You are on page 1of 18

Deuren en beweegbare hekken, constructie en onderhoud P47 1991

Doors and movable gates


Construction and maintenance

Grilles mobiles et portes


Construction et entretien

Turen und bewegliche Schranken Konstruktion und Instandhaltung

SUMMARY

Doors and movable gates of unsound construction can cause serious accidents. In virtue of the
Safety Act 1934 and the Stevedoring Act buildings and annexes have to be in such good
repair that they cannot cause dangers. This sheet gives indications for safe construction and
use of doors and movable gates to meet these legal provisions.

KORTE SAMENVATTING

Ondeugdelijk geconstrueerde deuren en beweegbare hekken kunnen ernstige ongevallen


veroorzaken. Krachtens de Arbeidsomstandighedenwet/Veiligheidswet 1934 en de
Stuwadoorswet -moeten gebouwen en aanhorigheden in een zodanige toestand verkeren dat
zij geen gevaar kunnen veroorzaken. Dit blad geeft aanwijzingen voor een veilige constructie
en een veilig gebruik van deuren en beweegbare hekken om aan deze wettelijke bepalingen te
kunnen voldoen.
INHOUDSOPGAVE

1 Inleiding

2 Algemene bepalingen

3 Begrippen
3.1 Type indeling van deuren en hekken
3.2 Begripsomschrijvingen

5 Voorschriften
5.1 Situering van deuren en hekken
5.2 Aanduidingen
5.3 Constructie
5.3.1 Algemeen
5.3.2 Transparante vlakken
5.3.3 Ophanging en geleidingen
5.3.4 Loopdeuren
5.3.5 Bediening
5.3.6 Electrische installatie
5.4 Veiligheidsvoorzieningen
5.4.1 Algemeen
5.4.2 Beveiliging tegen knelgevaar
5.4.3 Beveiliging tegen neerstorten
5.5 Onderhoud en reparatie
5.6 Overzicht van de belangrijkste voorschriften

6 Wettelijke bepalingen
6.1 Arbeidsomstandighedenwet
6.2 Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen (1938) (VBF),
Landbouwveiligheidsbesluit (LVB) en
Veiligheidsbesluit Restgroepen (VBR)
6.3 Electrotechnisch Veiligheidsbesluit 1938 (ged.)
6.4 Veiligheidsbesluit Stuwadoorsarbeid
INLEIDING

Een ondeugdelijke constructie van deuren en beweegbare hekken*), kan, zoals in de praktijk
is gebleken, ernstige ongevallen tot gevolg hebben. Het is daarom van belang de nodige
aandacht te besteden aan het ontwerp, de fabricage, de aanschaf, het gebruik, de montage en
het onderhoud van deuren. In dit blad worden aanwijzingen gegeven voor de veilige
constructie, het onderhoud en het veilig gebruik van verschillende soorten deuren. De met een
* gemerkte aanwijzingen zijn geheel of gedeeltelijk gebaseerd op de
Arbeidsomstandighedenwet, een of meer artikelen van het Veiligheidsbesluit voor fabrieken
of werkplaatsen 1938, het Elektrotechnisch Veiligheidsbesluit 1938, het Landbouw
Veiligheidsbesluit en het Veiligheidsbesluit Restgroepen (VBR) en hebben mede betrekking
op de naleving van die artikelen (zie hoofdstuk 6, wettelijke bepalingen).
Met het in acht nemen van die aanwijzingen voldoet men naar het oordeel van de
Arbeidsinspectie op doeltreffende wijze aan bedoelde wettelijke bepalingen. Het is
vanzelfsprekend dat de Arbeidsinspectie bij het hanteren van de in algemene termen vervatte
wettelijke bepalingen -behoudens wanneer zich bijzondere omstandigheden voordoen-
zich zal richten naar de inhoud van dit blad. Hierbij wordt evenwel aangetekend, dat wanneer
op andere wijze een even hoog niveau van veiligheid worden bereikt, evenzeer is voldaan aan
de wettelijke bepalingen. Mocht in bepaalde gevallen blijken dat de aanwijzingen niet
kunnen worden opgevolgd, dan verdient het aanbeveling overleg te plegen met het
districtshoofd van de Arbeidsinspectie.

*) Waar in dit blad over "deur" of "deuren" wordt gesproken wordt tevens bedoeld
"beweegbaar hek" of "beweegbane hekken"

ALGEMENE BEPALINGEN

2.1 Toepassingsgebied

De aanwijzingen van dit blad zijn van toepassing op deuren en beweegbare hekken met
uitzondering van liftdeuren (schacht- en kooideuren), sluis- en dokdeuren, deuren buiten het
bereik van personen (zoals bijv. kraanbaanafsluitingen), alsmede deuren van
vervoermiddelen.

