You are on page 1of 11

AANWIJZINGEN VOOR HET VEILIG WERKEN P70

MET ONVERZADIGDE POLYESTERS 1965


blz.1

De aanwijzingen voorzien van een * zijn gebaseerd op wettelijke


voorschriften; zie hiervoor hoofdstuk 4 "Wettelijke bepalingen".

1. INLEIDING

1.1
De stoffen (peroxyden en versnellers) die bij de verwerking van onver-
zadigde polyesters worden gebruikt, kunnen bij onoordeelkundige behan-
deling aanleiding geven tot het optreden van brand en explosie.
Daarnaast kunnen bepaalde bestanddelen gevaren opleveren voor de
gezondheid.

1.2
Onverzadigde polyesters ontstaan door een chemische reactie tussen een
polyfunctionele alcohol (bijv. glycol) en een zuur (bijv. maleïne-
zuur). Zij worden daarna opgelost in monomeerstyreen of een andere
vinylverbinding, waarmede zij kunnen copolymeriseren, waartoe een
zekere activeringsenergie nodig is om de reactie op gang te brengen.
Deze energie wordt geleverd door organische peroxyden (harders) van
zeer verschillende samenstelling, die hun werking beginnen bij ver-
schillende temperaturen.
Bij de toepassing van koudhardende onverzadigde polyesters worden nog
zgn. versnellers gebruikt (bijv. cobaltnaftenaat), om de peroxyden te
activeren.

1.3
De onverzadigde polyesterharsen worden o.a. toegepast:
a. als bindmiddel in verf (opgelost in bijv. ethylacetaat of aceton);
b. als giethars:
c. in combinatie met een wapening van bijv. glasvezels als construc-
tiemateriaal.
AANWIJZINGEN VOOR HET VEILIG WERKEN P70
MET ONVERZADIGDE POLYESTERS 1965
blz.2

2. GEVAREN

2.1 BRAND- EN EXPLOSIEGEVAAR

Sommige peroxyden (harders) kunnen door hun geringe thermische stabi-


liteit (ontleding bij temperatuurverhoging) en hun gevoeligheid voor
schok en wrijving als uiterst gevaarlijk worden beschouwd, vooral
wanneer ze in geconcentreerde vorm worden gebruikt. De ontledingsreac-
ties kunnen zelfs explosief verlopen wanneer deze peroxyden in aanra-
king komen met sommige metalen of metaalzouten, met sterke zuren,
zwavel, aminen, versnellers en reducerende stoffen.
Explosie- en brandgevaar zijn ook aanwezig wanneer deze peroxyden
bijv. op de grond worden gemorst, of wanneer aan de voorraadbus een
uitgedroogde rand van peroxyde ontstaat in fijnverdeelde toestand.
Minder gevaarlijk zijn zij in het algemeen wanneer ze zijn gemengd tot
pasta's met stoffen die niet gemakkelijk oxyderen en een hoog vlampunt
hebben, bijv. dimethylftalaat.
Ook monomeer styreen is brandbaar; het vlampunt van deze stof is 32°C.

2.2 GEVAREN VOOR DE GEZONDHEID

Monomeer styreen is een vluchtige, schadelijke stof met een karakte-


ristieke geur. De maximaal aanvaardbare concentratie voor de damp van
deze stof in de inademingslucht is voorlopig vastgesteld op 420 mg/m3
lucht (of 100 parts per million = 100 cm3 damp per m3 lucht). Spatten
van peroxyden kunnen fataal zijn voor de ogen in verband met de etsen-
de werking. Vooral contact met methylethylketonperoxyde en cyclohexa-
nonperoxyde kan tot blindheid leiden. Daar een ook direct toegepaste
oogspoeling slechts een bescheiden resultaat geeft, is het noodzake-
lijk bij het werken met peroxyden steeds een oogbeschutting te dragen.
De verwerking van polyesters kan voorts aanleiding geven tot huidaan-
doeningen. Een andere oorzaak voor huidaandoeningen is te vinden in
het reinigen van de handen met oplosmiddelen.

