Professional Documents
Culture Documents
Bloedvaten en Bloedsomloop
Bloedvaten en Bloedsomloop
Bloedvaten en Bloedsomloop
Overzicht bloedvaten:
• Arteriën voeren het bloed weg van het hart
– De longslagader naar de longen
– De aorta (grote lichaamsslagader) naar de rest van het lichaam
Soorten Arterien:
• Elastische arteriën
– De grootste arteriën (Ø 2,5cm)
– Elastische vezels > gladde spiercellen
– Dicht bij het hart
– Rekken uit tijdens systole
– Veren terug tijdens diastole
• Gespierde arteriën
– Middelgrote arteriën (Ø 0,4 cm)
– spiercellen > elastische vezels
– Perfusie van skeletspieren en inwendige organen
• Arteriolen (Ø 30 µm)
– Kleine vertakkingen van kleine arteriën
– Voeden de haarvaten
– Enkel gladde spiercellen weerstandsvaten
Kenmerken arterien:
• Voeren bloed weg van het hart (hoge druksysteem)
• Wand is dikker dan die van de venen
• Bloed stroomt sneller en onder hoge druk
• Géén kleppen
Arterien en arteriolen:
• Arteriële anastomosen:
– Verbindende slagaders: verbinden grote arteries die een bepaald gebied
verzorgen (bevloeien)
• Vb: arteriële toevoer naar handpalmen, voetzolen, hersenen,
– Als één van de toevoerende arteries verstopt geraakt (= occlusie) kan het
gebied bevloeid worden via de anastomose
• In de hersenen, coronairen van het hart,...
• Collaterale circulatie
• Indien de occlusie geleidelijk optreedt ontwikkelt het lichaam soms
nieuwe kleine bloedvaten om de afsluiting heen, die een adequate
toevoer mogelijk maken (bv. anastomosen tussen zijtakken van de
arterie voor en achter de afsluiting)
• Eindarteriën:
– Arterie zonder anastomosen (of achter de meest distale anastomose)
• Vb: centrale arterie retina, takken cirkel van Willis
• Bij occlusie: betrokken weefsel sterft af.
3
AB
• Sinusoïden:
– Breder en onregelmatiger van vorm dan capillairen, zeer dunne wand
– Veel macrofagen: fagocytose (bv. Kupffer-cellen in de lever)
– Vb.: beenmerg, milt, lever, endocriene klieren
Venen:
• Zelfde 3 weefsellagen als in arteriën (3 tunica’s), maar tunica media is dunner
(minder spier- en elastisch weefsel)
• Lage bloeddruk, trage bloedstroom
• Kleppen zorgen ervoor dat het bloed naar het hart blijft stromen
– Vooral in onderste ledematen
(traag transport met lage druk, tegen zwaartekracht!)
• Spierpomp verbetert veneuze retour / return !
• Venen zijn zeer rekbaar: capaciteitsvaten
– Bevatten groot deel van de bloedvoorraad (gemidd. 2/3)
• Venen kunnen méér of minder
bloed in voorraad houden,
zonder dat de druk in de aders
sterk verandert (‘veneuze
‘pooling’)
– Capillaire druk
• Voldoende filtratiedruk nodig voor uitwisseling met weefsels
• Excessieve druk veroorzaakt oedeem
Capillaire druk en uitwisseling in de capillairen:
• Plasma wordt gezuiverd (longen, nieren), en via capillaire
uitwisseling gebeurt homeostase van interstitiële vloeistof
• Doorgeven van antigenen naar lymfeweefsel
• Hulp bij bewegen van eiwitten en vetten
• Wisselwerking tussen hydrostatische druk van bloed en osmotische
druk van bloed.
Capillaire uitwisseling:
= Constant proces
Capillaire
uitwisseling:
Productie
weefselvocht Cel(len)
• Merk op:
• Netto filtratiedruk: 10 mm Hg aan arteriële zijde 24 liter vocht / dag wordt
de weefsels ingeperst (filtratie)
• Netto zuigkracht: 7 mm Hg aan veneuze zijde 20.4 liter vocht wordt terug
geresorbeerd uit weefsels naar bloedbaan (osmose)
• Blijft over: 3.6 liter / dag, in weefsels, gefilterd maar niet teruggeresorbeerd:
moet via lymfebanen afgevoerd worden naar bloed (grote halsvenen)
8
– Veneuze druk
• Lage druk die de veneuze stroom terug naar het hart stuwt
• Beïnvloedt hartminuutvolume en perifere bloedstroom
– Baroreceptor- en chemoreceptor-reflexen
(daar wordt de bloeddruk gemeten)
• Hormonale regulering
– Kortetermijn-aanpassingen
snelle aanpassing door beinvloeding van:
• HMV
• Perifere weerstand
• Adrenaline uit het bijniermerg
– Ondersteunt Orthosympatisch
(OS) activiteit: positief ino- en
chrono troop effect ( HMV) en
vasoconstrictie ( PW)
– Langetermijn-aanpassingen
Tragere aanpassing door beinvloeding van:
• Bloedvolume
– Antidiuretisch hormoon (ADH)
– RAAS = renine-angiotensine-aldosterone-systeem
• Baroreceptoren in de nier meten BD
• Nier maakt renine: zet angiotensinogeen om in
angiotensine 1 (AT1)
• AT1 wordt in lichaam (longen) omgezet tot AT2
• Angiotensine 2:
9
Hemodynamisch: Hart
Ren = Nier Renine = Stof dat in de nier wordt gemaakt
Aldosteron Steroidhormoon dat wordt geproduceerd in de
bijnier (Buitenste laag van de bijnierschors).
