You are on page 1of 251

vwo

DEEL3

NOORDHOFF UITGEVERS
vwo A deel3

ELFDE EDITIE, 2016

J.H. Dijkhuis
C.J. Admiraal
J.A. Verbeek
G. de Jong
H.J. Houwing
J.D. Kuis
F. ten Klooster
S.K.A. de Waal
J. van Braak
J.H.M. Liesting-Maas
M. Wieringa
M.L.M. van Maarseveen
R.D. Hiele
J.E. Romkes
M. Haneveld
S. Voets
I. Cornelisse

Noordhoff Uitgevers Groningen


Voorwoord

Aan de docent(e),

Het boek vwo A deel 3


Dit boek bevat een gedeelte van de leerstof van het vak wiskunde A van het vwo. Het boek
sluit aan op vwo A/C deel 2. In vwo A deel 4 komt de resterende leerstof van wiskunde A
aan bod. De boeken vwo A/C deel 1, vwo A/C deel 2, vwo A deel 3 en vwo A deel 4 bevatten
de leerstofvan het programma vwo wiskunde A zoals dat met ingang van hetjaar 2015 is
vastgesteld. De totale studielast voor wiskunde A is 520 uur.
Met het doorwerken van een hoofdstuk is 30 à 35 studielasturen gemoeid. Een voor de hand
liggende situatie is om in het vijfde leerjaar te beginnen met het afhandelen van vwo A/C deel
2 en de rest van het schooljaar te besteden aan het doorwerken van vwo A deel3.
De leerstof die in de boeken vwo A deel 3 en vwo C deel 3 wordt aangeboden loopt zoveel
mogelijk gelijk op, maar omdat de programma's vwo wiskunde A en wiskundeC veel meer
verschillen dan in de situatie van voor 2015 is het onmogelijk om de leerlingen in het vijfde
leerjaar hetzelfde traject te laten volgen. In situaties waarin de leerlingen die wiskunde A
en wiskunde C volgen toch in dezelfde groep zitten, dient men goed bedacht te zijn op de
verschillen. In het zesde leerjaar zijn de aangeboden onderwerpen zelfs totaal verschillend.

Bespreking van de hoofdstukken


In de vier hoofdstukken van dit boek komen de volgende subdomeinen aan de orde.
D 1 Rijen en D2 Helling (hoofdstuk 8), D3 Afgeleide (hoofdstuk 10), ES Kansverdelingen
(hoofdstuk 9), E6 Verklarende statistiek (hoofdstuk 11) en E7 Statistiek met ICT (de
hoofdstukken 9 en 11 ). De stof die in de hoofdstukken 8 en 10 wordt aangeboden komt
aan de orde in het CE. Dat is niet het geval bij de stof van de hoofdstukken 9 en 11. Deze
onderwerpen moeten in het SE worden getoetst.

In de eerste drie paragrafen van hoofdstuk 8 worden de rijen behandeld. Er is veel aandacht
voor notaties van rijen en het doorrekenen van rijen (ook somrij en) in het rijen-invoerscherm
op de GR. In de laatste twee paragrafen van dit hoofdstuk worden toenamediagram1nen en
differentiequotiënten behandeld (subdomein D2).
In hoofdstuk 9 komen de binomiale en de normale verdeling aan de orde. In de laatste
paragrafen wordt met het programma Excel gewerkt met grote datasets.
In hoofdstuk 10 wordt de afgeleide gebruikt om vergelijkingen van raaklijnen op te stellen
en extreme waarden te berekenen. Ook worden de productregel, de quotiëntregel en de
kettingregel behandeld.
Met hoofdstuk 11 wordt het domein E Statistiek en kansrekening afgerond. Het toetsen van
hypothesen wordt op de vertrouwde manier aangeboden, maar zonder de tekentoets. De
laatste paragrafen zijn een vervolg op de paragrafen van hoofdstuk 9 met het werken met
grote datasets. Deze Excel paragrafen kunnen worden vervangen door te werken met applets
in de Digitale Wiskunde Omgeving. Dit materiaal is door Getal & Ruimte ontwikkeld en is
beschikbaar in Getal & Ruimte online.

Zoals altijd stellen we op- en aanmerkingen van gebruikers zeer op prijs.

Najaar 2015
© Noordhoff Uitgevers bv
Legenda

1 Voorkennis
Kennis van enkele onderwerpen uit voorgaande hoofdstukken die je in het
hoofdstuk paraat moet hebben.

([f) Oriënterende opgave


Opgaven waarmee je je oriënteert op de theorie erna.

(!D [........ 6J Testopgave


EenT-opgave volgt na een theorieblok. Als je de theorie en het voorbeeld
goed begrijpt, dan kun je de testopgave maken. Gaat dit foutloos, dan mag je
verder gaan met de opgave die achter ........ staat.

0 Gewone opgave
Na de theorie ga je oefenen met de gewone opgaven.

([D Reflecterende opgave


In een reflectieopgave kijk je nog eens terug op een voorgaand probleem.

@ Afsluitende opgave
De afsluitende opgaven geven het beoogde beheersingsniveau aan.

D 7_ Denkopgave
EenD-opgave doet een extra beroep op je denkvermogen. De denkopgave
hoort bij de behandelde theorie, maar vaak wordt in de opgave een probleem
op een iets andere manier gepresenteerd.

[ .... GR]
Verwijzing naar een module in de handleiding bij de grafische rekenmachine.

[ .... WERKBLAD]
Verwijzing naar een werkblad.

[ .... EXCEL]
Verwijzing naar een module in de handleiding bij het computerprogramma
Ex cel.

© Noordhoff Uitgevers bv
Inhoud

8 Rijen en veranderingen 6 10 Differentiëren 110

Voorkennis Procenten 8 Voorkennis Machten en


8.1 Recursieve en directe formules 9 differentiequotiënten 112
8.2 Rekenkundige en meetkundige rijen 20 10.1 Snelheden en raaklijnen 114
8.3 Somrijen 27 10.2 Hellinggrafieken 125
8.4 Toenamediagrammen 33 10.3 Raaklijnen en extreme waarden 134
8.5 Differentiequotiënten 44 10.4 De afgeleide vany = axn 142
Diagnostische toets 50 10.5 Regels voor het differentiëren 151
Diagnostische toets 158

9 Kansverdelingen 52
11 Het toetsen van hypothesen 160
Voorkennis Kansberekeningen 54 Voorkennis De binomiale en de normale
9.1 De verwachtingswaarde 59 verdeling 162
9.2 De binomiale verdeling 65 11.1 De wortel-n-wet 166
9.3 Eigenschappen van de normale 11 .2 Discrete en continue verdelingen 176
verdeling 75 11 .3 Beslissen op grond van een
9.4 Oppervlakten onder steekproef 182
normaalkrommen 85 11 .4 Eenzijdig en tweezijdig toetsen 191
9.5 Toepassingen van de normale 11.5 Binomiale toetsen 198
verdeling 9 3 11.6 Draaitabellen en draaigrafieken 207
9.6 Werken met Excel 98 11 .7 Data analyseren 214
9.7 Werken met datasets 102 Diagnostische toets 220
Diagnostische toets 108
Onderzoeksopgaven 222
Gemengde opgaven 231
Overzicht GR-modules 245
Overzicht Excelmodules 246
Trefwoordenregister 2 4 7
Verantwoording 250

© Noordhoff Uitgevers bv
In Epidaurus staat het best bewaard gebleven Watleer je?
theater uit de Griekse oudheid. Het door • Werken met recursieve en directe formules
Polykleitos ontworpen bouwwerk dateert uit van getallenrijen.
de 48 eeuw voor Christus. Er is plaats voor • De GR gebruiken om rijen door te rekenen
zo'n 14000 toeschouwers. Beroemd is de en de som van een aantal termen van een
akoestiek. Het vallen van een munt op het rij te berekenen.
podium is op de achterste rij te horen. • Herkennen van rekenkundige en
Volgens onderzoekers is de perfecte meetkundige rijen.
akoestiek te danken aan de vorm van de • Veranderingen in beeld brengen met
tribunes. toenamediagrammen.
• Berekenen van gemiddelde veranderingen.
Rijen en

veran er1ngen

--

\ )
Voorkennis Procenten

Theorie A Procentuele veranderingen


Neemt een hoeveelheid met 18% toe, dan krijg je
18
NIEUW= 1 + x OUD, ofwel NIEUW= 1,18 x OUD.
100

Bij een toename van p% is NIEUW = 1 + p x OUD.


100
Bij een afname van 6,3% is p = -6,3.
-6 3
Dus NIEUW = 1 + ~
1 0 x OUD, ofwel NIEUW = 0,937 x OUD.

1 Met welk getal moetje OUD vermenigvuldigen om NIEUW te krijgen bij


a een toename van 37% e een afname van 15%
b een toename van 1,6% f een afname van 98,3%
c een toename van 128% g een afname van 1,82%
d een toename van 0,2% h een afname van 0,7%?

2 a Een hoeveelheid van 8700 neemt met 12,3% af.


Bereken NIEUW.
b Een hoeveelheid van 3,2 miljoen neemt met 28% toe.
Bereken NIEUW.
c Een hoeveelheid van 6,32 miljard neemt met 83% af.
Bereken NIEUW.

3 In 2010 waren er op Texel nog 120 broedparen van de spreeuw.


Door gebruik van het landbouwgif imidacloprid neemt dit aantal
jaarlijks met 3,5% af.
a Hoeveel broedparen waren er in 2012? En hoeveel in 2014?
b Hoeveel broedparen van de spreeuw zullen er in 2020 op
Texel zijn als deze afname zo doorgaat?

Op 1 maart 2013 was op een bosperceel 12 000 m 3 hout aanwezig.


De hoeveelheid hout neemt door natuurlijke aanwas met 10% per
jaar toe. Eind februari van elk jaar wordt 800 m 3 gekapt.
a Reken na dat op 1 maart 2014 nog 12 400 m 3 hout aanwezig was.
b Hoeveel hout was op 1 maart 2015 aanwezig?

5 Een patiënt krijgt een injectie van 80 mg van een medicijn. In de


loop van de dag breekt het lichaam 60% van het medicijn af.
Elke dag krijgt de patiënt een vervolginjectie van 30 mg.
Hoeveel mg medicijn is na twee dagen direct na de
vervolginjectie aanwezig?
8 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv
8.1 Recursieve en directe formules

@D Thomas heeft op 1 januari 2015 bij de bank 10000 euro geleend.


Hij betaalt 5% rente per jaar.
Met ingang van 1 januari 2016 betaalt hij telkens op 1 januari
700 euro van zijn schuld terug.
Op 1 januari 2016 heeft hij zo een restschuld van 9800 euro.
a Licht dit toe met een berekening.
b Laat met een berekening zien dat op 1 januari 2017 zijn
restschuld 9 5 90 euro bedraagt.
c Vul de tabel verder in. Rond af op centen.
datum 1-1-2015 1-1-2016 1-1-2017 1-1-2018 1-1-2019
restschuld 10000 9800 9590

Theorie A Getallenrijen
Renske heeft een nieuwe baan. Haar maandsalaris bedraagt 2000
euro. Met haar werkgever is zij overeengekomen dat zij jaarlijks een
loonsverhoging van 160 euro per maand krijgt.
Zo ontstaat de rij 2000, 2160, 2320, 2480, 2640, 2800, ...
Dit is een voorbeeld van een getallenrij . De getallen in de rij heten
de termen.
Het is gebruikelijk de eerste term van een getallenrij te noteren met
u 0 , de tweede met u 1, de derde met u 2 , enzovoort.

2-000 •••

•••

figuur 8.1 Let op: de eerste term is u 0 , de vijfde term is u 4 , de negende term is u 8•

Bij de rij 2000, 2160, 2320, 2480, 2640, 2800, ... is


u 0 is de eerste term.
u 0 = 2000
u 9 is de tiende term.
u 1 = 2000 + 160 = u 0 + 160
De zesde term is u 5 •
u 2 = 2160 + 160 = u 1 + 160
De negende term is u 8 .
u 3 = 2320 + 160 = u 2 + 160
Algemeen is un = un_ 1 + 160.
}~ }~


De voorafgaande term
nieuwe un _ 1 is de voorafgaande van
term term van un •
• u 6 1s u5

• van uw IS u 9

In de formule un = un_ 1 + 160 is n een positief geheel getal. • van Un IS Un- 1·
Neemjen = 10, dan krijg je u w = u 9 + 160.

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 9


De formule un = U 11 _ 1 + 160 is een voorbeeld van een
De beginterm wordt ook
recursieve formule. Met alleen de recursieve formule kun
wel de startwaarde
je de termen van de rij niet berekenen. Je moet daarvoor
genoemd.
ook de beginterm weten.
Bij de rij 2000, 2160, 2320, 2480, 2640, 2800, ... is de
beginterm 2000. Zo krijg je un = un- l + 160 met Uo = 2000. Recursief komt van het
We spreken af dat je bij een recursieve formule altijd de Latijnse woord recurrere
beginterm vermeldt. dat terugkeren betekent.
De voorafgaande term
Een recursieve formule van een rij geeft aan hoe je elke keert terug in de nieuwe
term uit de voorafgaande term berekent. De rij ligt vast term.
als de beginterm bekend is.
HORHAL fLOAT AUTO REAL RADIAH HP (]

De rij U 11 = U 11 _ 1 + 160 met u0 = 2000 kun je doorrekenen 2000


••••••• 0 •••••• 0 •• 0 0 0 •••• 0 ••••••••••• 0 0 ••••••••
2000 0 ••••••

op het basisscherm van de GR met . Ans+160


2160
• Tik in 2000 ENTER (of ~ ) ••••

Ans+160
0 •••• 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 •••• 0 0 0 0 •••• 0 •• 0 ••• 0 0 •••••••••••••

• Tik in + 160 ENTER ENTER ENTER ' ... 0 0 0 0 0 ••••• 0 •••••••• 0 •••••••••••••••••• 0 0 0
2320
•••• 0 0 • •••••

' ' Rns+160


Zie het GR-scherm hiernaast. •• 0 0 0 •• 0 0 •••• 0 0 0 0 •••• •• 0 0 •••••• •••••••••••••
2480
0 0 0 ••••••

Voorbeeld
Gegeven is de recursieve formule un = 1,25un_ 1 - 10 met
u0 = 100.
a Bereken de vijfde en de zesde term van de rij. Rond af
op twee decimalen.
b Vanaf de hoeveelste term is un > 500?

Uitwerking
a Voer in 100 en 1,25Ans - 10. HORHAL fLOAT AUTO REAL RADIAH HP (]
Je krij gt u 4 ~ 186,48 en u 5 ~ 223,11. 100
)~ • 0 0 • 0 0 0 0 0 0 0 •••••• 0 0 0 0 0 0 0 ••••••• 0 • 0 0 • 0 •••••••••
100
0 0 0 • 0 ••

Ans•1.25-10
•••• 0 ••• 0 • 0 •••••••• 0 •••••••••••• 0 0 •••••• •••••••• 0
115 ••••

Ans•1.25-10
De vijfde term is u 4. •• • • 0 0 ••• 0 0 0 0 0 • 0 • 0 0 0 0 •• 0 0 0 • 0 •••••••••• 0
133.75
••••••••••••••

Ans•1.25-10
u9 < 500 en uw > 500 157.1875
.....................................................
b u9 ~ 487,03 en uw~ 598,79. •.:::-
Noem beide termen.
Vanaf de 11 e term is u 11 > 500.

e Gegeven is de recursieve formule u/1 = 0,9un- 1 + 50 met Uo = 200.


a Bereken de zevende en de achtste term van de rij. Rond af op
twee decimalen.
b Vanaf de hoeveelste term is u11 > 400?

e Gegeven is de recursieve formule un = 10 + 20-) un- 1 met Uo = 50.


a Bereken de vierde en de vijfde term van de rij. Rond af op
twee decimalen.
b Vanaf de hoeveelste term is u11 > 419,5?
c Is er een term waarvoor U11 > 420? Licht toe.

10 Hoofdstuk 8 © Noordhaft Uitgevers bv


u 1
Gegeven is de recursieve formule un = un_ 1 + n-
1 + un -1
met u0 = 25.
a Bereken in twee decimalen nauwkeurig de zevende en
de achtste term van de rij .
b Vanaf de hoeveelste term is un> 35?

0 Stel van de volgende rijen de recursieve formule op.


Wordt van een rij de
a 100, 110, 120, 130, 140, .. .
b 200, 180, 160, 140, 120, .. . recursieve formule
c 1000, 1200, 1440, 1728, 2073,6, ... gevraagd, vermeld dan
d 2000, 1200, 720, 432, 259,2, ... ook de beginterm.

{!D a Hoeveel positieve termen heeft de rij


800, 727' 654, 581' 508, ... ?
b Gegeven is de rij 1024, 768, 576, 432, 324, ...
Hoeveel termen van de rij zijn groter dan 10?

@D Gegeven is de getallenrij 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, 21 , 34, ...


a Wat is de volgende term van de rij?
b Waarom lukt het niet deze rij door te rekenen op het
basisscherm van de GR?

Geschiedenis Leonardo van Pisa


De Italiaanse wiskundige en koopman Leonardo van Pisa, bijgenaamd
Fibonacci, leefde van 1175 tot 1250. Tijdens zijn vele reizen door de landen
rond de Middellandse Zee werd Leonardo steeds meer gegrepen door de
wetenschap.
In 1202 publiceerde hij het boek 'Liber Abaci', dat bijna alle wiskundige kennis
van die tijd bevatte. In plaats van Romeinse cijfers gebruikte hij in dit boek
als eerste westerse
wiskundige het Leonardo van Pisa
1 - paar Jongen Hindoe-Arabische getallenstelsel
met het cijfer 0. Eén van de problemen
- paar konijnen die hij in 'Liber Abaci' beschrijft , is het
2
zogenaamde konijnen-probleem.
Een paar konijnen van één maand
3
oud is nog te jong om zich te kunnen
voortplanten. Maar vanaf de tweede
4
maand krijgt het paar elke maand twee
jongen, die zich op hun beurt na twee
5 maanden eveneens voortplanten met
twee jongen per maand per paar.
6 Enzovoort. Bij dit probleem hoort de rij
1, 1, 2, 3, 5, 8, . . . van opgave 7.

© Noordhoff Uitgevers bv Rij en en veranderingen 11


Theorie B Het rijen-invoerscherm van de GR
De getallenrij in opgave 7 heet de rij van Fibonacci. Elke term is de
som van de twee voorafgaande termen.
Zo is u 3 = u 2 + u 1
u 4 = u3 + u 2
U s = u4 + u3
. u n --
Algemeen lS un- 1
+ un- 2·

Deze recursieve formule geeft aan hoe elke term uit de twee
voorafgaande termen volgt. Om de rij vast te leggen, moet je twee
startwaarden weten.
De recursieve formule van de rij van Fibonacci is
Un = Un _ 1 + Un _ 2 met Uo = 1 en U l = 1.
Het is niet mogelijk deze formule op het basisscherm van de GR
door te rekenen. Maar het lukt wel door de rij in te voeren op het
rijen-invoerscherm van de GR.
De TI gebruikt in plaats van de notatie met u n en u n - I de
notatie met u(n) en u(n - 1). an + 1 is de opvolgende
Bij de Casio wordt de notatie met an+ 1 en an gebruikt. term van an-
Met deze notaties wordt de rij van Fibonacci
• bij de TI u(n) = u(n - 1) + u(n - 2) met u(O) = 1 en
u(1) = 1
• bij de Casio an+ 2 = an+ 1 + an met a 0 = 1 en a 1 = 1.
Bovenstaande notaties worden algemeen gebruikt en komen dus niet
alleen voor bij het werken met de GR. De rij van Fibonacci kan dus
ook worden genoteerd als a(n) = a(n- 1) + a(n- 2) met a(O) = 1 en
a(l) = 1.
In de opgaven kun je al deze notaties tegenkomen.
Hoe je een rij invoert op de GR leer je in de module
[ ..,. G RJ
Het rijen-invoerscherm. Neem eerst deze module door.
Op de GR-schermen hieronder zie je hoe je de rij van Fibonacci
invoert op de TI en op de Casio en welke tabel je dan krijgt.
HORHAL FLOAT AUTO REAL DEGREE HP (]

Plotl Plot2 Plot3


1
nMin=0 1 1
• ~u(nJau ( n-ll+u ( n-2) 2 2
u(nMin)a{l,l} 3 3
'i 5
• ··.v(n)= 5 8
v(nMin)= 6 13
1 21
l~w(n)= 8 3'i
w(nMin)= 9 55

n=0

n+
1
1 1
2 2
3 3
0
SEL+S DELE TE TYPE n.an... ao 11 a1 IFORflliUIDELETE IGPl!-CîlliiGPH-Ptfl

12 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


Voorbeeld
Gegeven is de recursieve formule un = 1,5un- l + 2n met u0 = 10.
a Bereken in twee decünalen nauwkeurig de tiende term van de rij.
b Vanaf de hoeveelste term is un > 10 000?

Uitwerking
TI Casio
a Voer in u(n) = 1,5u(n- 1) + 2n a Voer in an+1 = 1,5an + 2(n + 1)
met nMin = 0 en u(nMin) = 10. met Start: 0 en a 0 : 10.
De tiende term. is u9 ~ 797,75. De tiende term is u 9 ~ 797,7 5.
b u 15 ~ 9562 en u 16 ~ 14 374. b u 15 ~ 9562 en u 16 ~ 14 374.
Vanaf de 17e term is un > 10000. Vanaf de 17e term is un > 10000.
HORHAL FLOAT AUTO REAL RADIAH HP [)

Plot1 Plot2 Plot3


nMin=0
l \u(n)S1.5u(n-1)+2n
u(nMin)S{10}
l "·.v(n)=
v(nMin)=
I ··.w(n) = SEL+S DELETE TYPE n.an· ..
w(nMin)=

an + 1 = . an +
n+1 an+l
9 797.75
10 1216.6
8 5 .8 11 1846 .9
9 797.75
19 121&.& 12 2794 . 4
11 18'1&. 9 797.7539063
12 279'1. 't IFORMULAI IWEB-6PHII GPH-CON11 GPH-PLTI
13 '1217.&
1'1 &35'1. 't
15 95&1 .7
1& 1'137'1
17 21596

u(n)S1.5u(n-1)+2n

0 Gegeven is de recursieve formule un = 0,5un_ 1 + n2 met u0 = 100.


a Welke term is de kleinste term van de rij?
b Bereken in twee decimalen nauwkeurig de achtste tenn van
de rij.
c Vanaf de hoeveelste term is un > 500?

8 Gegeven is de recursieve formule u(n) = 2u(n - 1) + u(n- 2)


met u(O) = 2 en u(1) = 3.
a Bereken de eerste zes termen van de rij.
b Vanaf de hoeveelste term is u(n) meer dan 1 miljoen?

G a Gegeven is de rij = u n - 1 + Sn met Uo = 100.


un
Schrijf de rij in de notatie u(n + 1) = ...
b Gegeven is de rij a(n + 1) = 4a(n)- 3 met a(O) = 12.
Schrijf de rij in de notatie an = ...
c Gegeven is de rij b(n + 2) = 3b(n + 1)- 2b(n) 1net b(O) = 4
en b(l) = 5.
Schrijf de rij in de notatie bn = ...
© Noordhoff Uitgevers bv Rij en en veranderingen 13
~ Gegeven is de rij k(n) = k(n- 1) + n2 met k(O) = 10.
a Bereken de 1oeterm.
b Hoeveel termen liggen tussen 500 en 1000?
c Voor welken geldt k(n + 1)- k(n) = 400?

@1f) Frans zet op 1 januari 2015 een bedrag van 1000 euro op de bank
tegen een vaste rente van 2% per jaar. Met ingang van 1 januari
2016 neemt hij jaarlijks op 1 januari 100 euro op.
Bij deze situatie hoort een van de volgende recursieve formules.
Un = Un- 1- 100 met u0 = 1000
Un = 1,02un-1 met Uo = 1000
un = 1,02un_ 1 - 100 met u0 = 1000
a Zoek de juiste formule.
b Onderzoek met de GR op 1 januari van welkjaar het saldo
voor het eerst ontoereikend is om 100 euro op te nemen.

Theorie C Recursieve formules opstellen


Bij een rente van 3,5% per jaar groeit een bedrag B volgens de
recursieve formule Bn = 1,035Bn_ 1•
Neem je bovendienjaarlijks een bedrag van 150 euro op, dan krijg
je de formule Bn = 1,035Bn - I- 150.
Is de beginterm bekend, dan is deze rij door te rekenen. Je kunt dit
doen op het basisscherm van de GR, maar het is handiger om dit te
doen op het rijen-invoerscherm. Je kunt dan immers in de tabel
aflezen welk bedrag bij een bepaalde n hoort en omgekeerd.

Voorbeeld
Op 1 maart zit in een opslagtank 20 000 liter water. Elke dag wordt 30%
van de in de tank aanwezige hoeveelheid voor zuivering overgeheveld
naar een andere tank. Direct daarna wordt de eerste tank bij gevuld met
5000 liter water. De eerste keer gebeurt dat op 2 maart.
a Stel bij deze situatie de recursieve formule op van de hoeveelheid
water W( n) in liter in de tank.
b Hoeveelliter water zit er op 6 maart na het bijvullen in de tank?
c De hoeveelheid water in de tank komt niet beneden een grenswaarde.
Onderzoek welke waarde dat is. Geef het antwoord in gehele liter
nauwkeurig.
Uitwerking
a Er wordt 30% overgeheveld, dus er blijft 70% over.
W(n) = 0,7W(n - 1) + 5000 met W(O) = 20000
b Voer in u(n) = 0,7u(n - 1) + 5000 met u(O) = 20000 (TI)
of an+1 = 0,7an + 5000 met a0 = 20000 (Casio)
Bij 6 maart hoort W(5).
Uit de tabel volgt W(5):::::: 17 227.
Op 6 maart zit er 17 227 liter water in de tank.
c Vanafn = 24 is W(n) : : : 16667, dus de grenswaarde is 16667liter.

14 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


f! In een natuurgebied op de Veluwe leeft op 1 juli 20 15 een
populatie van 27 5 Schotse hooglanders. De populatie groeit
jaarlijks met 8%. Natuurbeheer maakt zich zorgen over de
omvang van de populatie.
Besloten wordt ingaande 1 juli 2016 jaarlijks 30 exemplaren
naar een ander gebied te verplaatsen.
a Stel de recursieve formule op van het aantal Schotse
hooglanders Hn.
b In welkjaar zijn er op 1 juli voor het eerst minder dan 150
Schotse hooglanders in het natuurgebied?
c Hoeveel Schotse hooglanders moeten vanaf 1 juli 20 16
jaarlijks verplaatst worden om de populatie op peil te houden?

Op 1 januari 2015 heeft Eva €25 000 op een spaarrekening


gezet. Ze krijgt elk jaar 1,5% rente. Ze neemt elk jaar op
1 januari € 200 op van deze rekening. Ze begint hiermee op
1 januari 2016.
a Stel de recursieve formule op van het bedrag Bn op de
spaarrekening van Eva.
b Welk bedrag staat op 1 januari 2026, direct na het opnemen
van de € 200, op haar rekening?
c Op 1 januari van welk jaar heeft Eva voor het eerst meer dan
€ 3 0 000 op haar spaarrekening staan?
d Welk bedrag kan Eva vanaf 1 januari 2016 jaarlijks opnemen
opdat het saldo direct na het opnemen elkjaar hetzelfde is?

0 Gegeven is de recursieve formule U 11 = U 11 _ 1 + 6 met u0 = 2.


a Schrijf de eerste vijf termen van de rij op.
De rij U 11 is ook te noteren met een formule van de vorm
un = 2 + a· n.
b Welk getal is a?
c Bereken u 1000 .

Theorie D De directe formule van een getallenrij


Bij de recursieve formule U 11 = U 11 _ 1 + 12 met u 0 = 17 hoort
de rij 17, 29, 41 , 53, 65, . ..
Om u40 te berekenen moet je u39 weten en dus ook u38 en u 0 = 17
) + 12
u 37 en . . . u 1 = 17 + 12
) + 12
u 2 = 17 + 2 · 12
) + 12
Er bestaat ook een formule waarmee je u40 direct kunt u 3 = 17 + 3 · 12


berekenen. Zo'n formule heet een directe formule. •

Bij de rij un = un - 1 + 12 met Uo = 17 hoort de directe formule Un = 17 + n · 12


un = 17 + 12n. Je krijgt u40 = 17 + 12 · 40 = 497.

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 15


Tot nu toe heb je gewerkt met de beginterm u 0 . Soms wordt de
beginterm u 1 genoetnd.
Is van de rij 17, 29, 41, 53, 65, ... de beginterm u 1, dan is de directe
formule un = 5 + 12n. Immers dan geldt UI= 5 + 12. 1 = 17.
)I'

17 - 12 = 5
Merk op dat de achtste term in dit geval gewoon u 8 is.

Weet je van een rij de directe formule, dan kun je elke term van de
rij direct berekenen. Bij de rij un = 3n 2 - 6n met beginterm u0 is de
eerste term gelijk aan u 0 = 3 · 0 2 - 6 · 0 = 0 en de vijfde term gelijk
aan u4 = 3 · 4 2 - 6 · 4 = 24.
i
En zo is van de rij un = n 2 + 2n met beginterm u 1 de eerste term
gelijk aan u 1 =i ·12 + 2·1= 2i en de zesde term gelijk aan
u6 = i ·62 + 2 · 6 = 30.

Voorbeeld
Bij de rij 4, 7, 14, 25, 40, .. . hoort de formule un = 2n 2 - 3n + 5.
a Bereken de tiende term.
b De hoeveelste term van de rij is 41 0?

Aanpak
Zoek uit of de beginterm u 0 of u 1 is doorn = 0 en n = 1 in de
formule in te vullen.

Uitwerking
a n = 0 geeft u 0 = 2 · 02 - 3 · 0 + 5 = 5
n = 1 geeft u 1 = 2 · 12 - 3 · 1 + 5 = 4
Dus de beginterm is u 1• Op de Casio voer je in
De tiende term is u 10 = 2 ·10 2 - 3 ·10 + 5 = 175. het rijen-invoerscherm
b Voer in u(n) = 2n 2 - 3n + 5 met nMin = 1 (TI) of een directe formule in
door bij TYPE te kiezen
an = 2n 2 - 3n + 5 met Start: 1 (Casio).
Fl:an = An + B.
De tabel geeft u 15 = 410, dus de 15e term is 410.

~ a Bereken de achtste term van de rij un = n2 + 2n met


beginterm u 1.
b De hoeveelste term van de rij vn = (n + 3)(n - 2) met
beginterm v 0 is gelijk aan 500?
c Bij de rij -1 , 3, 19, 53, 111 , ... hoort de formule
wn = n 3 - 3n + 1.
De hoeveelste term van de rij is 2703?

16 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


Geschiedenis Getallen in de oudheid
De oude Grieken kenden aan getallen bijzon dere eigenschappen toe. Zo waren oneven getallen
mannelijk en even getallen vrouwelijk. Heel bijzondere getallen waren de volmaakte getallen.
Een getal is volmaakt als de som van de e chte delers (dat zijn de delers behalve het getal zelf)
gelijk is aan het getal. Een voorbeeld van een volmaakt getal is 28. De echte delers zijn 1, 2, 4, 7
en 14 en 1 + 2 + 4 + 7 + 14 = 28.
En dan waren er nog de bevriende getallen. De getallen a en b zijn bevriend als de som van de
echte delers van a gelijk is aan b, terwijl de som van de echte delers van b juist gelijk is aan a.
Bijvoorbeeld 220 en 284 zijn bevriende getallen. In de ogen van de Grieken vullen vrienden elkaar
aan tot een vorm van volmaaktheid. Verder deelden de Grieken de getallen in allerlei klassen in.
Zo waren er driehoeksgetallen, vierkantsgetallen, rechthoeksgetallen en vijfhoeksgetallen.

Qj In figuur 8.2 staan de eerste vijf driehoeksgetallen.


• • •
• • • • • •
• • • • • • • • •
• • • • • • • • • • • • •
01 = 1 02 = 3 0 3-
- 6 0 4 -- 10 0 5-
- 15
figuur 8.2

a Schrijf de volgende drie driehoeksgetallen op.


b Bij het ne driehoeksgetal Dn hoort een recursieve formule.
Geef deze formule.
Het ne driehoeksgetal Dn is te berekenen met de directe formule
D n = 2l n 2 + l2 n ·
c Bereken het twaalfde driehoeksgetal.
d Het hoeveelste driehoeksgetal is 325?
i
Uit de formule D n = n + ~ n volgt
2
Bij
Dn-l = ~ (n - 1)2 + ~ (n - 1). D n- 1 = ~ (n - 1) + ~ (n - 1)
2

is Dn_ 1 uitgedrukt in n.
e Licht toe dat hieruit volgt Dn_ 1 2
- =in in.
f Toon aan dat Dn - Dn- l = n.
g Licht toe dat je bij vraag f de recursieve formule
van D n hebt gevonden.

In opgave 17 is de directe formule van D n gegeven.


Je kunt de formule zelf opstellen. • • • •
Gebruik het idee van figuur 8.3.
• • • •
• • • •
0 3= 6

figuur 8.3

© Noordhoff Uitgevers bv Rij en en veranderingen 17


~ In figuur 8. 4 staan de eerste drie
rechthoeksgetallen uitgebeeld.
a Teken de figuur die bij het vierde
rechthoeksgetal hoort en geefhet vijfde
rechthoeksgetaL
b Bij het ne rechthoeksgetal Rn hoort een
recursieve formule.
Geef deze formule.
Het ne rechthoeksgetal Rn is te berekenen met R 3 = 12
de directe formule Rn = n2 + n. figuur 8.4 Het derde rechthoeksgetal is R3 = 12.
c Toon aan dat deze formule juist is.
d Het hoeveelste rechthoeksgetal is 156?
e Druk Rn _ 1 uit in n en werk de haakjes weg.
f Druk R 17 - Rn _ 1 uit in n en licht toe dat je
hiermee de recursieve formule van vraag b
hebt gevonden.

In figuur 8. 5 staan de eerste vier


vijfhoeksgetallen uitgebeeld.
Het ne vijfhoeksgetal Vn bereken je met de
directe formule vn= 1~ n 2 - ~ n.
Bij de vijfhoeksgetallen hoort ook een
recursieve formule.
V4 = 22
Stel deze formule op.
figuur 8.5 Het vierde vijfhoeksgetal is V4 = 22.

<!m Bij het wereldrecord champagneglazen stapelen


werd een piramidevormige toren gebouwd. Elke
laag van de toren had de vorm van een driehoek.
Het aantal glazen in de ne laagisDn = ~ n 2 + ~ n. •

a Bereken het aantal glazen in de 20e laag.

Het totale aantal glazen in een toren met n lagen


'
is te berekenen met de formule
Pn=kn(n + l)(n+2).
P n is het ne piramidegetaL
b Uit hoeveel glazen bestaat een toren van 40
lagen? •

c Bij het wereldrecord in 2008 werd een toren figuur 8.6 Op vrijdag 25 januari 2008 is het
wereldrecord 'champagne piramide bouwen'
bestaande uit 43 680 glazen gebouwd.
verbroken in Shopping center Wijnegem. De
Uit hoeveellagen bestond de toren en uit piramide bestond uit 43 680 champagneglazen,
hoeveel glazen bestond de onderste laag? was ruim 7 meter hoog en had een gewicht van
8750 kg.
d Bij een volgende recordpoging wordt de
toren één laag hoger.
Hoeveel extra glazen zijn er nodig?

18 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


Terugblik

Recursieve formules
Bij de getallenrij 5, 9, 13, 17, 21, 25, ... ontstaat elke term door HORHAL FLOAT AUTO REAL RADIAH HP (]

bij de voorafgaande term 4 op te tellen. Bij de rij hoort daarom 15000


de recursieve formule un = un_ 1 + 4 met u0 = 5. • • 0 ••• 0 0 • 0 0 ••••• 0 0 0 • 0 •••••••• 0 0 0 •• 0 •••••••
15000
0 0 • 0 0 0 •••••

Ans•1.03-500
Sommige recursieve formules kun je op het basisscherm van •••• • 0 0 •••••••••• •••••••••••••• •• 0 0 0 0 0 ••••
14950
0 • 0 • •••••••

Ans•1.03-500
de GR doorrekenen met ~ . Zo krijg je bij de rij • • 0 •• 0 •••••••• 0 0 0 0 0 0 0 ••••••• • • • 0 0 ••••••••• ••
14898.5 0 0 • 0 • ••••

un = 1,03un_ 1 - 500 met u0 = 15 000 het GR-scherm hiernaast. Ans•1.03-500


14845.455
Je leest af: de vierde term is ongeveer 14 845,455.
Let erop dat de vierde term u3 is. En zo is u 15 de zestiende term. L------------------l

Het rijen-invoerscherm van de GR


De rij un = 1,03un_ 1 - 500n met u0 = 15 000 is niet door te rekenen op
het basisscherm. Je rekent deze rij door op het rij en-invoerscherm.
Ook een recursieve formule als un = 2un _ 1 - 3un_ 2 met u 0 = 5 en
u 1 = 10 en een directe formule als un = 2n 2 - 3n + 4 reken je door
op het rijen-invoerscherm. Met een directe formule is een term te
berekenen zonder de voorafgaande termen te kennen.

Recursieve formules opstellen


De populatie bavianen in een dierentuin telt 150 exemplaren op
1 januari 2015. Jaarlijks groeit de populatie met 12o/o. Om
overbevolking tegen te gaan worden met ingang van 1 januari 2016
jaarlijks 20 bavianen aan andere dierentuinen verkocht.
Noem je het aantal bavianen Bn, dan hoort bij deze situatie de
recursieve formule Bn = 1,12B11 _ 1 - 20 met B 0 = 150.

Verschillende notaties bij rijen


De rij un = 1,03un_ 1 - 500n met u0 = 15 000 is ook te noteren als
• u(n) = 1,03u(n - 1) - 500n met u(O) = 15000
• un+1 = 1,03un- 500(n + 1) met u0 = 15000
• u(n + 1) = 1,03u(n) - 500(n + 1) met u(O) = 15000.

Beginterm u0 of u1
Bij een rij die met een recursieve formule is gegeven is de beginterm
altijd gegeven.
Bij de rij U 11 = 2u11 _ 1 - 3n met u 0 = 5 hoort de rij 5, 7, 8, 7, 2, ...
Bij de rij un = 2un _ 1 - 3n met u 1 = 10 hoort de rij 10, 14, 19, 26, ...

Is gegeven dat bij de rij 6, 14, 24, 36, 50, ... de formule u 11 = n 2 + Sn
hoort, dan kun je nagaan dat de eerste term u 1 is. Immers
u 0= 02 + 5 · 0 = 0 en u 1= 12 + 5 · 1 = 6.
Om te berekenen de hoeveelste term van deze rij gelijk is aan 300,
voer je de rij in op de GR en maak je een tabel. Je krijgt u 15 = 300,
dus de 15e term is gelijk aan 300.

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 19


8.2 Rekenkundige en meetkundige rijen

@m Hieronder staan zes rijen.


Welke hoort er niet bij?
A5 , 8, 11 , 14, 17, 20, ... D 80, 75, 70, 65, 60, 55, .. .
B 100, 120, 140, 160, 180, 200, . . . E 19, 18, 17, 16, 15, 14, .. .
c 2, 5, 10, 17, 26, 37, ... F 3, 10, 17, 24, 31 , 3 8, .. .

Theorie A Rekenkundige rijen


De rij 75, 80, 85, 90, 95, 100, ... is een voorbeeld van een
rekenkundige rij. Bij een rekenkundige rij is het verschil van twee
opeenvolgende termen constant. Het constante verschil noteren we
met v. Dus hier is v = 5.
Rekenkundige rij mag je afkorten tot rr.
De recursieve formule van de rij 75, 80, 85, 90, 95, 100, . . . is
Un = Un _ 1 + 5 met u 0 = 7 5.

De directe formule van een rekenkundige rij krijg je als volgt.


De opeenvolgende termen zijn
• Uo
• u 1 = u0 + v Ik ben bang dat
• u 1 + V= Uo + V + V= u 0 + 2v
u2 = ik u niet begrijp!
• u3 = u2 + v = u0 + 2v + v = u0 + 3 v. Zeg maar
Algemeen is un = u0 + nv, ofwel un = u0 + vn. jij hoor. ~

De directe formule van de rij 75, 80, 85, 90, 95,


100, ... is un = 75 + 5n.
En van de rij 100, 80, 60, 40, 20, ... is de directe
formule un = 100 - 20n.
Goed dan. Maar
jijo, jij1, jij2 begrijp
ik ook niet.

Een rekenkundige rij is een rij waarvan het verschil


van twee opeenvolgende termen steeds hetzelfde getal is.
Van een rekenkundige rij met verschil v en beginterm u0 is
• de directe formule u" = u 0 + vn Bij de formule
• de recursieve formule U 11 = un _ 1 + v met beginterm u 0 • Un = u 1 + v(n - 1)
Is de beginterm u 1 dan is geeft n = 1
• de directe formule un = u1 + v(n- 1) u1 = u 1 + v · 0 = u1
• de recursieve formule U 11 = U11 _ 1 + v met beginterm u1 . en dat klopt.

20 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


Voorbeeld
a Gegeven is de recursieve formule un = un_ 1 + 6 met u0 = 10.
Stel de directe formule van un op.
b Gegeven is de rij 11 , 15, 19, 23, 27, . ..
De hoeveelste term van de rij is 64 7?

Aanpak
b Kies als 1e term u 1, dan is de ne term u 11 •

Uitwerking
a rr met u 0 = 10 en v = 6, dus U 11 = 10 + 6n
b rr met u 1 = 11 en v = 4, dus un = 11 + 4(n - 1) = 11 + 4n - 4 = 4n + 7
Los op 4n + 7 = 64 7
4n = 640
n = 160
Dus de 160e term is 647.

([fD Zie vraag b van het voorbeeld.


Geef de uitwerking als je als eerste term u 0 kiest.

~ Gegeven is de rij un = un- 1 + 5 met Uo = 218.


a Stel de directe formule van un op.
b Bereken de 25e term van de rij.
c De hoeveelste term van de rij is 498?

~ Gegeven is de rij un: 13, 18, 23, 28, 33, ...


a Waarom is dit een rekenkundige rij?
b Stel de recursieve en de directe formule op van de rij.
c Bereken de 3 ge term van de rij.
d Hoeveel termen zijn kleiner dan 650?

~ Gegeven is de rij u 11 : 1023, 1016, 1009, 1002, 995, ...


a De hoeveelste term van de rij is 246?
b Hoeveel positieve termen heeft de rij?

A Tijdens een bloemententoonstelling staan de


tulpen gerangschikt zoals in figuur 8. 7. Eerst
vijf tulpen, dan zeven, dan negen, enzovoort.
Het aantal tulpen in rij n is T( n).
a Stel de directe formule van T(n) op.
b Bereken het aantal tulpen in de 18e rij.
c Vanaf welke rij staan er meer dan 60 tulpen
naast elkaar?
figuur 8.7

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 21


0 Welke van de volgende rijen hoort er niet bij?
A 3, 6, 12, 24, 48, 96, ...
B 160, 80, 40, 20, 10, 5, .. .
c 5, 7, 10, 14, 19, 25, 32, .. .
D 1024, 256, 64, 16, 4, ...

Theorie B Meetkundige rijen


Van de rij 64, 96, 144, 216, 324, ... is het quotiënt van twee
opeenvolgende termen steeds 1,5.
96 144 216
= 1,5, = 1,5, = 1,5, enzovoort.
64 96 144
Elke term van de rij 64, 96, 144, 216, 324, ... ontstaat door
de voorafgaande term met 1,5 te vermenigvuldigen. De letter r voor factor
Je hebt te maken met een meetkundige rij, afgekort mr. komt van het woord reden
Het getal I ,5 heet de factor van de rij. (verhouding).
De factor van de rij geven we aan met r. Je komt het woord nog
tegen in evenredig
De recursieve formule van de rij 64, 96, 144, 216, 324, ... is (gelijke verhouding
Un = 1,5 · U n - l met u 0 = 64. hebbend).

De directe formule van een meetkundige rij krijg je als volgt.


• u0 = u0
• u 1 = u0 • r = u0 • r 1
• u2 =u 1 ·r=u0 ·r·r=u0 ·r2
• u3 = u 2 • r = u0 • r2 • r = u0 • r 3
Algemeen is dus un = Uo . rn.

Een meetkundige rij is een rij waarbij het quotiënt van twee
opeenvolgende termen steeds hetzelfde getal is.
Van een meetkundige rij met factor r en beginterm u0 is
• de directe formule U 11 = u0 · r 11
• de recursieve formule u" = r · un _1 met beginterm u0 .
Is de beginterm u1 dan is
• de directe formule un = u1 · yn - J
• de recursieve formule u" = r · U 11 _ 1 met beginterm u1 .

22 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


Voorbeeld
Gegeven is de recursieve formule a(n) = 1,75 · a(n - 1) met a(1) = 10.
a Stel de directe formule op.
b Bereken de twaalfde term van de rij. Rond af op gehelen.
c Vanaf de hoeveelste term is a(n) > 75 000?

Uitwerking
a mr met a(1) = 10 en r = 1,75, dus a(n) = 10 · 1,75n- 1
b De 12e term is a(12) = 10 · 1,75 11 ~ 4714.
c Voer in u(n) = 1,75 · u(n- 1) met u(1) = 10 (TI) of
an + 1 = 1,75 · an met a 1 = 10 (Casio).
De tabel geeft a(15) ~ 44215 en a(16) ~ 77 376.
Dus vanaf de 16e term is a(n) > 75 000.

~ Gegeven is de rij un: 1250, 1500, 1800, 2160, 2592, ...


met beginterm u 0 .
a Waarom is dit een meetkundige rij?
b Stel de directe formule op van de rij un.
c Bereken u 10 in gehelen nauwkeurig.
d Bereken de 13e term. Rond af op gehelen.
e Vanaf welke n is un groter dan 15 000?

~ Stel de directe formule op van de volgende rij en.


a Un = 0,5 · Un _ 1 met Uo = 200
un- 1
b un = 2 met u 1 = 36
c un = 3,5 + un- 1 met u l = 50
un-1
d Un = met u 0 = 14
0,4

<!:m Sasha opent op 1 januari 2015 een spaarrekening en stort er 2200


euro op. De bank geeft een vast rentepercentage van 2% per jaar.
a Stel de recursieve en de directe formule op van het bedrag op
deze spaarrekening.
b In welkjaar is het bedrag verdubbeld?
Sasha vindt dat het te lang duurt totdat haar tegoed is
verdubbeld. Ze stort daarom met ingang van 1 januari 2016
jaarlijks een bedrag van 250 euro op haar spaarrekening.
c Stel bij deze situatie een recursieve formule op en bereken
in welk jaar het tegoed van 2200 euro verdubbeld is.

@1D Van de rij un is gegeven u 2 = 12 en u 5 = 324.


a Neem aan dat un een rekenkundige rij is.
Toon aan dat bij deze rij het verschil 104 hoort.
b Neem aan dat un een meetkundige rij is.
Toon aan dat bij deze rij de factor 3 hoort.
© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 23
Theorie C Formules opstellen bij gegeven termen
In opgave 32 heb je gezien dat bij een rekenkundige rij met de
termen u2 = 12 en u 5 = 324 het verschil104 hoort. Neem je als
beginterm u 0 , dan is de directe formule van de vorm
un = Uo + 104n. Door te gebruiken dat u2 = 12 is Uo te berekenen.
Je krijgt u 0 + 104 · 2 = 12 en dat geeft u 0 = - 196.
Dus de directe formule is un = -196 + 104n.

Bij de rij met u 2 = I2 en u 5 = 324 kan ook een meetkundige rij


horen met factor 3. Neem je als beginterm u 0 , dan is de directe
formule van de vorm un = u0 • 3n. Invullen van u 2 = 12 geeft
Uo. 32 = 12, dus Uo = I j . Dus de directe formule is un = I j . 3n.

Het is ook mogelijk dat de termen u 2 = 12 en u 5 = 324 bij een


heel andere rij horen, bijvoorbeeld bij de kwadratische rij
0
un = 2n 2 + 90n -176. 1
2
- s"t
12
3 112
"t 216
5 32"1
6 "136
'? 552
8 6'?2
9 '?96

Voorbeeld
Van een getallenrij un is gegeven u 2 = 1800, u5 = I4 400
en u 9 = 72900.
Onderzoek of deze termen bij een meetkundige rij kunnen horen.

Uitwerking
Stel un is een meetkundige rij met factor r.
14400
u5 3 ro
Dan geldt r = 3
= = 8 dus r = ~ 8 = 2
u2 1800 '
9 72900
en r 4 = u = = 5 0625 dus r = 415 0625 = 1 5.
u 5 I4 400 ' ' -v ' '
Omdat 2 -=F I ,5 kunnen de termen niet bij een meetkundige rij horen.

([e Zie het voorbeeld.


Het is ook mogelijk een directie formule van een meetkundige
rij op te stellen die hoort bij u2 = 1800 en u5 = 14 400 en
vervolgens hiermee u 9 te berekenen.
Doe dat.
Hoe kun je nu concluderen dat de drie gegeven termen niet bij
een meetkundige rij horen?

24 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


~ a Van een rekenkundige rij un met beginterm u 0 is gegeven
u 5 = 130 en u 15 = 90.
Stel van un de directe formule op.
b Van een 1neetkundige rij vn met beginterm v0 is gegeven
v3 = 54 en v10 = 118098.
Stel van vn de directe formule op.

~ Van een getallenrij un is gegeven u4 = 70, u 9 = 82,5 en u 15 = 97,5.


Onderzoek of deze termen bij een rekenkundige rij kunnen horen.

~ Van een rij is u(3) = 16 en u(8) = 16 384.


a Neem aan dat u(n) een rekenkundige rij is met beginterm u(l).
Stel de directe formule van u(n) op.
b Neem aan dat u(n) een meetkundige rij is met beginterm u( I).
Stel de directe formule van u(n) op.

In de theorie staat dat de kwadratische rij un = 2n 2 + 90n - 17 6


kan horen bij de termen u 2 = 12 en u 5 = 324. Deze termen
kunnen ook horen bij de kwadratische rij van de vorm
un = an 2 + bn.
Bereken a en b.

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 25


Terugblik

Rekenkundige rij
Een rekenkundige rij (rr) is een rij waarbij het verschil
tussen twee opeenvolgende termen constant is. Is de beginterm u 1 dan is
Van een rekenkundige rij met beginterm u 0 en verschil v is • de directe formule
Un = u 1 + v( n - 1)
• de directe formule un = u0 + vn
• de recursieve formule un = un_ 1 + v met beginterm u0 . • de recursieve formule
Un = Un _ 1 + V met
De rij 102, 99, 96, 93, 90, ... is een rekenkundige rij met beginterm u 1 .
u 0 = 102 en v = -3.
De directe formule is un = 102 - 3n.
De recursieve fonnule is un = un_ 1 - 3 met u0 = 102.
Een van de termen van deze rij is 15.
De bijbehorenden volgt uit 102 - 3n = 15, dus -3n = -87.
Dit geeft n = 29, dus de 30e term is 15.

Meetkundige rij
Een meetkundige rij (mr) is een rij waarbij het quotiënt van
Is de beginterm u 1 dan is
twee opeenvolgende termen constant is. Dit quotiënt heet
• de directe formule
de factor van de rij. U = U . yn- 1
n 1
Van een meetkundige rij met beginterm u 0 en factor r is
• de recursieve formule
• de directe formule Un = Uo ' r n
Un = r · Un _ 1 met
• de recursieve formule un = r · un _ 1 met beginterm u 0 • beginterm u 1 .
Van de meetkundige rij 100, 105, 110,25, 115,76, 121,55, ...
is u 0 = 100 en r = 1,05.
De directe formule is un = 100 · 1,05n.
De recursieve formule is un = 1,05 · un _ 1 met u 0 = 100.
De twaalfde term is u 11 = 100 · 1,05 11 ~ 171,03. n an

Om te berekenen vanafwelken de termen un groter zijn dan 31 453.8


32 476.49
500, voer je de rij in op het rijen-invoerscherm. 33 600 . 31
34 626.33
Je leest af u 32 ~ 476,49 en u 33 ~ 500,32. 476.4941469
Dus vanaf n = 33 is un > 500. lfMMtUI 16Al-CiiliiGPfi-PtTI

Formules opstellen bij gegeven termen


Om te onderzoeken of bij de termen u 3 = 200 000, u 5 = 128 000
en u 8 = 65 536 een meetkundige rij kan horen, bereken je twee
keer een mogelijke waarde van de factor r.

Je krIJ..gt r2 -- Us
u -- ~ r -- ~0 ,64-
128 000 -- 0 ,64 en d'It geeü - 0 ,8
3 200 000
65 536 _
3 _ Ug _ d' ~ _~ _
en r - Us - OOO - 0,512 en 1t gee1t r- 0,512- 0,8.
128
Dus bij de gegeven termen kan een meetkundige rij met factor
0,8 horen.

26 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


8.3 Somrijen

@:i) Bereken bij de rij un = 2 + 3n de som u 0 + u 1 + u 2 + u 3 + u 4.

Theorie A De sigmanotatie
De som van een aantal opeenvolgende termen van een getallenrij
wordt genoteerd met de Griekse letter 2,. Spreek 2, uit als sigma.
2, is de Griekse hoofdletter S.
5
Zo wordt u 0 + u 1 + u 2 + u 3 + u4 + u 5 genoteerd als 'L uk.
5 k= O
'Luk spreek je uit als 'de som van uk van k = 0 tot en met 5'.
Sigma, de 18e letter van
k= 0 5
het Griekse alfabet,
Je kunt u 0 + u 1 + u 2 + u 3 + u 4 + u 5 ook noteren als ui of 'L wordt geschreven als
5 i=0
L (hoofdletter), als a
als 'L u1, enzovoort. (kleine letter) en als ç
j =O
(slotletter van een woord).
De sigmanotatie De hoofdletter sigma is in
n
de wiskunde het symbool
22 Uk= Uo +Ut + U2 + U3 + .. . + Un
voor sommenng.

k= O

3 3
De notatie 'L (2k + 1) betekent 'L uk met uk = 2k + 1.
k= O k= O
3
1 + 3 + 5 + 7
Dus 'L (2k + 1) = ---------
u=2
0 ·0 + I=l u =2·1+ 1= 3 u2 = 2 · 2 + 1 = 5
-----------.. =
u 3 = 2·3 + 1 = 7
16.
k =O I
5
En zo is 'L (2k + 1) = u 1 + u 2 + u 3 + u4 + u 5 = 3 + 5 + 7 + 9 + 11 = 35 .
k=l

Voorbeeld
4
a Bereken 'L uk bij de rij un = 2n 2 + 3n.
k =O
5
b Bereken 'L (3k + 2).
k= l

4
1 5
a 'Luk= 0 + 5 + 14 + 27 + 44 = 90 2
3
1't
27
't 't't
k =O 5 65
6 99
5 7 119

b L (3k + 2) = 5 + s + 11 + 14 + 11 = 55 8
9
152
189

k=l

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 27


G 2
Gegeven zijn de rijen un = 2n + 7, vn = n + 3 en w(n) = 212 •
Bereken.
4
c L w(k)
k =O

~ Gegeven zijn de rijen u(n) = 2u(n- 1) + 5 met u(O) = 3,


V n = 100 · 1,3 en W n = W~ _ 1 - 3 met Wo= 2.
12

Bereken.
3
a L u(k)
k= O

Bereken.
5 4 4

a L (3k + 7) b L (3i 2 + i + 1) c L CJ3-12)


k= l i=0 j =O

Theorie B De recursieve formule van een somrij


Bij elke rij kun je een somrij maken. Bij de rij un = 5 + 3n met
beginterm u0 zijn de termen 5, 8, 11, 14, 17, ...
De termen van de somrij Sn zijn
S 0 =u 0 = 5
s
1 = u0 + u 1 = 5 + 8 = 13
S2 = Uo + U 1 + U 2 = 5 + 8 + 11 = 24
S3 = U o + U1 + U 2 + U 3 = 5 + 8 + 11 + 14 = 38.
n
Enzovoort. Algemeen is Sn = L uk.
k =O
Je ziet: S0 = u 0
s 1= + u 1 = So + u 1
Uo
S2 = Uo + U 1 + U 2 = Sl + U 2
S3 = Uo + U 1 + U 2 + U 3 = S2 + U 3
Algemeen is Sn = Sn _ 1 + un.

De recursieve formule van de somrij Sn van de rij un is


sll = sn - 1+Uil met So = Uo·

Bij de rij un = 5 + 3n met beginterm u 0 is de somrij


Sn= Sn _ 1 + 5 + 3n met S0 = 5.
Je kunt de recursieve formule van de so1nrij doorrekenen op het
rijen-invoerscherm van de GR.
• Bij de TI voer je de rij un in bij u(n) en de recursieve formule
van Sn voer je in bij v(n ).
• Bij de Casio voer je alleen de rij U12 in. De somrij krijg je door
E Display op On te zetten.

28 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


Op de GR-schermen hieronder zie je hoe je bij de rij un = 5 + 3n
met beginterm u 0 de somrij op de GR krijgt.
Je leest af dat de somrij is 5, 13, 24, 38, 55, 75, 98, ...
6
Je ziet dat s6= 98, dus dat ~ (5 + 3k) = 98.
k =O
HORHAL FLOAT AUTO REAL DEGREE HP [)

Plotl Plot2 Plot3


nMin=0 1 8 13
I ··.u ( n) El5+3n 2 11 2'i
u(nMin)EI 3 1'i 38
'i 17 55
l ~v(n)Eiv(n-1)+5+3n 5 20 75
v(nMin)EI{5} 6 23 98
7 26 12'i
I ··.w (n) = 8 29 153
w(nMin)= 9 32 185

(n)Eiv(n-1)+5+3n

ecurs on
an 15+3n [ ] n an
n: [-] ype : nnec 0 5
Cn : [-] Graph Func :on 1 8 13
Dual Screen :Qff 2 11 24
Frac Result :d / c 3 14 38
Sirnul Graph :Qff .J, 5
SEL+S DELETE TYPE I On 11 Off I IFORMULAI DELE TE GPH-PLT

Voorbeeld
Gegeven is de rij u(n) = 2u(n - 1) - 3n met beginterm u(O) = 10
en de bijbehorende somrij S(n ).
a Geef de recursieve formule van S(n).
b Bereken S(10).
n
c Bereken vanaf welke n geldt dat ~ u(k) > 50 000.
k =O
HORHAL FLOAT AUTO REAL DEGREE HP [)
Uitwerking
Plotl Plot2 Plot3
a S(n) = S(n- 1) + 2u(n- 1)- 3n met S(O) = 10. nMin=0
b TI Voer in u(n) = 2u(n - 1)- 3n met nMin = 0 l ~u(n)EI2u(n-1)-3n
u(nMin)EI{10}
en u(nMin) = 10 l ~v(n)Eiv(n-1)+2u(n-1)-3n

en v(n) = v(n- 1) + 2u(n- 1)- 3n met v(nMin)EI{10}


l"·.w( n )=
v(nMin) = 10. w(nMin)=
De tabel geeft S(10) = 8419.
Casio Voer in an+ l = 2an- 3(n + 1) met a0 = 10.
Aflezen bij Lan + 1 in de tabel geeft S( 10) = 8419.
6 280 613
7 539 1152
c Lees af in de tabel S(12) = 33 076 en S(13) = 65 889. 8
9
105'i
2981
2296
'i287
10 'i132 8'i19
Dus vanafn = 13. 11 8231 16650
12 16'i26 33976
13 32813 65889
1'i 6558'i 131'i73
15 131123 262596

(n)=8419

{!]D Zie het voorbeeld. Noteer vraag b met de sigmanotatie en


vraag c met S(n).
© Noordhoff Uitgevers bv Rij en en veranderingen 29
Gt Gegeven is de rij un = 2un_ 1 - 5 met u 0 = 10 en de bijbehorende
somrij Sn.
a Geef de recursieve formule van Sn.
b Bereken S8 .
n
c Vanaf welke n is :L uk> 25 000?
k=O

~ Gegeven is de rij un = n 2 - 2n + 1.
15
a Bereken :Luk.
k= O
n
b Vanafwelken is :Luk> 2500?
k=O

@ Bereken.
20 15
a L (k 2
+ 1) c L Ck 2
- 2k)
k =O k=2
20 30
bLCk+1) 2 d L (i k2 - 4)
k =O k =6

~ Schrijfmet de sigmanotatie en bereken.


a 1 + 5 + 9 + 13 + 17 + 21 + ... + 101
b 768 + 384 + 192 + 96 + ... + 3

(i In een van de hoeken van een voetbalstadion bevindt zich het


bezoekersvak K. Op de onderste van de in totaal 22 rijen zijn
12 zitplaatsen. Elke volgende rij heeft 4 zitplaatsen meer dan de
rij eronder.
Voor hoeveel supporters is er plaats in bezoekersvak K?

~ De Coca-Cola Company had in 1995 een omzet van 11 ,3 miljard


dollar. Sindsdien nam de omzet per jaar met 7,4% toe.
Bereken de totale omzet in de periode van 1995 tot en met 2015.
Rond af op miljarden.

Bij de 10 km langebaan rijden schaatsers 25 rondjes


van 400 meter.
a Sven begint met een rondje van 30,62 seconden.
Vervolgens rijdt hij elke ronde 0,15 seconde
langzamer dan de voorafgaande ronde.
Bereken zijn eindtijd.
b Koen begint met een rondje van 35,76 seconden.
Vervolgens rijdt hij elke ronde 0,22 seconde
sneller dan de voorafgaande ronde.
Bereken de eindtijd van Koen.

30 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


A Jan koopt een kamerplant. De plant is 18 cm hoog. De eerste week
groeit de plant 5,2 cm. Elke volgende week is de toename van de
hoogte 80% van de toename van de voorafgaande week.
a Hoeveel mm is de plant in de achtste week gegroeid?
b Hoeveel mm is de plant in de eerste acht weken in totaal
gegroeid?
c Bereken in mm nauwkeurig de hoogte van de plant na tien
weken.

A Ten zuidwesten van Athene ligt het Griekse theater Epidaurus.


Bezoekers kunnen plaatsnemen in de binnenring of in de
buitenring. De binnenring bestaat uit 12 sectoren, elk met 34
rijen zitplaatsen. De buitenring bestaat uit 22 sectoren, elk met
21 rijen zitplaatsen. Van elke sector in de binnenring bestaat de
onderste rij uit vijf zitplaatsen en elke volgende rij heeft twee
zitplaatsen meer dan de rij eronder. Een zitplaats in de
binnenring kost 45 euro. Elke rij in een sector in de buitenring
heeft 13 zitplaatsen. Een zitplaats in de buitenring kost 15 euro.
a Hoeveel zitplaatsen zijn er in een sector in de binnenring?
b Volgens een folder biedt het theater plaats aan ruim 21 000
toeschouwers.
Controleer met een berekening of dit aantal juist is.
c Tijdens een voorstelling zijn precies acht sectoren in de
binnenring bezet. Van de buitenring is 7 5% van de plaatsen
bezet.
Bereken de totale inkomsten.

~ Op 12 juni 2005 is in het Noord-Hollandse dorp Limmen


het wereldrecord bierkratten stapelen verbeterd. Bij dit
record werden in totaal 63 365 kratten gestapeld. De 0 , heel
goed ... Ja, die
bovenste laag bestond uit één krat, de laag daaronder kunnen nog
bestond uit vier kratten, laag drie bestond uit negen daarboven!

kratten, enzovoort.
n
Bij deze situatie hoort de vergelijking 2: k2 = 63 365.
k= l
a Licht dit toe en bereken n. Wat betekent het antwoord?
. .-:..,...
De gebruikte kratten hebben een lengte van 40 cm, een
breedte van 30 cm en een hoogte van 25 cm. In een krat ......
-~ .......
gaan 24 flesjes, elk met een inhoud van 33 cL.
b Hoe hoog was de stapel in Limmen?
En hoeveel m 2 was het grondvlak van het bouwwerk?
c Hoeveelliter bier gaat er in totaal in de flesjes die in de
kratten passen?
Voordat het wereldrecord bierkratten stapelen in Limmen werd
behaald, was het in handen van het dorpje Loo in Overijssel.
Limmen verbeterde dit achtjaar oude record met 9410 kratten.
In Loo werd op dezelfde manier gestapeld als in Limmen.
d Hoeveellagen bierkratten waren er in Limmen meer dan in Loo?
© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 31
Terugblik

De sigmanotatie
De som van een aantal opeenvolgende termen van een rij kun
5
je noteren met de sigmanotatie. Zo is ,L uk= u0 + ui + u2 + u 3 + u4 + u 5 .
k=O
3
Voorun = 3n + 1 is ,Luk= u0 + ui+ u2 + u3 = 1 + 4 + 7 + 10 = 22.
k =O
Hierbij is u 0 = 3 · 0 + 1 = 1, u 1 = 3 · 1 + 1 = 4, enzovoort.
4
Verder is ,L (5k + 3) = 3 + 8 + 13 + 18 + 23 = 65.
k= O -------------
De som van de termen van een rij
Met de recursieve formule Sn =Sn _ 1 + un is bij de rij un de som van een
aantal termen te berekenen. Gebruik daarbij het rijen-invoerscherm.
Voer op de TI bij v( n) de recursieve formule van de somrij in.
Bij de Casio zet je ~Display op On.
Op de GR-schermen hieronder zie je de invoer en de tabellen als je te
maken hebt met de directe formule un = 2n 2 - 3n + 4 met beginterm u0 .
HORHAL FLOAT AUTO REAL DEGREE HP () ~ lhlathiiRadiiNormll Id/c liReall
an =2n2 -3n+4
Plotl Plot2 Plot3
nMin=0 1 3 7
I ··.u ( n) S2n 2 -3n+4 2
3
6
13
13
26
u(nMin)a lf 21f 50
5 39 89
l ~v(n)Sv(n-ll+2n 2 -3n+4 6 58 11f7 4
v(nMin)S{4} 7 81 228
IFORMULAI DELETE t~QIIillm GPH-PlT.
8 198 336
•··.w(n )= 9 139 lf75
w(nMin)=

Je ziet dat de somrij is 4, 7, 13, 26, 50, 89, 147, ...


6
dus ,L (2k2 - 3k + 4) = 147.
HORHAL FLOAT AUTO REAL DEGREE HP ()
k= O
15 Plotl Plot2 Plot3

Om ,L (2k2 - 3k + 4) te berekenen neem je op de TInMin = 5 nMin=S


· ··.u( n) a2n 2 -3n+4
k=5 u(nMin)a
en v(nMin) = 39. l ~v(n)Sv(n-1)+2n 2 -3n+4
v(nMin)S{39}
Op de Casio neem je Start: 5. I ··.w( n) =
Vervolgens lees je in de tabel het antwoord af. w(nMin)=
15
Je krijgt ,L (2k2 - 3k + 4) = 2134.
k=5 n an
12 256 1068
13 303 1371
14 354 1725
15 409 2134
2134
IFORMULAI DELETE P!'!':"lmQ~;ul'!'m.m GPH-PLT.

