You are on page 1of 397

Anamnese en lichamelijk onderzoek

bij gezelschapsdieren
Website
In de oorspronkelijke uitgave van Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdiere
was een cd-rom toegevoegd met aanvullend digitaal materiaal. Vanaf deze editie is echter
al dit aanvullende materiaal vindbaar op: http://extras.springer.com
Vul op deze website in het zoekveld Search ISBN het ISBN van het boek in:
978-90-313-
Let op: het is belangrijk om precies deze schrijfwijze aan te houden, dus met tussenstreepjes.

Overal waar in deze uitgave verwezen wordt naar de cd-rom, wordt bovenstaande website
extras.springer.com bedoeld.
Anamnese en
lichamelijk onderzoek
bij gezelschapsdieren

onder redactie van


Prof. dr. A. Rijnberk
Prof. dr. F. J. van Sluijs

Tweede, gewijzigde druk

Bohn Stafleu van Loghum


Houten 2005
© 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in
enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën,
opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming
van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van arti-
kel 16b Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij
Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de
daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Repro-
recht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n)
uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16
Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

isbn 90 313 4506 7


nur 886

Ontwerp omslag en binnenwerk: Matthias Noordzij, The Enschedé Font Factory,


Hurwenen
Tekeningen: Bert Janssen, grafisch vormgever, Utrecht
CD-rom: Dr. E. Teske, coördinatie; M. J.A. Mudde, technische realisatie
Foto’s: J. Fama
Formulieren: Mw. Y.W.E.A. Pollak

Eerste druk, eerste oplage 1990


Eerste druk, tweede oplage 1991
Eerste druk, derde oplage 1993
Eerste druk, vierde oplage 1997
Eerste druk, vijfde oplage 1999
Tweede, gewijzigde druk 2005

Vertalingen
Duits: Gustav Fischer Verlag, Jena/Stuttgart, 1993
Engels: Kluwer Academic Publishers, Dordrecht/Boston, 1995
Spaans: Editorial Acribia, Zaragoza, 1997
Japans: Pharm Press, Tokio, 2005

Bohn Stafleu van Loghum


Het Spoor 2
Postbus 246
3990 GA Houten

www.bsl.nl
Redactie

Prof. dr. A. Rijnberk


Prof. dr. F. J. van Sluijs
Hoofdafdeling Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Universiteit Utrecht

Medewerkers

Hoofdafdeling Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Universiteit Utrecht:


Prof. dr. M.H. Boevé 1
Dr. W. E. van den Brom
Drs. S.C. Djajadiningrat-Laanen
Drs. A.M. van Dongen
Drs. J. de Gier
Prof. dr. H.A.W. Hazewinkel
Prof. dr. L. J. Hellebrekers
Dr. B.W. Knol
Dr. H.S. Kooistra
Dr. J.T. Lumeij
Dr. B.P. Meij
H.F. L’Eplattenier, Dr.med.vet
Dr. J. J. van Nes
Dr. J.H. Robben
Prof. dr. J. Rothuizen
Dr. G.R. Rutteman
Dr. M.B.H. Schilder
Dr. A.C. Schaefers-Okkens
Dr. F.C. Stades
Dr. A.A. Stokhof
Dr. E. Teske
Drs. L.F.H. Theyse
Dr. A. J. Venker-van Haagen
Dr. I. Westerhof
Dr. T. Willemse
Dr. M. A. Wisselink

Vakgroep Geneeskunde en Klinische Biologie van de Kleine Huisdieren,


Universiteit Gent:
Prof. dr. A. De Rick
Prof. dr. L. Van Ham
Dr. J. Declercq2
Dr. E. Schrauwen3
Dr. L. Verhaert

Vakgroep Medische Beeldvorming van de Huisdieren, Universiteit Gent:


Prof. dr. B. Van Rijssen

1
Hoogleraar aan de Tierärztliche Hochschule Hannover, Duitsland
2
Gastdocent
3
Thans: Dierenkliniek Plantijn, Antwerpen, België
Woord vooraf

Bij de eerste druk een speciaal woord van dank voor hun toegewijde
en deskundige inbreng. Moge dit boek zijn weg
Anamnese en lichamelijk onderzoek zijn de be- vinden naar de gebruikers en bijdragen tot de kwa-
langrijkste pijlers voor het klinisch handelen. Ech- liteit van de diergeneeskundige verzorging van
ter, een enigszins gedetailleerde beschrijving van gezelschapsdieren.
deze methoden voor toepassing bij gezelschaps-
dieren ontbreekt tot op heden. Met dit boek wordt Voorjaar 1990, A. Rijnberk en H.W. de Vries
getracht in deze lacune te voorzien.
Voor de opzet is uitgegaan van de aan twee Ne-
derlandstalige universiteiten gangbare methoden, Bij de tweede druk
en dit boek illustreert dan ook nog eens de ver-
bondenheid van de faculteiten voor diergenees- De eerste druk van het boek Anamnese en lichame-
kunde in Utrecht en Gent. Hierbij kan nog wor- lijk onderzoek bij gezelschapsdieren heeft duidelijk in
den aangetekend dat met dit boek een lijn wordt een behoefte voorzien. Na de eerste verschijning
doorgetrokken, die zich de laatste decennia steeds in 1990 zijn er nog vijf nieuwe oplagen uitge-
nadrukkelijker is gaan aftekenen: een zo doelma- bracht. Hoewel het boek louter bedoeld was voor
tig mogelijke inrichting van het onderzoek. Er het Nederlandse taalgebied, bleek er al snel ook in
worden wegen aangegeven om met een beperkt andere taalgebieden belangstelling te bestaan voor
onderzoek tot een nadere definiëring van door een dergelijke gedetailleerde beschrijving van het
eigenaren aangedragen problemen te komen. De ‘gereedschap’ van dierenartsen voor gezelschaps-
onderzoeker wordt gevraagd keuzen te maken ter dieren. Intussen zijn vertalingen uitgekomen in
verhoging van de doelmatigheid. Deze gericht- het Duits, Engels, Spaans en Japans.
heid van het onderzoek maakt het mogelijk de be- In de tweede druk is in sterke mate voortge-
schikbare tijd vooral te gebruiken voor probleem- bouwd op de teksten van de eerste druk. De auteurs
oplossing. van de eerste druk hebben de grondslag gelegd
De beschrijving van de methoden in de diverse voor dit boek en daarmee ook voor de tweede druk.
hoofdstukken stoelt op deze selectieve aanpak. In veel gevallen konden auteurs die voor de eerste
Aan het slot van veel hoofdstukken is een formu- druk hoofdstukken hadden verzorgd, ook bijdra-
lier afgebeeld. Deze formulieren maken een snelle gen aan de tweede druk. We noemen hier graag
oriëntatie in het betreffende onderdeel mogelijk. met waardering de namen van de redacteur en de
Een deel van de formulieren is een vrucht van auteurs van de eerste druk, die om uiteenlopende
langjarig gebruik. Andere zijn pas kort geleden redenen niet aan de tweede druk hebben bijge-
totstandgekomen en nog weinig in de praktijk dragen: Prof. dr. H.W. de Vries (redacteur), dr. B.E.
getoetst, zodat ze aan verandering onderhevig Belshaw, dr. W. J. Biewenga, Prof. dr. J.E. Gajentaan,
zullen zijn. dr. R.P. Happé, drs. H. Hoogenkamp, Prof. dr. D.F.
De redacteuren zijn de auteurs van de diverse Mattheeuws, Prof. F. J. Meutstege, mw. dr. P.G. van
hoofdstukken zeer erkentelijk voor hun bijdragen, Ooijen, drs. R.A.A. van Oosterom, Prof. dr. J. De
die ze hebben willen laten aansluiten bij de hoofd- Schepper, dr. R. J. Slappendel en Prof. dr. G.C. van
lijnen van het boek. Hoewel reeds genoemd op de der Weijden. Voorts is voor de tweede druk soms
copyright-pagina verdienen drs. E. M. Klaasen-van op onderdelen nog een extra oordeel gevraagd. Dit
Slobbe (redactionele assistentie), Bert Janssen (te- geldt bijvoorbeeld voor hoofdstuk 11, dat is gezien
keningen) en drs. R. N. van Blokland (formulieren) door mw. dr. S. Daminet van de Universiteit Gent.
viii Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

In dit verband memoreren we ook graag de naam geheel ander aanzien gekregen door de afbeeldin-
van de heer A.R. Janssen, grafisch vormgever te gen in kleur en de cd-rom. Hiermee zal de tekst
Utrecht. Veel van de destijds door hem verzorgde veel meer aanspreken. De foto’s zijn gemaakt door
afbeeldingen zijn in de tweede druk terug te vin- de heer J. Fama en de cd-rom is samengesteld door
den. De oorspronkelijk door drs. R.N. van Blokland de heer M. J.A. Mudde. Ze hebben met hun deskun-
vervaardigde formulieren zijn opnieuw bewerkt dige inbreng in belangrijke mate bijgedragen aan
door mw. Y.W.E.A. Pollak. Ze zijn niet meer in het de modernisering van het boek.
boek opgenomen, maar (als pdf-bestanden) op de Evenals bij de vorige editie hopen de redacteuren
cd-rom geplaatst. dat het boek zijn weg zal vinden naar de gebruikers
In deze nieuwe druk zijn alle hoofdstukken her- en dat het de kwaliteit van de diergeneeskundige
zien. Twee hoofdstukken zijn gesplitst en vervol- verzorging van gezelschapsdieren zal bevorderen.
gens zijn die delen uitgebreid. Volledig nieuw is
het hoofdstuk over reptielen. Het boek heeft een Najaar 2004, A. Rijnberk en F. J. van Sluijs
Inhoud

Woord vooraf vii

1 Inleiding 1
Literatuur 3

2 Verantwoording van de opzet 5


2.1 Doelgroep 5
2.2 Diersoorten 5
2.3 Titel 5
2.4 Waarom anamnese en lichamelijk onderzoek? 5
2.5 Opzet van het onderzoek 6
2.6 Wegwijzers 8
Literatuur 8

3 Enkele begrippen en een inleiding tot het diagnostisch proces 9


3.1 Begrippen 9
3.1.1 Verschijnselen en afwijkingen 9
3.1.2 Meetschalen 9
3.1.3 Meetfouten 10
3.1.4 Vóórkomen en incidentie 10
3.1.5 Gevoeligheid, specificiteit en voorspellende waarde 11
3.2 Diagnostisch proces 16
Literatuur 19

4 Methoden en instrumenten 21
4.1 Methoden 21
4.1.1 Inspectie 21
4.1.2 Palpatie 22
4.1.3 Percussie 23
4.1.4 Auscultatie 24
4.2 Instrumenten en diagnostica 26
Literatuur 32

5 Medische registratie 33
5.1 Inleiding 33
5.2 Functie van medische registratie 33
5.3 Inhoudsbepaling van de medische registratie 34
5.4 Opzet van een medisch registratiesysteem 35
5.4.1 Overzichtelijkheid 35
x Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

5.4.2 Volledigheid 37
5.4.3 Beschikbaarheid van het dossier 37
5.4.4 Gecomputeriseerde medische registratie 38
5.4.5 Arbeidsinvestering en kosten 38
5.5 Het probleemgerichte medische registratiesysteem 41
Literatuur 46
Bijlage op cd-rom 47

6 Anamnese 49
6.1 Anamnese 49
6.1.1 Inleiding 49
6.1.2 Benadering van cliënt en patiënt 49
6.1.3 Het vraaggesprek 50
6.1.4 Programma van de anamnese 51
6.2 Notatie 52
6.3 Werkwijze 52
Literatuur 53

7 Algemene indruk 55
7.1 Doel 55
7.2 Het begrip ‘algemene indruk’ 55
7.2.1 Bewustzijnsniveau 55
7.2.2 Gedrag 55
7.2.3 Houding 55
7.2.4 Gang 55
7.2.5 Lichaamsbouw 55
7.2.6 Voedingstoestand 56
7.2.7 Vacht 56
7.2.8 Abnormale geluiden 56
7.2.9 In het oog springende afwijkingen 56
7.3 Uitvoering 56
7.4 Notatie 57
Literatuur 57

8 Algemeen onderzoek 59
8.1 Doel 59
8.2 Omgang met de patiënt 59
8.3 Het begrip ‘algemeen onderzoek’ 60
8.3.1 Adembewegingen 60
8.3.2 Pols 62
8.3.3 Lichaamstemperatuur 66
8.3.4 Vacht en huid 67
8.3.5 Slijmvliezen 69
8.3.6 Lymfknopen 71
8.3.7 (Andere) opvallende afwijkingen 76
8.4 Notatie 76
Literatuur 76

9 Respiratieapparaat 79
9.1 Anamnese 79
9.1.1 Verschijnselen 79
9.1.2 Leefomstandigheden 81
9.1.3 Voorgeschiedenis 81
Inhoud xi

9.2 Lichamelijk onderzoek 81


9.2.1 Ademgeluiden en adembewegingen 81
9.2.2 Neus en voorhoofdsholten 81
9.2.3 Larynx en trachea 84
9.2.4 Thorax 85
9.3 Notatie 91
9.4 Verder onderzoek 92
Literatuur 92

10 Circulatieapparaat 95
10.1 Anamnese 95
10.1.1 Verschijnselen 95
10.1.2 Leefomstandigheden 96
10.1.3 Voorgeschiedenis 96
10.2 Lichamelijk onderzoek 96
10.2.1 Arterieel systeem 96
10.2.2 Capillair systeem 97
10.2.3 Veneus systeem 97
10.2.4 Het hart 101
10.3 Notatie 106
10.4 Verder onderzoek 106
Literatuur 106

11 Digestieapparaat 109
11.1 Anamnese 109
11.2 Lichamelijk onderzoek 111
11.2.1 Kop 111
11.2.2 Hals-slokdarm 118
11.2.3 Abdomen 119
11.2.4 Anus en omgeving 122
11.2.5 Rectum en omgeving 124
11.3 Notatie 126
11.4 Verder onderzoek 126
Literatuur 126

12 Nieren en urinewegen 127


12.1 Anamnese 127
12.1.1 Nieren 127
12.1.2 Urinewegen 128
12.2 Lichamelijk onderzoek 131
12.2.1 Onderzoek aan de kop 131
12.2.2 Onderzoek van het abdomen 131
12.2.3 Rectaal onderzoek 132
12.2.4 Onderzoek van penis en preputium 132
12.2.5 Onderzoek van vulva en vagina 133
12.3 Verder onderzoek 133
Literatuur 134

13 Vrouwelijk geslachtsapparaat 135


13.1 Anamnese 135
13.1.1 Verschijnselen 135
13.1.2 Leefomstandigheden 137
13.1.3 Voorgeschiedenis 137
xii Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

13.2 Lichamelijk onderzoek 137


13.2.1 Uitwendig onderzoek 137
13.2.2 Inwendig onderzoek 140
13.3 Verder onderzoek 143
Literatuur 143

14 Mannelijk geslachtsapparaat 145


14.1 Anamnese 145
14.1.1 Deklust 145
14.1.2 Vruchtbaarheid 145
14.1.3 Leefomstandigheden 145
14.1.4 Voorgeschiedenis 145
14.2 Lichamelijk onderzoek 146
14.2.1 Deklust 146
14.2.2 Scrotum 146
14.2.3 Testes 146
14.2.4 Epididymis 147
14.2.5 Preputium 147
14.2.6 Penis 147
14.2.7 Accessoire geslachtsklieren 148
14.3 Verzamelen van sperma 149
14.4 Aanvullend onderzoek 149
14.4.1 Spermaonderzoek 149
14.4.2 Echografie 150
14.4.3 Testisbiopsie 150
14.4.4 Hormoonbepalingen 150
Literatuur 150

15 Vacht, huid en nagels 153


15.1 Structuur en functie van huid en adnexa 153
15.1.1 Epidermis 153
15.1.2 Epidermale adnexa 154
15.1.3 Dermis 155
15.1.4 Subcutis 155
15.2 Anamnese 155
15.2.1 Verschijnselen 155
15.2.2 Leefomstandigheden 156
15.2.3 Voorgeschiedenis 156
15.3 Lichamelijk onderzoek 156
15.3.1 Huidgeur 156
15.3.2 Vacht 156
15.3.3 Huid 157
15.3.4 Nagels, voetzolen en planum nasale 161
15.4 Notatie 161
15.5 Verder onderzoek 161
15.5.1 Huidafkrabsel 161
15.5.2 Uitbreiding van het onderzoek 161
Literatuur 162

16 Melkklieren 163
16.1 Anamnese 163
16.1.1 Verschijnselen 163
16.1.2 Leefomstandigheden 163
Inhoud xiii

16.1.3 Voorgeschiedenis 163


16.2 Lichamelijk onderzoek 163
16.2.1 Inleiding 163
16.2.2 Uitvoering 164
16.3 Notatie 165
16.4 Verder onderzoek 165
Literatuur 166

17 Locomotieapparaat 167
17.1 Inleiding 167
17.2 Anamnese 167
17.3 Monsteren 168
17.3.1 Onderzoek in rust 168
17.3.2 Onderzoek in beweging 169
17.4 Onderzoek bij het staande dier 172
17.4.1 Voorpoot 172
17.4.2 Achterpoot 174
17.5 Onderzoek bij het liggende dier 176
17.5.1 Voorpoot 178
17.5.2 Achterpoot 181
17.6 Onderzoek van schedel en wervelkolom 187
17.7 Verder onderzoek 191
17.8 Gewrichtspunctie 191
Literatuur 194

18 Zenuwstelsel 195
18.1 Anamnese 195
18.2 Neurologisch onderzoek 197
18.2.1 Inleiding 197
18.2.2 Gedrag en bewustzijnsniveau 198
18.2.3 Locomotie en houding 198
18.2.4 Onderzoek van de kop 201
18.2.5 Houdingsreacties 205
18.2.6 Spinale reflexen 207
18.2.7 Pijnperceptie 209
18.3 Notatie 210
18.4 Verder onderzoek 210
Literatuur 210

19 Ogen 211
19.1 Anamnese 211
19.1.1 Verschijnselen 211
19.1.2 Leefomstandigheden 211
19.1.3 Voorgeschiedenis 212
19.2 Onderzoekslocatie en omstandigheden 212
19.2.1 Licht 212
19.2.2 Positie van de patiënt tijdens onderzoek 212
19.3 Instrumenten en hulpmiddelen (zie ook § 4.2) 213
19.4 Onderzoek van oog en adnexa 214
19.4.1 Kop en schedel 214
19.4.2 Omgeving van het oog 215
19.4.3 Traanfilm en traanproductie 216
19.4.4 Oogafscheiding 217
xiv Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

19.4.5 Oogleden (palpebrae) 218


19.4.6 Bindvliezen (conjunctivae, inclusief membrana nictitans) 220
19.4.7 Oogbol (bulbus oculi) 222
19.4.8 Harde oogrok (sclera) 224
19.4.9 Hoornvlies (cornea) 225
19.4.10 Voorste oogkamer (camera anterior) 228
19.4.11 Pupil 229
19.4.12 Regenboogvlies (iris) 230
19.4.13 Achterste oogkamer (camera posterior) 232
19.4.14 Lens (lens cristallina) 232
19.4.15 Glasvocht (vitreum) 234
19.4.16 Oogachtergrond (fundus) (netvlies, vaatvlies) 236
19.5 Notatie 239
19.6 Verder onderzoek 239
Literatuur 239

20 Oren 241
20.1 Anamnese 241
20.1.1 Verschijnselen 241
20.2 Ooronderzoek 242
20.2.1 Uitwendig oor 242
20.2.2 Trommelvlies 244
20.2.3 Middenoor 244
20.2.4 Gehoor 245
20.3 Notatie 245
20.4 Verder onderzoek 245
Literatuur 245

21 Endocriene klieren 247


21.1 Anamnese 247
21.1.1 Leefomstandigheden 249
21.1.2 Voorgeschiedenis 249
21.2 Lichamelijk onderzoek 249
21.2.1 Adembewegingen 249
21.2.2 Pols en ictus cordis 249
21.2.3 Rectale temperatuur 250
21.2.4 Vacht en huid 250
21.2.5 Abdomen 250
21.2.6 Mannelijk geslachtsapparaat 251
21.2.7 Vrouwelijk geslachtsapparaat 251
21.2.8 Skelet en musculatuur 251
21.2.9 Schildklieren en bijschildklieren 252
21.3 Notatie 252
21.4 Verder onderzoek 252
Literatuur 252

22 Gedragsproblemen 253
22.1 Anamnese bij de hond 253
22.1.1 Iatrotroop probleem 254
22.1.2 Huidig gedrag/functioneren 254
22.1.3 Leefpatronen en leefomstandigheden 256
22.1.4 Voorgeschiedenis 256
22.2 Gedragsonderzoek 256
Inhoud xv

22.2.1 Gehoorzaamheids- en dominantietesten 257


22.2-2 Provocatietesten 257
22.2.3 Confrontatie met honden en rol van de eigenaar 258
22.3 Anamnese bij de kat 259
22.3.1 Iatrotroop probleem 259
22.3.2 Huidig gedrag en functioneren 259
22.3.3 Leefomstandigheden 260
22.3.4 Voorgeschiedenis 260
Literatuur 260

