Professional Documents
Culture Documents
Anatomie introductie
Ben.gorissen@radboudumc.nl
Oriëntaties:
ventraal/anterior = buikzijde
dorsaal/posterior = rugzijde
craniaal/superior = kant van het hoofd
caudaal/inferior = kant van de staart
mediaal = dicht bij het midden
lateraal = zijkant
proximaal = dichtbij het centrum van het lichaam
distaal = verder van het centrum van het lichaam
dexter/dextra/dextrum = rechts
sinister/sinistra/sinistrum = links
sub = onder/beneden
retro = achter
intra = binnen
Vlakken:
Lichaamsholten:
De borst (thorax) bestaat uit een thoraxwand (ribben, borstbeen etc.) en een thoracale holte. Deze
wat zich tussen linker en rechter pleuraholte bevindt: het mediastinum. Elke pleuraholte bevat:
een long, een binnenste longvlies, de pleura visceralis, en een buitenste longvlies, de pleura
pariëtalis.
Mediastinum ruimte tussen beide longen, ventraal begrenst door borstbeen en dorsaal
door de wervelkolom. In het mediastinum bevinden zich onder andere het hart, de luchtpijp,
de slokdarm, de aorta, een aantal grote bloedvaten, een groot aantal zenuwen, de thymus en
vele lymfeklieren.
Superieur mediastinum = bovenste gedeelte, boven het hart, bijv. de aorta
Inferieur mediastinum = onderste gedeelte, het hart en daaronder tot het diafragma
Functie pleurea zorgen dat de longen over de ribwand kunnen wrijven zonder irritatie als
ze uitzetten en krimpen bij in- en uitademen
Twee tegengestelde krachten werken bij de pleurae:
Door de oppervlaktespanning bij het vocht tussen de vliezen (onderdruk) plakken ze
aan elkaar
Elastische kracht van de longen (ze willen ineen vallen)
Pleurale holte = pleuraholte = cavitas pleuralis = ruimte tussen beide longbladen, is normaal
leeg (een virtuele ruimte) op een beetje pleuravocht na. Er heerst onderdruk zodat de long
deze ruimte optimaal blijft vullen.
Longholte met extra ruimte onder de longen, hier: recessus costodiafragmaticus (CDS)
CDS is een ruimte aan de uiteinde van de pleurale ruimte, de ruimte wordt gevuld bij
inademen. De ruimte wordt gevormd doordat de pleura Costalis en pleura diaphragmatica
tegen elkaar aan liggen.
Het hart ligt in een holte, het mediastinum, en zit in het pericard (hartzakje)
Het pericard gaat irritatie tegen, want het hart beweegt de hele dag, er is dus veel wrijving
Pericarditis = ontsteking in het hartzakje, pijn op de borst
Bloed in het hartzakje bloed blijft in het zakje zitten waardoor het hart kan niet ver genoeg
kan uitzetten, er wordt dan onvoldoende bloed rondgepompt. Het gevolg is shock, bleke
huid, en uiteindelijk te weinig bloed voor de vitale organen.
Pericard:
Fibreus pericard
Serous pericard (pariëtaal en visceraal (=epicard))
Pericardholte
In de rechter long zitten twee inkepingen, in de linker maar 1 omdat er een stukje van die
long wordt ingenomen door het hart de hartpunt
Hart en aorta
Cardiovasculaire systeem/hartvaatstelsel:
Zorgt ervoor dat het bloed (en daarmee zuurstof, voedingstoffen en afvalstoffen) door het lichaam
vervoerd wordt.
vena/vene = ader (bloedvaten naar hart toe), bijv. vena porta, soms afgekort als v.
arteria/arterie = slagader (bloedvaten van hart af), bijv. arteria renalis, soms afgekort als a.
capillairen = haarvaten
vena cava superior = de bovenste holle ader
vena cava inferior = de onderste holle ader
aorta = grote lichaamsslagader
1. aorta ascendens
2. aorta descendens
3. arcus aortae = de aortaboog
4. abdominale aorta
truncus = stam, oorsprong van twee/meerdere bloedvaten of zenuwen
valva = een klep, bijv. valva aortae
cor = hart
pericard = hartzakje
atrium = boezem (bijv. atrium dextrum = rechterboezem)
ventrikel/ventriculus = kamer (bijv. ventriculus sinistrum = linkerkamer)
Pulmonale systeem/luchtwegenstelsel
De functie van het luchtwegenstelsel is de gaswisseling (uitwisseling O2 en CO2)
trachea = luchtpijp (loopt vanaf het strottenhoofd tot aan de splitsing in de linker en rechter
bronchus principalis
larynx (strottenhoofd)
Bronchus principalis = hoofdbronchus (de eerste twee aftakkingen van de trachea, de
bronchus principalis dexter en de bronchus principalis sinister
Pulmo = long
Pleura (Visceralis) = longvliezen
Viscera = ingewanden
Pariëtaal = wand ( pleura pariëtalis = borstvlies)
Pleurale holte = ruimte tussen pleura pariëtalis en pleura visceralis
Diafragma = middenrif
Urogenitaalstelsel
Urinewegstelsel + voorplantingsstelsel
De functie van het urinewegstelsel is de vocht-zoutbalans regelen door bloed te filteren en urine te
produceren. De functie van het voorplantingsstelsel is voorplanting.