32 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


8.4 Toenamediagrammen
DIGITALE TV-AANSLUITINGEN

@i) Digitale tv wint zienderogen terrein in x mln

Nederland. Begin 2013 had al83% van 5,4_.


5,2
de huishoudens de overstap gemaakt. 5
5,0
Zie figuur 8.8 waarin de tijd tin jaren is
4,6 /
4,1 /
met t = 0 op 1 januari 2004.
a Met hoeveel is het aantal digitale tv-
4
3,4v I
3
aansluitingen toegenomen in 2008?
b Het aantal aansluitingen neemt 2
voortdurend toe. Toch is er een
verschil tussen de soort toename vóór
1 0,7
r"'
1,2
_,..A V
~
1 januari 2008 en na 1 januari 2008. 0,4
t
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Omschrijf dat verschil.
l2oo4 l2oo5 l2oo6 l2oo7l 2oo8 l2ooe l2o1o l2o11 !20121
figuur 8.8

Theorie A Soorten van stijgen en dalen


Laatje x in figuur 8. 9 toene1nen van 1 tot 3, Y
dan ga je langs de grafiek omhoog. De grafiek
is stijgend voor x tussen 1 en 3. We zeggen 10
f , 0- ~
a> ~0
V
dat de grafiek stijgend is op het interval (1, 3). 0- ';::)

èf·~~
0
'\
Een interval is een stukje getallenlijn. ,
\ ~......
Tot het open interval ( 1, 3) behoren alle '0
c:
./ ' \ ~o-
getallen die tussen 1 en 3 liggen. De grenzen (])

\ Q)
·--.
·- \ ~0
1 en 3 doen niet mee. Op de getallenlijn is \
5 ......
Cl) ~~\\\~: /
dat met open rondjes aangegeven. ~~ \
_ .,o- \
De grafiek is dalend op het interval (3, 5) lJ
en ook op het interval (8, 12).
1
' x
0 1 3 5 8 12
0 0 0 0 0
De grafiek is stijgend voor elke x groter dan <1, 3) <3, 5) <8, 12)
12. We zeggen dat de grafiek stijgend is op
figuur 8.9
het interval (12, ~).
De grafiek is dalend op het interval (f-, 1).

Behalve open zijn er ook gesloten intervallen.


Bij een gesloten interval doen de grenzen wel mee.
In het schema op bladzijde 34 is het gesloten interval [1, 6] getekend.
Aan de dikke stippen zie je dat de grenzen meedoen.
Afspraak
Op de vraag op welke intervallen een grafiek stijgend/dalend is,
noem je de grootst mogelijke open intervallen.

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 33


INTERVALLEN
Bij het open interval (5, 8) doen de Bij het gesloten interval [ 1, 6] doen de
grenzen 5 en 8 niet mee. grenzen 1 en 6 ook mee.
Spreek uit 'het open interval vijf acht'. Spreek uit 'het gesloten interval één zes'.
<5,8) [1 , 6]
0 0
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I ,I I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I ,I I
I

5 8 1 6

Bij het open interval (5, ---t) behoren alle Bij het open interval (~, 3) behoren alle
getallen groter dan 5. getallen kleiner dan 3.
Spreek uit 'het open interval vijf oneindig'. Spreek uit 'het open interval min oneindig
drie'.
<5, ---7) <~ . 3)
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

5 3

y
In figuur 8.10 zijn de volgende soorten van stijgen en
dalen te herkennen. 5
A
• toenemend stijgend op<~, 0) 4
• afnemend stijgend op (0, 3) V
V
\
• toenemend dalend op (3, 4) .... 7 ~
--2 -- -- -- -
• afnemend dalend op (4, 5)
1 - - . ~--

1
~ -- ~--

\ -; 1--

• toenemend stijgend op (5, ---t) B


I x
-2 - 1 0
I I l r 3
I 1 5
I ~
figuur 8.10

SOORTEN VAN STIJGEN EN DALEN


stijging constant toenemend afnemend

daling constant toenemend afnemend

De punten A en B in figuur 8.10 heten toppen. Bij top A is sprake


van een maximum. Het maximum is 4. Merk op datA niet het
allerhoogste punt van de grafiek is. Aan de rechterkant zie je punten
die hoger liggen. Je moet een maximum en ook een minimum
plaatselijk opvatten.
Het minimum bij top B is 1. Om aan te geven dat B het allerlaagste
punt van de grafiek is, spreken we van een absoluut minimum.

34 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


~ Schrijf de volgende intervallen met de intervalnotatie.
I I 0 0

-4 -3 -2 -1 0 1 2 3 4 5 6 7

figuur 8.11

~ Zie figuur 8.12.


y
8
4

V
/
' \ I
} ' I
'1\.. ./ ~

2 ~
~
I
A \
,/
1 ' i'..
c
V

x
-1
I
0 1 y ? T
figuur 8.12

a Op welke intervallen is de grafiek dalend?


b Op welke intervallen is de grafiek afnemend dalend?
c Op welk interval is de grafiek afnemend stijgend?
d Hoeveel is het absolute minimum?
e Voor welke x treedt er een maximum op? Hoeveel is dat
maximum?

~ De grafiek in figuur 8.13 gaat over de snelheid van een fietser


tijdens een tocht door een glooiend landschap.
a Welke soorten van stijgen en dalen herken je? Noem ook de
bijbehorende intervallen.
b Na hoeveel minuten heeft de fietser tijdens deze tocht te
maken met de steilste klim? Licht toe.
snelheid in km/uur
40

V"
30
V "\
/ ~
/
20 V
\
!'-... ..,..,. V
10

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
tijd in minuten
figuur 8.13

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 35


~ Teken globale grafieken bij de krantenkoppen
in figuur 8.14. Vermeld bij elke grafiek om a d Nederlanders
Spaarttesr::ds sterker toe
welke soort van stijgen of dalen het gaat. neem

figuur 8.14

~ Het bloedsuikergehalte is de hoeveelheid glucose die op een


bepaald moment in het bloed zit. Als je bloedsuikergehalte te
laag wordt, dan kun je je een beetje flauw voelen. Door iets te
eten kun je het bloedsuikergehalte weer verhogen. Dat gaat het
snelst met koolhydraatrijk voedsel, zoals bijvoorbeeld fruit.
De koolhydraten worden door het lichaam otngezet in glucose,
waardoor het bloedsuikergehalte weer stijgt.
Het bloedsuikergehalte is te meten met een bloedsuikermeter.
De eenheid die meestal wordt gebruikt is millimol glucose per
liter bloed, afgekort mmol/L.
In figuur 8.15 is het bloedsuikergehalte van een patiënt
weergegeven. Het betreft een periode van een etmaal, die begint
om 7:00 uur 's ochtends.
GLUCOSEGEHALTE
mmoliL
6,75

6,5

6,25

6
5,75
(
5,5 1\
5,25
\ J \
\.
5
4,75 / 1\ )
" ............
~ ....

4,5 I \
-
~

4,25
<
~
'
7:00 9:00 11 :00 13:00 15:00 17:00 19:00 21 :00 23:00 1:00 3:00 5:00 7:00
tijd

figuur 8.15

a Hoeveel toppen heeft de grafiek?


b Hoeveel maxima zijn er? Geef van elk maximum de grootte aan.
c Hoeveel mmoliL is het absolute maximum? En het absolute minimum?
d Hoeveel procent is het maximum om 19:00 uur meer dan het
minimum om 15:00 uur?
e Geef een beschrijving van een mogelijk eetpatroon van de
patiënt gedurende deze dag.

36 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


0 In figuur 8.16 is in beeld gebracht hoe de omzet van VERANDERING OMZET TEN OPZICHTE
VAN HET VORIGE KWARTAAL
een bedrijfin de jaren 2012 en 2013 per kwartaal is
x 1000 euro
veranderd. In het vierde kwartaal van 2011 was de
omzet €480000. 30
a Licht toe dat in het tweede kwartaal van 2012 de 20
omzet €510000 was. 10
b Hoeveel was de omzet in het vierde kwartaal van tijd
2012? -10
c Hoeveel was de omzet in het vierde kwartaal van
-20
2013?
-30
d In welke kwartalen daalde de omzet?
e Volgens Sanne was de omzet in het derde
figuur 8.16
kwartaal van 2012 het grootst, want die staaf is
het hoogst. Geef commentaar.

Theorie B Van grafiek naar toenamediagram


Het aantal radioluisteraars op een doordeweekse dag N
neemt in de loop van de ochtend tot 10:00 uur toe.
--I
-- I~

/--:5 \ :-7--
Zie figuur 8.17a. Hierin is N het aantalluisteraars in
duizendtallen en t de tijd in uren met t = 0 om 6:00 uur. 30
Van t = 0 tot t = 1 is de toename 11N = 15 - 5 = 10. I
I
1
"':-5--
Dus op het interval [0, 1] is 11N = 10.
Van t = 1 tot t = 2 is de toename 11N = 30- 15 = 15, 20


1
I
I
15 " - . .I - 3

I
dus op [1 , 2] is 11N = 15. I
--
1
I

Op het interval [4, 5] is er een afname van 7. Dus op /:


[4, 5] is 11N = -7. 10
V : 10

In de tabel staat bij intervallen met 11 t = 1 de


1
1'- - -

t
0 1 2 3 4 5 6
bijbehorende 11N. tijd in uren
a

interval [0, 1] [1 , 2] [2, 3] [3, 4] [4, 5] [5, 6] [6, 7]


11N 10 15 5 2 -7 -5 -3

In figuur 8.17b is bij de tabel een nieuw soort diagram


~N
getekend. Eerst is boven de rechtergrens van elk interval
de bijbehorende I1N uitgezet. Vervolgens zijn de punten
door verticale lijnstukjes met de t-as verbonden.
10

Figuur 8.17b heet een toenamediagram. Bij dit


toenamediagram is de stapgrootte 11 t = 1. ~
t
0 1 2 3 4 5 6

Bij een toenamediagram


• staan de verticale lijnstukjes boven de rechtergrens -10
van het interval
• ligt bij een afname het verticale lijnstukje onder de b
horizontale as. figuur 8.17

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 37


Voorbeeld
Zie figuur 8.18. GRAFIEK

Teken het toenamediagram op het interval [0; 4,5] met y

de stapgrootte ~x= 0,5. 4


!..oo""
3

2 I
I
1 V \
I 1\ x
0 I 1 2 \ 3 4
-1

-2 /: \. )
13
I
-3 I

-4 -- 0,5
I

figuur 8.18

Uitwerking TOENAMEDIAGRAM
öy
interval ~y

.., 3
[0; 0,5] 3 ' Op [0; 0,5] ga je 3 omhoog.
2
[0,5; 1] 2 lt
[1; 1,5] 1 ' 1
Dus het staafje boven 0,5 I~
I'"
x
[1,5; 2] -1 0 1 2 3 4
heeft lengte 3.
[2; 2,5] -2 -1
[2,5; 3] -1 -2
[3; 3,5] 3 -3
[3,5; 4] 2
[4; 4,5] 0,4
figuur 8.19
Zie figuur 8.19.

~ Zie figuur 8.18.


Teken het toenamediagram op het interval [0, 4] met ~x = 1.

~ Zie figuur 8.20. y

a Teken het toenamediagram op het interval [0, 7] met 4


~x = 1.
3
b Teken het toenamediagram op het interval [0, 6] met
~x = 2. 2 \ V
1
' I
1\ I x
0
-1
1\2 3 t/1 6
'- /
-2

figuur 8.20

38 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


~ Zie figuur 8.21. T

a Teken het toenamediagram op het interval [0, 3]


8 /""'
met ~t = 1.
b Teken het toenamediagram op het interval [0; 3,5] met 6 V
~t = 0,5. 4

V
0
-2
1
\ 2 v3 t

/
-4 '
figuur 8.21

@ De volgende tabel geeft informatie over het aantal grieppatiënten


op een school. Hierbij is t de tijd in dagen en Nhet aantal
grieppatiënten.

t 0 1 2 3 4 5
N 18 25 27 32 28 23

a Teken het toenamediagram op het interval met ~ t = 1.


b Teken een mogelijk toenamediagram met ~ t = 0,5.

~ Gegeven is de formule y = x 2 3x - 3. -
Om het toenamediagra1n van y te tekenen op het interval [- 1, 6]
met stapgrootte ~x= 1, maak je eerst op de GReen tabel met
y-waarden.
Kies startwaarde - 1 en stapgrootte 1. Vervolgens bereken je
telkens ~y.
Je krijgt

a Maak de tabel af en teken het toenamediagram op


het interval [- 1, 6] met ~x = 1.
b Teken het toenamediagram op het interval [0, 3] met
~x= 0,5.
c Welke soorten van stijgen en dalen van de grafiek vany
volgen uit het toenamediagram van vraag b?

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 39


@I Welke soorten van stijgen en dalen van de grafiek vany volgen
uit de toenamediagrammen in figuur 8.22?
~y ~y ~y

t---T---r----.-.,....-...--- x
0

'
I II III IV

figuur 8.22

Teken een toenamediagra1n bij een grafiek die


a een hoogste punt heeft ~N
b een laagste punt heeft 40
c een lijn is 32
d afnemend dalend is. 30

@D Het KNMI noemt een dag een vorstdag als de 20


minimumtemperatuur in De Bilt lager is dan 14
0 °C. Zie figuur 8.23 waarin N het aantal
10
vorstdagen is ent de tijd in jaren met t = 0 op 4
1 januari 2009. In 2010 waren er 88 vorstdagen 1
a Licht toe dat in 2011 er 46 vorstdagen waren. t
0 1 2 3 4 5
b Hoeveel vorstdagen waren er in 2012 en 2013?
c Reken na dat in 2009 er 56 vorstdagen waren. - 10

-20

- 30

- 40
-42

- 50
figuur 8.23

Theorie C Van toenamediagram naar grafiek


Is een toenamediagram gegeven en de coördinaten van één punt van
de grafiek, dan kun je coördinaten van andere punten van de grafiek
berekenen. Door deze punten is vervolgens een grafiek te tekenen.
In het voorbeeld op de volgende bladzijde krijg je op deze manier de
coördinaten van zeven punten. Tenzij je nog meer informatie hebt
over de grafiek is in theorie elke grafiek door deze zeven punten
mogelijk.

40 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


Voorbeeld
Het toenamediagram in figuur 8.24 geeft informatie
over het aantal konijnen N in een duingebied. Hierin
is t de tijd in maanden met t = 0 op 1 januari 2014. 150
Op 1 april2014 zijn er 850 konijnen.
100
a Teken een mogelijke grafiek bij deze gegevens.
b Tussen 1 januari en 1 juli 2014 was het aantal 50
konijnen één keer minimaal. De natuurbeheerder
t
beweert dat dit minimum optrad in de maand 0 1 2 3 4 5 6
tijd' in maanden
februari. -50
Kan dit kloppen?
-100

Aanpak
a Maak een tabel. Begin met het gegeven:
figuur 8.24
op 1 april, dus op t = 3, is N = 850. Van t = 3
tot t = 4 neemt N met 150 toe.
Zie het staafje bij t = 4.
N
Uitwerking
a datum t N 1100

1 januari 0 900
) - 50
1 februari 1 850 1000
) - 100
1 maart 2 750
) +1 00
1 april 3 850 I
;>+150
1 mei 4 1000
~ + 50 900
1 juni 5 1050
) +50
1 J'uli 6 1100
Zie de rode grafiek. \
800 I.
Merk op dat elke grafiek door
de zeven gevonden punten bij
\\./
>
het toenamediagram past. t
0 1 2 3 4 5 6
tijd in maanden
b Ja, dat kan kloppen, zie de blauwe grafiek. figuur 8.25

Zie vraag b van het voorbeeld.


L'ly
Zou het aantal konijnen in plaats van in februari 1 ,5
in maart minimaal geweest kunnen zijn?
1

~ Gegeven is het toenamediagram in figuur 8.26. 0,5


De bijbehorende grafiek gaat door het punt (2, 3).
a Teken een grafiek bij deze gegevens. x
0 1 2 3 4 5 6
b Waarom zijn er meerdere grafieken mogelijk?
-0 5
Teken met een andere kleur nog een '

mogelijke grafiek in de figuur van vraag a. -1


c Teken het toenamediagram met ~x = 2. figuur 8.26

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 41


~ Gegeven is het toenamediagram in figuur 8.27. tly
a Teken een grafiek die bij het toenamediagram
hoort en die door het punt (3, - 2) gaat. 2

b Er is gegeven dat de grafiek die bij het


1
toenamediagram hoort maar één maximum
heeft. x
0 1 2 3 4 5 6
Kan dit tnaximum optreden bij x = 2,5?
-1
En bij x = 1,5? Licht toe.
-2
figuur 8.27

tD Teken globale grafieken bij de volgende


toenamediagrammen.
tly tly tly

I--I-'-_..__..___.___ X 1--1-'--+--.---.---x 1--o--..-.L.--.---.--- x


0 0 0

a b c d

figuur 8.28

...., Bij het toenamediagram in figuur 8.29 hoort een tly


2
grafiek met één minimum.
Voor welke waarden van x kan dit minimum 1
optreden? Geef een zo groot mogelijk interval.

0 x
1 2 3 4 5 6

-1

-2
figuur 8.29

~ In Nationaal Park De Hoge Veluwe kun je tlN


40
gebruik maken van witte leenfietsen. Op een
30
aantal plekken in het park zijn stallingen waar t
je een fiets kunt meenemen of wegzetten. Een 20
t
beheerder van het park houdt op een dag vanaf
10
9:00 uur bij hoeveel fietsen er in één van de
stallingen staan. Zie figuur 8.30 waarin t de tijd 0 1 2 3 4 5 6 7
t
in uren is met t = 0 om 9:00 uur en Nhet aantal -10
fietsen in de stalling. Om 15:00 uur stonden er
110 fietsen in de stalling. - 20

a Hoeveel fietsen stonden er om 17:00 uur in - 30


de stalling? En om 9:00 uur? t
-40
b Tussen 10 en 11 uur hebben in totaal
figuur 8.30
30 personen een fiets in de stalling gezet.
Hoeveel fietsen zijn er tussen 10 en 11 uur
meegenomen?

42 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


Terugblik

Intervallen
Een interval is een gedeelte van de getallenlijn.
Voorbeelden van open intervallen zijn(~ , - 3), (1, 4) en (9, ~).
Een voorbeeld van een gesloten interval is [5, 8].
Hieronder zijn deze intervallen op de getallenlijn getekend.
<~. -3> ~o------~o
<1' 4 > [5, 8 ]
o
<9, ~>

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
-7 -6 -5 -4 -3 -2 -1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

Soorten van stijgen en dalen N


toenemend
Om aan te geven waar een grafiek stijgend of dalend stijgend
is, gebruik je de intervalnotatie. Zowel bij stijgen als
dalen onderscheiden we drie soorten: constant,
afnemend en toenemend.
De grafiek hiernaast is
• afnemend dalend op (~, 3) 0 1
• toenemend stijgend op (3, 5)
N
• afnemend stijgend op (5, 7)
• toenemend dalend op (7, ~).
~ .",
8
I

Minima en maxima
-2
" ..........
I'.... ..".. V J~
/
' V
I

De grafiek in de figuur hiernaast heeft de toppen A 1 I I


I
V
I
A, Ben C. Het minimum bij A is 2 en bij Cis dat 1. - 1
I \ ./
Het absolute minimum is 1.
I
I
c
I
Maxima en minima moet je plaatselijk opvatten. t
0 1 2 3j 1 9 ?
I
I
Toenamediagrammen I
Om bij de grafiek in de figuur hiernaast een I
I
- 1
toenamediagram te maken, lees je bij stapgrootte 11t I
1
de veranderingen 11N af. Vervolgens zet je de 2
t
0 1 2 3 4 5 6
veranderingen 11N uit tegen t en verbind je de punten
door een verticaallijnstukje met de horizontale as. -1

Hiernaast zie je het toenamediagram op het interval
[0, 6] met 11t = 1. Het eerste lijnstukje staat bij t = 1. -2

Ay
Het toenamediagram in de figuur hiernaast hoort bij
een grafiek die door het punt (1 , 5) gaat. Hieruit volgt r 2
dat de grafiek ook door de punten de punten (0, 4),
r--1
(2, 3), (3, 2), (4, 4), (5, 4) en (6, 3) gaat.
x
~ 0 1 2 3 4 5 6
+1 ~ -2 -1 +2 +0 -1
~~~~~~
(0, 4) (1 ' 5) (2, 3) (3, 2) (4, 4) (5, 4) (6, 3) -1

-2

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 43


8.5 Differentiequotiënten

@m In maart 2001 passeerde Nederland de grens van 16 miljoen


inwoners. In de tabel kun je voor verschillende perioden de
toename van het aantal inwoners N in miljoenen aflezen.
BEVOLKING VAN NEDERLAND

periode 1840-1940 1940-1970 197 0-1990 1990-20 10


toename 11N 5,8 4,2 1,9 1,6

Martijn bekijkt de tabel en zegt: "Er is sprake van een afnemende stijging."
Hoe komt Martijn tot deze uitspraak? Lever kritiek.

Theorie A Gemiddelde veranderingen


Om veranderingen van inwoneraantallen N te vergelijken,
GEMIDDELDE
gebruik je 11N. Het ligt voor de hand om te zeggen: "Hoe VERANDERING PER
groter 11N, des te sterker verandert N." Maar je moet TIJDSEENHEID IS ~~
hiermee voorzichtig zijn, want ook de lengte 11 t van het N
tijdsinterval speelt een rol.
Om de veranderingen goed met elkaar te vergelijken bekijk N2 --- - ----~----
je de gemiddelde veranderingen per tijdseenheid. : ~N
N1 -- -----'
Zo geldt voor de tabel van opgave 74 ~t I
I
• voor de periode 1840-1940 neemt N met 5,8 toe, dus de
58 tijd
gem1'dde lde verand enng
. ts. I1N - ' = 0 , 0 5 8 mt·1·Joen per
11t 100

Jaar.
• voor de periode 1940-1970 neemt N met 4,2 toe, dus de
1 verand enng 4 2
. I1N = ' = 0,14 mt·1·JOen per
gemt'ddede . ts
11t 30

Jaar.
!).N
- is de gemiddelde verandering van N per tijdseenheid.
/).t

y
Op het interval [1, 6] in figuur 8.31 is 11x = 6- 1 = 5
en 11y = 5 - 2 = 3. 6
B /"
De gemiddelde verandering is l1y = l = 0,6. 5 ~ -- -- -- - ~ -- -- ~
11x 5 4 / 'r"/ I
~
11
y heet het differentiequotiënt van y op het /
/ V ~
II ~y-
- 5 - 2=3
3
-~~ -~----
I
11x I
11 2
/I 6-1 = 5~x=
-- I
interval [ 1, 6]. Het differentiequotiënt y is de 1
I
i
11x I ;

I
I I x
richtingscoëfficiënt van de lijn AB in figuur 8.31. 0 1 2 3 4 5 6 7
In plaats van 'de richtingscoëfficiënt van de lijn AB' figuur 8.31
zeggen we ook ' de helling van de lijn AB'.

44 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


Het differentiequotiënt ~y vany op [xA, x 8 ] is y
~x
• de gemiddelde verandering van y op [xA' x 8 ] Ya
I
• de richtingscoëfficiënt (ofwel de helling) van de lijn AB I

Yn-YA
1 6Y
I
=Ya- YA
• •
YA -
A
---------1
I

I ÓX = Xa - XA I
I I
I I
I I
~~~--------~----x
0 XA

Voorbeeld
y
Zie figuur 8.32.
a Bereken de gemiddelde verandering van y op het 9
interval [-1, 3].
( \

b Bereken het differentiequotiënt op [3, 5].


\
Uitwerking
a De gemiddelde verandering op [- 1, 3] is
5
I
""
~y
-
8- 2 6
-= - = 1,5.
\ I
1/
~x 3 - -1 4 \ 1'.. V
J
~y 6-8 -2 1
b Op [3 , 5] is = = = - 1.
~x 5- 3 2 x
-1 0
I 1 r f 1 T ?
figuur 8.32

f!l Zie figuur 8.32.


a Bereken de gemiddelde verandering van y op het interval [2, 5].
b Bereken het differentiequotiënt op [3, 6].
c Bereken het differentiequotiënt op [- 1, 5].
d Noem een interval waarop de gemiddelde verandering vany nul is.
N
~ In figuur 8.33 zie je hoe snel een gerucht zich
V
verspreid onder de inwoners van een stad. 9000
~

/
Nis het aantal personen dat het gerucht heeft /
gehoord. I
a Bereken het differentiequotiënt op het I
interval [3, 5].
5000
I
b Bereken de gemiddelde verandering van N
in personen per uur als t toeneemt van t = 2
I
tot t = 6. 11
I
c Tijdens het hoeveelste uur horen de meeste J
mensen het gerucht voor het eerst? 1000 V
V t
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
tijd in uren

figuur 8.33
© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 45
<Kij Een fabrikant van transformatoren heeft het K in euro's

verband tussen de dagproductie q en de 15000 J


V
dagelijkse kostenK in de grafiek in figuur 8.34 I
~
V
weergegeven. j

a Neem aan dat de dagproductie toeneemt van o/


10000 1/t/'
4000 tot 6000 stuks. .."
v .....V
V V
Bereken de gemiddelde toename van de 8 /
i.,...-"' V
kosten in euro's per stuk.
~

V 17
~ /
11K V V
b Bereken op [1000, 3000]. 5000 ~

11q ~ """
A
c Bereken de helling van de lijn AB.
d Voor welke q is de gemiddelde toename op
[0, q] gelijk aan de gemiddelde toename op q
0 1000 3000 5000
[0, 3000]?
figuur 8.34
e Hoe kun je zonder berekening zien dat de
gemiddelde toename van de kosten op het
interval [6000, 7000] groter is dan op
[3000, 4000]?
s afstand in meter
~
0 In figuur 8. 3 5 is van een motorcoureur de 200 /

afgelegde afstand s in meter uitgezet tegen de I


/
tijd t in seconden. J

11s
V
I
a Bereken t op [0, 5].
11 J

b Hoeveel meter heeft de motorcoureur 100 II


)
gemiddeld per seconde afgelegd in de eerste
vijf seconden? V
c Hoeveel meter legt de motorcoureur /
gemiddeld per seconde af in het tijdsinterval
V
/
V
[3, 7]? t
0 1 5 10
tijd in seconden

figuur 8.35

Theorie B Gemiddelde snelheid


In figuur 8.36 zie je een tijd-afstandgrafiek. Op het sin km
~
interval [20, 30] is de afgelegde weg 11s = 9 - 5 = 4 km. 10 /
In 10 minuten is 4 km afgelegd, dus de gemiddelde I
snelheid op het interval [20, 30] is gelijk aan I
~

1~ = 0,4 km/minuut, ofwel 0,4 · 60 = 24 km/uur.


5 r/
6s=9-5=4

Je ziet dat bij een tijd-afstandgrafiek het differentiequotiënt I/ M=10


juist de gemiddelde snelheid op dat interval is. > /
t
0 10 20 30 40 50
tijd in minuten
Afspraak figuur 8.36
In praktische situaties vermeld je bij een gemiddelde
snelheid of een gemiddelde verandering de eenheid.
Bij een differentiequotiënt of een helling hoef je
geen eenheid te vermelden.
46 Hoofdstuk 8 © Noordhaft Uitgevers bv
In een tijd-afstandgrafiek is de afgelegde wegs uitgezet tegen
de tijd t.
Bij een tijd-afstandgrafiek geeft het differentiequotiënt op [a, b]
~s
de gemiddelde snelheid op [a, b]. De gemiddelde snelheid is .
~~

~ Zie de tijd-afstandgrafiek in figuur 8.37.


[ ..,. WERKBLAD] s afstand in km
a Bereken de gemiddelde snelheid in kmiuur op de ..,.........
intervallen [20, 40] en [30, 60]. 15
V
b Hoe zie je aan de grafiek dat de snelheid niet V
constant is? 10 /
c Er is een interval [0, t] waarop de gemiddelde
snelheid gelijk is aan die op het interval [0, 20].
I
Voor welke t is dat het geval? Licht je antwoord 5
I
toe met behulp van het werkblad.
V
J
/ t
0 10 20 30 40 50 60 70
tijd in minuten
figuur 8.37

~ Het begrip gemiddelde snelheid wordt niet alleen bij W winst in euro's
bewegingen gebruikt. Zo kun je bij de winstgrafiek
in figuur 8. 3 8 praten over de gemiddelde snelheid 4000
waarmee de winst toeneemt op het interval
3000
/
[200, 400]. ~W = 2500

J kr" ~ W_ 4000 - 1500 _ 2500 _ 2000


e lJgt ~q - 400 - 200 - 200 - 12 5
' · I
1000 I ~q = 200

De gemiddelde snelheid is dus 12,50 euro per stulc


q
a Bereken de gemiddelde snelheid waarmee de 0 ~00
~
200 300 400 500
aantal
winst toeneemt op [100, 400]. - 1000
b Bereken de gemiddelde snelheid waarmee de figuur 8.38
winst verandert als de productie toeneemt van 400
tot 600 stuks. Waarom staat er in het antwoord
een minteken?

Zie figuur 8.39. Hierin is de productie q


[ ..,. WERKBLAD] W winst in duizenden euro's
in duizendtallen en de winstWin duizenden euro's.
a Bereken de gemiddelde snelheid waarmee de
winst toeneemt op [2, 4]. 50
~
~

b Bereken de gemiddelde snelheid waarmee W /


verandert als de productie toeneemt van 4000 tot
/ 1\
V \
6000 stuks. /
10
c Bij een productietoename van 2000 tot a is de / q
gemiddelde snelheid waannee Wverandert gelijk 0 ",.".,.. V1 2 3 4 5
aantal in duizendtallen
aan 10 euro per stuk. I I I I I I
Welk getal is a? Licht je antwoord toe met figuur 8.39
behulp van het werkblad.

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 47


De hoeveelheid ijs in de Noordelijke IJszee fluctueert in HOEVEELHEID IJS IN MLN KM 2
een jaar enorm. Bij een onderzoek over een groot aantal A
jaren bleek dat de gemiddelde oppervlakte van het ijs te
benaderen is door het model
A = 0,053t3 - 0,85t2 + 2,6t + 12. Hierin is A de
oppervlakte in miljoenen km2 ent de tijd in maanden met
t = 0 op 1 januari.
a Bereken het differentiequotiënt op [8, 11]. Geef de
praktische betekenis van dit getal.
b Bereken de gemiddelde verandering van A in de tijd in maanden
periode 1 april- 1 juni.
c Bereken de gemiddelde toename van A in duizenden km2 per
dag in de laatste vier maanden van jaar.
d Bereken de gemiddelde toename van A in duizenden km2 per
week in de maand februari.
e Volgens Sirnone is er een maand waarin de hoeveelheid ijs per
dag gemiddeld meer dan 60 000 km2 afneemt.
Onderzoek of Sirnone gelijk heeft.

48 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


Terugblik

Differentiequotiënt
Om veranderingen op intervallen met verschillende
y
lengten te vergelijken gebruik je differentiequotiënten.
Ya - - - - - - - - - - - - - - - -8
Het differentiequotiënt van y op [xA' x s] is I
I
~y Ys- YA I
I
~x I ~Y = Ya - YA
I
Het differentiequotiënt is gelijk aan de helling I
I
(richtingscoëfficiënt) van de lijn AB. I

Dus de begrippen
• de gemiddelde verandering van y op [xA , x s]
• het differentiequotiënt vany op [xA, xsJ 0
~--~------------~----x
XA Xa

• de richtingscoëfficiënt (helling) van de lijn AB


komen op hetzelfde neer.

Gemiddelde snelheid
Bij een tijd-afstandgrafiek is de afgelegde wegs uitgezet
tegen de tijd t.
~s
Het differentiequotiënt geeft de gemiddelde snelheid
~t
op een tijdsinterval.
Ook bij andere grafieken zoals kosten- en winstgrafieken
wordt de uitdrukking 'gemiddelde snelheid'
gebruikt.
De gemiddelde snelheid waarmee K in de figuur
K
. h . b . ~K 8
hternaast toeneemt op et tnterval [a, ] ts .
~q I
I ~K
I
In praktische situaties, zoals bij kosten- en
winstgrafieken, vermeld je bij gemiddelde snelheden
------------,
~q
I

en gemiddelde veranderingen de eenheid. Zijn de


kostenK in euro's en is q het aantal geproduceerde
exemplaren, dan is de gemiddelde snelheid ~K in
~q
euro's per stuk.
0~----~a------------~b----q

Heb je te maken met de kostenformule


K = 0,0001q 3 - 0,03q 2 + 4q + 50 dan is de gemiddelde snelheid
waarmee de kosten veranderen op het interval [50, 100] gelijk
~K K(100)- K(50) 250- 187,50
aan ~q = _ - = 1,25 euro per stuk.
100 50 50

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 49


Diagnostische toets

8.1 Recursieve en directe formules


0 Gegeven is de rij un = un-l + 0,5n 2 + 5 met beginterm Uo = 3.
a Bereken van deze rij de vijfde en de tiende term.
b Vanaf de hoeveelste term is un > 500?
Gegeven is de rij v(n + 1) = 2v(n) + 3n met beginterm v(l) = 2.
c Voor welken geldt dat v(n + 1) - v(n) = 509?

f) Door overbevissing dreigen sommige vissoorten vrijwel


uit te sterven. Daarom hebben landen met elkaar
visquota afgesproken, zodat de visstand weer kan -
toenemen. Zo is er voor de kabeljauwvangst in de
Noordzee eenjaarlijks quotum van 2850 ton
afgesproken. Op 1 januari 2015 zit er 35 000 ton
kabeljauw in de Noordzee en deze hoeveelheid neemt
door natuurlijke aanwas jaarlijks met 10% toe.
a Stel de recursieve formule op van de hoeveelheid
kabeljauw K(t) in de Noordzee. Neemt= 0 op 1
januari 2015 en neem aan dat vanaf december 2015
het jaarlijkse quotum telkens wordt gevangen in december.
b Hoeveel ton kabeljauw zit er op 1 januari 2020 in de
Noordzee?
c Als er weer minstens 50 000 ton kabeljauw in de Noordzee
zit, komt het quotum te vervallen.
In welkjaar is dat het geval?

E) a Bereken de achtste term van de rij T(n) = 3 n2 - 3 n met


beginterm T( 1).
b De hoeveelste term van de rij wn = n 3 - n2 + 6 met beginterm
w 0 is gelijk aan 4630?
c Bij de rij 0, 3, 10, 21, 36, ... hoort de formule An = 2n2 - 3n + 1.
Bereken de twaalfde term van deze rij.

8.2 Rekenkundige en meetkundige rijen


0 Gegeven zijn de rijen un: 563, 551, 539, 527, 515, ... en
K(t): 3125, 2500, 2000, 1600, 1280, ...
a Stel de directe formules op van un en K(t).
b Bereken in gehelen nauwkeurig de twaalfde tenn van de rij K(t).
c Hoeveel positieve termen heeft un?

Q Van een rij is w 4 = 12 en w 7 = 324.


a Neem aan dat wn een rekenkundige rij is met beginterm w 1 .
Stel de directe formule van wn op.
b Neem aan dat wn een meetkundige rij is met beginterm w 0 •
Stel de directe formule van wn op.

50 Hoofdstuk 8 © Noordhoff Uitgevers bv


8.3 Somrijen

G a Gegeven is de rij un = n 2 - n + 1.
10
Bereken Luk.
k =O
b Gegeven is de rij at+1 = 2at - 3 met a 1 = 6.
11
Bereken L ai.
i=1
n
c Vanaf welke n is L (2)2 + 1) > 1000?
j= O

8.4 Toenamediagrammen
8 Zie figuur 8.40.
a Op welk(e) interval(len) is de grafiek toenemend stijgend?
En op welk(e) interval(!en) afnemend dalend?
b In welke punten treedt een maximum op? Hoe groot zijn die maxima?
c Teken bij de figuur het toenamediagram met stapgrootte ~x = 2.
y

2
F
B

1/ \ I
V
" 1
~5

I ~ c E I G x
II '\ J 0 1 2 3 4 5
A ~
V -1
r--- 1 \ / \
D H
x -2
0 5 10

figuur 8.40 figuur 8.41

Q Teken een mogelijke grafiek die door het punt (3, 5) gaat en die
hoort bij het toenamediagram in figuur 8.41.

8.5 Differentiequotiënten
G Zie figuur 8.40.
a Bereken de gemiddelde verandering van y op de intervallen
[0, 4] en [2, 12].
b Bereken het differentiequotiënt op de intervallen [4, 6] en [6, 10].

~ In de formule W = - O,Olq 3 + 1,5q2 + 30q - 500 is W de winst in


duizenden euro's en q de productie in duizendtallen.
a Bereken het differentiequotiënt van W op het interval [5, 25].
b Bereken de gemiddelde toename van de winst in euro's per
stuk als de productie toeneemt van 50000 tot 75 000 stuks.
c Bereken de gemiddelde verandering van Win euro's per stuk
als de productie toeneemt van 80000 tot 88 000 stuks.

© Noordhoff Uitgevers bv Rijen en veranderingen 51


Bijna alle luchtvaartmaatschappijen passen Watleer je?
overboeking toe op hun vluchten. Dat wil • Het berekenen van de verwachtingswaarde
zeggen dat er meer plaatsen worden verkocht van een toevalsvariabele.
dan dat er beschikbaar zijn. Er wordt een • Berekeningen maken met de binomiale
risico- en kosten-batenanalyse toegepast om verdeling.
te berekenen hoeveel plaatsen er • De eigenschappen en vuistregels bij de
overboekt kunnen worden. Komen er meer normale verdeling.
reizigers opdagen dan dat er stoelen • Werken met normaal-waarschijnlijkheids-
.
beschikbaar zijn, dan probeert het pap1er.
baliepersoneel het probleem op te lossen. • Berekeningen maken met de normale
verdeling.

Termlna14

"'

Kansver 1ngen

-

[ ,. , , .. : .:::a
r. -
r-'•
Voorkennis Kansberekeningen

Theorie A Kansen
Veel gebruikte regels bij kansberekeningen zijn de productregel, de
somregel en de complementregeL
Productregel Bij twee onafhankelijke kansexperimenten geldt
P(G 1 en G2) = P(G1) • P(G2).
Somregel Voor elkaar uitsluitende gebeurtenissen G 1 en G2 geldt
P(G1 ofG2 ) = P(G1) + P(G2).
Complementregel P(gebeurtenis) = 1 - P(complement-gebeurtenis)
Komt in de omschrijving van een gebeurtenis 'minstens', 'hoogstens' , ' niet',
'meer dan' of 'minder dan ' voor, dan kan de complementregel je rekenwerk besparen.
Een kansboom is een handig hulpmiddel om te zien hoe je de productregel kunt
toepassen. Meestal is het voldoende om een dergelijke kansboom alleen maar
in gedachten te maken of om slechts een gedeelte op papier te zetten.
Bij het vier keer gooien met een dobbelsteen is
5
5 -6
• P(geen enkele keer 6) = P(~ ~ ~ ~ = ~ · ~ · ~ · ~ ;::: 0,482 5 -
I ---r d ..- --1
-5 ,/ -6 .......6
6 p ...
• P(twee keer 6) = ~ . P(6 6 ~~ = ~ . Gr (D 2
"" 0,116. ~
- 6
6

rijtjes bestaande uit twee keer 6 en twee keer ~ .


4
Er zijn
,21

Voorbeeld
De schijven in figuur 9.1 draaien onafhankelijk van elkaar. Nadat
de schijven tot stilstand zijn gekomen, wijst elke pijl één sector aan.
a Bereken exact de kans op drie gelijke kleuren.
Marlies laat schijf I acht keer draaien.
Bereken de kans dat de pijl
b drie keer de witte sector aanwij st
c twee keer de witte sector aanwijst en vier keer een rode.
figuur 9.1
Uitwerking
a P(drie gelij'ke kleuren) = P(r r r) + P(w w w) 2 2
= 4 • 3l · 4 + 2 2
l4 · 3 • 4 A_ + 48
= 48 ~ = 16
A_ = 48

b P(drie keer wit) =


3
8
· P(www yf)4yÇ}4yÇ) =
8
3
· (!) 3
· (~) : : 0,208
5

c P(twee keer wit en vier keer rood) =


Tenzij anders vermeld
~ ·! ~ ·! ·Grm ·Ü) 4 2
·P(wwrrrrbb) = bereken je kansen in drie
decimalen nauwkeurig.
;::: 0,103

54 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


1 Martijn laat de schijven in figuur 9.2 één keer
draaien. Nadat de schijven zijn uitgedraaid wijst
elke pijl één sector aan.
Bereken exact de kans dat
a geen enkele 1 wordt aangewezen
b één 2 wordt aangewezen
c minstens één 2 wordt aangewezen.

2 Judith laat schijf II in figuur 9.2 acht keer


draaien.
Bereken de kans dat de pijl figuur 9.2
a één keer 2 aanwij st
b minstens één keer 1 aanwijst
c vijf keer een 1 en drie keer een 3 aanwijst
d vier keer een 1 en één keer een 3 aanwijst.

3 Rijschool R&S biedt allerlei rijopleidingen aan. Percentage in één keer geslaagd
Zo is er de mogelijkheid vijf dagen aaneen les te 71%
krijgen. In figuur 9.3 zie je dat bij deze
opleidingsvorm de kans op in één keer slagen
0,35 is. 58%
Bereken de kans dat van 53%
a acht cursisten die de opleiding van drie dagen
volgen er minstens twee in één keer slagen
b twaalf cursisten die losse lessen volgen er zes
of zeven in één keer slagen. 35%

22%

3 5 10 losse
lessen

figuur 9.3
4 Ronald gooit met drie viervlaksdobbelstenen.
Toon aan dat
a de kans op één 4 gelijk is aan ~~
b de kans op minstens één keer 2 gelijk is aan ~~ .

5 Bij een medische keuring moet iemand achtereenvolgens vier


tests ondergaan. Deze vier tests worden onafhankelijk van elkaar
uitgevoerd. De kansen op een gunstige uitslag bij deze tests zijn
respectievelijk 0,98; 0,70; 0,95 en 0,92.
Men wordt alleen goedgekeurd als elke test een gunstige uitslag
heeft.
Bereken de kans dat iemand wordt afgekeurd.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 55


Theorie B Trekken met en zonder terugleggen
In een vaas zitten vijf rode, drie blauwe en zeven groene knikkers.
Pakje vier knikkers uit deze vaas, dan is P(2 rode en 2 groene)=
4 · P(rrgg) = 4 · 5 · 4 • 7 · 6 : : :; 0,154.
2 2 15 14 13 12

Omdat je hier te maken hebt met trekken zonder terugleggen,


verandert telkens als je een knikker pakt de samenstelling van de
vaas. In de berekening wordt de noemer dan telkens één kleiner.
Pak je meer dan drie of vier knikkers, dan werkt bij het berekenen
van kansen de kansdefinitie van Laplace sneller dan de
productregeL Volgens de kansdefinitie van Laplace is
aantal gunstige uitkomsten
kans = aanta1.moge1IJ.. k e ult
. komsten . figuur 9.4

Zo is bij het pakken van zes knikkers uit de vaas in de P(2 rode, 1 blauwe, 3 groene) =
figuur P(2 rode, 1 blauwe en 3 groene knikkers) =
5 3 7
• •
2 1 3 aantal rijtjes bestaande
- - - - : : :; 0,210.
15 uit twee r 's, éénben drie g's
6
Immers, het aantal gunstige uitkomsten is het aantal
manieren om 2 rode uit 5 rode en 1 blauwe uit 3 blauwe
en 3 groene uit 7 groene knikkers te pakken. En het aantal
mogelijke uitkomsten is het aantal manieren om 6 knikkers
uit 5 + 3 + 7 = 15 knikkers te pakken.
Bij het pakken van knikkers onderscheid je twee situaties.
Trekken met terugleggen Trekken zonder terugleggen
Pak met terugleggen 4 knikkers uit Pak zonder terugleggen 4 knikkers uit
een vaas met 9 rode en 6 witte knikkers. een vaas met 9 rode en 6 witte knikkers
/4\ 4\ I

P(2 rode)= · P(rr f {) = P(2 rode) = · P(rr f {) =


2 I \ \ 2. I

'4' 9)2 . (ï56)2,,._,._, 0,346


. (ï5 4 9
2 . ï5. 8 6 5 '"'"-'
14 • 13. 12 '"'"-'
0' 396
,21
Met de kansdefinitie van Laplace krijg je
9 6'
I I


,2 ,2 ,
P(2 rode) = , : : :; 0,396
15
\4 1

Kansen berekenen bij trekken zonder terugleggen


Pakje zonder terugleggen meer dan drie of vier De opdracht 'pak vier knikkers'
knikkers uit een vaas, gebruik dan de kansdefinitie houdt in datje zonder
van Laplace. terugleggen pakt.

56 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


Weet je dat 31% van de Nederlanders in een grote stad woont, dan
is de kans dat van 15 willekeurig gekozen Nederlanders er twee in
1 2
een grote stad wonen gelijk aan ; · 0,31 • 0, 69 13 "" 0, 081.
Je gebruikt hierbij de volgende vuistregel.
Bij een kleine steekproef uit een grote populatie mag je trekken
zonder terugleggen opvatten als trekken met terugleggen.

Voorbeeld
In 83% van de Nederlandse huishoudens wordt op internet gezocht naar
productinformatie.
Bij een onderzoek wordt aan huishoudens gevraagd een vragenlijst in te
vullen.
a Bereken de kans dat van elf huishoudens er negen op internet zoeken
naar productinformatie.
b Bereken de kans dat pas de tiende terugontvangen vragenlij st de eerste
is van een huishouden dat geen productinformatie op internet zoekt.
c In een straat met 50 huishoudens zoeken er 40 productinformatie op
internet.
Bereken de kans dat van de acht teruggestuurde vragenlijsten uit deze
straat er vijf afkomstig zijn van een huishouden dat productinformatie
op internet zoekt.

Uitwerking
11
a P(9 van de 11 zoeken productinformatie) = · 0,83 9 • 0,17 2 :::::: 0,297
9
b P(bij de 10e voor het eerst niet) = 0,83 9 • 0,17 : : : 0,032
40 10

5 3
c P( 5 van de 8 zoeken productinformatie) = - - - - :::::: 0,14 7

6 Bij een loterij zijn 80 loten verkocht. Naast de hoofdprijs, een


smartphone, zijn er drie tweede prijzen en zes derde prijzen.
Sasha heeft vijf loten gekocht.
Bereken de kans dat zij
. ,, .. .
a minstens een pnJs Wint
b niet de smartphone, maar wel een tweede en derde prijs wint.

7 Een fabrikant verkoopt smartphones in dozen van 40 stuks. Voordat


een doos de fabriek verlaat, vindt een eindcontrole plaats waarbij van
drie willekeurig gekozen smartphones uit de doos het beeldschenn
wordt gecontroleerd. Als de drie beeldschermen allemaal in orde zijn,
wordt de doos goedgekeurd.
Bereken de kans dat een doos waarin drie smartphones met een defect
beeldscherm zitten, wordt afgekeurd.
© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 57
8 Felix gooit twaalfkeer met een dobbelsteen.
Bereken de kans dat hij
a drie keer 2 ogen gooit en één keer 3 ogen
b elk aantal ogen twee keer gooit
c bij de twaalfde worp evenveel gooit als bij de eerste worp.
Sanne gooit net zo lang met een dobbelsteen totdat ze 6 ogen gooit.
Bereken de kans dat zij
d vier keer moet gooien
e minstens vijf keer moet gooien.

9 De senaat van de VS bestaat uit 100 leden, twee afgevaardigden van


elke staat. Er wordt willekeurig een commissie gevormd bestaande
uit acht leden.
a Bereken de kans dat geen afgevaardigde van de staat Californië
in de commissie zitting neemt.
b Bereken de kans dat één van de afgevaardigden uit Arizona en één
van de afgevaardigden uit Florida in de commissie zitting nemen.

10 In een vliegtuig is plaats voor 48 passagiers. Door overboeking


verschijnen 54 personen onder wie de acht spelers van het eerste
volleybalteam van sportvereniging Avanti en de heer Houtkamp
met zijn zoon Rutger.
Willekeurig worden zes personen aangewezen die op de volgende
vlucht moeten wachten.
Bereken de kans dat
a tenminste één speler van volleybalteam Avanti moet wachten
b de heer Houtkatnp en zijn zoon Rutger niet hoeven te wachten.

11 Van alle Nederlandse werknemers is 72% werkzaam in de


dienstensector en 26% in de industrie.
Bij een onderzoek wordt aan 25 werknemers gevraagd een
vragenlijst in te vullen.
Bereken de kans dat
a precies 18 in de dienstensector werkzaam zijn
b 19 van hen in de dienstensector en vier in de industrie
werkzaam zijn.
Bij het onderzoek worden Nederlandse werknemers ook
telefonisch benaderd.
c Bereken de kans dat de tiende gebelde werknemer de eerste is
die in de industrie werkzaam is.
d Bereken de kans dat de 20e werknemer die gebeld wordt, de derde is
die niet werkzaam is in de dienstensector en ook niet in de industrie.
Van de bewoners van een appartementencomplex zijn er 18 in de
dienstensector werkzaam en zeven in de industrie.
Een enquêteur ondervraagt zes van deze 25 personen.
e Bereken de kans dat minstens twee van hen in de industrie
werkzaam zijn.

58 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


9.1 De verwachtingswaarde

Sportvereniging Nikè organiseert wekelijks een Ik heb alle loten opgekocht.


loterij. Altüd prü5.
Elk lot kost 5 euro. Er is een eerste prijs van
2000 euro en er zijn 100 prijzen van 20 euro.
Elke week worden 1000 loten verkocht.
Hoeveel winst maakt Nikè wekelijks met deze
loterij? Hoeveel is dat gemiddeld per lot?

Theorie A Het berekenen van de verwachtingswaarde


De sportvereniging uit opgave 1 maakt gemiddeld per lot een winst
van 1 euro. Omgekeerd kan dus een deelnemer aan de loterij
gemiddeld per lot een verlies van 1 euro verwachten. We zeggen dat
de verwachtingswaarde van de winst W per lot voor een deelnemer
gelijk is aan -1 euro. Notatie E(W) = -1.

Je kunt de winstverwachting per lot ook berekenen met de


kansverdeling van W. Per lot kan een deelnemer bij deze loterij een
winst maken van - 5, 15 of 1995 euro, dus W neemt de waarden - 5,
15 en 1995 aan. Omdat 899 van de 1000 loten geen prijs geven, is
899 .
P(W = - 5) = = 0,899. Zo ontstaat de volgende kansverdeling.
1000

w 1995 15 -5
P(W= w) 0,001 0,1 0,899

Door elke mogelijke waarde van W te vermenigvuldigen met de


bijbehorende kans en vervolgens de uitkomsten op te tellen, krijg je
E(W). Ga maar na: E(W) = 1995 · 0,001 + 15 · 0,1 + -5 · 0,899 = -1.

Werkschema: het bereken van de verwachtingswaarde van de


toevalsvariabele X
1 Stel de kansverdeling van X op.
2 Vermenigvuldig elke waarde van X met de bijbehorende kans.
3 Tel de uitkomsten op. De som is de verwachtingswaarde E(X).

n
Met de sigmanotatie krijg je E(X) = L (xi · P(X = xJ).
i =l

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 59


Om de winstverwachting per lot te berekenen zou je ook eerst de
verwachtingswaarde van de uitbetaling U per lot kunnen berekenen.
Bij U hoort de volgende kansverdeling.

u 2000 20 0
P(U = u) 0,001 0,1 0,899

E(U) = 2000 · 0,001 + 20 · 0,1 + 0 · 0,899 = 4.


Omdat elk lot 5 euro kost, is E( W) = E( U) - 5.
Dus E( W) = 4 - 5 = - 1.
De verwachtingswaarde - 1 suggereert dat een deelnemer per lot
1 euro verliest. Maar dat kan niet, want per lot kun je uitsluitend
5 euro verliezen of een winst maken van 15 euro, dan wel
1995 euro.
De verwachtingswaarde geeft aan watje gemiddeld per lot kunt
verwachten. Zou je 50 loten kopen, dan moetje rekenen op een
verlies van 50 x 1 = 50 euro.

Voorbeeld
Bij een spel met een dobbelsteen gelden de volgende regels.
• Je gebruikt een dobbelsteen met op de zijvlakken de cijfers
1, 1, 1, 1, 5 en 5 .
• Je gooit drie keer met de dobbelsteen.
• De uitbetaling is de som van de gegooide cijfers in euro's.
• De inleg is € 8,-.
Gooi je bijvoorbeeld 5 1 I , dan krijg je € 7, - uitbetaald. Je 'wint'
dan - 1 euro.
Bereken de verwachtingswaarde van de winst per spel.

Uitwerking
W =de winst per spel, dus W =uitbetaling- 8.
W neemt de waarden 7, 3, - 1 en -5 aan.

P(W = 7) = P(555) = (D = 2~,P(W= 3) = ~


3
·P(551) = ~ ·Gr j=17,

P( W = -1) = ~ · P( 5 1 1) = 3 · ~ · (D = g en P( W = -5) = P( 1 1 1) = ( ~) =
2 3 8
27

w 7 3 -1 -5
P(W = w) 1
27
6
27
12
27
8
27 controle: 217 + 267 + ~~ + 287 = 1

_Q_ + - 1 · 11 + - 5 · ~ = - 1
E( W) = 7 · l27 + 3 · 27 27 27
De verwachtingswaarde van de winst is -1 euro per spel.

60 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


f) Bij een loterij zijn 100 loten van 2 euro verkocht. Er is één
prijs van 50 euro en er zijn drie tweede prijzen van 10 euro.
a Bereken de verwachtingswaarde van de winst per lot voor
een deelnemer aan de loterij.
b We noemen een loterij eerlijk als de winstverwachting
Een spel is eerlijk als
per lot gelijk is aan 0.
E(W) = 0.
Wat moet bij deze loterij een lot kosten om van een
eerlijke loterij te kunnen spreken?

E) Bij een spel met een dobbelsteen waarop vijfkeer het cijfer 3
staat en één keer het cijfer 8 gelden de volgende regels.
• De inleg is 8 euro.
• Je gooit twee keer met de dobbelsteen.
• De uitbetaling is de som van de gegooide cijfers in euro's.
Bereken in centen nauwkeurig de verwachtingswaarde van de
winst per spel.

A Chuck-a-Luck is een spel met een dobbelsteen dat in de VS veel


gespeeld wordt. Je zet voor één dollar in op een zeker aantal ogen,
bijvoorbeeld op 5 ogen. Daarna gooi je met drie dobbelstenen.
Het aantal keren dat je 5 ogen gooit, krijg je in dollars uitbetaald.
a Bereken exact de kans dat je bij een worp met drie
dobbelstenen één keer 5 ogen gooit.
b Bereken exact de kans dat je 2 dollar krijgt uitbetaald.
c Bereken exact de kans dat je je inzet kwijt bent.
d Hoeveel brengt het spel naar verwachting de organisatie op als
500 personen meedoen?

A In een vaas zitten vier rode en zes witte knikkers. Monique pakt
één voor één knikkers uit de vaas, totdat ze een witte pakt.
Bereken de verwachtingswaarde van het aantal knikkers dat
Monique pakt.

a De kanshistogrammen in figuur 9.5 horen bij de


toevalsvariabelen X en Y.
Bereken E(X) en E(Y).
b In welk histogram is de spreiding het grootst?
P(X =x) P(Y = y)

1 2 3 4 5 1 2 3 4 5
a b

figuur 9.5

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 61


Theorie B De standaardafwijking van een toevalsvariabele
In opgave 6 is E(X) = E(Y). Toch is er een duidelijk verschil tussen
de kanshistogrammen in figuur 9.5. De uitkomsten van X vertonen
minder spreiding dan die van Y.

Om het verschil in spreiding in een getal uit te drukken voeren we


het begrip standaardafwijking van een toevalsvariabele in. Voor de
standaardafwijking van X bestaat de notatie ax ·

Het berekenen van ax vertoont grote overeenkomst met het berekenen


van de standaardafwijking bij een frequentieverdeling.

Informatief Het berekenen van a x


1 Bereken bij elke x de afwijking d
d= x- E(X)
van E(X) .
2
2 Kwadrateer de afwijkingen . d2 = (x-E(X))

3 Bereken de verwachtingswaarde
van deze kwadraten .
L ((x - 2
E(X) ) • P(X = x))

4 Neem de wortel van deze


eix = ~L ((x- E(X) ) 2
• P(X =x))
verwachtingswaarde en je hebt eix .

Na het invoeren van de kansverdeling van X op de GR krijg je ax


snel en eenvoudig met de optie 1-Var Stats (TI) of lVAR (Casio) uit
het STAT-CALC-menu.
Merk op dat
• je E(X ) bij x kunt aflezen
• n gelijk is aan 1.

De standaardafwijking a x van de toevalsvariabele X is


ax= ~2: ((x- E(X))2 · P(X =x)).
Bereken ax op de GR met de optie 1-Var Stats {TI) of 1VAR {Casio).

62 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


Voorbeeld
Gegeven is de kansverdeling van de toevalsvariabele X.

x 5 6 7 8 9 10
P(X=x) 0,40 0,12 0,09 0,16 0,15 0,08
HORMAL FLOAT AUTO REAL RADIAH MP (]

Bereken in twee decimalen nauwkeurig E(X) en ax · 1-Var Stats


x=6.78
Ix=6.78
Uitwerking Ix2=49.12
Sx=
Voer in lijst 1 = {5, 6, 7, 8, 9, 10} en ax=1.775274627
lijst 2 = {0.40, 0.12, 0.09, 0.16, 0.15, 0.08}. n=l
minX=S
1-Var Stats (TI) of 1VAR (Casio) geeft .J,Q1=S
I
E(X) = 6,78 en ax~ 1,78.

0 Van de toevalsvariabelen X en Y zijn hieronder de


kansverdelingen gegeven.

x 1 2 3 4 5
P(X = x) 0,05 0,15 0,50 0,15 0,05

y 1 2 3 4 5
P(Y = y) 0,30 0,15 0,10 0,15 0,30

Bereken E(X), ax, E(Y) en a y. Rond ax en a y af


op twee decimalen.

E) Een zangvereniging verkoopt 1000 loten voor


AS 106JJ(I
€ 2,- per stuk. Er is een eerste prijs van € 500,-,
er zijn twee tweede prijzen van elk €200,- en
er zijn 100 derde prijzen van elk € 5,-. AS 106.Ur
I -"~s
1
De toevalsvariabele X is de winst van een 106()

deelnemer per lot.


-"'S
Bereken E(X) en ax . AS Hl

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 63


Terugblik

Verwachtingswaarde
Jan koopt een lot in een loterij met 100 loten. Elk lot kost 5 euro. Er is
een eerste prijs van 250 euro, een tweede prijs van 100 euro en er zijn
twee derde prijzen van elk 50 euro.
Voor een deelnemer aan deze loterij is de winst per lot W = prijs - 5 euro.
De kansverdeling van Wis

w 245 95 45 -5
P(W = w) 0,01 0,01 0,02 0,96

E(W) = 245 · 0,01 + 95 · 0,01 + 45 · 0,02 + -5 · 0,96 = -0,50


De verwachtingswaarde van de winst is - 0,50 euro. Dit betekent dat je
gemiddeld per lot €0,50 verlies kunt verwachten.
Om E( W) te berekenen kun je ook eerst de verwachtingswaarde E( U)
van de uitbetaling per lot berekenen.

u 250 100 50 0
P(U =u) 0,01 0,01 0,02 0,96

E(U) = 250 · 0,01 + 100 · 0,01 + 50 · 0,02 + 0 · 0,96 = 4,50, dus


E(W) = E(U)- 5 = - 0,50.

Berekening van de verwachtingswaarde E(X}


De verwachtingswaarde van de toevalsvariabele X bereken je als volgt.
1 Stel de kansverdeling op van X
2 Vermenigvuldig elke waarde x van X met de bijbehorende kans.
3 Tel de uitkomsten op en je hebt E(X).
n
Met de sigmanotatie is E(X) = _L (x i · P(X =xi)), of kortweg
i=l

E(X) = _L(x · P(X =x)).

De standaardafwijking ax van de toevalsvariabele X


De standaardafwijking van X is ax= ~): ((x - E(X) ) 2
• P(X = x)).

Door de kansverdeling van een toevalsvariabele X in te voeren op de GR


krijg je E(X) en ax met de optie 1-Var Stats (TI) of 1VAR (Casio) uit het
STAT-CALC-menu.
Na het invoeren van lijst 1 = {245, 95, 45, -5} en
lijst 2 = {0.01, 0.01, 0.02, 0.96} krijg je bij de loterij hierboven
E(W) = -0,50 en a w : : :; 27,4 7.

64 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


9.2 De binomiale verdeling

Jessica gooit acht keer met een dobbelsteen.


Bereken de kans op
a drie keer 6 ogen
b vijfkeer meer dan 2 ogen.

Theorie A Binomiaal kansexperiment


In opgave 9a zijn we bij elke worp met de dobbelsteen slechts
geïnteresseerd in de gebeurtenis '6 ogen'. En in opgave 9b gaat het
om de gebeurtenis 'meer dan 2 ogen'. Het is gebruikelijk om de
gebeurtenis waarin we geïnteresseerd zijn succes te noemen en de
bijbehorende complement-gebeurtenis mislukking.
Een kansexperiment waarbij het uitsluitend om de gebeurtenissen
succes en mislukking gaat, heet een Bernoulli-experiment.

Een kansexperiment waarbij je alleen op de gebeurtenissen


succes en mislukking let, heet een Bernoulli -experiment.
De kans op succes wordt aangegeven met p.

Het op de gok beantwoorden van een vierkeuzevraag is een


Bemauili-experiment met p = !.Het op de gok beantwoorden van
zeven vierkeuzevragen is een samengesteld kansexperiment dat
bestaat uit zeven gelijke Bernouili-experimenten die onafhankelijk
van elkaar zijn. Bij elk van deze Bemauili-experimenten is p = !.

Dit samengestelde kansexperiment is een voorbeeld van een


Binomiaal kansexperiment
binomiaal kansexperiment. Essentieel bij een binomiaal
• n = het aantal keer dat het
kansexperiment is dat je hetzelfde Bemoulli-experiment een
Bemouili-experiment
aantal keren uitvoert. Dit aantal geven we aan met n.
wordt uitgevoerd
X is het aantal keer succes dat hierbij optreedt.
• X= het aantal keer succes
We noemen X een binomiale toevalsvariabele.
• p = de kans op succes
We zeggen ook datX binomiaal verdeeld is.
per keer

Een binomiaal kansexperiment is een kansexperiment dat


bestaat uit n gelijke Bernoulli -experimenten, waarbij p de
kans is op succes per experiment.
Hierbij hoort de toevalsvariabele X= het aantal keer succes.

Bij het op de gok beantwoorden van 20 vierkeuzevragen is X het


aantal juiste antwoorden. Bij dit binomiale kansexperiment is n = 20
en p = !.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 65


De formule van de kans P(X = k) op k juiste antwoorden (en dus
20 - k foute antwoorden) krijg je als volgt.
P( s s ... s !11 m ... m) = ~ · ~ · ... · ~ · ~ · ~ · .... i= (!)k. (~) 20
-k
k keer 20- k keer
V
k keer 20 - k keer
Er zijn in totaal
2
Z rijtjes bestaande uit k keer eens en 20 - k
keer een m . Elk rijtje heeft dezelfde kans van (!)k· (~) 20
- k..

DusP(X=k)= 2z .(!}k. m zo- k.


Bij een binomiaal kansexperiment is de kans op k keer succes
n
gelijk aan P(X = k) = ·p" · (1 - p)"-"·
k
Hierin is n het aantal keer dat het Bernoulli-experiment wordt
uitgevoerd en p de kans op succes per experiment.

Voorbeeld
Bereken de kans dat je bij tien worpen 1net een dobbelsteen
vier keer minstens vijf ogen gooit.
HORHAL FLOAT AUTO REAL RADIAH HP (}
Uitwerking
X= het aantal keer dat je minstens vijf ogen gooit.
X is binomiaal verdeeld met n = 10 en p = ~ = ~ . .2276075801
........... ... ......................... ..............

P(X = 4) = ~~ · (D • {D4 6
:::; 0,228

~ In een vaas zitten acht rode, twee witte en tien groene knikkers.
a Carmen pakt met terugleggen zes keer een knikker uit de vaas.
X= het aantal rode knikkers dat ze hierbij pakt.
Geef n en p en bereken P(X = 4).
b Coen pakt met terugleggen twaalfkeer een knikker uit de
vaas.
Y = het aantal niet-witte knikkers dat hij hierbij pakt.
Geef n en p en bereken P(Y = 10).
c Mariël pakt zonder terugleggen vier knikkers uit de vaas.
Z = het aantal groene knikkers dat ze hierbij pakt.
Is Z binomiaal verdeeld? Bereken P(Z = 3).

m Een honkbalspeler heeft een slaggemiddelde van 0,3.


a Bereken de kans dat hij in tien achtereenvolgende slagbeurten
vijfkeer slag heeft.
b Bereken de kans dat hij in vijf achtereenvolgende slagbeurten
alleen bij de laatste beurt slag heeft.

66 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


Geschiedenis De Bernoulli's
4---- ~----~ ----- ----~ ---- ~~---.

''
De familie Bernoulli heeft veel beroemde wiskundigen voortgebracht.
Oorspronkelijk woonden de Bernoulli's in Antwerpen, maar in 1622
vestigde de familie zich in Bazel.
Tot de familieleden die zich met de kansrekening hebben
beziggehouden behoort Jacob Bernoulli (1654-1705). Hij was niet
alleen geïnteresseerd in empirische kansen (sterftetabellen en
'
juridische statistieken) , maar hield zich ook bezig met theoretische ''
''
kansen gebaseerd op permutaties en combinaties.
In 1690 formuleerde hij de wet van de grote aantallen.
Het grootste deel van zijn werk op het gebied van de kansrekening is
na zijn dood uitgegeven onder de titel'Ars conjectandi ' ofwel'de
Jacob Bemoulli
kunst van het gissen' .

