You are on page 1of 31

Scheikunde havo

Met melk meer mans

Handleiding
Onderzoekstoets
Scheikunde havo
Met melk meer mans

Citogroep
Arnhem, september 2001
Art.nr. 57885

© Citogroep Arnhem 2001. Auteursrecht voorbehouden.


Niets uit dit werk mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Instituut voor Toetsontwikkeling worden
openbaar gemaakt en/of verveelvoudigd door middel van druk, fotokopie/reprografie, scanning, computersoftware of andere
elektronische verveelvoudiging of openbaarmaking, microfilm, geluidskopie, film- of videokopie of op welke wijze dan ook.
De los ingestoken kopieerbare opgavenbladen en de cd-rom die onderdeel uitmaken van deze uitgave mogen door de
docenten zonder voorafgaande toestemming vermenigvuldigd worden, echter uitsluitend voor gebruik zonder winstoogmerk
binnen de school waaraan zij verbonden zijn en voor toepassing binnen hun eigen onderwijs.
Woord vooraf

Op de afdeling Schoolexamens van de unit VO (Voortgezet onderwijs) van de Citogroep


worden voor scheikunde, natuurkunde en biologie (vwo, havo en C/D) onderzoekstoetsen
ontwikkeld.
Eén van die toetsen is de onderzoekstoets voor scheikunde havo ‘Met melk meer mans’.
Gebruiksmogelijkheden van deze toets en van andere Citogroep-onderzoekstoetsen voor
havo zijn:
• afname als korte praktische opdracht in het kader van het examendossier in de tweede
fase havo;
• oefening als voorbereiding op (korte of langere) praktische opdrachten in het examen-
dossier voor havo.
Citogroep-onderzoekstoetsen hebben flexibele toepassingsmogelijkheden. Deze flexibiliteit
houdt in dat u als docent keuzemogelijkheden heeft met betrekking tot de inhoud en de
vorm waarin u de toets aan de havo-leerlingen wilt voorleggen.
U kunt de toets in zijn geheel afnemen of een keuze maken tussen de verschillende
toetsdelen. Met de toets wordt een cd-rom meegeleverd, waarmee u toetsteksten, proeven
en vragen snel kunt aanpassen aan uw eigen wensen.
De toets is samengesteld door Kees Beers en Ico de Roo (Citogroep-medewerkers).
Het laboratoriumwerk werd verricht door Mireille Meurs (docente), Ine Spanjers en
Kenneth Figaroa (stagiairs).
De technische realisatie van de keuzemogelijkheden op de cd-rom is verzorgd door
Jolanda Zilver, Harm van der Meer en Gijs Rietmulder.
De administratieve verzorging was in handen van Charlene Kamidi.
Onze dank gaat uit naar allen die aan de totstandkoming van deze onderzoekstoets hebben
meegewerkt.

september 2001

Ico de Roo
medewerker onderzoekstoetsen scheikunde
Inhoud

Woord vooraf

1 Inleiding 7

2 Voorbereiding en afname van de toets 9

2.1 Voorbereiding van de leerlingen 9


2.2 Voorbereiding door de docent/technisch onderwijsassistent 10
2.2.1 De toets 10
2.2.2 Practicumbenodigdheden 10
2.3 Afname van de toets 11

3 Correctie van de toetsresultaten 13

3.1 De opzet en het gebruik van het antwoordmodel 13


3.2 Antwoordmodel 14
3.3 Cijfers 17

Bijlagen 19

1 Lijst van onderzoeksvaardigheden 20


2 Indicaties voor de moeilijkheidsgraad 22
3 Werken met de cd-rom 23
4 Suggesties voor eventueel te toetsen motorische vaardigheden 25
5 Langere praktische opdrachten 26
5.1 Voorbeeld van een langere opdracht over melk 26
5.2 Handleiding bij de opdracht over melk 26
5.3 Suggesties voor andere langere praktische opdrachten over melk 27
6 Opdrachten voor een profielwerkstuk 28
6.1 Voorbeeld van een opdracht voor een profielwerkstuk over melk 28
6.2 Handleiding bij het profielwerkstuk over melk 28
6.3 Suggesties van andere profielwerkstukken over melk 29

Los bijgevoegd materiaal:

Toetsbladen
cd-rom
1 Inleiding

onderzoeksvaardigheden Met de afname van een onderzoekstoets wordt nagegaan in hoeverre leerlingen
onderzoeksvaardigheden beheersen. Onderzoeksvaardigheden hebben betrekking op:
• de voorbereiding van een experiment;
• de uitvoering van een experiment;
• de bewerking van de waarnemingen;
• de verantwoording van verrichtingen en resultaten.
Door de Citogroep is een lijst ontwikkeld van onderzoeksvaardigheden die leerlingen in de
tweede fase van havo moeten beheersen. Deze lijst is als bijlage 1 in deze uitgave
opgenomen.

inhoud Centraal in de toets staan enkele proeven die betrekking hebben op (volle en magere) melk.
In het mapje bevinden zich de toetsbladen en een cd-rom. Met de cd-rom kunt u (tot op
zekere hoogte) zelf bepalen in welke mate u, met betrekking tot de proeven, vaardigheden
uit de lijst van bijlage 1 aan de orde wilt laten komen.
Voor het beoordelen van de prestaties van de leerlingen is een antwoordmodel beschikbaar
(zie hoofdstuk 3).
In bijlage 2 zijn indicaties opgenomen voor de moeilijkheidsgraad van de vragen. Deze
indicaties zijn gebaseerd op ervaringsgegevens van een proefafname van deze toets.

Van vwo zijn twee aparte toetsen over onderzoek aan melk verkrijgbaar: ‘Met melk meer
mans, kwalitatief onderzoek’ (art.nr. 57886) en ‘Met melk meer mans, kwantitatief
onderzoek’ (art.nr. 57887).

cd-rom Het is goed mogelijk dat de voorgedrukte toets niet geheel aansluit bij uw wensen. Met het
oog daarop is een cd-rom bijgeleverd, waarmee u uit vele mogelijkheden kunt kiezen om een
snelle aanpassing van de toets (in Word-97 of Word-2000) aan uw eigen wensen mogelijk te
maken. De cd-rom neemt de plaats in van de diskette die bij de vroegere practicumtoetsen
werd geleverd. Het nadeel van deze diskette was dat deze alleen in WP5.1 onder DOS te
gebruiken was.
Voorbeelden van keuzemogelijkheden via de cd-rom zijn:
– bepaalde vragen laten vervallen;
– bepaalde proeven laten vervallen;
– een bepalingsmethode kiezen met microschaalmateriaal kiezen;
– in plaats van een verslag laten schrijven vragen laten beantwoorden.