23 Spoed 263
23.1 Eerste onderzoek: korte anamnese 263
23.2 Eerste onderzoek: lichamelijk onderzoek 264
23.2.1 Korte algemene indruk 264
23.2.2 A (‘Airway’): luchtweg 265
23.2.3 B (‘Breathing’): ademhaling 265
23.2.4 C (‘Circulation’): bloedsomloop 266
23.2.5 D (‘Disability’): onvermogen/invaliditeit (zenuwstelsel) 266
23.2.6 E (‘Environment’): omgevingsinvloeden 267
23.3 Aanvullend onderzoek 267
Literatuur 269

24 Houdingen en fixatiemethoden 271


24.1 Houdingen 271
24.1.1 Staan 271
24.1.2 Zitten 271
24.1.3 Borstligging 271
24.1.4 Zijligging 271
24.1.5 Hangend 273
24.2 Fixatiemethoden 273
24.2.1 Manuele fixatie 273
24.2.2 Snuitje of muilband 274
24.3 Fixatie of sedatie 275
Literatuur 276

25 Verzamelen van materiaal voor laboratoriumdiagnostiek 277


25.1 Voorbereiding, verpakking en verzending 277
25.2 Materialen 277
25.2.1 Urinekatheters 277
25.2.2 Naalden 278
25.2.3 Spuiten 278
25.2.4 Desinfectie 280
25.3 Bloed 280
25.3.1 Afname 281
25.4 Urine 284
25.4.1 Verzamelmethoden 284
25.5 Feces 287
25.5.1 Verzamelmethoden 287
25.6 Weefselcellen 287
25.6.1 Dunnenaald-aspiratiebiopt 288
25.6.2 Verzamelen van celmateriaal 288
25.7 Thoraxpunctie 289
25.7.1 Methode 289
xvi Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

25.8 Buikpunctie 290


25.8.1 Methode 290
Literatuur 290

26 Preanesthetisch onderzoek 293


26.1 Uitgangspunten 293
26.2 Basisonderzoek 294
26.3 Nader onderzoek 294
26.4 Risicocategorieën 294
26.5 Notatie 294
Literatuur 294

27 Gezondheidscontrole 295
27.1 Gezondheidscontrole bij jonge dieren en/of dieren die van eigenaar wisselen 295
27.2 Notatie 296
Literatuur 296

28 Vogels 297
28.1 Anamnese 297
28.2 Onderzoek van kooi of volière 299
28.3 Lichamelijk onderzoek: inleiding 301
28.4 Lichamelijk onderzoek: inspectie op afstand 301
28.4.1 Zenuwstelsel en locomotieapparaat 302
28.4.2 Respiratieapparaat 302
28.4.3 Verenkleed 304
28.5 Lichamelijk onderzoek: hanteren 308
28.6 Lichamelijk onderzoek bij het gefixeerde dier 312
28.6.1 Identificatie 312
28.6.2 Voedingstoestand 312
28.6.3 Kop 313
28.6.4 Hals 317
28.6.5 Vleugels 317
28.6.6 Poten 319
28.6.7 Romp 320
28.7 Lichaamstemperatuur en thermoregulatie 322
28.8 Notatie 323
28.9 Verder onderzoek 324
Literatuur 324
Bijlage: Instructies voor de eigenaar 325

29 Kleine zoogdieren: konijn, cavia, chinchilla, goudhamster, muis,


rat, gerbil, fret en nerts 327
29.1 Hanteren en technieken 327
29.2 Anamnese 333
29.3 Lichamelijk onderzoek 336
29.3.1 Algemene indruk 336
29.3.2 Algemeen onderzoek 336
29.3.3 Respiratieapparaat 338
29.3.4 Digestieapparaat 338
29.3.5 Nieren en urinewegen 340
29.3.6 Geslachtsapparaat 341
29.3.7 Zenuwstelsel 345
29.3.8 Ogen 345
Inhoud xvii

29.3.9 Oren 346


29.4 Notatie 346
29.5 Verder onderzoek 346
Literatuur 346

30 Reptielen 349
30.1 Systematiek 349
30.1.1 Schildpadden 349
30.1.2 Slangen 349
30.1.3 Hagedissen 350
30.2 Wetgeving 350
30.3 Signalement 351
30.3.1 Geslacht 351
30.3.2 Leeftijd 352
30.4 Anamnese 352
30.4.1 Iatrotroop probleem 352
30.4.2 Huidig functioneren 352
30.4.3 Voorgeschiedenis 353
30.4.4 Leefomstandigheden 353
30.5 Omgang en hanteren 355
30.6 Lichamelijk onderzoek 357
30.6.1 Algemene indruk 357
30.6.2 Inspectie op afstand 357
30.6.3 Onderzoek bij het gefixeerde dier 359
30.7 Fecesonderzoek 363
30.8 Verder onderzoek 363
Literatuur 365

Bijlage 1 367

Bijlage 2 371

Bijlage 3 377

Bijlage 4 381

Register 383
1 Inleiding
A. Rijnberk

Anamnese en lichamelijk onderzoek zijn de me- verklaring van dit probleem wordt een theorie (een
thoden waarmee een dierenarts bij de uitoefening hypothese) gecreëerd. Uit deze theorie worden
van zijn beroep in eerste instantie een probleem door deductie zo riskant mogelijke voorspellin-
benadert dat door een eigenaar van een dier wordt gen afgeleid en deze worden door waarneming en
aangedragen. De hiermee verkregen informatie experiment getoetst. Stemmen de resultaten over-
bepaalt de aanpak van het probleem en is ook het een met de voorspellingen, dan wordt de theorie
belangrijkste richtsnoer bij het verdere beleid. Dit voorlopig als beste benadering van de objectieve
laatste is niet alleen de op ervaring gestoelde opvat- waarheid aanvaard. Kloppen de resultaten niet met
ting van clinici, maar recent ook gedocumenteerd de voorspellingen, dan deugt de theorie niet (= ge-
bij humane patiënten. Bij 26 van de 100 patiënten falsificeerd) en moet deze worden verworpen. Dan
resulteerde (herhaling van een grondig) lichamelijk wordt opnieuw het probleem gedefinieerd en moet
onderzoek in een cruciale ommezwaai van dia- een nieuwe theorie worden ontwikkeld (afb. 1.1).
gnose en behandeling.1
Specifieke toepassingen van biochemische en bio- De kernvraag in de wetenschap is dus niet hoe de
fysische beginselen hebben de mogelijkheden voor (waarschijnlijke) waarheid het best gefundeerd kan
bijvoorbeeld laboratoriumdiagnostiek en diagnos- worden, maar hoe onwaarheid zo goed mogelijk
tische beeldvorming enorm verruimd. Toch blijven ontmaskerd en geëlimineerd kan worden. Het is
anamnese en lichamelijk onderzoek de belangrijk- een proces van overleving van de sterkste theorie.
ste richtinggevers voor verder onderzoek en voor De overlevende theorie zal op dát moment de waar-
behandeling. Zo blijkt een breed ziftend labora- heid het dichtst benaderen. Dit is dan ‘ons beste
toriumonderzoek weinig op te leveren in vergelij- weten’, datgene wat voor praktische doeleinden
king tot een selectief laboratoriumonderzoek dat is voorlopig als de waarheid wordt beschouwd. De
gestuurd door uit anamnese en lichamelijk onder- theorieën dienen op een zo helder mogelijke wijze
zoek voortkomende indicaties.2 te worden geformuleerd teneinde ze op de meest
ondubbelzinnige wijze aan weerlegging (falsifi-
In dit boek worden de bij gezelschapsdieren toe- catie) te kunnen blootstellen. Op deze manier kan
pasbare methoden beschreven, zoals die aan stu- men bij voorbaat aangeven welk experiment een
denten worden onderwezen. De opleiding tot zodanig resultaat kan opleveren dat de theorie
dierenarts wordt algemeen gezien als een weten- moet worden opgegeven. Hiermee komen we dan
schappelijke beroepsopleiding.3 De vraag is echter: tevens aan de grens tussen wetenschap en niet-we-
in hoeverre is er bij het afnemen van een anamnese tenschap: een theorie is wetenschappelijk indien ze
en bij het verrichten van een lichamelijk onderzoek falsificeerbaar is. Het is dus niet wetenschappelijk
sprake van wetenschap? Alvorens deze vraag te be- om (aanvullend) bewijsmateriaal aan te dragen
antwoorden, wordt hieronder kort ingegaan op de onder handhaving van de theorie; de theorie krijgt
vraag wat onder wetenschap wordt verstaan. dan het karakter van de onfalsificeerbare zekerheid
Vooral door het werk van de wetenschapsfilosoof van geloof (‘religie’).
Popper4,5 is duidelijkheid ontstaan over de grens Na Popper hebben anderen, bijvoorbeeld Kuhn
tussen wetenschap en niet-wetenschap (pseudo-we- met zijn paradigmatheorie, het denken over wat
tenschap, mythe en metafysica). Het kritisch ratio- wetenschappelijk is en wat niet aanzienlijk ver-
nalisme van Popper is een rationele probleemoplos- ruimd. Kuhn heeft onder meer laten zien dat de
methode,6 die in essentie neerkomt op de volgende ontwikkelingen in de wetenschap op wat langere
procesgang: er is een probleem geconstateerd. Ter termijn niet louter rationeel zijn, maar worden

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_1, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
2 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

probleem

creatie

theorie T1

geen falsificatie
deductie T1 voorlopig aanvaarden

voorspelling / test

falsificatie
T1 verwerpen

nieuw probleem

creatie

nieuwe theorie T2

enz.

Afbeelding 1.1

beïnvloed door externe factoren van sociale, econo- 3 een gedeelte van de meerinhoud van T2 wordt be-
mische, culturele, politieke of religieuze aard. Wat vestigd door de resultaten van experimenten.
later heeft Lakatos7 de theorievorming of de theo-
riekeuze weer centraal geplaatst en de wetenschap Een ander kenmerk van Lakatos’ verfijnd falsifi-
als een rationele activiteit verdedigd tegen de ir- cationisme is de gelijktijdige voortbrenging van
rationele elementen van Kuhns paradigmatheorie. verschillende alternatieve theorieën. Gedurende
Het zogenaamde genuanceerde of verfijnde falsi- een bepaalde periode kunnen soms verscheidene
ficationisme van Lakatos kan worden gezien als theorieën naast elkaar bestaan. De beslissing over
een uitbouw van Poppers rationele procedure voor eliminatie of aanvaarding kan niet altijd momen-
theorie-eliminatie. taan plaatsvinden. Immers, tussen het moment van
Poppers naïeve falsificationisme kent slechts één voorspelling en het vinden van nieuwe feiten kan
weg: het elimineren van wat zwak is. Het genuan- geruime tijd verstrijken. Als maatstaf voor weten-
ceerde falsificationisme daarentegen kent alleen schappelijkheid hanteert Lakatos niet de afzon-
maar eliminatie in combinatie met de aanvaarding derlijke theorie, maar de manier waarop centraal
van een alternatief. Volgens het genuanceerde fal- staande theorieën elkaar opvolgen door onderlinge
sificationisme is een wetenschappelijke theorie T1 vergelijking tegen de achtergrond van (nieuw) ver-
pas weerlegd als er een andere theorie T2 voor in de kregen feitenmateriaal.
plaats is gekomen die de volgende drie kenmerken Het (verfijnde) falsificationisme lijkt een goede
vertoont: basis te vormen voor de methodologie van de klini-
1 T2 heeft meer empirische inhoud dan T1; de nieu- sche besluitvorming. In hoofdstuk 3 wordt hierop
we theorie voorspelt nieuwe feiten, feiten die vol- teruggekomen. Echter, reeds nu wordt aangete-
gens T1 onwaarschijnlijk of zelfs verboden zijn; kend dat veel diagnosen niet totstandkomen via
2 T2 verklaart het voorafgaande succes van T1; alle een zuiver deductieve redeneertrant.8 Vaak is er
niet-weerlegde inhoud van T1 is opgenomen in T2; sprake van een patroonherkenning, gebaseerd op
1 Inleiding 3

kennis en ervaring.9 Naar aanleiding hiervan wor- sterke mate vatbaar voor falsificatie. Deze benade-
den dan wel weer veronderstellingen gegenereerd, ring is vooral ook van belang voor de onderhavige
die vervolgens worden getoetst.10 materie omdat veel van het hier gebodene berust
op onderlinge overdracht van ervaringen van cli-
Op het eerste gezicht lijkt het niet aannemelijk dat nici zonder dat er sprake is geweest van systemati-
de beschrijving van methoden voor lichamelijk sche toetsing, een toetsing die in de komende jaren
onderzoek elementen bevat die het predikaat ‘we- wellicht alsnog zal plaatsvinden.
tenschappelijk’ rechtvaardigen. Immers, van pro- Met de inhoud van dit boek wordt ‘gereedschap’
blemen oplossen is (nog) geen sprake. In dit boek aangereikt dat nodig is om problemen op te lossen
worden de middelen aangereikt waarmee proble- die eigenaren van gezelschapsdieren aan de die-
men kunnen worden aangepakt. Toch worden op renarts voorleggen. Teneinde de beschikbare tijd
enkele plaatsen al wel wat uitstapjes gemaakt naar zo goed mogelijk te kunnen besteden aan de we-
klinische problematiek. tenschappelijke oplossing van deze problemen, is
Bovendien dient dit boek op wetenschappelijke gekozen voor een opzet van het lichamelijk onder-
wijze te worden bestudeerd. De erin verwerkte ge- zoek, waarmee sterk doelgericht gewerkt kan wor-
gevens en uitspraken zijn gebaseerd op ‘ons beste den. Het gereedschap kan op efficiënte wijze wor-
weten’, op datgene wat voorlopig als de waarheid den gebruikt om de aangedragen problemen nader
wordt aangenomen omdat het de minst onzekere te definiëren, waarna de aandacht geconcentreerd
grondslag is waarover we beschikken. In principe kan worden op de wetenschappelijke oplossing van
zijn echter alle uitspraken te beschouwen als in deze problemen.

Literatuur

1 Reilly BM. Physical examination in the care of medical patients: an observational


study. Lancet 2003; 362: 1100-5.
2 Dzankic S, Pastor D, Gonzalez C, Leung JM. The prevalence and predictive value of
abnormal preoperative laboratory tests in elderly surgical patients. Anesth Analg
2001; 93: 301-8.
3 Rapportage Werkgroep Ontwikkelingsplan Diergeneeskunde. 112e vergadering Raad
Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, 16 oktober 1980.
4 Magee B. Popper. Utrecht: Het Spectrum, 1974; Aula 533.
5 Popper KR. The logic of scientific discovery. Londen: Hutchinson, 1980 [Logik der
Forschung. Wien, 1934].
6 Koningsveld H. Het verschijnsel wetenschap. Meppel: Boom, 1980.
7 Lakatos I. Wetenschapsfilosofie en wetenschapsgeschiedenis. De controverse tussen
Popper en Kuhn. Meppel: Boom, 1974 [Falsification and methodology of scientific
research programmes]. In: Lakatos I, Musgrave A, eds. Criticism and the growth of
knowledge. Cambridge: Cambridge University Press, 1970.
8 Ridderikhoff J. Problem-solving in general practice. Theor Med 1993; 14: 343-63.
9 McCormick JS. Diagnosis: the need for demystification. The Lancet 1986; 2: 1434.
10 Karhausen LR. Diagnosis: the need for demystification. The Lancet 1987; 1: 387.
2 Verantwoording van de opzet
A. Rijnberk en F.J. van Sluijs


2.1 Doelgroep kingen omvatten zoals laboratoriumonderzoek of
diagnostische beeldvorming.
Dit boek is bedoeld voor studenten in de dierge-
neeskunde en dierenartsen die zich richten op de
geneeskunde van het gezelschapsdier. Het is afge- ■
2.4 Waarom anamnese en lichamelijk
stemd op het beroepsprofiel van de dierenarts voor onderzoek?
gezelschapsdieren. Dit profiel is nader omschreven
als eerstelijns diergeneeskunde in een praktijk Voor dit boek is ervan uitgegaan dat de dierenarts
waarin een of meer dierenartsen overwegend ge- tot het afnemen van een anamnese en de uitvoering
zelschapsdieren behandelen.1 De beschrijving van van een lichamelijk onderzoek overgaat om de vol-
de onderzoekmethoden blijft in dit boek beperkt gende twee redenen:
tot de methoden die een dierenarts – voornamelijk 1 teneinde de achtergrond te kunnen aangeven van
werkzaam op het gebied van de gezelschapsdieren een probleem dat de eigenaar bij zijn dier heeft
– geacht wordt toe te passen. Methoden die beho- opgemerkt. Met deze achtergrond (diagnose) kan
ren bij de uitoefening van de geneeskunde van ge- tegemoet worden gekomen aan de verwachtingen
zelschapsdieren op specialistisch niveau worden in die de eigenaar van zijn dierenarts heeft, namelijk
dit boek alleen kort genoemd om aan te geven wat dat deze inzicht verschaft in de aard en de ernst
de mogelijkheden zijn voor specialistische uitbrei- van de aandoening en zo mogelijk een behande-
ding van de diagnostiek. ling instelt;
2 om op adequate wijze te kunnen voldoen aan een
gericht verzoek van de eigenaar zoals een vacci-

2.2 Diersoorten natie, een gezondheidsverklaring of een controle
op de eventuele aanwezigheid van rasgebonden
Het boek is in de eerste plaats gericht op de anam- afwijkingen.
nese en het lichamelijk onderzoek bij hond en kat.
In hoofdlijnen kunnen de methoden voor hond en Hoewel dit op het eerste gezicht volledig aandoet,
kat ook worden gebruikt bij andere diersoorten. is hiermee toch een belangrijke beperking inge-
De diersoortspecifieke aspecten van anamnese en bouwd. Met de aanpak genoemd onder 1 stelt de
lichamelijk onderzoek bij vogels, kleine zoogdie- dierenarts zich namelijk niet tot doel afwijkingen
ren en reptielen komen in aparte hoofdstukken aan op te sporen op een moment dat ze nog geen aan-
de orde. leiding hebben gegeven tot voor de eigenaar waar-
neembare verschijnselen. Voor een dergelijke doel-
stelling lenen (periodieke) gezondheidscontroles

2.3 Titel zich meer dan een onderzoek dat wordt begonnen
om een specifieke reden.
Voor de titel van dit boek is gekozen voor een om- Het onderzoek wordt dus sterk gericht op de re-
schrijving die nauwkeuriger de inhoud aangeeft den van het consult van de eigenaar. Met de onder-
dan de in het verleden gehanteerde termen ‘kli- staande aanpak wordt er voorts naar gestreefd, al-
nische diagnostiek’ en ‘klinisch onderzoek’. Met leen onderzoek te verrichten met grote trefkansen
deze laatste termen wordt eigenlijk alleen aange- ten aanzien van de door de eigenaar aangedragen
duid dat het gaat om diagnostiek die in een kliniek problematiek.
plaatsgrijpt. Dit kan echter ook andere onderzoe-

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_2, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
6 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren


2.5 Opzet van het onderzoek van het onderzoek zoals weergegeven in afbeelding
2.1.
Bij de raadpleging van leerboeken voor het licha- Met deze aanpak moeten twee belangrijke vragen
melijk onderzoek van mensen of dieren valt op dat worden beantwoord:
de auteurs in het algemeen sterk de nadruk leggen
op een grondig en volledig onderzoek, dat als basis 1 Betreft het een spoedeisende situatie?
moet dienen voor verder handelen.2 In de praktijk Indien de indruk bestaat dat van een orgaan- of
wordt echter zelden of nooit een volledig lichame- levensbedreigende situatie sprake is, dan dient het
lijk onderzoek verricht. Altijd wordt op grond van onderzoek zich te voltrekken volgens de richtlij-
de anamnese en de eerste waarnemingen het on- nen, beschreven in hoofdstuk 23. Gaat het niet om
derzoek beperkt tot dat deel dat waarschijnlijk het een spoedeisende situatie, dan worden – als het een
snelst tot een nadere definiëring van de problemen eerste bezoek betreft – enkele gegevens van de eige-
leidt.3 naar en het signalement van de patiënt vastgelegd
Er worden dus telkens keuzen gemaakt ter ver- (hoofdstuk 5). Hierna wordt de anamnese afgeno-
hoging van de efficiëntie van het onderzoek. Met men (hoofdstuk 6) en wordt tevens een algemene
de toenemende ervaring kunnen deze keuzen doel- indruk (hoofdstuk 7) van de patiënt vastgelegd.
gerichter worden gemaakt, wat veelal leidt tot een
zeer efficiënte reeks handelingen. Deze werkwijze 2 Is de probleemformulering met anamnese en
laat zich echter in het onderwijs niet overdragen; algemene indruk zodanig afgerond dat het verder
om deze reden is gezocht naar modellen voor een onderzoek gericht (volgens wegwijzers) kan verlopen?
meer selectieve aanpak van het lichamelijk onder- Deze vraag zal bevestigend worden beantwoord
zoek. Dergelijke modellen blijken niet te bestaan, indien het om een gericht verzoek van de eigenaar
hoewel soms wel een aanzet is gegeven.4 Zelfs in de gaat, bijvoorbeeld een vaccinatie of een gezond-
literatuur over de probleemgeoriënteerde benade- heidscontrole (hoofdstuk 27). Ook zal dit meestal
ring5 van de patiënt wordt het lichamelijk onder- het geval zijn bij gelokaliseerde verschijnselen of
zoek vermeld als een noodzakelijke basis, zonder afwijkingen, zoals veranderingen aan oren en ogen,
dat daarbij wordt aangegeven dat dit onderzoek kreupelheden, oppervlakkige laesies en verdikkin-
kan verschillen al naar gelang de informatie die gen. In andere gevallen kan soms ook de probleem-
wordt verkregen uit de anamnese en de eerste formulering in dit stadium reeds zodanig zijn afge-
waarnemingen. Sommige auteurs staan een derge- rond dat een gericht onderzoek, al of niet volgens
lijke, wat meer selectieve aanpak ook niet voor en een bepaalde wegwijzer, wordt ingesteld.
zijn van mening dat de dierenarts een routine dient Indien na anamnese en algemene indruk niet
te ontwikkelen voor een adequaat onderzoek van een of meer problemen duidelijk kunnen worden
alle orgaansystemen. Hierbij wordt dan tevens op- geformuleerd en/of er sprake lijkt van algemeen
gemerkt ‘an experienced clinician can easily exami- ziek-zijn, dan wordt het onderzoek uitgebreid met
ne an animal thoroughly in less than ten minutes’6 het algemeen onderzoek (hoofdstuk 8). Met dit al-
en ‘a complete physical examination should not gemene onderzoek wordt getracht afwijkingen op
require more than 5 to 8 minutes’.7 Het zal duide- te sporen die nog niet bij de ‘algemene indruk’ zijn
lijk zijn dat deze benadering tot onzorgvuldig on- gebleken en waarmee de probleemformulering kan
derzoek leidt of dat, conform de gangbare praktijk, worden aangescherpt.
uiteindelijk toch door keuzen het onderzoek wordt Afhankelijk van het geformuleerde probleem
beperkt. De onduidelijkheid lijkt te zijn ontstaan wordt dan gekozen voor onderzoek van een of
met de term ‘routine lichamelijk onderzoek’, die meer (delen van) orgaansystemen (hoofdstuk 9 e.v.).
ook binnen het medisch onderwijs nog veel wordt In afbeelding 2.1 komt duidelijk tot uiting dat de
gehanteerd. Routine lichamelijk onderzoek bestaat opzet van het onderzoek in belangrijke mate door
niet; lichamelijk onderzoek wordt altijd uitgevoerd de problemen wordt bepaald. Onder een probleem
met een bepaald doel.8 wordt in dit verband verstaan: alles wat onder-
Aan de Utrechtse Faculteit der Diergeneeskunde zoek en/of behandeling behoeft.10 Met deze opzet
komt sinds 1971 in het onderwijs over lichamelijk worden reeds in een vroeg stadium problemen
onderzoek9 een moment van keuze voor, dat de geformuleerd die bij het beschikbaar komen van
mogelijkheid opent om na een algemeen onder- meer gegevens steeds verder kunnen worden aange-
zoek het verdere onderzoek te beperken tot één of scherpt. De notatie komt aan de orde in hoofdstuk 5.
enkele orgaansystemen. Op deze gedachte is voort- Soms zal het een probleem betreffen waarvoor
geborduurd. In samenhang met de probleemgeori- een ‘wegwijzer’ beschikbaar is (zie § 2.6), zodat
enteerde benadering heeft dit geleid tot een opzet het gerichte onderzoek volgens deze richtlijnen
2 Verantwoording van de opzet 7

melding eigenaar

ja
spoed? opvang (hoofdstuk 23)

nee

signalement, anamnese en
algemene indruk

formulering proble(e)m(en)

proble(e)m(en) ja toespitsing
gericht onderzoek
duidelijk? probleemformulering

nee

algemeen onderzoek

toespitsing
probleemformulering

gericht onderzoek

toespitsing
probleemformulering

Afbeelding 2.1
Schema voor de opzet van anamnese en lichamelijk onderzoek.

kan verlopen. Bij dit onderzoek kunnen nieuwe Met dit systeem wordt dus getracht het onder-
problemen aan het licht komen, die ook aan de zoek zodanig te beperken dat de beschikbare tijd
probleemlijst worden toegevoegd en vervolgens zo goed mogelijk wordt gebruikt voor de oplossing
al of niet conform een wegwijzer worden afgewik- van het probleem waarmee de eigenaar de patiënt
keld. Het zal duidelijk zijn dat in gevallen waarin heeft aangeboden. Er wordt gestreefd naar het
de probleemformulering reeds na de algemene in- hoogste diagnostisch rendement, waarbij een be-
druk totstandkomt, het gerichte onderzoek soms perkt onderzoek goed wordt uitgevoerd. Hieraan
elementen kan bevatten die ook in het algemeen moet de voorkeur worden gegeven boven een ‘volle-
onderzoek voorkomen. dig lichamelijk onderzoek’, dat veelal neerkomt op
Het onderzoek zal in een aantal gevallen leiden het nalopen van de patiënt op grove afwijkingen.
tot een voorstel voor een chirurgische ingreep of Deze aanpak is voor discussie vatbaar. Zo kan wor-
tot nader onderzoek, waarvoor anesthesie nodig den gezegd dat de beperking van het onderzoek
is. Hieraan vooraf dient een preanesthetisch on- niet gerechtvaardigd is omdat de keuzen niet wor-
derzoek te worden uitgevoerd, zoals beschreven in den gebaseerd op daarvoor geëigende (epidemio-
hoofdstuk 26. logische) informatie. Voor de samenstellers van dit
8 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

boek heeft dit onder meer gespeeld bij de vaststel- In hoofdstuk 3 wordt er onder de titel Diagnos-
ling van de inhoud van het hoofdstuk Algemeen tisch proces (§ 3.2) nader op ingegaan. Deze benade-
onderzoek (hoofdstuk 8). Hierbij is overwogen ook ring, die wel wordt aangeduid als protocollaire ge-
andere onderdelen van het lichamelijk onderzoek neeskunde, probeert de dierenarts een diagnostisch
in te passen, om zo veel mogelijk orgaansystemen en/of therapeutisch richtsnoer te geven. Bovendien
in het algemeen onderzoek vertegenwoordigd te zouden wegwijzers als basisinstrumenten voor
krijgen. Het is echter bij de in hoofdstuk 8 ver- intercollegiale toetsing kunnen dienen. Hieraan
melde inhoud gebleven omdat de voorgestelde dient te worden toegevoegd dat dergelijke wegwij-
toevoegingen (b.v. buikpalpatie) niet passen bij een zers veelal slechts vruchten zijn van literatuurgege-
ziftend onderzoek, dat een weinig tijd vragend on- vens, theoretische overwegingen en klinische erva-
derzoek dient te zijn met een grote gevoeligheid. ring; ze zijn zelden systematisch getoetst.
Bij een goede uitvoering zouden deze toevoegin- In (consensus)besprekingen is ‘het beste weten’
gen juist veel tijd vragen – tijd die meestal niet vol- voorlopig vastgelegd als richtsnoer. Deze formu-
doende wordt opgebracht, of die ten koste gaat van lering geeft al aan dat in de toekomst bijstelling
de andere onderdelen van het algemeen onderzoek. vaak nodig zal zijn. De laatste jaren is er een sterk
streven om de besluitvorming bij diagnostiek en
therapie zoveel mogelijk op wetenschappelijk

2.6 Wegwijzers bewijs (‘evidence’) te laten berusten. Zo is bijvoor-
beeld in 2002 voor de humane geneeskunde een
In afbeelding 2.1 loopt de aanpak uit in ‘gericht on- cardiologisch tijdschrift gestart dat zich geheel
derzoek’. Het zal niet nodig zijn bij elke patiënt het richt op publicatie van gestandaardiseerde proto-
gerichte onderzoek opnieuw uit te stippelen. Over collen en wegwijzers, die in sterke mate stoelen op
de aanpak van een aantal problemen is een zekere informatie die via wetenschappelijk onderzoek is
eensgezindheid ontstaan. Meer en meer wordt dit verkregen.11 Op deze vorm van (dier)geneeskunde
vastgelegd in ‘wegwijzers’, die zowel als tekst als in (‘evidence-based medicine’) wordt aan het slot van
de vorm van stroomschema’s (algoritmen) worden hoofdstuk 3 kort teruggekomen.
uitgebracht.

Literatuur

1 Nota Globale beroepsprofielen van de dierenarts en kwalitatieve


kurrikulumprofielen van eerste en tweede fase. Faculteit der Diergeneeskunde,
Rijksuniversiteit Utrecht, september 1981.
2 McCurnin DM, Poffenbarger EM. Small animal physical diagnosis and clinical
procedures. Philadelphia: Saunders, 1991; v.
3 Elstein AS, Shulman LS, Sprafka SA. Medical problem solving. An analysis of
clinical reasoning. Cambridge (Mass): Harvard University Press, 1978.
4 Kelly WR. Veterinary clinical diagnosis; 2nd ed. Londen: Ballière Tindall, 1974; 13.
5 Osborne CA. The transition of quality patient care from an art to science: the
problem oriented concept. J Am Anim Hosp Assoc 1975; 11: 250.
6 Low DG, Osborne CA, Finco DR. The pillars of diagnosis: history and physical
examination. In: Ettinger SJ, ed. Textbook of veterinary internal medicine, diseases
of the dog and cat. Philadelphia: Saunders, 1975.
7 Lorenz MD. The problem-oriented approach. In: Lorenz MD, Cornelius LM, eds.
Small animal medical diagnosis; 2nd ed. Philadelphia: Lippincott, 1993; 1-12.
8 Pols J. Wie heeft er aandacht voor de prostaat? Ned Tijdschr Geneeskd 1989; 133:
2521.
9 Syllabus Klinische diagnostiek van de huisdieren. Faculteit der Diergeneeskunde,
Universiteit Utrecht, 1971.
10 Sluijs FJ van. De toepassing van het probleemgerichte medisch dossier in de
diergeneeskunde. Tijdschr Diergeneesk 1983; 108: 520.
11 Cannon CP, ed. Critical pathways in cardiology. A journal of evidence-based
medicine. Philadelphia: Lippincott, Williams & Wilkins, 2002.
3 Enkele begrippen en een inleiding tot
het diagnostisch proces
A. Rijnberk en E. Teske


3.1 Begrippen ■
3.1.2 Meetschalen

Van standaardisatie van de terminologie die ge- Bij het lichamelijk onderzoek speelt waarnemen
bruikt wordt bij het lichamelijk onderzoek, is een grote rol. In veel gevallen heeft het waarnemen
veelal geen sprake.1 Integendeel, de termen voor ook een kwantitatief karakter, zodat van meten ge-
de beschrijving van waarnemingen variëren per sproken kan worden. Bij dit meten gaat het in prin-
leerboek. Op enkele in de kliniek belangrijke be- cipe om een vergelijking met een gelijksoortige
grippen, waarover nogal eens verwarring ontstaat, grootheid (standaard). Indien het om lengte gaat,
wordt hieronder ingegaan. maken we gebruik van een intervalschaal 2, die is ge-
baseerd op de standaardlengte en waarbij de breed-

3.1.1 Verschijnselen en afwijkingen te van ieder schaaldeel (de kalibrering) aangeeft hoe
nauwkeurig met het meetinstrument gemeten kan
In de (dier)geneeskunde worden de termen ‘symp- worden. Gaat het om een massa, dan vergelijken we
tomen’, ‘klachten’ en ‘verschijnselen’ nogal eens met de standaardmassa. Bij het lichamelijk onder-
door elkaar gebruikt. Vooral omdat onze patiënten zoek kan echter niet altijd worden volstaan met het
veelal niet klagen, lijkt er voor de term ‘klacht’ registreren van kwantitatieve gegevens met behulp
geen plaats in de diergeneeskunde. Deels in navol- van een intervalschaal.
ging van het in dezen wat preciezere Engelse taal- Bijvoorbeeld: een verdikking wordt onder meer
gebruik (‘symptoms’ en ‘signs’) lijkt het gewenst, gekarakteriseerd door de beschrijving van grootte
af te spreken dat in het algemeen onderscheid ge- en consistentie. De grootte valt aan te geven door
maakt kan worden in: zo goed mogelijk (afhankelijk van de bereikbaar-
1 verschijnselen, waarnemingen door de eigenaar, en heid) de drie dimensies te bepalen met gebruik van
2 afwijkingen, afwijkende bevindingen van de die- het metrieke stelsel. De consistentie wordt opgege-
renarts tijdens het lichamelijk onderzoek. ven door een vergelijking met de consistentie van
een voorwerp of materie. Dit kan leiden tot een be-
Hierbij is het belangrijk te bedenken dat de eige- schrijving als ‘consistentie als boetseerklei’.
naar vaak tal van verschijnselen waarneemt, ter- Hierbij is van kwantificering geen sprake. Toch
wijl soms slechts een enkel verschijnsel hem ertoe kunnen deze gegevens semi-kwantitatief in een
brengt een dierenarts te raadplegen. Zo’n ver- rangorde worden vastgelegd, door een ordinale
schijnsel is een iatrotroop verschijnsel (uit het Grieks: schaal 2 in te voeren. Een dergelijke schaal zou er
iatros = arts, tropein = wenden tot). voor consistentie als volgt kunnen uitzien:
Iatrotrope problemen zijn belangrijk omdat zij Consistentie doet denken aan: 1 water in een
gewoonlijk het probleem vormen dat – in de ogen dunne plastic zak, 2 stopverf, 3 zacht rubber, 4 hard
van de eigenaar – door de dierenarts moet wor- rubber en 5 steen.
den opgelost. Het zal duidelijk zijn dat niet in alle Dit voorbeeld geeft tevens het probleem aan
gevallen het iatrotrope verschijnsel veroorzaakt bij ordinale schalen: het exact definiëren van de
wordt door het hoofdprobleem van de patiënt. klassen. Dergelijke schalen zijn in de (dier)genees-
Het belangrijkste probleem van de patiënt zou kunde nog weinig in gebruik. Waarschijnlijk is dat
wel eens kunnen samengaan met verschijnselen ook niet in alle gevallen nodig. Op plaatsen waar
waarvoor de iatrotrope drempel nog niet is over- het gewenst leek is in dit boek een ordinale schaal
schreden. ingevoerd. In § 17.3.2 staat bijvoorbeeld een ordi-
nale schaal voor gradering van kreupelheid.

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_3, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
10 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Behalve van deze ordinale schaal, die een rangor- een vrij grote precisie (= hoge reproduceerbaarheid),
de voor een bepaalde eigenschap semi-kwantitatief maar met een systematische fout, waardoor de re-
standaardiseert, kan ook gebruik worden gemaakt sultaten van deze metingen op een intervalschaal
van een nominale schaal 2, waarbij de naam tevens de slechts een geringe accuratesse hadden.
herkenning inhoudt. Dit geldt bijvoorbeeld voor Dezelfde begrippen zijn van toepassing op waar-
de tonen bij percussie: 1 holle toon en 2 gedempte nemingen op een nominale schaal. Ter illustratie
toon. Dit is vergelijkbaar met een schaal voor gelui- het voorbeeld waarbij een aantal waarnemers onaf-
den van verschillende muziekinstrumenten: 1 pic- hankelijk van elkaar wordt gevraagd een percussie-
colo, 2 blokfluit, 3 hobo en 4 klarinet. De toepas- toon te identificeren. Alle waarnemers blijken het
sing van deze schaal is aan een aantal voorwaarden erover eens te zijn dat de toon overeenkomt met die
gebonden. De belangrijkste is dat de classificatie van een gedempte toon. Dit is een precieze waarne-
zo uniek moet zijn dat geen waarneming in meer ming. Immers, iedere waarnemer was in staat het
dan één categorie kan worden ondergebracht. Dit resultaat van de ander te reproduceren; anders ge-
levert snel problemen op bij de bevindingen met zegd: er was geen interwaarnemervariabiliteit. Indien
het lichamelijk onderzoek, waardoor de toepassing echter in werkelijkheid een holle toon aan de waar-
wordt beperkt. De nominale beschrijving van waar- nemers zou zijn voorgelegd, dan zou hun precieze
nemingen bestaat dan ook meestal uit niet meer waarneming inaccuraat geweest zijn.
dan de melding aanwezig of afwezig (een schaal Interwaarnemervariabiliteit speelt de dagelijkse
met twee categorieën = dichotome schaal). diagnostiek parten. Dit kan worden geïllustreerd
Samenvattend en in omgekeerde volgorde kun- met de uitkomsten van een onderzoek met 6 die-
nen de indeling en waardering van gegevens dus renartsen, die gevraagd werden om de harten te
worden weergegeven met behulp van een nominale beluisteren van 57 honden van een ras waarbij veel
schaal, een ordinale schaal en een intervalschaal. klepgebreken voorkomen. De aan- of afwezig-
Door nominale waarnemingen te ordenen ontstaat heid van een lekkende klep werd zekergesteld met
een ordinale schaal, waarbij voor een bepaalde echografie en fonocardiografie. De percentages
eigenschap een score (b.v. 4 voor consistentie) waarmee bijgeluiden werden waargenomen vari-
wordt toegekend. Worden de verschillen tussen de eerden tussen de onderzoekers van 63% tot 88%.
scores gelijk, dan is een intervalschaal verkregen. De twee meest ervaren onderzoekers behaalden de
Het meten van verschijnselen en afwijkingen beste resultaten.4
wordt wel aangeduid met de term klinimetrie.3 Dit
maakt het mogelijk om het beloop van ziekten en ■
3.1.4 Vóórkomen en incidentie
de effecten van behandeling vast te leggen. Ook bij
overdracht en verwijzing van patiënten zal degene Bij honden berust braken soms op een maagcar-
die het onderzoek en/of de behandeling overneemt, cinoom. In een groep van 200 achtereenvolgens
baat hebben bij zo veel mogelijk gekwantificeerde voor chronisch braken aangeboden patiënten werd
gegevens. bij nader onderzoek uiteindelijk bij 30 dieren
een maagcarcinoom gevonden. Dit komt neer op

3.1.3 Meetfouten een vóórkomen (prevalentie) in deze populatie van
30/200 = 0,15 of 15%. In termen van kansbereke-
Nog sterker dan bij andere pijlers van het klinisch ning kan de waarschijnlijkheid (P) (de a priori-kans
onderzoek, zoals de laboratoriumdiagnostiek, of ‘voorafkans’) dat een willekeurige hond uit
moet men zich bij het lichamelijk onderzoek rea- deze populatie de ziekte (Z) – het maagcarcinoom
liseren dat de meetresultaten maar een beperkte – heeft, weergegeven worden als P(Z) = 0,15. Het
nauwkeurigheid hebben. Meetfouten kan men vóórkomen van een aandoening dient goed te
ruwweg indelen in 1 toevallige en 2 systematische worden onderscheiden van het begrip incidentie.
fouten. Ter illustratie diene het voorbeeld van een Dit laatste is gedefinieerd als het aantal nieuwe
kat die op de verpleegafdeling is opgenomen en ziektegevallen dat in een bepaalde periode (b.v. een
waarbij dagelijks de lichaamstemperatuur wordt jaar) in een populatie wordt geregistreerd. In een
gemeten. Op zes achtereenvolgende dagen blijkt populatie kunnen chronische aandoeningen vrij
de temperatuur te variëren tussen 37,6°C en 37,8°C. veel voorkomen, terwijl hun incidentie laag is. Om-
De zevende dag wordt de kat door iemand anders gekeerd kunnen kortdurende ziekten als luchtweg-
getemperatuurd, door wie de thermometer pas infecties in een populatie weinig voorkomen, maar
goed wordt aangelegd (voldoende ver ingebracht) wel een hoge incidentie vertonen.
en wordt 38,2°C gemeten. Hier is dus sprake van
een serie metingen met een geringe spreiding, met
3 Enkele begrippen en een inleiding tot het diagnostisch proces 11