3. VEILIGHEIDSMAATREGELEN

3.1 MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN BRAND OF EXPLOSIE

3.1.1
De voorraadbussen of -flessen met organische peroxyden moeten zijn
opgeslagen in een speciaal daarvoor bestemd gebouwtje of in een kluis;
indien de voorraad minder dan 25 liter bedraagt, mag het opslaan
geschieden in een op de buitenlucht geventileerde kast.

3.1.2*
Het gebouwtje, de kluis, of de kast moet van brandwerend materiaal
zijn.
AANWIJZINGEN VOOR HET VEILIG WERKEN P70
MET ONVERZADIGDE POLYESTERS 1965
blz.3

3.1.3
Het dak van het gebouwtje of de kluis moet van een lichte constructie
zijn, opdat het bij een explosie gelegenheid biedt tot aflaten van de
druk. De constructie van dak en muren moet zodanig zijn, dat de ruimte
koel wordt gehouden.

3.1.4
Het gebouwtje of de kluis moet op de buitenlucht zijn geventileerd
door middel van niet afsluitbare openingen, aangebracht in de wanden
nabij de vloer en nabij de afdekking en gelijkmatig over de wanden
verdeeld. De gezamenlijke doorlaat van deze openingen moet ten minste
1/250 van de vloeroppervlakte van de bewaarplaats bedragen en de
minimumdoorlaat van elke opening 4 dm². Zij moeten zijn afgeschermd
door een vlamkerende inrichting bestaande uit kopergaas (draaddiame-
ter 0,30 - 0,45 mm, maaswijdte 0,25 mm²), om te voorkomen dat bij aan-
wezigheid van vuur buiten de opslagruimte dit via de ventilatieope-
ningen binnenkomt.

3.1.5
De opslagplaats voor peroxyden mag voor geen andere doeleinden worden
gebruikt.

3.1.6*
Zowel in de opslagplaats als in de ruimten waar polyestermengsels
worden vervaardigd of verwerkt, mag geen open vuur aanwezig zijn.
Roken moet zijn verboden, welk verbod op duidelijke wijze moet zijn
aangegeven.

3.1.7*
Het aftappen, afmeten, afwegen en het toevoegen van de peroxyden aan
de onverzadigde polyesters moet geschieden door personeel dat op de
hoogte is van de aan de gebruikte stoffen verbonden gevaren.

3.1.8*
Organische peroxyden mogen niet worden toegevoegd aan verwarmde grond-
stoffen of worden afgetapt in verwarmde apparatuur. (Bij ver-
hoogde temperaturen kunnen metalen aanleiding geven tot een gevaarlij-
ke reactie met peroxyden.)

3.1.9*
Het vaatwerk en de apparatuur, waarin peroxyden worden afgemeten,
moeten schoon zijn.
AANWIJZINGEN VOOR HET VEILIG WERKEN P70
MET ONVERZADIGDE POLYESTERS 1965
blz.4

3.1.10
Het verdient aanbeveling, het gebruikte vaatwerk en de gebruikte
kwasten schoon te maken met warm water waaraan een goede synthetische
zeep is toegevoegd. Dit voorkomt dat grote hoeveelheden brandbare
oplosmiddelen in de werkruimte worden verspreid. Bij het gebruik van
vluchtige, brandbare oplosmiddelen voor dit doel zal de ruimte moeten
worden aangemerkt als een ruimte met beperkt gas- ontploffingsgevaar
en zullen dienovereenkomstig maatregelen ten aanzien van de elektri-
sche installatie dienen te worden getroffen. Na het schoonmaken moeten
de voorwerpen goed worden gedroogd.