Bij het maken van de keuzes met cd-rom en computer moet u de voorgedrukte toets als
voorbeeldtoets bij de hand houden. Het is aan te raden om de voorbeeldtoets tevoren goed
te bekijken. Bijlage 3 bevat een handleiding voor het werken met de cd-rom. Nadat u via de
cd-rom en de computer de gewenste keuzes heeft gemaakt, kan de toetstekst die
correspondeert met die keuzes, geprint worden. Daarbij wordt als apart document ook het
bijbehorende antwoordmodel geprint.

suggesties voor langere In de regelgeving met betrekking tot het examendossier in de vernieuwde tweede fase is
praktische opdrachten en onder meer sprake van kortdurende practica, langer durende praktische opdrachten en
profielwerkstukken profielwerkstukken. De toets ‘Met melk meer mans’ is een voorbeeld van een kortdurend
practicum dat voor een gedeeltelijke invulling van het examendossier gebruikt kan worden.
Het onderwerp in deze toets (melk) leent zich bovendien uitstekend voor een uitwerking in
de vorm van een langer durende opdracht en/of een profielwerkstuk, waaraan bijvoorbeeld
door een groepje leerlingen gewerkt zou kunnen worden. Suggesties in die richting zijn
beschreven in de bijlagen 5 en 6. Twee van de suggesties (één voor een langere opdracht en
één voor een profielwerkstuk) zijn in die bijlagen volledig uitgewerkt in de vorm van concrete
opdrachtteksten. Deze teksten staan ook op de cd-rom, zodat u ze kunt aanpassen aan uw
wensen. Overigens zijn niet alle suggesties in de bijlagen 5 en 6 uitgeprobeerd, zodat het
niet zeker is dat de beschreven ideeën ook werkelijk in alle gevallen leiden tot bevredigende
resultaten.

7
2 Voorbereiding en afname van de toets

2.1 Voorbereiding van de leerlingen

verslaggeving Als u (via de cd-rom) een toetsvariant heeft gekozen waarbij de leerlingen een verslag
maken, zullen de leerlingen vooraf op de hoogte gesteld moeten worden van de eisen die
gelden voor de verslaggevingstechniek. Eén van de belangrijkste verschillen tussen het
beantwoorden van toetsvragen en het maken van een verslag bij een toets is dat het bij dit
laatste gaat om meer dan de chemische inhoud alleen: de leerlingen worden ook beoordeeld
op hun verslaggevingstechniek.
De eisen die docenten dienaangaande stellen, zullen van school tot school verschillen. Deze
cultuurverschillen betekenen niet dat het onmogelijk zou zijn de verslaggevingstechniek
volgens een algemeen aanvaard model te beoordelen.
De pogingen om de verslaggevingstechniek te beoordelen, hebben geresulteerd in de
volgende (aan de leerlingen vooraf bekend te maken) eisen. Deze eisen gelden voor zowel
kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeken.
• In het verslag moet een onderverdeling zijn aangebracht waarin de door de leerling
onderscheiden verslagonderdelen van kopjes zijn voorzien.
• Het verslag moet tenminste de volgende onderdelen bevatten:
* doel van het onderzoek;
* werkwijze (eventueel met een theoretische verantwoording van die werkwijze);
* waarnemingen, eventueel samen met de werkwijze beschreven onder het kopje
werkwijze/waarnemingen;
* verwerking van de waarnemingen (of, bij een kwalitatief onderzoek, conclusie of,
bij een kwantitatief onderzoek, berekening), eventueel met verklaringen.
Bij een kwantitatief onderzoek mag het kopje ‘waarnemingen’ vervangen worden door
het kopje ‘meetresultaten’.
• In de diverse verslagonderdelen mag geen informatie staan die daarin duidelijk niet
thuishoort (dus bijvoorbeeld geen berekening of conclusie in het verslagonderdeel
waarin de waarnemingen zijn beschreven).
• Het doel of de doelen van het onderzoek moet(en) treffend beschreven zijn. Zo’n doel
moet door de leerlingen uit de tekst gehaald worden. De titel van een toets is niet
geschikt als ‘doel van het onderzoek’; die titel is daartoe te vaag.
• Van de (in de toets) reeds verstrekte gegevens bij het onderzoek (bijvoorbeeld een
voorgeschreven werkwijze) moet in het verslag een (korte) beschrijving (samenvatting)
worden geschreven.
• De formuleringen in het verslag moeten verzorgd zijn (volzinnen) en het verslag moet
een nette, verzorgde indruk maken.
• In het verslag moet alleen relevante informatie gegeven worden. Voorbeelden van
zinnen waarin irrelevante informatie is opgenomen, zijn:
* Bij het koken sprong er wat oplossing uit de reageerbuis, daarom deed ik het de
tweede keer wat voorzichtiger.
* Ik deed de twee oplossingen bij elkaar maar er gebeurde helaas niets, dus die
proef had ik net zo goed niet kunnen doen.
* Het neerslag dat ontstond, plakte gedeeltelijk aan de wand van de reageerbuis.
• Bij de opdracht in de toets om een verslag te maken zijn vaak ook enkele (extra) vragen
opgenomen waarvan de antwoorden in het verslag verwerkt moeten worden. Uit
ervaring is gebleken dat leerlingen nogal eens vergeten deze vragen te beantwoorden.

Het niet voldoen aan de bovenbeschreven eisen kost de leerling scorepunten. Geen (direct)
verlies aan scorepunten maar wel een (vaak nijpend) tekort aan tijd treedt op als een leerling
een verslag niet kort, bondig en ‘to the point’ houdt. Zo hoeven in een verslag geen
routinehandelingen (zoals bijvoorbeeld met betrekking tot het voorspoelen van glaswerk)
beschreven te worden (tenzij naar zulke handelingen speciaal wordt gevraagd).
Als de beschrijving van routinehandelingen met betrekking tot bijvoorbeeld voorspoelen niet
gevraagd wordt, maar de leerling die handelingen toch vermeldt, moet dit echter niet
aangerekend worden. Het heeft de leerling in dat geval alleen nodeloos tijd gekost om die
handelingen te beschrijven.

9
leerstof De theoretische leerstof die de leerlingen voor de voorgedrukte toets moeten beheersen,
betreft:
• bufferoplossingen;
• hydrolyse van disachariden.

Binas De leerlingen mogen het Binas-boek bij de toetsafname gebruiken.

motorische vaardigheden Tijdens de toetsafname hoeven de motorische vaardigheden (‘handvaardigheden’) van de


leerlingen niet geobserveerd te worden. Als u die vaardigheden toch door observatie wilt
beoordelen, is het verstandig de leerlingen vooraf op de hoogte te brengen van dat voornemen.

2.2 Voorbereiding door de docent/technisch onderwijsassistent

geheimhouding Omdat het toetsmateriaal op diverse scholen in het schoolexamen wordt gebruikt, is het niet
de bedoeling dat de opgaven in het bezit van leerlingen blijven.

2.2.1 De toets

afnametijd De tijd die nodig is voor het afnemen van de voorgedrukte toets, bedraagt ca. 150 minuten.
Dit is een gemiddelde tijd; de afnametijd kan van school tot school aanmerkelijk verschillen.
De afnametijd kan bekort worden als u (via de cd-rom) kiest voor één of meer van de
volgende mogelijkheden:
• beperking van het aantal vragen en/of proeven;
• in plaats van een verslag (genummerde) vragen laten maken.

papierbenodigdheden Na van de toets de gewenste variant te hebben gekozen, kunt u de betreffende opgaven-
bladen kopiëren. Voor het maken van de toets is geen proefwerkpapier nodig; onder de
vragen zijn ruimten opengelaten voor de antwoorden.