3.1.5 Gevoeligheid, specificiteit en 4 K¯ ∩ Z¯ : patiënten die geen ‘bloed braken’ vertoon-
voorspellende waarde den en geen maagcarcinoom hadden. De anam-
nese leverde hier dus een werkelijk negatief gegeven
Van de hierboven genoemde tweehonderd honden, op.
die werden aangeboden in verband met chronisch
braken, hadden er veertig een anamnese met af en Uit deze verzamelingen en deelverzamelingen is
toe bloed in het braaksel. een aantal onvoorwaardelijke en voorwaardelijke
Dit is een sterke aanwijzing voor de aanwezig- waarschijnlijkheden te berekenen (zie ook tabel 3.1).
heid van een maagcarcinoom. Om inzicht te
krijgen in de betekenis van dit kenteken is een De onvoorwaardelijke waarschijnlijkheid P(Z) geeft de
Venn-diagram opgesteld (afb. 3.1). Hierin stelt U waarschijnlijkheid aan dat een brakende patiënt
het ‘universum’ voor, dat wil zeggen de onderha- maagcarcinoom heeft. P(K) geeft de onvoorwaarde-
vige populatie chronisch brakende honden. Met lijke waarschijnlijkheid aan dat een willekeurig ge-
Z wordt de verzameling patiënten met de ziekte nomen patiënt ‘bloed braken’ vertoont. Bij de term
(maagcarcinoom) aangeduid. De verzameling pa- ‘onvoorwaardelijk’ dient een kanttekening te wor-
tiënten met het nosografisch (= ziektebeschrijvend) den geplaatst omdat een voorwaarde bij de selectie
kenteken ‘bloed braken’ is aangegeven met K. Nu was dat de patiënt braakte. P(Z) en P(K) zijn slechts
zal worden nagegaan in hoeverre met behulp van K onvoorwaardelijk binnen het gekozen ‘universum’
iets over Z gezegd kan worden. (braken). Bij grote epidemiologische onderzoekin-
gen komt men wat dichter bij werkelijk onvoor-
Het diagram omvat vier deelverzamelingen: waardelijke waarschijnlijkheden, maar ze worden
1 K ∩ Z: de dieren die ‘bloed braken’ vertoonden en nooit volledig bereikt.
een maagcarcinoom hadden. Hier leverde de na- Bij voorwaardelijke waarschijnlijkheid is er sprake
vraag in de anamnese naar ‘bloed braken’ dus een van waarschijnlijkheden onder voorwaarde van
werkelijk positief resultaat op. een bepaalde situatie. Zo wordt hier bijvoorbeeld
2 K ∩ Z¯ : de dieren die een ‘positieve anamnese’ had- de omstandigheid ‘bloed braken’ in het geding ge-
den, doch geen maagcarcinoom bleken te hebben. bracht; hoe liggen dan de kansen? Daarbij wordt
Dit zijn de zogenaamde fout-positieven. dan nog onderscheid gemaakt tussen diagnostische
3 K¯ ∩ Z: patiënten die geen ‘bloed braken’ vertoon- waarschijnlijkheden en nosologische waarschijn-
den, maar wel maagcarcinoom hadden: de fout- lijkheden.
negatieven. De nosologische waarschijnlijkheden geven de waar-
schijnlijkheid aan dat een patiënt wel of niet bloed
braakt, indien hij wel of geen maagcarcinoom heeft.
Deze waarschijnlijkheid kan in symbolen worden
aangeduid als P(K/Z). Bij een nosologische (= inhe-
rent aan de ziekte) voorwaardelijke waarschijnlijk-
heid gaat het dus eigenlijk om leerboekkennis. In
wezen is het namelijk de frequentie waarmee een
verschijnsel bij een bepaalde aandoening wordt
gezien. Deze informatie is van weinig direct belang
wanneer de clinicus gesteld wordt voor een dia-
gnostisch probleem bij een individuele patiënt.
De clinicus staat dan voor een ander probleem.
Hij wordt geraadpleegd door een cliënt met een
dier dat braakt en dan moet de mate van waar-
schijnlijkheid beoordeeld worden dat de patiënt
een maagcarcinoom heeft. De clinicus heeft dus
Afbeelding 3.1 meer aan de omgekeerde waarschijnlijkheid P(Z/K).
Venn-diagram ter illustratie van (deel)verzamelingen in Deze diagnostische waarschijnlijkheid geeft de waar-
een populatie (U) brakende honden. Cirkel Z = lijdend schijnlijkheid aan dat een patiënt een maagcarci-
aan de ziekte (maagcarcinoom); cirkel K = kenteken noom heeft indien er sprake is van ‘bloed braken’.
‘bloedbraken’ aanwezig. De aanduidingen ¯Z en K ¯ geven In tabel 3.1 zijn de onvoorwaardelijke en voor-
aan dat ziekte of kenteken niet aanwezig zijn. Met de waardelijke waarschijnlijkheden voor het eerder
overlappingen van de cirkels ontstaan vier deelverzame- gegeven getallenvoorbeeld uitgewerkt. Bovendien
lingen (K ∩ Z, K ∩ ¯Z, K
¯ ∩ Z en K
¯ ∩ ¯Z). is de meest gangbare terminologie achter de be-
12 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Tabel 3.1

onvoorwaardelijke waarschijnlijkheden

Z 30
P(Z) = – = – = 0,15 vóórkomen ziekte (prevalentie)
U 200

¯Z 170
¯) = –
* P(Z = – = 0,85 vóórkomen afwezigheid ziekte
U 200

K 40
P(K) = – = – = 0,20 vóórkomen kenteken
U 200

¯
K 160
¯) = –
* P(K = – = 0,80 vóórkomen afwezigheid kenteken
U 200

nosologische voorwaardelijke waarschijnlijkheden

K∩Z 25
P(K/Z) = – = – = 0,83 gevoeligheid (sensitiviteit) van kenmerk of test
Z 30

¯∩Z
K 5
¯/Z) = –
* P(K = – = 0,17 nosologisch fout-negatief
Z 30

¯ ∩ ¯Z
K 155
¯/Z
P(K ¯) = –
¯Z = –
170
= 0,91 specifiteit

K ∩ ¯Z
¯) = – 15
* P(K/Z ¯Z = – = 0,09 nosologisch fout-positief
170

diagnostische voorwaardelijke waarschijnlijkheden

K∩Z 25
P(Z/K) = – = – = 0,63 voorspellende waarde van aanwezig kenmerk/positief testresultaat
K 40

K ∩ ¯Z
¯/K) = – 15
* P(Z = – = 0,37 diagnostisch fout-positief
K 40

¯ ∩ ¯Z
K 155
¯/K
P(Z ¯) = –
¯ =–
K 160
= 0,97 voorspellende waarde van afwezig kenmerk/negatief testresultaat

¯∩Z
K 5
¯) = –
* P(Z/K ¯ =–
K 160
= 0,03 diagnostisch fout-negatief

¯/Z).
* De aldus gemerkte waarschijnlijkheden zijn complementair aan die erboven, bijvoorbeeld P(K/Z) = 1- P(K

treffende voorwaardelijke waarschijnlijkheid ge- ken. In het onderhavige fictieve voorbeeld heeft het
plaatst. kenteken een redelijke gevoeligheid (0,83) en ook
Grondige bestudering van de tabel in samenhang een vrij goede specificiteit (0,91).
met het eerder gegeven Venn-diagram maakt veel De voorspellende waarde van de aanwezigheid van
duidelijk. Zo wordt inzicht geboden in twee ka- ‘bloed braken’ is echter nog maar matig (0,63).
rakteristieken van een kenteken (= verschijnsel of Daarentegen is de voorspellende waarde van de af-
afwijking), namelijk gevoeligheid en specificiteit.1,5 De wezigheid van ‘bloed braken’ erg hoog (0,97). Dit
gevoeligheid P(K/Z) geeft aan welk percentage van betekent dat een vraag in de anamnese naar het
de patiënten met de ziekte wordt opgespoord door voorkomen van ‘bloed braken’ een grote ziftende
gebruik te maken van een bepaald kenteken of van (screenende) waarde heeft ter uitsluiting van een
een bepaalde diagnostische test. De specificiteit maagcarcinoom, maar veel minder voor de dia-
P(K¯ /Z¯ ) laat zien welk percentage patiënten dat de gnose maagcarcinoom.
ziekte niet heeft, ook inderdaad wordt vrijgespro- In veel literatuur over deze materie wordt al-
3 Enkele begrippen en een inleiding tot het diagnostisch proces 13

Tabel 3.2

palpatie wel aritmie geen aritmie totaal

afwijkend 90 20 110

niet afwijkend 10 80 90

100 100 200

Tabel 3.3

palpatie wel aritmie geen aritmie totaal

afwijkend 90 40 130

niet afwijkend 10 160 170

100 200 300

leen de nosologische benadering gehanteerd, die Bij de hier beschreven directe methode ter bepaling
– zoals hierboven reeds is aangegeven – slechts van van de voorspellende waarden van een kenteken of
beperkt klinisch belang is. Bovendien is er kans op een diagnostische test hangen de uitkomsten af van
tweeërlei uitleg van de termen fout-positief en fout- de indicatie en daarmee van de samenstelling van
negatief. In het getallenvoorbeeld geeft, volgens de de steekproef. Zou bijvoorbeeld gekozen zijn voor
nosologische benadering, ‘bloed braken’ bij 9% van een groep patiënten met braken in de anamnese in
de patiënten zonder maagcarcinoom fout-posi- plaats van voor een groep, waarbij chronisch bra-
tieve informatie. Bij de diagnostische benadering ken het iatrotrope probleem vormde, dan zouden
is dit percentage 37%. Beide percentages worden zeer waarschijnlijk andere voorspellende waarden
met fout-positief aangeduid, wat veel verwarring zijn gevonden. Het is duidelijk dat bij deze directe
geeft. Voor het gemak is in het getallenvoorbeeld methode altijd gekozen zal worden voor de meest
de statistiek buiten beschouwing gelaten. Men mag relevante groep patiënten.
echter niet vergeten dat de waarschijnlijkheden Soms wordt wat conventioneler gewerkt en voor
betrekking hebben op betrekkelijk kleine aantallen de indirecte of nosologische methode gekozen. Hierbij
patiënten. Extrapolatie van deze waarnemingen wordt eerst een groep patiënten met een onom-
(de steekproef) naar toekomstige patiënten (de po- stotelijk vastgestelde diagnose geselecteerd en
pulatie) veronderstelt de introductie van betrouw- vervolgens wordt een controlegroep samengesteld,
baarheidsgrenzen.6 Bij raadpleging van de daarvoor die meestal bestaat uit gezonde dieren. Beide groe-
beschikbare tabellen7 blijkt bijvoorbeeld voor de pen zijn of worden onderzocht met een bepaalde
voorspellende waarde P(Z/K) = 25/40 met 95% be- test, waarna de percentages positieve en negatieve
trouwbaarheid te gelden dat deze voorwaardelijke uitslagen in beide groepen worden berekend. In
waarschijnlijkheid kan variëren van 0,46 tot 0,77. geval van bijvoorbeeld 90% positieve uitslagen bij
Bij het hier opgevoerde getallenvoorbeeld werd de patiëntengroep en 95% negatieve uitslagen bij
eerst een besluit genomen over het nosografisch de controlegroep kunnen de gevoeligheid en de
kenteken (braken) van de steekproef die beschouwd specificiteit respectievelijk worden weergegeven als
zou gaan worden. Vervolgens werd nagegaan wat P(K/Z) = 0,90 en P(K¯ /Z¯ ) = 0,95.
de voorspellende waarde was van een in de steek- Dit zijn nosologische waarschijnlijkheden, die de
proef voorkomend kenteken (‘bloed braken’) voor clinicus in staat stellen te voorspellen hoe groot de
de aanwezigheid van maagcarcinoom. In dit voor- kansen zijn op een positieve of negatieve testuit-
beeld is gekozen voor een anamnestisch kenteken, slag bij de patiënt die de betreffende ziekte heeft.
maar het had natuurlijk ook een test kunnen zijn Onder gebruikmaking van deze gegevens kan ook
als onderzoek van braaksel op bloedkleurstof of de factor worden berekend waarmee de kans op een
onderzoek van feces op bloedkleurstof of zelfs de bepaalde ziekte (bijvoorbeeld maagcarcinoom) toe-
hematocrietwaarde van het circulerende bloed. neemt als een bepaald kenmerk (bijvoorbeeld bloed
14 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

braken) aanwezig is. Deze aannemelijkheidverhou- zodat bij een test waarvan gevoeligheid en specifici-
ding (‘likelihood ratio’) wordt berekend door de teit bekend zijn, de voorspellende waarde berekend
gevoeligheid van het kenmerk (of de test) te delen kan worden als verder alleen het vóórkomen van de
door de waarschijnlijkheid van een nosologisch aandoening in de populatie bekend is.
fout-positieve uitslag (zie ook tabel 3.1). Kort ge- Zoals hierboven al kort is aangegeven, hangt de
zegd, het is het quotiënt van sensitiviteit/(1-speci- voorspellende waarde van de test sterk af van de
ficiteit). In het voorbeeld van tabel 3.1 zou het gaan samenstelling van de steekproef, dus van de preva-
om een aannemelijkheidsverhouding van 0,83/0,09 lentie van de ziekte P(Z). Ter illustratie zijn in tabel
= 9,2 bij aanwezigheid van het kenmerk. Dit bete- 3.2 de resultaten samengevat van een fictief onder-
kent dat bij een chronisch brakende hond de kans zoek naar de bruikbaarheid van de palpatie van de
op een maagcarcinoom ruim 9 keer zo groot wordt perifere pols voor de detectie van een aritmie (aan-
bij een anamnese met bloed braken. De patiënten- getoond met ECG).
selectie is op dit oordeel van grote invloed. Anders Hieruit valt gemakkelijk af te leiden dat de ge-
gezegd: de prevalentie van maagcarcinoom in de voeligheid van de methode P(K/Z) = 90/100 = 0,90
patiëntengroep is van grote invloed op de uitkomst is en de specificiteit P(K¯ /Z¯ ) = 80/100 = 0,80. De voor-
van de berekeningen. Hierop zal hieronder worden spellende waarde van de palpatie van de perifere
ingegaan. pols voor de aanwezigheid van een aritmie P(Z/K) =
De zojuist besproken berekening van de aanne- 90/110 = 0,82.
melijkheidsverhouding is gebaseerd op nosologi- Wanneer bij de samenstelling van de groepen de
sche voorwaardelijke waarschijnlijkheden, zonder controlegroep (geen aritmie) tweemaal zo groot
dat de prevalentie van de aandoening in het geding was genomen, zou de tabel er anders hebben uitge-
is gebracht. Bij confrontatie met een patiënt is er zien: tabel 3.3.
echter niet zozeer behoefte aan inzicht in de fre- Gevoeligheid en specificiteit zijn, evenmin als
quentie waarmee een bepaald kenmerk bij een aan- de kansen op een fout-negatief resultaat, niet ver-
doening voorkomt, dus P(K/Z). Er is juist aan het anderd (ga dit na!). Daarentegen is de voorspel-
omgekeerde behoefte, namelijk de diagnostische lende waarde van het afwijkende kenmerk voor de
waarschijnlijkheden P(Z/K) en P(Z ¯ /K¯ ). Door het be- aanwezigheid van een aritmie belangrijk gedaald:
studeren van leerboeken heeft de clinicus nosologi- P(Z/K) = 90/130 = 0,69, terwijl de voorspellende
sche waarschijnlijkheden geleerd, die in de praktijk waarde van de afwezigheid van het kenmerk voor
van alle dag worden omgekeerd tot diagnostische aritmie juist is toegenomen: P(Z¯ /K¯ ) = 160/170 = 0,94
waarschijnlijkheden. Dit (vaak onbewuste) om- in plaats van 80/90 = 0,89.
keringsproces maakt deel uit van het begrip ‘kli- Deze voorbeelden laten duidelijk zien dat de
nische ervaring’. Deze omkering kan ook op meer nosologische waarschijnlijkheden weinig zin heb-
exacte wijze worden doorgevoerd, namelijk met ben als de onvoorwaardelijke waarschijnlijkheid
behulp van de regel (het theorema) van Bayes.* In dat de patiënt de ziekte heeft (P(Z)) niet bekend
zijn eenvoudigste vorm en toegespitst op de on- is. Tevens wordt duidelijk dat in een kliniek, waar
derhavige materie kan deze regel als volgt worden veel patiënten van een bepaalde categorie worden
weergegeven: aangeboden, de voorspellende waarde van een test
hoog kan zijn, terwijl dit in een perifere praktijk
P(Z)
P(Z/K) = P(K/Z) – en waar dit type vrij zeldzaam is, veel minder het
P(K)
geval is. In de laatste situatie heeft zo’n test dan
P(Z¯ )
P(Z¯ /K¯ ) = P(K¯ /Z¯ ) – vooral waarde ter uitsluiting van de betreffende
P(K¯ )
aandoening.
hetgeen betekent dat een voorwaardelijke waar-
schijnlijkheid kan worden berekend uit de omge- Aan de hier in tweede instantie geschetste indirecte
keerde voorwaardelijke waarschijnlijkheid en de nosologische methode kleven enkele bezwaren. Dit
twee onvoorwaardelijke waarschijnlijkheden. Met betreft de samenstelling van de groepen. De gese-
behulp van enkele algebraïsche manipulaties kan lecteerde groep patiënten bevat nogal eens uitge-
worden aangetoond dat: sproken gevallen, waarbij soms eerder een positieve
testuitslag wordt gevonden dan bij minder ernstige
P(K) = P(K/Z) PZ + {1 – P(K¯ /Z¯ )} {1 – P(Z)} gevallen. De controlegroep is evenmin realistisch
als daarvoor gezonde dieren worden gekozen. Ook
* Thomas Bayes (1702 - 1761), presbyteriaans predikant in kan het zijn dat het om een diagnostische test gaat
Engeland. Zijn geschriften hadden betrekking op wiskun- met een sterk invasief karakter (b.v. een nierbiop-
dige en godsdienstige onderwerpen. sie), waaraan men niet graag gezonde dieren zal
3 Enkele begrippen en een inleiding tot het diagnostisch proces 15

onderwerpen. Zo’n controlegroep is overbodig als diagnostische belang van één enkel nosografisch
men de directe diagnostische methode gebruikt, kenteken. Dit is echter een al te eenvoudige voor-
waar steeds op grond van een bepaalde indicatie stelling van het klinische beslissingsproces. Vrij-
een test wordt uitgevoerd. wel altijd moet beslist worden aan de hand van
Niettemin moet de nosologische benadering verscheidene nosografische kentekenen, waarbij
soms toch worden gebruikt. Dit geldt speciaal voor onbewust de regel van Bayes op subjectieve wijze
een eerste onderzoek op een nieuw terrein. In geval wordt toegepast en een conclusie wordt getrok-
van zeldzame ziekten kan de directe methode zelfs ken. Daarna komt dan soms nog weer informatie
onuitvoerbaar zijn. beschikbaar (b.v. beeldvorming of de histopatho-
logie van een biopsie), die ook onzekerheden bevat
Het bovenstaande is mede geschreven ter bevor- en met de eerdere gegevens moet worden geïnte-
dering van het kritisch lezen van artikelen in ve- greerd. Hierbij wordt soms ook kansberekening
terinaire en medische tijdschriften, waar veelal bij betrokken.8-11
de invoering van nieuwe diagnostische methoden Zo denkt de clinicus bij een patiënt met een dikte
alleen nosologische waarschijnlijkheden worden aan: ontsteking, goedaardige tumor en maligne tu-
gepresenteerd. Hierboven is aangegeven hoe deze mor. Echter, de leeftijd van de patiënt, het geslacht
kunnen worden omgekeerd tot diagnostische en een aantal aspecten van de dikte doen de clinicus
waarschijnlijkheden. Bovendien is duidelijk ge- de respectievelijke kansen op deze drie diagnosen
maakt dat de directe methode ter bepaling van de als volgt inschatten: 0,65, 0,30 en 0,05. De clinicus
voorspellende waarde van een diagnostische me- heeft aldus drie complexe diagnostische waar-
thode meestal de voorkeur verdient. schijnlijkheden (= P(Z/K)) geïntegreerd ingeschat.
De berekeningen lijken wat ingewikkeld. Boven- De patholoog gaat bij de beoordeling van de biop-
dien zijn de gegevens, nodig voor de berekening sie anders te werk. Hij gaat in archief of eigen brein
van deze objectieve waarschijnlijkheden, in veel na hoe dikwijls het nu voorliggende histologische
gevallen (nog) niet beschikbaar. Essentieel is dit beeld voorkomt bij elk van de in het geding zijnde
echter niet. Het is belangrijker dat de clinicus in- differentiële diagnosen (= P(K/Z)). Vervolgens kan
zicht verwerft in de achtergronden van bepaalde re- de (a priori) waarschijnlijkheid (of opinie) van de
sultaten. Het moet duidelijk zijn dat in een situatie clinicus worden vermenigvuldigd met de nosolo-
waar veel individuen de aandoening níet hebben, gische waarschijnlijkheden van de patholoog (tabel
gerekend moet worden op relatief veel fout-posi- 3.4).
tieve uitslagen. Indien anderzijds een groot aantal Aldus wordt de aanvankelijke opinie aangepast
patiënten de ziekte heeft, wordt de negatieve test- (‘gewogen’) door de inbreng van de patholoog en
uitslag minder betrouwbaar en neemt het aantal ontstaan de a posteriori-waarschijnlijkheden. Het
fout-negatieve uitslagen toe. verrassende hierbij is dat, zoals het voorbeeld laat
Hieruit valt af te leiden dat het soort test kan zien, het eindresultaat soms een waarschijnlijkheid
verschillen naar gelang de omstandigheden. In het is die beide partijen niet verwacht hadden. Het is
laatste geval (een universiteitskliniek) zal een test een benadering die de diagnostische precisie ten
met grote sensitiviteit goed voldoen. In het eerste goede kan komen.
geval (een praktijk) zal vooral behoefte bestaan aan
een test met grote specificiteit; een snel ziftende
test met grote ‘uitsluitingskracht’.
Tot nu toe is de aandacht alleen gericht op het