0 De toevalsvariabele X is binomiaal verdeeld


x 0 1 2 3
met n = 3 enp = 0,2.
Bij X hoort de kansverdeling hiernaast. P(X=x) 0,512 0,384 0,096 0,008
a Bereken P(X < 2)
b Waarom kun je direct zeggen P(X::::; 3) = 1?
c Waarom is P(X < 0) = P(X = 0)? x 0 1 2 3
d Vul de tabel hiernaast in.
P(X~x)

Theorie B De cumulatieve kansverdeling


In opgave 12 staat een tabel met kansen van het type P(X ::::; x).
De tabel heet de cumulatieve kansverdeling van X
cumuleren = opeenhopen,
Een kans als P(X < 2) heet een cumulatieve kans.
opstapelen, samenvoegen
De GR heeft opties waarmee voor elke mogelijke n, p en k
binomiale en cumulatieve binomiale kansen kunnen worden
berekend.
In de uitwerkingen gebruiken we de notaties binompdf(n, p , k) en
binomcdf(n, p, k). Let erop dat je bij de Casio achtereenvolgens
k, n en p invoert.
Afspraak bij binomiale kansen
P(X = k) = binompdf(n, p, k)
P(X ::::; k) = binomcdf(n,p, k)
Op de TI staan de opties binompdf en binomcdf in het DISTR-
DISTR-menu. Op de Casio staan de opties Bpd en Bed in het
OPTN-STAT-DIST-BINOMIAL-menu.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 67


Voorbeeld
De schijf in figuur 9.6 is verdeeld in vier even grote sectoren.
Sandra laat de schijf zeven keer draaien.
Bereken de kans dat zij
a drie keer een 1 krijgt
b hoogstens vier keer een 2 krijgt
c vier keer een 1 en drie keer een 3 krijgt.

Uitwerking
a X= het aantal keer 1.
figuur 9.6
X is binomiaal verdeeld met n = 7 en p = ~.
P(X = 3) = binompdf (7, ~, 3) ~ 0,273
b X = het aantal keer 2.
X is binomiaal verdeeld met n = 7 en p = !.
P(X :::; 4) = binomcdf (7, 4) ~ 0,987 !,
c ?(vier keer een 1 en drie keer een 3) = : · Gt · (!)3 ;::; 0,034 •~------1 Let op: dit is geen
binomiale kans.
HORHAL FLOAT DEC REAL RADIAH HP ()

binomPdf(7,1/2,3)
.2734375 @ lhlathiiRadiiNormll Id/c liReall
b i nomcdf(7, 1/4,4) BinomialPD ( 3,7,1+2 )
•••• •••••
.987121582
••••••• ••••••••• ••••••• ••••• 0 •••••••• ••••••• 0.2734375
BinomialCD(4,7,1+4)
0.987121582
0 •••••••••••• 0 0 •••••• 0 0 0 • • 0 0 0 •
.0341796875
0 •••• • ••• 0 • 0 0 0 • • •• 0 • •••
7C4x(1+2) 4 x(1+4) 3
0.0341796875
x! nPr nCr RAND t>l

e De schijf in figuur 9. 7 is verdeeld in zes even grote


sectoren.
Bereken de kans dat de pijl bij
a 10 keer draaien drie keer wit aanwijst
b 12keer draaien hoogstens vijfkeer rood aanwijst
c 9 keer draaien minstens één keer blauw aanwijst
d 8 keer draaien vijfkeer blauw en drie keer rood
figuur 9.7
aanwijst
e 16keer draaien acht keer blauw, vijfkeer rood en
drie keer wit aanwij st.

~ Van een tennisspeelster is bekend dat van haar eerste opslagen


55% in is.
a Bereken de kans dat bij tien servicebeurten vijfkeer de eerste
opslag in is.
b Bereken de kans dat bij zes servicebeurten alleen de laatste
vier keer de eerste opslag in is.

68 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


A Op een autosnelweg houdt 84% van de automobilisten zich aan
de toegestane maximumsnelheid van 120 km/uur. Van de
snelheidsovertreders rijdt een kwart zelfs 140 km/uur of meer.
Bij een radarcontrole wordt van 60 auto's de snelheid
gecontroleerd.
Bereken de kans dat
a tien automobilisten te hard rijden
b hoogstens twee automobilisten 140 km/uur of meer rijden
c een kwart van de automobilisten een snelheid heeft tussen
120 en 140 km/uur.

A Van een zeer grote partij accu's is 20% ondeugdelijk. Een


opkoper, die dit percentage niet kent, besluit de partij op te
kopen als hij in een steekproef van 54 accu's niet meer dan 3
ondeugdelijke accu's aantreft.
Bereken de kans dat de opkoper de partij koopt.

0 X is een binomiale toevalsvariabele. De kans op meer dan


acht keer succes noteer je als P(X > 8).
Noteer met behulp van X
a de kans op minstens vier keer succes
X < 7: ••••••••
0 1 2 3 4 5 6 7 8

b de kans op minder dan acht keer succes. X < 2: •0 •1 •2 3 4 5 6 7 8

Voor P(X < 6) kun je schrijven P(X < 5). 3 < x < 7: • • • •
0 1 2 3 4 5 6 7
• 8
Voor P(X > 4) kun je schrijven 1 - P(X < 4).
Voor P(3 < X < 7) kun je schrijven P(X < 7) - P(X < 2). Het verschil van X< 7 en
Voor P(3 < X < 7) kun je schrijven P(X < 6) - P(X < 3). X :S 2 is juist 3 :S X :::; 7.
Herleid tot een vorm met één of meer kansen van het
type P(X < k).
c P(X > 5) gP(4 < X < 12)
d P(X > 10) b P(2 < X < 5) Bij 'tussen' doen de
e P(X < 7) i P(4 < X < 8) grenzen niet mee.
r P(12 :::; x :::; 20) j P(Xtussen 8 en 20)

Theorie C Binomiale kansen berekenen


Bij een binomiale toevalsvariabele X moet je kansen Op de Casio fx-CG20
kunnen herleiden tot een vorm waarin P(X = k) of P(X < k) hoef je binomiale kansen
voorkomt. niet te herleiden tot een
vorm waarin P(X = k) of
Zo is P(meer dan vier keer succes) = P(X > 4) = 1 - P(X < 4) P(X < k) voorkomt.
en P(tussen drie en tien keer succes) = P(3 < X < 10) = Gebruik
P(X < 9) - P(X :S 3). BinomialCD(l, r, n, p)
waarbij l de linkergrens
Vervolgens kun je de kansen met de GR berekenen. en r de rechtergrens is.
Bij n = 20 en p = ; is
P(X ~ 8) =
BinomialCD(8, 20, 20, ; ).

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 69


Gebruik bij opgaven over binomiale kansexperimenten het
volgende werkschema.

Werkschema: binomiale kansen berekenen


1 Omschrijf de betekenis van de toevalsvariabele X
2 Noteer datXbinomiaal verdeeld is en vermeld n enp.
3 Noteer de gevraagde kans met X en herleid deze kans tot een
vorm waarin P(X = k) of P(X ::S k) voorkomt. Bereken deze
kans met de GR.

Voorbeeld
De schijf in figuur 9.8 is verdeeld in zes even grote sectoren.
Per beurt wijst de pijl één sector aan.
Bereken de kans dat in
a 20 beurten meer dan acht keer een appel wordt aangewezen
b 50 beurten minder dan zes keer kersen wordt aangewezen
c 30 beurten negen of tien keer een banaan wordt aangewezen
d 25 beurten tussen drie en negen keer kersen wordt figuur 9.8
aangewezen.

Uitwerking
a X= het aantal keer appel.
1-BinomialCD(8,20,1+~
X is binomiaal verdeeld met n = 20 en p = ~ = ~ . 0 . 7482776642
P(X > 8) = 1 - P(X < 8) = 1 - binomcdf( 20, ~, 8) ;:::; 0,748 BinomialCD(5,50,1+6)
0.1388156459
b X = het aantal keer kersen. 0
X is binomiaal verdeeld met n = 50 en p = ~ .
P(X < 6) = P(X ::S 5) = binomcdf(50, ~ , 5) ;:::; 0,139 InvB
c X = het aantal keer banaan. HORHAL FLOAT AUTO REAL RADIAH HP ()
X is binomiaal verdeeld met n = 30 en p = ~ = j .
1-binomcdf(20.1/2,8)
P(X = 9 ofX = 10) = P(X = 9) + P(X= 10) = .7482776641
........ ..... ...... .................. ..... ........ ...
binompdf( 30, j , 9) + binompdf( 30, j , 10) ;:::; 0,299 binomcdf(50.1/6,5)
.1388156459
d X= het aantal keer kersen.
• ••••••••••••••• 0 • 0 0 •••••••••••••••••••••••• 0 0 0 0 0 ••••

binomPdf(30,1/3, 9)+binomp,~
X is binomiaal verdeeld met n = 25 en p = ~ . ........ ...... ....... ...........2987440462
..... ...... ....... ... .
binomcdf (25 ,1/6. 8)-binomc,~
P(3 < X < 9) = P(X < 8) - P(X < 3) = ••• •• • •• •••
.6027261258
••••••••••••• 0 •••• ••• • ••••• • ••••••••••••• •

binomcdf( 25, ~ , 8) - binomcdf( 25, ~ , 3) ;:::; 0,603

fD Bij een binomiaal kansexperiment met n = 25 enp = 0,42 is


X het aantal keer succes.
Bereken.
a P(X < 10)
b P(X > 8)
c P(meer dan 12 keer succes)
d P(tussen 9 en 16 keer succes)
e P( minstens 6 keer succes)
f P(9 of 10keer succes)

70 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


~ Hiernaast zie je nog eens de schijf van het voorbeeld.
Bereken de kans dat de pijl in
a 10 beurten minstens vijfkeer een appel aanwijst
b 25 beurten tussen de 10 en 20 keer een appel aanwijst
c 100 beurten meer dan 60 keer een appel aanwijst
d 3 5 beurten zeven keer kersen aanwij st.

~ In een vaas zitten 12 rode, 8 zwarte en 5 witte knikkers. figuur 9.9


Mariëlle pakt twee knikkers uit de vaas en kijkt welke
kleur deze knikkers hebben. Mariëlle voert dit
experiment 15keer uit.
Elke keer legt ze de getrokken knikkers weer in de vaas terug.
Bereken de kans dat ze
a drie keer twee rode knikkers pakt
b minstens tien keer één zwarte knikker pakt
c minder dan zes keer twee knikkers van dezelfde kleur pakt
d minstens acht keer minstens één rode knikker pakt.

Van de ruim drie miljoen kinderen tot 15 jaar die ons land telt,
leeft 12% in een eenoudergezin.
Bereken de kans dat
a in een voetbalelftal van de D-jeugd geen enkele speler uit een
eenoudergezin komt
b in groep 8 van basisschool 'De Cirkel' van de 22leerlingen er
hoogstens twee uit een eenoudergezin ko1nen.
Op muziekschool 'De Blokfluit' zitten 35 kinderen onder de
15 jaar van wie er vijfuit een eenoudergezin komen. Voor een
concert worden willekeurig zes kinderen onder de 15 jaar
aangewezen.
c Bereken de kans dat hierbij twee kinderen uit een
eenoudergezin zitten.

A Bij een vliegmaatschappij weet men uit ervaring dat de kans dat
een passagier bij een vlucht naar Madrid niet komt opdagen
ongeveer 12% is. Voor de vlucht van 10:00 uur op 15 februari
naar Madrid zijn 92 stoelen beschikbaar. Er zijn 100 boekingen.
Bereken de kans dat iedereen die komt opdagen een plaats heeft.

~ Bereken de kans datje


a bij 30 worpen met twee geldstukken hoogstens vijfkeer met
beide geldstukken munt gooit
b bij 18 worpen met twee dobbelstenen minstens vijfkeer
minstens zeven ogen gooit.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 71


Theorie D Het berekenen van n bij een binomiale verdeling
Martijn gooit enkele keren met een geldstuk. Hij vraagt zich Je kunt het antwoord niet
af hoe vaak hij 1noet gooien opdat de kans op minstens drie
vinden door de optie
keer munt groter is dan 98%. Bij dit binomiale interseet te gebruiken bij
kansexperiment is X het aantal keer munt, p = 0,5 en is n
de grafieken van
onbekend. y 1 = 1 - binomcdf(x, 0.5, 2)
De vraag is dus: 'Voor welke n is P(X ~ 3) groter dan 0,98?'
eny2 = 0,98.
Ofwel 'Voor welke n is 1 - P(X :::; 2) groter
De GR geeft namelijk
dan 0,98?'
geen grafiek vany 1,
Door een geschikte tabel op de GR te maken, lees je af
omdat x alleen gehele
welke waarden van n oplossing zijn van de ongelijkheid
waarden aanneemt.
1 - binomcdf(n, 0.5, 2) > 0,98. Zie het voorbeeld.

Voorbeeld
Hoe vaak moetje met een geldstuk gooien opdat de kans op
minstens drie keer munt groter is dan 98%?

Uitwerking
X= het aantal keer munt.
X is binomiaal verdeeld met onbekende n en p = 0,5.
Voor welke n is P(X > 3) > 0,98 ofwel voor welke n is 3 .125
1 - P(X < 2) > 0,98? Ij
5
.3125
.5
6 .65625
Voer in y 1 = 1 - binomcdf(x, 0.5, 2) (TI) of 7 . 773Ltlt
8 .855Lt7
y 1 = 1 - BinomialCD(2, x, 0.5) (Casio) en maak een tabel. 9 .91016
10 . 9Lt531
Je leest af voor n = 11 is 1 - P(X < 2) ~ 0,967 11
12
.96729
.98071
voorn= 12 is 1- P(X < 2) ~ 0,981.
Je moet dus minstens 12 keer gooien. 1=.96728515625

~ Een basketbalspeler heeft bij een vrije worp een trefkans van 40%.
Hoeveel vrije worpen moet hij minstens nemen om met een kans
van meer dan 90% minstens vijf keer te scoren?

e Uit een vaas met vier rode en zes witte knikkers pakt Heleen
twee knikkers. Vervolgens legt ze de knikkers terug in de vaas.
Hoeveel keer moet Heleen zo'n greep van twee knikkers doen,
opdat de kans op minstens drie keer twee witte knikkers groter
is dan 0,95?

Bij een verhuurbedrijf van strandstoelen weet men uit ervaring


dat 8% van de badgasten die voor een dag een stoel hebben
besproken niet komt opdagen. Het bedrijfheeft elke dag in
totaal 190 strandstoelen beschikbaar.
Hoeveel stoelen zullen dagelijks verhuurd worden als de kans dat
iedereen die komt opdagen ook een stoel heeft minstens 95%
moet zijn?

72 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


Een basketbalspeler heeft een kans van meer dan 80% om bij
20 vrije worpen meer dan12keer te scoren.
Wat weet je van zijn trefkans per vrije worp? Rond je antwoord
af op twee decimalen.

Theorie E Verwachtingswaarde en standaardafwijking


Bij het 1200 keer gooien met een dobbelsteen verwacht je
1200 · ~ = 200 keer vijf ogen te gooien.
Algemeen geldt voor de verwachtingswaarde E(X) van de
binomiale toevalsvariabele X dat E(X) = np.
Voor de standaardafwijking geldt de formule ax= ·J np(1 - p).

Voor de binomiaal verdeelde toevalsvariabele X is


E(X) = np en U x= ~np(l- p}.

e a Van een binomiale toevalsvariabele X is n = 140 en p = 0,4.


Bereken de kans dat het aantal successen minder dan één
standaardafwijking van de verwachtingswaarde afligt.
b Joep gooit 1000 keer met een dobbelsteen.
Bereken de kans dat het aantal zessen dat hij gooit meer dan
twee keer de standaardafwijking van de verwachtingswaarde
afligt.

"." Bewering: Bij een binomiale verdeling ligt bij grote waarden
van n ongeveer 68,3% van de successen minder
dan één standaardafwijking van de
verwachtingswaarde af.
Onderzoek of deze bewering waar is voor enkele waarden van
n enp.

a Van een binomiale toevalsvariabele X is E(X) = 80 en


ax = 8.
Bereken n en p.
b Van een binomiale toevalsvariabele Y met n = 1600 is
CJy = 12.
Berekenp.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 73


Terugblik

Bernoulli-experiment
Een Bemoulli-experiment is een kansexperiment waarbij je alleen op de
gebeurtenis succes en de complementgebeurtenis mislukking let. Het hangt
af van de situatie welke gebeurtenis je succes noemt en welke mislukking.
P(succes) =pen P(mislukking) = 1 - p.

Binomiaal kansexperiment
Het herhaald uitvoeren van een kansexperiment waarbij je alleen op
de gebeurtenissen 'succes' en 'mislukking' let, heet een binomiaal
kansexperiment
• n is het aantal keer dat het experiment wordt uitgevoerd
• p is de kans op succes per keer
• X is het aantal keer succes
n
De kans op k keer succes is P(X = k) = · pk · ( 1 - p )n- k.
k
Berekenen van binomiale kansen
Bij het berekenen van binomiale kansen ga je als volgt
P(X tussen 3 en 6) =
te werk.
P(X < 5)- P(X < 3),
1 Omschrijf de betekenis van de toevalsvariabele X.
maar ook
2 Noteer datXbinomiaal verdeeld is en vermeld n enp.
P(X tussen 3 en 6) =
3 Noteer de gevraagde kans met X en herleid deze kans tot
P(X= 4) + P(X = 5).
een vorm waarin P(X = k) of P(X :::; k) voorkomt.
Bereken deze kans met de GR.
Zo krijg je de kans op minstens vijf juiste antwoorden bij het
op de gok beantwoorden van 20 vierkeuzevragen als volgt.
X = het aantal juiste antwoorden.
X is binomiaal verdeeld met n = 20 en p = !.
!,
P(X > 5) = 1 - P(X < 4) = 1- binomcdf(20, 4) ~ 0,585

Berekenen van n
Bij de vraag 'Hoe vaak moet je met een dobbelsteen gooien opdat
de kans op minstens drie keer zes ogen groter is dan 80%?' bedenk
je dat je te maken hebt met de binomiale toevalsvariabele
X = het aantal keer zes ogen met p = ~ en onbekende n.
Uit P(X > 3) > 0,80 volgt 1 - P(X < 2) > 0,80.
Voer in y 1 = 1 - binomcdf(x, ~' 2) (TI) of
y 1 = 1 - BinomialCD(2, x, ~) (Casio). Daarna maak je een
tabel waarin je het antwoord afleest.

Verwachtingswaarde en standaardafwijking
Van de binomiale toevalsvariabele X is E(X) = np en CJx = -Jnp(l -p).

74 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


9.3 Eigenschappen van de normale
verdeling

0 Van een aantal volwassen mannen is de lengte getneten.


Het resultaat is in het histogram in figuur 9.10 uitgezet.
Ook is de bijbehorende frequentiepolygoon getekend.
frequentie
400 370
lengt~ volw~ssen
300 /\ I
mannen

22/
1\ o
200
V \
100 -81- \ "'(U

~/ " i' 0
0
165 170 175 180 185 190 195 200
lengte in cm

figuur 9.10

a Van welke klassenbreedte is uitgegaan?


b Uit hoeveel personen bestaat de onderzochte groep?
c Van de onderzochte mannen hebben er 680 een lengte tussen
x - a en x + a.
Hoeveel procent is dat?
d Van de onderzochte mannen hebben er 950 een lengte tussen
x- 2a en x+ 2a.
Hoeveel procent is dat?

0 Ook bij een andere groep is van elke man de lengte gemeten.
Zie het histogram in figuur 9 .11.
frequentie
400 . !io,~
lengt~ volw~ssen
t I

mannen
~
300 ~

200
j " 1\.'
~
100
_li ~
't
~,I-
"''~ l!lo.
0
165 170 175 180 185 190 195 200
lengte in cm

figuur 9.11

a Van welke klassenbreedte is uitgegaan?


b Geef de frequentie van de klasse 182 - < 183.
c De histogrammen in de figuren 9.10 en 9.11 passen bij benadering
op elkaar en de eenheden langs de overeenkomstige assen zijn
hetzelfde. Betekent dit dat beide groepen uit ongeveer evenveel
personen bestaan? Licht toe.
© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 75
Theorie A Vuistregels bij de normale verdeling
Bij veel frequentieverdelingen hoort een
,
....._
~
~

histogram dat lijkt op het histogram in figuur J


' "-\.
/
9.12. De figuur is symmetrisch. Het
I
J
' ~

gemiddelde, de mediaan en de modus vallen


samen. Door bij een grote populatie een steeds ~
)
'I '~ ~

kleinere klassenbreedte te nemen, gaat de ~


~
I"
"
~

I"" """' ....._

frequentiepolygoon steeds meer lijken op een .of"""


vloeiende klokvormige kromme zoals in figuur 9.12
figuur 9.13.
Een frequentieverdeling waarbij zo'n
klokvormige kro1nme hoort, heet een normale
verdeling. De bijbehorende kromme heet een
normaalkromme.
Bij de normale verdeling is het gebruikelijk het
gemiddelde aan te geven met de Griekse letter
Jl· Spreek J1 uit als mu.
Normale verdelingen komen veel voor in het figuur 9.13
dagelijkse leven. Denk maar aan de lengte van
de Nederlandse man, de inhoud van pakken
melk in de weekproductie van Campina en het
aantal branduren van een grote partij spaarlampen
van 12 watt.
De klokvormige kromme in figuur 9.14 hoort bij de gewichten van
een groot aantal pakken koffie. De top ligt precies boven het
gemiddelde J1 = 500 gram. De totale oppervlakte onder de kromme
stelt de gehele partij voor, met andere woorden de totale oppervlakte
onder de kromme komt overeen met 100%.

100%
I
I
I

500 gram 492 500 508 500 516


gram gram
11 + 20"
a c
figuur 9.14

De standaardafwijking is a = 8 gram. Dat betekent dat de meeste


pakken een gewicht hebben tussen 500 - 8 en 500 + 8 gram.
Bij de normale verdeling ligt ongeveer 68% van de
waarnemingsgetallen minder dan a van het gemiddelde J1 af.
Hier ligt dus 68% van de gewichten tussen 500 - 8 = 492 gram en
500 + 8 = 508 gram.
Merk op dat de grafiek bij 492 gram juist overgaat van toenemend
stijgend in afnemend stijgend en bij 508 gram van toenemend
dalend in afnemend dalend.

76 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


Verder kan men aantonen dat ongeveer 95% van de
waamemingsgetallen minder dan 2a van het gemiddelde J1 af ligt.
Van de pakken koffie heeft dus 95% een gewicht tussen
500-2 · 8 = 484 gram en 500 + 2 · 8 = 516gram.
Uit de symmetrie van de normaalkromme volgen de percentages in de
verschillende gebieden in figuur 9.15. Onthoud deze percentages.

Vuistregels bij de normale verdeling


• 68°/o van de waarnemingen ligt tussen
p, - l1 en p, + l1
• 95 °/o van de waarnemingen ligt tussen
p, - 2l1 en p, + 2l1. 2 •5 % 13,5%
ft - 2a f.-l - a ft +a f.-l + 2a
figuur 9.15

e In welk van de volgende gevallen is bij benadering sprake van


een normale verdeling?
a Het jaarinkomen van de Nederlandse werknemers.
b De bloeddruk van de bejaarden in ons land.
c De leeftijd van de Nederlanders.
d De hoogte van de volgroeide eikenbomen op de Hoge Veluwe.
e De lengte van de telefoongesprekken op maandag.
f Het gewicht van kippeneieren uit een grote partij.
g Het dagelijkse aantal uren zon in Venlo gedurende een eeuw.

~ Van een groep volwassen vrouwen is de lengte


normaal verdeeld met J1 = 170 cm en a= 5 cm.
a Neem figuur 9.16 over en zet onder de
horizontale as de juiste getallen.
Hoeveel procent van de vrouwen heeft volgens 2•5 % 13,5%
de vuistregels bij de normale verdeling een ... ... ... ...
lengte in cm
lengte
figuur 9.16
b tussen 165 en 180 cm
c minder dan 160 cm
d meer dan 175 cm
e tussen 160 en 170 cm?

A Van 5000 appels is het gewicht normaal verdeeld met een gemiddelde
van 180 gram en een standaardafwijking van 11 gram. Gebruik bij de
volgende vragen de vuistregels bij de normale verdeling.
a Hoeveel van deze appels wegen tussen 158 en 191 gram?
b Hoeveel van deze appels zijn lichter dan 191 gram?
c Wat weetje van de gewichten van de zwaarste 125 appels van
deze partij?

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 77


A • Volgens de innovatietheorie van Rogers ( 1992) onderscheidt
men bij de introductie van een nieuw product vijf groepen
personen die elk op hun eigen wijze de vernieuwing accepteren.
1 Innovators
Deze mensen zijn op zoek naar het nieuwste van het nieuwste.
2 Vroege aanvaarders
Vroege aanvaarders zijn mensen die uit zijn op nieuwe dingen.
3 Vroege meerderheid
Het product wordt door de massa opgenomen.
4 Late meerderheid
Het overgrote deel van de markt koopt het product.
5 Sceptici
Deze conservatieve groep personen aanvaardt als laatste de
• •
vern1euw1ng.
Rogers verduidelijkt zijn theorie met een
normaalkromme. Zie figuur 9.17.
De oppervlakte onder de kromme komt overeen
met de totale populatie, dus met alle personen
die het product uiteindelijk aanschaffen.
Bij de mp3-speler ligt de top van de
2,5% tijd
normaalkromme bij 1 januari 2006.
De standaardafwijking is 3 jaar. figuur 9.17
a Hoeveel procent van de populatie heeft
tussen 1 januari 2000 en 1 januari 2003 een mp3-speler
aangeschaft?
b Op welk moment kocht de eerste scepticus een mp3-speler?
Bij digitale televisie ligt de top bij 1 juli 2010. Op 1 juli 2003
heeft de laatste innovator digitale televisie aangeschaft.
c Op welk moment gaat volgens de theorie van Rogers de
eerste scepticus over op digitale televisie?
Ga ervan uit dat alle 7,5 miljoen huishoudens in Nederland op
den duur overgaan op breedbandinternet. Op 1 juli 2009 hadden
6,3 miljoen huishoudens een breedbandinternetaansluiting.
Op 1 juli 2002 waren dat er 1,2 miljoen.
d Op welke datum kiest de laatste innovator voor
breedbandinternet?

G Bij drie grote groepen mannen wordt van elke


man de reactietijd gemeten.
De eerste groep bestaat uit 18-jarigen, de tweede
uit 30-jarigen en de derde uit 60-jarigen.
a Welke kromme hoort bij de 18-jarigen?
En welke bij de 60-jarigen?
reactietijd in seconden
Licht je antwoord toe.
figuur 9.18
b In welke groep is de kans het grootst dat de
reactietijd van een persoon meer dan een
halve seconde van het gemiddelde afwijkt?

78 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


e Zie de normaalkrommen in figuur 9.19.
Áo
Geef bij elke kromme een schatting van
het gemiddelde en van de
standaardafwijking. s,V""\ \
V
AJ !:V \ ~
/ y \ \ ",
.."...".
/
/
........ ~ '~~ """"~
60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 ' 72 73 74
figuur 9.19

0 · Het hemoglobinegehalte van deNederlandse cumulatieve frequentie in %


100
man is normaal verdeeld. Hierbij hoort de
relatieve cumulatieve normaalkro1nme in
/
V
figuur 9 .20. 80

a Lees uit de figuur het gemiddelde f.1 af.


b Hoeveel is de relatieve cumulatieve 60
frequentie van f.1 + a? Lees f.1 + a uit de
figuur af. 40
c Je weet nu fl en fl + a.
Bereken a.
20

_...,.
0
6 7 8 9 10
hemoglobinegehalte
figuur 9.20

Geschiedenis De normale verdeling


Talloze beroemde geleerden hebben zich beziggehouden met de
normale verdeling. Omstreeks 1730 gebruikte de Fransman
Abraham de Moivre (1667-17 54) als eerste de normale verdeling.
Hij ontdekte dat vele kleine toevalligheden in de natuur merkwaardig
genoeg tot mooie regelmatige verdelingen kunnen leiden. Ook de
veelzijdige geleerde Gauss (1777 -1855) werd gefascineerd door de
normaalkromme en hij slaagde erin een formule op te stellen bij
de kromme. Vandaar dat ook de naam Gauss-kromme gebruikt wordt.
De Belg Adolphe Ouetelet (1796-1874) ontdekte dat normaalkrommen
goed gebruikt kunnen worden om menselijke kenmerken zoals Carl Friedrich Gauss
lichaamslengte en voetlengte te beschrijven.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 79


Theorie B Normaal-waarschijnlijkheidspapier
Uit de vuistregels bij de normale verdeling volgt
• bij f.1 hoort de relatieve cumulatieve frequentie 50
• bij f.1 + a hoort de relatieve cumulatieve frequentie 84.

Om te onderzoeken of een steekproef uit een


normaal verdeelde populatie afkomstig is, zou
je de gegevens kunnen verwerken in een
frequentiepolygoon en dan nagaan of deze
polygoon redelijk op een normaalkromme
lijkt.
ft - 2<Y ft - (j ft + (j ft + 2<Y
Omdat deze manier niet erg nauwkeurig is, a
gebruiken we de cumulatieve
normaalkromme. Deze ontstaat uit een
normaalkromme op dezelfde manier als een cumulatieve frequentie in %
100
cumulatieve frequentiepolygoon ontstaat uit cumulatieve
de bijbehorende frequentiepolygoon. normaalkromme /i I
I
I
Onder de normaalkromme in figuur 9.21 a is I I

I
in figuur 9.21 b de bijbehorende relatieve
cumulatieve frequentiepolygoon getekend.
50
i I
i
I

I
'
I
I

I I
I
In figuur 9.21 c is de schaal op de verticale as I
I
I
'
I
I
I
I
veranderd. _/ I
I
I I
I
I
10 .............,. ' I
Vanaf 50% wordt de schaal zowel naar boven 0 I I
I
I I I
I
I I I

als naar beneden uitgerekt en wel zodanig, dat u-2<1"


I H : ft + <YI
I I I
de grafiek van de cumulatieve b I I I
I I I
cumulatieve fre~uentie ih % :
I
frequentiepolygoon een rechte lijn is. I I
I
Papier met deze schaalverdeling heet I ! I I 11

normaal-waarschijnlijkheidspapier.
90 I
I
'
I
I
I
I
I
I
I
-M
I I
80
Op dit papier lees je op de verticale as de I '
I
I
I
I

~
I I I
relatieve cumulatieve frequentie af. Op de 70 I
I
I I
I
horizontale as kun je zelf een geschikte 60 I
I
'
I
lineaire schaalverdeling kiezen om de
klassen uit te zetten.
50
40 :
I
I
I
'
mfl
30 I
I ~
I
20 I
Het bij zondere van normaal- I
waarschijnlijkheidspapier is dat op dit papier
bij elke normale verdeling de relatieve
10
~ft-<1" ft ft+<Y
cumulatieve normaalkromme een rechte lijn c
is. En omgekeerd kun je testen of een figuur 9.21
frequentieverdeling bij benadering normaal
verdeeld is.
Merk op dat op normaal-waarschijnlijkheidspapier de
relatieve cumulatieve frequenties 0 en 100 niet voorkomen.

80 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


Werkschema: onderzoeken of een verdeling bij benadering normaal is
en het schatten van p. en (j
1 Bereken van elke klasse de relatieve cumulatieve frequentie.
2 Zet deze relatieve cumulatieve frequenties uit op normaal-
waarschijnlijkheidspapier, telkens boven de rechtergrens van de klasse.
3 Ga na of de punten bij benadering op een rechte lijn liggen.
Zo ja, dan is de normale benadering toegestaan. Teken de lijn.
4 Lees op de horizontale as f.1 af bij de relatieve cumulatieve frequentie 50.
5 Lees op de horizontale as f.1 +a af bij de relatieve cumulatieve frequentie 84.
Hieruit volgt a.

Voorbeeld
In de volgende tabel staat de verdeling van het gewicht in gram
gewicht in gram frequentie
van een hoeveelheid mandarijnen.
a Toon aan dat de verdeling bij benadering normaal verdeeld is. 70 -< 72 7
b Geef een schatting van f.1 en a. 72 -< 74 16
74 - < 76 41
76 - < 78 64
78 - < 80 43
80 - < 82 31
82 -< 84 13
Uitwerking
a cumulatieve frequentie in %
klasse freq. cum. rel. 99,8
freq. cum.
freq. 99
98
70 - < 72 7 7 3,3 95 ~
72 - < 74 16 23 10,7
90
74 - < 76 41 64 29,8 l
76 -< 78 64 128 59,5 80 ;;!!

78 - < 80 43 171 79,5 70


60 ~
80 - < 82 31 202 94,0 ~
50
82 -< 84 13 215 100 40
30
Zie de figuur hiernaast.
De punten liggen redelijk op een rechte lijn,
20 -
10 ~~
dus het gewicht is bij benadering normaal
verdeeld. 5
~
b Bij 50% hoort f.1 ~ 77 ,4. 2
Bij 84% hoort f.1 + a ~ 80,4. 1
0,5
Dus f.1 ~ 77,4 gram en
0,2
a ~ 80,4 - 77,4 = 3,0 gram. 0,1
0,05

o,o7o 72 74 76
t
78 80
t 82 84
gewicht in gram

J1 Jl + a
figuur 9.22

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 81


~ In de tabel is van een aantal schelpen
[ ..,.WERKBLAD!
breedte in mm frequentie
van de soort Polymita Picta de breedte gegeven.
a Onderzoek met het normaal- 17,5 -< 18,5 3
waarschijnlijkheidspapier of de breedte bij 18,5 -< 19,5 5
benadering normaal verdeeld is. 19,5 -< 20,5 11
b Geef een schatting van J1 en (J. 20,5 -< 21,5 14
21,5 -< 22,5 26
22,5 -< 23,5 18
23,5 -< 24,5 13
24,5 -< 25,5 4

0) In de figuur hiernaast is van


[ ..,.WERKBLAD I cumulatieve frequentie in %
99,5
een grote partij groene olijven de diameter
op normaal-waarschijnlijkheidspapier 99 ~

uitgezet. 98
a Hoeveel procent van de olijven heeft
een diameter tussen 10 en 13 mm?
95
b Wat weetje van de diameter van de
20% grootste olijven? 90

Van een partij zwarte olijven is de


diameter normaal verdeeld met een 80
gemiddelde dat 2 mm hoger is dan het 1r
gemiddelde van de groene olijven 70

terwijl de standaardafwijking de helft is 60 'r+f+


van de standaardafwijking van de
50 -1+
groene olijven.
c Teken op het werkblad de lijn die hoort bij 40

de zwarte olijven. 30
d Antonio kiest willekeurig een groene
en een zwarte olijf. 20
Bereken de kans dat beide olijven een
diameter hebben van meer dan 14 mm. 10

0,5
8 9 10 11 12 13 14 15 16
diameter in mm
figuur 9.23

82 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


A Van een grote groep mannen is de lengte normaal
[ ..,.WERKBLAD!
verdeeld. Verder is bekend dat 15o/o korter is dan 1,70 men 25%
langer dan 1,85 m.
Gebruik het normaal-waarschijnlijkheidspapier om uit te zoeken
hoe groot het gemiddelde en de standaardafwijking van de lengte
zijn. Rond af op gehele cm.

A • Een bioloog onderzoekt van enkele soorten planten de lengte van


de bladeren. Van elke soort zet hij de resultaten in mm uit op
normaal-waarschijnlijkheidspapier. Telkens blijkt de lengte
normaal verdeeld te zijn.
a De lijnen bij de soorten A en B zijn evenwijdig.
Wat weet je van de bladlengte van de soorten A en B?
b De lijn bij soort A is steiler dan die bij soort C.
Wat volgt hieruit?
c De lijnen bij de soorten C enD snijden elkaar in het punt
(45, 80).
Wat kun je zeggen van de soorten C enD?
d De gemiddelde bladlengte van soortBis gelijk aan die van
soortD.
Wat weet je van de lijnen bij de soorten B enD op normaal-
waarschijnlijkheidspapier?

/ -

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 83


Terugblik
De normale verdeling
Neem je bij een klassenindeling van een zeer grote
populatie de klassenbreedte steeds kleiner, dan zal de
bijbehorende frequentiepolygoon steeds meer gaan lijken
op een vloeiende kromme. Heeft deze kromme een
klokvorm zoals hiernaast, dan is er sprake van een normale
verdeling. De kromme heet normaalkrotnme. De top ligt
boven het gemiddelde f.L De breedte van de kromme hangt
af van de standaardafwijking a.

Vuistregels bij de normale verdeling


Bij een normale verdeling ligt
• 68% van alle waamemingsgetallen tussen f.1 - a en
J.l + a
• 95% van alle waamemingsgetallen tussen f.1 - 2a en
f.1 + 2a.
ft - 2cr ft - cr ft + cr ft + 2cr

Toepassing van de vuistregels


Bij een groep mannen, waarvan de lengte normaal
verdeeld is met f.1 = 178 cm en a = 8 cm, hoort de
verdeling hiernaast.
De percentages volgen uit de vuistregels bij de normale
verdeling. Je ziet dat 47,5% van de mannen een lengte
heeft tussen 162 en 178 cm. 162 170 178 186 194

Normaal-waarschijnlijkheidspapier
Door bij een klassenindeling de relatieve cumulatieve frequentie in %
99 5
cumulatieve frequenties op normaal-
waarschijnlijkheidspapier uit te zetten, kun je
99
'
98 111111111111
J-.1...1-1-.H+l-1+1-1-1-1--1+1-~

onderzoeken of er sprake is van een nonnale


verdeling. Zet de relatieve cumulatieve frequenties 90

uit boven de rechtergrenzen van de klassen. ~g


Liggen de punten bij benadering op een rechte lijn, 70
60
dan heb je te maken met een normale verdeling. 50
Je kunt f.1 aflezen bij de relatieve cumulatieve 40
30
frequentie 50, en f.1 + a bij de relatieve cumulatieve 20
frequentie 84. Hieruit volgt a. 10
5
2
Je leest af f.1 = 19 en 1-----·- 1
f.1 + a = 21, dus a = 2.
0 '2 lilil:litti:Wffir.:t:l:t:!:litl:l:fffi±i±lli±±±±±!t±llil:!:llimlli::!:m
0,05
1
0, ~ , 11111111111
I~J-.I...I-I-.H~~~~~4m~+~~~~

O' O1 LI..I. U.11.J.1


4 J.J..
1UJ.
5 .I.JJ
1 UJ.
6 I.J.I
1 ..u.7I.J.I
1 8.J.. U.1J.&9.1.JJUJ.2O.L.J.J. .I.I.21J..J. J. U. 22UJ..I.JJ23UJ.2J..U4..J.LJ.J

84 Hoofdstuk 9 © Noordhaft Uitgevers bv


9.4 Oppervlakten onder
normaalkrommen

In figuur 9.24 zie je de normaalkromme met gemiddelde


f.1 = 15 en standaardafwijking a = 3. De totale
,u = 15
oppervlakte onder de normaalkromme is 100%. a=3
a Licht toe dat de oppervlakte van het rode gebied
ongeveer 16% ofwel 0,16 is.
b De normaalkrommen in figuur 9.25 horen bij f.1 = 15
9 12 15 18 21
en a = 3.
figuur 9.24
Geefvan elk rood gebied de oppervlakte. Noteer de
antwoorden met een getal tussen 0 en 1.

,u = 15 ,u= 15 ,u = 15 ,u= 15
0"=3 a =3 0"=3 a =3

9 12 15 9 15 9 15 21 15 18
a b c d
figuur 9.25

Theorie A Oppervlakten berekenen met de GR


Hierboven heb je van enkele gebieden onder een normaalkromme de
oppervlakte bepaald. Met de GR kun je elke oppervlakte
onder een normaalkromme berekenen.
Bij het berekenen van deze oppervlakten heb je te maken met
de variabelen
l = linkergrens
r = rechtergrens
f.1 = gemiddelde
I r
a = standaardafwijking.
figuur 9.26

Het rode gebied in figuur 9.24 heeft geen rechtergrens. In zo'n


geval nemen we voor de rechtergrens het grootste getal waarmee de
GR kan rekenen. Dat getal is 1099 .
Het rode gebied in figuur 9.25d heeft geen linkergrens. In zo'n geval
nemenwel = - 1099 .

De GR heeft een optie waarmee je na het invoeren van l, r, f.1 en a


direct de oppervlakte krijgt. Op de TI staat de optie normalcdf in het
DISTR-DISTR-menu. Op de Casio staat de optie Ncd in het
OPTION-STAT-DIST-NORM-menu. In de uitwerkingen gebruiken
we de notatie normalcdf(l, r, f.l, a).
Let erop dat je bij de Casio achtereenvolgens l, r, a en f.1 invoert.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 85


Voorbeeld
Gegeven is de normaalkromme in figuur 9.27.
Bereken de oppervlakte van het gebied
j1.= 15
a tussen 10 en 16 (J = 3,2

b rechts van 18.

10 16 18
figuur 9.27

Uitwerking
a opp = normalcdf(10, 16, 15, 3.2) ::::: 0,564 HORHAL FLOAT AUTO REAL RADIAH HP ()

normalcdf(10.16.15.3.2)
.5635845217

b opp = normalcdf(18, 1099 , 15, 3.2) ::::: 0,174


Nor mCD 18 , 1 0 , 3 . 2 , 1 ~r.:.•
0.1742507119
D

InvN

Afspraak
Rond oppervlakten onder normaalkrommen af op drie decimalen.

~ Bij de normaalkrommen in figuur 9.28 zijn steeds J1 en a vermeld.


Bereken telkens de oppervlakte van het rode gebied.

Jl. = 3,5 J.L = 850 J.L = 1080


CJ =1 ,1 (J= 120 (J = 60

5 700 1000 1100

a b c
figuur 9.28

~ Bij een normale verdeling is J1 = 520 en a= 18.


a Bereken de oppervlakte van het gebied onder de
normaalkromme links van 480. Maak eerst een schets
en kleur het gebied.
b Bereken de oppervlakte van het gebied onder de
normaalkromme rechts van 510.
86 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv
~ Bij een normale verdeling is f1 = 5,8 cm en a= 0,4 cm.
Hoeveel procent van de waamemingsgetallen
a is kleiner dan 5, 1 cm
b is groter dan 5,25 cm
c ligt tussen 6,1 en 6,4 cm?

~ Volgens een van de vuistregels bij de normale verdeling ligt 68%


van de waamemingsgetallen binnen één standaardafwijking van
het gemiddelde.
a Zoek met de GRuit hoeveel dat percentage in twee decimalen
nauwkeurig is.
b Hoeveel is het percentage, in twee decimalen nauwkeurig, bij
de andere vuistregel?

Zie figuur 9.29.


,u= 16
Gegeven is dat de oppervlakte van het gebied rechts CJ' = 3
van a gelijk is aan 0,65. opp = 0,65
Wat weet je van de oppervlakte van het gebied links
van a?
a
figuur 9.29

Theorie B Grenzen berekenen met de GR


In figuur 9.30 is de oppervlakte van het rode gebied, dus de
,u= 18
oppervlakte links van a, gelijk aan 0,56. = 3,1
(J'

Je kunt de bijbehorende grens met de GR berekenen. opp = 0,56


Op de TI gebruik je de optie invNorm uit het DISTR-DISTR-
menu en op de Casio gebruik je de optie InvN uit het OPTN-
STAT-DISTR-NORM-menu. a
figuur 9.30
In uitwerkingen gebruiken we de notatie
invNorm(opp links, fl, a).
Let erop datje bij de Casio eerst a en dan f1 invoert.

Bij figuur 9.30 krijg je a= invNorm(0.56, 18, 3.1):::: 18,47.

Bij de opties invNorm en InvN vul je altijd


de oppervlakte links van a in. Maar omdat de
totale oppervlakte onder de normaalkromme
1 is, kun je a ook berekenen als je de
oppervlakte rechts van a weet.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 87


Is de oppervlakte van een gebied tussen twee verticale lijnen ,u = 18
onder een normaalkromme gegeven, dan is het meestal niet (j' = 3,1

opp rood = 0,72


mogelijk de bijbehorende grenzen te berekenen. Maar is het
gebied symmetrisch, dan lukt het wel. Zo kun je bij het
symmetrische gebied in figuur 9.31 de grenzen a en b als
a b
volgt berekenen.
figuur 9.31
De oppervlakte van de twee gele gebieden samen is
1 - 0,72 = 0,28.
Dus de oppervlakte links van a is ~ · 0,28 = 0, 14.
Je krijgt a= invNorm(0.14, 18, 3.1) ::::: 14,65.

De oppervlakte links van b is ~ · 0,28 + 0,72 = 0,86.


Dus b = invNorm(0.86, 18, 3.1) ::::: 21 ,35.

Afspraak
Gebruik bij het berekenen van de grens a de volgende vuistregel.
Rond a op één decimaal meer af dan de gegeven ().

Voorbeeld
Bij een normale verdeling is f1 = 180 en (j = 4. Zie figuur 9 .32. ,u = 180
<J =4
a De oppervlakte van het rode gebied is 0,15. opp rood= 0,15
Bereken c. opp blauw = 0,38
b De oppervlakte van het symmetrische blauwe gebied is 0,38.
Bereken b.
a b c

Uitwerking figuur 9.32


a opp rechts = 0,15 HORHAL FLOAT AUTO REAL RADIAH HP ()
dus opp links= 1 - 0,15 = 0,85
invNorm(0.85.180,4)
c = invNorm(0.85, 180, 4) ::::: 184,1 184.1457335
......... ............................. ...............
b opp links van b is ~(1 - 0,38) + 0,38 = 0,69 0.5•(1-0.38)+0.38
.69...
............... ..... ........ ... .... ...... .........
b = invNorm(0.69, 180, 4) ::::: 182,0 invNorm(0.69,180,4)
181.9834014

~ Bij de normaalkrommen in figuur 9.33 is bij gegeven f1 en (j de


oppervlakte van het rode gebied vermeld.
Bereken telkens a.
,u= 16 ,u= 50 ,u = 600 ,u= 0,8
<J=2 <J = 8 (j' = 70 (j' = 0,2

opp = 0,3 opp = 0,7 opp = 0,86 opp = 0,08

a a a a

a b c d

figuur 9.33
88 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv
~ Het gebied onder de normaalkromme in figuur 9.34
is in drie stukken met gelijke oppervlakte verdeeld. ,u= 40
a Wat is de oppervlakte van het gebied links van b? a=5

b Bereken a en b.

a b
figuur 9.34

A Het gebied onder de normaalkromme in figuur 9.35 is in


vijf stukken met gelijke oppervlakte verdeeld. ,u= 1000
Bereken a, b, c en d. a= 50

a b c d
figuur 9.35

A De rode gebieden in figuur 9.36 zijn symmetrisch.


Bereken telkens a en b.
,u= 18 ,u= 150 ,u= 58
a=2 a= 12 a=6
opp = 0,5 opp = 0,82 opp = 0,12

a b a b a b

a b c

figuur 9.36

0 Bij de normaalkrommen in figuur 9.37 is telkens a of fl


onbekend. Gebruik de vuistregels bij de normale verdeling
om een schatting van a of fl te geven.

.u= 10 fl = 500 fl=?


a=? a=? a= 15
opp = 0,15 opp = 0,03 opp = 0,2

7 600 105
a b c
figuur 9.37

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 89


Theorie C Het berekenen van 11 en a
In het voorbeeld is van een gegeven gebied onder een r . - - - - - - .
De onbekende rY ~~
normaalkromme de oppervlakte bekend. Verder is het ' - -- - - - -
gemiddelde f.1 gegeven, maar de standaardafwijking a
).1 = 28
is onbekend. Om a te berekenen, spoor je met de optie 0'=?
interseet het snijpunt op van twee grafieken. opp =0,83
Bij het kiezen van een geschikt venster maak je
23
gebruik van een schatting van a. 99
y 1 = normal cdf (23, 10 , 28, x)
y 2 = 0,83
Zowel y 1 als y2 is de oppervlakte
van het rode gebied.

figuur 9.38

Voorbeeld
Van de normaalkromme in figuur 9.39 is f.1 = 28
J.1 = 28
en is a onbekend. CJ=?
opp = 0,83
De oppervlakte van het rode gebied is 0,83.
Bereken a in één decimaal nauwkeurig.

Aanpak 23
• Je hebt te maken met de vergelijking figuur 9.39
normalcdf(23, 1099 , 28,a) = 0,83.
• Plot de grafieken van het linker- en rechterlid.
Bedenk eerst een geschikte Xmax en Y max.
We nemen voor Xmax 2 keer de geschatte waarde
van a. Op grond van figuur 9.39 schat je a = 5, dus
neem Xmin = 0 en Xmax = 10.
Verder zijn Ymin = 0 en Ymax = 1,6 goede keuzes.
• Bereken de x-coördinaat van het snijpunt met de optie HORHAL FLOAT AUTO REAL RADIAH HP
CALC IHTERSECT
D
V2=0 .83
inters eet.

Uitwerking
normalcdf(23, 10 99 ,28, a) = 0,83
Voer in y 1 = normalcdf(23, 10 99 , 28,x) (TI) of
y 1 = NormCD(23, 1099 , x, 28) (Casio) en y 2 = 0,83.
Intersection
Interseet geeft x~ 5,24, dus a ~ 5,2. X=5.2't01827 V=.83

T [ ~ ~ 60 J De oppervlakte van het gebied onder de normaalkromme


links van 12,3 is gelijk aan 0, 12.
a Bereken a als gegeven is dat f.1 = 15,0. Rond af op één
decünaal.
b Bereken f.1 als gegeven is dat a= 4, 1. Rond af op één
decimaal.

90 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


~ Van de normaalkromme in figuur 9.40 is f.1 = 400 en is a f.l = 400
onbekend. Verder is gegeven dat de oppervlakte van het a =?
opp = 0,78
gebied links van 450 gelijk is aan 0,78.
a Welke vergelijking moet je oplossen om a te
berekenen?
b Geef een schatting van a op grond van figuur 9.40. 450
Welke Xmin en Xmax zijn dus geschikte keuzes? figuur 9.40
c Bereken de standaardafwijking in één decimaal nauwkeurig.

~ Van de normaalkromme in figuur 9.41 is a= 12 en is f.1 I f.l= ?


onbekend. De oppervlakte van het gebied links van 170 I
I
0' = 12
1 opp = 0,08
is 0,08. I
I
a Om f.1 te vinden moetje de vergelijking I
I
normalcdf(-1 099 , 170, f.1, 12) = 0,08 oplossen. I
Voer de bijbehorende formules in op de GR. 170 ?•

b Geef een schatting van f.1 op grond van figuur 9.41 en figuur 9.41
de gegeven a. Welke Xmin en Xmax zijn dus geschikte
keuzes?
c Bereken f.1 in gehelen nauwkeurig.

~ Bij een normale verdeling is a = 3,8. De oppervlakte van


Zonder schets van de
het gebied onder de normaalkromme rechts van 17 is 0,28.
situatie is het moeilijk de
Maak een schets van de situatie en bereken f.1 in één
onbekende f.1 of a te
dechnaal nauwkeurig.
schatten. De schatting
heb je nodig om Xmin en
~ Bij een nonnale verdeling is f.1 = 2200. Het gebied onder
Xmax te kiezen. Schets
de normaalkromme tussen 2080 en 2320 heeft een
daarom altijd eerst een
oppervlakte van 0,62.
normaalkromme en zet
Bereken a in tientallen nauwkeurig.
alle gegevens in de schets.
Van een normale verdeling is het gemiddelde 1050.
Van de waarnemingen kleiner dan 1000 is de mediaan 980.
Bereken de standaardafwijking in gehelen nauwkeurig.

A . De oppervlakte van het gebied onder een normaalkromme rechts


van 14,6 is gelijk aan 0,41.
a Bereken f.1 als gegeven is dat a = 3,5. Rond af op één decimaal.
b Bereken a als gegeven is dat f.1 = 12,3. Rond af op één decimaal.

A . Van een normale verdeling is f.1 = 2,3 en a= 0,08. De verticale


lijn bij a deelt het gebied onder de normaalkromme tussen 2,18
en 2,36 in twee stukken met gelijke oppervlakte.
Bereken a in drie decimalen nauwkeurig.

R . In de voorgaande opgaven heb je steeds een vergelijking


opgelost waarin normalcdf voorkomt. Het is ook mogelijk een
vergelijking op te stellen met invNorm.
Stel bij opgave 5 8 een vergelijking op met invNorm en bereken
hiermee f.1 in één decimaal nauwkeurig
© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 91
Terugblik

Oppervlakten en normaalkrommen
Bij opgaven over oppervlakten onder een normaalkromme I J.1
spelen vijf getallen een rol. I
I
()

• het gemiddelde f1 I opp


I
I
• de standaardafwijking a I
I
• de linkergrens I van het gebied I
• de rechtergrens r van het gebied I J.1 r
• de oppervlakte van het gebied
Zijn er vier bekend, dan kun je het vijfde getal berekenen.

Oppervlakten berekenen
Bij de normale verdeling met f1 = 178 en a= 8 is de I J.1 = 178
oppervlakte van het gebied onder de normaalkromme links I
I cr=8
van 168 gelijk aan normalcdf(- 1099, 168, 178, 8) ~ 0,106. I
I
opp =?
I
I
I
I
168 178

Grenzen berekenen
Weet je de oppervlakte van het gebied onder de
J.1 = 178
normaalkromme links van a, dan is a te berekenen met cr=8
a = invNorm(opp links, f1, a). opp I= 0,25
opp II = 0,3
Zo is hiernaast a = invNorm(0.25, 178, 8) ~ 172,6.
I 11
Je krijgt b als volgt. a b
De oppervlakte links vanbis 1 - 0,3 = 0,7
dus b = invNorm(0.7, 178, 8) ~ 182,2.

Het berekenen van Jl of u


In de figuur hiernaast is a = 25 en is f1 onbekend. J.l =?
er= 25
De oppervlakte rechts van 80 is 0,72. Daarom heb je met opp =0,72
de vergelijking normalcdf(80, 1099 , fl, 25) = 0,72 te maken.

Voer in y 1 = normalcdf(80, 1099 , x, 25) (TI) of


80
y 1 = NormCD(80, 1099 , 25, x) (Casio) en y 2 = 0,72.
Op grond van de figuur en de gegeven a is 100 een
1§1 [EXE]:Show coordinates
schatting voor fl· Gebruik bij deze schatting de 'Jlll =NormCD180,1 0"( ~9 ),25-;-x) l
~.2=0 -72
vuistregels bij de normale verdeling.
Kies dus bijvoorbeeld Xmin = 80 en Xmax = 120. •
' ':'
'
Neem verderYmin = 0 en Ymax =1,4. . .
De optie interseet geeft x~ 94,571. ~
X=94.571 03768 1Y=O. 72
INTSECT
x
Dus f1 ~ 94,6.

92 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


9.5 Toepassingen van de normale
verdeling

0 Van een groepjongens is de lengte normaal verdeeld met


gemiddelde 178 cm en standaardafwijking 5,4 cm.
a Schets een normaalkromme en geef hierin het gebied aan dat
hoort bij de jongens die langer zijn dan 182 cm. Bereken de
oppervlakte van dit gebied.
b Hoeveel procent van de jongens is langer dan 182 cm?
c Wat is de kans dat een willekeurig gekozenjongen uit deze
groep langer is dan 182 cm?

Theorie A Percentages en kansen bij de normale verdeling


Bij opgaven over de normale verdeling heb je te maken met
f-1, a, l, r en opp die in figuur 9.42 zijn aangegeven. Van deze (j

getallen zijn er vier gegeven en moet je het vijfde berekenen. opp


Je gebruikt daarbij het volgende werkschema.

Werkschema: het maken van opgaven over de normale I r


verdeling
figuur 9.42 opp = normalcdf(l, r, f.J., CT,)
1 Schets een normaalkromme en verwerk hierin f-1, a, l, r
en opp.
2 Kleur het gebied dat bij de vraag hoort.
3 Bereken met de GR het ontbrekende getal.
4 Beantwoord de gestelde vraag.

Voorbeeld
Bij een supermarkt is de op vrijdag verkochte hoeveelheid appels
normaal verdeeld met f.1 = 5 00 kg en a = 40 kg.
Bereken op hoeveel procent van de vrijdagen meer dan 575 kg appels
wordt verkocht.

Uitwerking

J.l = 500
CT = 40
opp = ?

575

opp = normalcdf (575, 1099 , 500, 40) ;: : : 0,030


Dus op 3,0% van de vrijdagen.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 93


• Uit het voorbeeld volgt dat de kans dat op een willekeurige
vrijdag de appelverkoop meer dan 575 kg is, gelijk is aan 0,030.
Is X het aantal verkochte appels, dan is P(X > 575) ;:::; 0,030.
• In het voorbeeld is het niet van belang of de grens 57 5 al dan niet
meedoet.
Het maakt voor de oppervlakte immers niet uit of de grens er wel
of niet bij hoort. Dus P(X > 575) = P(X > 575).

Voorbeeld
Bij een toelatingstest zijn de scores normaal verdeeld met een
gemiddelde van 63 ,2 en een standaardafwijking van 13,2.
Op grond van deze test wil men hoogstens 20% van de
deelnemers uitnodigen voor een vervolgtest
Vanafwelke gehele score mag je aan de vervolgtest meedoen?

Uitwerking
opp links = 1 - 0,20 = 0,80
J.l = 63,2
(j = 13,2
a = invNorm(0.80, 63 .2, 13.2) ;:::; 74,31
opp = 0,2 Vanaf een score van 75 mag je aan de vervolgtest meedoen.

a Let op: naar boven afronden.

~ Uit onderzoek blijkt dat de lengte van volwassen forellen - 4 +4


in een rivier normaal verdeeld is met fl = 45 cm en a = 5 cm. ~~

a Hoeveel procent van de volwassen forellen is korter dan 41 45 49


36 cm? ••-o o--.•
b Bereken de kans dat een volwassen forel een lengte Meer dan 4 van 45
heeft tussen 44 en 52 cm. afwijken betekent:
c In een week worden 240 volwassen forellen gevangen. kleiner dan 41 of groter
Hoeveel daarvan, verwacht je, zijn langer dan 53 cm? dan 49.
d Hoeveel procent van de volwassen forellen heeft een
lengte die meer dan 4 cm van het gemiddelde afwijkt?

(~~~ Van de 1600 mannelijke werknemers van een bedrijf is het


gewicht normaal verdeeld met fl = 78 kg en a= 12 kg.
a Hoeveel van deze mannen zijn naar verwachting zwaarder
dan 60 kg? En hoeveellichter dan 65 kg?
b Bereken de kans dat een aselect gekozen persoon uit deze
groep tussen 70 kg en 82 kg weegt.
c Hoeveel van deze werknemers, verwacht je, wegen meer
dan 105 kg?
d De 10% zwaarste mannen worden door de bedrijfsarts
opgeroepen voor controle.
Bereken in gehele kg nauwkeurig vanaf welk gewicht je
een oproep kunt verwachten.

94 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


~ Van een bepaald type batterij is de levensduur normaal verdeeld
met f.1 = 85 uur en a = 280 minuten.
a De fabrikant garandeert een levensduur van 78 uur.
Hoeveel procent van de batterijen voldoet niet aan deze garantie?
b Door een verandering in het fabricageproces weet de fabrikant
de standaardafwijking terug te brengen tot 170 minuten.
Hoeveel procent voldoet nu niet aan de garantie?

~ Op een visafslag wordt een partij sardientjes aangeboden met een


gemiddelde lengte van 11 ,5 cm en een standaardafwijking van
18 mm.
Ga ervan uit dat de lengte normaal verdeeld is.
De vissen worden verdeeld in vier klassen.
klasse I: minder dan 9 cm
klasse II: van 9 cm tot 11 cm
klasse III: van 11 cm tot 13 cm
klasse IV: meer dan 13 cm
a Bereken van elke klasse hoeveel procent van de sardientjes
ertoe behoort.
Er wordt besloten over te gaan op een verdeling in drie klassen
zo, dat elke klasse evenveel sardientjes bevat.
b Bereken de grenzen van de middelste klasse. Rond af op mm.
Neem aan dat de sardientjes met een lengte van minstens 12 cm
worden verdeeld in twee klassen die evenveel sardientjes bevatten.
c Bereken in mm nauwkeurig de grens tussen deze klassen.

~ In een groep sollicitanten is het IQ normaal verdeeld met


f.1 = 115 ,2 en a = 13, 1.
De sollicitanten van wie het IQ tot de hoogste 10% behoort,
komen in aanmerking voor een vervolgtest
a Vanaf welk IQ mag je deelnemen aan de vervolgtest?
b De sollicitanten met de volgende 25% van de IQ-waarden
krijgen een herkansing.
Bij welk IQ krijg je een herkansing?

A Een machine vult pakken groente met een gemiddeld gewicht


van 250 gram. De fabrikant wil dat 90% van de pakken een
gewicht heeft dat maximaal 5 gram afwijkt van deze 250 gram.
a Welke standaardafwijking accepteert hij? Neem aan dat het
vulgewicht normaal verdeeld is en rond af op twee decimalen.
Een andere vulmachine van pakken groente heeft een
standaardafwijking van 4 gram. De fabrikant wil het
gemiddelde zo instellen dat niet meer dan 10% van de
pakken minder dan 250 gram bevat.
b Op welk gemiddelde moet hij de machine instellen? Ga weer
uit van een normale verdeling en rond af op gehelen.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 95


A Op een pak wasmiddel van het merk Bright staat dat de inhoud
2,5 kg is. De inhoud van de pakken is normaal verdeeld met
a= 0,12 kg.
a Neem aan dat de vulmachine is ingesteld op een gemiddeld
gewicht van 2,52 kg.
Bereken de kans dat een willekeurig pak Bright minder dan
2,5 kg weegt.
b Neem aan dat de vulmachine is ingesteld op een gemiddeld
gewicht van 2,56 kg.
Hoeveel procent van de pakken wijkt meer dan 0,3 kg af van
het gemiddelde gewicht?
c De fabrikant wil dat maximaal 4% van de pakken Bright
minder dan 2,5 kg bevat.
Op welk gemiddelde moet hij de vulmachine instellen?
d Bij een controle blijkt dat 1 op de 50 pakken wasmiddel meer
dan 2, 72 kg te bevatten.
Op welk gemiddelde is de vulmachine ingesteld? Rond af op
twee decimalen.
e Neem aan dat de vulmachine is ingesteld op een gemiddelde
van 2,53 kg. De fabrikant besluit de pakken met een inhoud
tussen 2,50 kg en 2,60 kg in twee partijen te verdelen die
beide evenveel pakken bevatten.
Bereken bij welk gewicht hij de grens moet leggen.

A Uit onderzoek is bekend dat het kopergehalte van de messing


sierkannetjes van fabrikant Zomerhuis normaal verdeeld is met
een gemiddelde van 68%.
Per 100 kannetjes zijn er 9 met een kopergehalte van meer dan
70%. Hieruit volgt dat de standaardafwijking in één decimaal
nauwkeurig gelijk is aan 1,5%.
a Bereken de standaardafwijking in twee decimalen nauwkeurig.
b De kannetjes met een kopergehalte van minder dan 65,5%
worden uit de handel genomen.
Hoeveel zijn dat er naar verwachting bij een productie van
500 stuks?

A De productietijd van een zeker artikel bij de firma Driessen is


normaal verdeeld met een gemiddelde van 1 uur en 3 minuten.
a Bereken de kans dat de productietijd van zo'n artikel1ninder
dan 4 minuten afwijkt van het gemiddelde in het geval de
standaardafwijking 125 seconden is.
b Bereken de standaardafwijking in seconden nauwkeurig als de
productietijd van 30% van deze artikelen meer dan 2,5 minuut
afwijkt van het gemiddelde.
c Op een dag produceert Driessen een groot aantal van deze
artikelen.
Van 1 op de 5 exemplaren is de productietijd meer dan 66
minuten.
Bereken de standaardafwijking in seconden nauwkeurig.
96 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv
Terugblik

Oppervlakten en kansen
Van een groep mannen is de lengte normaal verdeeld met I f.1 = 178
J1 = 178 cm en a = 8 cm. I
I <J' = 8
De volgende vragen komen op hetzelfde neer. I opp =?
I
I
1 Hoeveel is de oppervlakte van het gebied onder de I
I
normaalkromme links van 168? I
I
2 Hoeveel procent van de mannen is kleiner dan 168 cm? 168 178
3 Wat is de kans dat een willekeurig gekozen man van deze
groep kleiner is dan 168 cm?
Hierbij hoort de berekening normalcdf(-10 99 , 168, 178, 8) ~ 0,106.
De oppervlakte is 0,1 06.
Dat is dus 10,6%.
De kans is 0,1 06.

Grenzen en percentages
Bij de vraag 'Welke lengten horen bij de 25% langste mannen?'
f.1 = 178
gebruik je de figuur hiernaast. <J'=8
Hierin is a het te berekenen getal. opp = 0,25

opp links= 1 - 0,25 = 0,75


Dus a = invNorm(O. 75, 178, 8) ~ 183,4.
Tot de 25o/o langste mannen behoren de mannen van 178 a
183,4 cm en langer.

Aantallen en de normale verdeling


De hierboven genoemde groep omvat 18 7 60 mannen.
• Op de vraag' Hoeveel van deze mannen zijn naar verwachting
korter dan 173 cm?'
is het antwoord
aantal= normalcdf(-10 99 , 173, 178, 8) · 18 760 ~ 4990.
• De 800 mannen met de grootste lengte worden geselecteerd.
Op de vraag' Vanafwelke lengte behoort een man tot de selectie?'
is het antwoord
lengte= invNorm 1-
1 0
:~~ , 178,8 "' 191,8 cm,
dus vanaf 191,8 cm.

Berekenen van onbekende standaardafwijking


Van een groep vrouwen is de lengte nonnaai verdeeld met
J1 = 171 cm. Gegeven is dat 5% een lengte heeft van meer
dan 185 cm.
Om de standaardafwijking te berekenen los je de vergelijking
normalcdf(185, 1099 , 171, a)= 0,05 met de GR op.
Je krijgt een standaardafwijking van 8,5 cm.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 97


9.6 Werken met Excel

Theorie A Data invoeren


Een spreadsheet of (digitaal} rekenblad bestaat uit rijen, kolommen
en cellen. Elke cel kan een getal, tekst of een formule bevatten.
Formules maken het mogelijk om bijvoorbeeld bij een kolom het
gemiddelde te bereken en dit weer te geven in een cel. Een
spreadsheet is dynamisch. Dat wil zeggen dat de uitkomsten van de
formules direct opnieuw worden berekend als je de waarde in een
cel verandert.
In dit hoofdstuk werken we met het spreadsheetprogramma Excel.
De Excelmodules en de bestanden die in dit hoofdstuk genoemd
worden vind je in Getal & Ruimte online.
[..,.. EXCELJ In de Excelmodule Data invoeren wordt behandeld
Bijzondere muiscursors
• wat rijen, kolommen en cellen zijn en wat bedoeld wordt met
in Excel
de termen werkmap, werkblad en tabblad
• hoe je handig data invoert in rijen en kolommen <) selectiecursor
• hoe je cellen selecteert, de inhoud van cellen verplaatst en de
vulgreep gebruikt + verplaatscursor
• hoe je cellen opmaakt.
Neem deze module door. + vulgreep

~ De tabel hieronder gaat over de aantallen verkochte woningen in


de gemeente Utrecht. Open een nieuw werkblad en voer de tabel
in. Gebruik zowel in rij 1 als in kolom A de vulgreep. Zorg ook
voor de opmaak zoals in de tabel hieronder. Sta het bestand op
onder de naam WoningVerkoopUtrecht.xlsx. Je hebt het bestand
later weer nodig.