2.2 Geldigheid

De in dit blad gegeven aanwijzingen zijn bestemd voor de inrichting van deuren die na 1
maart 1992 voor de eerste keer in gebruik worden genomen. Voor bestaande deuren (deuren
die voor of op genoemde datum in gebruik werden genomen) kan op bepaalde punten van de
aanwijzingen in dit blad worden afgeweken, mits hierdoor geen gevaarlijke situaties
ontstaan, en tenminste voldaan wordt aan de aanwijzingen die op het moment van
ingebruikname van die deuren golden. In geval van twijfel verdient het aanbeveling overleg te
plegen met de Arbeidsinspectie.
De punten waarop bij bestaande deuren van de aanwijzingen in dit blad kan worden
afgeweken zijn navolgend onder a t/m e vermeld.

a. 5.3.1
Als minimum hoogte waaronder beveiligingen tegen knelgevaar verplicht is wordt 2.40 m.
geaccepteerd.
b. 5.4.2.1
Aan de voorwaarden zoals in de toelichting genoemd behoeft niet te worden voldaan. In ieder
geval mag geen grotere knelkracht dan 300 N kunnen ontstaan.

c. 5.4.3.1
Een vanginrichting mag ontbreken als de massa van het deurblad niet uitgaat boven 20 kg.
(deuren met uitsluitend vertikale sluitbeweging), respectievelijk 50 kg. (deuren met een
gecombineerde sluitbeweging).

d. 5.4.3.5
De aanwijzing geldt voor zover mogelijk.

e. 5.4.3.6
Er mag worden volstaan met een tekst die op het gevaar van neerstorten bij omschakeling op
handbediening wijst. De tekst dient in de onmiddellijke nabijheid van de
omschakelvoorziening te zijn aangebracht, en vanaf de bedieningsplaats van de voorziening
goed leesbaar te zijn.

3 BEGRIPSBEPALINGEN

3.1 Type-indeling van deuren en hekken

3.1.1 Deurblad met horizontale of hiermee gecombineerde beweging:


- schuifdeur;
- scharnierdeur;
- draaideur.

3.1.2 Deurblad met verticale of hiermee gecombineerde beweging:


- hefdeur;
- kanteldeur;
- overheaddeur;
- roldeur.

3.2 Begripsomschrijvingen

In dit blad wordt verstaan onder:

Aandrijving:
Een mechanisme dat het openen en sluiten van het deurblad verzorgt.

Balanceerinrichting:
Een mechanisme dat het deurblad met behulp van veren of gewichten in evenwicht houdt.

Bedieningsorgaan:
Het onderdeel van de deur waarmee de impuls wordt gegeven voor de beweging van het
deurblad.
Deur:
Een beweegbare afsluiting die toegang geeft tot een gebouw, ruimte, terrein enzovoort.
Samengestelde delen zoals: aandrijvingen, beveiligingen, bedieningsorganen en dergelijke
zijn daarbij inbegrepen.

Deurblad:
Het (de) beweegbare deel (delen) waarmee een toegang wordt afgesloten of vrijgegeven.

Hek:
Deurblad van open raam- of traliewerk.

Loopdeur:
In het deurblad ingebouwde deur.

Vanginrichting:
Een voorziening die ongecontroleerd sluiten van een deurblad stopt.
Onder vanginrichtingen worden onder andere verstaan:
- Veerbreukbeveiliging
Vanginrichting die in werking treedt bij breuk van een balansveer.

- Afrolbeveiliging
Vanginrichting die in werking treedt bij overschrijding van een bepaalde rotatiesnelheid.

4 GEVAREN

Onderstaande gevaarlijke situaties kunnen aanleiding zijn tot een ongeval.


- Neerstorten van een deurblad
Het deurblad van een geheel of gedeeltelijk geopende deur met een verticale beweging kan na
breuk van een onderdeel neerstorten. Kwetsbare onderdelen zijn onder andere veren,
staalkabels en kettingen.
- Omvallen van het deurblad
Het deurblad van een deur met een horizontale beweging kan, bijvoorbeeld na ontsporen of
uitlichten van de geleiderollen, omvallen.
- Bewegende deur
Bij een deur bestaat het gevaar dat men getroffen wordt of bekneld raakt door in beweging
zijnde delen.
- Wegspringende of vallende onderdelen
Gebroken of losgeraakte delen kunnen personen treffen in de directe omgeving van de deur.
Dit kunnen onder andere delen van trekveren en stukken glas zijn.
- Ondeugdelijke elektrische installatie
Door een ondeugdelijke of verkeerd uitgevoerde elektrische installatie kunnen metalen delen
van de deur onder elektrische spanning komen.
- Neerstorten van een deurblad
Het deurblad van een geheel of gedeeltelijk geopende deur met een verticale beweging kan na
breuk van een onderdeel neerstorten. Kwetsbare onderdelen zijn onder andere veren,
staalkabels en kettingen.
- Omvallen van het deurblad
Het deurblad van een deur met een horizontale beweging kan, bijvoorbeeld na ontsporen of
uitlichten van de geleiderollen, omvallen.
- Bewegende deur
Bij een deur bestaat het gevaar dat men getroffen wordt of bekneld raakt door in beweging
zijnde delen.
- Wegspringende of vallende onderdelen
Gebroken of losgeraakte delen kunnen personen treffen in de directe omgeving van de deur.
Dit kunnen onder andere delen van trekveren en stukken glas zijn.