Tabel 3.4

P(clinicus) % P(patholoog) % product P(a posteriori)%


(product × 100/Σ)

ontsteking 65 5 325 25

benigne tumor 30 20 600 46

maligne tumor 5 75 375 29

Σ = 1300
16 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren


3.2 Diagnostisch proces Een groot verschil tussen deze procesgang en het in
hoofdstuk 1 gegeven schema is het bieden van ver-
Het diagnostische beslissingsproces berust op de scheidene theorieën, die het probleem kunnen ver-
volgende drie pijlers1: klaren en die meestal gelijktijdig worden getoetst.
1 Patroonherkenning, waarbij de clinicus (uit leer- Immers, voor elke mogelijke oorzaak wordt meest-
boeken) bekende ziektebeelden herkent. Zo kan al (door deductie) een bepaald fenomeen voorspeld,
bijvoorbeeld hondenziekte worden onderkend op dat vervolgens wordt getoetst. Zo kan bijvoorbeeld
grond van de aanwezigheid van een groep karak- voor het probleem polyurie (theoretiserend) onder
teristieke verschijnselen. meer gedacht worden aan osmotische diurese op
2 Causale benadering, waarbij logisch denken en basis van nierinsufficiëntie of diabetes mellitus. In
pathofysiologische kennis centraal staan. De dat geval kan worden voorspeld dat isosthenurie
oorzaak van oedeem kan bijvoorbeeld worden (s.g. urine 1,010) of glucosurie aanwezig is. Vervol-
opgespoord door een analyse aan de hand van de gens worden beide mogelijkheden getoetst.
pathogenetische kennis van deze afwijking. Een ander verschil met de in hoofdstuk 1 ge-
3 Waarschijnlijkheidsdiagnostiek, waarbij de diagnose schetste situatie is dat dikwijls verscheidene
wordt gebaseerd op inschatting van waarschijn- problemen uit de bevindingen kunnen worden
lijkheden. Op deze ‘bayesiaanse diagnostiek’ is gedestilleerd. Bovendien is na de diagnostische
hierboven reeds ingegaan. beslissing nog een stap (terugkoppeling naar pro-
bleem) ingevoerd, die ook weer tot nieuwe pro-
Dikwijls wordt de diagnose gesteld door een sa- bleemformulering kan leiden.
menspel van deze drie pijlers, waarbij de volgende Hiermee is een beeld gegeven van het ingewik-
procesgang12 (zie ook hoofdstuk 2) wordt gevolgd: kelde karakter van de probleemoplosmethoden
– bundeling van de gegevens; leidend tot waarmee de clinicus moet werken. Zoals hierboven
– probleemformulering; uiteengezet kan de kwaliteit van het diagnostisch
– opstelling (zoveel mogelijk langs pathofysiologi- handelen in principe worden verbeterd door ge-
sche weg) van een lijst van oorzaken die het pro- bruik te maken van kansberekening. Veelal zijn
bleem zouden kunnen veroorzaken; echter de nodige waarschijnlijkheden niet bekend.
– uitdunning van de lijst, waarbij tegen de achter- In de hele procesgang zitten vaak ook nog allerlei
grond van de klinische manifestaties van het pro- kleine tussentijdse beslissingen. Dit alles maakt
bleem wordt nagegaan hoe groot de waarschijn- dat de uiteindelijke diagnose soms eerder tot stand
lijkheid (P(Z/K)) is van een bepaalde oorzaak. De lijkt te komen als een diffuse inval dan via een logi-
oorzaken met een zeer geringe waarschijnlijkheid sche redenering.
worden uitgesloten of tijdelijk buiten beschou- Tot voor kort had de clinicus ook nauwelijks mid-
wing gelaten (geparkeerd); delen om de gedachtegang tot uiting te brengen,
– opstelling van een diagnostisch plan teneinde een wat wel als wetenschappelijke afasie13 is aange-
keus te kunnen maken tussen de overgebleven duid.
differentiële diagnosen. Dit diagnostisch plan Chemici en fysici geven reeds lang het gedach-
stoelt op de pathofysiologische mogelijkheden, tepatroon weer in de vorm van chemische en ma-
doch bij de volgorde waarin dit plan wordt afge- thematische formules, terwijl de clinicus meestal
wikkeld spelen ook allerlei andere factoren (o.a. tracht de rationaliteit van de gedachtegang neer
niveau praktijkuitoefening en financiële beper- te leggen in een beschrijving. Met de computer als
kingen) een belangrijke rol; stimulans is hier de laatste jaren verandering in
– beantwoording van de vraag of alle verschijnse- gekomen. Niet door de computer zelf te gebruiken,
len van de patiënt kunnen worden verklaard met maar door toepassing van de voor gebruik van de
de uiteindelijke diagnose. Is dit niet het geval, computer noodzakelijke notaties kan de clinicus
dan wordt een nieuw probleem geformuleerd en tegenwoordig de opbouw van de redenering speci-
wordt weer de bovenstaande procesgang gevolgd. ficeren. Hierbij wordt gebruikgemaakt van zoge-
naamde algoritmen, systematische weergaven van
In essentie is dit de probleemoplosmethode, ge- een reeks handelingen die moeten worden verricht
schetst in hoofdstuk 1. Vertaald naar het klinische en/of beslissingen die moeten worden genomen om
beslissingsproces, kan het in hoofdstuk 1 gegeven een probleem op te lossen. Om hiervan een idee te
schema (afb. 1.1) er in wat uitgebouwde vorm uit- geven, is een dergelijk stroomdiagram afgedrukt
zien als in afbeelding 3.2. voor het probleem mammatumor bij de hond (zie
afb. 3.3).
3 Enkele begrippen en een inleiding tot het diagnostisch proces 17

iatroop probleem en
bevindingen

aggregratie en selectie

nieuwe probleemformulering
probleem

creatie

(pathofysiologische) lijst
van mogelijke oorzaken

deductie falsificatie
verworpen oorzaken

voorspelling /
verdere diagnostiek
geen falsificatie
diagnose

problemen nee
hiermee verklaard?

ja

therapie

Afbeelding 3.2
Klinisch beslissingsproces in schema.

Deze wegwijzers zijn bedoeld om de clinicus te • de hypothesen worden wat vaag geformuleerd
helpen bij de opstelling van een diagnostisch plan, in een poging ook niet-passende bevindingen in
nadat – zoals in de procesgang is aangegeven – de te sluiten;
probleemformulering heeft plaatsgevonden. Met • sommige bevindingen worden terzijde gescho-
de geschetste procesgang en de wegwijzers is de ven om te voorkómen dat nieuwe hypothesen
benadering van de patiënt sterk heuristisch. Deze aan de orde worden gesteld;
heuristische ondersteuning lijkt enigszins te kun- • aan enkele bevindingen wordt erg grote beteke-
nen voorzien in tekortkomingen van het klinisch nis toegekend ter verdere adstructie van de in
denkend brein, zoals die uit wetenschappelijk beschouwing genomen hypothesen.
onderzoek naar voren zijn gekomen. Enkele resul- – Er bestaat een sterke neiging om informatie die
taten van onderzoek naar de psychologie van het in feite de hypothese niet ondersteunt, toch op
klinisch denken14 worden hier kort samengevat: die wijze te laten fungeren en er geen nieuwe hy-
– In tegenstelling tot hetgeen de studenten lang als pothese mee te creëren. Dit lijkt te berusten op
de goede benadering is onderwezen, begint de cli- de behoefte van het menselijk brein om zo naar
nicus al in een zeer vroeg stadium met hypothese- problemen te kijken dat ze niet al te ingewikkeld
vorming. lijken.
– Het aantal hypothesen dat een clinicus gelijktijdig – Er bestaat een vrij grote variatie in bekwaamhe-
in beschouwing neemt is veelal klein, zelden meer den tussen clinici, afhankelijk van de aard van het
dan vijf. In deze beperkte gedachtebepaling kun- probleem. De capaciteiten van een clinicus kun-
nen zich nog de volgende fenomenen voordoen: nen onder meer worden omschreven in termen
18 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

tumor mammae hond

resectabele nee septische nee


tumor? ontsteking?

ja ja

A antimicrobiële therapie

regionale nee nee ja


lymfadenopathie leeftijd < 4 jaar longmetastasen

ja ja nee

regionale nee
metastasering B chirurgische behandeling C niet-chirurgische behandeling

ja

Afbeelding 3.3
Algoritme voor mammatumor bij de hond.

van bekwaamheidsprofielen met specifieke com- De hier geschetste procesgang met probleemop-
petenties voor bepaalde problemen en bepaalde lossing via wegwijzers is geen panacee voor alle
situaties. klinische vraagstukken. Zij is bedoeld als een lei-
– De bekwaamheid van de clinicus is in zeer sterke draad met – tegen de achtergrond van het boven-
mate afhankelijk van kennis en ervaring. Behalve staande – de volgende ondersteunende mogelijk-
kennis moet er vooral ook ruime ervaring aanwe- heden:
zig zijn met verwante problemen om te kunnen – De aanpak van het lichamelijk onderzoek en de
vaststellen welke verschijnselen en/of afwijkingen procesgang voor de diagnostische beslissingen
van belang zijn voor de procesgang. De betekenis geven ruimte voor vroege hypothesevorming.
van ervaring voor het oplossen van ingewikkel- – De algoritmen (wegwijzers) geven een groot aan-
de problemen is reeds in de jaren zestig duidelijk tal alternatieven, wat het gevaar van een te enge
geworden door het intussen klassieke onderzoek gedachtebepaling beperkt.
van De Groot.15 Door onderzoek bij schakers stel- – Een clinicus met een wat minder ontwikkeld be-
de hij vast dat grootmeesters zich niet van minder kwaamheidsprofiel voor een bepaald probleem
sterke spelers onderscheiden door hun vermogen kan terugvallen op een duidelijke richtlijn.
om ver vooruit te denken, maar door hun geheu-
gen. De schaakkwaliteit blijkt vooral afhankelijk Tot slot dient nog een kanttekening te worden ge-
te zijn van het vermogen op lange termijn schaak- plaatst bij de zojuist besproken algoritmen. Deze
bordpatronen te onthouden. zien er meestal op het eerste gezicht aantrekkelijk
– Bij ernstig zieke patiënten zijn medici vrij sterk uit; de problemen lijken op zeer rationele wijze
geneigd de prognose te optimistisch in te schat- aangepakt te kunnen worden. Zoals echter ook
ten.16 Bij dierenartsen is dit niet onderzocht, reeds in het vorige hoofdstuk werd aangegeven,
maar tegen de achtergrond van het feit dat de zijn het voorlopig vaak nog vruchten van consen-
drempel voor euthanasie bij dieren wat minder susbesprekingen, het resultaat van een samen-
hoog ligt dan bij mensen, zou de uitkomst van spraak van clinici met grote deskundigheid op het
een dergelijk onderzoek wel eens wat anders kun- betreffende terrein. Echter, de laatste jaren is er een
nen zijn. sterk streven om de besluitvorming bij diagnostiek
3 Enkele begrippen en een inleiding tot het diagnostisch proces 19

en therapie zoveel mogelijk op wetenschappelijk schappelijke informatie, klinische deskundigheid


bewijs (‘evidence’) te laten berusten. Dit ‘evidence- en de voorkeuren, zorgen en verwachtingen van de
based medicine’ is de integratie van de beste weten- patiënt/cliënt.17,18

Literatuur

1 Wulff HR. Rational diagnosis and treatment. An introduction to clinical decision-


making; 2nd ed. Oxford: Blackwell, 1981.
2 Stevens SS. On the theory of scales of measurement. Science 1946; 103: 677.
3 Feinstein AR. An additional basic science for clinical medicine. iv. The
development of clinimetrics. Ann Int Med 1983; 99: 843-8.
4 Pedersen HD, Haggstrom J, Falk T, et al. Auscultation in mild mitral regurgitation
in dogs; observer variation, effects of physical maneuvers, and agreement with
color Doppler echocardiography and phonocardiography. J Vet Intern Med 1999;
13: 56-64.
5 Galen RS, Gambino SR. Beyond normality: the predictive value and efficiency of
medical diagnosis. New York: Wiley, 1975.
6 Bulpitt CJ. Confidence intervals. The Lancet 1987; i: 494.
7 Diem K, Lentner C. Wissenschaftliche Tabellen. Documenta Geigy 7. Stuttgart:
Georg Thieme, 1975.
8 Diamond GA, Forrester JS. Analysis of probability as an aid in the clinical diagnosis
of coronary-artery disease. New Eng J Med 1979; 300: 1350.
9 Sackett DL, Haynes RB, Tugwell P. Clinical epidemiology. A basic science for
clinical medicine. Boston/Toronto: Little, Brown, 1985.
10 Schwartz WB, Wolfe HJ, Pauker SG. Pathology and probabilities. A new approach
to interpreting and reporting biopsies. New Eng J Med 1981; 305: 917.
11 Vandenbroucke JT. De regel van Bayes. Hart Bulletin 1980; 11: 77.
12 Eddy DM, Clanton CH. The art of diagnosis. Solving the clinico-pathological
exercise. New Eng J Med 1982; 306: 1263.
13 Feinstein AR. An analysis of diagnostic reasoning. iii. The construction of clinical
algorithms. Yale J Biol Med 1974; 47: 5.
14 Elstein AS, Schulman LS, Sprafka SA. Medical problem solving. An analysis of
clinical reasoning. Cambridge (Mass): Harvard University Press, 1978.
15 Groot AD de. Perception and memory versus thought. In: Kleinmuntz B, ed.
Problem solving: research, method and theory. New York: Wiley, 1966.
16 Christakis NA, Lamont EB. Extent and determinants of error in doctor’s prognoses
in terminally ill patients: prospective cohort study. Brit Med J 2000; 320: 469-73.
17 Sackett DL, Straus SE, Richardson W, et al. Evidence-based medicine; 2nd ed.
Edinburgh: Churchill Livingstone, 2000.
18 Cockcroft PD, Holmes MA. Handbook of evidence-based veterinary medicine.
Oxford: Blackwell, 2003.
4 Methoden en instrumenten
A. Rijnberk en W.E. van den Brom

Het lichamelijk onderzoek geschiedt door zin- Hieronder worden de genoemde methoden be-
tuiglijke waarnemingen, waarbij soms het waar- sproken; er wordt een beschrijving bij gegeven van
nemingsvermogen wordt vergroot door gebruik te de instrumenten en eventuele andere benodigd-
maken van instrumenten. In dit hoofdstuk komt heden.
enige basisinformatie aan de orde over de metho-
den die bij deze zintuiglijke waarnemingen wor-
den gebruikt. ■
4.1 Methoden
In beginsel kan gebruik worden gemaakt van
de smaak, de reuk, het gehoor, de tastzin en het ■
4.1.1 Inspectie
gezichtsvermogen. De tijd dat de smaak een rol
speelde (zoete smaak van diabetische urine) ligt al Bij de inspectie kunnen worden onderscheiden al-
lang achter ons. De reuk heeft in het lichamelijk gemene inspectie en lokale inspectie. De algemene
onderzoek geen vaste plaats verworven. Alleen inspectie is visuele waarneming van het gehele dier
bij het onderzoek van bijvoorbeeld de huid of de of grote delen daarvan (zie b.v. hoofdstuk 7). Dit zal
mondholte kan soms een bijzondere geur opvallen, altijd in een goed verlichte ruimte moeten plaats-
wat dan kan bijdragen tot de herkenning van een vinden.
bepaald ziektebeeld. In diverse hoofdstukken hierna komt ook lokale
Tegenwoordig wordt het lichamelijk onderzoek inspectie ter sprake. Soms wordt hiervoor een han-
vooral uitgevoerd met behulp van het gezichtsver- deling uitgevoerd als bijvoorbeeld het openen van
mogen, de tastzin en het gehoor. Het gebruik van de bek. In andere gevallen wordt een instrument
het gezichtsvermogen wordt inspectie genoemd. gebruikt om toegang te krijgen tot het te onder-
Hiermee kunnen vorm, kleur en beweging worden zoeken lichaamsdeel, bijvoorbeeld een pincet om
waargenomen. De tastzin kan onder meer informa- tussen de haren en op de huid te kunnen kijken
tie verschaffen over vorm, consistentie en tempera- (hoofdstuk 8).
tuur van het te onderzoeken object. Dit betasten Voor de lokale inspectie is het soms ook nodig
wordt palpatie genoemd. Behalve voor de perceptie een focale lichtbron toe te passen. Hiervoor wordt
van op afstand waarneembare geluiden, wordt meestal een kleine staaflamp gebruikt. Sommige
het gehoor vooral gebruikt om geluiden die in gangen of passages (bijvoorbeeld de gehoorgang
borst- of buikholte ontstaan waar te nemen. Deze en de vagina) worden geïnspecteerd met speciaal
auscultatie kan geschieden door het oor tegen het daarvoor ontwikkelde instrumenten (b.v. otoscoop
lichaam te drukken, maar vrijwel altijd wordt hier en vaginoscoop).
gebruikgemaakt van een instrument dat het ge- Door de deels transparante structuren leent het
luid naar het oor van de onderzoeker leidt. Ook bij oog zich voor inwendige inspectie, waarbij onder
inspectie en palpatie wordt soms gebruikgemaakt meer met een spleetlamp wordt gewerkt (§ 19.4.9).
van instrumenten. Zo wordt de lichaamstempera- De spleetvormige lichtbundel maakt als het ware
tuur niet door palpatie, maar met behulp van een een snijvlak door het oog, waarbij optisch dich-
thermometer vastgesteld. Soms worden effecten tere delen of vlakken door reflectie of verstrooi-
opgeroepen die visueel of auditief worden waar- ing oplichten in de lichtbundel (Tyndall-effect).
genomen. Dit betreft bijvoorbeeld het opwekken De diepere delen van het oog kunnen worden
van een peesreflex, evenals het bekloppen van een geïnspecteerd met een oftalmoscoop, waarbij de
lichaamsholte (percussie) om de aldus opgewekte toegankelijkheid wordt verhoogd door de pupil te
toon te beoordelen. verwijden.

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_4, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
22 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren


4.1.2 Palpatie zoek, is het dienstig plaats, grootte en vorm in
een tekening (met de afmetingen!) vast te leggen.
Palpatie wordt op velerlei wijzen en op veel plaat- • Consistentie. De consistentie van een dikte kan va-
sen toegepast. Hierbij is het zaak de tastzin zo goed riëren van zacht en fluctuerend tot steenhard, en
mogelijk te benutten. Voorwaarde hiervoor is dat kan worden vastgelegd aan de hand van de ordi-
de palpatie wordt uitgevoerd door voorzichtig te nale schaal genoemd in hoofdstuk 3.
tasten. Bij steviger aandrukken gaat sensorium in • Pijnlijkheid. Palpatie van tumoren leidt vaak niet
de vingertoppen verloren, terwijl bovendien vaak tot pijnreacties. Tumoren hebben namelijk zel-
een deel van de te onderzoeken structuren (b.v. in den een zenuwvoorziening en ontstaan nogal
de buik) door de palperende hand wordt wegge- eens op plaatsen waar geen andere structuren
drukt. in de verdrukking komen. Echter, tumoren die
Naast de zuivere tastindruk zijn er mogelijkhe- leiden tot botaantasting en in zenuwen groeien,
den om met een extra handeling de waarnemingen kunnen veel pijn veroorzaken. Ook ontstekings-
uit te breiden. Dit betreft bijvoorbeeld de zoge- reacties zijn vaak erg pijnlijk door de acute zwel-
naamde undulatieproef, waarbij de palperende ling in geïnnerveerd weefsel.
hand als detector lateraal op de buikwand wordt • Beweeglijkheid. De beweeglijkheid van een dikte
gelegd om het al of niet doorkomen van een aan de wordt onderzocht om na te gaan of er een verbin-
heterolaterale zijde opgewekte trilling waar te ne- ding bestaat met nabijgelegen structuren als bot
men (hoofdstuk 10 en 11). en huid. Bij twijfel kan dit wat de huid betreft
Indien een verdikking wordt gepalpeerd, kan onderzocht worden door een kleine huidplooi ter
die onder meer worden beschreven naar grootte, hoogte van de verdikking op te nemen en de op-
vorm, consistentie, pijnlijkheid en beweeglijkheid lichtbaarheid te vergelijken met die van de huid
ten opzichte van de omgeving. Soms betreft het in de omgeving.
een dikte die (voor een deel) zichtbaar is, zodat ook • Begrenzing en oppervlak. Een onduidelijke begren-
de inspectie kan bijdragen aan de beschrijving. zing kan passen bij een infiltrerende maligne
Aangezien de beschrijving van een dikte door tumor. Benigne tumoren zijn veelal duidelijk af-
inspectie en palpatie in de volgende hoofdstuk- gegrensd. Los van een al of niet regelmatige vorm
ken niet meer aan de orde komt, geven we er hier en een al of niet duidelijke begrenzing kan soms
een richtlijn voor. De volgende aspecten kunnen nog aangegeven worden dat het oppervlak van de
van groot belang zijn voor de identificatie van de dikte onregelmatig of glad is.
dikte. • Kleur en temperatuur. Bij een acute ontsteking is de
• Plaats. De lokalisatie van de verdikking dient zo bedekkende huid vaak rood en warm door de toe-
nauwkeurig mogelijk te worden aangegeven. genomen bloeddoorstroming. Indien de zwelling
Vaak is het hiermee al mogelijk de anatomische gepaard gaat met bloeduittreding uit de vaten,
herkomst vast te stellen. kan de kleur variëren van rood tot blauwpaars en
• Grootte. De omvang van de verdikking wordt geel, afhankelijk van de hoeveelheid gereduceerd
vastgelegd in drie dimensies met behulp van het hemoglobine en de aanwezigheid van afbraak-
metrieke stelsel, waarbij getracht wordt zo goed producten van hemoglobine. Deposities van me-
mogelijk de bedekkende structuren in mindering lanine kunnen oorzaak zijn van een bruinzwarte
te brengen. Soms moeten de afmetingen geschat verkleuring.
worden, maar in veel gevallen is de dikte zo ge- • Verwante verdikkingen. Soms levert de aanwezig-
lokaliseerd dat van een liniaal (of schuifmaat) heid van meer verdikkingen een bijdrage aan de
gebruik kan worden gemaakt. Vastleggen van identificatie. Dit zou het geval kunnen zijn om-
de grootte door vergelijkingen met bijvoorbeeld dat sommige nieuwvormingen de neiging heb-
een ei, fruitsoorten en peulvruchten is te on- ben multipel voor te komen. In andere gevallen
nauwkeurig. zou er sprake kunnen zijn van betrokkenheid van
• Vorm. Veel verdikkingen hebben een karakteris- regionale lymfknopen.
tieke vorm. Soms gaat het om een diffuse or-
gaanvergroting, waarbij de vorm van het orgaan Tot slot van deze paragraaf is het wellicht goed
behouden blijft. In andere gevallen staat de vorm op te merken dat het resultaat van inspectie en
van de dikte op geen enkele wijze in verband met palpatie in sterke mate afhangt van de tijd en de
de vorm van het orgaan van herkomst. Om de aandacht die eraan worden gegeven. Dit geldt
ontwikkeling van de dikte – al of niet beïnvloed overigens voor alle onderzoek. Dit is onder meer
door therapeutische maatregelen – goed te kun- aangetoond in een studie onder artsen die werden
nen vergelijken met de situatie bij eerder onder- getoetst op hun vermogen een verdichting te pal-
4 Methoden en instrumenten 23

peren in siliconen modellen.1 Hierbij bleek dat de haal gaat dat hij zijn methode ontleend heeft aan
detectiefrequentie positief gecorreleerd was met de de wijze waarop zijn vader, een herbergier, de vul-
duur van het onderzoek. lingsgraad van wijnvaten vaststelde.
Piorry3 heeft in 1827 de methode belangrijk ge-