2.2.2 Practicumbenodigdheden

Via de cd-rom worden diverse mogelijkheden voor het uitvoeren van de proeven
aangeboden. Welke materialen u per leerling beschikbaar moet stellen, hangt dus af van de
keuzes die u via de cd-rom maakt.
Als u de voorgedrukte versie van de toets ‘Met melk meer mans’ afneemt, dient u per
leerling de volgende materialen beschikbaar te stellen:
– aansteker of lucifers;
– brander;
– driepoot met gaasje;
– (minimaal zes) reageerbuizen;
– twee reageerbuisstopjes;
– reageerbuisrek;
– twee injectiespuiten (zonder naalden) van 5 of 10 mL of (twee) maatcilinder(s) van
10 mL (zie verder);
– maatcilinder van 50 of 100 mL;
– bekerglas van 250 mL;
– roerstaaf;
– thermometer;
– gedemineraliseerd water in een spuitfles;
– (ca. 80 mL) volle melk (zie verder);
– (ca. 80 mL) magere melk (zie verder);
– (ca. 25 mL) ‘fraudemelk’ (zie verder);
– (ca. 35 mL) 1 M natronloog;
– (ca. 55 mL) 1 M zoutzuur;
– (enkele mL) fenolftaleïen-oplossing;
– (vijf) strookjes pH-papier met kleurenschaal (zie verder);
– (twee) glucose-teststrookjes (zie verder);
– kooksteentjes;
– veiligheidsbril.

injectiespuiten Bij onderzoek 5 verdient het gebruik van injectiespuiten de voorkeur boven het gebruik van
maatcilinders.

10
melk De toetsconstructeurs hebben bij het uitvoeren van de toets gebruik gemaakt van Landhof
(houdbare) volle en magere melk (verkrijgbaar bij onder andere de supermarktketen Coop).
De gegevens in de tabellen aan het begin van de toets hebben betrekking op deze soorten
melk. Voor deze soorten melk is gekozen omdat de opgegeven gehalten aan eiwitten in de
volle en de magere melk vrijwel gelijk zijn.
De meeste proeven die in de toets beschreven staan, zijn ook uitgeprobeerd met volle en
magere melk van Albert Heijn. Waarschijnlijk lukken de proeven ook met andere soorten
volle en magere melk.

‘fraudemelk’ Het is de bedoeling dat de ‘fraudemelk’, bedoeld voor onderzoek 5, gemaakt wordt door de
‘gewone’ magere melk 2,5 maal te verdunnen.

pH-papier Het pH-indicatorpapier is bedoeld voor gebruik in onderzoek 2 en onderzoek 4. Op het


gebruik van het pH-papier in onderzoek 2 mag de leerling vooraf niet geattendeerd worden.
Het pH-papier moet bij voorkeur een bereik hebben van pH = 5 tot pH = 9, maar een
pH-bereik van 1 tot 11 werkt ook nog goed. Iedere leerling dient te beschikken over een
bijbehorende kleurenschaal. Eventueel zou de kleurenschaal met (ongeveer) de juiste
kleuren op het bord weergegeven kunnen worden.

glucose-teststrookjes De glucose-teststrookjes (nodig voor onderzoek 4) dragen de naam Medi-Test. Ze worden in


verpakkingen van 50 stuks gefabriceerd door de firma Macherey-Nagel.
De strookjes kunnen besteld worden bij ‘OE initiatieven’, postbus 2043, 5260 CA Vught
(tel. 073 – 657 97 00, fax 073 –- 657 96 93). De teststrookjes moeten droog bewaard
worden. Let op de datum die aangeeft tot wanneer de strookjes bruikbaar blijven.
Voor het interpreteren van de kleuren van de glucose-teststrookjes is een blad met
kleurenschalen in de vorm van stickers meegestuurd. Het is de bedoeling dat u in elk
toetsboekje een sticker op de daarvoor bestemde plaats (onderzoek 4) aanbrengt

uitvoering door de docent Iedere scheikundedocent weet hoe verrassend de resultaten van practicumproeven soms
zijn. Met het oog hierop is het aan te raden dat u de proeven enige tijd vóór de toetsafname
zelf minstens eenmaal uitvoert om enigszins te zijn voorbereid op eventualiteiten tijdens de
afname van de toets. Bij die gelegenheid kunt u ook de ‘ideale uitkomst’ van de semi-
kwantitatieve bepaling (onderzoek 5 van de voorgedrukte toets) vaststellen.

2.3 Afname van de toets

Het is goed de leerlingen aan het begin van de toetsafname te wijzen op de aanwezigheid
van de materialen.

motorische vaardigheden Desgewenst kunt u de leerlingen tijdens de toetsafname, door middel van observatie,
beoordelen op hun motorische vaardigheden. In bijlage 4 is daartoe een lijst van suggesties
opgenomen. Deze lijst is overigens waarschijnlijk te uitgebreid om in zijn geheel voor iedere
leerling te gebruiken. De keuze van het aantal te observeren vaardigheden zal mede
afhankelijk zijn van het aantal beschikbare beoordelaars.

11
3 Correctie van de toetsresultaten

3.1 De opzet en het gebruik van het antwoordmodel

Het antwoordmodel is, zowel bij de vragen als bij een verslag, opgezet met als richtlijn
‘1 punt per antwoordelement’. De maximumscore bij een vraag of bij een verslagonderdeel
wordt aldus uitsluitend bepaald door het aantal ‘antwoordelementen’ in die vraag of in dat
verslagonderdeel.

verslag Bij het corrigeren van een verslag moet ook het onderdeel verslaggevingstechniek
beoordeeld worden (zie ook 2.1). Zo’n beoordeling zal soms lastig zijn. Zo is het niet altijd
even gemakkelijk om te beoordelen of een leerling het juiste doel van het onderzoek heeft
verwoord. Het doel moet zodanig zijn geformuleerd dat een buitenstaander begrijpt wat er
precies is onderzocht. Een overgenomen titel van een toets of een lichte modificatie daarvan
(zoals bijvoorbeeld ‘Melk onderzoeken’), voldoet niet aan die voorwaarde.
Een leerling die weinig scoort op de chemische inhoud van het verslag, kan voor het
onderdeel verslaggevingstechniek de maximumscore halen. Om de scorepunten voor de
verslaggevingstechniek te kunnen toekennen, moet eerst het hele verslag worden
doorgekeken. Voor het onderdeel ‘alleen relevante informatie gegeven’ kan alleen een punt
toegekend worden als de leerling een (te uwer beoordeling) serieuze poging heeft gedaan
het verslag te schrijven.

scoringsregels Bij het gebruik van de antwoordmodellen (van alle toetsvarianten) gelden de volgende
scoringsregels:

1 Scorepunten zijn de getallen 0, 1, 2, ..., n, waarbij n het maximaal te behalen aantal


scorepunten voor een vraag of een verslagonderdeel is.

