriumhydroxide-oplossing. 0

Opmerking: Ook de volgende antwoorden mogen volledig goed


gerekend worden:
– ‘aan het filtraat (overmaat) zuur toevoegen en daarna met de
verkregen oplossing een vlamtest uitvoeren.’
– ‘aan het filtraat (overmaat) magnesiumsulfaatoplossing toevoegen
(of een ander reagens waarmee hydroxide-ionen worden
neergeslagen), filtreren en daarna een vlamtest uitvoeren met het
filtraat.’

waarneming bij de proef om te bevestigen dat de gele vlamkleur niet


afkomstig is van hydroxide-ionen
maximumscore 1
Na juiste werkwijze met calciumhydroxide-oplossing:
• vlamkleur niet geel ............................................................................ 1

Na een werkwijze die neerkomt op verwijdering van de hydroxide-ionen


uit het filtraat, gevolgd door een vlamtest met het filtraat:
• vlamkleur is (ook) geel ....................................................................... 1

Na een vlamtest met natriumcarbonaatoplossing:


• vlamkleur is (ook) geel ....................................................................... 1

verklaring van de werking van zeoliet in calciumhydroxide-oplossing


maximumscore 1
• de calciumionen uit de calciumhydroxide-oplossing worden
uitgewisseld tegen natriumionen uit het zeoliet (zeoliet werkt als
een ionenwisselaar)........................................................................... 1

16
3.3 Het antwoordmodel bij toetsvariant B

Antwoorden Deelscores

Maximumscore 14

1 maximumscore 2
• het waspoeder met water samenvoegen (en schudden) en daarna
filtreren (en het residu uitwassen)..................................................... 2

Indien slechts ‘filtreren’ is genoemd (zonder vermelding van ‘water


toevoegen’ of ‘het waspoeder zoveel mogelijk oplossen’) ....................... 1

Indien het antwoord niet neerkomt op ‘filtreren’ ...................................... 0

Opmerking: Geen punt(en)aftrek als in plaats van ‘het waspoeder met


water samenvoegen’ is vermeld ‘het waspoeder oplossen’.

2 maximumscore 1
• natriumcarbonaatoplossing toevoegen.............................................. 1

Indien een oplossing van zwavelzuur, kopersulfaat of magnesiumsulfaat


is toegevoegd............................................................................................ 0

Opmerking: Als in plaats van de naam natriumcarbonaat de formule is


gegeven, mag het antwoord toch goed gerekend worden.

3 maximumscore 2
Na toevoeging van een oplossing van natriumcarbonaat of een
oplossing van zwavelzuur:
• waarneming die neerkomt op het niet optreden van een
(neerslag)reactie ................................................................................ 1
• dus: (vrijwel) alle calciumionen zijn opgenomen door het zeoliet...... 1

Indien na toevoeging van een oplossing van natriumcarbonaat of een


oplossing van zwavelzuur een antwoord is gegeven als ‘er ontstaat een
neerslag, dus niet alle calciumionen zijn opgenomen door het zeoliet’ .... 1
Indien na toevoeging van een oplossing van kopersulfaat of
magnesiumsulfaat een antwoord is gegeven als ‘er ontstaat een
neerslag, dus niet alle calciumionen zijn opgenomen door het zeoliet’ .... 1

4 maximumscore 2
Na toevoeging van een oplossing van natriumcarbonaat:
• Ca2+ en CO32- links van de pijl........................................................... 1
• CaCO3 rechts van de pijl.................................................................... 1

5 maximumscore 2
• van calciumhydroxide-oplossing èn van het filtraat een gelijke
hoeveelheid nemen, in beide gevallen (één of meer druppels)
broomthymolblauwoplossing of fenolftaleïenoplossing toevoegen
en in beide gevallen zoutzuur of zwavelzuuroplossing toevoegen
totdat de kleur van de indicator omslaat............................................ 2

Indien de bovengenoemde werkwijze is gekozen, maar zonder dat de


indicator is genoemd................................................................................. 1
Indien een werkwijze is gekozen als ‘magnesiumsulfaatoplossing
toevoegen aan zowel het filtraat als aan de oorspronkelijke
calciumhydroxide-oplossing en kijken of er evenveel neerslag ontstaat’.. 1

Indien een werkwijze is gekozen die slechts gericht is op het aantonen


van hydroxide-ionen in het filtraat, zoals toevoeging van een
magnesiumsulfaatoplossing of toevoeging van een
fenolftaleïenoplossing ............................................................................... 0
Indien een werkwijze is gekozen die er op gericht is om aan te tonen
dat geen hydroxide-ionen in het residu zitten ........................................... 0

Opmerking: Ook de volgende werkwijze mag goed gerekend worden:


‘een pH-papiertje in het filtraat houden èn een pH-papiertje in de
oorspronkelijke calciumhydroxide-oplossing houden’.