4.1.3 Percussie wijzigd. Hij klopte niet met de vinger direct op de
thorax, maar op een ivoren plaatje dat hij plessimeter
Strikt genomen betekent percussie alleen ‘beklop- noemde. Hierdoor werd een duidelijker percussie-
pen’. Soms wordt geklopt op bepaalde gebieden om toon verkregen, waarmee de percussie veel nauw-
een eventuele pijnlijkheid te lokaliseren (hoofd- keuriger werd. In de loop van de negentiende eeuw
stuk 17). Veelal wordt echter met de term percussie is met allerlei plessimeters en percussiehamers ge-
gedoeld op akoestische percussie. experimenteerd, ter vervanging van de percuteren-
Hierbij wordt door kloppen getracht weefsel in de vinger. Bij gezelschapsdieren wordt algemeen
beweging te brengen, waardoor geluidsgolven ont- de indirecte vinger-vingerpercussie toegepast, hoewel
staan. Dit zijn longitudinale trillingen met afwis- vooral bij grote honden duidelijker percussietonen
selend in de voortplantingsrichting gebieden met kunnen worden opgewekt bij gebruik van percus-
verdunning of verdichting van het medium. Met siehamer en plessimeter. Rechtshandige personen
zo’n dichtheidsgolf correspondeert een drukgolf. passen de vinger-vingerpercussie toe door met de
Immers, waar het medium zich verdicht, neemt middelvinger van de rechterhand op de middelste
de druk toe. Bij het kloppen wordt een grote ver- falanx (ter hoogte van de articulatie met falanx iii)
scheidenheid aan geluidsfrequenties opgewekt. van de linkerhand te slaan (afb. 4.1). De linkerhand
De intensiteit van het aldus door het kloppen rust tegen het dier, waarbij de middelvinger steeds
opgewekte geluid zal het grootst zijn voor de fre- op dezelfde wijze met een matige druk tegen de
quenties die corresponderen met de natuurlijke huid wordt gehouden. De druk die met de middel-
trillingsfrequentie van het object. Men spreekt vinger wordt uitgeoefend moet steeds gelijk zijn,
dan van resonantie. Dit treedt bijvoorbeeld op bij aangezien een verandering van de druk leidt tot
bekloppen van de thorax. Bij gezonde grote hon- een andere percussietoon.
den wordt een maximale amplitude bij ongeveer De rechterhand dient voor het opwekken van de
200 Hz waargenomen, wat overeenkomt met de percussietoon. De middelvinger wordt halfcirkel-
natuurlijke trillingsfrequentie van de borstholte vormig gebogen vanaf de pols. Gedurende de per-
in een van de vele mogelijke vormen van vibratie. cussie worden alle bewegingen verricht vanuit de
Bij kleine honden ligt de frequentie van de door
percussie opgewekte toon hoger dan 200 Hz. Het
betreft dus een selectieve versterking door reso-
nantie, waarbij de frequentieselectie afhangt van
een aantal eigenschappen van de thorax. Algemeen
wordt de resonantiefrequentie van een object be-
paald door de geometrische eigenschappen (vorm
en grootte) en door materiaaleigenschappen (stijf-
heid en dichtheid). Naarmate het object kleiner en
stugger wordt, neemt de frequentie toe. Bij percus-
sie van een orgaan kunnen in principe de samen-
stellende onderdelen, bijvoorbeeld zowel de wand
als de inhoud (die uit gas kan bestaan), afzonderlijk
in resonantie geraken. Daarnaast kunnen zowel de
inhoud van het orgaan, bijvoorbeeld afhankelijk
van de mate van gashoudendheid, als omringende
weefsels dempend werken. Er zijn derhalve grote
variaties in het percussiegeluid mogelijk.
De methode is geïntroduceerd door de Weense
arts Leopold Auenbrugger2 met een geschrift geti-
teld Inventum novum expercussione thoracis humani ut
signo abstrusos interni pectoris morbos detegendi, dat in
1761 verscheen. Hij klopte met de vinger direct op Afbeelding 4.1
de thorax: de directe percussie , waarmee geen erg Weergave van de vinger-vingerpercussie door een rechts-
duidelijke percussietoon werd verkregen. Het ver- handige.
24 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

pols (afb. 4.1). Elke percussieslag dient gelijk te zijn wel het geval, dan is er sprake van een (muzikale)
aan de volgende. De beste resultaten worden be- toon. De toonhoogte wordt bepaald door de laag-
reikt door telkens één slag te geven en de resonan- ste frequentie van de aan de toon bijdragende tril-
tiegeluiden af te wachten en te beoordelen alvorens lingen (de grondtoon). De klankkleur (het timbre)
de volgende slag wordt gegeven. Een te zware slag hangt samen met de hogere frequenties (de zoge-
leidt tot een te lange resonantie en een te lichte slag naamde boventonen of hogere harmonische tonen
penetreert onvoldoende. De zwaarte van de slag, in het frequentiespectrum). De intensiteit is even-
nodig voor het optimale resultaat, hangt onder redig met het kwadraat van de amplitudes van de
meer af van de dikte van de thoraxwand en moet betreffende trillingen.
vaak eerst per individu worden vastgesteld. Daarbij Van verscheidene processen in het lichaam waar-
kan het soms duidelijk worden dat voor een goed bij geluiden opgewekt en beluisterd (auscultatie)
resultaat beter gebruik kan worden gemaakt van kunnen worden bespreken we er vier.
een percussiehamer en een plessimeter.
Voor een goede bepaling van de begrenzingen 1 Bij de verplaatsing van gas (respiratie) en vloeistof
van twee gebieden met verschillende resonanties (circulatie) kunnen zich twee soorten stromingen
is vaak enige keren heen en weer gaande percussie voordoen:
nodig ter hoogte van het vermoede grensvlak. De a laminaire stroming: de deeltjes bewegen zich in
akoestische percussie reikt in de thorax niet verder de richting van de stroom, maar niet alle even
dan ongeveer 7 cm4, zodat dieper gelegen laesies snel. De vloeistofstroom door een buis is op te
met deze methode niet worden ontdekt. Boven- vatten als bestaande uit laagjes met dezelfde
dien dienen geconsolideerde longlaesies (tumor of snelheid, waarbij naar centraal de snelheid toe-
vocht) ten minste dimensies van 5 cm te hebben om neemt;
als demping te kunnen opvallen. b turbulente stroming: komt de stroomsnelheid bo-
Bij percussie van de romp zijn drie hoofdvormen ven een bepaalde grens, dan komt er een einde
van percussietonen te onderscheiden: aan de ordelijke stroming. De deeltjes gaan zich
1 Sonore percussietoon. Dit is de vrij lage, sterk re- dwars, of tegen de stroomrichting in bewegen.
sonerende toon, die gehoord wordt bij percussie Bij deze turbulentie vindt via botsingen ener-
van gashoudend longweefsel. gieoverdracht plaats, hetgeen gepaard gaat met
2 Gedempte percussietoon. Deze is overal te horen kortstondige drukveranderingen. Daarbij kun-
waar de lichaamsgedeelten niet gashoudend zijn, nen weefsels in trilling worden gebracht met tal
bijvoorbeeld bij percussie van spieren of de lever. van frequenties, zodat op deze wijze geluid kan
Het is een kort (‘afgesneden’) geluid van geringe worden opgewekt met het karakter van ruis.
intensiteit. Behalve door de snelheid (v) van de stroom
3 Tympanitische percussietoon. Deze toon bevat wordt het optreden van turbulenties ook be-
wat meer klank en is wat hoger dan de sonore paald door viscositeit (η) en de dichtheid (ρ) van
percussietoon. Een goed voorbeeld van deze toon de materie. Voorts komen wervelingen moeilijk
geeft de percussie van een gashoudende maag. tot ontwikkeling in een buis met een kleine
Deze geluiden komen in kleinere holten (maag, straal (r). De kans op turbulenties is vervat in
darmen) tot stand dan de sonore percussietoon en het getal van Reynolds (Re):
zijn daardoor hoger van toon. Behalve de grootte
vρr
van de holten speelt waarschijnlijk ook de span- Re = –
η
ning van de wand, dus de stijfheid, een rol bij de
toonvorming. In een cilindrische buis met een gladde bin-
nenwand treden wervelingen op bij Re > 1000.

4.1.4 Auscultatie Bij vernauwingen, maar ook bij abrupte wijzi-
gingen van de stroomrichting, ontstaan gemak-
In het lichaam kunnen geluiden ontstaan door kelijk veranderingen, die uiteindelijk leiden tot
snelle fluctuaties in gasdruk of door weefseltril- een toename van de teller van het quotiënt.
lingen. Ze worden alleen gehoord indien de bijbe- Bovenstaande opmerkingen gelden overigens
horende frequenties in het hoorbare gebied liggen. zowel voor vloeistof- (circulatie) als voor gas-
Meestal bestaat geluid uit een combinatie van tril- stromingen (respiratie). Vooral de hemodyna-
lingen met verschillende frequenties. Wanneer er mische processen in het hart en de respiratoire
geen speciale onderlinge samenhang tussen die processen in de voorste luchtwegen kunnen
frequenties is, spreekt men van ruis. Het verschijn- turbulenties ontwikkelen en daarmee bronnen
sel vertoont dan ook geen periodiek karakter. Is dit van geluid zijn.
4 Methoden en instrumenten 25

2 Bronchiën kunnen soms zo zeer vernauwd zijn, als gevolg van inwendige wrijving. Op bepaalde
dat de tegenover elkaar liggende wanden bijna plaatsen kan, zonder dat overigens een morfo-
contact maken en in trilling komen. Voor het ont- logische anomalie (vergelijk het Venturi-effect)
staan van deze (pathologische) piepende geluiden aanwezig is, P zo laag worden dat de bronchus
is onder meer het Venturi-effect van belang. Dit door het omringende weefsel dichtgedrukt kan
heeft betrekking op vernauwingen in stromings- worden. Op dat moment wordt v echter nul, de
buizen (afb. 4.2). druk loopt ‘stroomopwaarts’ op en de afsluiting
Volgens de wet van behoud van energie geldt gaat weer open. Geheel analoog aan het Venturi-
dat bij verwaarlozing van wrijvingseffecten de effect kan dit proces zich herhalen en als bron van
som van de inwendige energie (de druk, P) en de geluid functioneren.
kinetische energie (½ ρv2) overal dezelfde waarde
heeft en dus een constante (H) is. Vóór de vernau- 4 Zodra de scheiding tussen twee met gas gevulde
wing geldt H1 = P1 + ½ ρv12, en in de vernauwing ruimten waarin verschillende drukken heersen
H2 = P2 + ½ ρv22. Aangezien geen energieverlies wordt weggenomen, treedt drukegalisatie op. Dit
door inwendige wrijving is verondersteld, is H1 = gebeurt zo snel dat de totale gasmassa in reso-
H2. In de vernauwing is echter v2 > v1, en dus ook nantie kan geraken waarbij eventueel de wanden
½ ρv22 > ½ ρv12. Daarom kan aan H1 = H2 alleen mee kunnen resoneren. De resonantiefrequentie
worden voldaan indien P2 < P1. Dit betekent dat hangt samen met de afmetingen van de ruimten.
wanneer een bronchus (of een bloedvat) al plaat- Bij aanwezigheid van sterk absorberende wanden
selijk is vernauwd, deze drukdaling een verdere kan het effect van explosieve gasdrukvereffening
vernauwing of zelfs afsluiting bewerkstelligt. zo kort duren (enige milliseconden) dat het ge-
Bij afsluiting houdt ook het Venturi-effect op; de hoor niet in staat is de toonhoogte vast te stellen.
doorgankelijkheid kan zich dan herstellen en het Zo kan de onderzoeker onder bepaalde omstan-
effect treedt opnieuw in werking. Deze opeen- digheden weliswaar deze explosieve drukegali-
volging van zichzelf in stand houdende drukver- satie horen, als een soort ‘klik’, zonder de hoogte
anderingen gaat vergezeld van snelle trillingen ervan te kunnen vaststellen. Dit mechanisme
van het weefsel en is een mechanisme dat muzi- speelt onder andere een rol in de longen wanneer
kale geluiden in luchtwegen kan doen ontstaan tijdens inspiratie of expiratie een door de wand-
(hoofdstuk 9). De toonhoogte wordt dus bepaald spanning dichtgetrokken luchtweg zich plotse-
door de materiaaleigenschappen, zoals ook het ling opent bij voldoende hoge druk. Er vindt dan
geval is bij het vibrerend rietblad in het mond- drukegalisatie in de bronchioli plaats. Dit wordt
stuk van tal van blaasinstrumenten. nader besproken in hoofdstuk 9.

3 Wanneer bijvoorbeeld tijdens expireren lucht In hoeverre de door deze en mogelijk nog door
uit de longen wordt gedreven, neemt de snel- andere bronnen opgewekte geluiden inderdaad
heid van de lucht toe (de totale doorsnede van de uitwendig waargenomen kunnen worden, hangt
bronchusboom wordt immers van perifeer naar behalve van de intensiteit van de bron af van ten
centraal steeds kleiner). De term ½ ρv2 in de wet minste twee factoren:
van energiebehoud neemt dus toe ten koste van
de druk P. Er treedt dus een toenemend drukver- 1 Verzwakking van de intensiteit I van het geluid
lies op, hetgeen bij hoge stromingssnelheden nog tijdens passage door weefsel ten gevolge van
versterkt kan worden door extra energieverlies energieverlies. In veel gevallen gedraagt deze
verzwakking zich exponentieel volgens de uit de
stralingsfysica bekende wet van Beer: I = Ioe – α x.
Hierin is x de in het weefsel afgelegde weg en α
een voor dit weefsel kenmerkende absorptiecoëf-
ficiënt. De waarde van α is voor solide weefsels
veel hoger dan voor gashoudende weefsels. Bo-
vendien is α sterk frequentieafhankelijk: hogere
frequenties worden sterk verzwakt. Zo gedraagt
de long zich als een akoestisch filter dat frequen-
ties boven ca. 200 Hz slecht doorlaat. Behalve
Afbeelding 4.2 verlies aan intensiteit treedt door de frequentie-
Vernauwing in een buis ter illustratie van het Venturi- afhankelijkheid van α ook verlies aan klankkleur
effect. van de toon op tijdens passage door het weefsel.
26 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

2 Reflectie van geluidsgolven. Wanneer geluids- de cette propriété des corps. Je pris un cahier de papier, j’en
golven door een medium gaan en bij een ander formai un rouleau fortement serré dont j’appliquai une
medium aankomen met andere akoestische extrémité sur la région précordiale, et posant l’oreille à
eigenschappen, wordt een deel van de energie te- l’autre bout, je fus aussi surpris que satisfait d’entendre les
ruggekaatst tegen het scheidingsvlak. De verhou- battements du coeur d’une manière beaucoup plus nette et
ding tussen de opvallende intensiteit (Io) en de plus distincte que je ne l’avais jamais fait par l’application
gereflecteerde (echo-)intensiteit (It) luidt: immediate de l’oreille.’
(Z1 – Z2) 2
I
(
–t = –
Io (Z1 + Z2) )
, waarbij Z = ρv Na de invoering van de indirecte auscultatie door
Laennec zijn veel pogingen ondernomen het in-
Dit product Z van dichtheid (ρ) en de geluids- strument te verbeteren en zijn er soms ook andere
snelheid (v) noemt men de akoestische impedantie. namen aan gegeven.6 De modellen met een mem-
Als de impedanties van de beide media goed braan (of ‘diafragma’) op het hoorstuk werden
overeenkomen, zoals bij een longinfiltraat en de aangeduid met fonendoscoop of ‘resonerende
borstwand, wordt weinig geluid gereflecteerd stethoscoop’. Onderzoek naar de optimale lengte
(It /Io klein) en wordt het grootste deel van het ge- en diameter van de verbindingen tussen hoorstuk
luid doorgelaten. en oordoppen heeft geleid tot het in 1961 door
Op het grensvlak van luchthoudend longweef- Littmann geïntroduceerde bi-aurale instrument,
sel en de borstwand wordt echter een groot deel waarop hieronder nog wordt ingegaan. De mono-
van het geluid teruggekaatst tegen het pleura- aurale stethoscoop wordt alleen nog in de humane
oppervlak. (Men bedenke hierbij dat voor water geneeskunde door verloskundigen gebruikt om bij
geldt ρ = 1000 kgm–3 en v = 1480 ms–1, voor lucht zwangeren de harttonen van het kind te beluiste-
ρ = 1,05 kgm–3 en v = 340 ms–1). Terzijde zij opge- ren.
merkt dat het optreden van verschillen in akoesti-
sche impedanties de echografie mogelijk maakt!

4.2 Instrumenten en diagnostica
Ondanks de genoemde invloeden bij de voortplan-
ting bereiken vanuit thorax en abdomen toch nog De instrumenten en de diagnostica die een die-
zodanige geluiden de lichaamswand dat met aus- renarts voor gezelschapsdieren nodig heeft bij het
cultatie belangrijke informatie wordt verkregen. routinematig lichamelijk onderzoek zijn te zien in
Hiervoor werd aanvankelijk (begin negentiende de afbeeldingen 4.3 t/m 4.8. Op enkele specificaties
eeuw) het oor tegen het lichaam gedrukt. Laennec5 van een aantal van de instrumenten en op enkele
heeft in 1819 de indirecte auscultatie beschreven. richtlijnen voor het gebruik wordt hieronder in-
Hij noemde zijn instrument, dat bestond uit een gegaan.
eenvoudige houten buis, de stethoscoop. Dit woord
is afgeleid van het Griekse stethos (borst). Aangezien Percussiehamer en plessimeter
niet alleen de borstholte wordt beluisterd, lijkt het Indien de percussie met instrumenten wordt uit-
gewenst de in diergeneeskundig Nederland inge- gevoerd, zijn een van een rubber dop voorziene ha-
burgerde term fonendoscoop (het Griekse fonein mer en een van ‘vleugels’ voorzien metalen plaatje
betekent klinken) te handhaven. Laennec deed zijn nodig. De hamer wordt losjes tussen duim en wijs-
ontdekking in een moment van verlegenheid, toen vinger gehouden. Bij de percussie wordt met een
leeftijd en geslacht van de patiënt hem niet toe- losse zwaai op de plessimeter geslagen, die stevig
stonden zijn oor direct aan de borst van de zieke te tegen de lichaamswand wordt gedrukt. Een te ste-
leggen. Hij heeft dit als volgt beschreven: vig vastgehouden hamer met een slag vanuit de
pols of elleboog belet een goede terugkaatsing van
‘Je fus consulté, en 1816, pour une jeune personne qui de hamer, wat de resonantie stoort.
présentait des symptômes généraux de maladie du coeur,
et chez laquelle l’application de la main et la percussion Reflexhamer
donnaient peu de résultat à raison de l’embonpoint. L’âge De reflexhamer volgens Taylor heeft de voorkeur
et le sexe de la malade m’interdisant l’expèce d’examen vanwege de grootte, het gewicht en de vorm. De
dons je viens de parler, je vins à me rappeler un phéno- vorm van het rubber slagblok is driehoekig. De ba-
mène d’acoustique fort connu: si l’on applique l’oreille à sis dient voor het opwekken van de peesreflex en de
l’extrémité d’une poutre, on entend très distinctement un top voor de myotatische reflexen.
coup d’épingle donné à l’autre bout. J’imaginai que l’on Effectief gebruik van de reflexhamer vereist het
pouvait peut-être tirer parti, dans le cas dont il s’agissait, toedienen van een korte, abrupte tik op de pees
4 Methoden en instrumenten 27

A B

Afbeelding 4.3
Hulpmiddelen bij inspectie.
a Plaatselijke belichting: staaflamp, penlamp en spleetlamp.
b Plaatselijke belichting en optiek: otoscoop, oftalmoscoop en vaginoscoop.