2 Scorepunten worden toegekend met inachtneming van de volgende regels:


2.1 Indien een vraag of een verslagonderdeel volledig juist is gemaakt, wordt het
maximaal te behalen aantal scorepunten toegekend.
2.2 Indien een vraag of een verslagonderdeel gedeeltelijk juist is gemaakt, wordt een
deel van de te behalen scorepunten toegekend, in overeenstemming met het
antwoordmodel.
2.3 Indien een antwoord op een vraag niet in het antwoordmodel voorkomt en dit
antwoord op grond van aantoonbare, vakinhoudelijke argumenten als juist of
gedeeltelijk juist aangemerkt kan worden, moeten scorepunten worden
toegekend naar analogie of in de geest van het antwoordmodel.
2.4 Indien één voorbeeld, reden of andersoortig antwoord gevraagd wordt, wordt
uitsluitend het eerstgegeven antwoord beoordeeld.
2.5 Indien meer dan één voorbeeld, reden of andersoortig antwoord gevraagd wordt,
worden uitsluitend de eerstgegeven antwoorden beoordeeld, tot maximaal het
gevraagde aantal.
2.6 Indien in een antwoord of in een verslag een gevraagde verklaring of uitleg of
berekening of afleiding ontbreekt dan wel foutief is, worden 0 scorepunten
toegekend, tenzij in het antwoordmodel anders is aangegeven.
2.7 Indien in het antwoordmodel verschillende mogelijkheden zijn opgenomen,
gescheiden door het teken /, gelden deze mogelijkheden als verschillende
formuleringen van hetzelfde antwoord.
2.8 Indien in het antwoordmodel een gedeelte van het antwoord tussen haakjes
staat, behoeft dit gedeelte niet in het antwoord of het verslag van de leerling voor
te komen.
2.9 Indien in een berekening één of meer rekenfouten zijn gemaakt, wordt één
scorepunt afgetrokken.
2.10 Een afwijking in de uitkomst van een berekening door acceptabel tussentijds
afronden wordt de leerling niet aangerekend.
2.11 Indien in de uitkomst van een berekening geen eenheid is vermeld of indien de
vermelde eenheid fout is, wordt één scorepunt afgetrokken, tenzij gezien de
vraagstelling het weergeven van de eenheid overbodig is. In zo’n geval staat in
het antwoordmodel de eenheid tussen haakjes.
2.12 De uitkomst van een berekening mag één significant cijfer meer of minder bevatten
dan op grond van de nauwkeurigheid van de vermelde gegevens verantwoord is, tenzij
in de gegevens is vermeld hoeveel significante cijfers de uitkomst dient te bevatten.

13
2.13 Indien in een berekening meer van de hiervoor beschreven fouten (rekenfouten,
fout in de eenheid van de uitkomst en fout in de nauwkeurigheid van de uitkomst)
zijn gemaakt, wordt in totaal maximaal één scorepunt afgetrokken van het aantal
dat volgens het antwoordmodel zou moeten worden toegekend.

3 Een fout mag in de uitwerking van een vraag of in een verslagonderdeel maar één keer
worden aangerekend, tenzij daardoor de vraag of het verslagonderdeel aanzienlijk
vereenvoudigd wordt en tenzij in het antwoordmodel anders is vermeld.

4 Een zelfde fout in de beantwoording van verschillende vragen of in verschillende


verslagonderdelen moet steeds opnieuw worden aangerekend, tenzij in het
antwoordmodel anders is vermeld.

3.2 Antwoordmodel

Antwoorden Deelscores

Maximumscore 35

Onderzoek 1 (onderzoek naar schuimvorming)

1 maximumscore 2
• waarneming die neerkomt op meer schuimvorming bij het schudden
van de magere melk dan bij het schudden van de volle melk .............. 1
• notie dat magere melk (ongeveer) evenveel eiwitten (per 100 mL)
bevat als volle melk (zodat de schuimvorming niet alleen door de
eiwitten veroorzaakt kan worden)......................................................... 1

2 maximumscore 1
• notie dat magere melk minder vetten (per 100 mL) bevat dan volle
melk (zodat de schuimvorming niet alleen door de vetten veroorzaakt
kan worden) .......................................................................................... 1

3 maximumscore 3
• notie dat Kees gelijk heeft omdat volle melk (veel) meer vetten bevat
dan magere melk, mèt de uitleg dat de schuimvorming, veroorzaakt
door de eiwitten, bij volle melk méér wordt tegengewerkt dan bij
magere melk ......................................................................................... 2
• notie dat Mireille ongelijk heeft omdat volle melk en magere melk
(ongeveer) evenveel koolhydraten (per 100 mL) bevatten (waardoor
de schuimvorming, veroorzaakt door de eiwitten, dan bij beide
soorten melk ongeveer evenveel zou worden tegengewerkt) ............. 1

Indien als enige fout de uitleg ontbreekt waarom de schuimvorming,


veroorzaakt door de eiwitten, bij volle melk méér wordt tegengewerkt dan
bij magere melk (maar wel is vermeld dat volle melk meer vetten bevat
dan magere melk)......................................................................................... 2

Onderzoek 2 (onderzoek naar bufferwerking)

4 maximumscore 2
• met pH-indicatorpapier de pH van de (volle) melk bepalen, (een
beetje) zoutzuur toevoegen en opnieuw de pH bepalen (met nieuw
pH-indicatorpapier) ................................................................................ 1
• de proef herhalen met water (in plaats van melk) en evenveel
zoutzuur ................................................................................................ 1
of
• met pH-indicatorpapier de pH van de (volle) melk bepalen, (een
beetje) natronloog toevoegen en opnieuw de pH bepalen (met nieuw
pH-indicatorpapier) ................................................................................ 1
• de proef herhalen met water (in plaats van melk) en evenveel
natronloog ............................................................................................. 1
of
• (enkele druppels) fenolftaleïen-oplossing en (een beetje) natronloog
aan de (volle) melk toevoegen (en kijken of het mengsel kleurt).......... 1
• de proef herhalen met water (in plaats van melk) en evenveel
natronloog ............................................................................................. 1

14
5 maximumscore 3
Na een juiste werkwijze met pH-indicatorpapier:
• in het geval van melk verandert de pH niet (of nauwelijks) .................. 1
• in het geval van water verandert de pH (veel) ...................................... 1
• dus: melk is een bufferoplossing .......................................................... 1

Na een juiste werkwijze met fenolftaleïen-oplossing:


• in het geval van melk treedt geen kleuring op, dus de pH verandert
niet (of nauwelijks) ................................................................................ 1
• in het geval van water treedt een kleuring op, dus de pH verandert/
stijgt ...................................................................................................... 1
• dus: melk is een bufferoplossing .......................................................... 1

Indien na een juiste werkwijze een antwoord is gegeven als “zowel bij
melk als bij water verandert de pH (veel), dus melk is geen
bufferoplossing”........................................................................................... 1

Indien alleen de conclusie (melk is een bufferoplossing) is gegeven .......... 0

Onderzoek 3 (onderzoek naar ‘schiften’)