Onderstaande gevaarlijke situaties kunnen aanleiding zijn tot een ongeval:


- Ondeugdelijke elektrische installatie
Door een ondeugdelijke of verkeerd uitgevoerde elektrische installatie kunnen metalen delen
van de deur onder elektrische spanning komen.

5 VOORSCHRIFTEN

5.1* Situering van deuren

5.1.1
Deuren moeten zodanig zijn geplaatst dat gevaar zoveel mogelijk is voorkomen.

Toelichting
De mate van veiligheid van een deur wordt niet alleen bepaald door de keuze van soort en
uitvoering, maar hangt tevens af van de plaatselijke situatie waar de deur zich bevindt.
Reeds in de ontwerpfase zal men de volgende zaken moeten overwegen:

A Situatie-afhankelijke faktoren

- Is er op die plaats wel een deur nodig?


- Is knelgevaar tussen deurblad en vaste delen van opstallen of obstakels vermeden?
- Is er voldoende doorzichtmogelijkheid voor waarneming van gevaar achter de deur?
- Moet de doorgang in een vluchtroute worden opgenomen?
- Zijn er beperkingen voor een bepaalde bewegingsrichting van de deur?
- Zijn transportroute's en looproute's voldoende gescheiden?
- Kunnen tochtverschijnselen voldoende worden bestreden?
- Is de verlichtingsterkte ter plaatse voldoende?

B Gebruiksafhankelijke factoren.

- Voor welke gebruikersgroep is de deur bestemd?


- Is er rekening gehouden met beperkingen van de gebruikersgroep?
- Is de (automatische) deurbeweging en de bediening afgestemd op de gebruikersgroep?
- Is de deur geschikt voor gebruik in een vluchtroute?
5.1.2
Een deur mag geen gevaar opleveren voor het verkeer dat in de nabijheid van de deur
plaatsvindt.

5.1.3
Vluchtdeuren moeten zo zijn geplaatst dat een vrije doorgang verzekerd is.

Toelichting
Als de deur als uitgang van een gebouw of ruimte dient, waarvan meer dan 50 personen
gebruik moeten kunnen maken, dient deze naar buiten draaibaar of zijwaarts verschuifbaar te
zijn.

5.2* Aanduidingen

5.2.1
op of in de nabijheid van kantel-, hef-, rol-, overhead-deuren, alsmede op door een krachtbron
aangedreven deuren moeten, door middel van duurzame opschriften of voorhanden zijnde
documentatie, de volgende gegevens beschikbaar zijn:
- fabrikants- of leveranciersnaam;
- bouwjaar;
- fabrieksnummer.
- gewicht deurblad.

5.2.2
Op vanginrichtingen en/of aandrijvingen moeten door middel van duurzame opschriften zijn
aangegeven:
- fabrikants- of leveranciersnaam;
- bouwjaar;
- type;
- max. bedrijfssnelheid (m/s) of max. bedrijfstoerental (l/min);
- Vangkracht (N) of vangmoment (Nm).

5.3* Constructie

5.3.1 Algemeen
Deuren moeten voldoen aan de eis van een goede constructie. Daarbij dient ook rekening te
zijn gehouden met het op veilige wijze kunnen uitvoeren van onderhoud en reparatie.

Delen die knelgevaar opleveren moeten tot een hoogte van 2.50 meter vanaf vloer of bordes
doelmatig zijn beveiligd.

Onderdelen die regelmatig op goede staat en veilige werking beoordeeld moeten worden
moeten goed toegankelijk zijn.

De tijdens normaal bedrijf optredende belasting van deurdelen mag geen blijvende
vervorming van die delen tot gevolg hebben.

De vrije doorgangshoogte moet, bij geopende deuren, tenminste 2 meter bedragen.


5.3.2 TRANSPARANTE VLAKKEN

5.3.2.1
Transparante vlakken in deuren uitgevoerd in glas mogen elk niet groter zijn dan 1m². Het
glas moet zijn uitgevoerd in veiligheidsglas, met uitzondering van glazen vlakken in schuif-
en draaideuren indien deze glazen vlakken lager dan 3 meter zijn aangebracht.

Toelichting
Kunststof mag wel in grotere vlakken worden toegepast Veiligheidsglas is vlakglas dat bij
breuk beperking van letsel bij ongevallen geeft.
Daartoe worden gerekend draadglas, gelaagd glas en voorgespannen glas volgens de definities
van NEN 1301.

5.3.2.2
Indien deuren worden toegepast, die met een voertuig worden "opengereden" dienen deze te
zijn voorzien van doorzichtige vlakken met een totaaloppervlak van ten minste 1 m². De
onderkant hiervan moet zich op circa 1,25 m. boven de vloerbevinden.

5.3.3 OPHANGING EN GELEIDINGEN

5.3.3.1 Algemeen

Kabels, kettingen of banden die voor ophanging van een deurblad worden gebruikt, moeten
tenminste in tweevoud worden toegepast.

5.3.3.2 Geleidingen
Geleidingen, zoals bijvoorbeeld rails en goten, moeten zo zijn geconstrueerd dat het van of uit
de geleiding raken van het te geleiden deel is voorkomen.