Afbeelding 4.4 Afbeelding 4.5


Instrumenten voor het zichtbaar maken van onderlig- Meetinstrumenten: meetlint, schuifmaat, ‘kralenstreng’
gende structuren: schaar en bajonetvormig gebogen voor volumeschattingen, kwikthermometer, digitale
pincet voor verwijderen, respectievelijk wegbuigen van thermometer met thermistor.
haren; fixatiepincet volgens Von Graefe voor het inspec-
teren van de oogleden en conjunctivae.

of spier. Aanleren van deze vaardigheid vereist passen en de uitwendige gehoorgang volledig af-
oefening. In afbeelding 4.9 is aangegeven hoe de sluiten. Bij fonendoscopen waarbij de beide slan-
reflexhamer moet worden vastgehouden. De snelle gen door een beugel zijn verbonden, is de afsluiting
cirkelvormige beweging van de kop van de reflex- van de uitwendige gehoorgang vaak beter gewaar-
hamer berust op twee draaipunten: de pols en de borgd dan bij de instrumenten met losse slangen.
plaats waar duim en middelvinger de steel vast- Het klokvormige hoorstuk (de kelk) is in het alge-
houden. De beweging wordt aangezet door met de meen afgedekt met een kunststof plaatje. Dit ver-
wijsvinger een zet te geven tegen de steel in de rich- groot de mogelijkheden om hoogtonige geluiden
ting van de handpalm. te horen, doordat de laagfrequente tonen worden
uitgefilterd.
Fonendoscoop Voor de beoordeling van een fonendoscoop wordt
De oordoppen dienen zo groot te zijn dat ze goed gewoonlijk gelet op twee eigenschappen:
28 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

A B

Afbeelding 4.6
a Instrumenten voor palpatie en percussie: dikkoptang (voor het testen van sensorium), percussiehamer, plessimeter
en reflexhamer.
b Fonendoscoop volgens Littmann en een elektronische uitvoering waarmee het mogelijk is om het geluid te verster-
ken en bepaalde geluidsfrequenties te selecteren.

Afbeelding 4.7 Afbeelding 4.8


Instrumenten voor het verzamelen van materiaal voor Diagnostica voor oftalmologisch onderzoek: Schirmer-
onderzoek: scherpe lepel (curette) voor het verzamelen tear-test, fluoresceïnestrookjes, lokaal anestheticum en
van huidmateriaal, oogcurette en een borsteltje voor het kortwerkend mydriaticum.
verzamelen van cellen voor cytologisch onderzoek van
onder meer de cornea en de conjunctiva (Cytobrush).

Afbeelding 4.9
Vasthouden van de reflexhamer.
4 Methoden en instrumenten 29

1 goede voortgeleiding van de geluiden naar het ratus dorsalis en m. latissimus dorsi. Soms moet
oor; worden gewacht tot een meer ontspannen mo-
2 geen vervorming van geluid en geen bijgeluiden. ment.

In de praktijk gaan deze eigenschappen slecht sa- Thermometer


men. Naarmate de geluiden beter worden voort- Het meetlint en de thermometer zijn de enige in-
geleid, nemen ook de bijgeluiden toe. Duidelijk strumenten uit het overzicht waarmee kwantita-
valt dit op bij de in de handel zijnde batterijmi- tieve metingen worden verricht. De thermometer
crofoons met slangaansluiting voor gebruik als is een belangrijk voorbeeld van een grote klasse
fonendoscoop. Hiermee kan de gevoeligheid sterk van meetinstrumenten, die als gemeenschappe-
worden opgevoerd, waarbij dan ook veel ruis valt te lijk kenmerk de eigenschap heeft dat enige tijd
beluisteren. De niet elektronisch versterkte fonen- nodig is om tot correcte aanwijzing te komen. De
doscoop volgens Littmann houdt goed het midden traagheid van dergelijke meetinstrumenten hangt
tussen de genoemde eigenschappen. Het instru- samen met specifieke eigenschappen van het in-
ment heeft een kelk met een kunststof plaatje en strument. Zo spelen bij de klassieke kwikthermo-
een veel kleinere open kelk voor gericht luisteren. meter o.a. de warmtecapaciteit en de thermische
Tegenwoordig zijn er apparaten beschikbaar waar- weerstand van de glaswand van het kwikreservoir
bij het geluid niet alleen elektronisch versterkt kan een grote rol. De traagheid wordt vaak gekarakte-
worden, maar de gebruiker tevens bepaalde fre- riseerd met behulp van de aanwijstijd: de tijd die
quentiegebieden kan selecteren. Zo kan de onder- nodig is om bij een abrupte verandering van sig-
zoeker een laagfrequent gebied ter beoordeling van naal (b.v. bij de thermometer een sprong van 20°C
bepaalde cardiale geluiden kiezen en daardoor de naar een omgeving van 38°C) 95% van het verschil
voornamelijk hoogfrequente ruis onderdrukken. tussen eindwaarde en uitgangswaarde aan te ge-
Waarschijnlijk belangrijker dan het soort fonen- ven (afb. 4.10).
doscoop is de voortgezette oefening met dezelfde Veronachtzaming van de aanwijstijd, dat wil zeg-
fonendoscoop om zo selectief de geluiden die van gen te snel aflezen, levert dus een onjuiste waarde
belang zijn in het diagnostisch proces te leren her- op. Bij een kwikthermometer in goed contact met
kennen. Beginnende auscultateurs horen eerder te zijn omgeving kunnen aanwijstijden van tien à
veel dan te weinig. Ze hebben nog niet geleerd de twintig seconden worden verwacht. Is het contact
weg te vinden in de auscultatorische geluiden en tussen kwikreservoir en warmtebron slecht, bij-
daarbij de geluiden die niet van diagnostische be- voorbeeld ten gevolge van de aanwezigheid van
tekenis zijn te veronachtzamen. Hier volgen enkele een slechte warmtegeleider zoals lucht, of koelt
richtlijnen voor het gebruik van de fonendoscoop. zelfs het reservoir de lokale omgeving af, dan kun-
– De kelk dient stevig en vlak tegen de lichaams- nen veel langere aanwijstijden optreden. Men be-
wand te worden geplaatst. Bij onvoldoende aan- denke hierbij dat na 95% van een sprong van 20°C
sluiting kan een zacht suizen worden gehoord, er nog altijd een afwijking van 1°C van de te meten
zoals wanneer een zeeschelp tegen het oor wordt temperatuur aanwezig is, hetgeen voor bepaling
gehouden. Een dergelijk geluid kan ook worden van de lichaamstemperatuur ten behoeve van kli-
gehoord indien de oordoppen onvoldoende aan- nische doeleinden niet acceptabel is. Aflezing na
sluiten. tweemaal de aanwijstijd reduceert de onderschat-
– Het geluid dat ontstaat bij het wrijven van de ting dan tot minder dan 0,1°C. Het is dus geboden
kelk over haren kan erg doen denken aan de korte
knetterende geluiden (niet-muzikale rhonchi),
die onder pathologische omstandigheden uit de
longen kunnen komen (zie hoofdstuk 9). Bij wat
steviger aandrukken van de fonendoscoop ver-
dwijnen deze storende geluiden in het algemeen.
Eventueel kunnen de haren ter plaatse natge-
maakt worden.
– Geluiden uit spieren, pezen en gewrichten kun-
nen ook aanleiding geven tot verwarring. Een
nerveus dier met trillende aangespannen spieren
kan met onderbrekingen een gedempte spiertoon
laten horen, vooral indien op de thorax wordt Afbeelding 4.10
geluisterd ter hoogte van de m. trapezius, m. ser- Illustratie van de aanwijstijd van een thermometer.
30 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

deze thermometers niet te snel af te lezen: aflezing Bloeddrukmeters


niet eerder dan na een minuut is een veilige vuist- Het hierboven geschetste gebruik van transducers
regel. om fysische verschijnselen te meten (men spreekt
Meer en meer wordt de meting met behulp van dan ook wel van sensoren) heeft binnen de medi-
de kwikthermometer vervangen door de registratie sche meettechnieken een enorme vlucht genomen,
van de lichaamstemperatuur met transducertech- mede dankzij de voortschrijdende technologieën
nieken (transducer: omvormer). Daarbij wordt de van miniaturisering en digitale signaalverwerking.
grootheid, in casu de temperatuur, omgevormd tot Twee belangrijke voorbeelden daarvan zijn te vin-
een elektrisch eenvoudig meetbare grootheid. Bij den in het veld van de niet-invasieve metingen van
temperatuurmetingen worden temperatuurafhan- de arteriële bloeddruk en zullen hieronder worden
kelijke elektrische weerstanden (b.v. thermistors) besproken.
gebruikt: uit de weerstandswaarde kan, mits men Bij niet-invasieve meting van de arteriële bloed-
over een ijking beschikt, de temperatuur worden druk wordt een elastische holle manchet om een
afgeleid. Dergelijke thermometers die meestal een lichaamsdeel (extremiteit of staart) geplaatst en op-
kortere aanwijstijd hebben dan de conventionele geblazen tot de bloedstroom in de onderliggende
kwikthermometers (minder dan vijf seconden) zijn arterie onderbroken wordt.* Wanneer men vervol-
met digitale uitlezing verkrijgbaar. gens de druk in de manchet langzaam laat afne-
De zojuist besproken thermometers worden bij men, zal op het moment dat deze lager wordt dan
hond en kat rectaal ingebracht (zie hoofdstuk 8). De de systolische druk het vat zich weer gedeeltelijk
rectale temperatuur wordt algemeen beschouwd openen. Bij verdere verlaging zal het vat zich steeds
als een goede maat voor de centrale lichaamstem- verder openen totdat, bij de diastolische waarde, de
peratuur. Deze rectale metingen zijn echter noch bloeddoorstroming weer volledig ongehinderd kan
voor de patiënt noch voor de onderzoeker erg ple- plaatsvinden.
zierig. Daarom wordt bij de mens de thermometer De fysische veranderingen die optreden bij de
ook wel aangelegd in de mondholte (onder de tong) heropening van de arterie en bij het weer volledig
en in de oksel. Hier worden temperaturen gemeten doorgankelijk worden van de arterie, bieden mo-
die respectievelijk 0,5 en 1,5°C lager liggen dan de gelijkheden voor registratie van respectievelijk de
rectale temperatuur.8 systolische en diastolische bloeddruk:
Een andere optie is de oorthermometer. Deze is Auscultatie. De fonendoscoop wordt distaal van
bij mens en hond getoetst. De meting berust op de manchet ter plaatse van de arterie op het betref-
de detectie van infrarode (warmte) straling door fende lichaamsdeel gezet. Aanvankelijk zal niets
de vascularisatie achter het trommelvlies. Bij de gehoord worden. Is de druk in de manchet gedaald
mens wordt deze meting door sommigen wel als tot de systolische druk, dan wordt in beginsel een
een goed alternatief beschouwd voor de rectale geruis gehoord synchroon met de hartslag. Dit
meting.9 Meer recent onderzoek heeft echter laten geruis berust op turbulenties in de weer op gang
zien dat de correlatie (r = 0,77) tussen de twee typen komende bloedstroom; het getal van Reynolds
metingen toch maar matig is. Bovendien vallen wordt overschreden (zie § 4.1-4). Bij verdere daling
bij patiënten met koorts de metingen met de oor- van de druk in de manchet, verandert het geruis in
thermometer zo laag uit dat de problemen worden een continue toon, die ten slotte meestal vrij plot-
onderschat.10 seling verdwijnt. De druk waarbij dit gebeurt, is de
Bij de hond wordt de meting met behulp van de diastolische bloeddruk.7 De tonen die men bij deze
oorthermometer extra bemoeilijkt door de bouw meetmethode hoort, worden de Korotkoff-tonen
van de gehoorgang (zie ook hoofdstuk 20). De voor genoemd.** Het is de bij volwassen mensen meest
een deel verticaal verlopende uitwendige gehoor- toegepaste methode voor niet-invasieve bloed-
gang maakt het moeilijk de oorthermometer op
het trommelvlies te richten. Bij vergelijking van * Dit beginsel is in 1896 door de Italiaanse arts Scipione
de metingen met de oorthermometer met die van Riva-Rocci (1863-1937) geïntroduceerd voor gebruik bij
een rectale meting zijn de bevindingen niet anders mensen. De om de bovenarm gelegde manchet werd met
dan bij de mens. Tegenover een positief getinte lucht opgepompt tot de polsslag niet meer gepalpeerd kon
publicatie11 staat een rapportage met een duidelijk worden.13
negatieve conclusie.12 Ook bij een vergelijkend on- ** In 1905 hield de Russische militaire arts Nicolai Sergeje-
derzoek in de Utrechtse Universiteitskliniek voor witsj Korotkoff (1874-1920) voor de Keizerlijke Militaire
Gezelschapsdieren bleken de metingen met de oor- Academie in Sint-Petersburg een voordracht waarin hij
thermometer te weinig consistente resultaten op te voor het eerst melding maakte van deze auscultatoire
leveren om routinegebruik te rechtvaardigen. bloeddrukmeting.13
4 Methoden en instrumenten 31

drukmeting. Bij zuigelingen levert de auscultatoire en daarmee is de waargenomen frequentie minder


bloeddrukbepaling vaak moeilijkheden op.7 Ook dan 100 Hz.
bij gezelschapsdieren kunnen de Korotkoff-gelui- Bij de bloeddrukmeting via het Doppler-effect
den onvoldoende duidelijk worden waargenomen zendt men met behulp van een op de huid ge-
om een bloeddrukmeting mogelijk te maken.14 plaatste geluidsbron (distaal van de manchet) ge-
Oscillometrie. Als we de druk in de bloeddruk- luidspulsen het weefsel in. Deze zullen door ver-
manchet laten dalen en de arterie weer wordt scheidene delen van het weefsel gereflecteerd
doorstroomd, treden er ook bewegingen van de worden: ook door de bloedcellen (voornamelijk
arteriewand op. Deze kleine oscillaties planten erytrocyten). De akoestische impedantie (zie § 4.1.4)
zich voort tot aan de oppervlakte van het weefsel, van erytrocyten verschilt van die van het plasma.
waar ze worden gedetecteerd door sensoren in de De beweging van de erytrocyten bewerkstelligt het
manchet. De druk waarbij de oscillaties beginnen Doppler-effect. De door de erytrocyten gereflecteer-
toe te nemen, wordt geïnterpreteerd als de systo- de geluidsfrequentie wijkt af van die van de oor-
lische druk. Vervolgens bereiken de oscillaties een spronkelijke bron. Een sensor detecteert deze ver-
maximale amplitude, die blijkt te correleren met schuiving in de geluidsfrequentie. Elektronische
de gemiddelde druk, waarna zij weer afnemen tot vergelijking tussen oorspronkelijke en gedetecteer-
een constant niveau, corresponderend met de dia- de frequentie geeft dus een maat voor de stroom-
stolische druk. Het principiële probleem met deze snelheid in het vat. Bij de realisatie van dit systeem
methode is uiteraard de nauwkeurigheid waarmee gebruikt men ultrageluid (vaak in de orde van
het moment waarop het oscillatiepatroon begint, 8 MHz). Het frequentieverschil kan hoorbaar ge-
respectievelijk eindigt, kan worden vastgesteld. Bij maakt worden en ook zichtbaar gemaakt worden
vergelijking van de resultaten verkregen met di- op een monitor.
recte (bloedige) metingen, blijken oscillometrische Zodra het afgesloten vat zich kan openen en de
metingen wat lagere uitslagen te geven bij dieren erytrocyten weer kunnen bewegen, verschijnt het
met hypertensie en wat hogere uitslagen bij hypo- signaal. Dit moment (en daarmee de systolische
tensie.14 druk) kan doorgaans nauwkeuriger vastgesteld
Doppler-effect. De terugkeer van de bloeddoor- worden dan met de oscillometrische methode. Daar
stroming kan ook worden gedetecteerd met het staat tegenover dat het niet goed mogelijk is om
Doppler-effect.* Dit verschijnsel behelst de veran- diastolische en gemiddelde drukken te meten met
dering in de waargenomen frequentie van een sig- het Doppler-systeem.
naalbron als de afstand tussen bron en waarnemer De verschilfrequentie is een zekere, in dit geval
verandert. Die verandering blijkt evenredig te zijn zeer kleine, fractie van de bronfrequentie. Om toch
met de snelheid van de één ten opzichte van de een signaal van een bruikbare (hoorbare) frequen-
ander. Het effect kan bijvoorbeeld duidelijk waar- tie te krijgen, moet de bronfrequentie voldoende
genomen worden als toonhoogteverandering van hoog zijn, in het MHz-bereik. Dit ultrageluid kan
een passerende sirene of een passerende trein. Kwa- opgewekt worden door gebruik te maken van ma-
litatief is het bestaan van een dergelijk effect een- terialen die het piëzo-elektrisch effect vertonen.
voudig in te zien. Stel dat een bron in één seconde Brengt men bij een blokje van dergelijk materiaal
100 pulsjes uitzendt – hetgeen per definitie over- een elektrisch spanningsverschil aan tussen voor-
eenkomt met een frequentie van 100 Hz – dan zal en achterzijde, dan veranderen ook de afmetingen:
de tijd tussen het eerste en laatste pulsje voor een compressie of decompressie. Een wisselspanning
stilstaande waarnemer ook een seconde bedragen. bewerkstelligt een alternerend effect: het materi-
Als echter de waarnemer zich – tussen het eerste aaloppervlak voert een mechanische trilling uit.
en laatste pulsje – van de bron af beweegt, zullen Dit verschijnsel treedt ook bij zeer hoge frequenties
de laatste pulsjes de waarnemer pas later dan na op. Het is een voorbeeld van een transducer die een
één seconde bereiken. Het aantal pulsjes dat hem elektrisch signaal omzet in een mechanisch signaal.
in één seconde bereikt zal dus minder dan 100 zijn Het omgekeerde treedt ook op: als het materiaal
onderworpen wordt aan druk (dus een mechanisch
* De Oostenrijkse wis-en natuurkundige Christian Johann verschijnsel) ontstaat een elektrisch spanningsver-
Doppler (1803-1853) constateerde het naar hem genoemde schil. Dat laatste kan weer worden gedetecteerd.
effect op basis van kleurverschuivingen in het licht van Aldus werkt de transducer als een sensor.
bewegende sterren. Wanneer een ster dichter bij de aarde Voor zowel de oscillometrie als voor het Doppler-
komt, lijkt zij blauwer. Een ster lijkt roder wanneer zij systeem geldt overigens dat de resultaten gevoelig
zich van de aarde verwijdert. In 1842 vond Doppler dat het zijn voor externe factoren zoals de keuze van de
principe ook voor geluid opgaat.13 manchet en de snelheid waarmee de gebruiker de
32 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

druk in de manchet laat afnemen. Als richtlijn voor houden. Bij een bredere manchet kunnen te lage
de breedte van de manchet wordt 40-60% van de waarden worden gevonden en bij een smallere
omtrek van het betreffende lichaamsdeel aange- manchet te hoge waarden.14

Literatuur

1 Fletcher SW, O’Malley MS, Bunce LA. Physicians’ abilities to detect lumps in
silicone breast models. jama 1985; 253: 2224.
2 Auenbrugger L. Neue Erfindung, mittels der Anschlagens an den Brustkorb,
als eines Zeichens, verborgene Brustkrankheiten zu entdecken (1761). Aus dem
Original übersetzt und eingeleitet von V. Fossel. Leipzig: Johann Ambrosius Barth
Verlag, 1912.
3 Piorry PA. De la percussion médiate et des signes obtenus à l’aide de ce nouveau
moyen d’exploration, dans les maladies des organes thoraciques et abdominaux.
Paris: J.S. Claudé & J.B. Baillières, 1828.
4 Rosenberger G. Clinical examination of cattle. Berlin: Paul Parey, 1979.
5 Laennec RTH. De l’auscultation méediate ou traité du diagnostic des maladies des
poumons et du coeur, fondé principalement sur ce nouveau moyen d’exploration.
Paris: J.A. Brosson & J.S. Chaudé, 1819.
6 Bishop PJ. Evolution of the stethoscope. J Roy Soc Med 1980; 73: 448.
7 Jordan FLJ. Algemeen lichamelijk onderzoek; 8e dr. Utrecht: Bijleveld, 1976; 56-9.
8 Bickley LS, Szilagyi PG. Bates’ guide to physical examination and history taking;
8th ed. Philadelphia: Lippincott Williams & Wilkins, 2003; 81-2.
9 Jakobsson J, Nilsson A, Carlsson L. Core temperature measured in the auricular
canal: comparison between four different tympanic thermometers. Acta
Anaesthesiol Scand 1992; 36: 819-24.
10 Crétel E, Sibaï A, Taupin P, et al. Étude comparative de la température corporelle
par mesure rectale et tympanique. Rev Méd Interne 1999; 20: 981-4.
11 Gonzalez AM, Mann FA, Preziosi DE, et al. Measurement of body temperature
by use of auricular thermometers versus rectal thermometers in dogs with otitis
externa. J Am Vet Med Assoc 2002; 221: 378-80.
12 Huang HP, Shih HM. Use of infrared thermometry and effect of otitis externa on
external ear canal temperature in dogs. J Am Vet Med Assoc 1998; 213: 76-9.
13 Beijer T, Apeldoorn CGL. Woordenboek van medische eponiemen; 2e dr. Houten/
Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum, 1998.
14 Erhardt W, Henke J, Carr A. Techniques. In: Egner B, Carr A, Brown S, eds. Essential
facts of blood pressure in dogs and cats. Babenhausen (D): Beate Egner Vet Verlag,
2003; 34-59.
5 Medische registratie
F.J. van Sluijs en J.J. van Nes