6 maximumscore 1
• de beschreven proef herhalen met magere melk (in plaats van
volle melk)............................................................................................. 1

7 maximumscore 3
Na een juiste werkwijze:
• waarneming die bij magere melk neerkomt op het ontstaan van
(ongeveer) evenveel vaste stof............................................................. 1
• notie dat volle melk (vrijwel) evenveel eiwitten (per 100 mL) bevat
als magere melk (maar veel meer vetten) ........................................... 1
• dus: Kenneth heeft gelijk / de vaste stof bestaat uit eiwitten............... 1

Indien in het antwoord uitgegaan wordt van de (foutieve) waarneming dat


bij volle melk meer vaste stof ontstaat, met de uitleg dat volle melk (per
100 mL) meer vetten bevat dan magere melk, gevolgd door de conclusie
dat Ine gelijk heeft ........................................................................................ 2

Onderzoek 4 (onderzoek naar koolhydraten)

8 maximumscore 1
Voorbeelden van een juiste conclusie zijn de volgende:
– Het glucosegehalte van de (magere) melk is ongeveer 15 mg per dL.
– Het glucosegehalte van de melk is niet nul.
– Er zit (wat) glucose in de melk.

• een juiste conclusie .............................................................................. 1

9 maximumscore 3
• constatering dat (uit de waarnemingen volgt dat) het glucosegehalte
van het mengsel als gevolg van het koken hoger is geworden ........... 1
• notie dat hydrolyse is opgetreden......................................................... 1
• conclusie: melk bevat ook disachariden / lactose / melksuiker /
andere koolhydraten ............................................................................. 1

Indien alleen is geconstateerd dat het glucosegehalte van het mengsel


als gevolg van het koken hoger is geworden ............................................... 1

Opmerkingen:
• In plaats van het woord ‘hydrolyse’ mag ook een juiste beschrijving
van dit proces goed gerekend worden.
• Ook de conclusie ‘melk bevat polysachariden’ mag goed gerekend
worden.

15
Onderzoek 5 (onderzoek aan ‘fraudemelk’)

10 maximumscore 3
• waarneming dat na toevoeging van de natronloog de volle melk wit /
ondoorzichtig blijft en de magere melk (vrijwel) helder / doorzichtig
wordt..................................................................................................... 1
• notie dat bij beide soorten melk de eiwitten worden ‘opgelost’........... 1
• notie dat volle melk (veel) meer vetten (die niet worden ‘opgelost’
door natronloog) bevat dan magere melk ............................................. 1

of

• waarneming dat na toevoeging van de natronloog de volle melk wit /


ondoorzichtig blijft en de magere melk nog een beetje troebel is ........ 1
• notie dat bij beide soorten melk de eiwitten worden ‘opgelost’........... 1
• notie dat de (geringe) troebeling in de magere melk (na toevoeging
van natronloog) veroorzaakt moet worden door het (veel) lagere
gehalte aan vetten (die niet worden ‘opgelost’ door natronloog) ......... 1

11 maximumscore 13
• een onderverdeling in het verslag aangebracht, waarbij alle door de
leerling onderscheiden verslagonderdelen van kopjes zijn voorzien en
waarbij tenminste de volgende onderdelen, in de juiste volgorde, zijn
opgevoerd:
* doel van het onderzoek
* werkwijze
* waarnemingen of meetresultaten, eventueel samen met de
werkwijze beschreven onder het kopje werkwijze/waarnemingen
of werkwijze/meetresultaten
* verwerking van de waarnemingen of conclusie of berekening ..... 1
• in geen van de verslagonderdelen informatie gegeven die daarin
duidelijk niet thuishoort (dus bijvoorbeeld geen conclusie in het
verslagonderdeel waarin de waarnemingen zijn beschreven) .............. 1
• doel van het onderzoek juist vermeld ................................................... 1
• verzorgde formulering (volzinnen) + netheid ........................................ 1
• alleen relevante informatie gegeven, dat wil zeggen bijvoorbeeld:
* geen irrelevante beschrijvingen van handelingen
* geen vermelding van irrelevante waarnemingen .......................... 1
• (korte) samenvatting van het reeds beschreven deel van de
werkwijze.............................................................................................. 1
• het derde mengsel in de verdunningsreeks op een juiste manier
gemaakt, bijvoorbeeld als volgt: 3 mL ‘gewone’ magere melk, 2 mL
gedemineraliseerd water en 5 mL 1 M natronloog (in een
reageerbuis) .......................................................................................... 1
• het vierde mengsel in de verdunningsreeks op een juiste manier
gemaakt, bijvoorbeeld als volgt: 2 mL ‘gewone’ magere melk, 3 mL
gedemineraliseerd water en 5 mL 1 M natronloog (in een
reageerbuis) .......................................................................................... 1
• het vijfde mengsel in de verdunningsreeks op een juiste manier
gemaakt, bijvoorbeeld als volgt: 1 mL ‘gewone’ magere melk, 4 mL
gedemineraliseerd water en 5 mL 1 M natronloog (in een
reageerbuis) ......................................................................................... 1
• het mengsel met de ‘fraudemelk’ op de juiste manier gemaakt,
bijvoorbeeld als volgt: 5 mL ‘fraudemelk’ en 5 mL 1 M natronloog (in
een reageerbuis) ................................................................................... 1
• na een juiste werkwijze: waarneming waaruit een acceptabele
overeenstemming blijkt tussen de mate van troebeling in de buis met
de ‘fraudemelk’ en een buis in de verdunningsreeks ........................... 1
• na een juiste werkwijze: juiste berekening van het aantal malen dat
de fraudeur de melk heeft verdund, in overeenstemming met de
verrichte waarneming ........................................................................... 1
• antwoord op de vraag (bij het verslag) waarom het onderzoek niet
kan worden uitgevoerd met volle melk: volle melk blijft na
toevoeging van natronloog ondoorzichtig (zodat de mate van
verdunning niet te zien is) ..................................................................... 1

16
3.3 Cijfers

Waar u na het bepalen van de leerlingenscores de cesuur (de grens tussen voldoende en
onvoldoende) wilt leggen en welk cijfer u aan een bepaalde score wilt toekennen wordt
uiteraard volledig aan u overgelaten.
Bij het geven van cijfers moet worden bedacht dat leerlingen door toevallige
omstandigheden een wat hogere of lagere score kunnen behalen dan ze in werkelijkheid
‘verdienen’: de meetfout van de toets. Het toegekende cijfer is een schatting van de
beheersingsgraad van onderzoeksvaardigheden. Cijfers in tienden van punten suggereren
een grotere nauwkeurigheid dan de meetfout van de toets toelaat.