17
6 maximumscore 1
Na juiste werkwijze met (semikwantitatief) ‘titreren’:
• notie dat voor het ‘titreren’ van het filtraat evenveel zuur-oplossing
nodig is als voor het ‘titreren’ van de calciumhydroxide-oplossing ... 1

Na werkwijze met pH-bepaling van zowel het filtraat als van de


oorspronkelijke calciumhydroxide-oplossing:
• de pH van het filtraat is gelijk aan de pH van de oorspronkelijke
calciumhydroxide-oplossing............................................................... 1

Na toevoeging van bijvoorbeeld een magnesiumsulfaatoplossing aan


zowel het filtraat als aan de oorspronkelijke calciumhydroxide-oplossing:
• in beide gevallen ontstaat evenveel neerslag.................................... 1

Indien een antwoord is gegeven dat slechts gericht is op het aantonen


van hydroxide-ionen in het filtraat of in het residu .................................... 0

7 maximumscore 1
• vlamkleur geel of een daarop gelijkende kleur .................................. 1

8 maximumscore 2
• vlamtest uitvoeren met calciumhydroxide-oplossing ........................ 2

Indien alleen een vlamtest is uitgevoerd met natriumcarbonaatoplossing 1


Indien alleen een vlamtest is uitgevoerd met water (al of niet met de
toelichting dat daar OH- in zit) ................................................................... 1

Indien alleen een vlamtest is uitgevoerd met natriumhydroxide-oplossing. 0

Opmerking: Ook de volgende antwoorden mogen volledig goed


gerekend worden:
– ‘aan het filtraat (overmaat) zuur toevoegen en daarna met de
verkregen oplossing een vlamtest uitvoeren.’
– ‘aan het filtraat (overmaat) magnesiumsulfaatoplossing toevoegen
(of een ander reagens waarmee hydroxide-ionen worden
neergeslagen), filtreren en daarna een vlamtest uitvoeren met het
filtraat.’

9 maximumscore 1
Na juiste werkwijze met calciumhydroxide-oplossing:
• vlamkleur niet geel ............................................................................ 1

Na een werkwijze die neerkomt op verwijdering van de hydroxide-ionen


uit het filtraat, gevolgd door een vlamtest met het filtraat:
• vlamkleur is (ook) geel ....................................................................... 1

Na een vlamtest met natriumcarbonaatoplossing:


• vlamkleur is (ook) geel ....................................................................... 1

3.4 Het antwoordmodel bij toetsvariant C

Antwoorden Deelscores

Maximumscore 12

1 maximumscore 2
• het waspoeder met water samenvoegen (en schudden) en daarna
filtreren (en het residu uitwassen)..................................................... 2

Indien slechts ‘filtreren’ is genoemd (zonder vermelding van ‘water


toevoegen’ of ‘het waspoeder zoveel mogelijk oplossen’) ....................... 1

Indien het antwoord niet neerkomt op ‘filtreren’ ...................................... 0

Opmerking: Geen punt(en)aftrek als in plaats van ‘het waspoeder met


water samenvoegen’ is vermeld ‘het waspoeder oplossen’.

18
2 maximumscore 1
• natriumcarbonaatoplossing toevoegen.............................................. 1

Indien een oplossing van zwavelzuur, kopersulfaat of magnesiumsulfaat


is toegevoegd............................................................................................ 0

Opmerking: Als in plaats van de naam natriumcarbonaat de formule is


gegeven, mag het antwoord toch goed gerekend worden.