5.3.3.3
Staalkabels moeten voldoen aan het volgende: NEN 3575 "Staalkabels voor algemeen
gebruik".
- de werkelijke breukbelasting moet ten minste zesmaal de maximale werkbelasting van de
kabels bedragen.
- de toegepaste staalkabels moeten tussen de eindverbindingen uit één geheel bestaan.

Toelichting
Bij het bepalen van de maximale werkbelasting moet zowel rekening worden gehouden met
de statische alsmede dynamische krachten.

5.3.3.4
Eindverbindingen van de staalkabels moeten deugdelijk zijn.

Toelichting
Onder deugdelijk wordt verstaan dat de eindverbinding tenminste 80 % van de werkelijke
breukbelasting van de kabel kan opnemen. In het algemeen kan gesteld worden dat
wigklemmen en persklemmen hieraan voldoen.

Het gebruik van U-boutklemmen dient te worden afgeraden, omdat een verbinding met
U-boutklemmen minder geschikt is voor het opnemen van dynamische belastingen.
Waar mogelijk moeten stalen kabelkousen worden toegepast

5.3.3.5
Bij kabelgeleidingen anders dan schijven en trommels moeten de bochten een straal van ten
minste viermaal de kabeldiameter van de kabel hebben.

5.3.3.6
Staalkabels moeten zodanig vrijlopen, dat geen beschadiging kan ontstaan.

5.3.3.7
Kabelschijven en -trommels moeten voldoen aan NEN 3508 "Staalkabels, schijven en
trommels voor hijs- en transportdoeleinden".

5.3.3.8
Kabelschijven moeten voorzien zijn van een inrichting die voorkomt dat de kabel uit de groef
kan raken.

5.3.3.9
Op een kabeltrommel moeten, indien de hieraan bevestigde kabel een dragende funktie heeft,
in afgewikkelde toestand ten minste twee windingen aanwezig blijven. De eindbevestiging
van de kabel aan de trommel dient zo sterk te zijn dat 80 % van de werkelijke breukbelasting
van de kabel kan worden opgenomen.

5.3.3.10
De werkelijke breukbelasting van draagkettingen of bevestigingen moet ten minste viermaal
de maximale werkbelasting bedragen.

5.3.3.11
De werkelijke breukbelasting van banden of bevestigingen daarvan moet ten minste achtmaal
de maximale werkbelasting bedragen.

5.3.4 Loopdeuren

5.3.4.1
Loopdeuren moeten tijdens de beweging van het deurblad zijn vergrendeld in een stand
evenwijdig aan het deurblad.

5.3.4.2
Loopdeuren mogen niet uit hun vergrendeling kunnen komen tijdens de beweging van het
deurblad.

5.3.5. bediening

5.3.5.1
De bedieningsorganen van mechanisch aangedreven deuren moeten zo zijn uitgevoerd, dat de
beweging van het deurblad binnen een traject van 50 mm stopt, zodra de bedieningsorganen
worden losgelaten. De bedieningsorganen moeten zo zijn aangebracht dat vanaf de
bedieningsplaats het gebied, waar de bewegende deur gevaar kan opleveren voor personen
rechtstreeks kan worden overzien.

Toelichting
Toezicht op de deurbeweging door middel van monitoren wordt niet gezien als rechtstreeks
zicht

5.3.5.2
De bedieningsorganen van mechanisch aangedreven deuren moeten zo zijn aangebracht dat de
bedienende persoon zich buiten de baan van het deurblad kan opstellen.

5.3.5.3
Van de bepaling van 5.3.5.1 kan worden afgeweken in een van de volgende situaties:

a. Indien geen gevaar voor personen aanwezig is;

Toelichting
Gevaar voor personen wordt geacht niet aanwezig te zijn bij het openen van deurbladen met
een glad oppervlak

b. Indien een beveiliging tegen knelgevaar is aangebracht als vermeld in punt 5.4.2

c. Indien door bijzondere voorzieningen gevaar voor personen, die zich in de gevarenzone
bevinden ten gevolge van het bewegende deurblad, voorkomen is.

Toelichting
Bijzondere voorzieningen, waardoor is zekergesteld dat de beweging van het deurblad alleen
mogelijk is als zich geen personen in de gevarenzone bevinden zijn bijvoorbeeld
contactmatten waarvan de werking betrouwbaar is en de afmetingen doelmatig zijn. Een
contactmat heeft doelmatige afmetingen als de lengte is afgestemd op zowel de sluit als de
openingssnelheid van het deurblad en als de breedte gelijk is aan de door het deurblad
bestreken opening. Bovendien moet het contactvlak van de mat op geen enkele plaats
onderbroken zijn, bijvoorbeeld door een leiding of andere inbouwdelen.

5.3.5.4
Bij mechanisch aangedreven deuren waarbij de bedieningsorganen zijn uitgevoerd zoals
aangegeven in punt 5.3.5.3 moet bij de bedieningsorganen een stopknop zijn aangebracht. Bij
bediening van de stopknop moet het deurblad binnen een traject van 50 mm tot stilstand
komen en in stilstand blijven.