3.1.11*
Organische peroxyden mogen niet direct worden gemengd met versnellers.
Heftige ontleding van het peroxyde kan daarvan het gevolg zijn. De
versneller moet zorgvuldig worden vermengd met het harsmengsel alvo-
rens een peroxyde wordt toegevoegd.

3.1.12*
De voorraadbussen of -flessen, die organische peroxyden bevatten,
moeten gesloten worden gehouden om te voorkomen dat de inhoud wordt
verontreinigd.

3.1.13*
Alle bussen en flessen die worden gebruikt voor het bewaren en afwegen
van organische peroxyden moeten, evenals het overige vaatwerk, duide-
lijk gemerkt zijn (bijv. met een aparte kleur), zodat geen vergissin-
gen kunnen ontstaan.

3.1.14
Werkzaamheden waarbij polyesters en peroxyden met elkaar worden ge-
mengd, alsmede het opslaan van de voor de dagelijkse gang van zaken
benodigde hoeveelheid van deze stoffen moeten gebeuren binnen een van
de overige werkruimten afgescheiden ruimte of lokaal. Voor de con-
structie van de ruimte of het lokaal mogen geen gemakkelijk brandbare
materialen worden toegepast.

3.1.15
Verontreiniging van de vloer en de werktafels met polyester of per-
oxyde moet worden vermeden. Het verdient aanbeveling, de vloer en de
werktafels af te dekken met papier en dit bij morsen te vernieuwen.
Absolute reinheid is een eerste vereiste. De werktafels kunnen eventu-
eel ook worden afgedekt met een goed te reinigen bovenlaag, bijv. glas
of metaal.
AANWIJZINGEN VOOR HET VEILIG WERKEN P70
MET ONVERZADIGDE POLYESTERS 1965
blz.5

3.1.16*
Bij het morsen van grotere hoeveelheden vloeibare peroxyden moet de
gemorste stof direct worden opgenomen, bijv. met behulp van vermicu-
lit, zand, mergel, e.d., stoffen die de vloeistof opzuigen. Geen
doeken voor het opnemen gebruiken!

3.1.17*
Er moeten voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. (Bij vaste per-
oxyden kan men voor het blussen water gebruiken, bij vloeistoffen
poeder of zand.)

3.1.18
Ter voorkoming van brand is het noodzakelijk, het spuiten met onverza-
digde polyesters of met lakken op basis van deze stoffen uit te voeren
in speciale spuitcabines of spuitkasten, waarin geen andere stoffen
worden verspoten. Afzuigkanalen e.d. moeten regelmatig worden gerei-
nigd. Teneinde verontreiniging van deze kanalen, van de ventilator,
e.d. zoveel mogelijk te voorkomen, dienen de spuitcabines of -kasten-
voorzien te zijn van een filter. Voor het luchttransport mogen uit-
sluitend centrifugaalventilatoren worden gebruikt.

3.1.19*
De verontreinigingen uit de spuitcabines moeten zo mogelijk direct
worden vernietigd, bijv. door ze in de buitenlucht te verbranden,
zodanig, dat de omgeving hiervan geen hinder ondervindt. Indien dit
niet mogelijk is, moeten de verontreinigingen worden opgeslagen in
goed gesloten metalen vaten.

3.1.20*
Het vernietigen van gemorste of verontreinigde peroxyden moet op
veilige wijze geschieden, teneinde het gevaar voor onverwachte explo-
sies zoveel mogelijk te verminderen. (Methylethylketonperoxyde kan
worden vernietigd door het in kleine hoeveelheden onder voortdurend
roeren toe te voegen aan een oplossing van 20 % natriumhydroxyde, en
wel ongeveer 10 x zoveel van deze oplossing als het gewicht aan het
te vernietigen peroxyde bedraagt. Voor benzoylperoxyde kan men een
10% natriumhydroxyde-oplossing toepassen en wel 4 x het gewicht aan
peroxyde.)