17
Bijlagen

19
Bijlage 1 Lijst van onderzoeksvaardigheden

A Voorbereiding van een experiment

I een probleemstelling formuleren 1 het probleem in experimentele


en uitwerken termen vertalen
2 doel(en) van een experiment
formuleren
3 te bepalen grootheden benoemen

II hypothese(n) formuleren

III informatie verzamelen 1 aangeboden gegevens gebruiken


2 Binas gebruiken
3 overige bronnen raadplegen

IV een werkplan maken 1 een wijze van uitvoering aangeven


2 nauwkeurigheid aangeven
3 benodigdheden aangeven
4 gebruik van benodigdheden aangeven
5 nadere voorwaarden aangeven

V randvoorwaarden vaststellen 1 foutenbronnen aangeven


2 beperkingen aangeven
3 mogelijke gevaren aangeven

B Uitvoering

I handelingen uitvoeren 1 voorbereidende handelingen uitvoeren


2 maatregelen nemen om gevaren te
vermijden
3 controles uitvoeren
4 handelingen uitvoeren tijdens het
waarnemen
5 handelingen achteraf uitvoeren

II waarnemingen doen en noteren 1 kwalitatieve waarnemingen doen


2 kwantitatieve waarnemingen doen
3 waarnemingen noteren

C Verwerking van waarnemingen

I waarnemingen uitwerken 1 rekenen met kwantitatieve


waarnemingen
2 ordenen/omwerken van kwalitatieve
waarnemingen
3 diagrammen maken/gebruiken

II resultaten interpreteren 1 gestelde hypothese(n) aanvaarden/


verwerpen
2 overige conclusie(s) trekken

20
D Verantwoording

I keuzes, gemaakt bij de 1 uitwerking probleemstelling


voorbereiding, toelichten toelichten
2 gekozen hypothese toelichten
3 gekozen werkplan toelichten

II gekozen uitvoering toelichten 1 uitgevoerde handelingen toelichten


2 waarnemingen verklaren

III bewerking van waarnemingen 1 de invloed van foutenbronnen


toelichten aangeven/berekenen
2 de invloed van beperkingen aangeven
3 gevonden resultaten vergelijken met
aangeboden gegevens of
literatuurgegevens
4 diagrammen toelichten
5 aanvaarding/verwerping hypothese
toelichten
6 overige conclusie(s) toelichten

IV suggesties doen voor vervolg- 1 mogelijkheden aangeven voor


onderzoek verbetering van het experiment
2 mogelijkheden aangeven voor
voortzetting van het experiment
3 mogelijkheden aangeven voor een
alternatief experiment

V rapporteren 1 een schriftelijk verslag geven


2 een mondeling verslag geven

21
Bijlage 2 Indicaties voor de moeilijkheidsgraad

Hieronder zijn indicaties opgenomen voor de moeilijkheidsgraad van de vragen uit de


voorgedrukte toets voor havo-leerlingen. Deze indicaties zijn gebaseerd op gegevens van
een proefafname bij leerlingen van 5-havo. Een vraag wordt als “moeilijk” aangeduid indien
de leerlingen gemiddeld minder dan 50% van de maximumscore haalden. Een vraag wordt
getypeerd als “gemakkelijk” indien de leerlingen gemiddeld meer dan 70% van de
maximumscore kregen. Als de leerlingen voor een vraag gemiddeld meer dan 50% en
minder dan 70% van de maximumscore kregen, wordt de moeilijkheidsgraad als
“gemiddeld” aangeduid.

1 gemakkelijk
2 gemiddeld
3 gemakkelijk
4 gemiddeld
5 moeilijk
6 gemakkelijk
7 gemiddeld
8 gemakkelijk
9 moeilijk
10 gemakkelijk
11 gemiddeld

22
Bijlage 3 Werken met de cd-rom

Deze ‘gebruiksaanwijzing’ is ook los bij de cd-rom gevoegd.

Tomaat betekent Toetsen op maat. Dit is een programma waarmee u


hoogwaardige toetsen kunt samenstellen, aangepast aan uw onderwijs en
mogelijkheden.

Inleiding
Voordat u een toets kunt gaan samenstellen, dient u eerst het basisprogramma Tomaat en
de betreffende toets te installeren op uw computer *). Dat kan enige tijd in beslag nemen
(5 à 20 minuten). Dat is onder andere afhankelijk van de snelheid van uw systeem.

*) De minimum configuratie is een Pentium-90 PC met 16 MB werkgeheugen.


De aanbevolen configuratie is Pentium-200 PC met 32 MB werkgeheugen.
De software waarmee Tomaat werkt, is Windows-95 of Windows-98 of Windows-NT4 of
Windows-2000, alle in combinatie met Word-97 of Word-2000.

Installatie Tomaat
Tijdens de installatie wandelt u door een aantal schermen. De ervaren computergebruiker
kan afwijken van de standaard-installatie. De onervaren computergebruiker kiest steeds voor
de aangegeven optie(s), hetzij door op de knop <Volgende> te klikken, hetzij door op de
Enter- of Return-toets te drukken.
Als u Tomaat voor het eerst installeert, zal uw systeem één of twee keer opnieuw opgestart
worden. Dat is helaas niet te vermijden. Daarom is het beter om, voordat u met de installatie
begint, alle niet noodzakelijke toepassingsprogramma’s af te sluiten zoals tekstverwerkers,
internetbrowsers en mailprogramma’s.

1 Leg de cd-rom in de cd-romdrive. Daarna start normaliter het installatieprogramma


automatisch. Is dat niet het geval start dan D:\Setup (of D:\Setup.exe), aangenomen dat
D: uw cd-romdrive is.
2 U krijgt dan het welkomscherm te zien. Door op de knop <Volgende> te klikken gaat u
naar het scherm ‘Installatie van onderdelen’. Daarin zijn de te installeren onderdelen
reeds aangevinkt. Als een onderdeel reeds eerder is geïnstalleerd kunt u dat onderdeel
niet aanvinken (leeg grijs vakje).
Normaliter hoeft u bij dit scherm alleen op de knop <Volgende> te klikken.
3 Kies bij de volgende schermen steeds voor die optie waardoor de installatie verder gaat,
ook voor het opnieuw starten van uw computer.

Na de standaard-installatie staat er een Tomaat-icoontje op het bureaublad van uw computer


waarmee u het programma kunt opstarten. U kunt Tomaat ook opstarten via het Startmenu
(Programma’s – Tomaat).

Toetsen samenstellen met Tomaat


1 Start het programma Tomaat en selecteer op het eerste scherm de toets waarmee u
aan de slag wilt. Bij onderzoekstoetsen die u in de toekomst bestelt, gebruikt u
hetzelfde keuzeprogramma (Tomaat).
2 Vervolgens komt u in de keuzeschermen waamee u de toets aan uw voorkeuren kunt
aanpassen. Volg de instructies op het scherm. In de tekst op het scherm wordt u
steeds een keuze aangeboden. Onderaan het scherm maakt u uw keuze, bijvoorbeeld
door ja of nee aan te klikken. U krijgt het volgende scherm te zien door op de knop
<Volgende> te klikken. U kunt deze procedure bekorten door dubbel te klikken op de
keuze (bijvoorbeeld ja of nee); in dat geval gaat u meteen naar het volgende scherm.
3 Als u het hele keuzeproces hebt doorlopen gaat Tomaat uw keuzes verwerken. Daartoe
wordt Word-97 of Word-2000 opgestart. Als Tomaat klaar is, hebt u een Word-
document met daarin de door u gekozen toets en het bijbehorende antwoordmodel.
4 U kunt de door u gekozen toets met het antwoordmodel op de gebruikelijke manier
inzien, afdrukken en opslaan.