5.3.6 Elektrische installatie

De elektrische installatie van deuren moet voldoen aan NEN 1010 "Veiligheidsvoorschriften
voor laagspanningsinstallaties".
5.4* VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN

5.4.1 Algemeen

5.4.1.1
Deuren moeten zodanig zijn beveiligd, dat gevaren, ook wanneer deze het gevolg zijn van te
voorziene abnormale omstandigheden, zoveel mogelijk zijn voorkomen.

5.4.1.2
De goede werking van een beveiliging mag niet worden beïnvloed door falen van enig ander
deurdeel.

5.4.1.3
Voorkomen moet zijn dat mechanische aandrijving en handbediening gelijktijdig kunnen
plaatsvinden.

5.4.1.4
Bij toepassing van trekveren moeten voorzieningen zijn getroffen, die bij breuk het
wegspringen van delen van de veer voorkomen.

Toelichting
Hiertoe kan de veer bijvoorbeeld worden omgeven met een buis van kunststof. Ook kunnen in
trekveren staaldraden worden aangebracht. Deze draden moeten zo lang zijn, dat zij bij
uitgetrokken veer nog juist niet op trek worden belast

5.4.2 Beveiliging tegen knelgevaar

5.4.2.1 *
Deuren die mechanisch of door de zwaartekracht worden aangedreven en niet voldoen aan het
gestelde in punt 5.3.5.1 moeten zijn voorzien van een doelmatige beveiliging tegen
knelgevaar.

Toelichting
Een beveiliging tegen knelgevaar moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
1 De kracht, waarmee het sluiten (en eventueel openen) van de deur kan worden tegengegaan,
moet kleiner zijn dan 150 N.

2 Het bewegend deurblad mag op een drukkrachtopnemer met een veerconstante van 25000
N/m geen grotere drukkracht uitoefenen dan:
- 750 N bij een resterende deuropening (door het deurblad nog af te leggen afstand) groter dan
0,25 m.
- 500 N bij een resterende deuropening (door het deurblad nog af te leggen afstand) gelijk aan
of kleiner dan 0,25 m.

3 Een horizontaal bewegend deurblad moet kunnen worden teruggeschoven met een kracht
kleiner dan 300 N indien het deurblad blijft stilstaan na het aanspreken van de beveiliging
tegen knelgevaar. Voor deuren die toegepast worden op plaatsen die toegankelijk zijn voor
het publiek en waar toezicht kan ontbreken, mag deze kracht niet meer dan 150 N
bedragen. Een beveiliging tegen knelgevaar kan bijvoorbeeld bestaan uit voorzie-
ningen als contactlijsten, contactmatten, lichtstraalbeveiliging. Een beveiliging waarbij de
begrenzing van de knelkracht uitsluitend afhankelijk is van de werking van een slipkoppeling
wordt in dit verband niet als voldoende doelmatig beschouwd.

5.4.2.2
Veiligheidsvoorzieningen ter voorkoming van knelgevaar moeten zodanig zijn uitgevoerd dat
bij het optreden van een defect in de veiligheidsvoorziening zelf:
- de beveiligende werking behouden blijft; of
- het defect op zijn laatst in één van de eindposities van het deurblad automatisch herkend
wordt, en voorkomen is dat een verdere gevaarveroorzakende beweging van het deurblad kan
volgen.

5.4.3 BEVEILIGING TEGEN NEERSTORTEN

5.4.3.1
Een deur met verticale beweging moet zijn voorzien van een vanginrichting, die bij het in
gebreke blijven van dragende delen in werking treedt.

Toelichting
Dragende delen zijn bijvoorbeeld kabels en kettingen, die het deurblad verbinden met de
balanceerinrichting of met de aandrijving. Uit ervaring is bekend dat niet alleen het ingebreke
blijven van kabels of kettingen oorzaak kan zijn van het neerstorten van een deurblad, maar
bijvoorbeeld ook de aan slijtage onderhevige onderdelen van aandrijvingen en de veren van
de balanceerinrichting. Met het "in gebreke blijven" wordt niet alleen bedoeld breuk, maar
bijvoorbeeld ook het naast de trommel geraken van een kabel, of het losgaan van een
transmissieketting door verlies van de verbindingsschakel.
Bij handbediende roldeuren met balansverenpakket kan de praktische uitvoering van een
beveiliging, die door veerbreuk wordt aangesproken, op technische bezwaren stuiten. In dat
geval moet op andere wijze het gevaar tegen neerstorten zoveel mogelijk zijn voorkomen.

5.4.3.2
De vanginrichting moet het deurblad na het ontstaan van een gebrek binnen een afstand van
200 mm tot stilstand brengen.

5.4.3.3
Onderdelen van vanginrichtingen moeten minimaal een 2-voudige veiligheid hebben tegen
blijvende vervorming (rekspanning), of een 3-voudige veiligheid tegen breuk
(breukspanning). Dit geldt niet voor onderdelen van vanginrichtingen die bestemd zijn om te
vervormen of te breken ten behoeve van de vangwerking.

5.4.3.4
Van een vanginnchting kan worden afgezien indien bij het ingebreke blijven van één van de
dragende delen de dragende functie wordt overgenomen door een ander (tweede) dragend
deel.