3.1.21*
Materiaal zoals kartonnen bekers, papieren handdoeken, e.d. moet na
werktijd worden verzameld en worden opgeborgen in afsluitbare metalen
bussen, of worden vernietigd.
AANWIJZINGEN VOOR HET VEILIG WERKEN P70
MET ONVERZADIGDE POLYESTERS 1965
blz.6

3.2 MAATREGELEN TER BESCHERMING VAN DE GEZONDHEID EN TER BEVORDERING


VAN DE HYGIENE

3.2.1*
De werklokalen waarin polyesters worden verwerkt, moeten voor elke
persoon een vrije luchtruimte hebben van ten minste 20 m3, waarvan ten
minste 10 m3 boven een hoogte van 1,80 m.
Gedeelten waarvan de hoogte minder bedraagt dan 3 meter mogen bij de
berekening van de vrije luchtruimte niet in rekening worden gebracht.

3.2.2*
Bij het aftappen, afmeten, afwegen en het toevoegen van organische
peroxyden aan polyesters moet ter bescherming van de ogen een bril of
een gelaatscherm worden gedragen.

3.2.3
Mocht door onachtzaamheid of anderszins toch peroxyde in de ogen
komen, dan moeten deze direct rijkelijk met water worden uitgespoeld
en moet de patiënt onmiddellijk naar een ziekenhuis worden vervoerd
ter behandeling door een oogarts.

3.2.4*
Water voor het uitspoelen moet steeds gebruiksklaar ter plaatse voor-
handen zijn, bijv. in een duidelijk gemerkte plastieken spuitfles
voorzien van een oogdouche, of een oogdouche aangesloten op de water-
leiding.

3.2.5
Het mengen van polyesterharsen met peroxyden, vulstoffen, pigmenten,
enz. moet op één speciaal daarvoor bestemde plaats geschieden, nauw-
keurig volgens het door de fabrikant opgegeven voorschrift en bij
voorkeur in bekers van karton of van kunststof (zie ook 3.1.21).

3.2.6*
Indien schadelijke pigmenten en vulstoffen worden verwerkt, bijv.
kwartsmeel, asbest- en aluminiumpoeder, is een plaatselijke afzuiging
vereist.

3.2.7*
Vrijkomende styreendampen moeten ter plaatse worden afgezogen. Dit is
vooral noodzakelijk als de polyesters worden verspoten met een verf-
spuit. Wanneer door de aard der te fabriceren voorwerpen plaatselijke
afzuiging niet mogelijkis, moet voor een uitstekende mechanische
ruimteventilatie zijn zorg gedragen. De afvoeropeningen moeten dan
nabij de vloer zijn aangebracht.
AANWIJZINGEN VOOR HET VEILIG WERKEN P70
MET ONVERZADIGDE POLYESTERS 1965
blz.7

3.2.8*
Het stof dat bij de bewerking van uitgeharde kunststofvoorwerpen
ontstaat, zoals bij het zagen en bij slijpen, moet terplaatse worden
afgezogen.

3.2.9*
Voor de aanvulling van de afgezogen lucht moeten luchttoevoeropenin-
gen aanwezig zijn. De toegevoerde lucht moet tot ten minste 10° C zijn
verwarmd.

3.2.10*
Het aandrukken en aanstrijken bij het verwerken van de kunstharsmassa
moet gebeuren met geschikte hulpmiddelen. De handen moeten zo nodig
worden beschermd, bijv. door dunne katoenen handschoenen met daarover-
heen dunne rubberhandschoenen.

3.2.11*
Het te gebruiken gereedschap moet dagelijks centraal worden gereinigd.
De arbeiders moeten daarbij handschoenen van rubber of van kunststof
met lange kap dragen, om de handen tegen de inwerking van oplosmidde-
len e.d. te beschermen.

3.2.12*
Aan het einde van elke werkdag moeten de werklokalen waar met polyes-
ters is gewerkt worden gereinigd.