Structureel gezien: uit het centrale zenuwstelsel (CZS) bestaande uit de hersenen en het
ruggenmerg, en het perifere zenuwstelsel (PZS).
Het motorische en sensorische zenuwstelsel: het motorische zenuwstelsel bestaat uit de
efferente (afvoerende) zenuwen die signalen van het ruggenmerg af sturen. Het sensorische
zenuwstelsel bestaat uit de afferente (aanvoerende) zenuwen die de signalen naar het
ruggenmerg toe sturen.
Functioneel gezien: somatische en autonome zenuwstelsel. Het somatische zenuwstelsel is
het deel dat wel bewust aangestuurd kan worden. Het autonome deel kan niet bewust
aangestuurd worden. Het autonome deel kan verdeeld worden in 2 stukken:
1. Parasympatisch zenuwstelsel: zorgt dat lichaam in rust toestand komt
2. Sympatisch zenuwstelsel: zorgt dat lichaam in actieve toestand komt (flight or fight)
Anatomische begrippen:
Neuron = zenuwcellen die zijn opgebouwd uit een cellichaam met daaraan tweee uitlopers:
dendrieten en axonen
Axon = onderdeel van neuron, een axon is één lange uitloper die het signaal van het
cellichaam áf geleid, meestal omgeven door een myelineschede
Dendriet = onderdeel van neuron, een neuron heeft meerdere dendrieten. Ze liggen dicht bij
het cellichaam en geleiden prikkels naar het cellichaam toe
Synaps = einde van zenuwcel, verbinding tussen dendriet en axon van twee verschillende
neuronen, hier vindt signaaloverdracht plaats
Witte stof = substantia alba = deel van CZS dat de axonen bevat, de witte stof bevindt zich in
de hersenen vooral aan de binnenkant en in het ruggenmerg aan de buitenkant. De witte
kleur komt van de myelinescheden die om de axonen heen zitten.
Grijze stof = substantia grisea = deel van het CZS dat de dendrieten bevat, bevindt zich in de
hersenen aan de buitenkant en in de ruggengraat aan de binnenkant
Nervus = zenuw, wordt soms afgekort met n, bijv. n. vagus
Kraakbeen:
Gewrichten:
Botten:
Os = bot
Epifyse = uiteindes van een bot
Diafyse = gedeelte tussen epifysen, middelste deel van een bot
Compact bot = dunne maar stevige laag aan buitenkant van het bot
Spongieus bot = binnenkant van het bot, heeft een sponsachtige structuur door ene netwerk
van trabekels (=botbalkjes)
Digitus/digiti = vinger, tel vanaf duim (digitus 1) tot pink (digitus 5), wordt afgekort naar dig.
Pollicis = digitus 1 = duim
Carpalia = handwortelbeentjes
Carpi = pols
Radius = spaakbeen, loopt van elleboog naar duimzijde van de pols
Ulna = ellepijp, loopt van elleboog naar pinkzijde van de pols
Humerus = opperarmbeen, bot in bovenarm dat van schouder tot elleboog loopt
Scapula = schouderblad
Clavicula = sleutelbeen, verbindt schouderblad met borstbeen
Sternum = borstbeen, bestaat uit drie delen:
- Manubrium sterni
- Corpus sterni
- Processus xiphoideus
Costa/costae = ribben, we hebben er 12 aan elke zijde, 24 totaal:
- De bovenste 7 (costae 1-7) zitten aan het sternum
- Costae 8-10 zitten aan elkaar vast en zijn zo verbonden met het sternum
- Costae 11 en 12 zitten alleen aan de wervelkolom en zijn zwevende ribben
Vertebra/vertebrae = wervel, we hebben er 24
- 7 cervicale vertebrae/halswervels (C1-C7)
- 12 thoracale vertebrae/borstwervels (Th1-Th12)
- 5 lumbale vertebrae/lendewervels (L1-L5)
Os sacrum = heiligbeen, vijf samengegroeide sacrale wervels (S1-S5)
Os coccygis = staartbeen, rudimentair bot (we hebben het niet meer nodig)
Os ilium = darmbeen
Os ischium = zitbeen
Os pubis = schaambeen
Femur = dijbeen (heup tot knie)
Patella = knieschijf
Tibia = scheenbeen (knie tot enkel)
Fibula = kuitbeen
Tarsalia = voetwortelbeentjes
Hallucis = grote teen
Exorotatie = draaibeweging van ledemaat naar buiten/van het lichaam af, kan in schouder
heup en gebogen knie.