23
Verwijderen van Tomaat-basisprogramma
U kunt het Tomaat-basisprogramma verwijderen via de optie <Tomaat verwijderen> in het
Startmenu (Programma’s – Tomaat – Tomaat verwijderen). Het is ook mogelijk het Tomaat-
basisprogramma te verwijderen via Startmenu – Instellingen – Configuratierscherm –
Software.
De toetsen die u zelf heeft aangemaakt worden niet verwijderd maar blijven staan in de map:
C:\Mijn Documenten\Tomaat\Toetsen\ …

Verwijderen van toetsmateriaal


Indien u geen toetsen meer wilt maken met het aangeleverde toetsmateriaal kunt u deze
verwijderen in het Tomaat-basisprogramma. Klik in het eerste scherm met de rechter
muisknop op de lijst met toetsen en kies in het popup menu voor verwijderen.

Ondersteuning
Indien u vragen of opmerkingen heeft over het gebruik van Tomaat, wilt u deze dan per
e-mail doorgeven aan het volgende adres: vo.onderzoekstoetsen@citogroep.nl
In dringende gevallen kunt u telefonisch contact opnemen met ons opnemen: tel. (026) 352 14 86.

24
Bijlage 4 Suggesties voor eventueel te toetsen motorische vaardigheden

• veiligheidsbril opzetten en ophouden


• glaswerk reinigen vóór het gebruik
• voorgeschreven hoeveelheden gebruiken
• indien hoeveelheden niet zijn voorgeschreven, niet te veel van de chemicaliën
• gebruiken
• stoffen na samenvoegen schudden (eigen initiatief)
• uit een flesje schenken met het etiket naar boven
• stopjes direct op flesjes terugzetten
• injectiespuiten (of maatcilinders) op een correcte manier voorspoelen met de juiste
vloeistof (onderzoek 5)

25
Bijlage 5 Langere praktische opdrachten

5.1 Voorbeeld van een langere opdracht over melk

De onderstaande opdracht staat ook op de bijgeleverde cd-rom.

Onderzoek naar mogelijkheden om de mate van verdunning van melk met behulp van
een lichtmeting vast te stellen

benodigdheden Je hebt voor deze opdracht onder andere het volgende nodig:
• magere en volle melk;
• een colorimeter;
• diverse soorten glaswerk (en/of hulpmiddelen van kunststof);
• veiligheidsbril.

benodigde tijd Voor het maken van deze opdracht is, afhankelijk van de manier waarop je deze uitvoert,
10-20 uur nodig.

inleiding Een opvallende eigenschap van melk is zijn witte kleur. Deze wordt veroorzaakt door
bolletjes waarin zowel eiwitten als vetten zitten. Magere melk heeft, in tegenstelling tot volle
en halfvolle melk, een zeer laag gehalte aan vetten.
Je kunt dat zien door aan magere melk voldoende natronloog toe te voegen. Daardoor wordt
de ondoorzichtige melk min of meer doorzichtig doordat de eiwitdeeltjes in de melk
‘oplossen’. De overblijvende troebeling wordt (voornamelijk) veroorzaakt door de vetdeeltjes
die niet door de natronloog worden ‘opgelost’.
De mate van troebeling in het ontstane mengsel is afhankelijk van de mate waarin de melk
verdund is. Je kunt dat zien aan het resultaat van het volgende gidsexperiment (inleidende
experiment) waarin je een zogenoemde verdunningsreeks gaat maken.

gidsexperiment Maak in reageerbuizen vijf mengsels waarvan de samenstellingen in de onderstaande tabel


zijn gegeven.

Mengsel Aantal mL Aantal mL gedemineraliseerd Aantal mL


magere melk water 1M natronloog
1 5 0 5
2 4 1 5
3 3 2 5
4 2 3 5
5 1 4 5

Let op het verschil in troebeling in de verschillende mengsels.

opdracht Stel, je bent werkzaam bij de Keuringsdienst van Waren.


• Je krijgt de opdracht om magere melk te onderzoeken waarmee gefraudeerd is. Deze
magere melk blijkt namelijk verdund te zijn met water. Je wordt gevraagd de mate van
verdunning van deze magere melk zo nauwkeurig mogelijk te bepalen. Je gaat daarvoor
een zogenoemde colorimeter gebruiken. Je moet daartoe eerst de werking van een
colorimeter bestuderen.
* Bij het onderzoek kun je de mengsels 1 tot en met 5 van het gidsexperiment
gebruiken.
* Om de bruikbaarheid van de methode te testen, moet je een klasgenoot vragen
‘vervalste melk’ te maken, door magere melk een klein aantal malen te laten
verdunnen (waarbij je pas achteraf aan de klasgenoot vraagt de mate van
verdunning bekend te maken).
• Je krijgt de opdracht om ook van volle melk waarmee gefraudeerd is, de mate van
verdunning met behulp van de colorimeter te bepalen. Bedenk daarbij dat:
* de bovenbeschreven methode, waarbij natronloog wordt toegevoegd, niet
bruikbaar is;
* licht door gewone volle melk, ook als deze een beetje met water verdund is, niet
goed doorgelaten wordt.

26
uitvoering • Verwerk het bovenstaande in een werkplan. Voer eventueel eerst enkele nieuwe
gidsexperimenten uit.
• Leg het werkplan voor aan je docent of aan de technisch onderwijsassistent.
• Spreek af hoe je het onderzoek en de resultaten zult gaan presenteren (verslag,
mondelinge presentatie of workshop, al dan niet met een demonstratieproef, etc.).
• Stel het werkplan bij op grond van het verkregen commentaar.
• Voer het hele onderzoek uit.
• Maak een tijdsplanning voor het uitvoeren van de opdracht.

presentatie • Voer de afgesproken presentatie uit.


• Verwerk in die presentatie onder andere ook de antwoorden op de volgende vragen.
* Waarop berust de werking van de colorimeter bij het onderzoek dat je gedaan
hebt?
* Waarom is het onderzoek zoals je dat naar aanleiding van het gidsexperiment met
magere melk gedaan hebt, niet mogelijk bij volle melk?
* Welke andere methoden dan met behulp van een colorimeter zouden nog geschikt
kunnen zijn om bij melk de mate van verdunning te bepalen?