A B c D E
1 iaar 1e kwartaal 2e kwartaal 3e kwartaal 4e kwartaal
2 877 959 1098 1182
3 894 1061 1319 1319
4 1035 1123 1292 1252
5 741 743 881 964
6 735 767 864 889
7 544 484 710 882
figuur 9.43

98 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


Theorie B Rekenen met Excel
[ ~ EXCEL]In de Ex celmodule Formules en verwijzingen leer je
Gebruik F4 voor het
wat absolute verwijzingen en wat relatieve verwijzinge-n naar
wisselen tussen absolute
cellen zijn en hoe je deze gebruikt in formules.
en relatieve verwijzingen
Neem deze module door.
B2 = relatieve verwijzing
naar cel B2
$B$2 = absolute
• • •
verwiJzing
naar cel B2
B$2 = relatieve kolom B,
de rij blijft 2
$B2 = de kolom blijft B
en rij 2 is relatief

~ In het bestand ProefwerkScores.xlsx zie je voor elke


Belangrijke Excelfuncties
leerling van een klas hoeveel punten hij of zij gehaald
SOM
heeft voor elk van de vragen van een proefwerk. In rij 2
AANTAL
zie je per vraag hoeveel punten er maximaal gescoord
GEMIDDELDE
konden worden.
MEDIAAN
a Bereken in cel Y2 hoeveel punten er maximaal
MIN
gescoord konden worden bij dit proefwerk. Welke
MAX
Excelfunctie heb je gebruikt?
AFRONDEN
b Bereken in cel Y3 hoeveel punten Joris gescoord
STDEV.P
heeft bij dit proefwerk. Gebruik de vulgreep in
KWARTIEL
kolom Y om de scores van de andere leerlingen te
berekenen. Welke leerling heeft de meeste punten
gehaald en welke leerling de minste?
Het cijfer voor dit proefwerk wordt berekend met de formule
· ·c score
Clj1er = x 9 + 1.
max score
c Bereken in cel Z3 het cijfer dat Joris voor dit proefwerk heeft
gehaald. Gebruik in je formule een absolute verwijzing naar
cel Y2 en een relatieve verwijzing naar cel Y3.
d Pas de formule in Z3 aan zodat het cijfer wordt afgerond op
één decimaal. Gebruik hiervoor de functie AFRONDEN.
Gebruik de vulgreep om de cijfers van de andere leerlingen te
berekenen.
De docent is geïnteresseerd in zowel statistieken per vraag als
statistieken van de totaalscores en cijfers van de leerlingen.
e Bereken voor elke vraag het gemiddelde, de standaardafwijking,
de laagste score, Ql, de mediaan, Q3 en de hoogste score.
Doe dit ook voor de totaalscores en de cijfers.
f Gebruik formules om de volgende vragen te beantwoorden.
-Bij welke vragen is de kwartielafstand van de scores 2,5?
-Bij welke vragen is het gemiddelde gelijk aan de mediaan?
© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 99
~ In het bestand Cijfers5Va.xlsx zie je een overzicht van
de proefwerkcijfers van klas 5Va. Het eindcijfer wordt Afronden
bepaald door een gewogen gemiddelde te nemen van • Met celeigenschappen:
de cijfers. In rij 1 zie je hoe vaak elk proefwerk meetelt alle decimalen blijven
voor het eindcijfer. Het eindcijfer wordt afgerond op behouden.
één decimaal. • Met de functie
a Bereken voor elke leerling het eindcijfer. AFRONDEN: de
b Bereken in cel J25 het gemiddelde eindcijfer van de overige decimalen gaan
klas. Pas de celeigenschappen van deze cel aan zodat verloren.
het gemiddelde wordt weergegeven in twee
decimalen.
c Als de laatste toets niet 5 maar 6 keer meetelt dan is het
gemiddelde eindcijfer van de klas hoger.
Hoeveel scheelt het?

Theorie C Diagrammen
Onderzoeksgegevens worden vaak verzameld in tabellen. Tabellen
geven echter niet altijd een goed overzicht van de gegevens. Daarom
worden bij de tabellen diagrammen gemaakt. Een diagram vat de
gegevens op een grafische manier samen. Bekende diagrammen zijn
lijn-, staaf-, stapel- en cirkeldiagrammen. Een diagram moet snel
inzicht geven in de gegevens en moet dus gemakkelijk te lezen zijn.
Zorg bij het maken van diagrammen dus voor
• een passende grafiektitel
• duidelijke informatie bij de assen en/of een legenda
• een geschikte schaalverdeling met eventueel rasterlijnen
• logisch kleurgebruik.
[.-.EXCEL] In de Excelmodule Diagrammen in Excel wordt uitgelegd hoe
je lijn-, staaf-, stapel- en cirkeldiagrammen maakt.

~ Open het bestand


Verkochte woningen Gemeente Utrecht
WoningVerkoopUtrecht.xlsx
aantal
van opgave 74 en 1400 r
...- ,.--,
maak bij de gegevens het 1200 1- .-
r-
r-

samengestelde r-
r- .-
r-

1000 1-
staafdiagram hiernaast. r-
I"'"
r- r-
r-
,...., .... ,...,
800 1-
r- 1"'" .... ..... .....
600 1-
r-
I"'"
400 1-

200 1-

0 I I
' I

2003 2005 2007 2009 2011 2013


• 1e kwa rtaa l • 2e kwar taa l • 3e kwartaal 4e kwartaa l

figuur 9.44

100 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


~ In het bestand Criminaliteit.xlsx Aa ntalle n geregistreerde misd rijve n in Nede rla nd
(xlOOO)
staan cijfers over geregistreerde aantal
130
criminaliteit in Nederland in de 120

jaren 2003 tot en met 2013. 110

a Maak voor de jaren 2009 tot 100

en met 2013 een stapeldiagram 90 • overige misdrijven

80 • wapenmisdrijven
zoals in figuur 9.45 . • drugsmisdrijven
70
b Het lijndiagram in figuur 9.46 verkee rsmisdrijven
60
geeft de ontwikkeling 50
• geweldsmisdrijven

• vernielingen/openb.orde
weer van het aantal 40 • vermogensmisdrijven

vermogensmisdrijven in de 30

periode 2005-2013. 20

Maak dit diagram. 10

c Het diagram in figuur 9.47 o -'------'-----'----- --'--------'---- ---'--------'--- ---"-------'- ------'- '------ Jaar
2009 2010 2011 2012 2013
geeft weer hoe de in 20 13
figuur 9.45
gepleegde misdrijven zijn
verdeeld over de verschillende
categorieën.
Maak dit diagram.

Ontwikkeling vermogensm isdrijven in Nederland

aantal {xlOOO)
820
800
780
760
740
720
700
680
660
640
620
600 +--~--~--+--~--~--+--~--~-~ .

2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Jaar

figuur 9.46

Verde li ng misdrijven in 2013

• vermogensmisdrijven

• vernielingen/openb .orde
2%
12% • geweldsmisdrijven

verkeersmisdrijven
1%
• drugsmisdrijven
1%
• wapenmisdrijven
62%
• overige misdrijven

figuur 9.47

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 101


9. 7 Werken met datasets

Theorie A Exceltabellen, filteren en sorteren


Om zonder problemen gebruik te kunnen maken van een aantal
geavanceerde mogelijkheden van Excel is het belangrijk datje werkt
met een zogenaamde nette dataset. Bij een nette dataset zijn de
kolommen voorzien van kolomkoppen en zijn de cellen die grenzen
aan de dataset leeg. Bovendien staan gegevens die bij elkaar horen
steeds in één rij. De informatie in zo'n rij heet een record. Zo zie je
in figuur 9.48 vier records.
Een nette dataset kun je omzetten in een zogenaamde Exceltabel.
Een Exceltabel geeft je onder andere de mogelijkheid gegevens te
sorteren en te filteren. Bovendien kun je bij een Exceltabel in een
totalenrij snel bijvoorbeeld het gemiddelde berekenen van een
deelgroep.
[..,.. EXCELl In de module Exceltabellen leer je hoe je een nette dataset
omzet in een Exceltabel, hoe je in Exceltabellen sorteert, filtert en
werkt met de totalenrij.
Neem de module door.
In figuur 9.48 zie je een Exceltabel van de Formule 1 resultaten over
de eerste helft van 2014. Je ziet de variabelen coureur, nationaliteit,
team en punten. De kolom 'team' is gefilterd op 'Ferrari' en
'McLaren-Mercedes'. De kolom 'punten' is gesorteerd van hoog
naar laag en in de totalenrij is de functie SOM gebruikt.

A c D
1. nation cditeU ... !

Ferrari 61
9 .Ben son Button llrit s Mcl a re rrn-Me K e d e.s 31
10 Kevin Magnus.s:en D~een.s Md"aren-Me reed e.s .21
13 Kimi Räikkönen Fins: 17
24 lotaa l
figuur 9.48 Formule 1 resultaten tot 1 juni 2014

Afspraak
Geef bij de beantwoording van de vragen steeds aan
• in welke kolommen je welke filters gebruikt
• in welke kolommen je op welke manier sorteert
• welke functies je gebruikt.

102 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


~ De volgende vragen gaan over het weer
in De Bilt. Gebruik het bestand
WeerHistorie.xlsx dat een nette dataset
bevat met weergegevens gemeten door
het weerstation in De Bilt.
a Hoeveel variabelen bevat de dataset?
b Van hoeveel dagen bevat de dataset
gegevens?
c Zet de gegevens om in een Exceltabel
en maak de totalenrij aan.
d Wat was de warmste dag?
e Op hoeveel dagen was het gemiddeld
0 oe of kouder?
f Een dag wordt 'tropisch' genoemd als de
maximum temperatuur 30 oe of hoger is.
Geef in één decimaal nauwkeurig de gemiddelde
maximum temperatuur van de tropische dagen.
g Het jaar 1965 was een van de natste jaren sinds
de neerslagmeting.
Hoeveel mm neerslag viel er in dat jaar in totaal?
Op welke dag regende het dat jaar het langst?

~ Het bestand AtletenLonden20 12.xlsx


bevat een nette dataset met gegevens
van 10 3 84 atleten die meededen aan de
Olympische Spelen in 2012 in Londen.
a Zet de gegevens om in een Exceltabel
en maak de totalenrij aan.
b Hoe oud was de jongste atleet? En
hoe oud de oudste?
c Hoeveel procent van de atleten was
16 jaar of jonger?
d Wat was de gemiddelde leeftijd van
de Nederlandse atleten? Rond af op
gehelen.
e Wat weet je van het gewicht van de
enige Nederlandse Teakwondo-
deelnemer?
f De atleten die meedoen aan de
triatlon hebben gemiddeld een lager
gewicht dan de roeiers.
Hoeveel kg scheelt het? Rond af op
gehelen.
g Volgens een journalist zijn de vrouwelijke
Nederlandse atleten gemiddeld 4 cm
langer dan de vrouwelijke atleten uit
figuur 9.49 Adzo Rebecca Kpossi uit Togo, de jongste
andere landen. atleet op de Olympische Spelen in 2012
Klopt dit? En hoe zit dat bij de mannelijke
atleten?
© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 103
~ In het bestand StudentenEnquete.xlsx zijn gegevens verzameld
van 271 studenten.
a Zet de gegevens om in een Exceltabel en maak de totalenrij
aan.
b De gemiddelde lengte van de studenten in groep D is groter
dan van de studenten in groep A.
Hoeveel cm scheelt het? Rond af op gehelen.
c In welke groep is de spreidingsbreedte van de lengte het
grootst en in welke groep het kleinst?
Het gemiddeld aantal uren slaap per etmaal van de studenten zie
je in de kolom UrenS!aap. Studenten die gemiddeld minder dan
8 uur per etmaal slapen noemen we kortslapers.
d Hoeveel procent van de studenten is kortslaper?
e Onderzoek in welke groep het percentage kortslapers het
grootst is.
f Volgens Ni els zijn er relatief minder kortslapers onder de
linkshandige studenten dan onder de rechtshandige studenten.
Onderzoek of Niels gelijk heeft. Licht toe.

Bij een enquête onder de gasten van hotel De Negensprong is


onder andere gevraagd naar de mate van tevredenheid over het
ontbijtbuffet Men kon daarbij kiezen uit de volgende antwoorden.
slecht matig voldoende ruim voldoende goed
In het bestand Ontbijtbuffet.xlsx zijn de antwoorden op deze
vraag in een Exceltabel verzameld.
Bij nader inzien wil de hoteleigenaar bij zijn onderzoek alleen
maar onderscheid maken tussen positieve, neutrale en negatieve
beoordelingen.
Daarom wil hij de gegeven antwoorden 'ruim voldoende' en
'goed' vervangen door 'Positief' en de antwoorden 'matig' en
'slecht' door 'Negatief'. De beoordeling 'voldoende' beschouwt
hij als een neutraal antwoord en zal hij dus 'Neutraal' willen
noemen. De hoteleigenaar bedenkt de volgende aanpak:
1 Maak een nieuwe kolom aan door in cel D 1 Beoordeling te
typen.
2 Filter de kolom met gegeven antwoorden op 'ruim voldoende'
en 'goed', zet in de eerste cel van de nieuwe kolom 'Positief'
en gebruik de vulgreep om de kolom te vullen.
3 Filter de kolom met gegeven antwoorden op 'matig' en
'slecht', zet in de eerste cel van de nieuwe kolom 'Negatief'
en gebruik de vulgreep om de kolom te vullen.
4 Vul op dezelfde wijze de juiste cellen van de nieuwe kolom
met 'Neutraal'.
Onderzoek of deze aanpak werkt.

104 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


Theorie B Hercoderen en formules
In opgave 82 heb je een nieuwe variabele toegevoegd die een aantal
van de mogelijke waarden van een bestaande (no1ninale) variabele
samenneemt. Dit proces wordt het hercoderen van een variabele
genoemd.
Hercoderen van variabelen wordt vaak gedaan om
onderzoeksgegevens in te delen in nieuwe categorieën. Meestal
wordt bij het hercoderen een nieuwe variabele toegevoegd zodat de
oorspronkelijke gegevens beschikbaar blijven. Zijn de
oorspronkelijke gegevens niet meer nodig dan kun je de hercodering
uitvoeren in de kolom van de oorspronkelijke gegevens.
Je kunt ook een nieuwe variabele toevoegen die waarden van
verschillende bestaande variabelen combineert.
In opgave 81 heb je gebruik gemaakt van een getalfilter om
onderzoek te doen onder de kortslapers. Wil je uitgebreid onderzoek
doen onder de uitwonende, vrouwelijke kortslapers dan moet je nóg
twee filters juist instellen. Het is dan handig te beschikken over een
nieuwe variabele die aangeeft of een student al dan niet een
uitwonende, vrouwelijke kortslaper is. Je hebt daarna slechts één
filter nodig om deze groep te bekijken. In de volgende
Excelmodule wordt uitgelegd hoe je dit doet.
[..,.. EXCELJ Neem de Excelmodule Hercoderen door.

Door het combineren van variabelen in een dataset kun je vaak extra
informatie verkrijgen. Zo is aan de dataset AtletenLonden2012 uit
opgave 80, waarin de variabelen Lengte en Gewicht voorkomen, een
nieuwe variabele BMI toe te voegen, die de variabelen Lengte en
. Gewicht
Gewicht combtneert volgens de formule BMI = 2

(0,01 ·Lengte)
En met de variabelen Goud, Zilver en Brons is een nieuwe variabele
Medailles te maken die informatie geeft over het totaal aantal
medailles dat een atleet heeft gewonnen.
Behalve voor het verkrijgen van extra informatie kunnen formules
ook worden gebruikt om te controleren of de gegevens in een
dataset betrouwbaar zijn.

(i) Ga uit van de gegevens in de dataset


Geef het in je uitwerking
AtletenLonden20 12.xlsx.
aan als je een nieuwe
Voeg een variabele HockeyDameBenelux toe die met de
variabele toevoegt.
waarden Ja/Nee aangeeft of een atleet hockeyster uit de
Benelux (België, Nederland en Luxemburg) is. Denk aan
de afspraak op bladzijde 102.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 105


~ Ga uit van de gegevens in de dataset AtletenLonden20 12.xlsx.
a Voeg een variabele Medailles toe die aangeeft hoeveel
medailles een atleet in totaal heeft gewonnen.
b Hoeveel atleten wonnen meer dan één medaille?
Hoeveel van hen hadden ten minste één gouden medaille
gewonnen?
c Welke atleet heeft de meeste medailles gewonnen?

~ Ga uit van de gegevens in de dataset AtletenLonden2012.xlsx.


In deze opgave bekijken we alleen atleten waarvan zowel het
gewicht als de lengte bekend is. Zorg er dus voor dat je de
andere atleten eruit filtert.
a Van hoeveel atleten is zowel het gewicht als de lengte
bekend?
De BMI is een maat die vaak gebruikt wordt om te beoordelen of
een persoon overgewicht heeft of niet. De BMI wordt berekend
gewicht
met de formule BMI= 2
. Hierin is het gewicht in kg en
lengte
de lengte in m.
Een BMI van 25 of meer geeft overgewicht aan.
b Voeg de variabele BMI toe. Welke atleet had de Hoezo
hoogste BMI? overgewicht?
c Voeg de variabele OvergewichtBMItoe die de waarde 1 ;-l-~-...
J a heeft als de atleet overgewicht heeft en Nee als de
atleet geen overgewicht heeft.
d Hoeveel atleten hadden overgewicht?

Een nadeel van de gebruikelijke formule voor de BMI is


dat veel kleine mensen een te lage en veellange mensen
een te hoge BMI krijgen. Om dit op te lossen is een
nieuwe formule ontwikkeld. Voor de nieuwe BMI geldt
1,3 ·gewicht
de formule NBMI = . Hierin is het gewicht
lengte2 ,5 "'"')
)
in kg en de lengte in m.
Een NBMI van 25 of meer geeft overgewicht aan.
e Voeg de variabele NBMI toe aan de dataset.
Welke atleet had de laagste NBMI?
f Er zijn atleten die volgens de BMI overgewicht hadden
maar volgens de NBMI niet. Evenzo zijn er atleten die
volgens de BMI geen overgewicht hadden maar volgens
de NBMI wel.
Voor hoeveel atleten geldt dit?
g Geef de lengte en het gewicht van de atleet bij wie het
verschil tussen de BMI en deNBMIhet grootst was.

106 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv


Bij koud weer voelt het op een dag met veel wind
kouder aan dan op een dag met weinig wind. Om de
gevoelstemperatuur te berekenen wordt de formule Als je verschillende
G = 13,12 + 0,6215T- 11,37(3,6W)0, 16 + 0,3965T(3,6W)ü,l6 formules in één kolom
gebruikt. Hierin is T de temperatuur in oe en W de van een Exceltabel wilt
gemiddelde windsnelheid in m/s. Deze formule geldt gebruiken dan tikje de
voor W > 1,3. Als de windsnelheid 1,3 m/s of lager is, celverwijzingen
dan gaan we ervan uit dat de gevoelstemperatuur gelijk in. Dus selecteer de cel
is aan de luchttemperatuur. niet met de muis.
Ga uit van de dataset WeerHistorie.xlsx.
Onderzoek welke dag gemiddeld het koudst aanvoelde.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 107


Diagnostische toets
9.1 De verwachtingswaarde
0 Bij een spel met drie dobbelstenen is de inzet 1 euro. Je mag één keer
met de drie dobbelstenen gooien. Is de som van de ogen 18, dan krijg
je 100 euro. Is de som van de ogen 17, dan krijg je 15 euro en is de
som 16, dan krijg je 5 euro. In alle andere gevallen krijg je niets.
Bereken voor een speler de winstverwachting per spel en de
bijbehorende standaardafwijking.

9.2 De binomiale verdeling


0 Van de tweede fase leerlingen op het vwo kiest 9% wiskunde C,
45% wiskunde A en 46o/o wiskunde B.
Bereken de kans dat van 15 willekeurige tweede fase leerlingen
van het vwo
a er hoogstens tien met wiskunde A of wiskunde C bij zijn
b niemand wiskunde C heeft.

E) Van de Nederlandse vakantiegangers gaat 51% met de auto en


42% met het vliegtuig naar de vakantiebestemming.
Bereken de kans dat van 20 Nederlandse vakantiegangers
a meer dan de helft met het vliegtuig op vakantie gaat
b de ene helft met de auto en de andere helft met het vliegtuig
gaat.

0 Hoeveel keer moet je met twee dobbelstenen gooien opdat de


kans op minstens vijfkeer 10 ogen groter is dan 90%?

C) a Van een binomiale toevalsvariabele X is n = 40 en E(X) = 22,4.


Bereken (Jx in twee decimalen nauwkeurig.
b Van een binomiale toevalsvariabele Yis E(Y) = 45 en (Jy = 6.
Bereken n en p.

9.3 Eigenschappen van de normale verdeling


0 De inhoud van 750 potten pindakaas is normaal verdeeld
met een gemiddeld gewicht van 360 gram en een
standaardafwijking van 5 gram.
Hoeveel van deze potten hebben volgens de vuistregels
bij de normale verdeling een inhoud
a van meer dan 350 gram
b tussen 365 gram en 370 gram?

0 Van een grote groep vrouwen is het IQ normaal


[ ..,.WERKBLAD]
verdeeld. Verder is bekend dat 15% een IQ lager dan 95 heeft en
20% een IQ hoger dan 120.
Gebruik het normaal-waarschijnlijkheidspapier om uit te zoeken
hoe groot het gemiddelde en de standaardafwijking van het IQ
zijn. Rond af op gehelen.
108 Hoofdstuk 9 © Noordhoff Uitgevers bv
9.4 Oppervlakten onder normaalkrommen
0 a Het rode gebied onder de normaalkromme in
figuur 9.43a is symmetrisch.
Bereken a.
b Bereken f.1 bij de gegeven oppervlakte in figuur 9.43b.
Rond af op gehelen.
c Bereken a bij de gegeven oppervlakte in figuur 9.43c.
Rond af op twee decimalen.

J.1 = 168 J.l=? J.1=18


(j= 12 ( j = 18 a=?
opp=0,75 opp = 0,71 opp = 0,74

a 112 14 22
a b c
figuur 9.43

8 Van een normale verdeling is het gemiddelde 1050.


Van de waarnemingen kleiner dan 1000 is de
mediaan 980.
Bereken de standaardafwijking in gehelen nauwkeurig.

9.5 Toepassingen van de normale verdeling


C De tijd die atleet Ruben over de 15 km loopt is normaal
verdeeld met een gemiddelde van 4 7 minuten en
30 seconden en een standaardafwijking van
50 seconden.
a Bereken in seconden nauwkeurig de tijd die Ruben in
slechts 2% van de gevallen overschrijdt.
b In hoeveel procent van de gevallen is de gemiddelde
snelheid van Ruben meer dan 20 km per uur?
De tijd die Nadine over de 15 km loopt is normaal verdeeld met
een standaardafwijking van 38 seconden. In 30% van de gevallen
loopt ze de 15 km binnen 50 minuten.
c Bereken in seconden nauwkeurig de gemiddelde tijd die
Nadine over de 15 km loopt.

~ In een vliegtuig zorgt een airconditioner die is ingesteld op 21 oe


voor de juiste temperatuur tijdens de vlucht. De werkelijke
temperatuur in het vliegtuig is normaal verdeeld met de
ingestelde temperatuur als gemiddelde. In de specificaties van de
airconditioner staat vermeld dat de temperatuur gedurende
slechts drie minuten per uur meer dan 1oe afwijkt van de
ingestelde temperatuur.
Bereken de standaardafwijking van de temperatuur in het
vliegtuig. Rond af op twee decimalen.

© Noordhoff Uitgevers bv Kansverdelingen 109


In de eerste periode na ingebruikname van Wat leer je?
een nieuwe machine is het aantal storingen • Hoe je de GR kunt gebruiken om
relatief hoog. Deze opstartproblemen worden snelheden te berekenen.
kinderziekten genoemd. Nadat de • Tekenen en plotten van hellinggrafieken.
kinderziekten zijn verholpen, zullen er • Hoe je bij een formule de formule van de
gedurende lange tijd weinig storingen zijn. Na hellinggrafiek kunt vinden.
verloop van tijd echter zal het aantal • De afgeleide gebruiken om formules van
storingen als gevolg van ouderdom weer raaklijnen op te stellen en extreme waarden
toenemen. De grafiek waarin het aantal te berekenen.
storingen per tijdseenheid is uitgezet tegen • De productregel, de quotiëntregel en de
de tijd noemt men de badkuipkromme. kettingregel.
Voorkennis Machten en
differentiequotiënten

Theorie A Machten
1 5 1
Je weet =x-2 = 5x-3 en = 1x- 1.
4
x2 ' x3 4x
Je weet ook -\fX2 = x~ , -JX = x~ en 5 · $: = 5xL
Rekenregels voor machten
xP · xq = xp+q
xP
- =xp-q x-P= -
xq xP

Voorbeeld
Schrijf als macht van x.

a $4
Uitwerking
a $4 = x~

Voorbeeld
Schrijf in de vorm y = axn.
6 3
a y = 5x-)X b y =-- c y= ·5· $2
2·$: x5

Uitwerking
a y = 5x-)X = 5x 1 · x~ = 5x 1 ~ , dus y = 5x 1 ~ .
6 6 6 I I I
b y = = 1
= - · x-3 = 3x-3, dus y = 3x-3 .
2 · $: 2 · X3 2
3 70 2 5 5
c y = • 5 · Jy x = 3 · x- • 5 · x1 = 15x- 7 , dus y
2 5 4 4
= 15x- 7 .
x5

1 Schrijf als macht van x .

a JP
x2,4
b 1 f
x7 -JX

112 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


2 Schrijf in de vorm y = axn.
26 2
a y = 3x 5
• 7·~ c y = 6x · $2 e y = 1,sx- 17
• •( 5x- • )

70x 15x- 1,s 75 1 3


d y =--- f y= · · 4x
b y = (2JX)3 5x0,9 x 5x 2

Theorie B Differentiequotiënt
Op het interval [xA, x 8 ] neemty toe met ~y = y 8 - YA· y

De gemiddelde verandering van y op [x A, x 8 ] is dus 8


Ya -------- -
-:,.;:-
~;....
~y Ys- YA I
- I
~x x 8 - x A· 1 óy =Ya - YA
I

~y heet het differentiequotiënt vany op [xA, x 8 ]. YA -


A
-- ------- 1
I

~x I ÓX =Xe- XA I
I I

Het differentiequotiënt ~y vany op [x A, x 8] is I


I
I
I
~x ~--~------~----x

• de gemiddelde verandering vany op [xA, x 8 ]


• de gemiddelde snelheid waarmee y verandert op [xA' x 8 ]
• de richtingscoëfficiënt van de lijn AB
• ~y
- = Ys - YA
_ _ : : , _ _c...c...

~x

3 In figuur 10.1 is het differentiequotiënt op [0, 2] gelijk y

~y Ys - YA 3 - 2 1 A
aan = = = -2 3
~x x B -xA 2-0 "
V 1\
a Bereken het differentiequotiënt op [- 3, 2].
b Bereken de gemiddelde verandering van y op [-1 , 3].
i
v1 ~
8
c Bereken de richtingscoëfficiënt van de lijn AB. x
\2~1 0 1 2 3\ 4) 5
d Bereken de gemiddelde snelheid waarmee y verandert -1
op [- 3, 1].
figuur 10.1

y
4 Hiernaast zie je de grafiek van y = 0,4x 2 - x- 3, 1. Op de I

grafiek liggen de punten A en B met x A = - 2 en x 8 = 5. 3·


y = 0 ,4x 2 - x - 3,1
a Bereken YA en y 8 en het differentiequotiënt van y op 2
8
[-2, 5]. \ 1 J

b Bereken het differentiequotiënt van y op [ 1, 3].


A

1 2 3
I5
~I
x
-2\ - 1 0
c Bereken de gemiddelde verandering van y op [- 3, 3]. -1
\
~'\ V
I
-v ·
/
..... /
-4 "'
figuur 10.2

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 113


10.1 Snelheden en raaklijnen
@D De weg tussen Lochem en Zutphen heeft een lengte van 10 km
en de toegestane maximumsnelheid is 80 kln/uur.
Walter rijdt dit traject op 5 november in 8 minuten.
a Bereken zijn gemiddelde snelheid in km/uur.
Enkele dagen later krijgt Walter een bekeuring wegens te hard
rijden op het traject Lochem-Zutphen op 5 november.
Volgens Walter klopt het niet, want zijn gemiddelde snelheid
was minder dan 80 km/uur.
b Wat ziet Walter over het hoofd?

Theorie A Snelheid op één moment


De tijd-afstandgrafiek in figuur 10.3 hoort bij de formule s
s = ~ t 3 met t de tijd in seconden en s de afgelegde afstand
in meter.
Je hebt al heel wat keren gemiddelde snelheden berekend op
een gegeven tijdsinterval. Maar hoe kom je aan de snelheid
op één moment, bijvoorbeeld op t = 4?
Om dit probleem op te lossen, bekijk je de gemiddelde
32 ------------
snelheid op de steeds kleinere intervallen [4, 5], [4; 4,5], I
I
[4; 4,1] , [4; 4,01], ... I
I
Zo krijg je een steeds betere benadering van de snelheid op I
I
t = 4. I
De gemiddelde snelheid ~s op het interval
I
I
11t I
t
0 4
l. 53- l. 43
2 2
• [4, 5] is = 30 5 m/s figuur 10.3
5-4 '
l . 4 53 - l. 43
2 2
• [4; 4,5] is ' =27,125m/s
0 ,5
l . 4 J3- l. 43
2 2
• [4; 4,1] is ' = 24 605 m/s
01 '
'
l . 4 013 - l. 43
2 2
• [4; 4,01] is ' ;:::; 24,060 mis.
0,01
De gemiddelde snelheid op het kleine interval [4; 4, 0 1] geeft een
goede benadering van de snelheid op t = 4.
Je krijgt het vermoeden dat de snelheid op t = 4 gelijk is aan 24 m/s.
Als controle kun je !1s berekenen op een nog kleiner interval,
11t
!1s 1 · 4 00 13 1 · 43
- 2
2
bijvoorbeeld op [4; 4,001]. Je krijgt = ' ;:::; 24,006 m/s.
11t 0,001

114 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


Om de snelheid op t = 2 te krijgen, neem je een klein interval
[2, 2 + L1t] , bijvoorbeeld [2; 2,001]. De gemiddelde snelheid op
dit interval geeft een goede benadering van de snelheid op t = 2.
l. 2 001 3 - l . 2 3
J kr.. L1s 2 , 2 ~ 6 m/s.
e IJgt - -,
11 0,001

Bij een tijd-afstandformule benader je de snelheid op het


tijdstip t = a met het differentiequotiënt op het interval
[a, a + At], met bijvoorbeeld At = 0,01 of At = 0,001.

Voorbeeld
Gegeven is de formule s = 2 + -Jt + 1. Hierin is s de afgelegde
afstand in meter na t seconden.
Benader in m/s de snelheid op t = 5. Neem L1t = 0,01 en rond
af op twee decimalen.

Uitwerking
. L1s (2+ ~5,01+1) - (2+ ~5 + 1) 5 . 0 1 + 1 - 2+ 5+ 1
Op [5; 5,01] IS = 00 ~ 0,20. 0 . 01
L1t ' 1 0.2040391643
0
De snelheid op t = 5 is bij benadering 0,20 m/s.

JUMP DELETE ~MAT MATH

f) Gegeven is de formules = 0,4t2. Hierin is s de afgelegde


afstand in meter na t seconden.
Benader in m/s de snelheid op t = 3. Neem L1t = 0,01 en rond
af op twee decimalen.

5
E) Gegeven is de formule s = 8 - . Hierin is s de afgelegde
t+ 2
afstand in meter na t seconden.
Benader in m/s de snelheid op t = 1. Neem L1t = 0,01 en rond
af op twee decimalen.

~ De oppervlakte van het kroos in de vijver van de


familie Damen groeit volgens de formule
A = 1,20 · 1,15t. Hierin is A de oppervlakte in m 2 en
t de tijd in dagen.
Benader de snelheid in m 2/dag waarmee de
oppervlakte van het kroos toeneemt op t = 3. Neem
L1t = 0,001 en rond af op twee decimalen.

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 115


0 Gegeven is de formule s = -t2 + 1Ot met t op [0, 5]. s
Hierin is s de afgelegde afstand in meter na t seconden.
Klaas berekent de gemiddelde snelheden op de intervallen
[2, 5], [2, 4], [2, 3] en [2; 2,5]. Hij krijgt achtereenvolgens
3 m/s, 4 m/s, 5 m/s en 5,5 m/s.
In figuur 10.4 is de bijbehorende grafiek getekend. Ook zijn
de lijnen A B P A B 2 , AB 3 en AB 4 getekend.
De richtingscoëfficiënt van de lijn AB 1 geeft de gemiddelde
snelheid op het interval [2, 5] .
Van welk van deze lijnen komt de richtingscoëfficiënt het
dichtst in de buurt van de richtingscoëfficiënt van de lijn k
die de grafiek van s in A raakt? 0 1 2 3 4
figuur 10.4

Theorie B Snelheid en richtingscoëfficiënt


In figuur 10.5 zie je een tijd-afstandgrafiek. Door de
s
gemiddelde snelheden op de steeds kleinere raaklijn
intervallen [a, b 1], [a , b2 ] , [a, b 3], ••• te berekenen,
krijg je een steeds betere benadering van de snelheid
op t =a.
De gemiddelde snelheden zijn gelijk aan de
richtingscoëfficiënten van de lijnen AB 1 , AB2 , AB3 , ...
Hoe dichter B bij A komt te liggen, des te meer zal de
lijn AB lijken op de lijn k die de grafiek in A raakt.
De lijn k is de raaklijn van de grafiek in A.
De snelheid op t = a is dus de richtingscoëfficiënt van figuur 10.5
de raaklijn van de grafiek in A.

In een tijd-afstandgrafiek is de s
snelheid op t = a gelijk aan de raakl ijn k

richtingscoëfficiënt van
de raaklijn van de grafiek in het
bijbehorende punt. rek is de snelheid op t = a.

0~--~a----------------t

Hieronder zie je hoe je de raaklijn tekent in het punt A van een grafiek.
ZO KRIJG JE DE RAAKLIJN IN HET PUNT A

Draai de geodriehoek om Het punt B komt steeds dichter Zodra B samenvalt met A is de
het punt A. b~j hetpunt A te liggen. lijn AB overgegaan in de raaklijn in A.

116 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


Informatief Inzoomen op de grafiek
In de figuren hieronder is ingezoomd op de grafiek van s = t 3 . 1
100~--------------~

32

o 20--------~------~
2 4 6 3,5 4 4,5 3,9 4 4,1

Hoe meer je inzoomt, hoe meer de grafiek op een rechte lijn gaat lijken.
De helling van deze lijn geeft de snelheid op t = 4.
Zoom je in op de grafiek bij t = 3, dan geeft de helling de snelheid op t = 3.

Voorbeeld
Zie de grafiek in figuur 10.6. s afstand in m
Schat de snelheid op t = 2.
5
,J
Aanpak
Teken de raaklijn k in het punt op de grafiek 4 ~
V
/
met t = 2, lees geschikte ~ten ~s af en ./
~
V
bereken rek" 3 .....
..".

~
./
Uitwerking
2 /
V
s afstand in m
~
/
5 1 V
k..". ~ I
V /
4 /. ~ V t
~
/
/ /, 0 1 2 3 4 5
tijd in seconden
".",-
.... ~V : 1 ,8 figuur 10.6
3 / I
I

y 4
A
- -- 3 ~-- -- --
2
~V
1 V
I
I t
V oor ~s neem je het
0 1 2 3 4 5 verschil van de
tijd in seconden
s-coördinaten van twee
re = ~s ;:::; '
18
= 06
punten op de raaklijn en
k ~t 3 ' dus niet op de grafiek.
Je moet immers de re van
De snelheid op t = 2 is ongeveer 0,6 mis.
de raaklijn hebben.

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 117


e [ ~ WERKBLAD ] In figuur 10.7 zie je een tijd- s afstand in km
afstandgrafiek.
110
a In het punt A is de raaklijn van de grafiek
A
getekend. Schat de snelheid op t = 8. 100

b Schat de snelheid op t = 3. 90
c Neemt de snelheid gedurende de eerste vier 80 'l
uur toe of af? 70 / V
Hoe zie je dat aan de grafiek? 60 /
d Voor welket schat je dat de snelheid minimaal V
50 /
is?
40 V
30
I
I
20 I
0 [ ~ WERKBLAD ] Bij betaald voetbal moeten
10 I
scheidsrechters een goede conditie hebben. I t
Voordat het seizoen begint, moeten ze een 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
tijd in uren
coopertest doen op het KNVB-
figuur 10.7
sportcentrum. In 12 minuten moeten ze
minstens 2700 1neter afleggen. In figuur s afgelegde afstand in m
10.8 zijn de grafieken getekend van de
coopertests van de scheidsrechters Kuipers
V
en Nijhuis.
V/
a Wat kun je zeggen van de snelheid van V /

Kuipers? 2000 V:: /


~
V
Hoeveel km/uur is zijn snelheid?
b Omschrijf de manier waarop Nijhuis / ~
zijn coopertest heeft opgebouwd. / [::/
c Schat de snelheid in km/uur van Nijhuis Nijhuiy / Kuipers
1000
7 minuten na de start.
d Welke snelheid heeft Nijhuis na 12 minuten?
/ V
e Op welk moment lopen Kuipers en / V
Nijhuis even hard? J ~
f Waarom vindt de KNVB dat de conditie
0
V 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
t
van Nijhuis onvoldoende is? t ijd in minuten
figuur 10.8

s afgelegde afstand in m
® [ ~ WERKBLAD J Gegeven is de tijd-
afstandgrafiek in figuur 10. 9.
a Schat de snelheid in gehele m/s op t = 3 200
/
en op t = 5. ./
b Voor welke t is de snelheid minimaal? 150 V
c Hoeveel tijdstippen zijn er tussen t = 0
en t = 6 waarop de snelheid gelijk is aan
100
de gemiddelde snelheid op het V
tijdsinterval [0, 6]? Licht toe.
50
V
t
0 1 2 3 4 5
tijd in seconden

figuur 10.9
118 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv
A Meneer Kruize heeft vanaf de geboorte
[ ..,. WERKBLAD] lengte in cm

van zijn dochter Lotte elke maand haar lengte 180 "..
gemeten. De resultaten staan in figuur 10.9. /
a Geef een schatting van de groeisnelheid in V
cm/jaar op t = 6. 150 J

b Schat de groeisnelheid van Lotte rond haar II


veertiende verjaardag. J

c Bereken de gemiddelde groeisnelheid van 0 tot 18 jaar. /


d Op welke leeftijden is de groeisnelheid van Lotte
V
100
/
gelijk aan de bij c gevraagde snelheid? /
V
I
50
>
t
0 2 4 6 8 10 12 14 16
leeftijd in jaren
figuur 10.9
~ Gegeven is de formule y = ~x + 4.
a Benader in twee decimalen nauwkeurig de helling
van de grafiek in de punten A en B met x A =- 3 en xB = 6.
Neem ~x = 0,001.
b Teken de grafiek van y = ~x + 4 en teken in de figuur de
punten A en B met de bijbehorende raaklijnen.

Theorie C Raaklijn en richtingscoëfficiënt


Voor de richtingscoëfficiënt van de raaklijn in het punt A bestaat de
.
notatle dy s k . d d .
. pree u1t: y x voor x IS x a.
dx x =xA
In plaats van
de richtingscoëfficiënt van de raaklijn in het punt A
zeggen we ook
de helling van de grafiek in het punt A.

y
dy •
IS
dx x= x A
• de richtingscoëfficiënt van de raaklijn van de grafiek in A
• de helling van de grafiek in A f
• de snelheid waarmee y verandert voor x = x A.

0~------~----------x
XA

dy
(..,. a RJ De GR bezit een optie om bij een gegeven formule dx

te berekenen. Hoe dat gaat leer je in de module Helling.

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 119


Voorbeeld
Gegeven is de kostenformule K = 0,04q 2 + 0,3q + 20 metKin
duizenden euro's en de productie q in duizenden kg.
Bereken de snelheid waarmee de kosten veranderen bij een
productie van 6600 kg.

Uitwerking
Bij een productie van 6600 kg hoort q = 6,6.
Voer in y 1 = 0,04x2 + 0,3x + 20.
dy
De GR geeft dx = 0,828.
,
x=66

De snelheid is 0,83 euro per kg.


De snelheid waannee K verandert voor q = 6,6 is in duizenden
euro's per 1000 kg, dat is in euro's per kg.

f.D Gegeven is de formule K = 0,04q 2 + 0,3q + 20 met de kostenK


in duizenden euro's en de productie q in duizenden kg.
Bereken de snelheid waarmee de kosten veranderen
a voor q = 20
b bij een productie van 3200 kg
c bij een productie van 8160 kg.

t!\ 1 . . .. . d 2000
wr Het aanta v1ssen 1n een VIJver 1s gegeven oor N = t.
1 + 12. 0,95
Hierin is Nhet aantal vissenent de tijd in weken met 0 < t < 120.
a Bereken de snelheid waarmee het aantal vissen toeneemt op
t = 10.
b Arj en beweert dat de snelheid waarmee het aantal vissen
toeneemt op t = 3 3 ongeveer twee keer zo groot is als op t = 10.
Onderzoek of Arjen gelijk heeft.
c Tess beweert dat de snelheid waarmee het aantal vissen
toeneemt steeds groter wordt.
Toon aan dat Tess niet gelijk heeft.

~ Frank is getroffen door de griep. Zijn lichaamstemperatuur


45t . . .
wordt gegeven door de formule T = 37 + t 2 + . H1enn 1s T de
70
temperatuur in oe en t de tijd in uren met t = 0 op 1 mei om
12:00 uur en 0 < t < 100.
a Met welke snelheid neemt de temperatuur van Frank toe op
1 mei om 17:30 uur?
b Met welke snelheid neemt de temperatuur van Frank af op
2 mei om 8:00 uur?
c Hoeveel is de maximale lichaamstemperatuur van Frank?
Op welke dag en hoe laat is de griep op zijn hoogtepunt?
d Hoe lang is de lichaamste1nperatuur boven 3 9 oe?
120 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv
0 Het aantal personen N dat zich op een zaterdag in een warenhuis
bevindt, is te benaderen door de formule N = -1 ,5t3 + 12t2 .
Hierin is t de tijd in uren met t = 0 om 9:00 uur.
3
dy
a Voer in y 1 = - 1,5x + 12x en controleer dat
2
= 24.
dx x =4
Welke informatie geeft dit getal?
dy
b Reken na dat dx x = = - 18.
6
c Vul in toe of af
dy
dx x = > 0, dus het aantal aanwezigen neemt ... om 13:00 uur.
4

dy
< 0, dus het aantal aanwezigen neemt ... om 15:00 uur.
dx x=6

Theorie D Aantonen dat y toeneemt voor x = a


dy
Met behulp van kun je onderzoeken ofy toeneemt of y
dx
dat y afneemt voor x = a. Zie figuur 10.1 0.
helling helling
dy > 0, dus de helling in het punt A is positief.
positief Y ---.... negatief

dx x = 3 ,A
I
We zeggen dat y toeneemt voor x = 3. I
I
B,
I
l I
I I
dy I I
En zo volgt uit dx < 0, dat y afneemt voor x = 11. I
I
I
I
x = 11 0~--~3------------
1 ~1-- x

figuur 10.10
Is dy > 0, dan neemt y toe voor x = a.
dx x =a

Is dy < 0, dan neemt y af voor x = a.


dx x = (I

Voorbeeld
Het aantal vacatures in de IT-sector in Nederland is voor de
periode 1997-2010 te benaderen door het model
N = -0,24t4 + 2,9t3 + 2,4t2 - 75t + 200. Hierin is N in
duizendtallen en de tijdtin jaren met t = 0 op 1 januari 2000.
Toon aan dat het aantal vacatures op 1 april 2002 afnam.

Uitwerking
1~ 1~ 1~
Bij 1 april2002 hoort t = 2 + 2 = 2,25. ? t=2 2 2 2 132 2

Voer in y 1 = -0,24x4 + 2,9x3 + 2,4x2 - 75x + 200.


dec
• • • • •
jan feb mrt , apr mei

dy ;::::; - 31,1 < 0, dus op 1 april 2002 nam het aantal 2001 2002
.. ... Bij 1 april 2002
dx x =2,25 hoort t = 2 3

12
vacatures af.

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 121


~ Het aantal rendieren N in een natuurpark in Canada is gegeven
door de formule N = -0,2t3 + 4,5t2 + 80t + 500. Hierin is t de
tijd in jaren met t = 0 op 1 januari 1990.
a Toon aan dat het aantal rendieren op 1 januari 2000 toenam.
b Toon aan dat het aantal rendieren op 1 juli 2015 over het
hoogtepunt heen was.
c In welkjaar was het aantal rendieren maximaal?
d Bereken de snelheid waarmee het aantal rendieren afneemt
op 1 oktober 2018.

~ Hiernaast zie je het verloop van het aantal


N aantal grieppatiënten
grieppatiënten N in een stad. Hierbij hoort de formule
N = 270t2 - 15t3 met tin dagen.
De stad heeft 50 000 inwoners.
a Toon aan dat het aantal grieppatiënten toeneemt op
t = 3,5.
b Toon aan dat de griepepidemie op t = 8 het
hoogtepunt nog niet bereikt heeft.
c Toon aan dat het aantal grieppatiënten op t = 17 tijd in dagen

ongeveer drie keer zo snel afneemt als op t = 14.


d Gedurende hoeveel dagen is meer dan 3% van de
inwoners door de griep geveld?
e Er zijn twee tijdstippen waarop er 10 000 grieppatiënten zijn.
Bereken voor elk van deze tijdstippen de snelheid waarmee
het aantal grieppatiënten verandert.
f Op welk tijdstip is de snelheid waarmee het aantal
patiënten verandert gelijk aan 0?
y
0 [ ~ WERKBLAD] Hiernaast zie je de grafiek van y = 6x - x 2
.

Op de grafiek ligt het puntA(l, 5).


Bereken de helling van de grafiek in A en gebruik het
antwoord om de raaklijn in A op het werkblad te
tekenen. ----~r----------+-X
0

y= 6x - x 2

122 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


Theorie E Het opstellen van de formule van een raaklijn
In het voorbeeld zie je hoe je de formule van een raaklijn opstelt
met behulp van de optie dy/ dx.

Voorbeeld
Gegeven is de formule y = x 2 - 2x - 1.
Stel de formule op van de raaklijn k van de grafiek in het punt A
met x A= 3.

Uitwerking
Voer in y 1 = x 2 - 2x - 1.
dy
k'. y = ax + b met a = =4 ~ [EXE] :s how coordi na t es
dx x=3 r\=x ..x-. fY I
_\. I 4 I

y = 4x+ b 1-
\f\. : 1--·--- ---·- a.2)
4·3 + b = 2 ~-
i
x= 3 geefty = 2, dus A(3, 2) -- X
ll

12 + b = 2
I
"'l!i. a
I
-2
~
CIY~ax=} --
b = -10 X=3
-a V=2
Dus k: y = 4x - 10. ~-

e a De lijnkraakt de grafiek van y = x 2 + x - 2 in het punt A met


XA = 3.
Stel de formule van kop.
2
b De lijn m raakt de grafiek van y = + 3 in het punt B met
x-1
x 8 = 3.
Stel de formule van mop.

~ Gegeven is de formule A = 0,5p2 - 2p - 2.


a Op de grafiek van A ligt het punt R(3; - 3,5).
Bereken de richtingscoëfficiënt van de raaklijn k in R en stel
de formule van kop.
b De grafiek van A snijdt de verticale as in het puntS.
Stel de formule op van de raaklijn l inS.

~ Gegeven is de formule y = 3.Jx + 4.


a Stel de formule op van de raaklijnkin het punt P met X p = 5.
b Stel de formule op van de raaklijn l in het punt Q met
X Q = -3.
c Bereken de snelheid waarmee y verandert voor x = 2,25.
d Stel de formule op van de raaklijn m in het snijpunt R van de
grafiek met de y-as.

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 123


Terugblik

Snelheid op t = a en raaklijn
Door bij een tijd-afstandgrafiek de gemiddelde s
snelheden op de steeds kleinere intervallen [a, b 1], raaklijn k
[a, b2 ], [a , b3], ... te berekenen, krijg je een steeds
betere benadering van de snelheid op t = a.
De getniddelde snelheden zijn gelijk aan de hellingen
van de lijnen AB 1' AB2 , AB3 , •..
Hoe dichter B bij A komt te liggen, des te meer de lijn
AB gaat lijken op de lijn k die in A de grafiek raakt.
Bij een tijd-afstandgrafiek is de snelheid op t = a gelijk
aan de richtingscoëfficiënt van de raaklijn van de
grafiek in het bijbehorende punt.

De richtingscoëfficiënt van een raaklijn


dy
d.x x =xA is de • helling van de grafiek in A
• richtingscoëfficiënt van de raaklijn in A
• snelheid waarmee y verandert voor x= xA .

Met dy/dx (TI) of d/dx (Casio) krijg je een benadering van ~ •

Hiernaast zie je de grafiek van R = 5,4q 0' 8 - 2,5q. HORHAL fLOAT AUTO REAL RADIAH HP
CALC DERIVATIVE AT POIHT
I]
De snelheid waanneeR verandert voor q = 4 krijg je als volgt.

dy
Omdat dx > 0 weet je dat de grafiek van R stijgend
x=4
is voor q = 4. Dus R neemt toe voor q = 4. dvldx=. 1739'1179
X='t V: 6.3697389

Omdat ~ x= 25
::::::-0,23 < 0 weet je datRafneemt voor q = 25.

De formule van een raaklijn opstellen


Op de grafiek van y = x 2 + 3x - 4 ligt het punt A met x A = 2.
De formule van de raaklijn kin A krijg je als volgt.
Voer in y 1 = x 2 + 3x - 4.
dy
k- y = ax + b met a = =7
. dx x =2
y= ?x+ b
7·2 + b=6
x= 2 geeft y = 6, dusA(2, 6)
14 + b = 6
b =-8
Dus k: y = 7x - 8.

124 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


10.2 Hellinggrafieken

@m [..,.. WERKBLAD] In figuur 10.11 zie je de grafiek van de functie y


f(x) = ~ x 3 - x 2 - 3x + 5.
II ~
a Vul in positief of negatief
De grafiek is stijgend op (f-, -1)en op (3, ~),dus de 5
I
helling in de bijbehorende punten van de grafiek is ... 4
De grafiek is dalend op (- 1, 3), dus de helling in de 3
bijbehorende punten van de grafiek is ... 2
b Wat weet je van de helling van de grafiek in de toppen? 1
c In de tabel zie je dat bij het punt op de grafiek met
x
x-coördinaat -3, de helling van de grafiek gelijk is aan 12. -2 - 1 0 1 2 3 4
-1
Vul de tabel verder in. Gebruik de optie dy/dx.
-2

x -3 -2 -1 0 1 2 3 4 -3 i\
-4 \ )
helling 12 5
figuur 10.11
d Teken de punten die uit de tabel volgen en teken door
deze punten een vloeiende kromme.

Theorie A Hellinggrafiek schetsen


Bij de functiefvan opgave 21 hoort bij elke waarde y

van x één waarde van y. Zo is f(O) = 5 enf(3) = - 4.


Ook hoort bij elke waarde van x één helling van de
grafiek. Zo ontstaat een nieuwe functie: de
hellingfunctie. De grafiek van de hellingfunctie heet
--~----~~~~ ----~~------~x
de hellinggrafiek.
I I
Uit een gegeven grafiek vanf kun je bijzonderheden Al : :
van de hellinggrafiek afleiden. I
I
I
I
I
I
• Bij een dalend deel van de grafiek van f horen I
I
I
I
I
I
negatieve hellingen, dus de hellinggrafiek ligt daar I helling I 1
I I 1

onder de x-as.
• In een top van de grafiekvanfis de helling nul. De
'
I
I
I
'
I
I
I
'
I
I
I

hellinggrafiek snijdt de x-as. : 9ositiet :


I I
• Bij een stijgend deel van de grafiek vanf horen I I
I
------T-~------~~------
I x
positieve hellingen, dus de hellinggrafiek ligt daar ~ 0
·~
boven de x-as. rif
c::-
~
Bekijk in figuur 10.12 hoe de hellinggrafiek
samenhangt met de grafiek van f. Je ziet dat de toppen hellinggrafiek van I
A en C de snijpunten opleveren van de hellinggrafiek
figuur 10.12 De hellinggrafiek vanf hangt
met de x-as. samen met de grafiek vanf
Tussen A en C stijgt de grafiek vanj·, dus daar ligt de
hellinggrafiek boven de x-as.
In het punt B is de helling maximaal. Dit geeft
het hoogste punt van de hellinggrafiek.

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 125


Het verband tussen de grafiek vanfen de hellinggrafiek van f
grafiek vanfis stijgend hoort bij hellinggrafiek boven de x-as
grafiek vanfis dalend hoort bij hellinggrafiek onder de x-as
grafiek van fheeft top hoort bij hellinggrafiek snijdt de x -as

Voorbeeld
Zie de figuur hiernaast met de grafiek van de functie f y
Schets de hellinggrafiek van f
5
4
/ .........
1\. Ij
3 \
)

..... /
'\
2 \ I .........
' /
1
"' x
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Aanpak
figuur 10.13
grafiek van/ hellinggrafiek vanf

(f-' 2) dalend onder de x-as


x=2 top snijdt de x-as
(2,5) stijgend boven de x-as
x=5 top snijdt de x-as
(5, 8) dalend onder de x-as
x=8 top snijdt de x-as
(8, ~) stijgend boven de x-as

Teken eerst de punten waar de hellinggrafiek de x-as snijdt.

Uitwerking
y

5
4

3 \ I
V , "' 1\. I
I

2
\ I I
I
'\
......... V
""""'
' /
I
I I
1
"' I
I
I
I
I
I

I
I x
0 1 12 3 4 15 6 7 18 9
I I I
I I I

helling
t t
I
+
I
1
I I I Bij een schets van een
I I I
I / """"
......
r\ I I / hellinggrafiek zetje geen
I I
I I
I """"
getallen bij de verticale as.
x
0 1 3 4 6 Het gaat om de vorm en niet
V om de grootte van de helling.
J
V

126 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


e Van de functies f, g, h enk zijn in figuur 10.14 de grafieken getekend. De
bijbehorende hellinggrafieken staan in een andere volgorde in figuur 10.15.
Zoek bij elk van de functies/, g, hen k de juiste hellinggrafiek.
y y y y
J
I \
IJ g \ h k
V
4
/
V
""'
./
4 4
' "\
4
J
I
/
"' ~

~ ~ I \ ~
I

II 1\ I \ I
0 4 x 0 ' .......
4
./
V
x 0 4 x 0
./
4
x

figuur 10.14

helling helling helling helling


I
4 4 4 4 I
J
' ~ ....
- V
/
I J V
0
/
V 4
" "'
x
0 4
x
0
I
"4' .I
I x 0
/
/
V" 4
"""" x

-4 -4 -4 -4
I
V
hellinggrafiek A hellinggrafiek 8 hellinggrafiek C hellinggrafiek D

figuur 10.15

e (. . WERKBLAD]
y y
a In figuur 10.16a zie
je de grafiek van een
functie/ I g

Schets de hellinggrafiek
vanf
b In figuur 10 .16b zie -+----+---~------~~~x ----~~~~-;----+---r X

je de grafiek van een 0 2 5 12


I
functie g. I
a b
Schets de
figuur 10.16
hellinggrafiek van g.

~ Hiernaast is de hellinggrafiek van de


[ ..,. WERKB L AD] helling

functie f gegeven.
4
a Voor x < -3 ligt de hellinggrafiek onder de
x-as. .... 2 I \
Licht toe dat hieruit volgt dat de grafiek van/ V "' x
dalend is op (~,- 3). /~
/3 -2 -1 0 ~
I
b Waarom heeft de grafiek van f een top bij x = - 3?
Is dat een hoogste of een laagste punt?
2
"
4
c Is de grafiek van/ stijgend of dalend op (-3, 0)?
d Heeft de grafiek van/ een hoogste of een laagste
figuur 10.17
punt bij x = 0?
e Schets een mogelijke grafiek vanf

© Noordhoff Uitgevers bv Di fferentiëren 127


e [. . WERKBLAD]
a In figuur 10.18a zie je de hellinggrafiek van een functie f
Schets een mogelijke grafiek vanf
b In figuur 10.18b zie je de hellinggrafiek van een functie g.
Schets een mogelijke grafiek vang.
helling helling

a b

figuur 10.18

~ Gegeven zijn de grafieken


[ ..,. WERKBLAD] y y
van de functiesfen g in figuur 10.19.
a Schets de hellinggrafiek van f
b Schets de hellinggrafiek vang. I
g
c Neem aan dat de grafiek van f de
hellinggrafiek is van een functie h. 0 1 3 -1 0 1 2
Schets een mogelijke grafiek van h.
a b
d Neem aan dat de grafiek van g de
hellinggrafiek is van een functie k figuur 10.19
Schets een mogelijke grafiek van k.

Theorie B Hellinggrafieken plotten


Je hebt geleerd hoe je met de optie dy/dx bij een x de helling
berekent. Je kunt met de GR ook hellinggrafieken plotten.
[..,. GRJ Hoe dat gaat leer je in de module Hellinggrafieken.
HORHAL rLOAT AUTO REAL RADIAH HP (] HORHAL rLOAT AUTO REAL RADIAH HP ()

Plot1 Plot2 Plot3


2
I \Y1aX -4X
2
1 \ Y2afx(X -4X)I X=X
1\Y3=
1 \Y4=
1 \Ys=
1 \Y&=
1 \Y7=
1 \Ys=

@!D Gegeven is de functie f(x) = x 2 .


a Plot de grafiekenvanfen haar hellingfunctie.
b De hellinggrafiek is een lijn. Hierbij hoort de formule y = ax.
Welk getal is a?
c Op de grafiek vanf ligt het punt P met X p = 36.
Bereken de helling in P met behulp van de formule van de
hellingfunctie.
128 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv
0 Gegeven zijn de functies g(x) = 3x2 en h(x) = -0,5x2 .
y
a Plot de grafieken vang en haar hellingfunctie.
b Schrijf de formule op van de hellingfunctie vang.
c Plot de grafieken van h en haar hellingfunctie. Niet te geloven,
bij deze helling hoort een
horizontale hellinggrafiek !!!
d Schrijf de formule op van de hellingfunctie van h.

~ Gegeven zijn de functies f(x) = 3x en g(x) 4.=


a Plot de grafieken van fen haar hellingfunctie.
b De hellinggrafiek van fis een horizontale lijn.
Geef daar een verklaring voor.
c Schrijf de formule op van de hellingfunctie van f
d Plot de grafieken van g en haar hellingfunctie.
e Schrijf de formule op van de hellingfunctie vang.

Theorie C Differentiëren
Bij een functie f hoort een hellingfunctie. In plaats van
Spreek f' uit als
hellingfunctie wordt meestal de naam afgeleide functie,
f accent.
kortweg afgeleide, gebruikt.
De afgeleide vanf wordt genoteerd als f'.

De afgeleide van een functie voegt aan elke x de helling, dus


de richtingscoëfficiënt van de raaklijn, in het punt (x,f(x)) toe.

Er bestaan regels waarmee je van een functie f direct de formule


van de afgeleide f' kunt opschrijven. In de vorige opgaven heb je

gezien:
• van .f(x) = x 2 is de afgeleide .f'(x) = 2x
• van g(x) = 3x 2 is de afgeleide g'(x) = 3 · 2x = 6x
• van h(x) = - 0,5x2 is de afgeleide h '(x)= - 0,5 · 2x = - x
Zo geldt algemeen: .f(x) = ax2 geeft .f'(x) = a· 2x = 2ax.

Ook heb je gezien dat van f(x) = 3x de afgeleide f'(x) = 3 is.


Dit is een voorbeeld van de regel: .f(x) = ax geeft.f'(x) =a.

In opgave 29 heb je een voorbeeld gezien van de regel:


.f(x) =a geeft .f'(x) = 0.

Het berekenen van de afgeleide heet differentiëren.

Regels voor het differentiëren


.f(x) = ax2 geeft f '(x) = 2ax
f(x) = ax geeft f '(x) =a
f(x) =a geeft f '(x) = 0

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 129


Om .f(x) = 5x2 - 8x + 3 te differentiëren neem je term voor term de
afgeleide. Dus .f(x) = 5x2 - 8x + 3 geeft .f'(x) = 2 · 5x - 8 + 0, dus
f'(x) = lOx - 8.
Bij term voor term differentiëren gebruik je de somregel voor het
differentiëren.

I f(x) = g(x) + h(x) geeftf'(x) = g'(x) + h'(x)

Om g(x) = (x + l)(x - 3) te differentiëren, werkje eerst de haakjes


weg. Dus g(x) = (x + 1)(x - 3) = x 2 - 3x + x - 3 = x 2 - 2x + 3.
Dit geeft g'(x) = 2x- 2.

Voorbeeld
Differentieer.
a f(x ) = - 3x 2 + 6x - 5
b g(x) = (3x- 2)(5x + 3)
c h(x) = (5x - 7) 2

Uitwerking
a .f(x) = -3x2 + 6x- 5 geeft .f'(x) = -6x + 6
b g(x ) = (3x - 2)(5x + 3) = 15x2 + 9x - 10x - 6 = 15x2 - x - 6 geeft
g'(x ) = 30x- 1
c h(x) = (5x- 7) 2 = 25x2 - 70x + 49 geeft h '(x)= 50x- 70

~ Differentieer.
a .f(x) = - 8x2 + 7 c h(x) = -x2 + 8x- 3
b g(x) = - 8x2 + 7x d k(x) = - 0,25x2 + x - 1

G Differentieer.
a f(x) = (5x + 7)(4 - 3x) d k(x) = - 3(x - 1)(5 - 9x) - 8(x - 7)
b g(x)=(3x + 6) 2 - 8x e p(x)=16-(3x-4)2
c h(x) = 5(x- 3) 2 + 5(2x- 1) f q(x)=5x + x(3-x)

@1D Gegeven is de functie f(x) = j x 3 - 5.


a Voer op de GR de formule vanfbij y 1 in en voer bij y 2
de afgeleide in. Plot de grafieken op één scherm. Je
krijgt figuur 10.20.
HORHAL fLOAT AUTO REAL RADIAH HP ()
b Zo te zien is de grafiek vanf' een parabool. Hierbij
hoort een formule van de vorm .f'(x) = ax2 .
Welk getal is a?
Voer de formule vanf' in bij y 3 en controleer of je de
juiste formule voor f' hebt bedacht.

figuur 10.20 De grafiek van


f (x) = j x 3 - 5 en van haar afgeleide.

130 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


Theorie D De afgeleide van f(x) = axn
In opgave 32 heb je met behulp van de numerieke afgeleide
De GR geeft met
kunnen nagaan dat f(x) = jx3 - 5 geeft f '(x) = 3 · jx = x .
2 2

Algemeen:
Y2 = fx (Yt) x =x de

f (x ) = ax3 geeft f'(x) = 3ax 2 . numerieke afgeleide


van y 1•

En zo kun je nagaan dat nieuwe exponent 1 minder


f (x) = ax 4 geeft f'(x) = 4ax 3 en
f (x) = ax 5 geeft f'(x) = 5ax 4 . f(x) = 4x 3 geeft f"(x) = 3 · 4x 2
oude exponent ervoor
I f(x) = ax" geeft f '(x) = n · ax11 - t

In het voorbeeld moet bij onderdeel c de afgeleide van


h(x) = 3px5 - 5x + p
h(x) = 3px5 - 5x + p worden berekend.
Hierbij is p een constante.
Daarom is de afgeleide van 3px5 gelijk aan 5 · 3px4 = 15px4
en is de afgeleide van p gelijk aan 0.

h'(x) = 5 · 3px4 - 5

Voorbeeld
B ereken de afgeleide.
a .f(x ) = 10x 7 - 6x 4 - 3
b g(x) = - 3x 5 + 3x 2 + 4
c h(x) = 3px 5 - 5x + p

Uitwerking
a f (x) = 10x 7 - 6x 4 - 3 geeft f '(x) = 70x 6 - 24x 3
b g(x) = - 3x 5 + 3x 2 + 4 geeft g '(x) = - 15x 4 + 6x
c h(x) = 3px 5 - 5x + p geeft h '(x) = 15px 4 - 5

G B ereken de afgeleide.
a .f(x) = 5x 4 - 3x 3 + 2x
b g(x) = - 2x 7 - 3x 5 + 3,4

c h(x) = - jx3 + 6i x 2 - 12
d k(x) = 1 + x + ~ x + ~ x 2 3

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 131


~ Differentieer.
a .f(x) = 3(2x + 1)2
b g(x) = 7(3x - 2)(x2 + 2x)
c h(x) = 3px 8 -px4
d k(x) = x 3 +a

e In praktische situaties komen formules voor als


R(q) = -5q 2 + 20q en N(t) = 4t3 - 30t + 7.
De afgeleiden noteren we als R '(q) = -1 Oq + 20 en
N'(t) = 12t2 - 30.
Bereken de afgeleide.
a W(q) = -0,02q2 + 8q - 5
b N(t) = 5t3 + 8t2 - t
c R(q) = 5q(q- 70) 2
d L(a) = -0,006a 4 + 0,2a 3 (a - 5) - 8

~ Differentieer.
a .f(x) = (3x - 1)(x2 + 5x)
b g(x) = x 5(x 3 - 4x)- 2x
c N(t) = (3t 3 - 1) 2
d F(a) = 0,16a 2 (Q- 3a)

132 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


Terugblik

Hellinggrafieken schetsen en plotten


Bij een functie fboort een hellingfunctie die voor elke x de y
waarde geeft van de helling van de grafiek van f in het
bijbehorende punt.
De grafiek van de hellingfunctie heet de hellinggrafiek van f
Bij een gegeven grafiek van een functie f kun je de
hellinggrafiek schetsen. ~--~--~--------~x
a 0 lb c
Je gebruikt: I
I
helling I
I
grafiek vanf hellinggrafiek I
I
I
(a, b) stijgend boven de x-as
a
x =b top snijdt de x-as
(b,c) dalend onder de x-as

Met de optie nDeriv uit het MATH-MATH-menu (TI) of de optie dldx


uit het OPTN-CALC-menu (Casio) kan de GR bij een gegeven formule
van de functie .f de hellinggrafiek plotten.