Toelichting
In het algemeen kan gesteld worden dat bij het in gebreke blijven van één dragend deel de
dragende functie moet worden overgenomen door een ander (tweede) dragend deel, tenzij
aannemelijk is dat beide genoemde dragende delen gelijktijdig in gebreke blijven. Dit laatste
doet zich voor als een deur is uitgevoerd met konische kabeltrommels en niet is voorkomen
dat de kabel uit de groef kan geraken. In het algemeen ontstaat geen gevaar voor neerstorten
van het deurblad bijvoorbeeld:
- bij breuk van één van de ophangkabels waarbij de balancering in stand blijft en de
zijgeleidingen voldoende stevig zijn om de kracht van het schranken op te vangen;
- indien bij breuk van een balansveer de aandrijving zodanig is uitgevoerd dat deze het
deurblad in zijn positie houdt.

5.4.3.5
Mechanisch aangedreven deuren moeten zijn voorzien van een inrichting die de aandrijving
direct stopt wanneer een ophangorgaan in onbelaste toestand geraakt of breekt.

5.4.3.6
Deurbladen volgens 5.4.3.4 mogen ook bij uitvallen van onderdelen, die het gewicht van het
deurblad in balans houden, bij het omschakelen op handbediening niet kunnen neerstorten.

Toelichting
Om aan deze verplichting te voldoen dient het in vrije val geraken en neerstorten van het
deurblad door een constructieve voorziening te zijn voorkomen. Het toepassen van een
waarschuwingstekst alleen is niet voldoende.

5.4.3.7
Bij mechanisch aangedreven deuren dient te zijn zeker gesteld dat bij uitvallen van de
energiebron de (eventuele) beweging van het deurblad binnen een traject van 50 mm stopt.
Bij het weer inkomen van de energiebron mag de deur niet automatisch in beweging komen.

5.5* Onderhoud en reparatie

Deuren moeten in goede staat van onderhoud verkeren. Onderhoud en reparaties dienen door
terzake kundige personen te worden verricht. Daarbij dienen de voorschriften van de fabrikant
en/of leverancier in acht te worden genomen.

Periodiek onderhoud dient ten minste eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, of zoveel vaker
als de gebruiksomstandigheden dat noodzakelijk maken.

Ten behoeve van reparaties mogen alleen deugdelijke en voor het doel geschikte, materialen
en werkmethoden worden toegepast.

6 WETTELIJKE BEPALINGEN

In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste wettelijke bepalingen weergegeven die betrekking


hebben op de veilige constructie en het onderhoud van deuren en beweegbare hekken. Van
toepassing zijn bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet, alsmede uit de daarop
gebaseerde veiligheidsbesluiten, te weten het Veiligheidsbesluit voor Fabrieken en
Werkplaatsen 1938, het Landbouw Veiligheidsbesluit, het Electrotechnisch Veiligheidsbesluit
1938 en het Veiligheidsbesluit Stuwadoorsarbeid.
De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze bepalingen berust bij het hoofd of de
bestuurder (werkgever) van de onderneming, waarinde deuren en hekken worden toegepast.
Waar bepalingen gedeeltelijk zijn opgenomen, staat achter het betreffende artikel '(ged)'
vermeld.
Voor de volledige tekst raadplege men de genoemde besluiten. De aandacht wordt erop
gevestigd, dat alleen de volledige tekst rechtskracht bezit.

6.1 Arbeidsomstandighedenwet

Artikel 1, eerste lid


In het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
a. werkgever:
1°. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke
aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde
ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk
doet verrichten;
2°. degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als
bedoeld onder 1.

b. werknemer: de ander bedoeld onder a.

Artikel 1, tweede lid


In het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt mede verstaan onder
a. werkgever degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn,
een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten;
b. werknemer: de ander bedoeld onder a.

Artikel 1, derde lid


In het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder "jeugdige werknemer": een
werknemer jonger dan 18 jaar.

Artikel 1, vierde lid (ged.)


In het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder "Onze Minister":
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; "districtshoofd": het bevoegde
districtshoofd van de Arbeidsinspectie.

Artikel 6, eerste lid


De werkgever moet ervoor zorgen dat een werknemer bij zijn indiensttreding en voorts zo
dikwijls als dit in verband met de veiligheid, de bescherming van de gezondheid en de
bevordering van het welzijn in verband met de arbeid noodzakelijk is, doeltreffend wordt
ingelicht over de aard van zijn werkzaamheden en de daaraan verbonden gevaren, alsmede
over de maatregelen die erop gericht zijn deze gevaren te voorkomen of te beperken.

Artikel 6, tweede lid


De werkgever moet ervoor zorgen dat aan zijn werknemers doeltreffend en aan hun
onderscheiden taken aangepast onderricht wordt verstrekt met betrekking tot de veiligheid, de
gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid. Zo dikwijls de daarmee opgedane
ervaring of gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden daartoe aanleiding geven
moet dit onderricht worden aangepast en opnieuw verstrekt.

Artikel 6, derde lid


Indien persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking van de werknemers worden
gesteld, en indien op werktuigen, toestellen of anderszins beveiligingen zijn aangebracht,
moet de werkgever zorgen dat de werknemers op de hoogte zijn van hun doel en werking en
de wijze waarop zij deze dienen te gebruiken.