Endorotatie = draaibeweging naar binnen/naar lichaam toe, kan ook in schouder, heup,
gebogen knie.
Pronatie = mogelijk door rolgewricht in elleboog (handpalm naar dorsaal gericht, radius en
ulna gekruist)
Supinatie = anatomische neutrale positie (handpalm naar ventraal gericht, radius en ulna
parallel)
Abductie = beweging van arm/been van het lichaam af
Adductie = beweging van arm/been naar het lichaam toe
Spieren:
Musculus = spieren
Flexor = buiger, wordt gebruikt in spiernamen, flexie is de buiging van gewrichten
Extensor = strekker, wordt gebruikt in spiernamen, extensie is de strekking van gewrichten
Longus = lang, wordt gebruikt in spiernamen
Brevis = kort, wordt gebruikt in spiernamen
Tendon = pees (verbinding spier en bot)
Ligament/ligamentum = band van bindweefsel, bijv. om botten van gewrichten te verbinden,
afkorting is lig.
Het abdomen
Het abdomen = de buikholte
Buikwand = de buikspieren (anterior, posterior en lateral), de zijkant is de flank daar zitten
drie spieren.
Buikvlies = peritoneum
Mesenterium = ophangvliesje, dubbellaag van peritoneum met nier
vaten ertussen
Bijv. aorta en de nieren ligt retroperitoneaal (achter het buikvlies)
Intra peritoneaal = binnen het buikvlies, relatief veel bewegingsruimte
(afhankelijk van de lengte van het mesenterium), organen die intra
peritoneaal zijn opgehangen die kunnen die van positie verschillen.
Pariëtaal peritoneum: buikwand
Visceraal peritoneum: op het orgaan
Er zit altijd wat vocht in de buikholte op het buikvlies soepel te houden
Ascites: te veel vocht in de buikholte
De darm is opgenomen in het peritoneum en is de grens van dorsaal (rugzijde) en ventraal
(buikzijde) mesenterium
Retro/intra peritoneaal:
Primair: vanaf de embryonale ontwikkeling zo gelegen
Secundair: tijdens de embryonale ontwikkeling veranderde ligging, het dorsale mesenterium
werd ingekort waardoor organen retroperitoneaal kwamen te liggen.
De grote bocht van de maag is opgehangen door het omentum majus
Omentum minus zit aan de kleine bocht van de maag
De maag ligt intra peritoneaal
Herkennen dikke darm: er zitten insnoeringen in de dikke darm (haustrae) en er lopen een
soort banden over het midden (teniae).
De lever ligt links in bovenbuik tegen het middenrif aan, de lever maakt eiwitten, breekt
stoffen af en produceert galzouten. Bestaat uit 2 delen: linker- en rechter lob, lobus hepatis
dexter en lobus hepatis sinister
Bloedvaten in het maagdarmkanaal (arteriën)
- Truncus coeliacus (vlak onder diafragma) (toevoer naar forgut)
- A. mesenteria superior (toevoer naar midgut)
- A. mesenteria inferior (toevoer naar hindgut)
- Op deze drie plekken splitsen de bloedvaten en gaan naar de organen
Het poortadersysteem (tussen distale oesophagus en halverwege de rectum) voert al het
bloed af via de lever
Lever zet ammoniak gelijk om zodat het niet verder het lichaam in stroomt, het is een
schadelijke stof
De pelvis/bekken
Heiligbeen (os sacrum) en aan beide zijden een heupbot (os coxae), meer naar achteren
zitten twee zitbeenderen (os ischium)
De drie delen van het heupbot komen samen in het heupkommetje, de os ischium, os pubis
en os ilium.