Afgeleide functie
De hellingfunctie van een functie f wordt meestal de afgeleide functie
van f genoemd, kortweg de afgeleide van f
Voor de afgeleide bestaat de notatie f'.
Het berekenen van de formule voor de afgeleide heet differentiëren.

Regels voor düferentiëren


Met de volgende regels kun je van enkele functies direct de
Met differentiëren krijg
formule van de afgeleide geven.
je de formule van de
.f(x) = a geeft .f'(x) = 0
afgeleide.
f(x) = ax geeft f'(x) = a
.f(x) = axn geeft f'(x) = n · axn-l

Om de afgeleide van g(x) = 5(3x- l)(x 3 - 4x) te berekenen


werkje eerst de haakjes weg.
g(x) = 5(3x - 1)(x3 - 4x) = 5(3x4 - 12x2 - x 3 + 4x) = 15x4 - 5x3 - 60x 2 + 20x
Dus g'(x) = 60x3 - 15x2 - 120x + 20.
De afgeleide van R(q) = - 5q2 + 60q is R'(q) = - lüq + 60.
De afgeleide van N(t) = -t3 + 5t2 - 3t + 20 is N'(t) =- 3t2 + lOt- 3.
In de formule f(x) = 5x3 + 4px2 + p 2 is peen constante. Daarom is
van 4px2 de afgeleide 2 · 4px = 8px en is van p 2 de afgeleide 0.
Dus f(x) = 5x 3 + 4px2 + p 2 geeft f'(x) = 15x2 + 8px.

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 133


10.3 Raaklijnen en extreme waarden

@lD Gegeven is de functie .f(x) = -x2 + 4x. Op de grafiek


Je kunt YA op verschillende
vanfliggen de punten A en B met x A= 3 en x 8 = 2.
manieren berekenen:
a Bereken .f'(x).
• met TRACE ofY-CAL
b Bereken YA en bereken met de afgeleide de helling
• met TABLE
van de grafiek in A.
• op het basisscherm door
c Toon met de afgeleide aan dat de helling van de
-3 2 + 4 x 3 in te tikken.
grafiek in B gelijk is aan 0. Wat voor bijzonder
punt is B?

Theorie A De formule van een raaklijn opstellen


Het punt A met x A = 4 ligt op de grafiek van y
.f(x) = 0,5x2 - 2x + 3. Zie figuur 10.21. 'j k

Je krijgt YA door .f(4) te berekenen.


1- 6
:- 5
/(x) =0,5x2 - 2x + 3 y
y A = f( 4) = 0,5 · 4 2 - 2 · 4 + 3 = 3, dus A ( 4, 3).
\
Met .f'( 4) krijg je de helling van de grafiek in A.
Je weet dan de richtingscoëfficiënt van de raaklijn k ~- ~ ' A V .

van de grafiek in A. r--- 2 1\ I


I
I
'\ I I
f'(x) = x - 2, dus f'( 4) = 4 - 2 = 2. 1- 1 r--..... / I I
I

Dus k:y = 2x + b
2·4 + b = 3
I I
I
x
door A(4, 3)
8+b=3
0 1
I Yf 4
I

b = -5 figuur 10.21
Dus k: y = 2x - 5.

Voorbeeld
Gegeven is de functie f(x) = jx3 - 4x + 6.
Op de grafiek van f ligt het punt P met x P = -3.
Stel met behulp van differentiëren de formule op van de
raaklijn l in het punt P.

Uitwerking
f(x) = 13 x3 - 4x + 6 geeft f'(x) = x 2 - 4 In plaats van
Stelt: y = ax + b met a = .f '(-3) = (-3) 2 - 4 = 5. 'de formule van een lijn'
y = 5x + b 5 · -3 + b = 9 zeggen we ook
YP = f(- 3) = 9, dus P(- 3, 9) _ + b = 'de vergelijking van een
15 9
lijn'.
b = 24
Dus l:y = 5x + 24.

134 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


Afspraak
Bij de volgende opdrachten moet je in de uitwerking de formule
van de afgeleide gebruiken.
• Bereken met behulp van differentiëren.
• Bereken met behulp van de afgeleide.
• Stellangs algebraïsche weg de formule van de raaklijn op.

e Gegeven is de functie g(x) = 2x2 + 3x.


a Stel met behulp van differentiëren de fonnule op van de
raaklijn k in het punt A met x A = 3.
b Stellangs algebraïsche weg de formule op van de
raaklijn l in het punt B met x B = 1.

St Gegeven is de functie h(x) = x 3


- 2x2 + x + 3. y
a Stel met behulp van de afgeleide de vergelijking op
van de raaklijnkin het punt A met x A = - 2. I
b De grafiek van h snijdtdey-as in het punt B.
YA =!(a)
Stellangs algebraïsche weg de formule op van de rek= f'(a)
raaklijn l in het punt B.

~ Gegeven is de functie f(x) = -x2 + 6x. De grafiek van 0


~--~~--------- x
a
f snijdt de x-as behalve in 0(0, 0) ook nog in het punt P.
Stel met behulp van de afgeleide de vergelijking op van de
raaklijn k van de grafiek in het punt P.

A · Gegeven is de functie .f(x) = 5(x2 - 3)(2x- 4).


a Bereken met behulp van differentiëren de snelheid waarmee
f(x) verandert voor x = 3.
b De lijn kraakt de grafiek van f in het punt A met x A = 1.
Stel met behulp van de afgeleide de formule van kop.
c De grafiek van f snijdtdey-as in het punt P.
Stellangs algebraïsche weg de vergelijking op van de
raaklijn m in het punt P.

([m a Met de regel f(x) = axn geeft f'(x) = n · axn- l kun je


.f(x) = ax en g(x) = c differentiëren.
Licht dit toe. Gebruik hierbij dat x 0 = 1.
b Petra moet f(x) = x 3 + 5x2 differentiëren.
Ze schrijft op .f'(x) = 3x2 + 10x = 6x + 10.
Wat gaat er mis?
c Stef moet f(x) = x 4 - 3x differentiëren.
Hij schrijft op x 4 - 3x = 4x3 - 3.
Wat doet Steffout?

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 135


2 4
0 · a Gegeven is de functie .f(x) = 5x + 3a .
Berekenf'(x).
b Gegeven is de functie f(a) = 5x2 + 3a4 .
Bereken f'( a).
c De afgeleide van y = 8x 3 wordt soms genoteerd als y' = 24x2 .
Noem een nadeel van de notatie met y ' als je y = 5x 2 + 3a4
moet differentiëren.

Theorie B Notaties voor de afgeleide


Er zijn verschillende notaties voor de afgeleide van y =.f(x).
Behalve .f'(x) komt ook de notatie: voor.

Dus de afgeleide van y = 3x 2 + Sx is : = 6x + 8.


Bij N = t3 + 5t2 is niet x maart de variabele.
Je krijgt N t 3 + 5t2 geeft dN = 3t2 + lOt.
=
dt
Er is naar t gedifferentieerd.
dR
R= - O,Olq 2 + lüq geeft = - 0,02q + 10
dq
Er is naar q gedifferentieerd.
De d-notatie is vooral handig als in een formule twee of meer
variabelen voorkomen. Je kunt dan zien naar welke variabele
gedifferentieerd is.
Bij y = 5x3 + a2 is
dy
• = 15x 2 + 0 = l5x 2 y is naar x gedifferentieerd.
dx
dy
• = 0 + 2a = 2a y is naar a gedifferentieerd.
da

Afspraak
Notaties voor de afgeleide van y =.f(x) zijn: en f'(x).

~ Gegeven zijn de formules y = 7x4 - a 3 , R = q 3 - 5pq en B = a 3 - 3t2 .


Bereken.
dy dR dB
a dx c e
dq dt
dy dR f dB
b d
da dp da

~ Gegeven is de formule R = 5a 2 - 3ab 3 - 5abc + Sa - 3.


dR dR dR
Bereken , en .
da db de

136 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


Hiernaast zie je de grafiek van OOOWW = -0,1q3 + 12q2 - 210q + 500
10
W = -0,1q3 + 12q2 - 210q + 500 met 10 :::; q :::; 100.
dW
a Bereken .
dq 5000

b Toon met de afgeleide aan dat dW = 0. 1000


dq q = 70 0~~~~50~~~~1+f
Wat volgt hieruit voor het punt op de grafiek dat
figuur 10.22
bij q = 70 hoort?

Theorie C Extreme waarden berekenen met de afgeleide


De afgeleide f' van een functie verschaft veel y
informatie over de grafiek van de functie. 40
• Is .f'(x) > 0 op een interval, dan is j ' stijgend op dat
interval.
• Is f'(x) < 0 op een interval, dan isf dalend op dat
interval.

In de grafiek hiernaast is A een top, dus f'(xA) = 0.


Omdat YA = 40 is het maximum van f gelijk aan 40. 10

Uit /'(3) > 0 volgt daty toeneemt voor x = 3. I

Maxima en minima heten extreme waarden. 0 1 2 3

figuur 10.23

Werkschema: het algebraïsch berekenen van een


extreme waarde van y
1 Bereken de afgeleide:.

2 Los algebraïsch op : = 0.
3 Schets de grafiek van y en kijk of je met een maximum of een
minimum te maken hebt.
4 Bereken de extreme waarde door de gevonden x-waarde in de
formule in te vullen.

In het voorbeeld op de volgende bladzijde staat bij vraag b de opdracht


Toon met de afgeleide aan dat W maximaal is voor q = ...
De uitwerking van een dergelijke opdracht verloopt in twee stappen.
dW . dW
1 Bereken en laat z1en dat = 0 voor q = ...
dq dq
2 Maak een schets van de grafiek van Wen laat zien dat er voor de
gegeven q-waarde inderdaad een maximum is.

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 137


Voorbeeld
De maandelijkse winst van een bedrijfis gegeven door de formule
W = aq 2 - ~ q 3 • Hierin is Win honderden euro's en q de maandproductie
in honderdtallen. De positieve constante a is afhankelijk van het
economisch perspectief en kan per maand verschillen.
a Bereken algebraïsch de maximale winst per maand in het geval
a= 4.
b Toon met de afgeleide aan dat W maximaal is voor q = 4a.
3
c Toon aan dat Wmax = 5j a .

Uitwerking
dW
a W= 4q2 - l q3 geeft = 8q - l q2
6 dq 2
dW
- = 0 geeft 8q - 1 q 2 = 0 Breng de gemeenschappelijke factor q buiten haakjes.
dq 2
q(8 - q) = 0 i Pas toe: AB = 0 geeft A = 0 v B = 0.
q=O V 8- i q=O
w
q = O V - i q = -8
q = 0 V q = 16
Uit de schets volgt dat W maximaal is voor q = 16.
w max = 4. 162 - ~ . 16 3 ~ 341 ,33
De maximale winst is 34133 euro per maand.
Je kunt het antwoord op de GR controleren met
de optie tnaximum uit het CALC-menu.
0
~--------~----~~q

dW 16
b W = aq 2 -lq 3 geeft = 2aq -lq2 w
6 dq 2

Voor q = 4a is dW = 2a · 4a _ l (4a)2 =
dq 2

8a 2 - 21 · 16a2 = 8a 2 - 8a2 = 0
Uit de schets volgt dat je bij q = 4a met een
maximum te maken hebt.
c Wmu = a · (4a) 2 - 16 · (4a) 3 = a · 16a2 - l6 · 64a 3 =
0 ~--------------~~q
4a

In voorbeeld a is de grafiek van W geschetst voor a = 4.


In voorbeeld b is aangenomen dat de grafiek van W voor
elke a > 0 dezelfde vorm heeft.
In de opgaven maak je een soortgelijke aanname.

G De maandelijkse winst van een bedrijf is gegeven door de


formule W = - 0,04q 3 + 0,48q 2 - 4. Hierin is Win duizenden
euro's en q de maandproductie in duizendtallen per maand.
Bereken algebraïsch de maximale winst per maand.

138 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


G De maandelijkse winst van een bedrijf is gegeven door de
formule W = -0,01q 3 + 1,5q2 - 48q - 200. Hierin is Win
duizenden euro's en q de productie in duizendtallen per maand
met 20 < q < 100.
a Toon met de afgeleide aan dat de winst maximaal is bij een
maandelijkse productie van 80 000 stuks.
b Bereken de maximale winst per maand.

S Het aantal bacteriën in een afgesloten ruimte is gegeven door


de formule N = - 2t3 + 9t2 + 60t + 12. Hierin is N in miljoenen
en t de tijd in weken met 0 < t < 8.
a Met hoeveel procent neemt het aantal bacteriën in de derde
week toe?
b Toon algebraïsch aan dat het aantal bacteriën op t = 3
toeneemt.
c Toon met de afgeleide aan dat het aantal bacteriën op t = 7
afneemt.
d Bereken algebraïsch het maximale aantal bacteriën.

~ Het aantal bezoekers N dat zich in een dierentuin bevindt, is te


benaderen door het model N = 25pt2 - 50t3 . Hierin is t de tijd
in uren met t = 0 om 9:00 uur enp een constante tussen 16 en 24
die afhankelijk van het seizoen en het weer, per dag kan
verschillen.
a Bereken algebraïsch het maximale aantal bezoekers in de
dierentuin in het geval p = 20.
b Toon met de afgeleide aan dat het aantal bezoekers maximaal
is op het tijdstip t met t = ~p.
c Druk het maximale aantal bezoekers uit in p.
d Toon aan dat binnen het model de laatste bezoeker de
dierentuin een ~puur na 9:00 uur verlaat.

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 139


A Een 1nens niest om de luchtwegen schoon te houden. V

Bij het niezen trekt de luchtpijp samen, waardoor de


snelheid van de luchtstroom in de luchtpijp toeneemt.
De snelheid van de luchtstroom wordt gegeven door
de formule v = k(D - d)d 2 . Hierin is vin m/s end de
doorsnede van de luchtpijp in cm. Verder is k een
constante en D de gemiddelde doorsnede van de
luchtpijp in cm onder normale omstandigheden.
In de figuur hiernaast zie je de grafiek van v.
Tijdens het niezen zorgt het lichaam ervoor dat de
luchtpijp zo vernauwt, dat de snelheid van de luchtstroom
maximaal is.
a Voor een persoon geldt k = 20 enD = 21.
Bereken met behulp van de afgeleide de maximale snelheid
van de luchtstroom in gehele km/uur.
Een arts beweert dat de snelheid maximaal is voor d = ~ D.
b Toon de juistheid van deze bewering aan.
c Druk vmax uit in ken D.
d In een wetenschappelijk artikel is te lezen dat de snelheid
van de lucht bij niezen wel 170 km/uur kan zijn.
Onderzoek of deze bewering juist kan zijn voor een persoon
met k = 20.

(A ~f'J Het effect van een medicijn om de bloeddruk


te verlagen wordt gegeven door de formule
V = 0,0015d 2 ( j M - ~ d). Hierin is V de
verlaging van de bloeddruk in mmHg bij een
gebruik van d mg medicijn per dag en M de
maximaal toegestane hoeveelheid medicijn in
mg per dag. Bij een hogere dosering dan de
maximaal toegestane hoeveelheid van M mg
per dag treden bijwerkingen op.
a Een patiënt met een te hoge bloeddruk krijgt
het medicijn toegediend. Volgens de arts is de
maximaal toegestane dosering 90 mg per dag.
Bereken bij welke dosering de bloeddruk het
meest zal dalen.
Hoeveel is de maximale verlaging?
De maximaal toegestane hoeveelheid medicijn verschilt per
patiënt.
b Toon aan dat de bloeddruk het meest zal dalen als de dosering
gelijk is aan ~ deel van de maximaal toegestane hoeveelheid.
c Toon aan dat de maximale bloeddrukverlaging te schrijven is
als Vmax = aM 3 en bereken a in zes decimalen nauwkeurig.

140 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


Terugblik

De forntule van een raaklijn opstellen


De vergelijking van de raaklijn k in het punt A met x A = 3 y
k
van de grafiek van f(x) = x 2 - 8x + 1 krijg je als volgt.
.f(x ) = x 2 - 8x + 1 geeft .f'(x) = 2x - 8
Stel k: y = ax + b met a =/'(3) = 2 · 3 - 8 = -2
y =-2x+b
- 2 · 3 + b = - 14 dus b = - 8 --+---~-------x
YA = /(3) = -14, dusA(3,-14) ' 0 XA

Dus k:y = -2x- 8.

Notaties voor de afgeleide van y = f(x}


Voor de afgeleide van y = f(x) worden de notaties~ en f'(x) gebruikt.

Bij y = 3x3 + 5a 2x - 2x is dy = 9x2 + 5a 2 - 2 en dy = 1Oax .


dx da
Berekenen van extreme waarden van y
Bij de opdracht Bereken algebraïsch het maximum van y moet je eerst
de afgeleide~ berekenen, vervolgens de vergelijking ~ = 0
algebraïsch oplossen, dan de grafiek van y schetsen en uitzoeken welke
oplossing bij het maximum hoort en ten slotte het maximum berekenen
door de gevonden x-waarde in de formule van y in te vullen.
Bij de formule N = 6t2 - _l_t3 krijg je dN = 12t _l t 2
12 dt 4 · N

dN = 0 geeft 12t - !t2 = 0, dus t(12 - !t) = 0 en dit geeft


dt
t = O V t = 48.
Uit de schets volgt dat N maximaal is voor t = 48.
Nmax = 6 · 48 2 - A·
48 3 = 4608. 48

Controleren van maxima en minima


Bij de opdracht Toon met de afgeleide aan dat y maximaal is
voor x = a moet je eerst de afgeleide berekenen en laten zien
dat deze 0 is voor x = a door x = a in de afgeleide in te vullen.
Daarna schets je de grafiekvanyen merkje op dat er
inderdaad een hoogste punt is bij x = a.
Bij het aantonen dat N maximaal is voor t = 8a bij de formule
N = at2 - _l_t3 krijg je dN = 2at - lt2 .
12 dt 4
N
_dN_ = 0 geeft 2at - 1 t2 = 0 dus t(2a - 1 t) = 0
dt 4 ' 4

en dit geeft t = 0 v t = 8a.


Uit de schets volgt dat N maximaal is voort = 8a.
Nmax = a· (8a) 3 - / 2 • (8a) 3 = 64a 3 - 42~ a 3 = 21 ~ a 3 0 ~--------~----~-t
Ba

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren '14'1


10.4 De afgeleide van y =

@i) Je weet dat


5
2
= 5x-2 en 3·JX = 3x~ .
x
Schrijf in de vorm axn.
10 2
c e 4x-)X
x
d 7 3
b 8·$ f
-JX 4x2 • -JX

Theorie A De afgeleide van y = axn met negatieve en


gebroken n
Om de afgeleide van f(x) = x- 1 te krijgen, gebruik je de regel
dy 1
y = axn geeft = n . axn -
dx .

Je krijgt .f(x) = x- 1 geeft .f'(x) = -1 · x-l - l = -x-2 •


dy
De regel y = axn geeft dx = n · axn - I geldt voor elke n.

Voor a = 4 en n = - 2 krijg je y = 4x-2 geeft~= -2 · 4x_2 _ 1 = -sx-3.


Voor a= 7 en n = 0,6 krijg je y = 7x 0 •6 geeft ~=7 · 0,6x 0 •6 - 1 = 04
4,2x- ' .

dy
y = axn geeft = n · axn - t voor elk n
dx

5
Je kunt nu ook de afgeleide van y = 2
+ 3x4
+ 2 berekenen.
x
5
Immers y = + 3x4 + 2 = 5x-2 + 3x4 + 2, dus
x2
ey 10
dx = -2 . 5x-3 + 4 . 3x3 + 0 = - 1ox-3 + 12x3 = - x3 + 12x3 .

En bij y =x ).X krijg je y = x 1 ·x; = x 1 ~, dus ~= Iix; = I i )X.

Afspraak
Schrijf de afgeleide zonder negatieve en gebroken exponent( en),
tenzij de gegeven formule al een gebroken of negatieve exponent
bevat.

Dus bij f(x) = x 1,3 laatje f'(x) = 1,3x0' 3 staan.


Bij g(x) = 6x 2 ·$:krijg je: g(x) = 6x 2 • $: = 6x2 ·x~ = 6x 2 ~
geeft g'(x) = 2j · 6x 1! = 14 · x 1 ·x! = 14x · $:.

142 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


Voorbeeld
Differentieer.
3 1
a f(x) = - + 5x2 c h(a) =
x Sa 2
b g(q) = sFq + 2q d k(x) = 2
6x · ~

Uitwerking
3 2 1 2 2 3
a f(x) =- + 5x = 3x- + 5x geeft f'(x) = -3x- + lüx =- + 10x
x x2
b g(q) = 5Fq + 2q = 5q~+ 2qgeeftg'(q) = 2~ q-~+ 2 = ~·
1 5
+2= +2 1
2 q2 2Fq
1 1 2 2 3 2
c h(a) = = a- geeft h '(a) = - a- = ---
5a2 5 5 5a3
2 2 2
d k(x) = 6x · ~ = 6x · xi = 6x i geeft k'(x) = 15x 1 ~ = 15x 1 ·x~ = 15x~

~ Differentieer.
6
a f(x) = + 6x3 d l(p) = ~+ 1
x3 p 2p2
4
b g(x) = 3x6 - - e h(x) = 3x~ - 2~
x
1
c m(t) = 12t· \!i f k(q)=-
q
~ Bereken de afgeleide.
4 6
a y =x + ~ d y = 10x 1•72 +- -
x l ,35

2 5x
b y = 3x • ~
2 e y= +-
5x 2
c y = 3x - x- 1•65 f y = (1 +x)~

2
~ Hiernaast zie je de grafiek van y = - met x> 0. y
x
a Op de grafiek ligt het punt A met x A = 4.
Bereken YA en de helling van de grafiek in A.
b Bereken met de afgeleide de helling van de Y=~

grafiek in het punt B met x s = 1.


c Bereken met behulp van differentiëren de
snelheid waarmee y verandert voor x = 5.
d Beredeneer hoe uit de formule van de A
afgeleide van y volgt dat de grafiek van y
dalend is. --+----------------------x
0

figuur 10.24

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren '143


~ Hiernaast zie je de grafiek van y =
2
x
+ 2x met y

x> 0.
a Bereken met de afgeleide met welke snelheid
y toeneemt voor x = 4.
b Toon met de afgeleide aan dat de helling van
de grafiek in het punt P( ~, 5) negatief is.
c Toon met de afgeleide aan dat de raaklijn in
--+---------------------~---x
het punt Q(l, 4) horizontaal is. 0 4

figuur 10.25

~ In figuur 10.26 zie je de grafiek van de functie y


f(x) = 10~- 5x. De grafiek snijdt de
/(x)= 10 ) i- 5x
positieve x-as in het punt A.
a Toon aan dat x A = 4 en bereken met de
afgeleide de helling van de grafiek in A.
b Bereken met de afgeleide de snelheid
waarmee f(x) verandert voor x =!.
c Toon met de afgeleide aan dat de raaklijn
in het punt B( 1, 5) horizontaal is. 0
x

figuur 10.26

Geschiedenis Differentiaalrekening
Zo omstreeks 1600 gonsde de wetenschap van veranderingen. De
Italiaanse geleerde Galileo Galilei probeerde de beweging van een
vallend voorwerp te beschrijven met een formule. Men zegt dat hij
hierbij kogeltjes liet vallen van de scheve toren van Pisa. Een ander
probleem waar de wetenschap naarstig een oplossing voor zocht,
was de wiskundige beschrijving van de baan van een kanonskogel,
een probleem dat zich gezien de talloze vijandelijkheden in Europa
in een grote belangstelling mocht verheugen. Ook waren geleerden
druk bezig met het bestuderen van de planeetbanen. En dan waren er
nog twee eeuwenoude problemen uit de tijd van de Grieken waarmee
men nog steeds worstelde. Hoe vind je de oppervlakte van een gebied
ingesloten door willekeurige krommen? En hoe krijg je de raaklijn in
Galileo Galilei
een punt aan een willekeurige kromme? Veel wetenschappers hielden
zich in de 17e eeuw met dit soort problemen bezig en stukje bij beetje ontwikkelde zich de theorie
van de differentiaalrekening. Maar voor het zover was, moest er heel wat gebeuren. Onafhankelijk
van elkaar slaagden Newton (omstreeks 1670) en Leibniz (1675) er ten slotte in een allesomvattende
theorie te ontwikkelen.

144 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


® In figuur 10.27 zie je de grafiek van y
16
y = x2 + - 9 met x > 0.
x
dy 16
a Toon aan dat dx = 2x - x 2 •

b Uit~ = 0 volgt 2x 3
= 16.
Toon dit aan en bereken de extreme waarde
vany.
c Stel met behulp van differentiëren de
vergelijking op van de raaklijn k in het punt A figuur 10.27
met xA = 1.
d Toon met behulp van de afgeleide aan dat y
afneemt voor x = -3.
y
Hiernaast zie je de grafiek van f(x) = x + l .
x
a Bereken algebraïsch de extreme waarden van f
b Stel met behulp van de afgeleide de
...___~ /(X)= X+;
vergelijking op van de raaklijn k in het punt A -------------+-------------x
0
metxA= 4.
c Bereken de snelheid waarmee y verandert
voor x = 0,5.
d Toon met de afgeleide aan dat y afneemt voor
x = 0,2. figuur 10.28

e Bekijk de formule y =x+_!_ + a.


x
Voor welke waarden van a ligt één van de toppen
van de grafiek van deze formule op de x-as?

. . . d fi k 8
H temaast zte Je e gra e van y = - 16 24
+ 2• y
x x
a Bereken algebraïsch de coördinaten van de
top A.
b Met welke snelheid verandert y voor x = - 2?
c Op de grafiek ligt het punt B waarin de ------ ---------
8
snelheid waarmee y toeneemt maximaal is. A
------------~-------------x
Bereken de coördinaten van B. Rond zo nodig 0
af op twee decimalen.
figuur 10.29

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 145


Theorie B Formules met niet-gehele exponenten
In het volgende voorbeeld heb je te maken met een formule
waarin de exponenten van x niet-gehele getallen zijn.
Voor het algebraïsch berekenen van extreme waarden is het van
belang dat je een vergelijking zoals 5x2 •5 = 20x 1•4 met x> 0
algebraïsch kunt oplossen.
Het oplossen van deze vergelijking gaat als volgt.

5x2 •5 = 20x 1A Deel beide leden door de macht van x in het rechterlid.
5x2,5 - 1,4 = 20
xl,I = 4
I
X= 4D :::: 3,53

Bedenk dat je bij het oplossen van de vergelijking 5x2•5 = 20x 1•4
beide leden door x 1•4 mag delen, omdat gegeven is dat x> 0.

Voorbeeld
Gegeven is de formule y = 5x0·79 - 3x1·18 + 3 met x> 0.
a Bereken algebraïsch in twee decimalen nauwkeurig de snelheid
waarmee y verandert voor x = 8.
b Bereken algebraïsch voor welke x de waarde van y maximaal is.
Rond af op twee decimalen. Bereken ook y max in twee decimalen
nauwkeurig.

Uitwerking
a y = 5x0·79 - 3x1·18 + 3 geeft dy = 0 79. 5x-0·2 1 - 1 18. 3x0,18 = 3 95x-0,2 1 - 3 54xO,l8
. dx ' ' ' '
dy
De snelheid is = 3,95 · 8-0,21 - 3,54 · 80,l8:::: - 2,59.
dx x =8

b dy = 0 geeft 3 95x-0·2 1 - 3 54x0·18 = 0 Y


dx ' '
0 21
3 95x- · = 3 54x · 0 18 y = sxo,?e _ 3x1,18 + 3
' '
3,95x-0,2 1 - O,Is = 3,54
x-0,39 = 3,54
3,95
1
3,54 -0,39
x= = 1,324 ...
3,95
Uit de schets hiernaast volgt dat y maximaal is
voor x:::: 1,32.
Ymax = 5 · 1,324 ... 0•79 - 3 · 1,324 ... 1•18 + 3:::: 5,06 ~r-----~---------------r-x
0 1 ,324...
Gebruik ANS bij de berekening van y max ·

146 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


e Los algebraïsch op. Rond af op twee decimalen.
18 0 2
a 5x ' = 81x '
b 1 8x 1' 3 - 0 9x3 •7
=0
' 1 98 '
c 7x , - 12x = 0
d 7x = 31 · x- 1,29

~ Hiernaast zie je de grafiek van y


y = 12x0 ' 3 - 3x 1, 12 met x> 0. ......----... y = 12xo,3- 3x1,12
a Op de grafiek ligt het punt A met x A= 4.
Bereken YA en bereken met behulp van de
afgeleide de helling van de grafiek in A . Rond
af op twee decimalen.
b Met welke snelheid verandert y voor x = 0,3?
Rond af op twee decimalen.
c Bereken algebraïsch voor welke x de waarde 0~------------------~~--x

van y maximaal is. Rond af op twee


decimalen. figuur 10.30

~ De opbrengstRvaneen bedrijfin duizenden R

euro's wordt gegeven door de formule


R = 4q 0 ,41 - q 0 , 83 . Hierbij is q de productie in
duizendtallen. R =4q0.41_ q o.s3
a Bereken met behulp van de afgeleide de
snelheid waarmeeR toeneemt voor q = 0,5.
Vergeet niet de eenheid te vermelden.
b Bereken met behulp van de afgeleide de
snelheid waarmee R afneemt bij een 0~----------------------~q

productie van 8500 stuks.


figuur 10.31
c Bereken algebraïsch de maximale opbrengst.

~ De totale bladoppervlakte B van een plant hangt


af van de ouderdom van de plant. Een
plantenkweker heeft ontdekt dat voor bepaalde
plantensoorten de formule B = a-ji- t geldt.
Hierin is B de oppervlakte in dm2, t de tijd in
maanden en a een constante die afhangt van de
plantensoort.
Bekijk een plantensoort waarvoor geldt a = 4.
a Bereken met behulp van de afgeleide met
welke snelheid in cm2 per maand de totale
bladoppervlakte toeneemt op t = 3.
b Toon met de afgeleide aan dat de bladoppervlakte
maximaal is op t = 4. Hoe groot is die maximale
bladoppervlakte?
Volgens de plantenkweker is voor elk van de onderzochte
plantensoorten de bladoppervlakte maximaal als t = a2 . !
c Toon de juistheid van deze bewering aan en druk B max
uit in a.

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren '147


Lees het volgende artikel uit het bedrijfsblad van de firma Ph&L.

Onderhouctsmanagement
Een evenwichtig onderbaudsbeleid is van grote invloed op het
bedrijfsresultaat, want hogere machinebetrouwbaarheid minimaliseert
de productiekosten. Goed onderhoud kan beschouwd worden als
een van de sleutels tot ons succes. Een belangrijk onderdeel van het
onderbaudsbeleid binnen Ph&L is het 'preventieve onderhoud '. Door
de onderbaudsfrequentie op te voeren neemt de betrouwbaarheid van
een machine toe. Daardoor nemen de reparatiekosten af en treedt er
minder productieverlies op door machinestilstand.

Het goede onderhoudsbeleid van Ph&L is het resultaat van een


onderzoek, waarbij voor de gebruikte machines de volgende
variabelen een rol speelden.
• De onderzoeksfrequentie fis het aantal onderhoudsbeurten per
jaar. Is f = 4, dan vindt er elk jaar vier keer onderhoud plaats.
• Per machine gaat Ph&L uit van K 0 = l50f euro aan
onderhoudskosten per jaar.
• De reparatiekosten Kr per machine in euro's perjaar worden
3750
gegeven door de formule Kr = .f .
De totale kostenK per jaar zijn gegeven door K = K0 +Kr.
a Schets de grafieken van K0 , Kr en K in één figuur.
Bekijk de volgende beweringen.
I Door de onderhoudsfrequentie op te voeren nemen de totale
jaarlijkse kosten af.
II Door de onderbaudsfrequentie op te voeren nemen de
reparatiekosten af.
lil Er is een onderhoudsfrequentie waarbij de totale jaarlijkse
kosten minimaal zijn.
b Welke beweringen zijn waar? Licht je antwoord toe aan de
hand van de schetsen van vraag a.
c Bereken algebraïsch bij welke onderbaudsfrequentie de totale
kosten minimaal zijn.
Ph&L bezit 50 van deze machines. De levensduur van zo'n
machine is vier jaar. In het verleden, dus voor het onderzoek
plaatsvond, ging Ph&L uit van één onderhoudsbeurt per jaar.
Tegenwoordig wordt gekozen voor een onderbaudsstrategie
waarbij de totale kosten minimaal zijn.
d Bereken hoeveel euro voordeel de nieuwe strategie Ph&L in
vier jaar tijd oplevert.

148 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


A . Een firma brengt een nieuw product op de markt. Het aantal verkochte
artikelen q wordt gegeven door het model q = 6t 1,32 - t 1,82 . Hierin is q
het verkochte aantal per dag in duizendtallen en t de tijd in dagen met
t = 0 op 1 mei.
a Bereken met de afgeleide de snelheid waarmee de verkoop verandert
op 1 juni. Vergeet niet in deze praktische situatie bij de snelheid de
eenheid te vermelden.
b Op 28 mei zijn er minder artikelen verkocht dan op 16 mei.
Hoeveel procent minder?
c Toon aan dat de artikelen 35 dagen lang verkocht zijn.
d Bereken algebraïsch op welke datum de meeste artikelen verkocht zijn.

Bij productieprocessen speelt de betrouwbaarheid van machines waannee


wordt geproduceerd een grote rol. Door een storing van een machine kan
de productie stilvallen en dat heeft vaak grote financiële gevolgen voor de
fabrikant. Het is daarom van belang te weten hoeveel storingen zijn te
verwachten.
Vlak na ingebruikname, tijdens de beginfase, treden vaak allerlei
problemen op die veel storingen veroorzaken. Als deze zogenaamde
kinderziekten zijn opgelost, dan werkt de machine gedurende lange tijd
zonder veel problemen. Deze fase heet de middenfase. Als de machine
sporen van ouderdom begint te vertonen neemt het aantal storingen toe.
Gedurende deze eindfase zal de machine op een gegeven moment worden
vervangen.
De grafiek die het verwachte aantal storingen per s
tijdseenheid van een machine weergeeft heeft de
vorm van een badkuip en wordt daarom
badkuipkromme genoemd. De drie fasen zijn hierin
duidelijk zichtbaar.
De grafiek in figuur 10.32 hoort bij een machine
die onderdeel uitmaakt van het productieproces
van een autofabrikant. Bij de grafiek hoort de
3
formule S(t) = 0,4 + 1 12 + 0,0002t 4 •2 . Hierin is S figuur 10.32
t '
het verwachte aantal storingen per maand, t jaar
na ingebruikname van de machine.
a Bereken hoeveel storingen men maandelijks verwacht als de machine
vijf maanden in gebruik is.
b De betrouwbaarheid van deze machine wordt door de
onderhoudsingenieurs aanvaardbaar genoemd wanneer het verwachte
aantal storingen niet hoger is dan acht per maand. Bij een hoger
verwacht aantal storingen wordt de machine vervangen.
Bereken hoe lang deze machine gebruikt kan worden. Geef je antwoord
in maanden nauwkeurig.
c Bereken met behulp van de afgeleide met welke snelheid S verandert
11 jaar na ingebruikname van de machine. Rond af op één decimaal.
d Bereken algebraïsch hoeveel maanden na ingebruikname het verwachte
aantal storingen per maand minimaal is.

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren '149


Terugblik

De afgeleide van y = aJC'l

De afgeleide van y axn is dy


=
dx = n · axn- I
.
Deze formule geldt voor elke a en voor elke n.
5 2 dy 3 3 - 10
• y= = 5x- geeft = -2. 5x- = -lox- = -
x2 dx x3
dy
16
• y = 5x • geeft = 8x 0 •6
dx
• y = 8. ·\IX= 8x! geeft dy = 2x -! = ~ = 2
dx x4 ~
8 0 3 25 0 3
dM 3•5 0 7 -20 4,5 -20 9
• M=
t2,s + 15t · = 8r • + 15t · geeft
dt = - 20 r + 4 ' 5r · = t3,5 + t0,7 = t3,5 + - -
2t0,7
Als in een formule van y gebroken en/ of negatieve exponenten voorkomen, mag je
zulke exponenten in de afgeleide laten staan.

Maxima en minima
Het maximum van R = 5q 0·6 - 2q 0 •8 met q > 0 bereken je met de afgeleide als volgt.
dR
• R = 5q · - 2q • geeft dq = 0,6 · 5q-0·4 - 0,8 · 2q-0·2 = 3q-0·4 - 1,6q-0·2
0 6 0 8

dR
• dq = 0 geeft 3q-0•4 - 1,6q-0·2 = 0 ofwel 3q-0·4 = 1,6q-0,2
3q-0,4- - 0,2 = 1,6
3q-0•2 = 1,6
-0 2 1,6
q · =
3
l
1,6 2
q= -o, = 23' 174 ...
3
• Schets van R
R

23.17428589
~----------------~q
0 23,174 ... 5xAns 0 • 6 -2 x Ans 0 • 8
8.23974609
Uit de schets volgt dat R maximaal is voor q :::::: 23,17. D
JUMP DELETE ~MATIVCT. MATH
• R max = 5 · 23, 174 ... 0•6 - 2 · 23, 174 ... O,S :::::; 8,24

150 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


10.5 Regels voor het differentiëren

~ Gegeven zijn de functies .f(x) = x 2, g(x) = 2x + 1 en


p(x) =.f(x ) · g(x).
a p(x) = x 2 (2x + 1) = 2x 3 + x 2 , dusp '(x) = ...
b Bereken .f'(x), g'(x) en f'(x) · g '(x).
c Is p '(x) =.f'(x) · g '(x)?

Theorie A De productregel voor het differentiëren


Het product van de functies f(x) = x 2 en g(x) = 2x + 1 is de functie
p(x) = f(x) · g(x) = x 2(2x + 1).
In opgave 69 heb je gezien dat p '(x) niet gelijk is aan f'(x) · g'(x).
Toch kun je van de productfunctie p =.f· g de afgeleide
opschrijven als je de afgeleiden vanfen g weet. Je moet dan de
productregel voor het differentiëren gebruiken.
De afgeleide van .f· g noteren we als [.(· g] '.

Productregel voor het differentiëren


De afgeleide van p(x) = f(x) · g(x) is
p '(x) = f '(x) · g(x) + f(x) · g '(x).
Kortweg (,f· g] ' =f' · g +f· g '.

Bij p(x) = x 2 (2x + 1) krijg je met de productregel


p '(x) = [x2 • (2x + 1)]' = 2x · (2x + 1) + x 2 • 2 = 4x2 + 2x + 2x2 .
~ ~ ~~

f g !' g f g'
Dus p '(x) = 6x2 + 2x.
De afgeleide van de functie p(x) = x 2 (2x + 1) kun je ook berekenen
door bij p(x) eerst de haakjes weg te werken. Later kom je echter
functies tegen waarbij zo'n herleiding niet mogelijk is. Het gebruik
van de productregel is dan noodzakelijk.

Voorbeeld
Bereken de afgeleide vanf(x) = (x 2 - 4)(x 3 + 2x + 3).
Gebruik de productregeL

Uitwerking
g (x) = x 3 + 2x + 3 geeft
f(x) = (x 2 - 4)(x 3 + 2x + 3) geeft
g'(x) = 3x 2 + 2
f' (x) = [x 2 - 4]' · (x3 + 2x + 3) + (x 2 - 4) · [x 3 + 2x + 3]'
wordt ook genoteerd als
= 2x(x3 + 2x + 3) + (x 2 - 4)(3x2 + 2)
[x 3 + 2x + 3 ]' = 3x2 + 2.

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 151


~ Bereken met de productregel de afgeleide van de volgende
functies. Laat in het antwoord de haakjes staan.
a /(x) = (2 - 3x2)(2 + 7x)
b g(x) = (2x- 5) 2
c h(x) = (x2 - 3x)(x3 + x 2 + x)
d j(x) = (3x2 - 4) 2

Hieronder kun je zien hoe je de afgeleide van f(x) = JX kunt


berekenen met de productregeL

Uit JX ·JX = x volgt [JX]' ·-JX +JX · [JX]' = 1


2)X. [JX]' = 1

[JX]' = 2)X
1

2 x
Bereken op dezelfde manier de afgeleide van
a g(x) = JiX
b h(x) = ,)x 2 - x.

~ .. . t(x)
~ Gegeven ZIJn de functies t(x) = 3x + 2, n(x) = x + 2 en q(x) = .
n(x)
t'(x)
a Berekent'(x),n'(x)en ( ).
n'x

. h d '( )
b L IC t toe at q x = t ,(x) . . . k ..
niet JUISt an ZIJn.
n '(x)

Theorie B De quotiëntregel
Het quotiënt van de functies t(x) = 3x + 2 en n(x) = x + 2 is de
. t(x) 3x+2
functie q(x) = ( ) = .
nx x+2

n'x
Voor het differentiëren van de functie q gebruik je de quotiëntregeL
In de quotiëntregel zijn de letters t van teller en n van noemer gebruikt.

Quotiëntregel
t(x) n(x) · t '(x) - t(x) · n '(x)
q(x) = ( ) geeft q '(x)= ( )2
nx n(x)

152 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


Je kunt de quotiëntregel kort opschrijven met
t ' - n·t' - t·n'

n n2
,
t n · at - t · an .
En door te schrijven - = 2 IS de
n n
quotiëntregel eenvoudig te onthouden.
n · at betekent n oemer maal a fgeleide t eller
t · an betekent teller maal a fgeleide n oemer. •
'

--
.. ( ) 3x + 2 kr.. . d . .. 1 .• ...
B IJ q x = IJ g Je met e quotlentrege
x +2
(x + 2) · 3 - (3x + 2) · 1
q ,(x) = (x + 2 )2 Denk aan de haakjes!

3x + 6- 3x- 2
q'(x) = (x+ 2)2 -(3x + 2) · 1 = -1 · (3x + 2) = - 3x - 2

4
q '(x) = (x + 2)2 Laat in de noemer de haakjes staan.

Voorbeeld
2x2 + 1
Bereken de afgeleide van y = 8x + .
3x + 5
Let op het minteken voor 3.
Uitwerking
dy (3x + 5) · 4x - (2x 2 + 1) · 3 12x2 + 20x - 6x2 - 3 6x2 + 20x - 3
-=8+ =8+ = 8 + - - - - -
dx (3x + 5) 2 (3x + 5) 2 (3x + 5) 2

Ei} Bereken de afgeleide.


x+l
a y=
x-4
-2x + 3
b y=7x+---
x+7
3x2
c y= + 4x3
6-x
3
d y = 4x + x
8x2 - 5

~ Bereken de afgeleide.
-2
a A= + St
3 + 2t
1
b K=2q---
q+8

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 153


A Een bioloog heeft onderzoek gedaan naar het
geluidsniveau dat zingende en kwetterende
vogels in het bos produceren. Zij koos daarvoor
een stuk bos waarin geen verstoring was van
ander geluid. Zij ontdekte dat het geluidsniveau
meteen na zonsopkomst flink toenam en dat dit
in de loop van de ochtend weer afnam. Bij haar
. .. 600t
waarnemingen stelde ZIJ het model G = t2 +
9 4
op. Hierin is G het geluidsniveau in decibel (dB)
en t de tijd in uren gerekend vanaf zonsopkomst
a Bereken hoe lang het geluidsniveau meer is
dan 40 dB.
b Bereken algebraïsch het maximale
geluidsniveau.
c Bereken met de afgeleide de snelheid
waarmee het geluidsniveau afneemt op het
moment dat het geluidniveau de helft is van
het maximale geluidsniveau.
Rond af op één decimaal.

m t
In deze opgave bewijs je dat q = -geeft q' =
n
n·t'-t·n'
n2
.

Schrijf hiertoe q = !_ als t = q · n, gebruik de productregel en


n
t
vervang daarna q door -.
n
Geef dit bewijs.

@:m Gegeven zijn de functies f(g) = g 2 en g(x) = x 2 - 2x.


a Toon aan datg(4) = 8 enf(g(4)) = 64.
b Bereken f(g(5)).
c Geef de formule van f(g(x)).

@1D Gegeven is de functie k(x) = (3x3 + 7) •2

De formule vankis te noteren als k(x) = f(g(x)) met f(g) = g 2


en g(x) = 3x3 + 7.
Noteer op dezelfde manier met functiesfen g.
5 6
a k(x) = (3 - x )
b k(x) = ~x2 + 1
2
c k(x) = (x + 8)3

154 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


Theorie C De kettingregel
2 4
De functie k(x) = (x - 5x) is een voorbeeld van een
samengestelde functie. De functie is samengesteld uit de schakels
.f(g) = g 4 en g(x) = x 2 - 5x.
Een functie die geschreven is als een ketting van schakels heet ook
een kettingfunctie.

Voor het differentiëren van de functie k gebruik je de kettingregel.

Kettingregel
k(x) = f(g(x)) geeft k'(x) = f'(g(x)) · g'(x)

Deze regel zegt dat de afgeleide van een kettingfunctie het


product is van de afgeleiden van de afzonderlijke schakels.
4 3
Bij k(x) = (x 2 - 5x) krijg je k'(x) = 4(x2 - 5x) • (2x- 5).
f '(g(x)) g'(x )

Bij het differentiëren van k(x) = -J3x + 1 krijg je


k(x) = -J3x + 1 = (3x + 1)~ geeft k'(x) = l(3x
2 +Ir~ · 3 = 3
.
2-J3x + 1

I
2 x h(x) = -JX = x 2 geeft
in één keer opschrijven
h'(x) = l.x-i = 1 I = --=-1-
1 3 2x2 2-)X
k(x) = ..j3x + 1 geeft k'(x) = -J · 3 = -J . 2
2 3x + 1 2 3x + 1

Differentieer.
5
a y = -------=-4
(2x3 - 7x)
b y = 2x + -J3x2 + 4
c A = 4 -.J t2 - 3 t

Uitwerking
5 20 6 2 7
a y = = 5(2x3 - 7xr4 geeft dy = - 4 · 5(2x3- 7xr 5 • (6x2 - 7) = - ( x - 5)
(2x 3 - 7x) 4 dx (2x3 - 7x)
dy 1 3x
2
b y = 2x + ..)3x + 4 geeft = 2 + .J 2 · 6x = 2 +
dx 2 3x + 4 -J3x2 + 4
42 3 4
c A= 4-Jt2 - 3t geeft dA = 4· 1 · (2t- 3) = ( t- ) = t- 6
dt 2-.jt2 - 3t 2-Jt2 - 3t -Jt2 - 3t

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 155


~ Differentieer.
a y = -3(2x- 5) 6
1
b y = - - -5
(x- 4x2 )
c y = 2-J3 -7x
d - 8
y- (3x + 2) 4
e y = 4-J3 + x 2
4

~ Gegeven zijnS =
2
5 , K = -J2q + 1 en W = 6(p 2 - 2p + 07
5) • .
(3- a2)
Bereken.
dS
a
da

bdK
dq
dW
c
dp

(A(:JI Bereken de afgeleide.


a K = ( 5q + 2)4 - 3q
5
b y = + 4x2
(2x + 1)8
8
c B= + 6-Ja3 +2
a3
3
2
d P=
1+q
4
2t
eN =
t- 1

~ Een fabrikant gaat uit van de prijs-afzetformule p = -J 12 500 - 25q.


Hierbij is p de prijs in euro's en q de dagverkoop met 10 < q < 500.
a Bereken algebraïsch met welke snelheid de prijs afneemt bij een
verkoop van 250 stuks.
Bij de prijs-afzetformule hoort de opbrengstfunctie
R = -Jl2500q 2 - 25q 3 .
b Bereken met behulp van de afgeleide voor welke q de
opbrengst maximaal is. Rond af op gehelen.

156 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


Terugblik
De productregel en de quotiëntregel
Voor het differentiëren van het product van twee functies
gebruik je de productregel:
p(x) = f(x) · g(x) geeft p'(x) = f'(x) · g(x) + f(x) · g'(x). De productregel in het
Bijf(x) = (x2 + x)(2x2 - x) krijg je kort is
f'(x) = [x2 + x]'· (2x2 - x) + (x2 +x)· [2x2 - x]' [f . g]' = f'. g + f . g'.
= (2x + 1)(2x 2 - x)+ (x2 + x)(4x - 1).

Voor het differentiëren van het quotiënt van twee functies


gebruik je de quotiëntregel:
_ t(x) ~ '( ) _ n(x) · t '(x) - t(x) · n '(x)
q(x) - n(x) geert q x - (n(x))2 . De quotiëntregel in het
kort is
B .. ji( ) x2 +x kr.. . t ' nt'- tn'
IJ x = 2x2 - 1 IJg Je n n2

(2x2 - 1) · [x2 + x]' - (x2 + x)· [2x2 - 1]'


f'(x) = (2x2- 1)2

(2x2 - 1) · (2x + 1) - (x2 + x) · 4x


- ------------::------
(2x2- 1) 2

4x 3 + 2x2 - 2x - 1 - 4x3 - 4x2 - 2x2 - 2x - 1


- = -----
(2x2- 1)2 (2x2 - 1) 2 ·
De kettingregel
Een functie die geschreven is als een ketting van functies heet een
kettingfunctie of samengestelde functie.
2
Zo is de functie k(x) = .Jx +x te schrijven als k(x) =.f(g(x)) met
de schakels f(g) ={i en g(x) = x 2 + x.
Bij het differentiëren van kettingfuncties gebruik je de kettingregel:
k(x) = f(g(x)) geeft k'(x) =.f'(g(x)) · g'(x).
Deze regel zegt dat de afgeleide van een kettingfunctie het product is
van de afgeleiden van de afzonderlijke schakels.

2
1 2x + 1
Bij k(x) = ...}x + x krijg je k'(x) = ...) 2 • (2x + 1) = ...) 2 .
2x+x 2x+x
6
Om N = - 5a 2 te differentiëren schrijf je eerst N = 6(2a - 3t3 - 5a 2 .
(2a- 3) 3
dN 4
-36
Je krijgt = - 3 · 6(2a - 1Y • 2 - 10a = - 10a.
da (2a-1) 4

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 157


Diagnostische toets
10.1 Snelheden en raaklijnen
0 De temperatuur op een dag in juni kan benaderd worden door de
formule T = -0,0 14t3 + 0,44t2 - 2,6t + 11. Hierin is T de
temperatuur in oe en het tijdstip tin uren met t = 0 om 0:00 uur.
a Bereken de snelheid waarmee de temperatuur verandert om 9:30 uur.
b Toon aan dat de temperatuur 's middags om half vier toeneemt.
c Toon aan dat de temperatuur 's avonds om kwart voor zeven afneemt.

f) Gegeven is de formule y = ~2x - 3.


a Bereken de helling van de grafiek in het punt A met x A= 2.
b Bereken de snelheid waarmee y verandert voor x = 3,5.
c Stel de formule op van de raaklijn k van de grafiek in het
punt B met x 8 = 6.
d De lijn l raakt de grafiek in het punt C(4~ , 2~ ).
Stel de formule van l op.

10.2 Hellinggrafieken
e [ ~ WERKBLAD] Zie de grafiek in figuur 10.33. y
Schets de hellinggrafiek vanj'op het werkblad.
2
0 [ ~ WERKBLAD] Neem aan dat de grafiek vanfin
figuur 10.33 de hellinggrafiek is van de functie g. 1

Teken een globale grafiek vang op het werkblad.


/
V "\ ~ I
f V \ I x
j2 -1 0 1 '~ /i
0 Differentieer. 1/
'I -1
" ........... ~
./
V

a .f(x) = 0,6x3 - 1,3x2 + 9


b g(x) = 4x 3 + x 2 - 11x + 20 J

c h(x) = 3x- 2(x2 - 4x) figuur 10.33


d k(x ) = ax2 + bx + c

0 Bereken de afgeleide.
a .f(x) = (3- x)(5 + 2x)
b g(x) = (3x + 1)2
c h(x) = x(2x- 1) 2
d k(x) =x 3 - x(x - 3)2

10.3 Raaklijnen en extreme waarden


0 Stel met behulp van differentiëren de formule op van de raaklijn m
van de grafiek van .f(x) = 0,2x 3 - 6x + 2 in het punt A met x A = 5.

0 Gegeven is de formule K = 20q2 - 5pq + 8p 3 .


dK dK
Bereken dp en dq.

158 Hoofdstuk 10 © Noordhoff Uitgevers bv


Q Onderzoek heeft uitgewezen dat het effect van een tv- Dit is nu al de nekeer dat
commercial op den duur afneemt. Hierbij wordt het begrip ik deze commercial zie.
effectiviteit E gebruikt. Een marketingbureau gaat uit van
de formule E(n) = 0,48n- an 2, waarin n het aantal keer is
dat de commercial wordt uitgezonden en a een constante
is met 0 < a < 0,2.
Toon met de afgeleide aan dat de effectiviteit maximaal is
voor n =
. 1e e f:C:1ect1v1telt
6 en dat de maxima . . . 1'44 Is.
.
25a 25a

10.4 De afgeleide van y = axn


fJt Bereken de afgeleide.
1
a y = 6 + 5x6 • -JX
5x
b K=(5+q)Jq

685 x
c y = -yÁ- +-+-
x 6
. 2
Gegeven IS de formule y = 0,5x + - + 1.
x
a Bereken met behulp van differentiëren de extreme waarden vany.
b Stel met behulp van de afgeleide de formule op van de
raaklijn van de grafiek in het punt A met x A = 1.
c Bereken met behulp van differentiëren de snelheid waarmee y
verandert voor x= 0,5.

Gegeven is de formule y = 5x 0,6 - 2x0,92 •


a Bereken met behulp van differentiëren in twee decimalen
nauwkeurig de snelheid waarmee y verandert voor x = 6.
b Toon met behulp van de afgeleide aan dat y toeneemt voor x = 3.
c Bereken algebraïsch voor welke x de waarde van y maximaal is.
Rond af op twee decimalen.

10.5 Regels voor het differentiëren


fj Bereken de afgeleide.
a y = 6(3x - 1)4 + 7x

b A= 3t2
4t - 2
c R = 20-J5q 3 + 4q
4
d g(x) = ( )4
2 - 3x

© Noordhoff Uitgevers bv Differentiëren 159


Bij de productie van allerlei artikelen is het Watleer je?
van belang dat de geleverde hoeveelheid • De wortel-n-wet gebruiken bij
overeenkomt met wat er op de verpakking steekproeven.
staat. Daarom vindt er regelmatig • Het verschil tussen discrete en continue
steekproefsgewijs controle plaats. Op grond toevalsvariabelen.
van deze steekproeven wordt dan besloten • De begrippen nulhypothese, alternatieve
het productieproces al dan niet bij te stellen. hypothese, beslissingsvoorschrift,
Met behulp van kansberekeningen kan men overschrijdingskans en significante
hierbij een verantwoorde beslissing nemen. afwijking hanteren bij het toetsen van
hypothesen.
• Het toetsen van hypothesen bij de normale
en de binomiale verdeling.
© Noordhoff Uitgevers bv
Voorkennis De binomiale en de normale
verdeling

Theorie A De binomiale verdeling


Bij een binomiaal kansexperiment voer je hetzelfde kansexperiment
een aantal keren uit en let je alleen op de gebeurtenissen 'succes' en
'mislukking'.
De toevalsvariabele X is het aantal successen. Verder is n het aantal
keer dat je het experiment uitvoert en p de kans op succes per keer.
Binomiale kansen bereken je met de opties binompdf en binomcdf:
P(X = k) = binompdf(n, p, k) en P(X:::; k) = binomcdf(n, p, k).
Op de Casiofx-CG20 is P(X> k) te berekenen met
BinomialCD(k, n, n,p).

Vermeld in een uitwerking de betekenis van X, noteer dat X


binomiaal verdeeld is en vermeld n en p.
Herleid zo nodig de te berekenen kansen eerst tot een vorm
met P(X = k) ofP(X < k). Zo is
• P(meer dan 6 successen) = P(X > 6) = 1 - P(X < 6)
• P(minstens 6 successen)= P(X > 6) = 1- P(X < 5)
• P(minder dan 4 successen) = P(X < 4) = P(X < 3)
• P(tussen5 en 10 successen)= P(5 <X< 10) = P(X < 9)- P(X < 5).

Voorbeeld
Bereken de kans datje bij twaalfworpen met een
viervlaksdobbelsteen
a meer dan vier keer 3 gooit
b acht keer geen 1 gooit
c minder dan zeven keer even gooit.

Uitwerking /
a X= het aantal keer 3 ogen.
X is binomiaal verdeeld met n = 12 en p = ! .
P(X > 4) = 1 - P(X:::; 4) =
1 - binomcdf(12,!,4) ~ 0,158
b X= het aantal keer geen 1.
figuur 11.1 M et een viervlaks-
X is binomiaal verdeeld met n = 12 en p = ~ . dobbelsteen kun je 1, 2, 3 en 4 ogen

goüLen.
P(X = 8) = binompdf(12,~, 8) ~ 0,194
c X = het aantal keer even.
X is binomiaal verdeeld met n = 12 en p = ~ .
P(X < 7) = P(X < 6) = binomcdf(12, ~ , 6) ~ 0,613

162 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Voorbeeld
Alex gooit 60 keer met een dobbelsteen. De kans dat hij
minstens a keer 6 ogen gooit is kleiner dan 0,05.
Onderzoek welke waarden a kan aannemen.

Uitwerking
X = het aantal keer 6 ogen.
X is binomiaal verdeeld met n = 60 en p = ~ .
P(X >a) < 0,05 12
13
.29206
.19033
1-P(X< a -1) < 0,05 1'i
15
.11522
.06'i78
1 - binomcdf(60, ~ , a - 1) < 0,05 16
17
.03385
.016'i5
18 .007'i'i
Voer in y 1 = 1 - binomcdf(60, ~,x- 1) (Tl) of 19 .00313
20 .00123
21 'i.SE-'i
y 1 = 1 - BinomialCD (x- 1, 60, ~) (Casio).
Uit de tabel volgt: x= 15 geeft y 1 ~ 0,06478 1=.06478037359
en x = 16 geeft y 1 ~ 0,03385. figuur 11.2 Je verwacht 60 · ~ = 10
Dus a is 16, 17, 18, ... , 59, 60. keer 6 ogen, dus begin de tabel met
bijvoorbeeld x= 12.

1 Bereken de kans dat je bij 16 worpen met een octaëder


a minstens vier keer 5 ogen gooit
b minder dan drie keer 6 ogen gooit
c tussen drie en tien keer meer dan 3 ogen gooit
d vijf keer 2 of 3 ogen gooit.

2 De kans dat een kind van ouders met bruine ogen ook
bruine ogen heeft is 0,75.
Een willekeurig gekozen echtpaar met bruine ogen heeft
zes kinderen.
Bereken de kans dat van deze zes kinderen er
a vier bruine ogen hebben figuur 11.3 Met een octaëder kun je
b minstens vier bruine ogen hebben 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ogen gooien.

c minder dan drie bruine ogen hebben.

3 De Maeslantkering is een stormvloedkering in de Nieuwe


Waterweg. De kans dat de deuren van de kering niet goed
sluiten is 1,0%.
Bereken de kans dat bij 40 sluitpogingen de deuren minstens
39 keer goed sluiten.

4 Een rijke appeloogst bestaat voor 90% uit gave appels. De appels
worden verpakt in kistjes van 50 stuks.
a Bereken de kans dat een kistje minstens 40 gave appels bevat.
b Hoeveel gave appels verwacht je dat er in een kistje zitten?
Bereken de kans op dit aantal.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 163


5 Chloë gooit 100 keer met een dobbelsteen.
a Bereken de kans dat ze minstens 40 keer meer dan 4 ogen
gooit.
b De kans dat ze minstens a keer meer dan 4 ogen gooit is
kleiner dan 0,06.
Onderzoek welke waarden a kan aannemen.
c De kans dat ze hoogstens b keer meer dan 4 ogen gooit is
kleiner dan 0,20.
Onderzoek welke waarden b kan aannemen.
d De kans dat ze c keer meer dan 4 ogen gooit is groter dan
0,075.
Onderzoek welke waarden c kan aannemen.

Theorie B De normale verdeling


,u= 53
Bij opgaven over de normale verdeling komen de volgende (j' = 4,8
opdrachten voor. opp =?

Oppervlakte berekenen 47
De oppervlakte van het rode gebied in figuur 11.4a is gelijk aan a
opp = normalcdf(47, 1099, 53, 4.8) ::::: 0,894.
,u = 158
Grens berekenen 0" =1 0
opp = 0,38
In figuur 11.4b bereken je de grens g als volgt.
opp rechts = 0,38, dus opp links = 1 - 0,38 = 0,62
g = invNorm(0.62, 158, 10) ::::: 161,1 g
Rond de grens af op één decimaal meer dan de standaardafwijking.
b

Gemiddelde of standaardafwijking berekenen ,u= 48


a=?
Om in figuur 11.4c de onbekende CJ te berekenen los je de opp = 0,21
vergelijking normalcdf(53, 1099 ,48, CJ) = 0,21 op.
Voer daartoe in y 1 = normalcdf(53, 1099 , 48,x) (TI) of
y 1 = NormCD(53, 1099 ,x,48) (Casio) en y 2 = 0,21. 53
Interseet geeft x : : : : 6,2, dus CJ ::::: 6,2. c
figuur 11.4

6 a Bereken de oppervlakte van het rode gebied in figuur 11.5a.


b Bereken a en binfiguur 11.5b.
c Bereken f1 in één decimaal nauwkeurig in figuur 11.5c.

,u = 80 ,u= 136 ,U= ?


0" = 12 0" =1 1 (j' =2,8
opp = ? opp = 0,78 opp = 0,18

100 a b 12
a b c
figuur 11.5

164 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Theorie C De normale verdeling gebruiken
Bij opgaven over de normale verdeling heb je te maken met f.l
f.1, a, l, r en opp die in figuur 11.6 zijn aangegeven. (J

opp
Hiervan zijn er vier gegeven en moet je de vijfde berekenen.
Je gebruikt daarbij het volgende werkschema.
I r
Werkschema: aanpak bij opgaven over de normale verdeling
figuur 11.6
1 Schets een normaalkromme en verwerk hierin f.1, a, l, r en opp. opp = normalcdf(l, r, fl , o-)
2 Kleur het gebied dat bij de vraag hoort.
3 Bereken met de GR het ontbrekende getal.
4 Beantwoord de gestelde vraag.

7 Een machine vult pakken koffie waarvan het gewicht normaal


verdeeld is met een gemiddelde van 1005 gram en een
standaardafwijking van 6 gram.
a Hoeveel procent van de pakken koffie bevat meer dan
1000 gram?
b Van hoeveel procent van de pakken koffie wijkt het gewicht
meer dan 4 gram af van het gemiddelde?
Een andere vulmachine heeft een standaardafwijking van 8 gram.
De fabrikant wil het gemiddelde zo instellen, dat niet meer dan
2% van de pakken minder dan 1000 gram weegt.
c Op welk gemiddelde moet de fabrikant de machine instellen?
Geef het antwoord in tienden van grammen nauwkeurig.

8 Bij statistisch onderzoek speelt het begrip percentielscore een rol.


De percentielscore P 20 is het waamemingsgetal waar juist 20% van
de populatie onder zit.
Van een groep kinderen is het gewicht normaal verdeeld. Gegeven
is dat P20 = 28 kg en Pg 0 = 40 kg. Uit deze gegevens volgt dat, in
één decimaal nauwkeurig, de standaardafwijking 7,1 kg is.
a Bereken de standaardafwijking in twee decimalen
nauwkeurig.
b Hoeveel procent van de kinderen is zwaarder dan 42,8 kg?
c De lichtste 5% van de kinderen wordt door de schoolarts voor
controle opgeroepen.
Tot welk gewicht word je opgeroepen?
d Bereken P 95 in één decimaal nauwkeurig.
e Bereken de kans dat een willekeurig gekozen kind zwaarder is
dan 42 kg.
Uit de groep kiest de schoolarts aselect tien kinderen.
f Bereken de kans dat hiervan minstens één kind zwaarder is
dan 42 kg.
g Bereken de kans dat minstens zes van deze kinderen lichter
zijn dan 32 kg.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 165


11.1 De wortel-n-wet
@D In figuur 11.7 is de normaalkromme getekend van de -X
toevalsvariabele X Deze kromme is gespiegeld in de
verticale lijn door x= 0. De kromme die je dan krijgt
hoort bij de toevalsvariabele -X.
a Wat denk je, is -X ook normaal verdeeld? -1 0 -8 -6 -4 -2 0 2 4 6 8 1ox
b Wat denk je, is fl-x = - flx? Licht toe. figuur 11.7
c Wat denk je, is a_x = -ax? Licht toe.

Theorie A De som en het verschil van normaal verdeelde


toevalsvariabelen
Bij productieprocessen komt het voor dat je te maken hebt met
de som van twee of meer normaal verdeelde toevalsvariabelen.
Bijvoorbeeld bij het vullen van een pak wasmiddel is het
brutogewicht S = X + Y , waarbij X het gewicht van de verpakking
is en Yhet gewicht van de inhoud. Volgens een regel uit de
mathematische statistiek is de som S =X+ Y ook weer normaal
verdeeld.

De som van normaal verdeelde toevalsvariabelen is normaal


verdeeld.

Voor het gemiddelde fls en de standaardafwijking as van


S =X+ Y gelden de formules fls = flx+ fl y en as = ~a} + a~ .
De enige voorwaarde voor de tweede formule is dat X en Y
onafhankelijke toevalsvariabelen zijn, dat wil zeggen dat de
uitkomsten van X en Y niet van elkaar afhangen.

En ook voor het verschil V= X- Y van de onafhankelijke


toevalsvariabelen X en Y geldt av = ~a} + a} . Je kunt dit
begrijpen door te bedenken dat ay = a_y, wantYen -Y hebben
dezelfde spreiding.

Formules voor p en a bij S =X+ Yen V= X- Y


Voor elk tweetal toevalsvariabelen X en Y geldt Jls = Jlx + )ly
en Jlv = Jlx- Jly·
Voor elk tweetal onafhankelijke toevalsvariabelen X en Y
geldt as = ,)ai + aj, en a v = ~ai+ aj, .

166 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Voorbeeld
Bij het productieproces van een artikel zijn twee fasen te onderscheiden.
De productietijd X van fase I is normaal verdeeld met Jlx = 180 seconden
en (Jx = 2 seconden. De productietijd Y van fase II is normaal verdeeld
met Jl y = 23 seconden en (J y = 1 seconde.
Hoeveel procent van de artikelen wordt in minder dan 200 seconden
geproduceerd?