3 maximumscore 2
Na toevoeging van een oplossing van natriumcarbonaat of een
oplossing van zwavelzuur:
• waarneming die neerkomt op het niet optreden van een
(neerslag)reactie ................................................................................ 1
• dus: (vrijwel) alle calciumionen zijn opgenomen door het zeoliet...... 1

Indien na toevoeging van een oplossing van natriumcarbonaat of een


oplossing van zwavelzuur een antwoord is gegeven als ‘er ontstaat een
neerslag, dus niet alle calciumionen zijn opgenomen door het zeoliet’ .... 1
Indien na toevoeging van een oplossing van kopersulfaat of
magnesiumsulfaat een antwoord is gegeven als ‘er ontstaat een
neerslag, dus niet alle calciumionen zijn opgenomen door het zeoliet’ .... 1

4 maximumscore 2
• van calciumhydroxide-oplossing èn van het filtraat een gelijke
hoeveelheid nemen, in beide gevallen (één of meer druppels)
broomthymolblauwoplossing of fenolftaleïenoplossing toevoegen
en in beide gevallen zoutzuur of zwavelzuuroplossing toevoegen
totdat de kleur van de indicator omslaat............................................ 2

Indien de bovengenoemde werkwijze is gekozen, maar zonder dat de


indicator is genoemd................................................................................. 1
Indien een werkwijze is gekozen als ‘magnesiumsulfaatoplossing
toevoegen aan zowel het filtraat als aan de oorspronkelijke
calciumhydroxide-oplossing en kijken of er evenveel neerslag ontstaat’.. 1

Indien een werkwijze is gekozen die slechts gericht is op het aantonen


van hydroxide-ionen in het filtraat, zoals toevoeging van een
magnesiumsulfaatoplossing of toevoeging van een
fenolftaleïenoplossing ............................................................................... 0
Indien een werkwijze is gekozen die er op gericht is om aan te tonen
dat geen hydroxide-ionen in het residu zitten ........................................... 0

Opmerking: Ook de volgende werkwijze mag goed gerekend worden:


‘een pH-papiertje in het filtraat houden èn een pH-papiertje in de
oorspronkelijke calciumhydroxide-oplossing houden’.

5 maximumscore 1
Na juiste werkwijze met (semikwantitatief) ‘titreren’:
• notie dat voor het ‘titreren’ van het filtraat evenveel zuur-oplossing
nodig is als voor het ‘titreren’ van de calciumhydroxide-oplossing ... 1

Na werkwijze met pH-bepaling van zowel het filtraat als aan de


oorspronkelijke calciumhydroxide-oplossing:
• de pH van het filtraat is gelijk aan de pH van de oorspronkelijke
calciumhydroxide-oplossing............................................................... 1

Na toevoeging van bijvoorbeeld een magnesiumsulfaatoplossing aan


zowel het filtraat als aan de oorspronkelijke calciumhydroxide-oplossing:
• in beide gevallen ontstaat evenveel neerslag.................................... 1

Indien een antwoord is gegeven dat slechts gericht is op het aantonen


van hydroxide-ionen in het filtraat of in het residu .................................... 0

6 maximumscore 1
• vlamkleur geel of een daarop gelijkende kleur .................................. 1

19
7 maximumscore 2
• vlamtest uitvoeren met calciumhydroxide-oplossing ........................ 2

Indien alleen een vlamtest is uitgevoerd met natriumcarbonaatoplossing 1


Indien alleen een vlamtest is uitgevoerd met water (al of niet met de
toelichting dat daar OH- in zit) ................................................................... 1

Indien alleen een vlamtest is uitgevoerd met natriumhydroxide-


oplossing ................................................................................................... 0

Opmerking: Ook de volgende antwoorden mogen volledig goed


gerekend worden:
– ‘aan het filtraat (overmaat) zuur toevoegen en daarna met de
verkregen oplossing een vlamtest uitvoeren.’
– ‘aan het filtraat (overmaat) magnesiumsulfaatoplossing toevoegen
(of een ander reagens waarmee hydroxide-ionen worden
neergeslagen), filtreren en daarna een vlamtest uitvoeren met het
filtraat.’

8 maximumscore 1
Na juiste werkwijze met calciumhydroxide-oplossing:
• vlamkleur niet geel ............................................................................ 1

Na een werkwijze die neerkomt op verwijdering van de hydroxide-ionen


uit het filtraat, gevolgd door een vlamtest met het filtraat:
• vlamkleur is (ook) geel ....................................................................... 1

Na een vlamtest met natriumcarbonaatoplossing:


• vlamkleur is (ook) geel ....................................................................... 1

3.5 Cijfers

Waar u na het bepalen van de leerlingenscores de cesuur (de grens tussen voldoende en
onvoldoende) wilt leggen en welk cijfer u aan een bepaalde score wilt toekennen wordt
uiteraard volledig aan u overgelaten.
Bij het geven van cijfers moet worden bedacht dat leerlingen door toevallige
omstandigheden een wat hogere of lagere score kunnen behalen dan ze in werkelijkheid
‘verdienen’: de meetfout van de toets. Het toegekende cijfer is een schatting van de
beheersingsgraad van practicumvaardigheden. Cijfers in tienden van punten suggereren een
grotere nauwkeurigheid dan de meetfout van de toets toelaat.