Artikel 6, vierde lid


Onze Minister kan met betrekking tot het in dit artikel bepaalde nadere regelen stellen.

Artikel 7, eerste lid (ged.)


De werkgever moet ervoor zorgen dat de jeugdige werknemer bij de arbeid wordt betrokken
op een wijze die bevorderlijk is voor diens vorming. Daartoe behoort een behoorlijke
voorlichting, welke in ieder geval betreft:
a. het geheel van de werkzaamheden in de onderneming en haar organisatie;
b. de arbeidsomstandigheden in de onderneming en de in de onderneming geldende
gedragsregels welke voor hem van belang zijn;
c. zijn taak en de eisen die hieraan worden gesteld.

Artikel 7, tweede lid


De in het eerste lid bedoelde voorlichting moet worden gegeven bij de indiensttreding van de
jeugdige werknemer en voorts met zodanige tussenpozen worden herhaald als met het oog op
de persoon van de jeugdige werknemer en de aard van de arbeid die hij in de onderneming
verricht en de omstandigheden waaronder deze wordt verricht, redelijkerwijs noodzakelijk is.

Artikel 7, vierde lid


Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van:
a. een jeugdige werknemer die uitsluitend tijdens zijn vakantie in het bedrijf of de inrichting
arbeid verricht;
b. door Onze Minister aangewezen categorieën van jeugdige werknemers.

Artikel 8, eerste lid


De werkgever in wiens bedrijf of inrichting ten minste een bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur vast te stellen aantal jeugdige werknemers, dat voor verschillende
categoriën van bedrijven of inrichtingen verschillend kan worden bepaald, arbeid pleegt te
verrichten, moet ervoor zorgen dat ten behoeve van die jeugdige werknemers één of meer
mentoren werkzaam zijn. Voor de toepassing van de vorige zin blijven jeugdige werknemers
als bedoeld in artikel 7, vierde lid, buiten beschouwing.

Artikel 11
Indien bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers
doet verrichten, in een bedrijf of een inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan enig
gevaar kan ontstaan voor andere personen dan die werknemers, moet de werkgever
doeltreffende maatregelen nemen ter voorkoming van dat gevaar.

Artikel 12
Onverminderd het elders bij of krachtens deze wet bepaalde zijn de werknemers verplicht in
verband met de arbeid de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid in acht te nemen ter
vermijding van gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van henzelf of van anderen dan
wel met het oog op hun welzijn.
Met name zijn zij verplicht om:
a. machines, toestellen, werktuigen, gevaarlijke stoffen, transportmiddelen en andere
hulpmiddelen op de juiste wijze te gebruiken;
b. de hun ingevolge deze wet ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen op
de juiste wijze te gebruiken en na gebruik op de daartoe bestemde plaats op te bergen, een en
ander voor zover niet krachtens deze wet is bepaald dat werknemers niet verplicht zijn
beschermingsmiddelen als vorenbedoeld te gebruiken;
c. de op werktuigen, toestellen of anderszins aangebrachte beveiligingen niet te veranderen of
buiten noodzaak weg te halen en deze op de juiste wijze te gebruiken;
d. mede te werken aan het voor hen georganiseerde onderricht bedoeld in de artikelen 6, 7 en
8;
e. de door hen opgemerkte gevaren voor de veiligheid of de gezondheid terstond ter kennis te
brengen aan de werkgever of degene, die namens deze ter plaatse met de leiding is belast.

6.2 Veiligheidsbesluit voor Fabrieken en Werkplaatsen 1938 (VBF),


Landbouwveiligheidsbesluit (LVB) en Veiligheidsbesluit Restgroepen (VBR)

Artikel 98 VBF, 3 LVB (ged) en 20 VBR (ged)


De delen van krachtwerktuigen, drijfwerken en al of niet door een krachtwerktuig gedreven
werktuigen, bijvoorbeeld vliegwielen, krukken, drijfstangen, assen, tandraderen, riemen,
kettingen, snaren koppelingen, schijven, spieën, bouten en schroeven moeten voor zover
zij gevaar kunnen opleveren, zomogelijk doelmatig zijn beschut.

Artikel 99 VBF en 4 LVB


Eerste lid
Een krachtwerktuig moet zodanig zijn beschut of ingericht of van een zodanige inrichting zijn
voorzien, dat het in gang brengen en het tornen zonder gevaar kan geschieden.

Tweede lid
Een krachtwerktuig moet op zodanige wijze worden getornd en in gang gebracht, dat daarbij
gevaar zoveel mogelijk wordt vermeden.

Derde lid
Een krachtwerktuig, met uitzondering van een windmolen, moet zodanig zijn ingericht, dat de
veilige snelheid niet kan worden overschreden.

Artikel 111 VBF en 12 LVB


In of aan de bewegende delen van het drijfwerk moeten uitstekende spieën, bouten,
schroeven, riemverbinders en dergelijke zoveel mogelijk zijn vermeden.