Uitwerking
De totale productietijd T van een artikel is T =X+ Y. T
J.Lr = 203
T is normaal verdeeld met Jlr = 180 + 23 = 203 seconden = j5
(jT

opp = ?
en (Jr = -)2 2 + 12 = -J5 seconden.
opp = normalcdf(-10 99 , 200, 203, )5) ~ 0,090
200
Dus 9,0% wordt in minder dan 200 seconden geproduceerd.

Voorbeeld
Van een partij bouten is de diameter B normaal verdeeld met JlB = 7,0 mm
en (JB = 0,45 mm.Van een partij moeren is de binnendiameter M normaal
verdeeld met f1M = 7,8 mm en (JM = 0,60 mm.
Koen pakt aselect een bout en een moer.
Bereken de kans dat de bout te dik is voor de moer.

Uitwerking
V
De bout is te dik voor de moer als B > Mofwel B - M > 0, J.Lv = -0,8
dus V > 0 met V = B - M av = 0,75
opp =?
V is normaal verdeeld met f.l v = 7,0 - 7,8 = -0,8 mm en
(J v = -)0,45 2 + 0,60 2 = 0,7 5 mm.
0
P(bout te dik) = P(V > 0) = normalcdf(O, 1099 , - 0.8, 0.75) ~ 0,143

([0 Zie het tweede voorbeeld.


In plaats van V = B - M kun je ook nemen V = M - B.
Geef de uitwerking die bij deze keuze hoort.

8 In een fabriek moet een werknemer in een periode van maximaal


vijf minuten twee fasen van een productieproces afhandelen.
Voor fase I is de afhandelingstijd X normaal verdeeld met
Jlx = 170 seconden en (Jx = 12 seconden.
Voor fase II is de afhandelingstijd Y normaal verdeeld met
J1 y = 11 0 seconden en (J y = 8 seconden.
In hoeveel procent van de gevallen zal een werknemer niet aan
de eis van vijfminuten afhandelingstijd kunnen voldoen?

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 167


0 Bij pakken rijst is het gewicht X van de verpakking normaal
verdeeld met een gemiddelde van 5 gram en een
standaardafwijking van 0,3 gram. De hoeveelheid rijst Yin
een pak is normaal verdeeld met een gemiddelde van 248 gram
en een standaardafwijking van 12 gram.
In hoeveel procent van de gevallen is het brutogewicht meer
dan 250 gram?

8 Van een partij bouten is de diameter B normaal verdeeld met


JlB = 13,2 mm en CJB = 0,1 mm. Van een partij moeren is de
binnendiameter M normaal verdeeld met CJM = 0,2 mm.
Er wordt telkens aselect een bout en een moer gepakt.
a Neem JlM= 13,5 mm.
In hoeveel procent van de gevallen is de bout te dik voor
de moer?
b Met welke gemiddelde diameter moeten de moeren worden
vervaardigd zodat in hoogstens 3% van de gevallen de bout
te dik is voor de moer? Rond af op twee decimalen.

~ Een machine vult flessen met limonade. De inhoud X van de


flessen is normaal verdeeld met Jlx = 1015 mL en CJx = 4 mL.
De door de vulmachine geleverde hoeveelheid limonade Y is
normaal verdeeld met CJ y = 8 mL.
a Neem Jlr = 1005 mL.
In hoeveel procent van de gevallen gaat er bij het vullen
limonade verloren?
b Op welk gemiddelde moet de vulmachine worden ingesteld
zodat in niet meer dan 0,2% van de gevallen limonade
verloren gaat bij het vullen? Rond af op één decimaal.

D 7: Van een grote groep mannen is de lengte normaal verdeeld met


een gemiddelde van 178 cm en een standaardafwijking van 6 cm.
Er worden willekeurig 12 tweetallen uit de groep aangewezen.
Bereken de kans dat bij minstens twee van deze tweetallen het
onderlinge lengteverschil meer dan 15 cm is.

Theorie B De som van n normaal verdeelde toevalsvariabelen


Zoals voor twee onafhankelijke toevalsvariabelen X en Y geldt
Jlx + r = Jlx + Jlr en CJx + y = -)CJ} + CJ} , zo geldt voor de somS van
nonafhankelijke toevalsvariabelen X 1, X 2, X3 , ••• , Xn dat
Jls = Jlx I + Jlx + ·.. + Jlxn en CJs =
2
-)CJ} I + CJ} + CJ} + ·.. + CJ} n .
2 3

168 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Voorb e eld
LENGTE VAN BUIZEN
Op een montageafdeling worden drie typen buizen A, B en C
aan elkaar gezet. type
De lengtes van de verschillende typen zijn normaal verdeeld.
A 6,5 m 0,2 m
Bereken de kans dat de totale lengte van een buis minder
B 3,2m 0,2 m
dan 16 meter is.
C 5,8 m 0,3 m
Uitwerking L
f.l L = 15,5
De totale lengte L is normaal verdeeld met (JL = ,j0,17
flL = 6,5 + 3,2 + 5,8 = 15,5 meter en opp = ?

aL= ~0,2 + 0,2 + 0,3 = ~0, 17 meter.


2 2 2

P(L < 16) = normalcdf(-10 99 , 16, 15.5,-J0.17) ~ 0,887 16

Q Bij de fabricage van een artikel zijn vier fasen te onderscheiden. TIJDSDUUR IN SECONDEN
De tijdsduur van elke fase is normaal verdeeld. Zie de tabel.
fase (J
In hoeveel procent van de gevallen duurt het produceren van
één artikellanger dan één minuut? A 12 0,5
B 8 0,3
c 20 0,8
D 18 1,6

~ Iris woont in Dieren en gaat op de fiets naar school in Zutphen.


Haar fietstocht bestaat uit drie trajecten.
I van huis naar haar vriendin in Leuvenheim
11 van Leuvenheim naar Brummen
III van Brummen naar school
traject gemiddelde standaardafwijking
De tijdsduur van elk van deze
trajecten is normaal verdeeld. I 18 minuten 2 minuten en 30 seconden
Zie de tabel. 11 7 minuten 1 minuut en 15 seconden
a Bereken de kans dat haar totale III 15 minuten 2 minuten
fietstijd meer dan drie kwartier is.
Iris vertrekt elke morgen om 7:25 uur. Haar school begint om
8: 15 uur. In de periode zomervakantie - herfstvakantie gaat ze
3 5 keer naar schoo1.
b Bereken de kans dat ze in deze periode minstens één keer te
laat op school komt.
c Hoe laat moet Iris van huis vertrekken opdat ze in minstens
98% van de gevallen op tijd op school is?
Door de aanleg van een fietstunnel in Dieren kan Iris traject I
sneller afleggen. Daardoor is in 90% van de dagen haar totale
fietstijd minder dan 40 minuten. De standaardafwijking
verandert niet.
d Wat weet je van de gemiddelde fietstijd op traject I na aanleg
van de fietstunnel?

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 169


Het gewicht X van een sinaasappel uit een grote partij is
normaal verdeeld met fix= 77 gram en ax= 6 gram.
De sinaasappels worden verpakt in netjes van acht stuks.
Het totale gewicht S van de sinaasappels in een netje is te
noteren als S = X + X + X + X + X + X + X + X.
Is fis= 8 ·fix ? En is as= 8 ·ax ?

Theorie C Steekproef van lengte n


Van een appel uit een partij goudrenetten is het gewicht X
normaal verdeeld met fix = 150 gram en ax = 18 gram.
Bij een steekproefvan 20 goudrenetten uit deze partij is het
totale gewicht S te schrijven als S = X+ X+ X+ ... + X. Dus ~20. 182 = J20. vfi82 =
20 termen
fis= fix+ fix+ fix+ ... + fix= 20 ·fix= 20 · 150 = 3000 gram en
J20 ·18
a8 = ·J a}+ a}+ a}+ ... + a}= ~20 · 18 =2
J20 · 18 ~ 80,50 gram. ·~---------'
Je ziet dat bij een steekproef van lengte 20 de som S een
toevalsvariabele is met fis= 20 ·fix en as= J20 ·ax ·

Bij een steekproef van lengte n uit een populatie met een normaal
verdeelde toevalsvariabele X is S =X+ X+ X+ .. . +X (n termen)
normaal verdeeld met fls = n · flx en as= .Jiï ·ux.

Hierboven is de zogenaamde wortel-n-wet voor een steekproef


van lengte n geformuleerd.

Voorbeeld
Het gewicht X van een sinaasappel uit een grote partij is normaal
verdeeld met fix = 77 gram en ax = 6 gram. In een netje zitten acht
sinaasappels.
Bereken de kans dat het gewicht van de sinaasappels in een netje
meer dan 640 gram is.
J.ls = 616
Uitwerking (js = 6J8
S is het gewicht van de sinaasappels in een netje. opp = ?

S is normaal verdeeld met fis = 8 · 77 = 616 gram


en as= ~· 6 = 6~ gram.
P(S > 640) = normalcdf(640, 10 99 , 616, 6~) ~ 0,079 640

fJI De gebruikstijd X van een volgeladen accu van een filmcamera


is normaal verdeeld met fix= 40 minuten en ax= 8 minuten.
Linda neemt op een reis naar Barcelona drie volgeladen accu's mee.
Bereken de kans dat Linda minstens twee uur en een kwartier
kan filmen.

170 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


~ In een magazijn ligt een grote partij tegels waarvan de dikte X
normaal verdeeld is met een gemiddelde van 5 cm en een
standaardafwijking van 0,5 cm. De tegels worden verpakt in
kratten met een hoogte van 105 cm. Telkens worden er stapels
van 20 tegels gemaakt, die in zo'n krat geplaatst worden.
a Bereken de kans dat een stapel van 20 tegels niet in een krat
past.
b Bereken de kans dat van 12 stapels van 20 tegels er minstens
twee niet in een krat passen.

~ Bakker Dick ten Broeke verkoopt gevulde koeken in pakken van


zes stuks. Het gewicht X van een koek is normaal verdeeld met
Jlx= 25 gram en ()x= 3 gram.
a Bereken de kans dat een koek minder dan 20 gram weegt.
b Bereken de kans dat in een pak minder dan 140 gram zit.
c Bereken de kans dat bij een steekproefvan 20 pakken er meer
dan twee minder dan 140 gram bevatten.

~ Een televisiequiz bestaat uit zes speelronden. De tijdsduur van


elke ronde is normaal verdeeld met een gemiddelde van
4 minuten en een standaardafwijking van 45 seconden.
Volgens de programmering is 25 minuten voor de quiz
beschikbaar.
a De quiz wordt 5 0 keer perjaar gehouden.
Hoe vaak zal naar verwachting in eenjaar de beschikbare tijd
overschreden worden?
De programmaleiding vindt het aantal van vraag a te hoog.
Besloten wordt de gemiddelde tijd per ronde te verlagen.
b Hoe lang mag een spelronde gemiddeld duren opdat naar
verwachting niet meer dan één keer per jaar de beschikbare
tijd wordt overschreden? Geef het antwoord in seconden
nauwkeurig.

Informatief De centrale limietstelling


De regel dat de som S normaal verdeeld is, geldt ook als je te maken hebt
met de som van een groot aantal niet-normaal verdeelde toevalsvariabelen.
Je hebt hier een toepassing van de zogenaamde centrale limietstelling. De
centrale limietstelling zegt dat de som van een groot aantal willekeurige
toevalsvariabelen die onderling onafhankelijk zijn, te benaderen is door een
normaal verdeelde toevalsvariabele. Hieruit volgt dat in de praktijk veel
toevalsvariabelen nagenoeg normaal verdeeld zijn, zoals de lichaamslengte
van volwassen vrouwen. Immers je hebt te maken met een groot aantal
factoren die samen de lichaamslengte bepalen. De centrale limietstelling is
voor het eerst voor een eenvoudige situatie bewezen in het begin van de
Abraham de Moivre
achttiende eeuw door Abraham de Moivre (1 667-1754).

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 171


A Een supermarkt heeft flessen mineraalwater in de aanbieding.
Het mineraalwater wordt geleverd in kratten van 12 flessen.
Het gewicht van een fles mineraalwater is normaal verdeeld met
een gemiddelde van 1,5 kg en een standaardafwijking van 50 gram.
Het gewicht van een leeg krat is normaal verdeeld met een
gemiddelde van 2 kg en een standaardafwijking van 300 gram.
Bereken de kans dat een krat met 12 flessen meer dan 20,5 kg weegt.

Theorie D Het steekproefgemiddelde


We bekijken nog eens de steekproefvan bladzijde 170 van 20
goudrenetten uit een grote partij, waarbij het gewicht X van een
appel normaal verdeeld is met f.1x= 150 gram en ax= 18 gram.
Je weet dat f.ls = 20 · f.lx en as= JfO ·ax ·
Je kunt bij zo'n steekproef ook het gemiddelde gewicht per appel
berekenen. Je moet dan het totale gewicht door 20 delen. Elke
steekproef levert een ander totaal gewicht op en dus ook een ander
steekproefgemiddelde.
Het steekproefgemiddelde is dus ook weer een toevalsvariabele.
We noteren deze met X.
- s f.ls 20 . Jlx
OmdatX= is f.lx = 20 = 20 = Jlx
20
jiO jiO 1
as JIO·ax ax - - -
en ax = 20 = 20 = Jfö. 20 (jf0)2 jiO

X= gewicht appel X= gemiddelde gewicht in een


steekproef van 20 appels
Jlx = 150 gram

ax
ax = 18 gram ax= FU\ :;::::; 4,02 gram
-v20

Je ziet dat het steekproefgemiddelde X met een veel kleinere I


spreiding om het gemiddelde van 150 gram ligt dan het gewicht X I
,x -

I
van een enkele appel. I
I
Zie figuur 11.8. I
De spreiding van X is kleiner naarmate de steekproef groter is. I
I

Je hebt een voorbeeld gezien van de wortel-n-wet voor het 120 130140 150160 170 180
steekproefgemiddelde. figuur 11.8

Bij een normaal verdeelde toevalsvariabele X met gemiddelde


p x en standaardafwijking Gx is bij steekproeflengte n het
steekproefgemiddelde X normaal verdeeld met Jlx = Jlx
- Gx
en Gx = .Jiï.

172 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Voorbeeld
Van een normaal verdeelde toevalsvariabele X is flx= 50 en ax= 5.
a Bereken de kans dat een waarneming meer dan 3 van f1x afwijkt.
b We doen 30 waarnemingen en berekenen het gemiddelde X.
Bereken de kans dat X meer dan 3 van f.1x afwijkt.
c Hoeveel waarnemingen zijn nodig opdat de kans dat X meer
dan 1 van f.1x afwijkt kleiner is dan 0, 000 1?

Uitwerking
a P(X<47 vX>53)=2·P(X<47)=
J.lx = 50
2 · normalcdf(-1 0 99, 47, 50, 5) :::::: 0,549 (j = 5
x
opp =?

47 53

30 J.l; =50
5
- - - (jx = J30
P(X < 47 V x> 53) = 2. P(X < 47) = opp =?

47 53

J.lx = 50
_ ...§_
0"--
x r.:
vn
opp = 0,0001

(TI) of
49 51

Neem Xmin = 100, Xmax = 1000, Ymin = 0 en Ymax = 0,0002.


Interseet geeft x :::::: 378,4, dus er zijn meer dan 378 waarnemingen
nodig.

Bij een grote steekproef, bijvoorbeeld een steekproef met n > 1000, zal
de spreiding Jn om X heel klein worden. Het steekproefgemiddelde
X zal dan heel dicht bij het theoretische gemiddelde f.1x liggen.
Je krijgt dus een goede schatting van flx door X te berekenen voor
grote waarden van n.
Vandaar dat bij allerlei onderzoeken een steekproef van 1000 à 2000
al een heel goed beeld geeft van de gehele populatie. Zo zul je om de
gemiddelde lengte van de Nederlandse vrouwen te weten te komen,
ze niet alle 8 miljoen hoeven op te meten. Een steekproefvan 1500
vrouwen zal nagenoeg hetzelfde gemiddelde opleveren.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 173


~ Van een normaal verdeelde toevalsvariabele X is Jlx = 30 en ax = 4.
We doen 20 waarnemingen en berekenen het gemiddelde X
a Bereken de kans dat X meer dan 5 van J1 x afwijkt.
b X ligt met een kans van 0,95 in het interval (30 - a, 30 + a).
Bereken a in twee decimalen nauwkeurig.
Neem een steekproef van lengte n.
c Wat weet je van n als de kans dat X meer dan 1 afwijkt van Jlx
kleiner is dan 0,1 %?

~ In een fabriek worden koeken verpakt in pakken van 16 stuks.


Op de verpakking staat: 'gemiddeld gewicht per koek minstens
100 gram'. Neem aan dat het gewicht van de koeken normaal
verdeeld is met een gemiddelde van 104,5 gram en een
standaardafwijking van 10 gram.
Hoeveel procent van de pakken zal voldoen aan de 1nededeling
op het pak?

~ Een vulmachine vult flessen limonade. De hoeveelheid is normaal


verdeeld met J1 = 102 cL. Het blijkt dat 15% van de flessen minder
dan 100 cL bevat.
a Bereken in twee decimalen nauwkeurig de standaardafwijking
van de vulinhoud.
b Bereken de kans dat van twaalf flessen limonade de vulinhoud
gemiddeld minder dan 100 cL is.
c De flessen worden in kratten van 12 stuks vervoerd. Bij een
supermarkt worden 25 kratten met elk 12 flessen afgeleverd.
Bereken de kans dat in minstens één van deze kratten de
gemiddelde vulinhoud per fles minder is dan 100 cL.

<KI> Het gewicht X van een bonbon uit een grote partij is normaal
verdeeld met Jlx= 37 gram en ax= 5 gram.
De bonbons worden verpakt in dozen. Volgens de leverancier is het
gemiddelde gewicht van een bonbon in een doos minstens 35 gram.
Hij beweert dat minstens 98% van de dozen aan deze voorwaarde
voldoet.
Hoeveel bonbons stopt de leverancier in een doos?

Een theefabrikant verpakt 20 theezakjes in een pakje. Het gewicht


van een theezakje is normaal verdeeld met een gemiddelde van
5,3 gram en een standaardafwijking van 0,5 gram.
a Bereken de kans dat een theezakje minder dan 5 gram bevat.
b Bereken de kans dat een pakje minder dan 100 gram bevat.
c Van hoeveel procent van de pakjes wijkt het gemiddelde
gewicht per theezakje meer dan 0,1 gram af van 5,3 gram?
d Op de verpakking staat: 'gemiddeld gewicht per theezakje 5 gram'.
Hoeveel theezakjes zou de fabrikant in een pakje moeten doen als
hij wil dat in niet meer dan 2% van de gevallen deze garantie niet
wordt waargemaakt?
174 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv
Terugblik

Som en verschil van toevalsvariabelen


De som en het verschil van de normaal verdeelde toevalsvariabelen X en
Y zijn ook normaal verdeeld. Het gemiddelde en de standaardafwijking
vanS= X + Yen V= X- Y bereken je met fls = f.lx+ f.ly en CJs = -JCJ1 + CJ}
respectievelijk fl v = f.lx - f.l r en CJ v = -JCJ1 + CJ} . De formules voor CJs en CJv
mag je alleen gebruiken als X en Y onafhankelijk zijn.
Voor de som S = X 1 + X 2 + X 3 + ... + Xn van n onafhankelijke
toevalsvariabelen X 1, X 2 , X 3 , ... , Xn geldt f.ls = f.lx 1 + f.lx2 + f.lx3 + ... + f.lxn en

De toevalsvariabele S
Neem je een steekproefvan lengten uit een populatie waarop een normaal
verdeelde toevalsvariabele X gedefinieerd is, dan is S = X+ X+ X+ ... +X
(n termen) normaal verdeeld met fls = n · flx en CJs = -/iÏ · CJx ·
Dit is de wortel-n-wet voor een steekproefvan lengten.
Een farmaceutisch bedrijfverpakt tabletten in buisjes met een lengte
van 9 cm. In elk buisje zitten tien tabletten. De dikte X van een
tablet is normaal verdeeld met flx = 8,8 mm en CJx= 0,25 mm. f.l·s = 88
0"5 = 0,25 ·JfO
Om de kans te berekenen dat de tien tabletten niet in een buisje opp =?
passen, ga je als volgt te werk.
Sis normaal verdeeld met f.ls = 10 · 8,8 = 88 mm en
CJs = -JfO ·
0,25 = 0,25-Jfümm.
90
P(S > 90) = normalcdf(90, 1099 , 88, 0.25-Jfü) ~ 0,006

De toevalsvariabele X
Bij een normaal verdeelde toevalsvariabele X is het
steekproefgemiddelde X normaal verdeeld met flx = flx
CJx
en CJx= -jiï'
Dit is de wortel-n-wet voor het steekproefgemiddelde.
De kans dat de gemiddelde dikte van een tablet in een buisje
Jlx = 8,8
meer dan 0, 1 mm afwijkt van het gemiddelde, bereken je (j- = 0,25
x .j1ö
als volgt. opp =?
- 025
X is normaal verdeeld met f.lx = 8,8 mm en CJx =
10
rnm. _Jw
8,7 8,9
P(X < 8,7 v X > 8,9) = 2 · P(X < 8,7) =

99 0.25
2 · normalcdf -10 , 8. 7, 8.8, f1i\ ~ 0,206
-v lO

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 175


11.2 Discrete en continue verdelingen

@:m In een tuincentrum is de lengte van de coniferen normaal


verdeeld met een gemiddelde van 75 cm en een
standaardafwijking van 18 cm.
a Bereken de kans dat een willekeurig gekozen conifeer
kleiner is dan 70 cm.
b Ferdi kiest willekeurig drie coniferen.
Bereken de kans dat ze alle drie kleiner dan 70 cm zijn.

Theorie A Narmale en binomiale verdeling


J1 = 1005
Een machine vult pakken koffie waarvan het gewicht normaal a=6
verdeeld is met een gemiddelde van 1005 gram en een opp =?
standaardafwijking van 6 gram.
De kans dat een willekeurig pak koffie minder dan 1000 gram
bevat is normalcdf(- 1099 , 1000, 1005, 6) = 0,2023 ...
1000
figuur 11.9
Tel je bij een steekproef van 20 pakken koffie het aantal
pakken dat minder dan 1000 gram bevat dan heb je te maken
met de binomiale toevalsvariabele X met n = 20 en p = 0,2023 ...
De kans dat minder dan vier pakken minder dan 1000 gram wegen
is P(X < 4) = P(X < 3) = binomcdf(20, 0,2023 ... , 3) ~ 0,401 .

Voorbeeld
Een machine vult pakken hagelslag waarvan het gewicht normaal
verdeeld is met een gemiddelde van 260 gram en een
standaardafwijking van 8 gram.
Bereken de kans dat in een steekproef van 25 pakken er minstens
vier minder dan 250 gram wegen.
J1 = 260
Uitwerking a=B
opp =?
P(pak weegt minder dan 250 g) =
normalcdf(-10 99 , 250, 260, 8) = 0,105 ...
X = het aantal pakken dat minder dan 250 gram weegt.
X is binomiaal verdeeld met n = 25 en p = 0,105 ... 250
P(X > 4) = 1-P(X< 3) =
HORHAL fLOAT AUTO REAL RADIAH HP (]
1 - binomcdf(25, 0.105 ... , 3) ~ 0,268
normalcdf(-10 99 .250.260.8)
•••••• 0 0 0
.105649839
0 0 ••••••••••• 0 0 ••••••••••• 0 0 0 •••••••••••• 0 ••

1-binomcdf(25,Ans,3)
.2682318014
••••• ••••••• ••••••• ••••••• •••••••• ••••• ••••••• •••••• •

176 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


e Een Inachine vult pakken hagelslag waarvan het gewicht
normaal verdeeld is met een gemiddelde van 130 gram en een
standaardafwijking van 5 gram.
Bereken de kans dat in een steekproef van 50 pakken hagelslag
a er minstens acht minder dan 128 gram wegen
b er precies acht meer dan 132 gram wegen.

~7fRemmen: check! ~--rr-­


~ In een rijwielfabriek is een van de handelingen tijdens Twee minuten en
3 seconden. Een
het productieproces het instellen van de remmen.
De tijd die hiervoor nodig is, is normaal verdeeld
met een gemiddelde van 2 minuten en 40 seconden
en een standaardafwijking van 15 seconden.
a Bereken de kans dat van 80 van deze handelingen
er minstens 10 langer dan 3 minuten duren.
b Een werknemer wordt geacht op een dag 180 van
deze handelingen te verrichten.
Hoeveel van deze 180 handelingen kosten naar
verwachting minder dan twee en een halve minuut?

@:m Bekijk de volgende toevalsvariabelen.


X= het aantal beschimmelde sinaasappels in een net
met 18 sinaasappels.
Y = het gewicht in kg van een net met 18 sinaasappels.
Welke van de volgende beweringen is juist? Licht toe.
a P(X<4) = P(X<4)
b P(Y < 4) = P(Y < 4)

Theorie B Discrete en continue toevalsvariabelen


De lengte van de Nederlandse man is een voorbeeld van een
continue toevalsvariabele. Het aantal auto's dat bij een
verkeerstelling per minuut wordt waargenomen is een voorbeeld
van een discrete toevalsvariabele.
Een discrete toevalsvariabele neemt alleen 'losse' waarden aan; er
kunnen 35 auto's geteld worden of36, maar 35,5 of35,18 is niet
mogelijk. Echter, de lengte van een Nederlandse man kan 180 cm
zijn of 181 cm, maar ook elke tussenliggende waarde is in principe
mogelijk.

Bij een continue toevalsvariabele kan elke waarde tussen twee


uitkomsten aangenomen worden.
Bij een discrete toevalsvariabele worden alleen een aantal 'losse'
waarden aangenomen.

Voorbeelden van continue toevalsvariabelen zijn het gewicht van


een appel en de tijd die iemand nodig heeft om een fase in een
productieproces te voltooien. Elke normaal verdeelde
toevalsvariabele is continu.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 177


Voorbeelden van discrete toevalsvariabelen zijn het aantal
personen per huishouding en het aantal keer dat op een bladzijde
van een boek het woordje 'de' voorkomt.
Soms is het verschil tussen discreet en continu niet zo duidelijk.
Zo kun je de leeftijd van een persoon opvatten als een discrete
toevalsvariabele (iemand is 16 jaar, 17 jaar, ... ), maar ook als een
continue toevalsvariabele (iemand is 16,548 ... jaar).
Bij een grafische voorstelling van de kansverdeling van een
continue toevalsvariabele hoort een vloeiende kromme, bij die
van een discrete toevalsvariabele hoort een histogram.

Discreet Continu
P(X < 10) = P(X < 9) P(Y < 10) = P(Y < 10)

x
-
I
I
y

I
I
I
I
I
I
I I I I I I

7 8 9 1011 1213 1415 8 9 10 11 12 13 14 15 16

Hierboven zie je dat bij de continue toevalsvariabele Y geldt


P(Y < 10) = P(Y < 10). Maar bij de discrete toevalsvariabele X is ~

P(X < 10) = P(X < 9). Hierbij gaan we ervan uit dat X uitsluitend I \
opeenvolgende gehele waarden aanneemt. I
'
Soms is gegeven dat de discrete toevalsvariabele X benaderd mag
worden door een continue toevalsvariabele Y. Zie figuur 11.1 0. J \
Het is dan verleidelijk P(X :S 9) te vervangen door P( Y :S 9). / r\
Maar hieronder zie je dat er verschil is tussen P(X < 9) (blauwe V \
/
gebied) en P(Y < 9) (groene gebied). Door het blauwe en het rode J.'

7 8 9 10 11
'
12 13 14 15
..........

gebied te vergelijken zie je dat P(X :S 9) goed te benaderen is


door P(Y < 9,5). figuur 11.10

/
V
I
I
/
V
""
7 8 9 10 11 7 8 9 10 11 7 8 9 10 11
P(X < 9) P(Y :::; 9) P(Y < 9,5)
a b c
a

Oppervlakte blauw is ongeveer oppervlakte


- -
rood, dus P(X :S 9) ~ P(Y :S 9,5).

figuur 11.11

178 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Bij het vervangen van P(X < 9) door P(Y < 9,5) is een
continuïteitscorrectie van 0,5 toegepast.

In de figuur 11.12 zie je dat P(X> 12) goed te


benaderen is door P(Y?:. 11,5).

11 t 12 13 14 15
11 ,5
figuur 11.12 P(X ~ 12) ::: P(Y ~ 11,5)

Bij het overstappen van een discrete toevalsvariabele X op


een continue toevalsvariabele Y moet je een continuïteitscorrectie
van 0,5 toepassen:
P(X ~ k) = P( Y ~ k + 0,5) en
P(X~ k) = P(Y~ k- 0,5).

Bij een discrete toevalsvariabele X die benaderd mag worden door


een continue toevalsvariabele Y geldt
• P(X :S 3) = P(Y :S 3,5)
• P(X < 5) = P(X < 4) = P(Y < 4,5)
• P(X> 8) = P(Y> 7,5)
• P(X > 10) = P(X> 11) = P(Y > 10,5)

e Welke van de volgende toevalsvariabelen zijn discreet en welke


zijn continu?
a De hoogte van een gebouw.
b Het aantal weekbladen dat je leest.
c Het gewicht van een brood.
d Het aantal bekeuringen per week in Utrecht.
e De prijs van een pak melk.
f De gezinsgrootte in België.
g De schoenmaat van een 15-jarige.
h De voetlengte van een 14-jarige.
i Het bedrag dat je kunt winnen in de lotto.

~ Ga uit van een discrete toevalsvariabele X die je kunt benaderen


door een continue toevalsvariabele Y
Schrijf elk van de volgende kansen met de toevalsvariabele Y
a P(X < 12)
b P(X > 18)
c P(X > 10)
d P(8 < X < 20)
e P(X= 10)
f P(9 < X :S 15)

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 179


Theorie C Van discreet naar continu
Soms is gegeven dat je een discrete toevalsvariabele kunt benaderen
door een normaal verdeelde toevalsvariabele.

Voorbeeld
Bij een verkeerstelling is het aantal auto's X dat per minuut een kruispunt
passeert te benaderen door een normaal verdeelde toevalsvariabele Y met
f.1 y = 53, 8 en a y = 8,7.
Bereken in hoeveel procent van de gevallen er
a minder dan 45 auto's per minuut worden geteld
b meer dan 60 auto's per minuut worden geteld.

r-------j
Van discrete X overstappen op continue
Y, dus continuïteitscorrectie toepassen.
Uitwerking
a P(X < 45) = P(X ::; 44) = P(Y ::; 44,5) = normalcdf(- 1099 , 44.5, 53.8, 8.7) ;:::; 0,143
Dus in 14,3% van de gevallen.
b P(X> 60) = P(X> 61) = P(Y> 60,5) = normalcdf(60.5, 1099 , 53.8, 8.7) ;:::; 0,221
Dus in 22,1% van de gevallen.

i; Bij een verkeerstelling is het aantal fietsers X


dat per minuut een kruispunt passeert te
benaderen door een normaal verdeelde
toevalsvariabele Y met Jlr = 35,2 en O"y = 6,9.
Bereken.
a P(X< 28)
b P(X> 38)
c P(X = 33)
d P(30 < X < 40)
e P(X< 45)
f P(X > 40)

~ Het aantal vrachtauto's X dat per uur een fabrieksterrein oprijdt,


is te benaderen door een nonnaai verdeelde toevalsvariabele Y
met Jl r = 28,2 en ay = 4,3.
a Bereken in hoeveel procent van de gevallen er per uur minder
dan 20 vrachtauto's het terrein oprijden.
b Bereken de kans dat in een uur precies 30 vrachtauto's het
terrein oprij den.
c Bereken de kans dat het aantal vrachtauto's dat per uur het
terrein oprijdt meer dan 25 is.

180 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Terugblik

Normale en binomiale verdeling


In een land is het gewicht van mannen normaal verdeeld
met fl = 75 kg en a= 9 kg. f.l· = 75
<J=9
Voor het berekenen van de kans dat in een steekproef van opp =?

40 van deze mannen er minstens 8 meer dan 85 kg wegen,


ga je als volgt te werk.
De kans dat een man meer weegt dan 85 kg is
85
normalcdf(85, 1099 , 75, 9) = 0,133 ...
X= het aantal mannen dat meer weegt dan 85 kg.
X is binomiaal verdeeld met n = 40 enp = 0,133 ...
P(X ~ 8) = 1 - P(X~ 7) = 1 - binomcdf(40, 0.133 ... , 7) ~ 0,156

Continue en discrete toevalsvariabelen


Een discrete toevalsvariabele X neemt alleen maar 'losse'
waarden aan.
In dit hoofdstuk zijn dat opeenvolgende gehele getallen.
Bij de kansverdeling van een discrete toevalsvariabele x
hoort een histogram. Er geldt:
• P(X< 13) = P(X< 12) I I I I

• P(8<X< 12)=P(X< 12)-P(X<7) 10 11 12 13


• P(8 <X< 12) = P(X< 11) - P(X< 8). P(X < 13) = P(X < 12)

Een continue toevalsvariabele Y kan elke waarde tussen


twee uitkomsten aannemen. Bij de kansverdeling hoort een
y
vloeiende kromme. Er geldt:
• P( Y < 13) = P( Y < 13)
• P(8 ~ Y ~ 12) = P(Y ~ 12)- P(Y ~ 8)
• P(8 < Y < 12) = P(Y< 12) - P(Y< 8). 13
P ( Y < 13) = P( Y :::; 13)

Continuïteitscorrectie
Bij het overstappen van een discrete toevalsvariabele X
op een continue toevalsvariabele Ypas je een
continuïteitscorrectie toe:
P(X < k) = P(Y < k + 0,5) en P(X> k) = P(Y> k - 0,5).
Zo is
P(X > 10) = P(Y > 9,5) en 3 4 5 6
P(X < 5)
P(X < 6) = P(X ~ 5) = P(Y < 5,5).

3 4 5 6
P( Y :::; 5,5)

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 181


11.3 Beslissen op grond van een
steekproef

~ Fabrikant Helder brengt een vloeibaar schuurmiddel op de markt


in flacons van 400 mL. De vulmachine is ingesteld op een
gemiddelde fl = 400 mL. De praktijk wijst uit dat na verloop
van tijd het gemiddelde niet meer precies 400 mL is.
a Het zou kunnen zijn dat het gemiddelde is toegenomen.
Noem hiervan een nadeel voor de fabrikant.
b Noem een nadeel van een te laag gemiddelde.
400 mi

Theorie A Beslissingsvoorschrift
De vulmachine van fabrikant Helder zorgt per flacon schuurmiddel
voor een inhoud van X mL, waarbij X normaal verdeeld is met
ax = 4mL.
De vulmachine is ingesteld op een gemiddelde van fl x = 400 mL,
maar na verloop van tijd is het gemiddelde niet meer precies
400 mL. Vandaar dat Helder op gezette tijden een aselecte
steekproef neemt en op grond van het steekproefgemiddelde
besluit de vulmachine al dan niet bij te stellen.
wortel-n-wet
Helder besluit tot het nemen van een steekproef van 25 Voor het steekproef-
flacons. Hij berekent de gemiddelde inhoud X per flacon. gemiddelde X geldt
Zoals je weet, volgt uit de wortel-n-wet dat X normaal ax
flx = flx en ax = {iï.
. ax 4
verdee ld 1s met flx = flx = 400 en ax= !'U = - = 0,8.
-v 25 5
Bij een meetresultaat van X = 399 of X = 400,5 zal Helder
X = 400,5 is nog geen ax
op grond van ax = 0,8 geen aanleiding zien tot bijstelling
van het gemiddelde af.
over te gaan.
X = 404 is maar liefst Sax
Bij het meetresultaat X= 404 is er alle aanleiding om te
van het gemiddelde af.
twijfelen aan de juiste werking van de vulmachine. Maar
- -
Het is vrijwel onmogelijk
wat zal Helder beslissen als X = 398 of X = 401,8?
dat dit een toevallige
Het is bij dit soort problemen gebruikelijk een afwijking is.
beslissingsvoorschrift af te spreken dat aangeeft bij welke
meetresultaten tot bijstelling wordt overgegaan. Helder zou
bijvoorbeeld kunnen afspreken
~ Vulmachine bijstellen als X < 398 of X > 402.

182 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Helder loopt met zo'n afspraak een zeker risico. Het is
Jlx =400
immers mogelijk dat de steekproef het resultaat CJx =0,8
X= 397,8 oplevert, terwijl de machine goed werkt. opp =?

Hij vraagt zich daarom af hoe groot het risico is dat hij de
machine
-
bijstelt,
-
terwijl deze goed werkt. Dit risico is
P(X < 398 of X> 402) bij f.lx = 400 en CJx= 0,8 .
- - -
P(X < 398 of X> 402) = 2 · P(X < 398) = 398 400 402

2 · normalcdf(-10 99 , 398, 400, 0.8) ~ 0,012 figuur 11.13

Helder loopt dus een risico van 1,2% dat de productie wordt
stilgelegd om de vulmachine bij te stellen, terwijl dat eigenlijk niet
nodig is. We zeggen dat de vulmachine in dat geval ten onrechte
wordt bijgesteld.
Het risico voor Helder wordt kleiner als gekozen wordt voor het
beslissingsvoorschrift
~ Vulmachine bijstellen als X< 397 of X> 403.
In -dit geval is -de kans op ten onrechte
-
bijstellen gelijk aan
P(X ~ 397 of X~ 403) = 2 · P(X ~ 397) =
2 · normalcdf(- 10 99 , 397,400, 0.8) ~ 0,00018, dat is een kans van
minder dan 0,02%.
Toch is het niet verstandig het beslissingsvoorschrift zo te kiezen
dat dit risico heel erg klein is. Helder heeft immers nog met een
ander soort risico te maken, namelijk het risico dat het
productieproces voortgaat, terwijl het gemiddelde niet 400 mL is.
En dat kan vervelende consequenties hebben.

~ Neem aan dat fabrikant Helder een steekproefvan 50


flacons neemt. Hij kiest als beslissingsvoorschrift In alle opgaven en theorie
- -
~ Vulmachine bijstellen als X< 399 of X> 401.
over Helder geldt dat de
a Bereken de kans dat hij ten onrechte de machine gaat inhoud X normaal
bijstellen. verdeeld is met CJx= 4 mL
b Waarom is het niet mogelijk de kans te berekenen dat en dat de vulmachine
Helder terecht tot bij stelling overgaat? is ingesteld op
c Neem aan dat de machine werkt met het gemiddelde f.lx = 400 mL.
van 401 mL.
Bereken de kans dat Helder op grond van het
steekproefresultaat niet tot bijstelling overgaat.

ED Neem aan dat Helder een steekproef van 120 flacons neemt.
Als beslissingsvoorschrift kiest hij
~ Vulmachine bijstellen als X~ 399 of X~ 401.
a Bereken de kans dat Helder ten onrechte tot bijstelling
overgaat.
b Neem aan dat de machine werkt met een gemiddelde van
399,2 mL.
Bereken de kans dat de vulmachine op grond van het
steekproefresultaat niet wordt bijgesteld.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 183


Theorie B Significantieniveau
Fabrikant Helder wil op grond van een steekproefvan 25 flacons een
beslissing nemen over het al dan niet bijstellen van de vulmachine.
Hij heeft te maken met twee veronderstellingen.
1 De vulmachine is goed ingesteld, dus de inhoud van een flacon is
normaal verdeeld met J1x= 400.
2 De vulmachine is niet goed ingesteld, dus de inhoud van
een flacon is normaal verdeeld met Jlx =I= 400. Ho: J1 = flo nulhypothese
De eerste veronderstelling heet de nulhypothese, aangegeven
met H 0 • We schrijven H 0 : Jlx = 400. alternatieve
Tegenover de nulhypothese staat de alternatieve hypothese hypothese
H 1 die zegt dat het gemiddelde geen 400 is.
Notatie H 1: Jlx =I= 400.

Op grond van het steekproefresultaat X zal Helder besluiten De vulmachine wordt


de nulhypothese al dan niet te verwerpen. ten onrechte bügesteld.
Kiest Helder het beslissingsvoorschrift 1. Er vindt büstelling plaats,
- - dus uit de steekproef volgt
~Verwerp H 0 als X< 399 of X> 401 -X :s 399 of X
- ~ 401.
dan is de kans dat hij H 0 ten onrechte verwerpt gelijk aan 2. Het büstellen is ten onrechte,
dus in werkelükheid werkt
P(X < 399 of X> 401) = 2 · P(X :S 399) = de machine goed, d.w.z.
J1 is nog gewoon 400.

25
Kiest Helder het beslissingsvoorschrift
- -
~ Verwerp H 0 als X< 397,5 of X> 402,5
dan is de kans dat hij H 0 ten onrechte verwerpt gelijk aan
P(X< 397,5 ofX> 402,5) = 2·P(X< 397,5) =
4
2 · normalcdf -10 99
, 397.5, 400, .ji5 :::::0,002.
25
Door een geschikt beslissingsvoorschrift te kiezen, kun je
H 0 ten onrechte verwerpen
P(H0 ten onrechte verwerpen) zo klein maken als je wilt.
houdt in
Je loopt dan het gevaar dat het productieproces doorgaat,
• H 0 is waar
terwijl het gemiddelde niet meer 400 mL is.
• op grond van het
Je hebt dus met te genstrij dige belangen te maken. Om aan
beslissingsvoorschrift en
beide belangen tegemoet te komen, spreekt men van te
het steekproefgemiddelde
voren af wat de maximale kans mag zijn dat H 0 ten
wordt H 0 verworpen.
onrechte wordt verworpen.
Deze maximale waarde heet het significantieniveau en wordt
aangegeven met a.
Het significantieniveau a is de kans dat je H 0 ten onrechte
verwerpt.

184 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Bij het toetsen van hypothesen kies je eerst een
significantieniveau. Deze keuze is afhankelijk van de ernst Een toets kan nooit
van de gevolgen van het al dan niet verwerpen van de 100% zekerheid geven.
nulhypothese. Wil je de kans op het ten onrechte verwerpen
van H 0 klein maken, dan moet a klein worden gekozen,
bijvoorbeeld a = 0,0 1. Om de kans op het ten onrechte niet
verwerpen van H 0 klein te maken, kies je een grotere waarde
van a, bijvoorbeeld a= 0,1 0.

Informatief Het significantieniveau


De keuze van het significantieniveau a heeft te maken met twee tegenstrijdige belangen van
fabrikant Helder. Enerzijds wil hij dat de inhoud van een flacon niet te veel van 400 mL afwijkt,
want
• te weinig in een flacon kost hem klanten
• te veel in een flacon kost hem geld.
Anderzijds wil de fabrikant het productieproces niet te vaak stilleggen om de machine bij te stellen.
Een grote waarde van a betekent dat hij vaak moet bijstellen, terwijl hij bij een kleine waarde van a
het risico loopt flacons te produceren met een afwijkende inhoud. De praktijk heeft bewezen dat
a= 0,10 of a = 0,05 een evenwichtige keuze is.
Vóór het uitvoeren van de steekproef moet er overeenstemming zijn over de keuze van a. In de
opgaven is steeds een waarde voor a gegeven.

Laten we eens aannemen dat Helder besluit a = 0,10 te


kiezen. De steekproefomvang is 25.
Het beslissingsvoorschrift heeft de vorm f.lx = 400
ax = J:s = 0,8
~Verwerp H 0 als X< g 1 of X> gr
opp = 0,10
Bij a = 0,10 moet je g 1 en gr zo berekenen, dat
P(X < g 1 of X> gr) = 0,10.
gl 400
Omdat de normaalkromme symmetrisch is, geldt

opp links= opp rechts= 0,10 = 0,05.
figuur 11.14

Dus
• P(X < g 1) = 0,15 Uit de symmetrie volgt
en g 1 = invNorm(0.05, 400, 0.8) ~ 398,68 gr = 400 + (400 - 398,68).

• P(X<gr) = 1-0,05 = 0,95 398,68 400


en gr = invNorm(0.95, 400, 0.8) ~ 401,32.
91 Jl 9r
~~
Na het vaststellen van het beslissingsvoorschrift laat Helder 1,32 1,32
de steekproef uitvoeren. Op grond van het gevonden
steekproefgemiddelde X zal hij H 0 al dan niet verwerpen.
Vindt hij bijvoorbeeld X= 398,83 dan is er geen aanleiding H 0
te verwerpen, maar bij X= 398,63 zal H 0 verworpen worden.
We zeggen dat het steekproefgemiddelde X = 398,63 significant
afwijkt van f.1 = 400 mL.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 185


e Fabrikant Helder wil op grond van een steekproef van
lengte 100 een beslissing nemen over het al dan niet verwerpen
van H 0 : 11x= 400. Hij kiest als significantieniveau a = 0, 0 1.
Het beslissingsvoorschrift is
----t Verwerp H 0 als X :S g 1 of X2: gr.
a Bereken g 1 en gr in gehelen nauwkeurig.
b Het steekproefgemiddelde blijkt 400,8 mL te zijn.
Welke conclusie trekt Helder?

~ Een fabrikant maakt ledlampen waarvan de levensduur Afspraak


X in uren normaal verdeeld is met flx = 30000 en Neem aan dat bij het
ax= 4000. nieuwe productieprocedé
De afdeling research heeft voor de fabricage van de de standaardafwijking
lampen een goedkoper procedé ontwikkeld waarvan niet verandert. Ook in
men beweert dat het de levensduur van de lampen niet de rest van dit hoofdstuk
beïnvloedt. De fabrikant twijfelt hieraan en onderzoekt gaan we van deze
dit door middel van een steekproef van 100 lampen. Als aanname uit.
significantieniveau wordt a = 0,05 gekozen.
a Geef H 0 en H 1•
b Het beslissingsvoorschrift is
----t Verwerp H 0 als X :S g 1 of X 2: gr
Bereken g 1 en gr in gehelen nauwkeurig.
c Het steekproefgemiddelde blijkt 29 502 te zijn.
Welke conclusie trekt de fabrikant?

0 J Een autofabrikant beweert dat bij


normaal rij gedrag het aantal kilometers
X dat zijn banden meegaan normaal
verdeeld is met flx= 55 000 en
a x = 4000.
Een autotijdschrift houdt een
bandentest Een steekproef van 64 van
deze banden levert het
steekproefgemiddelde 53 844 km op.
We vragen ons af dit steekproefresultaat
significant afwijkt van 55 000 bij
a= 0,05.
a Geef H 0 en H 1.
b Bereken P(X ::::; 53 844).
c Wijkt het steekproefresultaat significant
af van 5 5 000?

186 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Theorie C Overschrijdingskans
Bij de bandentest in opgave 34 is H 0 : Jlx = 55 000,
H 1 : Jlx i= 55 000 en a= 0,05. In deze opgave is het
steekproefresultaat 53 844 bekend. In zo'n geval is het
niet nodig eerst het beslissingsvoorschrift op te stellen.
Door P(X < 53 844) te berekenen, kun je direct zien f.lx = 55000
of je H 0 al dan niet moet verwerpen. a-x = 4ooo
J64
= 500
Je krijgt P(X < 53 844) = opp = 0,025 opp = 0,025
normalcdf(- 1099 , 53 844, 55 000, 500) ~ 0,01 0.
Omdat P(X < 53 844) < 0,025, is 53 844 < g 1•
Het steekproefresultaat 53 844 wijkt dus significant
af van 55 000.
t gl 55000
P(X < 5 3 844) heet de overschrijdingskans van het 53844
steekproefresultaat X= 53 844. figuur 11.15
Omdat deze overschrijdingskans kleiner is dan ~ a
verwerp je H 0 •
• De overschrijdingskans van X= 54 831 is P(X < 54 831 ).
Omdat P(X:::; 54 831) =
normalcdf(-10 99 , 54 831, 55 000, 500) ~ 0,368
en 0,368 >~a geeft het steekproefresultaat X= 54 831
geen aanleiding H 0 te verwerpen.
f.lx = 55000
• Bij de steekproefuitslag X = 55 682 is de O'x = 500

overschrijdingskans P(X> 55 682), want


55 682 > 55 000.
Omdat P(X?. 55 682) =
normalcdf(55 682, 1099 ,55 000, 500) ~ 0,086 t gl t 55000 t 9r
en 0,086 >~a is er bij het steekproefresultaat 53844 54831 55682
X = 55 682 geen aanleiding H 0 te verwerpen. figuur 11.16

Bij H 0 : Jl = Jlo en H 1 : Jl =I= Jlo is de overschrijdingskans van k


• gelijk aan P(X ~ k) als k < Jlo
• gelijk aan P(X 2:: k) als k > Jlo·
Is de overschrijdingskans van k kleiner dan of gelijk aan ~a,
dan wordt H0 verworpen.

Afspraak
Is het steekproefresultaat bekend, gebruik dan de overschrijdingskans
om te bepalen of H 0 al dan niet verworpen wordt. Dit gaat sneller dan
het berekenen van g 1 en gr-
Is de overschrijdingskans kleiner dan of gelijk aan~ a, dan verwerp je
H 0 : Jl = Jlo ten gunste van H 1 : Jl i= Jlo·

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 187


Voorbeeld
In een bedrijf is de totale tijd die per dag wordt overgewerkt normaal
verdeeld met een gemiddelde van 9,3 uur en een standaardafwijking
van 2,1 uur. Sinds kort is een systeem van flexibele werktijden
ingevoerd. In een periode van 40 werkdagen bleek de gemiddelde
overwerktijd 8,6 uur per dag te zijn.
Onderzoek of bij een significantieniveau van 1% geconcludeerd kan
worden dat het nieuwe systeem invloed heeft op de overwerktijd.

Uitwerking
X is de overwerktijd per dag in uren.
H 0 : flx = 9,3 , H 1 : flx =I= 9,3 en a = 0,01.
. 2,1
X1s normaal verdeeld metflx = 9,3 en ax = rAi\'
-y 40
De overschrijdingskans van 8,6 is P(X < 8,6) =
99 2.1
normalcdf - 10 , 8.6, 9 .3, rAi\ ;::: 0,0 18.
-y 40
P(X < 8,6) >~ a, dus H 0 wordt niet verworpen.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat het nieuwe systeem
invloed heeft op de overwerktijd.

Je hebt in deze paragraafbij een gegeven significantieniveau op


grond van een steekproefresultaat de hypothese H 0 al dan niet
verworpen. Men zegt dat de hypothese H 0 getoetst is tegen H 1•
Bij het toetsen van hypothesen wordt op grond van een
steekproefresultaat de nulhypothese H 0 al dan niet verworpen.
Omdat het hier gaat om het steekproefgemiddelde bij een normale
verdeling, spreken we van een normale toets.

Informatief Data-snooping
In het voorbeeld hierboven is het misschien verleidelijk om o. = 0,05 te kiezen. Dan
is namelijk P(X < 8,6) ~ 1o. en zou geconcludeerd mogen worden dat het nieuwe
systeem inderdaad invloed heeft op de overwerktijd bij het bedrijf. Zo'n verandering
van het toetsmodel wordt in de statistiek data-snooping genoemd en is niet
toegestaan. Bij een juiste toetsprocedure moet je vooraf afspraken maken over de
hypothesen en over het significantieniveau. Je mag die afspraken niet achteraf, na
het uitvoeren van de steekproef, bijstellen.

188 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


e Gegeven is een normaal verdeelde toevalsvariabele X met f.1 x= 25
en ax= 3. Telkens is het steekproefgemiddelde en de
steekproefalnvang gegeven.
Onderzoek of bij het gegeven significantieniveau a er aanleiding is
het gemiddelde f.lx = 25 in twijfel te trekken.
a Het steekproefgemiddelde is 24, de steekproefomvang is 50 en
a= 5%.
b Het steekproefgemiddelde is 26, de steekproefomvang is 100 en
a = 1%.

e De levensduur van een bepaald soort batterij is normaal verdeeld


met een gemiddelde van 2000 uur en een standaardafwijking van
25,5 uur. Een steekproefvan 200 batterijen levert een
gemiddelde levensduur op van 199 5 uur.
Onderzoek of bij een significantieniveau van 5% geconcludeerd
mag worden dat het steekproefgemiddelde significant afwijkt
van 2000.

G Een machine vult pakken suiker. Het gewicht


van een pak suiker is normaal verdeeld met
een gemiddelde van 1,02 kg en een
standaardafwijking van 0,04 kg.
De fabrikant vermoedt dat de vulmachine na
verloop van tijd pakken met een afwijkend
gemiddelde levert. Een steekproef van 50
pakken levert een steekproefgemiddelde van
1,04 kg op.
a Onderzoek of de fabrikant bij een
significantieniveau van 5% zal besluiten
de vulmachine opnieuw in te stellen.
b Welke conclusie zal de fabrikant trekken
als het steekproefgemiddelde 1,03 kg is bij
een significantieniveau van 5%?

~ Bij de productie van tennisballen is de diameter normaal


verdeeld met een gemiddelde van 6,51 cm en een
standaardafwijking van 0,13 cm.
Een klant twijfelt of de gemiddelde diameter klopt. Bij een
steekproef van lengte 40 is het steekproefgemiddelde 6,4 7 cm.
a Welke conclusie trekt de klant bij een significantieniveau van
a = 0,1 0? En wat is zijn conclusie bij a = 0,05?
b De tennisbond wil op grond van een steekproef van lengte 100
een beslissing nemen over het al dan niet verwerpen van
H 0 : f.1 = 6,51.
Stel het beslissingsvoorschrift op. Neem a = 0,10 en rond af
op twee decimalen.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 189


Terugblik

Hypothesen toetsen
Een fabrikant van tennisballen maakt ballen waarvan het gewicht X in
gram normaal verdeeld is met f.lx = 58 en ax = 2.
Er is een nieuwe productiemethode ontwikkeld die goedkoper is en die
volgens de afdeling research geen invloed heeft op het gewicht van de
tennisballen. Een afnemer van de tennisballen twijfelt aan deze
bewering.
Je hebt hier te maken met twee hypothesen:
H 0 : f.1x = 5 8 (de nieuwe productiemethode heeft geen invloed op het
gewicht) en
H 1 : f.lx =F 58 (de nieuwe methode beïnvloedt het gewicht).
Bij het toetsen van hypothesen doe je op grond van een
steekproefresultaat een uitspraak over het al dan niet verwerpen van H 0 •

Belangrijke begrippen
nulhypothese H 0 : f.1x = 58
alternatieve hypothese H 1 : f.lx =F 58
toetsingsgrootheid het steekproefgemiddelde
- -
X
beslissingsvoorschrift Verwerp H 0 als X < g 1 of X > gr.
significantieniveau a De kans dat H 0 ten onrechte verworpen
wordt
-
is hoogstens
-
a ofwel
P(X < g 1 of X > gr) < a bij f.lx = 58.

Verwerp H 0 als de
Overschijd.ingskans overschrijdingskans van
Op grond van een steekproefresultaat besluit je H 0 al dan het steekproefresultaat
niet te verwerpen. Er zijn twee situaties te onderscheiden. kleiner is dan ~ a.

1 Het steekproefresultaat is bekend.


Bereken de overschrijdingskans van het steekproefgemiddelde.
Is deze kans kleiner dan of gelijk aan ~ a, dan verwerp je H 0•
Is gegeven dat X= 56,6, dan is de overschrijdingskans
P(X < 56,6), want 56,6 < f.lx ·
J.lx = 58
Is gegeven dat X = 58,7, dan is de overschrijdingskans 2
ax=rn
P(X > 58,7), want 58,7 > f.lx · n = steekproef-
omvang

2 Het steekproefresultaat is niet bekend. opp =~a opp = 21 a


Stel het beslissingsvoorschrift op en bereken g1 en gr.

g, 58

190 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


11.4 Eenzijdig en tweezijdig toetsen

@I) Bij de fabricage van lampen van het merk Flash is de levensduur X van
de lampen normaal verdeeld met Jlx = 11500 uur en a x = 250 uur.
Een medewerker beweert een nieuwe productiemethode ontwikkeld te
hebben waardoor de levensduur van de gloeilampen verlengd wordt.
Door middel van een steekproef van 100 lampen, geproduceerd met de
nieuwe methode, zal beslist worden of het nieuwe procedé inderdaad
een gunstig effect heeft.
Waarom is het niet juist bij H 0 : Jlx = 11500 als alternatieve hypothese
H 1 : Jlx =!=- 11 500 te nemen?

Theorie A Linkszijdige en rechtszijdige toetsen


Tot nu toe was bij het toetsen van hypothesen de alternatieve -
hypothese
-
steeds van de vorm H 1 : J1 =!=- Jlo· Je verwerpt dan H 0 als X::::; g 1 of X~ gr
Zo'n toets heet een tweezijdige toets. Maar de alternatieve hypothese kan
ook van de vorm H 1 : J1 < Jlo of van de vorm H 1 : J1 > Jlo zijn. We spreken dan
van een eenzijdige toets .
Als voorbeeld bekijken we het productieproces van een bepaald type
beeldscherm. De levensduur X in uren van de beeldschermen is normaal
verdeeld met Jlx = 18 000 en ax= 3000.
De afdeling productie beweert een nieuw procedé ontwikkeld te hebben
waardoor de levensduur van de beeldscherm.e n verlengd wordt, terwijl de
kosten en de productietijd gelijk blijven. Op grond van een steekproef van
100 beeldschermen beslist de directie of het nieuwe procedé zal worden
ingevoerd. De nulhypothese is H 0 : Jlx = 18 000.
Omdat de productieafdeling beweert dat de levensduur verlengd is, is de
alternatieve hypothese H 1 : Jlx > 18 000. Het beslissingsvoorschrift heeft
daarom de vorm
~ Verwerp H 0 als X> g.

Hierbij is X normaal verdeeld met J1x = 18 000 opp = 0,05


3000
en a- = = 300.
x -JIOO
Bij significantieniveau a = 0,05 bereken je g zo, dat
lg\
P(X~ g) = 0,05. Opp links = 1 - 0,05 = 0,95, dus 18493 18494

g = invNorm(0.95, 18 000, 300) ~ 18 493,46. Let op met afronden!


Kies je X> 18493, dan is
Je verwerpt H 0 als X> 18494. P(X ~ g) iets groter dan a
Het toetsen van H 0 : Jlx = 18 000 tegen H 1 : Jlx > 18 000 is en dat mag niet.
een voorbeeld van een rechtszijdige toets. Het toetsen van
H 0 : J1 = Jlo tegen H 1 : J1 < Jlo is een linkszijdige toets.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 191


Eenzijdige toetsen
Bij de linkszijdige toets H 0 : p = p 0 tegen H 1 : p < p 0 hoort het
beslissingsvoorschrift ~Verwerp H0 als X ~g.
Bij de rechtszij di ge toets H 0 : p = p 0 tegen H 1 : p > p 0 hoort het
beslissingsvoorschrift ~ Verwerp H0 als X 2: g.

NORMALE TOETSEN

linkszij dige toets tweezijdige toets rechtszijdige toets


Ho : f.1 =f.lo Ho : f.1 = f.lo Ho : f.1 = f.1o
H l : f.1 < f.lo H l : f.1 =I= f.1o Hl : f.1 > f.lo

opp =a opp =a

9 flo 91 flo 9r fl o 9
bes lissingsvoorschrift bes lissingsvoorschrift beslissingsvoorschrift
~ Verwerp H 0 als X < g. ~ Verwerp H 0 als ~ Verwerp H 0 als X > g.
- -
X ::S g 1 of X 2:: gr

~ Gegeven is de normaal verdeelde toevalsvariabele X met


f.1x = 8 5 en ax = 15.
Stel het beslissingsvoorschrift op bij de volgende toetsen.
Hierbij is n de steekproefomvang.
a H 0 :f.1x = 85, H 1 : f.lx> 85, a= 0,10 en n = 30
b H 0 :11x = 85, H 1 : f.lx < 85, a = 0,05 en n = 50
c H 0 : f.1x = 85, H 1 : f.lx =I= 85, a= 0,01 en n = 200

@ De athandelingstijd in minuten van de bestellingen op de


verpakkingsafdeling van een groothandel is normaal verdeeld
met f.1 = 12 en a = 3.
De groothandel beweert dat door een interne reorganisatie de
gemiddelde afhandelingstijd is teruggedrongen.
a Deze bewering wordt getoetst door van 25 bestellingen de
afhandelingstijd te meten.
Bij welke steekproefgemiddelden is er bij een
significantieniveau van 5% aanleiding te veronderstellen dat
de afhandelingstijd inderdaad verminderd is?
b Een steekproef van 80 bestellingen heeft een
steekproefgemiddelde van 11 ,3 minuten.
Is er bij een significantieniveau van 1% aanleiding om te
concluderen dat de afhandelingstijd is afgenomen?

192 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Theorie B Overschrijdingskans bij eenzijdige toetsen
Weet je het steekproefresultaat, dan is het ook bij eenzijdig toetsen
aan te bevelen met overschrijdingskansen te werken.

Bij H 0 : flx = 25 tegen H 1: Jlx > 25 met significantieniveau


rechtszijdige toets
a is de overschrijdingskans van het steekproefgemiddelde
26,3 gelijk aan P(X?. 26,3). opp =a
Je verwerpt H 0 als P(X> 26,3) <a.

25 gt
26,3

Als P(X> 26,3) <a,


verwerp je H 0 .

Bij H 0 : Jlx = 25 tegen H 1 : Jlx < 25 met significantieniveau


linkszij dige toets
a is de overschrijdingskans van het steekproefgemiddelde
24,2 gelijk aan P(X < 24,2). opp = a
Je verwerpt H 0 als P(X < 24,2) <a.

tg 25
24 ,2

Als P(X < 24,2) <a,


verwerp je H 0 .

OVERSCHRIJDINGSKANSEN BIJ STEEKPROEFRESULTAATkEN SIGNIFICANTIENIVEAU 0.

linkszij dige toets tweezijdige toets rechtszijdige toets


nulhypothese Ho: J1 = flo Ho: J1 = flo Ho: J1 = flo
alternatieve
hypothese
Hl: J1 < Jlo *
Hl: J1 Jlo Hl: J1 > Jlo

- - -
overschrijdingskans P(X :S k) P(X < k) als k < flo P(X > k)
vank P(X > k) als k> flo
- -
verwerp H 0 als P(X <k) <a P(X < k) < ~a als k < flo P(X > k) <a
P(X > k) < ~a als k > flo

./1 I ~ I ~ I ~
•~k Jlo •k Jlo k. ~ Jlo k

opp <a? opp < ~a? opp < t a? opp <a?

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 193


Voorbeeld
Een fabrikant beweert dat de levensduur van een nieuw soort batterij normaal
verdeeld is met een gemiddelde van 800 uur en een standaardafwijking van 40 uur.
Een consumentenorganisatie beweert dat de gemiddelde levensduur minder is
dan 800 uur. Een aselecte steekproefvan 100 batterijen geeft een gemiddelde
levensduur van 793,8 uur.
Is er op grond van dit steekproefresultaat bij een significantieniveau van a= 0,025
aanleiding om te twijfelen aan de bewering van de fabrikant?
Uitwerking
X is de levensduur in uren.
H 0 : flx = 800, H 1 : flx < 800 en a = 0,025.

De overschrijdingskans van 793,8 is


P(X < 793,8) = normalcdf(-10 99 , 793.8, 800, 4) ~ 0,061.
P(X :S 793,8) > a, dus H 0 wordt niet verworpen.
Er is geen aanleiding de bewering van de fabrikant in twijfel te trekken.

Werkschema: het toetsen van hypothesen


1 Formuleer H 0 en H 1 en vermeld het significantieniveau a .
2 Is het steekproefresultaat bekend?
ja Bereken de overschrijdingskans.
nee Stel het beslissingsvoorschrift op.
3 Beantwoord de gestelde vraag.

G Een zuivelfabrikant levert margarine in pakjes van 500 gram. Bij


de productieafdeling bestaat het vermoeden dat de pakjes te veel
margarine bevatten. Een steekproefvan 100 pakjes levert een
gemiddeld gewicht van 500,4 gram per pakje op.
Is er op grond van het steekproefresultaat bij een
significantieniveau van 5% reden om de productieafdeling gelijk
te geven? Ga ervan uit dat het gewicht van een pakje normaal
verdeeld is met een standaardafwijking van 1,5 gram.

Ql Van een middeleeuwse schrijver is bekend dat hij zinnen


schreef met een gemiddelde zinslengte van 28,6 woorden
en een standaardafwijking van 5,9 woorden.
De zinslengte is normaal verdeeld.
Onlangs zijn resten van een manuscript gevonden waarvan
vermoed wordt dat het door deze auteur geschreven is.
Onderzoek wees uit dat bij 7 5 zinnen de gemiddelde
zinslengte 30,2 woorden is.
Kun je bij een significantieniveau van 1% stellen dat het pas
ontdekte manuscript van deze auteur afkomstig kan zijn?

194 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Een medicijn is verkrijgbaar in tabletvorm. Het werkzame
aandeel X in een tablet is normaal verdeeld met een gemiddelde
van 4 mg en een standaardafwijking van 0,12 mg. Het 1nedicijn
helpt als het werkzame aandeel per tablet tussen 3,8 mg en
4,2 mg ligt.
a Bereken de kans dat een tablet helpt.
b Er vinden regelmatig controles plaats om te kijken of de
gemiddelde hoeveelheid werkzame stof inderdaad gemiddeld
4 mg is. Een steekproefvan 50 tabletten levert een
gemiddelde op van 3,95 mg werkza1ne stof.
Toets of hieruit volgt dat dit gemiddelde significant afwijkt
van 4 mg. Neem a = 0,05.
c Stel dat er gemiddeld 3,95 mg werkzame stof in een tablet zit.
Hoeveel procent van de tabletten helpt dan niet?

~ Zijn basketballers langer dan gemiddeld? De lengte van de


Nederlandse man is normaal verdeeld met een gemiddelde van
183 cm en een standaardafwijking van 7 cm. De gemiddelde
lengte van de 133 spelers in de hoogste afdeling van de
Nederlandse basketbalbond is 1,97 meter.
Kun je bij een significantieniveau van 1% zeggen dat
basketballers inderdaad langer zijn dan gemiddeld?

A In een koffiebranderij worden pakken gevuld met koffiebonen.