20
Bijlagen

21
Bijlage 1 Lijst van practicumvaardigheden

A Voorbereiding van een experiment

I een probleemstelling formuleren 1 het probleem in experimentele


en uitwerken termen vertalen
2 doel(en) van een experiment
formuleren
3 te bepalen grootheden benoemen

II hypothese(n) formuleren

III informatie verzamelen 1 aangeboden gegevens gebruiken


2 Binas gebruiken
3 overige bronnen raadplegen

IV een werkplan maken 1 een wijze van uitvoering aangeven


2 nauwkeurigheid aangeven
3 benodigdheden aangeven
4 gebruik van benodigdheden aangeven
5 te verrichten waarnemingen aangeven
6 nadere voorwaarden aangeven

V randvoorwaarden vaststellen 1 foutenbronnen aangeven


2 beperkingen aangeven
3 mogelijke gevaren aangeven

B Uitvoering

I handelingen uitvoeren 1 voorbereidende handelingen uitvoeren


2 maatregelen nemen om gevaren te
vermijden
3 controles uitvoeren
4 handelingen uitvoeren tijdens het
waarnemen
5 handelingen achteraf uitvoeren

II waarnemingen doen en noteren 1 kwalitatieve waarnemingen doen


2 kwantitatieve waarnemingen doen
3 waarnemingen noteren

C Verwerking van waarnemingen

I waarnemingen uitwerken 1 rekenen met kwantitatieve


waarnemingen
2 ordenen/omwerken van kwalitatieve
waarnemingen
3 diagrammen maken/gebruiken

II resultaten interpreteren 1 gestelde hypothese(n) aanvaarden/


verwerpen
2 overige conclusie(s) trekken

22
D Verantwoording (of evaluatie)

I keuzes, gemaakt bij de 1 uitwerking probleemstelling


voorbereiding toelichten toelichten
2 gekozen hypothese toelichten
3 gekozen werkplan toelichten

II gekozen uitvoering toelichten 1 uitgevoerde handelingen toelichten


2 waarnemingen verklaren

III bewerking van waarnemingen 1 de invloed van foutenbronnen


toelichten aangeven/berekenen
2 de invloed van beperkingen aangeven
3 gevonden resultaten vergelijken met
aangeboden gegevens of
literatuurgegevens
4 diagrammen toelichten
5 aanvaarding/verwerping hypothese
toelichten
6 overige conclusie(s) toelichten

IV suggesties doen voor vervolg- 1 mogelijkheden aangeven voor


onderzoek verbetering van het experiment
2 mogelijkheden aangeven voor
voortzetting van het experiment
3 mogelijkheden aangeven voor een
alternatief experiment

V rapporteren 1 een schriftelijk verslag geven


2 een mondeling verslag geven

23
Bijlage 2 Indicaties voor de moeilijkheidsgraad

Hieronder zijn, zowel voor HAVO als voor VWO, indicaties opgenomen voor de moeilijkheids-
graad van de vragen en verslagonderdelen. Deze indicaties zijn gebaseerd op gegevens van
proefafnames bij leerlingen van 5-HAVO en 6-VWO.
Een vraag of verslagonderdeel wordt als “moeilijk” aangeduid indien de leerlingen
gemiddeld minder dan 50% van de maximumscore haalden. Een vraag wordt getypeerd als
“gemakkelijk” indien de leerlingen gemiddeld meer dan 70% van de maximumscore kregen.
Als de leerlingen voor een vraag of verslagonderdeel gemiddeld meer dan 50% en minder
dan 70% van de maximumscore kregen, wordt de moeilijkheidsgraad als “gemiddeld”
aangeduid.