ADH wordt aangemaakt in de hypofyse.
Chemoreceptor-reflex
• Meten bloed (perifere) en cerebrospinale vloeistof (centrale
chemoreceptoren): glomus caroticum, glomus aorticum, verlengde merg
– Reageren op:
• pO2
• pCO2
• pH (acidose)
– Stimulatie van sympathicus:
• Positief chrono- en ino-troop effect en vasoconstrictie
• Zijn in feite bedoeld om de ademhaling te reguleren
• Coördinatie tussen ademhaling en cardiovasculair stelsel is van belang:
perfusie enkel nuttig als circulerend bloed voldoende zuurstof bevat,
dus ademhaling wordt ook gestimuleerd
Regulering bloedcirculatie:
Belangrijk
Het hartminuutvolume kan niet oneindig toenemen en de bloedtoevoer naar actieve
weefsels moet worden vergroot en naar inactieve weefsels verminderd.
Dit komt tot stand door een combinatie van autoregulatie, neurale regulering en de afgifte
van hormonen.
12
Toepassing: Shock
Definitie:
Shock is een situatie in het lichaam, waarin sprake is van een
absoluut of een relatief tekort aan circulerend bloedvolume, met
als gevolg:
– vermindering weefselperfusie:
• cellen gaan gebrek lijden aan zuurstof en
• kunnen hun (toxische) stofwisselingsproducten niet tijdig afvoeren
Opmerking:
– Indien cellen afsterven shock is irreversibel: herstel niet meer mogelijk
– Meestal kan shock efficiënt worden bestreden en treedt herstel in:
reversibele shock
Verminderde weefselperfusie:
Normale fysiologische regulatiemechanismen bij tekort aan vulling in de bloedbaan:
• Vochtvasthouding via ADH en aldosteron (RAA-systeem)
• Stresshormonen: re-distributie van de circulatie:
– Vitale organen (hersenen, hart, lever, …) krijgen voorrang
– Perifere vasoconstrictie (huid, maag-darmstelsel: minder bloed)
• Indien de vulling té gering is, in verhouding tot het volume van het
vaatstelsel : compensatiemechanismen zullen niet volstaan: shock
– Behandeling is nodig, afhankelijk van de oorzaak
• Cardiogene shock
– Het circulerend bloedvolume is normaal
– Werking hartpomp: Meestal hartinfarct
13
• Obstructieve shock
– Er is geen absoluut tekort aan circulerend bloed maar de hoeveelheid bloed
zit verkeerd verdeeld in het lichaam:
doordat ergens zeer veel bloed wordt opgehoopt (obstructie) zal er elders een
sterk tekort aan vulling zijn.
• Dit komt oa. voor bij een grote longembolie, waarbij een groot deel
van de longcirculatie wordt afgesloten:
– Ophoping van bloed in de rechter harthelft en de grote venen
– Linker harthelft krijgt nauwelijks bloed aangevoerd en kan dus
niet (voldoende) naar Aorta doorpompen
• Indien niet snel wordt ingegrepen ontstaat direct shock
en zal patiënt overlijden
• (Traumatische shock)
– Ernstige traumata: vaak combinaties van factoren: bv. acute bloedingen,
emoties, pijn …
De bloedvaten:
Kleine bloedsomloop:
16
Grote bloedsomloop:
De arterien
baroreceptoren
Carotislichaampje
chemoreceptoren
19
De arterien:
Arterien vs Venen:
• De grote arteriën in hals en ledematen liggen allemaal diep
• De grote venen vormen een dubbele veneuze afvoer
– Liggen oppervlakkig of juist diep
– Helpen bij aanpassing lichaamstemperatuur:
• Koude omgeving: bloed via diep systeem
• Warme omgeving: bloed stroomt oppervlakkig méér warmte-afgifte
– Oppervlakkige venen in been, vaak last van spataders:
• Vena saphena magna In het bovenbeen.
• Via verbindingsvenen naar vena femoralis
• Vena saphena parva in het onderbeen.
• Via verbindingsvenen naar vena poplitea
22
– Leverpoortadersysteem
• Ontvangt via capillairen bloed uit truncus coeliacus, a mesenterica
superior en inferior
• Andere bloedsamenstelling: bevat stoffen opgenomen uit
spijsvertering oa. Glc, AZ, afvalstoffen en gifstoffen
• Naar lever voor opslag, omzetting en uitscheiding
Venen:
1. Vena cava superior
• hoofd, hals, schouders, armen, borst
2. Vena cava inferior
• grootste deel van lichaam onder middenrif
3. Leverpoortader
• spijsverteringsstelsel naar lever voor zuivering en opslag van opgenomen
voedingsstoffen
23
rectum:
- niet via vena
portae
- naar
bekkenvenen VCI
farmacologie: vermijden
leverpassage (first
pass effect) via suppo’s
of andere rectale
toediening
24
Foetale bloedsomloop:
intra-uterien
verschillen
• Placenta
• Bypass longen
• in utero: geen lucht in longen geen ontplooiing hoge vaatweerstand
• 2 shunts zuurstofrijk bloed van rechterhart (zuurstof komt via navelvene in
VCI) naar linkerhart en aorta.
• Ductus venosus
28
Extra-uterien:
Geboorte eerste AH ontpooiing longen
- Ductus arteriosus sluit (ligamentum arteriosum) scheiding tr pulm – aorta start
kleine circulatie
- Druk in LA sluiten foramen ovale (fossa ovalis)