Het gewicht van de bonen in een pak is normaal verdeeld met
een standaardafwijking van 4 gram. De fabrikant beweert dat
de vulmachine zo is ingesteld, dat een pak gemiddeld 500 gram
bevat.
a Een consumentenorganisatie zegt dat de pakken gemiddeld
minder dan 500 gram koffiebonen bevatten.
Hoeveel moet het gemiddelde gewicht van de koffiebonen
per pak in een steekproef van lengte 50 zijn om de
consumentenorganisatie bij een significantieniveau van 5o/o
in het gelijk te stellen? Rond af op één decimaal.
b De afdeling Voorraad beweert dat het gewicht van de
koffiebonen in een pak meer dan 500 gram is. Een steekproef
van 25 pakken koffie levert het steekproefgemiddelde van
501 ,94 gram op.
Is er bij een significantieniveau van 2,5% aanleiding de
afdeling Voorraad gelijk te geven?
c De afdeling Controle beweert dat ten gevolge van een defect
aan de vulmachine het gewicht van de bonen in een pak niet
500 gram is. Bij een steekproefvan 25 pakken is het
gemiddelde gewicht per pak gelijk aan 502,48 gram.
Wijkt dit steekproefresultaat significant af van 500 gram?
Neem a= 0,05.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 195


Ga uit van een steekproef uit een normale verdeling met a = 8.
We toetsen H 0 : fl = 40 tegen H 1 : fl > 40.
Hoe groot moet de steekproef zijn, opdat het steekproef-
gemiddelde 40,5 bij een significantieniveau van 5% aanleiding
geeft H 0 te verwerpen?

~ Een kabelfabrikant beweert dat zijn remkabels voor toerfietsen


gemiddeld een trekkracht van minstens 800 newton kunnen weerstaan.
De redactie van een fietstijdschrift vindt dit gemiddelde te
optimistisch. Een steekproef van 25 kabels levert een gemiddelde
trekkracht op van 785 newton. Ga ervan uit dat de trekkracht normaal
verdeeld is met a = 35 newton.
a Als het steekproefresultaat 785 newton reden geeft om
H 0 : fl = 800 te verwerpen, dan wordt elke H 0 met fl groter dan
800 ook verworpen.
Licht dit toe.
b Licht toe dat fl = 800 voor de fabrikant gunstiger is dan een
waarde van fl groter dan 800.

Theorie C Enkelvoudige nulhypothese


In opgave 48 is een eerste gedachte wellicht om H 0 : fl > 800 en
H 1 : fl < 800 te kiezen.
Beide hypothesen omvatten dan meerdere waarden van fl, en daar is niet
mee te werken. De nulhypothese moet van de vorm fl = flo zijn. Je kiest
daarbij de voor de fabrikant gunstigste H 0, hier H 0 : fl = 800.

Niet altijd is direct duidelijk welke hypothese H 0 en welke H 1 is.


De volgende opmerkingen kunnen je helpen de juiste keuze te maken.
1 H 0 is de hypothese die als uitgangspunt dient en die door middel van
de alternatieve hypothese in twijfel wordt getrokken.
2 H 0 dient een enkelvoudige hypothese te zijn, dus H 0 heeft de vorm
Ho: fl = flo·
Beweert een fabrikant dat de houdbaarheid van zijn producten minstens
acht dagen is en trekt een consumentenorganisatie dat in twijfel, dan
kies je H 0 : fl = 8 en H 1 : fl < 8.
Bij H 0 hoort immers de bewering die in twijfel wordt getrokken.
Je kiest niet H 0 : fl > 8, want de nulhypothese moet enkelvoudig zijn.
Je kiest de voor de fabrikant gunstigste situatie.

~ Volgens Hans kijkt de Nederlander gemiddeld minstens 23,4 uur


per week naar de tv. Een medewerker van reclamebureau
'De Ster' trekt deze bewering in twijfel. Een steekproefvan
30 personen levert het gemiddelde 22,6 uur op.
Ben je het eens met de bewering van de medewerker van
'De Ster' bij een significantieniveau van 2,5%? Ga ervan uit dat
de tijd die een Nederlander per week tv kijkt normaal verdeeld
is met a= 2,4 uur.
196 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv
Terugblik

Het beslissingsvoorschrift bij eenzijdige normale toetsen


Bij een linkszijdige toets wordt H 0 : f.1 = f.lo tegen H 1 : f.1 < f.lo getoetst.
Het beslissingsvoorschrift heeft de vorm
~ Verwerp H 0 als X :S g

Een fabrikant maakt tennisballen waarvan het gewicht X in gratn normaal


verdeeld is met f.1x = 58 en ax= 2. Er wordt een goedkopere productiemethode
ontwikkeld. Een klant beweert dat het gewicht nu minder is dan 58 gram.
Je hebt te maken met H 0 : f.1x = 58 en H 1 : J.1x< 58.
Bij een steekproefvan lengte 20 en a= 0,05 is
= 57,264 ...
20
Dus je verwerpt H 0 als X< 57,26 gram.

Overschrijdingskans van het steekproefgemiddelde


Bij H 0 : f.lx = 25 en
• H 1: f.lx < 25 is de overschrijdingskans van 23 gelijk aan P(X < 23)
• H 1: f.lx > 25 is de overschrijdingskans van 28 gelijk aan P(X> 28)
• H 1 : f.lx =F 25 is de overschrijdingskans van 23 gelijk aan P(X :S 23)
en is de overschrijdingskans van 28 gelijk aan P(X> 28)
Je verwerpt H 0 als
• de overschrijdingskans kleiner dan of gelijk is aan a (bij eenzijdig toetsen)
• de overschrijdingskans kleiner dan of gelijk is aan~ a (bij tweezijdig toetsen).

Toetsen van hypothesen


Voer bij het toetsen van hypothesen de volgende stappen uit.
1 Formuleer H 0 en H 1 en vermeld het significantieniveau a.
2 Bereken de overschrijdingskans als het steekproefresultaat bekend is.
Stel anders het beslissingsvoorschrift op.
3 Beantwoord de gestelde vraag.
Bedenk dat H 0 de hypothese is die in twijfel wordt getrokken.
Kies H 0 altijd enkelvoudig, dus H 0 : f.1 = f.lo·

Eenzijdige en tweezijdige toetsen


linkszij dige toets tweezijdige toets rechtszij dige toets
nulhypothese Ho : f.1 = f.lo Ho : f.1 = f.lo Ho : f.1 = f.lo
alternatieve hypothese H l : f.1 < f.lo Hl : f.1 * f.lo Hl : f.1 > f.lo
- - -
overschrijdingskans P(X:S k) P(X :S k) als k < f.lo P(X~ k)
vank -
P(X~ k) als k > f.lo
- -
verwerp H 0 als P(X:S k) <a P(X :S k) :S ~ a als k < f.lo P(X~ k) <a
P(X > k) < ~a als k > f.lo

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 197


11.5 Binomiale toetsen

~ Frisdrankfabrikant Mol beweert in een advertentie dat 40% van


de Nederlanders zijn nieuwe frisdrank de lekkerste frisdrank
vindt. Concurrent Franck vecht dit aan bij de
reclamecodecommissie. Volgens hem is dit percentage lager.
De reclamecodecommissie besluit een steekproef van 100
personen te nemen en op grond van het steekproefresultaat zal
Mol de advertentie al dan niet moeten herzien.
De toetsingsgrootheid X is het aantal personen in de steekproef
dat de frisdrank van fabrikant Mol de lekkerste vindt.
a Is X een discrete of een continue toevalsvariabele? Licht toe.
b Licht toe dat X een binomiaal verdeelde toevalsvariabele is.
c Neem aan dat X= 48. Zal Mol de advertentie moeten herzien?
d Neem aan X= 28. Welke partij krijgt dan volgens jou gelijk?

Theorie A Eenzijdige binomiale toets


In opgave 50 moet op grond van een steekproefresultaat beslist
worden of de firma Mol al dan niet gelijk krijgt. In de steekproef
wordt het aantal personen X geteld dat de frisdrank van Mol het
lekkerst vindt.
De toetsingsgrootheid X is een binomiaal verdeelde toevalsvariabele.
Indien Mol gelijk heeft is p = 0,4, dus de nulhypothese is H 0 : p = 0,4.
Neem als significantieniveau a= 0,05.
H 0 wordt verworpen als het aantal personen in de steekproef dat
de frisdrank van Mol de lekkerste vindt, klein is.
Dus het beslissingsvoorschrift heeft de vorm
~Verwerp H 0 als X~ g.
Hierbij is g het grootste gehele getal dat bij n = 100 en
p = 0,4 voldoet aan P(X < g) < 0,05.
kans

Neem aan dat uit de steekproefvolgt dat 28 personen 0,08

het 1net Mol eens zijn. Door de overschrijdingskans


van 28 te berekenen, kom je er eenvoudig achter of 0,06
H 0 al dan niet verworpen dient te worden.
De overschrijdingskans van 28 is
0,04
P(X < 28) = binomcdf(l 00, 0.4, 28) ~ 0,008.
Omdat P(X ~ 28) ~a weet je dat 28 ~ g, dus je
verwerpt H 0• Mol zal de advertentie moeten herzien. 0,02

Je hebt hier een voorbeeld van een binomiale toets. ~~~~~~~--~x

Bij een binomiale toets is de toetsingsgrootheid X een o 20 30 40 50 60


binomiaal verdeelde toevalsvariabele. figuur 11.17

198 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Bij een binomiale toets heeft de nulhypothese de vorm H 0 : p = p 0 •
Bij een linkszijdige toets is H 1 : p < p 0 en bij een rechtszijdige toets
is H l : p > Po·

BINOMIALE TOETS
De toetsingsgrootheid X telt hoeveel elementen in de steekproef
een bepaald kenmerk hebben.
X is binomiaal verdeeld, waarbij n de steekproefomvang is.
Linkszijdig: H 0 : p =Po en H 1 : p <Po
De overschrijdingskans van k is P(X:::; k).
Verwerp H 0 als P(X:::; k) :::; a.
Rechtszijdig: H 0 : p = Po en H 1 : p > Po
De overschrijdingskans vankis P(X~ k).
Verwerp H 0 als P(X ~ k) :::; a.

Voorbeeld
Een bandenfabrikant beweert dat hoogstens 10% van zijn Déze band gaat al
banden minder dan 40 000 km meegaat. Een 250000 km
lang mee! ,_..."
consumentenorganisatie vermoedt dat dit percentage hoger
is. Er wordt besloten tot een steekproef van 50 autobanden.
Hiervan blijken er twaalfminder dan 40000 km mee te gaan.
Is er aanleiding om de bewering van de fabrikant in twijfel
.•
te trekken? Neem a= 0,05. •

Aanpak
• H 0 is de bewering van de fabrikant, want die wordt
aangevochten. Omdat H 0 enkelvoudig moet zijn,
neem je niet H 0 : p < 0, 1, maar H 0 : p = 0, 1.
• Het steekproefresultaat is bekend, dus gebruik een
overschrijdingskans.
• Ga op soortgelijke wijze te werk als in het werkschema
op bladzijde 194.

Uitwerking
X= het aantal banden dat minder dan 40 000 km meegaat.
X is binomiaal verdeeld met n = 50 en p = 0, 1.
H 0 : p = 0,1, H 1: p > 0,1 en a = 0,05.
De overschrijdingskans van 12 is
X is discreet, dus
P(X> 12) = 1- P(X < 11) = 1- binomcdf(50, 0.1, 11) ;::::; 0,003. ~
P(X ?. 12) = 1 - P(X :::; 11)
P(X ?. 12) :::; a, dus verwerp H 0 .
Er is inderdaad aanleiding om de bewering van de fabrikant in
twijfel te trekken.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 199


~ In een krant staat dat 45% van de Nederlanders in één keer slaagt
voor het rijexamen. De directeur van een rijschool beweert dat
dit percentage bij haar rijschool hoger ligt. Bij een aselecte groep
van 40 klanten van deze rijschool slagen er 23 in één keer voor
het rijexamen.
a Bereken de overschrijdingskans van 23.
b Is er aanleiding om de bewering van de directeur in twijfel te
trekken bij a = 0,05?

Informatief Kleurenblindheid
De meeste kleurenblinde mensen zien wel kleuren, maar 0

kunnen geen onderscheid maken tussen bijvoorbeeld


groen en rood. Slechts 1 op de 30 000 mensen is echt .
kleurenblind en ziet alleen zwart-wit. -~
Papua
Een bijzondere situatie doet zich voor op het eiland Nieuw
Guinea ,......__
Pingelap in de Stille Oceaan ten noorden van Australië. . .__..rg, •

Omstreeks 1775 werd Pingelap getroffen door een .. 0

verwoestende tyfoon. Slechts 20 mensen overleefden de


catastrofe, waaronder een echt kleurenblinde man. Van de
huidige inwoners van Pingelap heeft zo'n 10% de Australië
kleurenblindheid geërfd van deze man. Over het eiland
Pingelap kun je meer lezen in het boek 'Het eiland der
kleurenblinden' van Oliver Sacks.

~ In de westerse wereld lijdt 8% van de mannen aan een vorm van


kleurenblindheid. De bioloog mevrouw Bouman beweert dat dit
percentage onder Aziatische mannen hoger ligt.
Een onderzoek onder 200 Aziatische mannen wijst uit dat er 22
aan een vorm van kleurenblindheid lijden.
Is er aanleiding om mevrouw Bouman gelijk te geven? Neem
a = 0,05.

@ In Nederland heeft 30% van de bevolking last van een vorm van
allergie. Onderzoekers beweren dat dit percentage lager ligt bij
mensen die op jonge leeftijd regelmatig met honden en katten in
contact zijn gekomen. Door de ontwikkeling van het
immuunsysteem zijn ze op latere leeftijd dan minder vatbaar
voor allergieën. De onderzoekers hebben 4 74 kinderen gevolgd
die dagelijks met minstens twee honden of katten in contact
kwamen. Het bleek dat 112 van hen later met een allergie te
kampen kregen.
Is er bij een significantieniveau van 2,5% voldoende aanleiding
de onderzoekers gelijk te geven?

200 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


~ Een televisierecensent beweert dat minstens 70% En dan nu weer verder
van alle tv-kijkers zich stoort aan reclameblokken met onze bloedstollende
hoofdfilm.
tijdens een film.
Een aselecte steekproef wijst uit dat 320 van 500
ondervraagden zich inderdaad aan zulke blokken
stoort.
Is er op grond van dit steekproefresultaat voldoende
reden om de mening van de recensent in twijfel te
trekken? Neem a = 0,025.

~ Mirjam speelt een spel met een dobbelsteen.


Volgens haar krijgt ze te weinig keer zes ogen. Bij het
80 keer gooien met de dobbelsteen krijgt ze maar
liefst 72 keer geen zes.
Is er bij een significantieniveau van 5% voldoende
aanleiding om het met Mirjam eens te zijn?

~ Sirnon beweert dat bij het draaien van de schijf in


figuur 11.18 de wijzer te vaak op rood komt. Bij het
160 keer draaien van de schijfkomt de wij zer maar
liefst 5 2 keer op rood.
Is dat voldoende reden om Sirnon bij een
significantieniveau van 1% gelijk te geven?

figuur 11.18

Theorie B Beslissingsvoorschrift bij binomiale toets


Bij een binomiale toets is H 0 : p = 0,42, H 1 : p > 0,42 en a = 0,05.
Door middel van een steekproef van lengte 100 wordt beslist of
H 0 al dan niet verworpen wordt.
In het geval de steekproefuitslag niet bekend is, bereken je voor
welke steekproefresultaten H 0 verworpen wordt.
Het beslissingsvoorschrift heeft de vorm
--7 Verwerp H 0 als X> g.
De vraag is dus Wat is het kleinste gehele getal g waarvoor
geldt P(X> g) < 0,05?
ofwel Wat is het kleinste gehele getal g zo, dat
1 - P(X ~ g - 1) ~ 0,05?
Het antwoord vind je met de GR.
Op de Casio kun je ook
Voer in y 1 = 1 - binomcdf(100, 0.42,x- 1) (TI)
InvBinomialCD gebruiken.
of y 1 = 1- BinomialCD(x- 1, 100, 0.42) (Casio)
Zoek eens uit hoe dat gaat.
en maak een tabel.
Je leest af voor x= 50 is y 1 ~ 0,065
en voor x= 51 is y 1 ~ 0,043.
Dus verwerp H 0 als X> 51.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 201


Voorbeeld
Een woordvoerder van de NS beweert dat minstens 90% van de treinen
op het traject Utrecht- Arnhem op tijd rijdt. Reizigersvereniging Rover
vermoedt dat dit percentage lager is.
Er wordt besloten van 150 treinen na te gaan of ze op tijd rijden.
Hoeveel van deze treinen moeten op tijd rijden om de bewering van de
NS bij een significantieniveau van 1% te verwerpen?

Uitwerking
X= het aantal treinen dat op tijd rijdt.
90% van 150 is 135, dus
X is binomiaal verdeeld met n = 150 enp = 0,9.
onder H 0 zal het aantal
H 0 : p = 0,9, H 1 : p < 0,9 en a = 0,01.
treinen dat op tijd rijdt
Verwerp H 0 als X < g.
niet te ver onder 13 5
P(X :S g) :S 0,01
liggen. Dus begin de tabel
binomcdf(150, 0.9,g) < 0,01
bijvoorbeeld bij x= 120.
Voer in y 1 = binomcdf(150, 0.9, x) (TI) of
y 1 = BinomialCD(x, 0.9, 150) (Casio).
Uit de tabel volgt: x = 125 geeft y 1 ::::: 0,00765 en
x= 126 geeft y 1 ::::: 0,01431.
Verwerp H 0 als X< 125.
De bewering van de NS wordt verworpen als er 125 of minder treinen op tijd rijden.

6 1De fabrikant van het geneesmiddel Pharmeaplus beweert Bü 80% is het middel
dat dit middel in minstens 80% van de gevallen doeltreffend. Helaas
hoort u bü de 20%
doeltreffend werkt. Een arts vindt dit percentage te doe/missend.
optimistisch en daarom wordt van 500 patiënten die het
middel hebben gebruikt het ziekteverloop nagegaan.
Bereken het kleinste aantal patienten waarbij het middel
Pharmeaplus een positieve uitwerking had zo, dat de
bewering van de fabrikant niet verworpen wordt.
Neem a= 0,05.

~ Volgens een tennisliefhebber wint een speler die in een set


met serveren begint in minstens 55% van de gevallen de set.
Commentator J acco vindt dit percentage te optimistisch en
daarom onderzoekt hij 500 gespeelde sets op Wimbledon.
a Neem aan dat Jacco op grond van zijn steekproef gelijk krijgt.
Wat weet je van het aantal sets waarbij de speler die begint
met serveren de set wint? Neem a = 0,05.
b Het werkelijke aantal blijkt 242 te zijn. Wat is je conclusie?
De kans dat een serveerder de game wint, is voor op Wimbiedon
gespeelde partijen 81 ,5%. Volgens Jacco geven nieuwe ballen bij het
serveren extra voordeel. Door middel van een steekproefvan 300 met
nieuwe ballen gespeelde games op Wimbiedon wordt onderzocht of
Jacco gelijk heeft.
c Hoeveel van die games moet de serveerder winnen om bij
een significantieniveau van 2,5% Jacco gelijk te geven?
202 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv
Theorie C Tweezijdige binomiale toets
In een krantenartikel is te lezen dat 45% van de jongeren van 13 en
14 jaar regelmatig online gamet. Om deze bewering te toetsen wordt
aselect een steekproef van 120 jongeren van 13 en 14 jaar genomen.
We vragen ons af bij welke aantallen jongeren het percentage van
45% in twijfel wordt getrokken. We nemen a= 0,05.
De toetsingsgrootheid X is het aantal jongeren in de steekproef dat
regelmatig online gamet.
De nulhypothese is H 0 : p = 0,45. Het percentage 45% wordt in twijfel
getrokken, dus H 1: p =I- 0,45.
Je hebt te maken met een tweezijdige binomiale toets.
Onder H 0 isXbinomiaal verdeeld met n = 120 enp = 0,45.
Het beslissingsvoorschrift heeft de vorm
~ Verwerp H 0 als X :S g 1 of X 2:: gr
Bereken g 1 en g r zo, dat P(X < g 1 of X> gr) < 0,05.
Ofwel we berekenen g 1 en gr zo, dat P(X< g 1) < 0,025 en P(X> gr) < 0,025.

P(X :S g 1) ::; 0,025


binomcdf(120, 0.45, g 1) < 0,025
Voer iny1 = binomcdf(120, 0.45, x) (TI) ofy 1 = BinomialCD(x, 120, 0.45) (Casio).
De tabel geeft
voor x = 42 is y 1 ::::::; 0,017
voor x= 43 is y 1 ::::::; 0,026.
Conclusie g 1 = 42.

1- P(X<gr- 1) < 0,025


1- binomcdf(120, 0.45, gr- 1) < 0,025
Voer iny1 = 1 - binomcdf(120, 0.45, x - 1) (TI) of
y 1 = 1 - BinomialCD(x - 1, 120, 0.45) (Casio).
De tabel geeft
voor x= 65 is y 1 ::::::; 0,027
voor x = 66 is y 1 ::::::; 0,018.
Conclusie gr = 66.

Het in het krantenartikel genoemde percentage van 45% wordt bij een
steekproefvan lengte 120 en a= 0,05 in twijfel getrokken als het aantal
jongeren dat online gamet kleiner dan of gelijk is aan 42 of groter dan of
gelijk is aan 66.

Bij de tweezijdige binomiale toets met H 0 : p = p 0 en H 1 : p :f:. Po


verwerp je H 0 als X:5g1 of X~gr.
Kies g 1 en gr zo, dat P(X :5 g 1) :5 ~a en P(X ~ gr) :5 ~a.

Is het steekproefresultaat k bekend, dan heeft ook bij tweezijdige


binomiale toetsen de overschrijdingskans de voorkeur. Van tevoren
bedenk je of je P(X < k) of P(X> k) moet berekenen.
Daarbij gebruik je de verwachtingswaarde.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 203


Overschrijdingskans van k bij tweezijdige binomiale toetsen
H 0 : p = 0,6, H 1 : p =F 0,6
steekproefomvang n = 60 > Deoverschrijdingskans van 42 is P(X> 42), want
steekproefresultaat k = 42 de verwachtingswaarde is 0,6 · 60 = 36 en 42 > 36.
'

'
H 0 : p = 0,6, H 1 : p =F 0,6
steekproefomvang n = 80 > Deoverschrijdingskans van 42 is P(X:::; 42), want
steekproefresultaat k = 42 de verwachtingswaarde is 0,6 · 80 = 48 en 42 < 48.

Verwerp H 0 als de overschrijdingskans van k kleiner dan of gelijk is aan~ a.

Voorbeeld
Een nutsbedrijfbeweert dat 30% van de particuliere gasafnemers
de energiebespaarwijzer invult. Bij een aselecte steekproef onder
400 afnemers blijken er 262 de bespaarwijzer niet in te vullen.
Is er bij een significantieniveau van 5% aanleiding om de bewering
van het nutsbedrijf in twijfel te trekken?
Uitwerking
X = het aantal afnemers dat de bespaarwijzer invult.
X is binotniaal verdeeld met n = 400 en p = 0,3. De verwachtingswaarde
H 0 : p = 0,3, H 1 : p =F 0,3 en a= 0,05 is 0,3 · 400 = 120.
Het steekproefresultaat is 400 - 262 = 138. Omdat 138 > 120 is de
De overschrijdingskans van 138 is overschrijdingskans van
P(X> 138) = 1- P(X:::; 137) = 138 gelijk aan P(X> 138).
1 - binomcdf(400, 0.3, 137)::::: 0,029.
P(X> 138) >~a, dus verwerp H 0 niet.
Er is geen aanleiding de bewering van het nutsbedrijf in twijfel te trekken

@ Judith toetst de zuiverheid van een geldstuk door het geldstuk


100 keer op te gooien.
a Waarom is dit een tweezijdige toets?
b Tot welke conclusie komt ze omtrent de zuiverheid bij
a= 0,05 als er 59 keer kop boven komt?

~ Martin toetst de zuiverheid van een dobbelsteen. Hij neemt a= 0,05.


Tot welke conclusie komt hij als hij bij 150 worpen 12 zessen telt?

Een fabrikant beweert dat 1ninstens 80o/o van zijn spaarlampen


een levensuur van meer dan 8000 uur heeft. Een steekproef
levert de volgende aantallen branduren op.
7831 8521 84 71 9321 6827 5277 8711 9216 5317 9997
5317 9612 8306 8711 8836 7189 7723 9111 9991 9920
8618 8817 8171 8356 7881 9158 8377 7583 9313 8271
Ga na of deze steekproef voldoende aanleiding geeft om de fabrikant
in het gelijk te stellen bij een significantieniveau van 10%.
204 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv
Bij roulette wordt bij ieder spel een schijfmet 37 vakjes,
die genummerd zijn van 0 tot en met 36, aan het draaien
gebracht. Van de vakjes zijn er 18 rood en 18 zwart. Het
vakje met 0 is groen. Zie de figuur hiernaast.
De croupier werpt een balletje tegen de draairichting van de
schijf in. Na enige tijd blijft het balletje in één van de 37
vakjes liggen. Het nummer van dat vakje is dan het winnende
nummer. Bij een zuivere roulette hebben alle nummers
dezelfde kans om het winnende nummer te worden.
a Men draait de roulette 500 keer en telt hoeveel keer het
figuur 11.19
balletje op het vakje met nummer 10 blijft liggen. Dit
blijkt 21 keer te zijn.
Is er bij een significantieniveau van 5% aanleiding te
vermoeden dat de roulette niet zuiver is?
b Men draait de roulette 1000 keer en telt hoeveel keer het
balletje op de vakjes met de nummers 26, 0 en 32 blijft liggen.
Bij welke aantallen zal de zuiverheid van de roulette niet in
twijfel worden getrokken? Neem a= 0,025.
c Volgens Richard komt het balletje niet vaak genoeg op een rood
vakje. Bij het 1500 keer draaien gebeurt dit slechts 695 keer.
Is er bij a= 0,01 voldoende reden om het met Richard eens te zijn?

De diameter van de tomaten van tomatenexporteur Driessen is


normaal verdeeld met Jl = 7,9 cm en a= 0,5 cm. De tomaten met
een diameter minder dan 7,2 cm zijn niet geschikt voor de export.
Deze worden doorgedraaid.
a Toon aan dat de kans dat een tomaat van Driessen wordt
doorgedraaid gelijk is aan 0,081.
De heer Van Eijk, fabrikant van het middel S3Fb, beweert dat door
bespuiting van de tomatenplanten met zijn middel de diameter toeneemt.
Van 900 met het middel S3Fb bespoten tomaten wordt de diameter gemeten.
Van deze tomaten blijken er na meting 65 te moeten worden doorgedraaid.
b Is met een significantieniveau van 1% aangetoond dat het middel
S3Fb de diameter inderdaad vergroot?

~ In Nederland wegen baby's bij de geboorte gemiddeld 3250 gram.


Het geboortegewicht is normaal verdeeld 1net een standaardafwijking
van 425 gram.
Op consultatiebureaus rekent men baby's met een geboortegewicht
van meer dan 4000 gram tot de categorie 'zwaar'.
a Bereken de kans dat van 80 pasgeboren baby's er minstens vijf
tot de categorie 'zwaar' behoren.
Medewerkers van het consultatiebureau in Appelscha beweren
dat in hun omgeving het aantal zware baby's boven het landelijk
ge1niddelde ligt, want van de laatste 58 pasgeborenen behoorden
er maar liefst acht tot de categorie 'zwaar'.
b Onderzoek of je bij een significantieniveau van 1% de
medewerkers van het consultatiebureau gelijk kunt geven.
© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 205
Terugblik

Binomiale toets
Bij een binomiale toets heeft de nulhypothese de vorm Bij een binomiale toets
Ho:P =Po· telt X bijvoorbeeld
Is de toets linkszijdig, dan is H 1 : p <Po· • hoe vaak een bepaalde
gebeurtenis optreedt in de
Is de toets rechtszijdig, dan is H 1 : p >Po·
steekproef
Is de toets tweezijdig, dan is H 1: p *Po· • hoeveel elementen van de
Het al dan niet verwerpen van H 0 hangt af van het steekproef een zekere
steekproefresultaat eigenschap hebben.

Beslissingsvoorschrift bij significantieniveau a


Linkszijdig: Verwerp H 0 als X < g. Kies g zo, dat P(X < g) < a.
Rechtszijdig: Verwerp H 0 als X > g. Kies g zo, dat P(X > g) < a.
Tweezijdig: Verwerp H 0 als X < g 1 of X > gr.
i
Kies g 1 en gr zo, dat P(X < g 1) < a en P(X > gr) < ~ a.
Bij de tweezijdige binomiale toets met H 0 : p = ~ en H 1 : p i=- ~ met
steekproeflengte 100 en significantieniveau a = 0,05 vind je g 1 en gr als volgt.
• P(X < g 1) < 0,025, dus binomcdf(lOO,~, g1) < 0,025 .
Voeriny 1 = binomcdf(lOO,~,x) (TI) ofy1 = BinomialCD(x, 100,~ ) (Casio).
Uit de tabel volgt: x = 9 geeft y 1 ~ 0,0213 en x= 10 geeft y 1 ~ 0,0427.
Dus g 1 = 9.
• P(X> gr) < 0,025 geeft 1 - P(X < gr - 1) < 0,025 ofwel
1- binomcdf(100, ~ ' gr - 1) < 0,025.
Voerin y 1 = 1 - binomcdf(100, ~ ,x-1) (Tl) of
y 1 = 1-BinotnialCD(x-1,100, ~ ) (Casio).
Uit de tabel volgt: x= 24 geeft y 1 ~ 0,0379 en x= 25 geeft y 1 ~ 0,0217.
Dus gr = 25 .
Conclusie: verwerp H 0 als X < 9 of als X > 25.

Overschrijdingskans
Is het steekproefresultaat bekend, dan is het verstandig om bij het toetsen met
overschrijdingskansen te werken.
We gaan uit van een steekproefvan lengte 50.
Bij H 0 : p = 0,6 tegen H 1 : p i=- 0,6 en a = 0,10 is de overschrijdingskans van het
steekproefresultaat 25 gelijk aan P(X < 25). Want n = 50 en p = 0,6, dus de
verwachtingswaarde is np = 50 · 0,6 = 30 en 25 < 30.
P(X < 25) = binomcdf(50, 0.6, 25) ~ 0,098 >~ a.
Bij het steekproefresultaat 25 is er geen aanleiding H 0 te verwerpen.
De overschrijdingskans van het steekproefresultaat 34 is P(X> 34), want 34 is
groter dan de de verwachtingswaarde 30.
206 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv
11.6 Draaitabellen en draaigrafieken

De Excelmodules en de bestanden die in dit hoofdstuk


genoemd worden, vind je in Getal & Ruimte online.
geslacht
0 . In het bestand JongerenSocialeNetwerken.xlsx vind je M V
gegevens van een enquête die in juli 2012 is gehouden
Midwest
onder Amerikaanse jongeren van 12 tot 18 jaar.
a Hoeveel jongens deden mee aan het onderzoek? En • Northeast
reg1o
hoeveel meisjes?
South
b Geefvan elk van de regio's (Midwest, Northeast,
South en West) aan hoeveeljongeren mee deden West
aan het onderzoek.
798
c Neem de kruistabel hiernaast over en vul deze verder in •

Theorie A Draaitabellen maken DEELNEMERS ONDERZOEK

In opgave 65 heb je door herhaald gebruik van filters een M V


kruistabel gemaakt. Voor deze kruistabel heb je minstens
Alabama 6 10 16
10 keer een filter moeten in stellen. Met een beetje
oefening is dit snel gedaan, maar wil je een kruistabel Alaska 0 1 1
maken waarin van elk van de staten is af te lezen
Arizona 12 8 20
hoeveel jongens en hoeveel meisjes meededen aan het
onderzoek dan is dat een flink karwei. In Excel kun je Arkansas 4 3 7
met behulp van draaitabellen snel dergelijke
California 48 48 96
kruistabellen maken.
Een draaitabel is een tabel die data uit een nette dataset Colorado 11 12 23
op een dynamische manier kan samenvatten, rangschikken • ••• ••• •••
••• • • •
en groeperen. Een draaitabel kan onder andere automatisch
kruistabellen 1naken met aantallen, gemiddelden, Wisconsin 6 8 14
standaardafwijkingen en minima.
Wyoming 0 1 1
[ .,.. EXCELJ Neem de Excelmodule Draaitabellen door.
Merk op dat een kruistabel met aantallen een 402 396 798
frequentieverdeling is.

(j Open het bestand JongerenSocialeNetwerken.xlsx.


Door variabelen in rijen
a Maak een kruistabel met aantallen
ofkolommen te
• met als rij-variabele Leeftijd en kolomvariabele Regio
verwisselen (draaien) kun
• met als rij-variabele Regio en kolomvariabele
je de brongegevens op
Woonomgeving.
andere manieren
b Maak kruistabellen waarmee de volgende vragen te
samenvatten.
beantwoorden zijn.
• Hoeveel van de onderzochte personen hebben zowel
een mobiele telefoon als een tablet?
• Hoeveeljongens van 15 jaar waren bij dit onderzoek
betrokken?
© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 207
@ In het bestand Speerwerpen.xlsx is van elk van de 80 speerwerpers
de beste afstand genoteerd die ze hebben geworpen bij de
kwalificatieronde voor de Olympische Spelen van 2012.
Maak een draaitabel waarin de kleinste, de gemiddelde en de
grootste geworpen afstanden zijn af te lezen, uitgesplitst naar
geslacht en vervolgens naar groep. Rond de gemiddelden af op cm.

~ Ga uit van de dataset JongerenSocialeNetwerken.xlsx.


Maak een kruistabel met aantallen met de variabelen
DeeltFotos VanZichzelf en Deelt Vide os VanZichzelf
Wat is de betekenis van het getal 12 in de tabel?

Ga uit van de dataset JongerenSocialeNetwerken.xlsx.


De variabele FB_Vrienden geeft aan hoeveel Facehookvrienden
iemand heeft. De waarde #Null! geeft aan dat de vraag niet gesteld
is aan deze persoon omdat deze geen Facehookaccount heeft.
Susanne beweert dat uit de dataset blijkt dat van de jongeren die
een Facehookaccount hebben
• ze naarmate ze ouder zijn steeds meer Facehookvrienden
hebben
• meisjes over het algemeen meer Facehookvrienden hebben
dan jongens.
a Onderzoek of Susanne gelijk heeft. Licht je antwoord toe met
behulp van één draaitabel met gemiddelde aantallen
Facebookvrienden.
Miehiel wil onderzoeken of de aantallen Facehookvrienden van
jongeren op het platteland (Rural) afwijken vanjongeren in de
stad (Urban). Hij bedenkt dat ondervraagden zonder
Facehookaccount nul Facehookvrienden hebben. Daarom
hercodeert hij de variabele FB_vrienden.
b Maak voor Miehiel de kruistabel die de gemiddelde aantallen
facehookvrienden voor de genoemde woonomgevingen
weergeeft uitgesplitst naar geslacht. Welke conclusie trekt
Michiel?

Het bestand LeerlingGegevens.xlsx bevat informatie over


leerlingen van het Playfair College.
a Maak met behulp van een draaitabel een frequentieverdeling
van alle voorkomende lichaamslengtes. Waarom geeft deze
frequentieverdeling geen goed beeld van de verdeling?
b Voeg aan de dataset de nieuwe variabele
LengteKlasse toe, die aangeeft tot welk van de In de klasse 150-159
lengteklassen 150-159, 160-169, ... , 180-189, >189 zitten alle waarnemings-
de leerling behoort. getallen vanaf 150 tot
c Maak met behulp van een draaitabel een
en met 159.
frequentieverdeling bij de variabele LengteKlasse.
d Welk type diagram zou je gebruiken om de
frequentieverdeling van vraag c grafisch weer te geven?
208 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv
Theorie B Groeperen en draaigrafieken
In opgave 70 heb je door middel van hercoderen een klassenindeling
gemaakt.
Omdat het maken van klassenindelingen vaak voorkomt bij
statistische onderzoeken is het mogelijk dit in Excel gemakkelijker
en dynamischer te doen. Het maken van een klassenindeling komt
neer op het groeperen van de waarden van een variabele. De
waarden van de rijvariabele Lengte in de draaitabel van opgave 70a
kun je groeperen door rechts te klikken op een van de waarden in de
draaitabel en te kiezen voor "Groeperen... ". Hoe dit in zijn werk
gaat en hoe deze optie omgaat met gehele getallen en
kommagetallen leer je in de volgende Excelmodule. In die module
leer je ook hoe je bij een draaitabel een diagram maakt dat met de
draaitabel mee verandert. Zo'n dynamisch diagram bij een
draaitabel heet een draaigrafiek.
[ .... EXCELJ Neem de Excelmodule Groeperen en draaigrafieken door.
Afspraak
Maak in deze paragraaf de genoemde diagrammen met behulp van
draaitabellen/draaigrafieken. Maak elke grafiek netjes op. Zorg dus
voor voldoende informatie bij de assen, een passende grafiektitel en
zo nodig een legenda.

~ Ga uit van de dataset StudentenEnquete.xlsx.


a Maak een cirkeldiagram bij de variabele Groep. Zorg
ervoor dat in het diagram de aantallen studenten per groep
te zien zijn.
b Maak een staafdiagram bij de variabele Lengte. Neem als
klassen < 15 5, 15 5-15 9, ... , 190-19 5, > 19 5.
c Maak een histogram bij de variabele UrenSlaap.
Maak je een klassen-
Neem als klassen < 5, 5 -< 6, ... 9 - < 10, > 10.
indeling van komma-
d Maak een cirkeldiagram bij de variabele
getallen dan noteert Excel
AantalBroersEnZussen. Meer dan 5 broers en
de klasse 5 -< 6 als 5-6.
zussen komt niet vaak voor. Groepeer daarom de
De klasse ~ 10 wordt dan
aantallen broers en zussen boven 5 in een groep met
genoteerd als > 10.
de naam 'meer dan 5 '.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 209


~ Het bestand Speerwerpen.xlsx bevat de resultaten van de
kwalificatieronde speerwerpen voor de 0 lympische Spelen
van 2012.
a Maak een draaitabel met een frequentieverdeling van de In de Excelmodule
geworpen afstanden en groepeer de geworpen Groeperen en
afstanden in de klassen < 55, 55 -< 60, ... , 85 -< 90. draaigrafieken heb je
b Maak bij de tabel van vraag a een histogram. geleerd wat een
c Gebruik bij het histogram de variabele Geslacht als legenda-variabele is.
legenda-variabele. Hoe is te verklaren dat het
histogram twee toppen heeft?
Bij zowel de mannen als de vrouwen waren de atleten opgedeeld
in de groepen A en B.
d Pas het histogram van vraag c aan zodat zowel bij de mannen
als bij de vrouwen de resultaten van de A- en de B-groep snel
vergeleken kunnen worden.
e Volgens een sportjournalist kun je beter in groep A zitten dan
in groep B, want "de atleten in groep A gooiden verder".
Geef commentaar.

~ Ga uit van de dataset Facebook.xlsx. Deze dataset is het resultaat


van een enquête onder Facehookgebruikers in de VS.
a Maak een stapeldiagram waarin is af te lezen hoeveel jongens
en hoeveel meisjes er van elke leeftijd zijn ondervraagd.
b Met een cirkeldiagram kan weergegeven worden welk
percentage van deze Facehookgebruikers twittert en welk
percentage niet.
Maak dit cirkeldiagram en zorg ervoor dat de percentages in
het diagram zichtbaar zijn.

Sirnone heeft voor een praktische opdracht deze dataset


bestudeerd. Volgens haar hebben meisjes gemiddeld meer
Facehookvrienden (FB_ Vrienden) dan jongens. Om deze
bewering te onderbouwen wil ze in haar verslag een
staafdiagram opnemen waarin het gemiddeld aantal
Facehookvrienden voor jongens en voor meisjes is te zien. Ook
wil ze zowel voor de jongens als voor de meisjes onderzoeken of
er een verband is tussen de leeftijd en het aantal
F acebookvrienden.
c Maak voor Sirnone het genoemde
staafdiagram en breid het staafdiagram
uit zodat Sirnone haar
vervolgonderzoek kan doen.
d Welke conclusie trekt Simone?

,: li
,
I

210 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


~ Ga uit van de dataset Facebook.xlsx.
a Maak bij deze dataset de draaigrafiek van figuur 11.20 die
informatie geeft over de leeftijd, regio en leefomgeving van de
deelnemers aan de enquête.

Verdeling naar regio, woonomgeving en leeftijd


frequentie
120

100

80
Leeftijd •
• 17
60
. 16
40 a 1s

20

- - - - - - - - - - -"' -"'
"':::>
a:
'""'
.&>
:::>
.&>
"''"
.&>
::>

:::>
a:
"'"'
.&>
:::>
.&>
"'"'
.&>
::>
"':::>
a:
"'"'
.&>
:::>
.&>
"'"'
.&>
::>

:::>
c:
"'
.0
:::>
.&>
"'
.&>
::>
:::> :::> :::>
"' V> V> V'l V>

Midwest Northeast South West

figuur 11.20

b Maak een stapeldiagram dat de verdeling over de regio's van


de mannelijke deelnemers van 15 jaar weergeeft.
c Maak een stapeldiagram dat per leeftijd de procentuele
verdeling van de deelnemers naar woonomgeving weergeeft.

A Ga uit van de dataset JongerenSocialeNetwerken.xlsx.


De variabelen DeeltFotos VanZichzelf en Deelt Videos VanZichzelf
hebben de waarde !null gekregen als de deelnemer deze vraag
niet heeft beantwoord, omdat hij of zij geen sociale netwerken
gebruikt.
a Maak een draaigrafiek van het type 100% gestapelde kolom.
Zorg ervoor dat in het diagram voor elke leeftijd, uitgesplitst
naar geslacht te zien is hoe de waarden van de variabele
DeeltPatos VanZichzelfzich verhouden.
Niels en Dayal bekijken de draaitabel van vraag a. Volgens Niels
deelt ongeveer 22% van de 16 jarigen meisjes uit het onderzoek
geen foto's van zichzelf op sociale netwerksites. Volgens Dayal
is dat ongeveer 26%.
b Hoe komt Ni els op 22% en hoe komt Dayal op ongeveer
26o/o? Wie heeft gelijk? Licht toe.
c Hercodeer de variabele DeeltFotos VanZichzelf zodat alleen
nog de waarden ja en nee voorkomen en maak opnieuw de
draaigrafiek van vraag a.
d Voeg aan de draaitabel van vraag c een variabele toe zodat in
het stapeldiagram de verhoudingen in beeld worden gebracht
tussen de groepen die van zichzelf
• zowel foto's als video's delen
• alleen foto's delen
• alleen video's delen
• geen van beide delen.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 211


0 . Het bestand TemperatuurHistorie.xlsx bevat een dataset met alle
door het weerstation in De Bilt gemeten dagtemperaturen in de
periode van 1 januari 1901 tot en met 14 augustus 2014.
Gemiddelde dagtemperatuur in De Bilt in januari 1901

10
8
6

2
0 ~~~~~~l+~~-+~~~h-~~~~~+-~~~
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 12 13 1 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
-2
dag
-4

-6

-8

-10
-12

figuur 11.21

a Maak het lijndiagram van figuur 11.21. Ga als volgt te werk.


• Selecteer de temperaturen van januari 1901.
• Voeg het lijndiagram in via Invoegen > Grafieken.
• Maak het lijndiagram netjes op.
N athalie heeft een artikel gelezen over de opwarming van de
aarde. Ook in Nederland zou een stijgende trend te zien zijn in
de gemiddelde dagtemperaturen. Natbalie wil deze stijgende
trend in beeld brengen door alle temperaturen in de dataset te
selecteren en er een lijndiagram bij de te maken.
b Vind je dat in dit lijndiagram de stijgende trend goed in beeld
wordt gebracht? Licht toe.

Theorie C Groeperen van datums


Het lijndiagram van opgave 7 6b geeft geen goed beeld van de
stijgende trend in temperaturen. Dit komt doordat het lijndiagra1n
uit veel te veel gegevenspunten bestaat. In het diagram is het
patroon van de jaargetijden is nog enigszins te herkennen, maar
deze verbergt grotendeels de trend. Het zou beter zijn een
lijndiagram te maken met als gegevenspunten de gemiddelde
jaartemperaturen of bijvoorbeeld met de gemiddelde maand
maandtemperaturen van de mei. Hoe je deze diagrammen 1naakt
leer je in de volgende Excelmodule.
1.... EXCE L ] Neem de Excelmodule Groeperen van datums door.

212 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


fi In het bestand WoningVerkoop.xlsx zie je informatie over
woningverkopen in Nederland in de periode januari 1995-juni 2014.
De variabele AantalVerkochte Woningen geeft aan hoeveel woningen
er in totaal in de betreffende 1naand zijn verkocht.
a Groepeer de variabele Periode op jaren én kwartalen en maak voor
de periode 1995-2007 een lijndiagram van de verkochte aantallen
woningen. Welk patroon is in het diagram te herkennen?
b Maak met behulp van een draaigrafiek een lijndiagram waarin voor
de jaren 1995-2013 is te zien hoeveel woningen er datjaar verkocht
zijn en wat de gemiddelde verkoopprijs van een woning was.
c Bij de analyse van de woningmarkt wordt vaak gekeken naar de
totale woningwaarde van de verkochte woningen. De totale
woningwaarde is het aantal verkochte woningen vermenigvuldigd
met de gemiddelde verkoopprijs.
Voeg aan het lijndiagram van vraag b een grafiek toe van de totale
woningwaarde in honderdduizenden euro's.

A Regelmatig verschijnen er in de krant en op internet artikelen over


weerrecords en hoeveel het weer afwijkt van normaal. Met het begrip
normaal wordt tot en met 2020 het gemiddelde weer van de jaren
1981-2010 bedoeld. Dit wordt ook wel het langjarig gemiddelde
genoemd. Het artikel hieronder gaat over het weer in De Bilt in juli
2014. Op enkele plaatsen ontbreken de getallen.

Juli 2014: Zeer warm, vrij nat en vrijwel normale hoeveelheid zon
Met een gemiddelde temperatuur van circa warmer. Echte hitte volgde halverwege de
... oe tegen een langjarig gemiddelde van ... oe maand .
was juli een zeer warme maand. Juli 2014 eindigt Het aantal uren zonneschijn per dag week
daarmee op de ... 9 plaats in de lijst van warmste niet veel af van het langjarig gemiddelde
juli maanden sinds 1951. en komt in De Bilt gemiddeld uit op
Het is ook de achtste maand op rij die warmer ... uren, tegen ... uren normaal. In De Bilt
dan normaal is verlopen. De maand begon echter werd .. . mm neerslag geregistreerd tegen
vrij koel, toen met een noordelijke stroming juist een langjarig gemiddelde van .. . mm.
koele lucht werd aangevoerd. Daarna werd het

Ga uit van de dataset WeerDeBilt.xlsx. Op het tabblad Historie zijn de gegevens


vanaf 1951 tot en met 14-08-2014 verzameld. Op het tabblad Tijdvak 1981-2010
zijn de gegevens van de jaren 1981-2010 nog eens apart opgenomen en op het
tabblad Juli 2014 zijn de gegevens van juli 2014 apart opgenomen.
a Onderzoek welke getallen in de eerste alinea van het artikel op de puntjes
moeten staan. Doe dit ook voor de laatste alinea.
b Maak op een leeg tabblad een nieuwe tabel waarin je zowel de gemiddelde
dagtemperaturen van juli 2014 als die van juli in de periode 1981-2010
verzamelt. Maak bij deze tabel een lijndiagram.
c Maak een diagram zoals bij vraag b, maar nu voor de hoeveelheid neerslag.
Geef een beschrijving van de neerlag in juli 2014 in de Bilt ten opzichte van
wat normaal is in juli.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 213


11.7 Data analyseren

0 • Ga uit van het bestand Wonen.xlsx.


a Maak bij de variabele Woz Waarde
een frequentieverdeling voor
huurwoningen en voor koopwoningen
en maak hierbij een lijndiagram.
Gebruik voor de WOZ-waarden de
klassen
< 100000, 100000-199999,
200000-299999, ... , > 700000.
Noem een overeenkomst en een
verschil in de WOZ-waarden van
huurwoningen en koopwoningen.
b De gemiddelde WOZ-waarde van
koopwoningen verschilt van die van
huurwoningen.
Bereken dit verschil. Zou je dit verschil
AANTALLEN WONINGEN
klein, middelmatig of groot noemen?
c Zie de tabel hiernaast. huurwoning koopwoning
Welk verschil merkje op? Zou je dit • •
eengeztnswontng 20002 62382
verschil klein, middelmatig of groot
• •
noemen? meergeztnswontng 23658 11016
d Zie de tabel hiernaast.
Omschrijf het verschil in AANTALLEN WONINGEN
tevredenheid over de woning tussen
tevredenheid woning huurwoning koopwoning
huishoudens in een huurwoning en
in een koopwoning. 1. zeer ontevreden 822 130
Zou je dit verschil klein,
2. ontevreden 2090 626
middelmatig of groot noemen?
e De variabele Woning is een 3. niet tevreden, maar 5636 2884
nominale variabele. ook niet ontevreden
Geef van elk van de drie andere
4. tevreden 22216 29760
variabelen die in deze opgave
voorkomen het meetniveau. 5. zeer tevreden 12896 39998
Gebruik het volgende overzicht.
43660 73 398

OVERZICHT MEETNIVEAUS

nominaal ordinaal interval ratio


• • • • •
categonsenng categonsering categonsering categorisenng
volgorde volgorde volgorde
gelijke verschillen gelijke verschillen
natuurlijk nulpunt

214 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


Theorie A Groepen vergelijken
In opgave 79 heb je gekeken naar verschillen tussen huur- en koopwoningen ten
aanzien van de WOZ-waarde, de woningvorm en de mate van tevredenheid over de
woning. Het omschrijven van het verschil is vaak eenvoudiger dan aangeven hoe
groot het verschil is. Bij vraag b heb je het verschil in WOZ-waarde weergegeven
met één getal. Het weergeven van een verschil met een getal wordt kwantificeren
van een verschil genoemd. Het kwantificeren van het verschil tussen huur- en
koopwoningen ten aanzien van de WOZ-waarde is eenvoudig, omdat de variabele
Woz Waarde een ratiovariabele is. Ook bij nominale en ordinale variabelen zijn
verschillen te kwantificeren.
Verschillen kwantificeren bij nominale variabelen
De kruistabel hiernaast is gemaakt om te onderzoeken
profiel
hoe groot het verschil is in profielkeuze tussen havo- en
vwo-leerlingen. maatschappij natuur
• Percentageverschil (PV) havo 238 94 332
Van de havo-leerlingen heeft~~~ x 100% "' 71,7% vwo 107 124 231
een maatschappijprofieL 345 218 563
Bij de vwo'ers is dit~~; x 100% "' 46,3%.
Het percentageverschil PVis 71,7%- 46,3% = 25,4%.
• Odds-ratio (OR)
Bij de havo-leerlingen is de verhouding
maatschappij :natuur = 238 : 94 ~ 2,532 : 1.
Deze verhouding wordt ook wel een odd genoemd.
Je kunt zeggen dat voor havo-leerlingen de odd op het kiezen
van een maatschappijprofiel 2,532 is.
Bij de vwo-leerlingen is deze verhouding 107: 124 ~ 0,863: 1,
dus de odd is 0,863.
. . . 2,532
De odds-ratlo IS de verhouding tussen de odds, dus OR ~ ~ 2,93.
0 863
De odds-ratio voor havo-leerlingen op het kiezen van een '
maatschappijprofiel is 2,93 als ze vergeleken worden met
vwo-leerlingen.
Dit wil ruwweg zeggen dat een havo-leerling 2,9 keer zo vaak
kiest voor een maatschappijprofiel als een vwo-leerling.
Bereken je~,~~~ "' 0,34 dan heb je de odds-ratio voor
'
vwo-leerlingen op het kiezen van een maatschappijprofiel
als ze vergeleken worden met havo-leerlingen.
De volgorde wordt meestal zo gekozen dat de odds-ratio groter
dan of gelijk is aan 1. In deze paragraaf houden we ons aan deze
afspraak.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 215


De vuistregels hieronder worden gebruikt om te bepalen of het
verschil gering, middelmatig of groot genoemd wordt.

PV OR het verschil is

PV < 15% OR < 2 genng
15% < PV < 30% 2 < OR < 3 middelmatig
PV> 30% OR > 3 groot

Je ziet dat, zowel op basis van het PVals op basis van de OR, het
verschil in profielsoort tussen havo-leerlingen en vwo-leerlingen
middelmatig is.
Het is niet altijd zo dat het PVen de OR dezelfde aanduiding van
de grootte van het verschil geven.
Verschillen kwantificeren bij ordinale variabelen
Maximale cumulatieve percentageverschil (max. Vcp)
Deelnemers aan een onderzoek naar de factoren die van maatschappij natuur
invloed zijn op de profielkeuze hebben op een schaal van
1 25 17
1 tot en met 5 aangegeven in hoeverre de beoogde
2 29 9
vervolgopleiding bij de keuze een rol speelde.
3 78 30
De resultaten zie je in de tabel hiernaast.
4 96 64
Om het verschil tussen leerlingen die een maatschappijprofiel
5 95 80
hebben gekozen en die een natuurprofiel hebben gekozen te
kwantificeren, kun je het maximale verschil van de 323 200
cumulatieve percentages (max. Vcp) gebruiken.
In de tabel hieronder zijn de cumulatieve percentages en de
verschillen van deze percentages berekend.

maatschappij natuur Vcp


1 7,7% 8,5% 0,8%
2 16,7% 13% 3,7%
3 40,8% 28% 12,8% --
."
max.Vcp
4 70,7% 60% 10,7%
...
5 100% 100% 0%

Je ziet dat het maximale verschil van de cumulatieve


percentages 12,8% is, dat wil zeggen dat het verschil tussen Relatieve cumulatieve
maatschappij- en natuurprofielen gering is. frequenties in een
De vuistregels hieronder worden gebruikt om te bepalen of draaitabel: Rechtsklik
het verschil gering, middelmatig of groot genoemd wordt. op een waarde in de
draaitabeL Kies waarden
max.Vcp het verschil is weergeven als en

vervolgens 0/o voorlopig
max. Vcp < 20% genng totaal in.
20% < max. Vcp < 40% middelmatig
max. Vcp > 40% groot

216 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


~ Bereken bij de tabel van opgave 79c zowel het PV als de OR en
geef aan of dit op een gering, middelmatig of groot verschil wijst.

G Ga uit van het bestand Wonen.xlsx.


Maak met behulp van een draaitabel de frequentieverdeling van
opgave 79d. Geef de waarden weer als relatieve cumulatieve
frequenties.
Bereken het max. Vcp. Is het verschil gering, middelmatig of
groot?

~ Ga uit van het bestand Wonen.xlsx.


Omschrijf het verschil in besteedbaar inkomen van huishoudens
die in een koophuis wonen ten opzichte van huishoudens die in
een huurhuis wonen. Illustreer dit verschil met een geschikt
diagram. Kwantificeer het verschil en geef aan of dit verschil
gering, middehnatig of groot is.

~ Ga uit van het bestand Wonen.xlsx.


Er bestaat een verschil in tevredenheid over de woonomgeving
tussen huishoudens die wonen in een vrij staande woning en
huishoudens die wonen in een niet-vrijstaande woning.
Omschrijf dit verschil en geef aan of het verschil gering,
middelmatig of groot is.

~ Een politicus beweert dat verkeersoverlast en overlast van


jongeren hand in hand gaat.
Maak een kruistabel met de variabelen OverlastJongeren en
OverlastVerkeer uit het bestand Wonen.xlsx. Maak in de
tabel alleen onderscheid tussen de waarden vaak en niet-vaak.
Bereken de OR en geefhiervan een interpretatie.
Ben je het met de politicus eens?

~ De variabele Plaats in de dataset Wonen.xlsx


geeft informatie over de woonplaats van de
ondervraagden. G4 geeft aan dat de
ondervraagde woont in een van de vier grote
steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag,
Utrecht), onder G27 vallen Groningen,
Leeuwarden, Emmen, Almelo, Deventer,
Enschede, Hengelo, Zwolle, Arnhem, Nijmegen,
Amersfoort, Lelystad, Alkmaar, Haarlem,
Zaanstad, Dordrecht, Leiden, Schiedam, Breda,
Eindhoven, Helmond, Den Bosch, Tilburg, Heerlen, Maastricht,
Venlo en Sittard- Geleen. G4 en G27 samen noemen we G31.
Omschrijf het verschil in aanwezigheid van bekladding, rommel
en hondenpoep tussen G31 steden en overige woonplaatsen.
Geef steeds aan of het verschil gering, middelmatig of groot is.
Welk verschil is het grootst?

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 217


Theorie B Gegevens verzamelen
Om antwoorden te vinden op de onderzoeksvragen verzamel je
gegevens. Er zijn verschillende manieren om aan gegevens te
komen.
Voor veel onderzoeken kan gebruik worden gemaakt van bestaand
cijfermateriaal. Op internet zijn veel gegevens te vinden. Bekende
bronnen voor gegevens over Nederland en haar inwoners zijn de
site van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Open
data-portaal van de Nederlandse overheid.

De datasets die je tot nu toe gebruikt hebt zijn zo bewerkt dat ze te


begrijpen zijn zonder veel nadere toelichting. De meeste dataset
zijn echter niet te lezen zonder codeboek. In een codeboek wordt
aangegeven hoe de onderzoeksgegevens gecodeerd zijn. Het
codeboek geeft voor elke variabele aan wat de betekenis van de
variabele is en welke enquêtevraag of waarneming er bij hoort.
Het geeft ook aan welke codes gebruikt zijn voor de antwoorden
en welke eenheid erbij hoort.
In een codeboek wordt aangegeven hoe de onderzoeksgegevens
gecodeerd zijn.

Hieronder zie je een deel van een dataset van het CBS en het
bijbehorende codeboek.

GESLACHT FAMICONT UULiSP GESLACHT Geslacht


1 Man, 2 Vrouw
1 1 1
FAMICONT Contact met familieleden
1 1 3 1 Minstens 1 keer per week
2 Vaker dan 1 keer per maand, maar niet wekelijks
1 5 3
3 1 keer per maand
2 1 4 4 Minder dan 1 keer per maand
5 Zelden of nooit
1 1 3
UULiSP Aantal uren dat respondent per week
2 1 5 sport

~ Open de bestanden Publicatiebestand-ebb-wiskunde.xlsx en


ebb-eodeboek. pdf.
Wat betekent het getal 3 in kolom G?

218 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv


ONDERZOEK
Deze onderzoeksopdrachten kun je verwerken in een verslag of presentatie.

I Top 2000
De Top 2000 is een jaarlijks radioprogramma van het
Nederlandse station NPO Radio 2. Het wordt sinds 1999
uitgezonden aan het eind van elk kalenderjaar. In het
programma worden de 2000 populairste platen aller tijden
gedraaid, zoals die in de weken voorafgaand aan de
uitzending door middel van een stemming via internet
door de luisteraars zijn bepaald.
In het bestand 15jaarTop2000.xlsx. zijn gegevens verzameld
van de Top 2000 van de jaren 1999 tot en met 2013.
• Zoek op internet de gegevens van de laatste paar jaren en vul de dataset aan.
• Kies een onderzoeksonderwerp bij deze dataset. Formuleer hierbij een hoofdvraag en een
aantal deelvragen. Analyseer de dataset en maak diagrammen.
• Schrijf een artikel voor een muziekblad over de Top 2000 waarin je de resultaten van je
onderzoek verwerkt. Verwerk bovendien een aantal 'weetjes' in het artikel, bijvoorbeeld
hoeveel dagen, uren en minuten er nodig zijn om alle liedjes van de Top 2000 van 2013
non-stop achterelkaar te draaien .

II Krantenartikel
• Zoek op internet een dataset over een onderwerp naar keuze. Analyseer de gegevens en
maak enkele relevante diagrammen. Trek conclusies en schrijf vervolgens een krantenartikel
waarin je je bevindingen presenteert. Vermeld in het artikel de bron van de dataset .
• Voer een klein onderzoek uit onder je medeleerlingen of in de buurt waar je woont. Verwerf
je gegevens door middel van een zelf opgestelde enquête. Zorg voor minimaal 40
respondenten. Analyseer de gegevens en maak enkele relevante diagrammen. Trek enkele
conclusies en schrijf vervolgens een artikel voor de schoolkrant waarin je je bevindingen
presenteert.

III Onderzoek controleren


Zoek, bijvoorbeeld op internet, een bestaande dataset waarbij een onderzoeksrapport of een
artikel is gepubliceerd.
In het onderzoeksrapport of het artikel worden conclusies gepresenteerd, meestal ondersteund
door enkele diagrammen, die op basis van de dataset zijn getrokken. In deze opdracht is het de
bedoeling dat je die conclusies en de gepresenteerde diagrammen controleert op juistheid.
Verwerk je bevindingen in een kort verslag.

IV Zelf onderzoek doen


In deze opdracht ga je zelf een onderzoek doen, waarbij je de
Fasen statistisch onderzoek
vier fasen van statistisch onderzoek zelf doorloopt. Je begint
met het onderzoeksontwerp. Kies dus een onderwerp en draag 1. Onderzoeksantwerp
een probleemstelling aan. Formuleer een hoofdvraag en 2. Gegevens verzamelen
deelvragen. 3. Verwerken en
Bedenk op wie het onderzoek betrekking heeft en hoe je je analyseren
gegevens verzamelt. Houd hierbij rekening met de haalbaarheid. 4. Conclusies trekken
Presenteer je onderzoeksantwerp bij je docent voor je verder
gaat met de volgende fasen.
Verwerk je onderzoek in een onderzoeksrapport.

© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 219


Diagnostische toets

11.1 De wortel-n-wet
0 Bij een productieproces moeten drie fasen worden doorlopen.
De duur van elke fase is normaal verdeeld. Fase I duurt
gemiddeld 19,3 minuten en de standaardafwijking is
2,5 minuten. Voor fase II zijn het gemiddelde en de
standaardafwijking 12,5 minuten respectievelijk 1,5 minuten en
voor fase III 10,7 minuten respectievelijk 1,2 minuten.
In hoeveel procent van de gevallen duurt het productieproces
langer dan drie kwartier?

0 Potten appelmoes waarvan de inhoud normaal verdeeld is met


een gemiddelde van 720 gram en een standaardafwijking van
14 gram worden verpakt in dozen van 16 stuks.
a Bereken de kans dat een aselect gekozen doos meer dan
11 600 gram appelmoes bevat.
b Hoeveel procent van de dozen heeft een gemiddelde inhoud
per pot van minder dan 71 0 gram?
c Hoeveel potten appelmoes moet men op het gewicht
controleren opdat de kans dat de gemiddelde inhoud tussen
719 en 721 gram ligt groter is dan 99,9%?

11.2 Discrete en continue verdelingen


8 Volgens de wereldvoetbalbond FIFA tnoet een officiële
wedstrijdbal een omtrek hebben van minstens 68 cm en
hoogstens 70 cm. Van een grote partij voetballen is de omtrek
normaal verdeeld met een gemiddelde van 69,0 cm en een
standaardafwijking van 7 mm.
Bereken de kans dat vijfwillekeurig gekozen ballen uit deze
partij allemaal aan de eis van de FIFA voldoen.

C) Het aantal keer X dat de brandweer in een stad wekelijks moet


uitrukken is te benaderen door een normaal verdeelde
toevalsvariabele Y met gemiddelde 42,5 en standaardafwijking 8,3.
Bereken de kans dat de brandweer in een willekeurige week
a precies 42 of 43 keer moet uitrukken
b minstens 50 keer uitrukt.

11.3 Beslissen op grond van een steekproef


0 Een graszodenbedrijf levert graszoden waarvan de oppervlakte
normaal verdeeld is met een gemiddelde van 1, 00 m 2 en een
standaardafwijking van 2,5 dm2 •
Een tuincentrum veronderstelt dat de gemiddelde oppervlakte
minder is dan 1, 00 m 2 en neemt een steekproef van 20 graszoden.
Het steekproefgemiddelde is 99, 12 dm2 .
Welke conclusie trekt het tuincentrum bij a. = 0,1 0?
220 Hoofdstuk 11 © Noordhoff Uitgevers bv
11.4 Eenzijdig en tweezijdig toetsen
G Een fabrikant van pakken volle melk beweert dat het vetgehalte X
normaal verdeeld is met een gemiddelde van 3,50% en een
standaardafwijking van 0,02%.
a De controledienst zegt dat het gemiddelde vetgehalte minder dan
3,50% is.
Hoeveel moet het gemiddelde vetgehalte van een pak volle melk in
een steekproef van lengte 20 zijn om de controledienst bij een
significantieniveau van 10% in het gelijk te stellen? Rond in het
antwoord af op drie decimalen.
b De gezondheidsraad beweert dat het vetgehalte van de volle melk
meer dan 3,50% is. Een steekproefvan 30 pakken levert een
steekproefgemiddelde op van 3,508o/o.
Is er bij een significantieniveau van 2,5% aanleiding de
gezondheidsraad gelijk te geven?
c De afdeling controle beweert dat door een fout in het productieproces
het vetgehalte niet 3,50% is. Bij een steekproefvan 40 pakken is het
vetgehalte gelijk aan 3,494%.
Wijkt dit resultaat significant af van 3,50%? Neem a = 0,05.

11.5 Binomiale toetsen


0 Sportleraar Meijer beweert dat minstens 75% van de jongeren
tussen 12 en 18 jaar lid is van een sportvereniging. De
schoolleiding betwijfelt dit. Een aselecte steekproef wijst uit dat 81
van de 120 ondervraagde jongeren lid zijn van een sportvereniging.
Is er op grond van dit steekproefresultaat reden om de bewering
van sportleraar Meijer in twijfel te trekken? Neem a= 0,05.

G Een rad van avontuur heeft 20 gelijke sectoren, genummerd van 1 tot
en met 20. Om te controleren of het rad zuiver is, telt men hoe vaak de
getallen 6 tot en met 11 worden aangewezen.
a Men draait het rad 100 keer.
Bij welke aantallen zal men de zuiverheid van het rad niet in twijfel
trekken bij een significantieniveau van 0,05?
b Men draait het rad 200 keer. Hierbij wordt 70 keer één van de getallen
6 tot en met 11 aangewezen.
Is er bij een significantieniveau van 1% aanleiding te vermoeden dat
het rad niet zuiver is?