Toetsvariant A HAVO VWO


1 gemakkelijk gemakkelijk
2 gemakkelijk gemakkelijk
3 gemiddeld gemakkelijk
4 gemiddeld gemakkelijk
5 – verslaggevingstechniek gemiddeld gemiddeld
– werkwijze bij het onderzoek naar gelijke [OH-] gemiddeld gemiddeld
– waarneming(en) bij het onderzoek naar gelijke [OH-] gemiddeld gemiddeld
– waarneming bij de vlamtest met het filtraat gemakkelijk gemakkelijk
– conclusie bij de vlamtest met het filtraat gemakkelijk gemakkelijk
– werkwijze bij de vlamtest met betrekking tot de OH- gemiddeld gemakkelijk
– waarneming bij de vlamtest met betrekking tot de OH- gemiddeld gemakkelijk
– verklaring van de werking van zeoliet in
Ca(OH)2 oplossing moeilijk moeilijk

Toetsvariant B HAVO VWO


1 gemakkelijk gemakkelijk
2 gemakkelijk gemakkelijk
3 gemiddeld gemakkelijk
4 gemiddeld gemakkelijk
5 gemiddeld gemiddeld
6 gemiddeld gemiddeld
7 gemakkelijk gemakkelijk
8 gemiddeld gemakkelijk
9 gemiddeld gemakkelijk

Toetsvariant C HAVO VWO


1 gemakkelijk gemakkelijk
2 gemakkelijk gemakkelijk
3 gemiddeld gemakkelijk
4 gemiddeld gemiddeld
5 gemiddeld gemiddeld
6 gemakkelijk gemakkelijk
7 gemiddeld gemakkelijk
8 gemiddeld gemakkelijk

24
Bijlage 3 Werken met een diskette

In het mapje zit een diskette. De diskette is bedoeld voor gebruik in een computer waarop
het tekstverwerkingsprogramma WordPerfect 5.1* is geïnstalleerd. De diskette is niet
geschikt voor de programma’s WordPerfect 4.2, 5.0 en 6.0 en voor WordPerfect voor
Windows.
Om via een diskette en de computer keuzes met betrekking tot de gewenste toetstekst te
kunnen maken, moet u achtereenvolgens de volgende handelingen verrichten**:
• Roep WordPerfect versie 5.1 op. Het scherm moet na het oproepen leeg zijn.
• Kies met een dubbele toetsaanslag [ALT][F10] (een makro).
• Typ (achter het woord ‘Makro’ dat links onder op het scherm is verschenen) A:begin
(voor diskettestation A) of B:begin (voor diskettestation B).
• Druk op [ENTER] (ook wel [RETURN] genoemd).
• Volg verder de aanwijzingen op het scherm.

Nadat u alle keuzes heeft gemaakt, verschijnt de aan die keuzes aangepaste toetstekst met
het bijbehorende antwoordmodel op het scherm. U kunt desgewenst nog iets aan de tekst
toevoegen of de lay-out van de toets veranderen (bijvoorbeeld de gelinieerde
antwoordruimten onder de vragen weglaten). Ook kunt u zich ervan vergewissen dat de
gekozen toetstekst niet in alle opzichten identiek is met die in een voorgedrukte toets.
Indien dit wel het geval zou zijn, ligt gebruik van een voorgedrukt exemplaar meer voor de
hand. Vervolgens kunt u de gekozen toetstekst met het antwoordmodel laten uitprinten.
De gekozen toetstekst met antwoordmodel kan, middels de gebruikelijke handelingen,
bewaard worden.

* Dit programma is een produkt van de WordPerfect Inc., Orem, Utah, USA.

** Aangeraden wordt de originele diskette eerst te kopiëren en daarna met deze kopie
verder te werken. Na een eventueel gemaakte fout die desastreus is voor de inhoud
van de kopie beschikt u dan nog altijd over de originele diskette.

25
Bijlage 4 Suggesties voor eventueel te toetsen motorische vaardigheden

– veiligheidsbril opzetten en ophouden


– glaswerk reinigen vóór het gebruik
– voorgeschreven hoeveelheden gebruiken
– indien hoeveelheden niet zijn voorgeschreven, niet te veel van de chemicaliën
gebruiken
– stoffen na samenvoegen schudden (eigen initiatief)
– uit een flesje schenken met het etiket naar boven
– stopje direct op flesje terugzetten
– brander op correcte manier aansteken (luchttoevoer voldoende afsluiten)
– corect uitgloeien van een paperclip
– correct uitvoeren van een vlamtest
– als de brander niet wordt gebruikt, deze laten branden met gele vlam of uitzetten

26

You might also like