Artikel 112 VBF en 13 LVB


Indien een werknemer voor het verrichten van werkzaamheden zich in de onmiddellijke
nabijheid begeeft of bevindt van delen van drijfwerken of werktuigen, welke bij in gang zijn
gevaar veroorzaken, moet dit bij stilstand van drijfwerk of werktuig geschieden, tenzij die
delen doeltreffend zijn beschut.

Artikel 118 VBF


De werktuigen, waarvan onderdelen door snijden, knellen, pletten, door hun grote snelheid of
op andere wijze gevaar kunnen veroorzaken, moeten zodanig zijn opgesteld en ingericht en
van zodanige toestellen of beschermingen zijn voorzien, dat het gevaar zoveel mogelijk wordt
voorkomen.
Artikel 119 VBF
De gevaar opleverende plaatsen van werktuigen, in artikel 118 bedoeld,
mogen alleen bij stilstand worden gereinigd, gepoetst of hersteld.

Artikel 123 VBF, 24 LVB en 21 VBR


Krachtwerktuigen, drijfwerken, werktuigen, toestellen, gereedschappen en leidingen moeten
in zodanige staat van onderhoud verkeren, dat zij daardoor geen gevaar kunnen veroorzaken.

Artikel 124, eerste lid VBF


Gebouwen, installaties, constructiewerken, ovens, drijvende inrichtingen en aanhorigheden
moeten uit deugdelijk materiaal bestaan, van deugdelijke constructie zijn en in goede staat
verkeren.

Artikel 124, derde lid VBF en 12, vierde lid VBR Schuif- of roldeuren en kanteldeuren
moeten tegen uitlichten of aflopen dan wel tegen vallen geborgd zijn.

Artikel 28, eerste lid LVB


Gebouwen en aanhorigheden moeten in zodanige toestand verkeren, dat zij geen gevaar
kunnen veroorzaken.

Artikel 141 VBF en 31 VBR (ged)


Hijskranen, lieren en andere hefwerktuigen, alsmede hun onderdelen en toebehoren moeten
steeds in goede staat van onderhoud verkeren en zodanig zijn ingericht, opgesteld, verankerd
en beschut, dat zij zo min mogelijk gevaar opleveren. Bij het ophijsen van lasten moet door
pal en palrad of op andere doelmatige wijze het onverhoeds neerdalen worden voorkomen. Bij
het neerlaten van lasten moet door een doelmatige, goed werkende rem of andere inrichting de
snelheid kunnen worden geregeld en moet onmiddellijk stilzetten steeds mogelijk zijn,
terwijl de zwengel niet mede mag ronddraaien, doch moet zijn afgenomen of ontkoppeld.

Artikel 143, eerste lid VBF en 35 VBR (ged)


Kabels, hijskettingen en stroppen mogen niet zwaarder worden belast dat een veilig gebruik
toelaat.

Artikel 143, tweede lid VBF en 35 VBR (ged)


Zo dikwijls zulks ter waarborging van een veilig gebruik nodig is moeten hijskettingen en
kettingstroppen worden uitgegloeid en met een voldoende trekkracht worden beproefd door
een bevoegd deskundige. Van deze beproeving moet een bewijs in de door Onze Minister
vastgestelde vorm worden overgelegd.

Artikel 43 LVB
Touwwerk, staaldraadkabels, hijskettingen en stroppen voor het ophijsen en vieren van lasten
moeten in goede staat van onderhoud verkeren en mogen niet zwaarder worden belast dan een
veilig gebruik toelaat.

Artikel 148 VBF, 48 LVB en 36 VBR


Tegen het gevaar te worden getroffen door wegvliegende, vallende, omvallende,
wegschuivende of wegrollende voorwerpen moeten doelmatige voorzieningen getroffen zijn.
6.3 Electrotechnisch Veiligheidsbesluit 1938 (ged)

Dit besluit geldt onder meer voor die ondernemingen, waarop ook het Veiligheidsbesluit voor
Fabrieken of Werkplaatsen 1938 en het Landbouwveiligheidsbesluit van toepassing is. Het
bevat een groot aantal bepalingen, onder andere met betrekking tot elektrische machines en
toestellen, schakel- en verdeelinrichtingen, schakelaars, weerstanden, stopcontacten, leidingen
en leidingaanleg en beveiligingen. Voor een nadere interpretatie van deze veelal algemeen
gestelde wettelijke bepalingen, worden nationale en internationale normen gehanteerd. Het
zou te ver voeren bedoelde bepalingen hier over te nemen. Voor nadere informatie kan men
zich wenden tot de Elektrotechnisch Adviseur bij de Arbeidsinspectie.

6.4 Veiligheidsbesluit Stuwadoorsarbeid

Artikel 8, eerste lid


De toegang tot de zeeschepen of inrichtingen, waaraan of waarin door werknemers
stuwadoorsarbeid wordt verricht, moet in zodanige staat worden gehouden, dat de veiligheid
van de werknemers, die er gebruik van maken, is verzekerd.

Artikel 148
Pakhuizen en opslagplaatsen, zomede derzelver aanhorigheden, moeten in zodanige toestand
verkeren, dat zij geen gevaar kunnen veroorzaken.

You might also like