C) Bij het vullen van pakken koffie levert de vulmachine pakken af waarvan
het gewicht normaal verdeeld is met een gemiddelde van 1006 gram en
een standaardafwijking van 5 gram.
a Toon aan dat de kans dat een pak minder dan 1000 gram weegt 0,115 is.
Na klachten van een consumentenorganisatie over een te laag gewicht
van de pakken, besluit de fabrikant de machine bij te stellen. Nadat de
technische dienst de machine heeft bijgesteld blijken in een steekproef
van 250 pakken er 18 minder dan 1000 gram te wegen.
b Is er met een significantieniveau van 1% aangetoond dat het
gemiddelde inderdaad is toegenomen?
© Noordhoff Uitgevers bv Het toetsen van hypothesen 221
Onderzoeksopgaven

Maximale houtproductie
Op een bosperceel zijn per ha 750 jonge p

bomen geplant. 4000


Men vraagt zich af hoeveel jaar na de
8(40, 3400)
aanplant deze bomen moeten worden gekapt 3000
om een maximale houtproductie per ha per
jaar te krijgen. 2000

Op grond van eerdere aanplanten is de figuur A(20, 1600)

hiernaast ontstaan. Hierin is t het aantal jaren 1000

na de aanplant en P de houtproductie in m 3
per ha. 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 t
Gaat men na 20 jaar kappen, dan is de tijd in jaren

houtproductie per ha 1600 m 3 . Dat betekent figuur 0.1


een gemiddelde opbrengst van 80 m 3 per ha

per Jaar.
Kappen na 40 jaar levert 3400 m 3 per ha op,
dus gemiddeld 85 m 3 per ha per jaar.
Bij de grafiek hoort de formule P = -2,5t2 + 240t- 2200 met
15 < t < 45 .
Stel de formule op van de gemiddelde houtproductie GP in m 3 per ha
per jaar en bereken met deze formule op algebraïsche wijze na hoeveel
jaar en hoeveel maanden men moet kappen voor een maximale
gemiddelde houtproductie. Wat is deze maximale houtproductie in m 3
per ha per jaar?

Amerikaanse roulette
Op de foto hiernaast zie je het speelveld van
de Amerikaanse roulette. De draaischijf is
verdeeld in 3 8 sectoren, die genummerd zijn
van 1 tot en met 36 en verder met 0 en 00. De
sectoren 0 en 00 zijn groen, van de overige
sectoren is de helft rood en de andere helft
zwart. Alle sectoren zijn even groot.
Mila heeft bij het spelen van de Amerikaanse
roulette de volgende strategie bedacht.
Zij zet 10 euro in op rood. Als het balletje niet
op rood komt, verdubbelt ze bij het volgende
spel haar inzet op rood. Ze stopt met spelen zodra
het balletje op rood komt of als ze haar inzet niet meer
kan verdubbelen. Als het balletje op rood komt krijgt ze twee
keer haar inzet uitbetaald.

222 Onderzoeksopgaven © Noordhoff Uitgevers bv


Mila heeft 2600 euro bij zich, waarmee ze met haar strategie hooguit
acht keer kan spelen. Het lijkt haar onwaarschijnlijk dat het balletje
acht keer achter elkaar niet op rood komt, dus ze verwacht met haar
strategie winst te maken.
Je kunt berekenen dat de kans dat ze winst maakt meer dan 99% is,
maar dat de verwachtingswaarde van de winst die ze met haar strategie
maakt negatief is.
Bereken de verwachtingswaarde van de winst in centen nauwkeurig.

Melkkoeien
Een melkveehouder in de Verenigde Staten heeft 842 melkkoeien. De
maandelijkse melkproductie per koe is bij benadering normaal verdeeld.
Door het gebruik van ander voer en het verbeteren van de
leefomstandigheden in de stallen verhoogt de melkveehouder de
melkproductie van zijn koeien langzaam maar zeker. Hierbij hoort
het model m(t) = 1,007 · m(t - 1) met m(O) = 559.
In dit model is m de gemiddelde maandelijkse melkproductie in
kg van een koeent de tijd in maanden waarbij t = 0 bij april2015
hoort. De standaardafwijking bij dit model is 37 kg. Ga ervan uit
dat zowel de standaardafwijking als het aantal koeien niet veranderd.
De melkveehouder heeft zich ten doel gesteld dat 4 op de 5 koeien een
melkproductie moeten hebben van minstens 610 kg per maand. Op het
moment dat het doel bereikt is, stopt hij met het aanbrengen van
verbeteringen en blijft de gemiddelde maandelijkse melkproductie per
koe constant.
In welke maand van welk jaar heeft de melkveehouder zijn doel
bereikt? Hoeveel kg melk verwacht je dat zijn koeien dan in totaal per
maand zullen produceren?

© Noordhoff Uitgevers bv Onderzoeksopgaven 223


Lening aflossen
Tom wil graag een camper kopen. Een
persoonlijke lening bij een geldverstrekker
heeft een hoge rente. Hij wil ook niet dat zijn
lening geregistreerd staat bij het BKR (Bureau
Krediet Registratie). Daarom vraagt hij zijn
ouders hem het geld te lenen. Zijn ouders gaan
akkoord met een lening van 60 000 euro tegen
een rente van 6% per jaar. Ze willen dat Tom
in tien jaar het bedrag van 60 000 euro heeft
terugbetaald.
Tom bekijkt de volgende opties om de rente
en aflossing te betalen aan zijn ouders.
1. Tom betaalt elk jaar de rente van het volledige bedrag aan zijn ouders.
Hij lost het bedrag van 60 000 euro pas na tien jaar in één keer af. Hij
opent daartoe een spaarrekening met een vaste rente van 2,5o/o per jaar
en rekent uit dat hij dan elke maand een bedrag van € 441,50 moet
storten om na tien jaar 60 000 euro te hebben gespaard.
2. Tom lost elke maand 500 euro aan zijn ouders af en betaalt daarnaast
ook elke maand 1~ • 6% = 0,5% rente over het restant van de lening. In
de tabel hieronder is voor de eerste paar maanden te zien hoe groot het
restant van de lening is na betaling van aflossing en rente. Je ziet dat
Tom elke maand minder rente hoeft te betalen. Ook is te zien dat het
totaal te betalen bedrag elke maand minder wordt.

maand
bedragen in euro 0 1 2 3
aflossing 500 500 500
rente 300 297,50 295
totaal te betalen 800 797,50 795
restant lening 60000 59500 59000 58500

3. Tom betaalt elke maand een vast bedrag aan rente en aflossing aan zijn ouders,
namelijk €666,12. De rente bedraagt /2 • 6% = 0,5% over het restant van de
lening, de rest van het bedrag van € 666, 12 is aflossing. In de tabel hieronder
is voor de eerste paar maanden te zien hoe groot het restant van de lening is
na betaling van rente en aflossing. Je ziet dat Tom elke maand meer aflost.

maand
bedragen in euro 0 1 2 3
aflossing 366,12 367,95 369,79
rente 300 298,17 296,33
totaal te betalen 666,12 666,12 666,12
restant lening 60000 59 633,88 59256,93 58 896,14
224 Onderzoeksopgaven © Noordhoff Uitgevers bv
Bereken bij elke optie het bedrag dat Tom na tien jaar in totaal betaald
heeft. Gebruik zo nodig rij en.
Bij welke optie is dit bedrag het kleinst?
Bij welke optie hebben de ouders in de tien jaar de meeste rente ontvangen?

Productie van campers


Een fabrikant produceert verschillende
campers, waaronder die van het type Free.
Van dit type verkoopt de fabrikant jaarlijks
3000 exemplaren, gelijkmatig verdeeld over
het jaar.
De fabrikant heeft een productielijn, waarop
hij maar één type camper tegelijkertijd kan
produceren. Hij heeft daarom de keuze om
alle campers van het type Free in één keer /

achter elkaar te produceren, of om de


productie op te delen in meerdere
zogenaamde batches. Als alle campers van het
type Free in één keer achter elkaar worden
geproduceerd, dan zijn de voorraadkosten erg hoog.
Als er wordt gekozen voor veel kleine batches dan zorgen de kosten
voor het ombouwen van de productielijn naar die voor het type Free
voor veel extra kosten. De kosten voor het op voorraad houden van
een camper zijn 420 euro voor een heel jaar. Het ombouwen van de
productielijn naar die voor het type Free kost 9750 euro per keer.
Verder zijn de productiekosten per camper 19450 euro.
In de huidige situatie produceert de fabrikant voorraad V
het model Free in vier gelijke batches van
750 stuks. De gemiddelde voorraad van het 750
I I I
model Free is dus 375 stuks. Zie figuur 0.2. 625 I
I
I
I
I
I
I I I
De jaarlijkse kosten die gemoeid zijn met het 500 I I 1 gemiddelde
op voorraad houden en het ombouwen van de I I 1 voorraad
375 -- + -- - - -1 - - - - - J-- - -
1 1 1
productielijn komen hiermee op € 196 500,- 250 I I I
I I I
I I I
De fabrikant vraagt zich af of hij kosten kan 125 I I I
I I I
besparen door het type Free in een ander
0 tijd
aantal gelijke batches te produceren. Hij wil
figuur 0.2
de productie zo plannen dat de voorraad
weer met nieuwe campers wordt aangevuld op
het moment dat hij net door zijn voorraad heen is.
Volgens de fabrikant geldt voor de kostenK in euro's die
gemoeid zijn met het op voorraad houden en het ombouwen
. 1.. d .c: 1
van d e pro ductle lJn, e 10rmu e K = 630 000 9 0
+ 75 n.
n
Hierin is n het aantal batches van gelijke omvang.
Licht toe hoe je aan deze formule kunt komen en bereken met
behulp van de afgeleide de maximale besparing die de fabrikant
jaarlijks kan behalen ten opzichte van de huidige situatie.
© Noordhoff Uitgevers bv Onderzoeksopgaven 225
Een voorraadmodel voor kaas
In een supermarkt is de weekverkoop J van
jonge kaas van het huismerk normaal verdeeld
met f1J = 80 kg en CJJ = 7,6 kg. De levertijd
van de kaas is drie weken. Vanaf het moment
van bestellen totdat de bestelling is
gearriveerd, wordt er dus gemiddeld
3 · 80 = 240 kg jonge kaas verkocht.
Als de supermarkt nieuwe kaas bestelt op het
moment dat er nog 240 kg kaas in voorraad
is, dan loopt men een behoorlijk risico dat er
'nee' moet worden verkocht aan klanten. De
kans is immers 50o/o dat de vraag gedurende de drie weken levertijd
meer is dan 240 kg. Daarom bestelt de supermarkt meer dan 240 kg.
De extra hoeveelheid noemen we de veiligheidsvoorraad vv. Als er nog
240 + vv kg kaas op voorraad is, wordt een bestelling geplaatst van 240 + vv kg.
Een hele grote vv zou hoge voorraadkosten met zich mee brengen en
een kleine vv zou betekenen dat er vaak 'nee' moet worden verkocht.
Het kiezen van de juiste vv is dus erg belangrijk. Als de inkoper een vv
van 20 kg hanteert, kun je berekenen dat de kans dat de kaas op is,
voordat de bestelling arriveert, gelijk is aan ongeveer 6,4%. We
spreken dan van een servicelevel van 93,6%.
De weekverkoop B van de belegen kaas van het huismerk is normaal
verdeeld met f1B = 65 kg en CJB = 12 kg. Voor deze kaas wordt dezelfde
bestelprocedure gebruikt als bij de jonge kaas en er wordt een servicelevel
van 88% gehanteerd. De levertijd van deze kaas is vijf weken.
Bereken de veiligheidsvoorraad van de belegen kaas van het huismerk.
Rond af op één decimaal.

De hypotheek van Stan en Vera


Geld lenen kost geld. Over het geleende geld
moet je namelijk rente betalen. Het totaal aan
betaalde rente over een lening geeft weer wat
de lening kost.
Stan en Vera hebben per 1 april2014 een
lineaire hypotheek afgesloten met een
hypotheeksom van €225 000 en een looptijd
van 20 jaar. Bij een lineaire hypotheek los je
gedurende de looptijd elke maand een gelijk
deel van de hypotheeksom af.
Omdat de rente gunstig is hebben Stan en
Vera een vaste rente van 4,5% per jaar over de
gehele looptijd van de lening afgesproken.

226 Onderzoeksopgaven © Noordhoff Uitgevers bv


Naast de maandelijkse aflossingen betalen ze elke maand
/ 2 • 4,5% = 0,375% rente over het nog openstaande schuldbedrag.

Aan het eind van april2014 moet tegelijkertijd met de rente de eerste
aflossing worden gedaan.
Bij het sluiten van de hypotheek kregen Stan en Vera te horen dat het
bedrag aan rente van deze lening ruim € 101 670 is indien ze
tussentijds geen extra aflossingen doen. Extra aflossingen zijn bij deze
hypotheek boetevrij.
Binnen twee jaar na het afsluiten van de hypotheek krijgen Stan en
Vera €43 000 uit een erfenis. Daarom doen ze eind maart 2016 naast
hun normale aflossing een extra aflossing van €40 500. Direct na de
extra aflossing wordt de maandelijks te betalen aflossing opnieuw
bepaald.
Door deze extra aflossing hoeven Stan en Vera over de gehele looptijd
van de hypotheek minder aan rente te betalen.
Licht het bedrag van ruim € 101 670 toe met een berekening en
onderzoek hoeveel euro de extra aflossing Stan en Vera aan
rente scheelt.

Aandelenmarkt
Bij het analyseren van aandelenkoersen gaat
men ervan uit dat het jaarlijks rendement
normaal verdeeld is. De standaardafwijking
wordt ook wel het risico van het aandeel
genoemd.
Voor het jaarlijks rendement van de aandelen
van Micronit geldt dat flM = 12% en
aM = 14%. Voor hetjaarlijks rendement van
de aandelen vanAPS geldt dat flA = 15% en
aA= 21%.
Meneer Pach wil een bedrag van € 50 000
beleggen in aandelen van de bedrijven Micronit en APS. Hij heeft nog niet
besloten hoe hij het geld over de beide bedrijven gaat verdelen.
Als hij 25% van het bedrag belegt in Micronit en de rest in APS, dan is
te berekenen dat het gemiddeld rendement 14,25% is en het risico
ongeveer 16,13%. Ook is dan te berekenen dat bij deze verdeling van
het bedrag over beide bedrijven, de kans dat het bedrag na een jaar is
uitgegroeid tot meer dan € 60 000 ongeveer 0,361 is.
Meneer Pach wil het bedrag graag zo over beide bedrijven verdelen dat
het risico minimaal is.
Bereken hoe hij het geld over beide bedrijven moet verdelen om een
minimaal risico te lopen. Stel daartoe dat hij het gedeelte a in Micronit
en dus het gedeelte 1 - a in APS belegt.
Bereken bij de verdeling met minimaal risico de kans dat zijn bedrag
na een jaar is uitgegroeid tot meer dan € 57 500. Rond de bedragen af
op honderden euro's.

© Noordhoff Uitgevers bv Onderzoeksopgaven 227


Bloedonderzoek
Een groep van 1000 personen moet een
bloedonderzoek ondergaan.
Het laboratorium dat dit bloed moet
onderzoeken weet uit ervaring dat in 99% van
de gevallen het testresultaat van het bloed
positief is, dat wil zeggen dat het bloed in orde

lS.
Het bloedonderzoek van een groep van 1000
personen is een vrij kostbare zaak. De
hoofdlaborant komt met het volgende voorstel.
Neem telkens van 25 personen bloed af en doe
dat in één reageerbuisje. Test de inhoud van dat
buisje. Is de uitslag positief, dan is het bloed
van alle 25 personen in orde. Is de test negatief,
dan moet het bloed van elk van de 25 personen
alsnog apart onderzocht worden om te weten te
komen van wie van deze personen het bloed
niet in orde is.
Om te onderzoeken of het voorstel van de
hoofdlaborant inderdaad kostenbesparend is,
gaan we als volgt te werk.
De toevalsvariabele X is het aantal tests dat bij
dit voorstel nodig is o1n bij een groep van
25 personen te achterhalen van wie het bloed
niet in orde is.
Je kunt dan berekenen datP(X = 1) = 0,7778 ... ,
P(X = 26) = 0,2221 ... en E(X) ~ 6,55.
Dat betekent dat je bij dit voorstel ongeveer 40 · 6,55 = 262 tests
verwacht bij de groep van 1000 personen. Er is dan dus een
besparing van 738 tests.
Op dezelfde manier kun je berekenen dat de verwachtingswaarde
van het aantal tests dat nodig is als je steeds het bloed van 20
personen in één reageerbuisje doet gelijk is aan 232. Dat betekent
een nog grotere besparing dan bij groepen van elk 25 personen.
Neem aan dat je van de groep van 1000 personen steeds het bloed
van n personen in één reageerbuisje doet. De toevalsvariabele Y is
het aantal tests dat nodig is om in zo'n groep van n personen te
achterhalen van wie het bloed niet in orde is.
Druk de verwachtingswaarde van Yen het aantal te verwachten tests
T voor een groep van 1000 personen uit in n en bereken met de
formule van E(T) van hoeveel personen het bloed in één
reageerbuisje gedaan moet worden om een zo groot mogelijke
besparing te krijgen. Hoeveel tests zijn dan bespaard op het aantal
tests van 1000 personen afzonderlijk?

228 Onderzoeksopgaven © Noordhoff Uitgevers bv


Klimaatverandering
Het KNMI in De Bilt houdt al jarenlang allerlei gegevens bij van het
weer in Nederland. In deze opgave gaat het over gegevens vanaf het
jaar 1901.
In januari 2015 deelde het KNMI mee dat het jaar 2014 met een
warmste jaren
gemiddelde temperatuur van maar liefst 11,7 graden Celsius het
warmste jaar was sinds 1901. Zie de tabel hiernaast met de top-tien

Jaar oe
van de warmste jaren.
2014 11,7
We delen de periode 1901-2014 op in de perioden 1901-1960 (60 jaar) 2006 11,2
en 1961-2014 (54 jaar). 2007 11,2
Om uitgaande van de tabel hiernaast te toetsen of warmste jaren meer 1999 10,9
voorkomen in de periode 1961-2014 dan in de periode 1901-1960 ga 2011 10,9
je als volgt te werk. 1990 10,9
Kijk in de tabel en constateer dat de tien warmste jaren allemaal 2000 10,9
voorkomen in de periode 1961-2014. 1989 10,8
Stel X= het aantal warmste jaren in de periode 1961-2014. 2002 10,8
De overschrijdingskans van X = 10 is 2005 10,7
54
10
P(X> 10) = P(X = 10) = ::::; 0,00035.
114
10
Het is duidelijk dat, ongeacht welk gebruikelijk
significantieniveau je ook kiest, hiermee is aangetoond
dat warmste jaren significant meer voorkomen in de
periode 1961-2014 dan in de periode 1901-1960. En
hiermee is te onderbouwen dat het klimaat verandert.
Er wordt vaak beweerd dat in Nederland klimaatverandering gepaard
natste jaren
gaat met meer neerslag.
Om te toetsen of natste jaren meer voorkomen in de periode • mm
Jaar
1961-2014 dan in de periode 1901-1960 kijken we naar de tien natste neerslag
jaren in de periode 1901-2014.
1998 1240
Zie de tabel hiernaast. Je ziet dat 1998 het natste jaar was met een
1965 1152
totale neerslag van 1240 mm.
1966 1148
Toets met deze tabel de bewering dat natste jaren meer voorkomen in
2001 1039
de periode 1961-2014 dan in de periode 1901-1960. Neem een
1912 1027
significantieniveau van 5%.
1994 1025
1981 993
1974 993
1950 952
2007 951

© Noordhoff Uitgevers bv Onderzoeksopgaven 229


De gulden snede en de rij van Fibonacci
Het lijnstuk PQ in de figuur hiernaast is verdeeld a b
volgens de gulden snede, dat wil zeggen dat geldt p Q

a+ figuur 0.3
ab a b . D eze verh oud.tng z1e
· Je
· ook terug 1n
· de

gulden rechthoek ABCDinfiguur 0.4. 0 a F b c


----------------~--------~
BC AB a a+b
Daar geldt BE = AD' dus b = a .
. a
In deze verhoudtng wordt b het gulden getal a a

genoemd en aangegeven met qJ, de Griekse letter


phi.
a+b b 1 . b ..
0 m dat a = 1 + a = 1 + (%) IS na su stltutte van A~--------------~--------~a
E
figuur 0.4
a . a a+b ..
qJ = -de verhouding- = te schnJven als
b b a
1
qJ = 1 + - ofwel als qJ 2 = qJ + 1.
(/J
In figuur 0.5 zie je rechthoeken ontstaan door telkens een vierkant
toe te voegen aan de vorige rechthoek. De getallen in de
toegevoegde vierkanten vormen de rij fn: 1, 1, 2, 3, 5, 8, ...
met n = 1, 2, 3, ...

2
1
5
3

figuur 0.5 In de vierde rechthoek is een vierkant met zijde 3 toegevoegd.

Stel de recursieve formule op van de rij fn, bereken in drie decimalen

n
-1
uitkomsten met de positieve oplossing van de vergelijking qJ 2 = qJ + 1.
Welke conclusie trek je hieruit voor de rij rechthoeken in figuur 0.5?

230 Onderzoeksopgaven © Noordhoff Uitgevers bv


Gemengde opgaven

8 Rijen en veranderingen
0 Gegeven zijn de rijen An, v(n) en a(t).
An: 1000, 977, 954, 931, 908, ...
v(n) : 1000; 960; 921,6; 884,736; 849,34656; ...
a(t) = -t2 + 18t - 45
a Bereken de som van de positieve termen van de rij An.
b Bereken in gehelen nauwkeurig de som van de termen van de
rij v(n) die groter zijn dan 500.
c Bereken de som van de termen van de rij a(t) die groter zijn
dan nul.

e Gegeven zijn de rijen un en Vn.


un: 300, 306, 312, 318, 324, ...
Vn: 0,1; 0,2; 0,4; 0,8; 1,6; ...
a Stel van beide rijen zowel de directe als de recursieve formule
op. Neem als begintermen u 1 en v1.
b Vanaf welke n is vn > un?
n
c Vanaf welke n is Luk> 5000?
k = 1

E) Tijdens een lange droogteperiode verdampt dagelijks 10% van


het water in een vijver. Om het waterpeil niet te ver te laten
zakken voert men elke dag 500 m 3 water toe. Aan het begin van
de droogteperiode zit er 10 000 m 3 water in de vijver.
a Stel de recursieve formule op die deze situatie beschrijft.
b Na hoeveel dagen zit er voor het eerst minder dan 7000 m 3
water in de vijver?
c De hoeveelheid water in de vijver komt niet beneden een
grenswaarde.
Onderzoek welke grenswaarde dat is.

0 Eveline heeft op 1 januari 2015 een rekening geopend door er


500 euro op te storten. Ze krijgt jaarlijks 1,2% rente. Met ingang
van 1 januari 2016 laat ze jaarlijks een bedrag van 500 euro op
deze rekening bijschrijven.
a Stel de recursieve formule op van het saldo B nat jaren.
Gebruik als beginterm B 0.
b Wat is het saldo direct na de storting op 1 januari 2025?
c In welk jaar staat er voor het eerst meer dan 10 000 euro op
de rekening? Hoeveel heeft Eveline dan in totaal op deze
rekening gestort?

© Noordhoff Uitgevers bv Gemengde opgaven 231


C) Stijn doet mee aan een hardloopwedstrijd over 15 km. Hij
gebruikt een app op zijn telefoon die na elke kilometer meldt
hoelang hij over die kilometer heeft gedaan. De eerste kilometer
liep hij in 3 minuten en 55 seconden. Elke kilometer daarna liep
hij drie seconden langzamer dan de kilometer daarvoor.
a Bereken de eindtijd van Stijn.
Stijn bedenkt dat hij misschien beter langzamer had kunnen
beginnen o1n vervolgens sneller te kunnen eindigen. Tijdens een
trainingsloop van 15 kilometer loopt hij een tijd van 4 minuten
en 20 seconden over de eerste kilometer. Vervolgens loopt hij
elke volgende kilometer twee seconden sneller dan de kilometer
daarvoor.
b Ligt Stijn met dit trainingsschema na 10 kilometer voor of
achter op de tijd die hij liep tijdens de wedstrijd? Hoeveel
scheelt het?

G Maya heeft op 1 januari 2015 een bedrag van 10000 euro op de


bank gezet tegen 2,3% rente per jaar. Vanaf 1 januari 2016 stort
zij jaarlijks 1000 euro op haar rekening.
a Stel de recursieve formule op van het saldo B van Maya's
rekening t jaar na 1 januari 2015. Gebruik beginterm B0 .
b Hoeveel is het saldo op 1 januari 2025?
c In welkjaar is het saldo op 1 januari voor het eerst meer dan
30000 euro?
Op het einde van het jaar 2032 heeft Maya 36 048 euro op haar
rekening staan. Vanaf 1 januari 2033 neemt Maya jaarlijks 2500
euro op.
d Stel voor deze situatie de recursieve formule op van het saldo.
Hierbij is B0 het saldo op 1 januari 2033.
e Hoeveel keer kan Maya 2500 euro opnemen?
f Hoeveel euro heeft Maya uiteindelijk meer opgenomen dan
dat ze heeft gestort?

f) Hiernaast zie je de eerste vier rijen van een kaartenhuis.


Het aantal kaarten in een kaartenhuis met n rijen is te
berekenen met de formule un = 1,5n2 + 0,5n.
a Uit hoeveel kaarten bestaat een kaartenhuis met zes
rijen?
b Een pak kaarten bestaat uit 54 kaarten.
Hoeveel rijen kan een kaartenhuis maximaal hebben
als daarvoor vijfpakjes kaarten worden gebruikt?
c Uit hoeveel kaarten bestaat de tiende rij van een
kaartenhuis?
d Uit hoeveel kaarten bestaat het kaartenhuis waarvan
de onderste rij uit 3 8 kaarten bestaat?

232 Gemengde opgaven © Noordhoff Uitgevers bv


0 Het toenamediagram in figuur G .1 hoort bij het I:!N

verloop van het aantal herten in natuurgebied ~

200
Het Veenbosch. Hierbij is t de tijd in jaren met
t = 0 in augustus 2006.
In augustus 2011 telde men 220 herten.
a Bereken het aantal herten in augustus 2006 en
in augustus 2015.
b Teken een mogelijke grafiek van het verloop 100
van het aantal herten.
c Teken voor de periode 2006-2011 een
mogelijk toenamediagram met ~t = 0,5.
d Nico beweert dat het verloop van het aantal
herten wordt gegeven door de formule
N = 5t3 - 60t2 + 200t + 70. 0 1 2 7 8 9
t

Toon aan dat Nico niet gelijk heeft.

figuur G.l

Q Het toenamediagram in figuur G .2 geeft I:!N

informatie over het aantal konijnen N in een


duingebied. Hierbij is t de tijd in maanden met 150
t = 0 op 1 januari 2015. Op 1 april2015 zijn er
100
850 konijnen.
a Bereken de gemiddelde snelheid waarmee het 50
aantal konijnen veranderde van t = 1 tot t = 6.
b Teken een mogelijke grafiek met één x
0 1 2 3 4 5 6
' '
maximum en één minimum bij dit tijd in maanden
-50
toenamediagram.
-100

figuur G.2
~ Van de grafiek bij het toenamediagram in l:!y
3
figuur G.3 is gegeven dat deze één
maximum heeft. 2
a Voor welke waarden van x kan het
maximum optreden? Geef een zo 1

groot mogelijk interval.


0 x
b Bij de grafiek worden gemiddelde 1 2 3 4 5 6 7 8

toenamen berekend op verschillende -1


intervallen die liggen tussen x = 0 en
-2
x = 8. Mandy beweert dat de hoogst
mogelijke gemiddelde toename dan -3
gelijk is aan 3.
figuur G.3
Ben je het met haar eens? Licht toe.
c Voor welke van de volgende
intervallen geldt dat ~y = 0? Licht toe.
~x
[0, 8] [4, 7] [3, 7] [3, 8]
© Noordhoff Uitgevers bv Gemengde opgaven 233
Q) Hiernaast zie je het verloop van het aantal
N
grieppatiënten N in een stad. Hierbij hoort de formule
N = 140t2 - 5t3 met de tijdtin dagen. De griep duurt
vier weken.
a Bereken het differentiequotiënt op het interval
[3, 8].
b Bereken de gemiddelde snelheid waarmee N
verandert op het interval [10, 16].
c Bereken de gemiddelde snelheid waarmee het aantal
grieppatiënten toeneemt in de tweede week.

G Het aantal hotelovernachtingen in Amsterdam is AANTAL OVERNACHTINGEN IN


DUIZENDEN PER DAG
in de zomer groter dan in de winter. Voor het
jaar 2010 is het aantal hotelovernachtingen te N

benaderen door het model


N = 0,009t4 - 0,24t3 + 1,8t2 - 2,1 t + 20. Hierin
is N het aantal hotelovernachtingen in duizenden
per dag en t de tijd in maanden met t = 0 op
1 januari 2010.
a Bereken het differentiequotiënt op [3, 6] en
geef de praktische betekenis van dit getal.
12
b Bereken de gemiddelde verandering van het tijd in maanden
aantal hotelovernachtingen per dag in de figuur G.4
periode 1 november tot en met 31 december.
c Bereken de gemiddelde toename per week van het aantal
hotelovernachtingen per dag in de maand mei (31 dagen).
d In een krant stond dat er in augustus 2010 meer dan één
miljoen overnachtingen waren in Amsterdam.
Kan dat kloppen? Licht toe.

9 Kansverdelingen
e a Bereken de kans dat je bij tien worpen met een dobbelsteen
meer dan twee keer zes ogen gooit.
b Bereken de kans datje bij twaalf worpen met twee
dobbelstenen minstens vier keer meer dan negen ogen
gooit.
c Bereken de kans dat je bij twintig worpen met drie
dobbelstenen hoogstens twee keer hoogstens vijf ogen in
totaal gooit.
d Hoe vaak moetje met een dobbelsteen gooien, opdat de
kans op minstens drie keer één oog groter is dan 0,95?
e Eva gooit net zo lang met twee dobbelstenen totdat ze
minstens één 6 heeft gegooid.
Bereken de kans dat ze vier keer moet gooien.

234 Gemengde opgaven © Noordhoff Uitgevers bv


(D Bij een reisorganisatie weet men uit ervaring dat de kans dat
een volledig verzorgde reis naar Malta wordt geannuleerd,
gelijk is aan 0,08. De reisorganisatie speelt hierop in door
meer van deze reizen te verkopen dan de 1250 beschikbare

retzen.
a Neem aan dat er 1350 reizen naar Malta verkocht zijn.
Bereken de kans dat het aantal ingekochte reizen toch
voldoende is.
b Neem aan dat er 1300 reizen naar Malta verkocht zijn.
Bereken de kans dat het aantal annuleringen minder dan
één standaardafwijking van het verwachte aantal
annuleringen afligt.
c De eigenaar van de reisorganisatie wil de kans dat iemand
teleurgesteld moet worden beperken tot maximaal 5%.
Hoeveel reizen naar Malta zal men maximaal verkopen?

In veel van de casino's in Las Vegas wordt het


Keno-spel gespeeld. Om mee te spelen koop je
- "C

voor 1 dollar een kaart waarop de getallen 1 tot . f5l ~


!§] ~
Underline Your Number Selections Llke Thls:
en met 80 staan. Je mag op deze kaart maximaal IJ - -- 5
15 getallen aankruisen.
1 Quantity of Numbers (spots) You Want Per Game. ;
1/Î
m
Nadat de spelers hun kaart hebben ingeleverd • ><
-· -
()

worden 20 balletjes gepakt uit een bak met 80


balletjes waarop de getallen 1 tot en met 80 staan.
De aangekruiste getallen worden vervolgens •3 ( Number of Games Played. )
vergeleken met de getallen op de getrokken
balletjes. • Piek Your Own Numbers by Marking the Boxes You Want
Afhankelijk van het aantal aangekruiste getallen 4 or Mark the Qulc Plc Box.
heb je kans op een prijs. Zo krijg je$ 3,- als je •
één getal hebt aangekruist en dit getal bij de •
getrokken balletjes voorkomt. Heb je twee getallen •
aangekruist en komen deze getallen voor bij de •
getrokken balletjes, dan ontvang je $ 12,-.

Heb je drie getallen aangekruist, dan zijn er twee
mogelijkheden: je ontvangt$ 1,- als twee getallen

overeenstemmen en je ontvangt $43,- als alle drie

getallen overeenstemmen.

a Bij het aankruisen van drie getallen krijg je je dollar
terug als twee van de drie getallen overeenstemmen.
De kans hierop is 0,139.
Toon dit aan.
b Bereken in dollarcenten nauwkeurig de verwachtingswaarde
en standaardafwijking van de winst per spel als je drie
getallen aankruist.
c Bereken in dollarcenten nauwkeurig de verwachtingswaarde
van de winst per spel als je twee getallen aankruist.

© Noordhoff Uitgevers bv Gemengde opgaven 235


f! [ ..,. WERKBLAD ] Pluimveehouder
Wegdam heeft 6000 legkippen.
Het gewicht van de door deze kippen gelegde eieren is normaal
verdeeld met een gemiddelde van 60 gram en een
standaardafwijking van 4 gram.
Per dag heeft Wegdam 300 euro vaste kosten. De variabele
kosten zijn 1,5 cent per ei.
Voor de eieren onderscheidt Wegdam drie klassen.
VERDELING EIEREN OVER DE KLASSEN

klasse K klasse M klasse G


gewicht tot 56 gram gewicht tussen 56 en 64 gram. gewicht vanaf 64 gram
verkoopprijs 9 cent per ei verkoopprijs 10 cent per ei verkoopprijs 11 cent per ei

Neem aan dat de kippen op een dag 5000 eieren leggen.


a Hoeveel van deze eieren zullen naar verwachting tot
klasse K behoren? En hoeveel tot klasse M?
b Bereken de verwachte winst die Wegdam deze dag maakt.
Wegdam heeft een tijd lang bijgehouden hoeveel eieren de
aantal frequentie
6000 kippen per dag legden. De resultaten staan in de tabel.
c Onderzoek met het normaal-waarschijnlijkheidspapier op 4900-4919 2
het werkblad of een normale benadering is toegestaan. 4920-4939 5
d Geef een schatting van J1 en a. 4940-4959 14
4960-4979 23
4980-4999 25
5000-5019 15
5020-5039 5
5040-5059 1

fi Een bioloog onderzoekt de lengte van de


bladeren van een beuk. Deze lengte blijkt
normaal verdeeld te zijn met een gemiddelde
van 12,8 cm en een standaardafwijking van
1,6 cm. Hij verdeelt de bladeren in drie
groepen:
I lengte minder dan 10 cm
11 lengte van 10 tot 14 cm
111 lengte meer dan 14 cm
a Bereken van elke groep hoeveel procent
van de bladeren er toe behoort.
De bioloog verdeelt de bladeren van groep 11
in oplopende lengte in de groepen IIA en IIB
die elk 50% van de bladeren van groep 11
bevat.
b Bereken in mm nauwkeurig de grens tussen
de groepen IIA en IIB.

236 Gemengde opgaven © Noordhoff Uitgevers bv


~ Een bijzondere wijn van Goettelmann is zijn
Gewurtztraminer. Deze is gemaakt volgens het
principe van de 'Grains Nobles'. Bij wijnen die
volgens dit principe zijn gemaakt laat men de
druiven langer hangen dan gebruikelijk,
waarmee druiven met een zeer hoog
suikergehalte worden verkregen. Het suiker-
gehalte wordt gemeten in graden Oechsle ( 0 0e).
Niet elke druif bevat precies evenveel suiker.
Het suikergehalte is normaal verdeeld.
Op 28 november hebben de druiven een gemiddeld
suikergehalte van 131 °0e en een standaardafwijking
van 2,7 °0e.
a Van hoeveel procent van de druiven wijkt het suikergehalte
minder dan 3,5 °0e af van het gemiddelde?
b Bereken de kans dat van vijfwillekeurig gekozen druiven er
minstens één een suikergehalte heeft van meer dan 13 8 °0e.
Eén van de druiven heeft op 28 november een suikergehalte van
136,5 °0e. Volgens Goettelmann behoort deze druiftot de twee
procent druiven met het hoogste suikergehalte.
c Onderzoek met een berekening of Goettelmann gelijk heeft.
Wijn met het keurmerk 'Grains Nobles' moet voldoen aan
strenge overheidseisen. Minimaal 98,5% van de druiven moet
een hoger suikergehalte hebben dan een wettelijk vastgestelde
ondergrens. Goettelmann constateert dat hij op 28 november nog
niet aan de eis voldoet.
d Wat weet je van de wettelijk vastgestelde ondergrens?
Om wel aan de overheidseisen te voldoen wacht Goettelmann
nog even met plukken. Op 4 december blijkt 1 op de 11 geteste
druiven een suikergehalte van 13 7,2 °0e of meer te hebben. De
standaardafwijking is onveranderd 2,7 °0e.
e Hoeveel suiker bevatten de druiven op 4 december
gemiddeld? Rond af op één decimaal.

~ Bij bakker Bolhuis kun je gewone oliebollen en oliebollen met


krenten kopen. Door een goede balans tussen baktijd en
baktemperatuur bakt Bolhuis bollen die niet al te vet zijn. Het
vetpercentage van de gewone oliebollen is normaal verdeeld
met een gemiddelde van 7,3% en een standaardafwijking van 2,2%.
Victor koopt bij Bolhuis een zak met tien gewone oliebollen.
a Bereken de kans dat hij meer dan vier bollen met een
vetpercentage van meer dan 8% krijgt.
Ook het vetpercentage van de oliebollen met krenten is normaal
verdeeld. Het gemiddelde vetpercentage is 6,9%.
Van elke 50 oliebollen met krenten hebben er twaalf een
vetpercentage boven 8%.
b Bereken de standaardafwijking in één decimaal nauwkeurig.
© Noordhoff Uitgevers bv Gemengde opgaven 237
~ De Britse natuurkundige Lord Rayleigh deed in de
tweede helft van de 19e eeuw onderzoek naar de
windsnelheden die op een bepaalde plaats voorkwamen.
Hij ontdekte daarbij dat de in een jaar voorkomende
windsnelheden bij benadering normaal verdeeld zijn.
Voor Amersfoort is de gemiddelde windsnelheid 3,8 m/s
en de standaardafwijking 1,3 m/s.
a Hoeveel uur per jaar is de windsnelheid in
Amersfoort meer dan 5 m/s?
b Men spreekt van matige wind als de windsnelheid
tussen 3,4 en 7,5 m/s ligt.
Hoeveel uur per jaar is er in Amersfoort matige wind? Lord Rayleigh

In Zandvoort is de gemiddelde windsnelheid 7,2 m/s. In


deze plaats is de windsnelheid gedurende 30,8% van de
tijd meer dan 7,9 m/s.
c Bereken de standaardafwijking van de windsnelheid in
Zandvoort. Rond af op één decimaal.
De standaardafwijking van de windsnelheid in Delfzijl is 1,5 m/s.
Gedurende 14,3% van de tijd is de windsnelheid minder dan 5,5 m/s.
d Bereken de gemiddelde windsnelheid in Delfzijl in één
decimaal nauwkeurig.

10 Differentiëren
~ . 5x + 6
w Gegeven 1s de formule y =
1

-v 2x + 9
a De lijn l raakt de grafiekvan y in het punt A met x A = - 4.
Stel de formule van l op.
b De grafiek van y snijdtde y-as in het punt B.
Stel de formule op van de raaklijnkin B. Rond de
richtingscoëfficiënt af op twee decimalen.
c De lijn m raakt de grafiek van y in het punt C met Xe= 8.
Bereken in twee decimalen nauwkeurig de x-coördinaat van
het snijpunt van m met de x-as.

e De winst Win euro's bij een productie van q stuks is gegeven


door W(q) = -0,0001q 3 + 0,0975q 2 + 22,5q - 5000.
a Bereken algebraïsch bij welke productie de winst maximaal is.
Hoeveel is de maximale winst?
b Toon met behulp van de afgeleide aan dat de winst bij een
productie van 300 stuks sneller stijgt dan bij een productie van
400 stuks.

238 Gemengde opgaven © Noordhoff Uitgevers bv


e [. . In figuur G.5 zie je de grafieken van de functiesfen g.
WERKBLAD ]
a Schets op het werkblad de hellinggrafieken vanfen g.
b De grafiek vanfis de hellinggrafiek van de functie h.
Teken op het werkblad een globale grafiek van h.
y y

4 A.

\ ~
/' \ g
/ 3
I \ 2
f I
2 \
1 \
1 '
x \ x
-4 -3 -2 -~ 0 1 2 3 I - \-3~2 - 1 0
-1
1 ~ 3

-2 ,I -2
./
-3
-4
"' -3

-4 \J

figuur G.S

~ Gegeven is de functie .f(x) = (x 2 - 9)(x- 1).


a De grafiek vanf snijdt de x-as van links naar rechts in de
punten P, Q en R.
Onderzoek met behulp van de afgeleide of de helling in P
gelijk is aan de helling in R.
b De lijnkraakt de grafiekvanfin het punt A met x A= 2.
Stel met behulp van differentiëren de formule van kop.
c De grafiek vanf snijdtdey-as in het punt B.
Stel met behulp van de afgeleide de formule op van de
raaklijnmin B.
d Op de grafiek van f ligt het punt C met Xe = -1.
Onderzoek met behulp van differentiëren of de raaklijn in C
horizontaal is.
e De lijn l gaat door de het punt A van vraag b en door het punt
C van vraag d.
Stel de formule van l op.

e Bij de koers van een aandeel op de Amsterdamse effectenbeurs in


de maand juni hoort formule P(t) = - 0,002t3 + 0,075!2 - 0,6t + 64.
Hierin is P de prijs van het aandeel in euro'sent de tijd in dagen
met t = 1 op 1 juni.
a Schets de grafiek van P.
b Bereken algebraïsch de coördinaten van de toppen. Geef de
coördinaten van de toppen aan in de schets van vraag a. Zet
ook de coördinaten van het beginpunt en van het eindpunt in
de schets.
c Hoeveel winst kun je maximaal behalen door in juni te
handelen in het aandeel?

© Noordhoff Uitgevers bv Gemengde opgaven 239


~ Het aantal toeschouwers T bij een toneelvoorstelling van
toneelgezelschap TOP hangt af van de entreeprijsEin euro's
volgens de formule T = - 1,25E2 + 12,5E + 625 met
12,50 < E < 27,50.
a Bereken de opbrengst van een toneelvoorstelling van TOP
bij een entreeprijs van 22,50 euro.
b Bereken met behulp van de afgeleide bij welke entreeprijs
de opbrengst R van een voorstelling maximaal is. Hoeveel
is deze maximale opbrengst?
De schouwburgdirectie hanteert per voorstelling voor de
berekening van de personeelskostenKin euro's de formule
K= 1000 + 50~.
c Bereken de personeelskosten bij een entreeprijs van
22,50 euro. Hoeveel is in dit geval de winst W? Rond af op
gehelen.
d De entreeprijs van 20 euro wordt verhoogd met 10%.
Neemt de winst W hierdoor toe of af? Met hoeveel procent?

~ Het aantal bacteriën in een bacteriecultuur is gegeven door de


~1ormu1e N = 45 OOOt . H.1enn
. 1s
. t d e tlJ.. d 1n
. wek en.
50 + t2.
a Bereken algebraïsch het maximale aantal bacteriën in deze
cultuur.
b Met hoeveel procent neemt het aantal bacteriën af in de
tiende week?
c Bereken algebraïsch met welke snelheid het aantal bacteriën
afneemt op t = 10.
d Gedurende hoeveel dagen is het aantal bacteriën meer dan
3000?

e Een fabrikant wil stoppen met een reclamecampagne voor


digitale camera's. Hij wil weten wat voor uitwerking dat zal
hebben op de verkoopcijfers. Hij schakelt een onafhankelijk
marketingbureau in. Dit bureau levert het model
V 1000t + 3000 8 H . . . Vd k d
= t2 + t + + . 1enn 1s ever oop per maan en
16 64
t de tijd in maanden gerekend vanafhet moment dat de
reclamecampagne is stopgezet.
a Hoe groot was de verkoop op het moment dat de campagne
werd stopgezet?
b Toon met de afgeleide aan dat de verkoopcijfers na
beëindiging van de reclamecampagne niet onmiddellijk
zullen dalen.
c Bereken algebraïsch na hoeveel maanden de omzet zal gaan
dalen.
d Op welk niveau komt de verkoop op den duur als er geen
nieuwe reclamecampagne voor de camera's komt?

240 Gemengde opgaven © Noordhoff Uitgevers bv


e Gegeven is y = 5-jx 2 + 36 - 20 - 4x.
dy 5x
a Toon aan dat
d.x
= -Jx 2 + 36 - 4.

b Stel algebraïsch de formule op van de raaklijn kin het snijpunt


A van de grafiek van y met dey-as.
c Bereken algebraïsch het minimum van y.

11 Het toetsen van hypothesen


~ Van de pindakoeken van bakker Gutter is het gewicht normaal
verdeeld met een gemiddelde van 33,2 gram en een
standaardafwijking van 2,1 gram. De pindakoeken worden
verkocht in blikken trommels. Volgens Gutter is het gemiddelde
gewicht van de pindakoeken in een trommel minstens 32,0 gram.
Hij beweert dat minstens 95% van de trommels aan deze
voorwaarde voldoet.
Hoeveel pindakoeken doet bakker Gutter in een trommel?

~ Een pakketbezorger weet dat de tijd die hij nodig heeft om een
adres te bezoeken voor het afleveren van één of meer pakjes
normaal verdeeld is met een gemiddelde van 8 minuten en 24
seconden en een standaardafwijking van 2 minuten en 3 seconden.
Op dinsdagavond moet hij zijn bestelbus om 20:00 uur inleveren
bij het sorteercentrum. Hij moet daarom om 19:50 uur stoppen met
bezorgen, om voldoende tijd te hebben om naar het sorteercentrum
te rijden. Adressen die hij dan nog niet heeft bezocht, moet hij de
volgende dag bezoeken. Om 18:15 uur begint hij met het bezorgen
van de pakjes voor de laatste 10 adressen die nog in de auto liggen.
a Bereken de kans dat hij woensdag nog naar een adres van
dinsdag moet.
Een andere pakketbezorger weet dat het aantal pakjes dat hij per
uur bezorgt normaal verdeeld is met een gemiddelde van 15,4
pakjes en een standaardafwijking van 2,7 pakjes.
b Bereken de kans dat deze bezorger in een half uur meer dan
9 pakjes bezorgt.

e Een onderzoeksbureau beweert dat het aantal uur dat een student
per week aan bijbaantjes kwijt is normaal verdeeld is met een
gemiddelde van 10,5 uur en een standaardafwijking van 3,2 uur.
a Decaan Heinneman betwijfelt of dit gemiddelde klopt. Een
steekproefvan lengte 60 levert een gemiddelde tijd op van
9,8 uur.
Is er op grond van dit steekproefresultaat bij een
significantieniveau van 5% aanleiding om te twijfelen aan de
bewering van het onderzoeksbureau?
b Op grond van een steekproef van lengte 200 wil men beslissen
of het gemiddelde van 10,5 uur klopt.
Bij welke steekproefresultaten zal men het onderzoeksbureau
gelijk geven? Neem a = 0,10.
© Noordhoff Uitgevers bv Gemengde opgaven 241
G De firma Zamo maakt voor de horeca zakjes gevuld met mosterd.
Zamo verpakt de zakjes in dozen van 264 stuks. Op de
verpakking staat: 264 zakjes à 4 gram.
De inhoud van de zakjes is normaal verdeeld met een gemiddelde
van 4,2 gram en een standaardafwijking van 0,3 gram.
a Hoeveel zakjes met een inhoud van minder dan 4 gram zitten
naar verwachting in een doos?
b Bereken de kans dat een doos meer dan 1120 gram mosterd bevat.
c Van hoeveel procent van de dozen wijkt de gemiddelde
inhoud per zakje meer dan 0,15 gram af van de op de doos
vermelde 4 gram?
Het gewicht van een leeg zakje is normaal verdeeld met een
gemiddelde van 1,5 gram en een standaardafwijking van 0,2 gram.
d Bij Zamo wordt een steekproefvan 30 met mosterd gevulde
zakjes genomen.
Bereken de kans dat in deze steekproef minstens vijfzakjes
zitten die minimaal 6 gram wegen.

~ Van de Nederlandse bevolking is 16% alleenstaand. Een


personeelsmedewerker van een groot bedrijf denkt dat dit
percentage bij hen hoger ligt. In een steekproef van 40
medewerkers zijn elf alleenstaanden.
Krijgt de personeelsmedewerker bij een significantieniveau
van 5% gelijk?

e Een fabrikant van frisdranken houdt een actie om zijn


marktaandeel te vergroten. Bij deze actie kan de consument
doppen verzamelen. De onderkant van een dop heeft één van de
kleuren rood, groen, blauw of oranje. Lever je vier verschillend
gekleurde doppen in, dan krijg je een fles frisdrank gratis.
De fabrikant beweert dat 50% van de doppen rood is, 30% groen,
15% blauw en 5% oranje.
a Bereken de kans dat je een gratis fles frisdrank kunt halen na
het kopen van vier flessen.
b Mevrouw Wesselink koopt acht flessen.
Bereken de kans dat ze twee flessen gratis krijgt.
c Mevrouw Meurs heeft 30 flessen gekocht.
Bereken de kans dat er minstens één fles met een oranje dop bij is.
d Volgens barkeeper Ronny is het percentage flessen met een rode
dop groter dan 50%. Van 100 flessen die hij heeft opengemaakt
zijn er 57 met een rode dop.
Moet je bij een significantieniveau van 10% Ronny gelijk geven?
e Een groothandel in frisdranken krijgt klachten binnen over het
percentage oranje doppen; dat zou minder dan 5% zijn. Er
wordt besloten een steekproef te nemen van 200 flessen.
Hoeveel oranje doppen moet men in de steekproef minstens
aantreffen, opdat de bewering van de fabrikant niet wordt
verworpen? Neem a= 0,10.

242 Gemengde opgaven © Noordhoff Uitgevers bv


e In een zuivelfabriek worden bakjes met vla gevuld.
De hoeveelheid vla in de bakjes is normaal verdeeld met een
gemiddelde van 85 gram.
Onderzoek brengt aan het licht dat 8% van de bakjes minder dan
82,5 gram vla bevat.
a Bereken de standaardafwijking van de vulinhoud in twee
decimalen nauwkeurig.
b Bereken de kans dat van tien bakjes het gemiddelde
vulgewicht minder dan 84 gram is.
c De bakjes vla worden verpakt in dozen van 30 stuks.
Bereken de kans dat het verschil in vulgewicht tussen twee
dozen minstens 20 gram is.

G In een fabriek worden havermoutrepen met een


fruitvulling gemaakt. De hoeveelheden
havermoutdeeg en fruitvulling worden door
twee verschillende machines afgewogen.
Daarna worden de vulling en het deeg
samengevoegd, waarna de repen worden
afgebakken. De hoeveelheid havermoutdeeg
per reep is normaal verdeeld met een
gemiddelde van 17 gram en een
standaardafwijking van 0,7 gram. De
hoeveelheid fruitvulling per reep is normaal
verdeeld met een gemiddelde van 16 gram en
een standaardafwijking van 1, 1 gram.
a Bereken de kans dat van een willekeurig gekozen
reep de fruitvulling zwaarder is dan het havermoutdeeg.
b Bij de kwaliteitscontrole vermoedt men dat na verloop van tijd
het gemiddelde gewicht van de fruitvulling minder is dan 16
gram per reep. Door middel van een steekproef van de
fruitvullingen voor 20 repen zal men besluiten de machine die
de hoeveelheid fruitvulling afweegt al dan niet bij te stellen.
Bij welke steekproefgemiddelden zal men bij een
significantieniveau van 5% de machine bijstellen? Rond af op
twee decimalen.
c Stel dat de machine voor elke reep gemiddeld 15,7 gram
fruitvulling afweegt.
Bereken de kans dat 1nen bij een steekproef van lengte 20 en
het hanteren van de in vraag b gevonden beslissingsregel niet
tot bij stelling van de machine overgaat.
d Ook wordt betwijfeld of de machine die de hoeveelheid
havermoutdeeg afweegt nog wel een gemiddelde hoeveelheid
van 17 gram aflevert. Men neemt een steekproef van 10
hoeveelheden havermoutdeeg.
Bij welke steekproefgemiddelden zal men bij een
significatieniveau van 5% besluiten om deze machine bij te
stellen? Rond af op twee decimalen.

© Noordhoff Uitgevers bv Gemengde opgaven 243


G Fabrikant Pharmas maakt pijnstillers in tabletvorm. De dikte van de
tabletten is normaal verdeeld met een gemiddelde van 0,81 cm en
een standaardafwijking van 0,05 cm.
De tabletten worden per 20 stuks verpakt in een plastic buisje
waarvan de binnenlengte normaal verdeeld is met een gemiddelde
van 17,50 cm en een standaardafwijking van 0,48 cm.
Bereken de kans dat de tabletten niet in een buisje passen.

~ Een huisarts heeft op elke werkdag twee uur


Ik neem
gereserveerd voor een spreekuur. De ervaring heeft eerst meneer
Bot mee, want u
haar geleerd dat zij tijdens het spreekuur gemiddeld kost mü altüd
zoveel tijd!
tien minuten voor een patiënt nodig heeft.
De huisarts deelt haar patiënten in drie groepen in:
• gemakkelijke patiënten die hoogstens 5 minuten tijd
kosten
• gewone patiënten die tussen 5 en 15 minuten tijd
kosten
• tijdrovende patiënten die minstens 15 minuten tijd
kosten.
We maken bij deze situatie het volgende model.
• elke werkdag komen er 12 patiënten op het spreekuur
• de tijd die de huisarts tijdens het spreekuur voor een patiënt
nodig heeft, is normaal verdeeld met een gemiddelde van
10 minuten en een standaardafwijking van 4 minuten.
a Bereken de verwachtingswaarde van het aantal tijdrovende
patiënten tijdens een spreekuur in twee decimalen nauwkeurig.
b Bereken in twee decimalen nauwkeurig de kans dat de huisarts
tijdens een spreekuur 2 gemakkelijke en 10 gewone patiënten krijgt.
c Bereken in twee decimalen nauwkeurig de kans dat tijdens een
spreekuur minstens zes patiënten meer dan 10 minuten kosten.
d Bereken in vier decimalen nauwkeurig de kans dat tijdens
een spreekuur de gemiddelde tijd per patiënt minstens 14
minuten is.
In een week had de huisarts voor de 60 patiënten op haar
spreekuur in totaal 654 minuten nodig. Dat is aanzienlijk meer
dan de 600 minuten die je zou verwachten.
e Onderzoek of deze gegevens voldoende aanleiding geven om
bij een significantieniveau van 5% de veronderstelde
gemiddelde tijd van 10 minuten te verhogen.
De huisarts beweert dat zij de afgelopen vijf jaar van haar 3000
patiënten 30% wel eens een keer doorverwezen heeft naar een
specialist in het ziekenhuis. Haar assistent denkt dat dit
percentage minder is en neemt een steekproefvan 50 patiënten.
f Bereken de kans dat de assistent in deze steekproef minder dan
10 doorverwezen patiënten vindt, als de huisarts gelijk heeft.

244 Gemengde opgaven © Noordhoff Uitgevers bv


Overzicht GR-modules
Module

Berekeningen op het basisscherm vwo A/C deel 1


• het basisscherm hoofdstuk 1
• eenvoudige berekeningen bladzij de 15
• mintekens
• haakjes
• tussenstappen
• de toets
• fouten verbeteren
• de toets ENTRY I REPLAY
• breuken invoeren
• decimaal getal omzetten in breuk
• breuken vermenigvuldigen
Formules, grafieken en tabellen vwo A/C deel 1
• formules invoeren hoofdstuk 3
• grafieken plotten bladzijde 120
• het standaardscherm
• formules uitzetten
• de trace-cursor
• functiewaarden berekenen met de trace-cursor
• functiewaarden berekenen op het basisscherm
• tabellen maken
• tabelinstelling veranderen
Toppen en snijpunten vwo A/C deel 1
• toppen van grafieken hoofdstuk 3
• snijpunten van grafieken bladzijde 120
• berekenen van nulpunten
Centrum- en spreidingsmalen vwo A/C deel 2
• berekenen van Q1, mediaan en Q3 hoofdstuk 5
• berekenen van het gemiddelde bladzij de 3 0
Het rijen-invoerscherm vwo Adeel3
• • ••
• Invoeren van een recursieve riJ hoofdstuk 8
bladzij de 12
Helling vwo Adeel3
dy
• berekenen van hoofdstuk 10
dx bladzijde 119
Hellinggrafieken vwoAdeel3
• plotten van hellinggrafieken hoofdstuk 10
bladzijde 128
Allerlei
specifieke mogelijkheden van het merk/type GR
© Noordhoff Uitgevers bv Overzicht GR-modules 245
Overzicht Excelmodules

Module

Data invoeren vwo Adeel3


• rijen, kolommen en cellen hoofdstuk 9
• werkmap, werkblad en tabblad bladzijde 98
• data handig invoeren in rijen en kolommen
• cellen selecteren
• inhoud van cellen verplaatsen
• vulgreep gebruiken
• cellen opmaken

Formules en verwijzingen vwo A deel3


• absolute verwijzingen naar cellen hoofdstuk 9
• relatieve verwijzingen naar cellen bladzijde 99
• verwijzingen gebruiken in formules

Diagrammen in Excel vwo Adeel3


• lijn-, staaf-, stapel- en cirkeldiagrammen maken hoofdstuk 9
bladzij de 100

Exceltabellen vwo Adeel3


• omzetten van nette dataset in Exceltabel hoofdstuk 9
• sorteren en filteren bladzijde 102
• werken met totalenrij
Hercoderen vwo Adeel3
• hercoderen van variabelen hoofdstuk 9
bladzijde 105

Draaitabellen vwo A deel3


• draaitabellen maken hoofdstuk 11
bladzijde 207
Groeperen en draaigrafieken vwo Adeel3
• groeperen van waarden in draaitabellen hoofdstuk 11
• maken van draaigrafieken bladzijde 209

Groeperen van datums vwo A deel3


• groeperen van datums hoofdstuk 11
bladzijde 212

246 Overzicht Excelmodules © Noordhoff Uitgevers bv


Trefwoordenregister

0 0 CD
absoluut minimum 3 4 dalend 33 Galilei, Galileo 144
afgeleide functie 129 afnemend - 3 4 Gauss 79
afgeleide 129 constant - 34 gemiddelde bij normale
notaties voor de - 13 6 toenemend - 34 verdeling 76, 90
alternatieve hypothese 184 dataset 102 ge1niddelde snelheid 46
data-snooping 188 gemiddelde verandering 44
0 differentiaalrekening 144 getal, piramide- 18
beginterm 10 differentiequotiënt 44, 113 getallen
Bemoulli, Jacob 67 differentiëren naar t 136 bevriende - 17
Bemoulli-experiment 65 differentiëren 129 driehoeks- 17
beslissingsvoorschrift kettingregel 155 rechthoeks- 18
182, 192 productregel voor het - vij fhoeks- 18
-bij binomiale toets 201 151 volmaakte - 17
- bij normale toets quotiëntregel 152 getallenrij 9
182, 192 regels voor het - groeperen 209
bevriende getallen 17 129,130
binomcdf 67 somregel voor het - 13 0 tD
binomiaal digitaal rekenblad 98 helling van de grafiek 119
kansexperiment 65 directe formule 15 helling van een lijn 44
binomiale kans 66 - van meetkundige rij 22 hellingfunctie 125
binomiale toets 198 -van rekenkundige rij 20 hellinggrafiek 125
beslissingsvoorschrift discrete hercoderen 105
bij- 201 toevalsvariabele 177 hypothese 184
binomiale d-notatie 136 enkelvoudige - 196
toevalsvariabele 65 draaigrafiek 209
standaardafwijking van draaitabel 207 0
een- 73 driehoeksgetallen 17 interval 33
verwachtingswaarde van gesloten - 33
een- 73 0 open- 33
binomiale verdeling eenzij dige toets 191, invNorm 87
65, 162 193, 199
binompdf 67 eerlijk spel 61 0
enkelvoudige hypothese 196 kansdefinitie van Laplace
G Excel 98 56
centrale limietstelling 171 Exceltabel 102 kettingfunctie 155
codeboek 218 extreme waarde 13 7 kettingregel 155
complementregel 54 klokvormige kromme 76
constante verschil 20 G kwadratische rij 24
continue factor van een rij 22 kwantificeren van een
toevalsvariabele 177 Fibonacci 11 verschil 215
continuïteitscorrectie 179 filteren in Excel 102
cumulatieve kans 67
cumulatieve
functie 125
samengestelde - 155
e
linkszij di ge toets 191,
kansverdeling 67 193, 199
© Noordhoff Uitgevers bv Trefwoordenregister 247
e
machten 112
productregel voor het
somregel bij kansen 54
somregel voor het
differentiëren 151
rekenregels voor _ 112 differentiëren 130
maximale cumulatieve somrij 28
percentageverschil 216 e
Quetelet, Adolphe 79
sorteren in Excel 102

maximum 34 spreadsheet 98
quotiëntregel 152
meetkundige rij 22 standaardafwijking
• •
minimum 34 - bij binomiale verdeling
absoluut- 34 G 73
raaklijn 116
mislukking 65 - bij normale verdeling
formule opstellen van _
Moivre, Abraham de 79 76, 90
123,134
- van een toevalsvariabele
raken 116
0 rechthoeksgetallen 18
62
nette dataset 102 stapgrootte 3 7
rechtszij di ge toets 191,
normaalkromme 76 startwaarde 10
193, 199
oppervlakte onder _ 85 steekproefgemiddelde 172,
record in dataset 102
symmetrisch gebied onder _ 182
recursieve formule 10
88 stijgend 33
- opstellen 14
normaal- afnemend - 34
- van meetkundige rij 22
waarschijnlijkheidspapier constant - 3 4
-van rekenkundige rij 20
80 toenemend - 34
- van somrij 28
normalcdf 85 succes 65
regels voor het
normale toets 188 symmetrische gebied 88
differentiëren 129, 130,
beslissingsvoorschrift bij _
131, 151
182, 192
regels voor machten 112 0
normale verdeling 76, 79 ten onrechte bijstellen 183
164 ' rekenblad 98
ten onrechte
rekenkundige rij 20
gemiddelde bij - 76, 90 verwerpen 184
richtingscoëfficiënt van
standaardafwijking term 9
raaklijn 116, 119
bij 76, 90 begin- JO
rij van Fibonacci 12 •
vuistregels bij _ 77 nteuwe- 9
rij 9
notaties voor de afgeleide opvolgende- 12
getallen- 9
132, 136 voorafgaande - 9
kwadratische - 2 4
nulhypothese 184 tijd-afstandgrafiek 46
meetkundige - 22
numerieke afgeleide 131 toenamediagram 3 7
rekenkundige- 20
toets 185
som- 28
0 •• •
nJen-tnvoerscherm 12
binomiale - 198
odd 215 eenzijdige- 191, 193,
odds-ratio 215 199
overschrijdingskans 187, 0 linkszijdige- 191, 193,
samengestelde functie 155
193, 204 199
schakel 155
• normale - 188
sigmanotatie 2 7
0 significant afwijken 185
rechtszij di ge - 191, 193
199 '
percentageverschil 215
significantieniveau 184
piramidegetal 18 tweezijdige- 191, 193
snelheid 114 199 '
Pisa, Leonardo van 11
gemiddelde - 46
productfunctie 151 toetsen van Ho tegen
som van normaal verdeelde
productregel bij kansen 54 H1 188, 192
toevalsvariabelen 166
168 '
248 Trefwoordenregister © Noordhoff Uitgevers bv
toetsen van hypothesen G
185, 194 verschil van normaal verdeelde
toevalsvariabele toevalsvariabelen 166
binomiale - 65 verwachtingswaarde 59, 73
continue - 177 vijfhoeksgetallen 18
discrete - 177 volmaakte getallen 17
top 34 vuistregels bij normale
totalenrij 102 verdeling 77
trekken met terugleggen 56
trekken zonder Q
terugleggen 5 6 wortel-n-wet voor een
tweezijdige toets 191, 193, steekproef van lengte n
199 170
tweezijdige binomiale wortel-n-wet voor een
toets 203 steekproefgemiddelde 172

© Noordhoff Uitgevers bv Trefwoordenregister 249


Verantwoording

Fotoresearch: Ben U International Picture Service, Colofon


Amsterdam Omslagontwerp: In Ontwerp, Assen
Illustratieverwerving: Haasart, Wim de Haas, Rhenen Ontwerp binnenwerk: Ebel Kuipers, Sappemeer
Technisch tekenwerk: OKS, Delhi (India) Lay-out: OKS, Delhi(India)

Foto's
Picture Alliance, Frankfurt: blz. 6-7 MIX
Papier van
Wikipedia: blz. 11, 171, 194 ver a nlwoorde herkomst
FSC FSC® C118189
Hollandse Hoogte, Amsterdam: blz. 15, 30, 48, www.fs<:.otg

103 b, 107, 108, 122, 140, 228, 229 0


Reuters: blz. 18 0 I 16
Shutterstock: blz. 35, 63, 147, 209, 224, 227, 232,
235, 236,237 © 2016 NoordhoffUitgevers bv, Groningen/Houten,
Corbis: blz. 36, 50, 110-111, 139, 154,220,223,243 The Netherlands.
Imageselect, Wassenaar: blz. 52-53, 79, 144,
160- 161, 186,2 10, 225, 238 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van
Bettmann I Corbis: blz. 67 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze
Gerrit de Jong, Middelburg: blz. 82 uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in
Getty Images: blz. 83 een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar
ANP Foto, Rijswijk: blz. 103 o, 217 gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij
Rob Huihers I HH: Amsterdam: blz. 180 elektronisch, mechanisch, door fotokopieën,
Angel Photography, Amsterdam: blz. 219 opnamen of enige andere manier, zonder
Suiker Unie, Puttershoek: blz. 189 voorafgaande schriftelijke toestemming van de
Nationale Beeldbank, Amsterdam: blz. 214 uitgever. Voor zover het maken van reprografische
iStockphoto.com: blz. 222 verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan
Goos van der Veen I HH, Amsterdam: blz. 226 b op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient
Peter Hilz I HH: blz. 226 o, 229 b men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te
www.keno.com: blz. 235 voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060,
2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het
overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in
bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken
(artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich
wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en
Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130
KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl).

All rights reserved. No part of this pubheation


may be reproduced, stared in a retrieval system, or
transmitted, in any.form or by any means, electronic,
mechanica!, photocopying, recording or otherwise
without prior written permiss ion of the publisher.

ISBN 978-90-01-84230-7
J. H. Dijkhuis J.H.M. Liesting-Maas
C.J. Admiraal M. Wieringa
J.A. Verbeek M.L. M. van Maarseveen
G. de Jong R.D. Hiele
H.J. Houwing J.E. Romkes
J.D. Kuis M. Haneveld
F. ten Klooster S. Voets
S. K.A. de Waal I. Cornelisse
J. van Braak

MIX
Papier van

Noordhoff Uitgevers FSC


wwwrsc..,o
verantwoorde her1comst
FSC• C 118189

ISBN 978-90 -01 -84230-7

www.getalenruimte.noordhoff .nl

9 89001 842307

You might also like