3.2.13
Op de huid gemorste polyester of peroxyde moet terstond met crepepa-
pier worden verwijderd; het papier moet daarna worden vernietigd. Het
gebruik van poetslappen wordt afgeraden.

3.2.14*
In de onder 3.2.12 bedoelde werklokalen moet een voldoend aantal
wasgelegenheden aanwezig zijn met stromend, warm water, om op de huid
gemorste chemicaliën zo snel mogelijk volledig te verwijderen. Bij de
wasgelegenheden moeten goede zeep of een speciale reinigingspasta om
harsresten e.d. teverwijderen, alsmede (papieren) handdoeken in voldoen-
de hoeveelheid aanwezig zijn.

3.2.15
Het verdient aanbeveling, voor het begin van het werk de handen in te
wrijven met een speciale, de huid afdekkende creme (zgn. barrier-
cream), en aan het einde van de werkdag de handen in te vetten met een
goede, vette huidcreme.
AANWIJZINGEN VOOR HET VEILIG WERKEN P70
MET ONVERZADIGDE POLYESTERS 1965
blz.8

3.2.16*
Ten minste wekelijks moet aan de arbeiders schone werkkleding met
lange mouwen worden verstrekt. (Het gebruik van een voorschoot over de
werkkleding is aan te bevelen.)

3.2.17
Vermeden moet worden dat hars of harders in de handschoenen geraken.

3.2.18
Zelfs oppervlakkige huidwonden moeten zonder uitstel worden behandeld.

ALLE GENOEMDE MAATREGELEN ZULLEN SLECHTS AAN HUN DOEL BEANTWOORDEN


WANNEER ZIJ CONSEQUENT EN ZORGVULDIG WORDEN NAGELEEFD!
AANWIJZINGEN VOOR HET VEILIG WERKEN P70
MET ONVERZADIGDE POLYESTERS 1965
blz.9

4. WETTELIJKE BEPALINGEN

De in deze publikatie gegeven aanwijzingen voorzien van een * zijn


gebaseerd op een of meer van de hieronder verkort weergegeven, op
onverzadigde polyesters van toepassing zijnde artikelen van het "Vei-
ligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938", en hebben mede
betrekking op de naleving van die artikelen. Met het in acht nemen van
die aanwijzingen voldoet men naar het oordeel van de Arbeidsinspectie
op de meest doeltreffende wijze aan bedoelde wettelijke voorschriften.
De overige aanwijzingen zijn voor het veilig werken met onverzadigde
polyesters echter van niet minder grote betekenis.

Artikel 3
Werklokalen waar zich in de regel stoffen, dampen of gassen versprei-
den die op grond van haar eigenschappen vergiftigend kunnen werken,
moeten voor elke persoon een vrije luchtruimte hebben van ten minste
20 m3, waarvan ten minste 10 m3 boven een hoogte van 1,80 m. Gedeelten
waarvan de hoogte minder dan 3 m bedraagt mogen bij de berekening
hiervan niet in rekening worden gebracht.

Artikel 15
De ruimte gebezigd voor berging van in hoge mate aan zelfontbranding
onderhevige voorwerpen of stoffen moet brandvrij zijn ingericht, of op
doelmatige wijze met onbrandbare stoffen zijn bekleed.

Artikel 18
In een lokaal waar door de uitoefening van het bedrijf of door de
aanwezigheid van stoffen of voorwerpen gevaar voor ontploffing of voor
een zich zeer snel uitbreidende brand kan ontstaan, mag nimmer vuur
aanwezig zijn.

Artikel 20
In of nabij een lokaal waar licht brandbare of ontplofbare stoffen
aanwezig zijn, moeten doelmatige en in goede staat van onderhoud
verkerende middelen voor brandblussing of -doving aanwezig zijn.

Artikel 66
Werklokalen moeten zindelijk en zoveel mogelijk vrij van stof worden
gehouden.