5.2 Handleiding bij de opdracht over melk

controle van werkplan In een goed werkplan is onder andere vermeld:


• dat (bij het onderzoek naar magere melk) de mengsels 1 tot en met 5 van het
gidsexperiment als ijkreeks gebruikt worden;
• hoe de colorimeter bij het onderzoek gebruikt wordt;
• hoe de resultaten van de metingen worden verwerkt (ijkgrafiek);
• welke soort ijkreeks bij het onderzoek naar volle melk gebruikt wordt (volle melk dat
een groot aantal malen verdund is met water);
• hoe die ijkreeks wordt samengesteld;
• een tijdsplanning voor het onderzoek.

tips voor uitvoering van het U zou, bij het bespreken van het werkplan, de volgende tips aan de leerling(en) kunnen
onderzoek geven.
• Bij de colorimetrische onderzoeken kunnen goede resultaten bereikt worden als met
licht van 600 of 660 nm gewerkt wordt.
• Bij het colorimetrische onderzoek naar (al dan niet verdunde) volle melk moet de melk
bijvoorbeeld 250 maal verdund worden. Een bijbehorende ijkreeks zou bijvoorbeeld
gemaakt kunnen worden met de volgende hoeveelheden vloeistof:

Mengsel Aantal mL 250 maal Aantal mL gedemineraliseerd


verdunde volle melk water
1 10 0
2 8 2
3 6 4
4 4 6
5 2 8

• Voor meer informatie wordt verwezen naar de uitgave “Je bent geen rund als je met
melk stunt!” van Anne van Raalte (Rijksuninversiteit Groningen, 1999).

5.3 Suggesties voor andere langere praktische opdrachten over melk

Enkele andere ideeën voor het laten uitvoeren van langere opdrachten over (onderzoek aan)
melk zijn de volgende.
• Bepaling van de dichtheid van (al dan niet verdunde) melk met bijvoorbeeld een
densimeter.
• Bepaling van het melkzuurgehalte als functie van de tijd waarin de melk bij
kamertemperatuur wordt bewaard.
• Een literatuuronderzoek naar één of meer chemische bepalingen die in een melkfabriek
ter controle van de kwaliteit van de melk worden uitgevoerd.

27
Bijlage 6 Opdrachten voor een profielwerkstuk

6.1 Voorbeeld van een opdracht voor een profielwerkstuk over melk

De onderstaande opdracht staat ook op de bijgeleverde cd-rom.

Onderzoek naar het verband tussen de ouderdom van vloeibare melkproducten, de pH


en het aantal bacteriën in die producten

vakken Deze opdracht voor een profielwerkstuk heeft behalve op scheikunde ook betrekking op het
vak biologie.

benodigdheden Je hebt voor deze opdracht onder andere het volgende nodig:
• volle melk;
• diverse andere vloeibare melkproducten;
• methyleenblauw;
• diverse soorten glaswerk (en/of hulpmiddelen van kunststof);
• veiligheidsbril.

benodigde tijd Voor het maken van deze opdracht is, afhankelijk van de manier waarop je deze uitvoert,
20-80 uur nodig.

inleiding De kwaliteit van een melkproduct wordt onder andere bepaald door het aantal bacteriën dat
in het product zit. De aantallen bacteriën in verschillende soorten melkproducten kunnen
worden vergeleken door gebruik te maken van een oplossing van de stof methyleenblauw.

opdracht • Je gaat eerst onderzoeken (in literatuur en/of via Internet) hoe met een oplossing van
methyleenblauw het aantal bacteriën in melk en andere melkproducten onderzocht kan
worden.
• Je gaat vervolgens het verband onderzoeken tussen de ouderdom van volle melk, de
pH en het aantal bacteriën in melk.
• Je gaat ten slotte het onderzoek uitbreiden tot andere vloeibare melkproducten die je
zelf mag kiezen.
• Je kunt het onderzoek ook uitbreiden door de bewaartemperatuur van de
melkproducten in het onderzoek te betrekken.

uitvoering • Verwerk het bovenstaande in een werkplan. Bedenk daarbij ook dat je zult moeten
controleren of de reactie waarin methyleenblauw is betrokken, op zich niet afhankelijk is
van de pH van de oplossing waarin die reactie verloopt.
• Leg het werkplan voor aan je docent of aan de technisch onderwijsassistent.
• Spreek af hoe je het onderzoek en de resultaten zult gaan presenteren (verslag,
mondelinge presentatie of workshop, al dan niet met een demonstratieproef, etc.).
• Stel het werkplan bij op grond van het verkregen commentaar.
• Voer het hele onderzoek uit.
• Maak een tijdsplanning voor het uitvoeren van de opdracht.

presentatie • Voer de afgesproken presentatie uit.


• Verwerk in die presentatie onder andere ook de antwoorden op de volgende vragen.
* Hoe verloopt de reactie waarin het methyleenblauw betrokken is, precies?
* Welke reactie(s) verloopt (verlopen) bij het zuur worden van melk?

6.2 Handleiding bij het profielwerkstuk over melk

controle van werkplan In een goed werkplan is onder andere vermeld:


• hoe met een oplossing van methyleenblauw het aantal bacteriën in de melkproducten
onderzocht wordt;
• hoe gecontroleerd wordt of de reactie van methyleenblauw op zich niet afhankelijk is
van de pH;
• hoe de pH van de (vloeibare) melkproducten gemeten wordt;
• welke vloeibare melkproducten in het onderzoek betrokken worden;
• (eventueel) hoe de bewaartemperatuur van de melkproducten in het onderzoek wordt
betrokken;
• een tijdsplanning voor het onderzoek.

28
tips voor uitvoering van het U zou, bij het bespreken van het werkplan, de volgende tips aan de leerling(en) kunnen
onderzoek geven.
• Bij het onderzoek kan een 0,05% oplossing van methyleenblauw gebruikt worden. Deze
oplossing kan in een volumeverhouding van 1 : 20 aan het te onderzoeken melkproduct
worden toegevoegd.
• Na het toevoegen van de methyleenblauw-oplossing aan een melkproduct reageert het
methyleenblauw met voedingsstoffen (zoals lactose) onder invloed van enzymen in de
bacteriën. Bij die reactie wordt het methyleenblauw gereduceerd onder vorming van
een kleurloos reactieproduct. De ontkleuringstijd is een maatstaf voor het aantal
bacteriën.
• De ontkleuringstijden dienen bij dezelfde temperatuur bepaald te worden.
• Voorbeelden van melkproducten die voor het onderzoek gebruikt kunnen worden, zijn:
* volle melk;
* halfvolle melk;
* magere melk;
* yoghurt;
* Biogarde;
* Yakult;
* Kefir.
• Voor meer informatie wordt verwezen naar de uitgave “Je bent geen rund als je met
melk stunt!” van Anne van Raalte (Rijksuninversiteit Groningen, 1999).

6.3 Suggesties voor andere profielwerkstukken over melk

Enkele andere ideeën voor het laten uitvoeren van profielwerkstukken over (onderzoek aan)
melk zijn de volgende.
• Een onderzoek naar de invloed van steriliseren en pasteuriseren op het aantal bacteriën
in melk.
• Een onderzoek naar het verband tussen het melkzuurgehalte en het aantal bacteriën in
melk (zie ook bijlage 5.3).
• Een literatuuronderzoek naar de methoden die in een melkfabriek ter controle van de
kwaliteit van de melk worden uitgevoerd.
• Een literatuuronderzoek naar de methoden die worden gebruikt om halfvolle en magere
melk te maken.
• Een literatuuronderzoek naar de methoden die worden gebruikt om uit melk producten
als kaas en dergelijke maken.

29

You might also like