Diafragma’s:
o ‘Het’ diafragma tussen abdomen en thorax
o Diafragma pelvis ‘trechter’ onder de kleine bekken
o Diafragma urogenitale vormt samen met het diafragma pelvis de bekkenbodem
Diafragma pelvis: (om het rectum, anus, vagina en urethra heen)
o Arcu tendineus (tussen schaambeen en zitbeen)
o m. levator ani (opheffer van je anus, belangrijkste spier van de bekken)
o m. coccygeus (spier bij stuitbotje, doet niks meer)
Vrouwelijke bekkenorganen:
o Eileiders/tuba uterina
o Uterus/baarmoeder
o Rectum
o Anus
o Eierstokken/ovaria
o Vagina
o Blaas
Vanaf de uterus lopen twee ligamenten: lig. rotundum (round ligament) en lig. terus uteri
Mannelijke bekkenorganen:
o Rectum
o Blaas
o Zaadblaasje
o Prostaat
De eileiders, ovaria en baarmoeder liggen intraperitoneaal, ze liggen binnen het peritoneum
(= buikvlies), ze worden opgehangen door het mesenterium. De mannelijke bekkenorganen
liggen subperitoneaal.
De testis liggen in het scrotum dus niet in de pelvis.
Bij de man moet er een kanaal zijn door de rompwand heen, die leidt van het scrotum naar
de onderste buikspieren. Dit is het lieskanaal (inguinal canal), er ligt er één links en één
rechts, ze liggen boven (craniaal van) het lig. Inguinale. Onder andere de zaadstreng loopt
door het lieskanaal.
De vrouw heeft ook een lieskanaal maar minder ontwikkeld, en er ligt veel minder in.
Doorgangen vanuit het bekken:
o Lacun vasorum en lacun musculorum
o Foramen ischiadicum majus
1. Supra-piriforme (boven de peervormige spier)
2. Infra-piriforme (onder de peervormige spier)
o Foramen ischiadicum minor
o Canalis obturatorius
Embryologie
Embryonale periode = eerste 8 weken na bevruchting
- Week 1-3: ‘voorbereiding’
- Week 4-8: organogenese (aanmaak van organen)
Foetale periode = periode na de 8e week, groei van het systeem dat is opgebouwd in de
embryonale periode
Risico op inductie aangeboren afwijkingen vooral in de embryonale periode
Voorbereidingsfase
Week 1:
In de dooierzak worden twee deukjes gevormd: de ene duidt de staartzijde aan (uitgangen
darm- en urogenitaalstelsel), de ander de hoofdzijde (mondholte). Er wordt ook een soort
riggeltje gevormd (ophoping van cellen van de amnionholte) dit is de primitiefstreep.
De cellen van de amnionholte in de primitiefstreep duwen cellen van de dooierzak weg en
vormen een nieuwe cellaag: van 2 naar 3 kiembladen (ectoderm, mesoderm, endoderm)
Week 4:
Tussen dag 18 en 20 ontstaat de neurale plaat (neutral fold) onder invloed van signalen
uit de notochord (is ontstaan uit de primitiefstreep, mesoderm).
Vooral het craniale deel van de neurale plaats groeit snel en wordt breder dan de
onderkant.
Het ectoderm wordt plaatselijk dikker, alleen bij de notochord dus. Hier zit de neurale
groeve ook, een deuk in het ectoderm. Deze groeve wordt steeds dieper, tot de uiteinden
uiteindelijk aan elkaar groeien en het een aparte neurale buis is geworden.
Dit fuseren van de groeven gebeurd op verschillende momenten aan de causale en
craniale kant, het begint bij de nek-regio en dan sluit de groeve als een soort rits naar
boven en beneden.
Aan eind 4e week is deze holle buis gevormd, hij groeit uit tot de hersenen en
ruggenmerg.
Open rug neurale groeve is caudaal niet helemaal dicht gegroeid
Anencefalie neurale groeve is craniaal niet helemaal dicht gegroeid, geen huid of bot
over de hersenen heen.
Ontwikkeling ‘de rest’:
Paraxiaal mesoderm: somieten = bolletjes langs de neurale buis die uitgroeien tot o.a. botten
en spieren, vorming van de somieten begint bij nek. Elke somiet bevat een stukje:
dermatome (onderhuids bindweefsel), myotome (spier) en sclerotome (bot en gewricht).
Deze bolletjes groeien allemaal uit tot bot, spier of bindweefsel en zo levert elke somiet een
bijdrage aan de vorming van het ruggenmerg en de bescherming ervan.
somieten
Zijplaat mesoderm:
- de laterale plaat (= pariëtaal pleura/peritoneum)
- de mediale plaat (= visceraal pleura/peritoneum)
Intermediaire mesoderm: tussen de zijplaat en endoderm, vormt achter de buikholte het
urogenitaalstelsel (waaronder de nieren).
Hart en bloedvaten worden ook gevormd uit mesoderm, twee aorta’s fuseren tot één. Het
hart begint te kloppen na 22 dagen (week 6-8 zijn harttonen te meten)
Dextrocardia: hart is naar rechts gedraaid.
= Navelstreng (slag)aders