Artikel 72
Het bij de arbeid ontstane afval moet spoedig en op doelmatige wijze
worden verwijderd.
AANWIJZINGEN VOOR HET VEILIG WERKEN P70
MET ONVERZADIGDE POLYESTERS 1965
blz.10

Artikel 74
In een fabriek of werkplaats waar arbeiders aan grote warmte, stof of
vuil zijn blootgesteld, moeten voor hen binnenshuis en doelmatig
gelegen en ingerichte wasgelegenheden beschikbaar zijn, te weten één
op elke 10 of minder van die arbeiders die gelijktijdige rust- en
schafttijden hebben als het stof of het vuil niet van vergiftige aard
en gemakkelijk te verwijderen is, en in de andere gevallen ten minste
één op elke 5 of minder dier arbeiders.

Artikel 75
Op elke wasplaats moet schoon en zonodig verwarmd water in voldoende
hoeveelheid kunnen toevloeien en moeten zeep en -tenzij andere doelma-
tige voorzieningen zijn getroffen- bruikbare handdoeken in voldoende
hoeveelheid aanwezig zijn.

Artikel 78
In een fabriek of werkplaats moet een arbeider die werkzaamheden
verricht waarbij zijn kleren blootstaan aan sterke verontreiniging, de
beschikking worden gegeven over een opafdoende wijze gereinigd, doelma-
tig overkleed.

Artikel 88
Indien lucht of andere gassen, dampen of stof uit een werklokaal
kunstmatig worden afgevoerd en inrichtingen voor de toetreding van
verse lucht zijn aangebracht, moet deze bij koude weersgesteldheid
voldoende zijn verwarmd.

Artikel 89
Ter plaatse waar een arbeider binnenshuis werkzaam is, moet hinderlij-
ke tocht zoveel mogelijk zijn tegengegaan.

Artikel 93
Het ontstaan en de verspreiding van schadelijke of hinderlijke dampen
of gassen of van stof in een werklokaal moet zijn tegengegaan. Waar
dit niet of niet in voldoende mate mogelijk is, moeten doeltreffende
middelen zijn aangewend tot afvoer van die dampen of gassen of dat
stof.

Artikel 94
Indien dampen, gassen of stof kunstmatig uit een werklokaal worden
afgevoerd, moeten zo nodig voor de toetreding van verse lucht doelma-
tige inrichtingen zijn aangebracht.
AANWIJZINGEN VOOR HET VEILIG WERKEN P70
MET ONVERZADIGDE POLYESTERS 1965
blz.11

Artikel 159
Bij alle arbeid die gevaar oplevert door vaste of vloeibare stoffen,
die bijtend zijn of een hoge temperatuur hebben, moeten de arbeiders
doelmatige beschuttingsmiddelen ter beschikking worden gesteld en moet
worden zorggedragen, dat deze door de arbeiders worden gebruikt.

Artikel 161
In werklokalen waar ontplofbare stoffen worden vervaardigd, bewerkt,
verwerkt of verpakt, moeten maatregelen zijn getroffen ter voorkoming
van ontploffing.

Artikel 174
In een fabriek of werkplaats waar vaste, vloeibare of gasvormige
stoffen, die bijtend, vergiftig of ontplofbaar zijn of een hoge tempe-
ratuur hebben, worden gebruikt, bereid of bewerkt of waar door de
aard van het bedrijf verwondingen kunnen ontstaan of gevaar van
bedwelming, moeten doeltreffende middelen voor eerste hulp bij onge-
vallen aanwezig zijn.
Zij moeten zodanig worden bewaard, dat er te allen tijde over kan
worden beschikt.

Artikel 184
Bij werkzaamheden die de arbeiders blootstellen aan aanraking van de
huid door daarop schadelijk inwerkende of daarin doordringende stof-
fen, moeten aan hen doelmatige bedekkingen van de huid ter beschikking
worden gesteld.

You might also like