5.1 Inleiding renklinieken en -ziekenhuizen moet de medische
registratie aan hoge eisen voldoen.
In iedere praktijk hoort een administratiesysteem De behoefte aan goede medische registratie wordt
aanwezig te zijn waarmee gegevens van patiënt door de beroepsbeoefenaren duidelijk onderkend.
en eigenaar kunnen worden verzameld, en dat Dit blijkt onder andere uit de publicatie van mi-
zodanig is georganiseerd dat deze gegevens op nimumeisen en richtlijnen voor de medische regi-
elk gewenst moment ter beschikking staan van de stratie in dierenartsenpraktijken door de knmvd1
behandelende dierenarts(en) en andere rechtmatig en de fve2.
belanghebbenden. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet aan welke ei-
De tijd waarin de praktijkadministratie slechts sen een systeem voor medische registratie moet vol-
financiële gegevens bevatte en medische informa- doen. Daarbij wordt aan de hand van voorbeelden
tie over de patiënt uitsluitend via het geheugen vooral aandacht besteed aan het probleemgerichte
van behandelend dierenarts en eigenaar gerepro- dossier volgens Weed.3
duceerd kon worden, is voorbij. De behoefte aan
goede medische registratie is juist de laatste de-
cennia zeer duidelijk geworden. Het arsenaal aan ■
5.2 Functie van medische registratie
diagnostische en therapeutische mogelijkheden
en het aantal specifieke diagnosen is aanzienlijk De belangrijkste functies van medische registratie
toegenomen en de gemiddelde levensduur van zijn:
onze patiënten is gestegen. Hierdoor is de geheu- 1 geheugenfunctie, ten behoeve van de behandelende
gencapaciteit van het menselijk brein niet meer dierenarts, bijvoorbeeld ten aanzien van vroegere
toereikend om de relevante gegevens van alle pa- waarnemingen, diagnosen en eerder ingestelde
tiënten in één praktijk te kunnen vasthouden. Ook behandelingen;
de behoefte aan intercollegiale communicatie over 2 communicatiefunctie, ten behoeve van onder meer
patiënten is sterk gestegen. Veelvuldige waarne- associés, praktijkwaarnemers, praktijkoverdracht
mingen in weekend en vakantie, het toenemende en verwijzing van patiënten;
aantal dierenartsen dat in deeltijd werkt, de trend 3 ordenende functie: het registratiesysteem kan bij-
naar vorming van grotere associaties met interne dragen tot een overzichtelijke presentatie van de
specialisatie en het in zwang raken van ‘verwijskli- relevante gegevens, hetgeen efficiënt en accuraat
nieken’ en dierenziekenhuizen hebben het aantal werken bevordert;
dierenartsen, betrokken bij de behandeling van 4 sturende functie: protocollaire opzet van het me-
één patiënt, sterk doen toenemen. Daarmee is ac- disch registratiesysteem kan een efficiënte werk-
curate overdracht van patiëntgegevens een dwin- wijze bevorderen en de kans op volledigheid
gende noodzaak geworden. vergroten, bijvoorbeeld via een voorgedrukt for-
Goede planning en uitvoering van patiënten- mulier van de te verzamelen informatie. Boven-
zorg is dan ook momenteel onmogelijk zonder een dien spelen protocollen in toenemende mate een
goede medische registratie. De opzet, de uitvoering rol in het medisch tuchtrecht;*
en het beheer van de medische registratie moeten
kwalitatief beter zijn naarmate de patiëntenzorg * Het gaat er hierbij niet alleen om of er is gehandeld in
op een hoger plan staat. Omgekeerd weerspiegelt overeenstemming met een bestaand protocol, maar ook
de kwaliteit van de medische registratie doorgaans of er protocollen voorhanden zijn in situaties waarin dat
het niveau van de praktijkvoering. Vooral in die- wenselijk kan worden geacht.4

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_5, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
34 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

5 documentatiefunctie: aan documentatie kan onder 14 verwijzing (naar wie en waarom);


meer behoefte bestaan bij verwijzing van patiën- 15 financiële consequenties van verrichtingen.
ten, koopkwesties, verzekeringsclaims en rechts-
vervolging. De meeste van deze onderwerpen spreken voor
zichzelf of komen in dit hoofdstuk of later nog uit-
De gegevens uit de medische registratie kunnen te- voeriger ter sprake. De punten 1 en 2 verdienen hier
vens gebruikt worden ten behoeve van de financiële enige toelichting.
aspecten als het uitschrijven van rekeningen en het Ad 1. Persoonsgegevens eigenaar. Het verdient aan-
opstellen van een begroting. beveling om, indien dat van toepassing is, behalve
In universiteitsklinieken heeft de medische regi- de naam en het adres van de eigenaar ook tele-
stratie bovendien een belangrijke ondersteunende foonnummers te noteren waar hij/zij overdag of
functie voor onderzoek en onderwijs. ’s avonds bereikbaar is. Er kan dan zo snel mogelijk
contact worden opgenomen indien zich met be-
trekking tot de patiënt dringende situaties moch-

5.3 Inhoudsbepaling van de medische ten voordoen (b.v. als gevolg van binnengekomen
registratie laboratoriumuitslagen of acute situaties bij opge-
nomen patiënten).
De omvang van een medisch registratiesysteem Ad 2. Identificatiegegevens patiënt. De identificatiege-
wordt mede bepaald door economische factoren en gevens bestaan uit de roepnaam en het signalement
is dus onder meer afhankelijk van praktijkgrootte, (onveranderlijke kenmerken zoals ras, geslacht,
type praktijk en praktijkinrichting. Minstens even eventueel vermelding van uitgevoerde castratie,
belangrijk voor de inhoudsbepaling is echter de in- geboortedatum, kleur en type vacht, aftekeningen,
zet van de dierenarts(en) die het systeem moet(en) anatomische afwijkingen, littekens en eventueel
beheren en gebruiken, en zijn (hun) streven naar tatoeage en stamboomregistratienummers). Het
goede patiëntenzorg en praktijkvoering.5 komt een enkele keer voor dat de geboortedatum
Een eenvoudig kaartsysteem, waar uit de vrije niet bekend is en dat de eigenaar of begeleider ook
hand en geheel naar eigen inzicht aantekeningen geen (benaderende) informatie kan verschaffen
in kunnen worden gemaakt, laat de gebruikers een over de leeftijd van de patiënt. In dat geval moet
grote vrijheid met betrekking tot de informatie die de dierenarts proberen de leeftijd van de patiënt te
zij willen vastleggen. Het ‘bijhouden’ kost weinig schatten (zie § 11.2.1).
tijd en de opslag van de informatie is compact. Zo’n Een groeiend aantal honden en katten is voorzien
systeem blinkt echter uit in onvolledigheid en ge- van een tussen de schouderbladen geïmplanteerde
brekkige functionaliteit. identificatiechip (transponder), waaruit met een
Een medisch registratiesysteem dat alle in de vo- leesapparaat een unieke barcode kan worden af-
rige paragraaf genoemde functies naar behoren kan gelezen. Met deze code kan via de Nederlandse
vervullen dient de volgende informatie te bevatten: Databank voor Gezelschapsdieren (http://www.da-
1 persoonsgegevens eigenaar; tabankgezelschapsdieren.nl)* de eigenaar van het
2 identificatiegegevens patiënt; betreffende dier worden achterhaald. Vaak wordt
3 gegevens met betrekking tot vaccinaties, worm- de patiënt in dierenklinieken en praktijken voor
kuren en gezondheidsverklaringen; gezelschapsdieren tevens een uniek patiëntenregi-
4 informatie over voorgaande ziekten en behande- stratienummer toebedeeld.
lingen, met vermelding van aard en tijdstip; In de patiëntenregistratie dienen deze identifica-
5 reden van consultatie, het iatrotrope probleem tiegegevens de volgende doelen:
(zie § 3.1.1); 1 Het herkenbaar maken van de patiënt. Het ver-
6 ziektegeschiedenis; wisselen van patiënten is een van de ernstigste
7 bevindingen van het lichamelijk onderzoek; fouten die in de (dier)geneeskunde kunnen
8 bevindingen van het overige onderzoek (beeld-
vormend onderzoek, laboratoriumonderzoek, * De Nederlandse Databank Gezelschapsdieren (ndg) is
histopathologisch onderzoek, enz.); aangesloten bij het European Pet Network (www.euro-
9 conclusies c.q. diagnosen; petnet.com). De ndg is 24 uur per etmaal te bereiken via
10 diagnostische en therapeutische programma’s telefoonnummer (0900) 4040456 of via www.databank-
met toedieningswijze, dosering en datum; gezelschapsdieren.nl. De benodigde formulieren voor
11 operatie- en anesthesieverslagen; de registratie van een huisdier zijn verkrijgbaar bij de
12 sectieverslag (indien van toepassing); knmvd: via e-mail bestellingen@knmvd.nl of per fax
13 voorlichting aan de eigenaar; 030-251 17 87.
5 Medische registratie 35

plaatsvinden. Juist bij huisdieren, die qua ge- hebben voor de patiënt. Het is een van de meest
drag en uiterlijk veel op elkaar kunnen lijken en voorkomende fouten in ziekenhuizen en labora-
zelf hun identiteit niet kenbaar kunnen maken, toria.
is verwisseling een reëel gevaar, vooral bij opge- 3 De diagnostiek. Het signalement van de patiënt
nomen patiënten. Zorgvuldig vastleggen van de kan een belangrijke rol spelen bij de voorwaar-
identificatiegegevens verkleint dit risico. De kans delijke waarschijnlijkheden (§ 3.1.5). Er zijn tal-
op patiëntenverwisseling of het niet meer terug- loze voorbeelden hoe een bepaalde ziekte meer
vinden van weggelopen dieren kan ook worden of minder waarschijnlijk wordt geacht of zelfs
verkleind door het aanbrengen van een halsband wordt uitgesloten op grond van leeftijd, ras of ge-
met identiteitsgegevens. Voor gezondheidsver- slacht.
klaringen, entbewijzen en gerechtelijke procedu-
res waarbij huisdieren zijn betrokken is eveneens
accurate identificatie noodzakelijk. ■
5.4 Opzet van een medisch
Het is ideaal wanneer de herkenbaarheid van registratiesysteem
een patiënt is gebaseerd op de aanwezigheid van
een of meer unieke kenmerken. Unieke kenmer- De volgende aspecten zijn van belang bij de opzet
ken zijn echter zeldzaam en herkenbaarheid van een medisch registratiesysteem:
berust daarom meestal op een meer of minder – overzichtelijkheid van het dossier
unieke combinatie van minder specifieke ken- – volledigheid van het dossier
merken. De kans op onjuiste identificatie wordt – beschikbaarheid van het dossier
kleiner naarmate meer van dergelijke minder – arbeidsinvestering en kosten
unieke kenmerken bekend zijn. Meestal is met
betrekkelijk weinig gegevens voldoende identi- ■
5.4.1 Overzichtelijkheid
ficatie mogelijk (b.v. vijf jaar oude dobermann,
reu, luisterend naar de naam Bobby). Er zijn Overzichtelijkheid is essentieel voor het functione-
echter situaties denkbaar waarin de toevoeging ren van een medisch registratiesysteem. Voor over-
‘draagt litteken van buikoperatie’ zeer welkom zichtelijkheid zijn zowel een goede leesbaarheid
zou zijn. Een signalement dient daarom in de als een ordelijke en logische rangschikking van de
eerste plaats zo uniek mogelijke kenmerken te gegevens vereist.
beschrijven. Voorgedrukte formulieren bevorderen de lees-
Tatoeagenummers zijn uiteraard uniek en moe- baarheid, vooral als gebruik wordt gemaakt van
ten dan ook altijd vermeld worden. Helaas zijn gesloten meerkeuzevragen, die via het aankrui-
ze soms onleesbaar, vooral bij oudere honden. sen van een hokje kunnen worden beantwoord.
Geïmplanteerde transponders blijven levenslang Daarmee wordt de hoeveelheid handgeschreven
afleesbaar en zijn in combinatie met de via het tekst tot een minimum beperkt. Dit type formulier
internet te raadplegen databank een duidelijke bevordert bovendien het gemakkelijk terugvin-
verbetering. den van gegevens, omdat alle informatie een vaste
2 De identificatie van monsters afkomstig van de plaats heeft. Deze plaats kan tevoren welbewust
patiënt. Bloed-, urine- of fecesmonsters, weefsel- worden uitgekozen. Een goede opmaak draagt bij
aspiraten enzovoort worden meestal gemerkt tot de leesbaarheid en biedt tevens de mogelijkheid
met de achternaam van de eigenaar. Bij veelvoor- informatie met een signaalfunctie extra te laten
komende namen als De Vries, Janssen enzovoort opvallen, bijvoorbeeld door die in een aparte kolom
veroorzaakt dat gemakkelijk vergissingen. Toe- te rangschikken (zie bijvoorbeeld de notatie in § 6.2
voeging van de roepnaam van de hond of het ras en het betreffende formulier op de cd-rom).
maakt de kans op vergissingen al aanzienlijk In het algemeen geldt: hoe meer voordruk, hoe
kleiner, maar een uniek patiëntenregistratie- groter de overzichtelijkheid. Hieraan zijn echter
nummer is de beste garantie tegen monsterver- wel grenzen, omdat dit niet opgaat voor patiënten
wisseling. Het uitsluitend gebruiken van het waarbij de hoeveelheid informatie gering is.
registratienummer of enig ander nummer kan Om gegevens gemakkelijk te kunnen terugvin-
ook tot vergissingen leiden, omdat nummers ge- den, moeten ze op een uniforme wijze worden
makkelijk verkeerd worden gelezen of verkeerd geregistreerd en logisch worden gerangschikt. De
worden overgeschreven. De kans op vergissingen uniformiteit van de registratie kan worden bevor-
wordt groter naarmate het nummer meer cijfers derd door op relevante plaatsen in het (elektro-
bevat. nische) dossier gebruik te maken van lijsten met
Monsterverwisseling kan ernstige gevolgen formuleringen, waaruit een keuze moet worden
36 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 5.1
Voorbeeld van notatie op een verloopblad.

gemaakt. Dit voorkomt zowel typefouten als een gewonnen, hun onderlinge samenhang en de eraan
niet-consistente naamgeving van vast te leggen verbonden conclusies kunnen bij een omvangrijk
begrippen. Deze beide aspecten zijn vooral van be- pakket informatie moeilijk worden gereconstru-
lang als er in de medische database wordt gezocht eerd.
naar bepaalde kenmerken. Aan een aantal van deze bezwaren kan bij een
Rangschikking van gegevens van de patiënt kan papieren dossier enigszins tegemoet worden geko-
in principe plaatsvinden op drie manieren: chro- men door formulieren met verschillende informa-
nologisch, brongeoriënteerd of probleemgeoriën- tie een verschillende kleur te geven en deze altijd
teerd. Bij een strikt chronologische rangschikking in een vaste volgorde op te bergen. Dit bevordert
worden de gegevens uitsluitend op datum van de overzichtelijkheid. Het gebruik van formulieren
binnenkomst gesorteerd. Deze methode is weinig van verschillend formaat is in het algemeen niet
overzichtelijk omdat de plaats van de gegevens in aan te bevelen.
het dossier niet voorspelbaar is. In een strikt bron- Snel veranderende gegevens die regelmatig en
georiënteerde verslaglegging worden de gegevens met grote frequentie worden verzameld, worden
gesorteerd op herkomst (b.v. beeldvorming, labo- bij voorkeur vastgelegd op verloopbladen (flow-
ratorium, histologie). Hierdoor ontstaan in het sheets) (afb. 5.1). Vooral weergave in grafieken
dossier afzonderlijke pakketjes informatie, waarin vergemakkelijkt het volgen van het verloop van
meestal weer een chronologische rangschikking afwijkingen aanzienlijk. Curven waarin variabelen
wordt aangehouden. Met deze methode zijn de ge- als pols, temperatuur, ademhaling of het plasma-
gevens zelf meestal betrekkelijk gemakkelijk terug gehalte aan ureum zijn uitgezet tegen de tijd zijn
te vinden, maar de motivering waarom ze zijn in- hiervan bekende voorbeelden.
5 Medische registratie 37

Afbeelding 5.2
Gebruik van kleurcodes voor een opbergsysteem.
Voorbeeld van het gebruik van drie kleuren en twee ‘allelen’ per kleur, geschikt voor het opbergen van drieduizend
dossiers. Verkeerd opgeborgen dossiers zijn direct zichtbaar of in elk geval terug te vinden in een pakket van honderd
opeenvolgende nummers.

Het aanleggen van een lijst waarop alle proble- snel mogelijk aan het dossier worden toegevoegd.
men van de patiënt compact en in chronologische Direct vastleggen van onderzoeks- en behande-
volgorde zijn samengevat, verschaft een integraal lingsgegevens moet dan ook als routineonderdeel
overzicht van de klinische status van de patiënt en van iedere visite of consult worden beschouwd en
voorkomt dat relevante informatie over het hoofd mag slechts bij grote uitzondering achteraf plaats-
wordt gezien. Het samenstellen van een dergelijke vinden.
‘probleemlijst’ wordt later in dit hoofdstuk uitvoe- De volledigheid van de gegevens hangt natuur-
riger besproken. Het vormt een essentieel onder- lijk ook af van de volledigheid van het onderzoek
deel van de probleemgeoriënteerde verslaglegging, zelf. Deze kan worden bevorderd door volgens een
maar kan ook bij de brongeoriënteerde of chrono- vast scenario te werken. Het gebruik van een voor-
logische verslaglegging zeer waardevol zijn. gedrukt protocol voor anamnese, onderzoek en
In de probleemgeoriënteerde verslaglegging behandeling vergemakkelijkt het volgen van een
worden de gegevens gesorteerd op het probleem dergelijk scenario. Dit voorgedrukte protocol kan
waarop ze betrekking hebben. Gegevens van ver- tevens dienen als formulier voor de verslaglegging.
schillende herkomst (b.v. beeldvormend of labora- Het is zelfs mogelijk in één protocol verschillende
toriumonderzoek) worden hierbij van de oorspron- scenario’s te verwerken. Moet na afronding van een
kelijke uitslagformulieren overgenomen op een bepaald deel van het onderzoek worden overgestapt
dagstatus, waar ze onder vermelding van het pro- naar een ander scenario, dan kan een dergelijk be-
bleem waarvoor ze werden verzameld met elkaar in slispunt op het protocol worden aangegeven door te
verband worden gebracht. De oorspronkelijke for- verwijzen naar een vervolgprotocol, dat al dan niet
mulieren worden weggegooid of als bijlage aan het in hetzelfde formulier kan worden opgenomen.
verslag toegevoegd. Met deze methode kunnen ge-
gevens gemakkelijk worden teruggevonden, mits ■
5.4.3 Beschikbaarheid van het dossier
bekend is in verband met welk probleem ze werden
ingewonnen. Door de in het systeem ingebouwde Dossiers moeten altijd snel beschikbaar zijn. Daar-
dwang tot interpreteren verschaft het terugzoeken toe is een goed opbergsysteem een eerste vereiste.
van gegevens tegelijkertijd inzicht in de uit deze Dit kan bestaan uit een kaartenbak of uit een sys-
gegevens getrokken conclusies. (Een voorbeeld teem voor hangmappen, waarin de dossiers op al-
geeft afbeelding 5.4.) fabet, eventueel op nummer, worden opgeborgen.
Indien opberging op nummer plaatsvindt, kan de

5.4.2 Volledigheid kans op verkeerd opbergen worden verkleind door
de rugzijde van de dossiers een kleurcode te geven,
Een medisch dossier kan alleen goed functioneren bijvoorbeeld met behulp van gekleurd plakband,
indien het alle beschikbare relevante informatie waaruit het dossiernummer geheel of gedeeltelijk
bevat en is bijgewerkt. Nieuwe informatie moet zo valt af te leiden (afb. 5.2).
38 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Dossiers behoren altijd op hun plaats in het op- Het zijn weergaven van computerschermen met
bergsysteem te blijven, of bij de patiënt wanneer – in dit geval – als leidraad het ooronderzoek. Het
deze wordt behandeld. Ze mogen nooit door het registratieformulier beslaat het grootste deel van
praktijkgebouw zwerven en dit zeker niet verlaten. het scherm. De kolom links daarvan (de ‘toolbar’)
bevat het gereedschap in de vorm van onder meer

5.4.4 Gecomputeriseerde medische registratie actieknoppen. Hiermee kan bijvoorbeeld de pro-
bleemlijst worden opgeroepen. Bij aanklikken van
Het systematisch opbergen van gegevens kan sterk ‘Invoer verrichtingen’ komt het formulier voor het
worden vereenvoudigd door gebruik te maken opmaken van de rekening in beeld. Bovenaan ieder
van een computer en een programma voor me- formulier staan de gegevens van eigenaar, patiënt,
dische registratie. Gecomputeriseerde medische verwijzend dierenarts en behandelend dierenarts.
dossiers hebben enkele belangrijke voordelen bo-
ven papieren dossiers: ze zijn nooit zoek, ze ver- ■
5.4.5 Arbeidsinvestering en kosten
gemakkelijken het opzoeken van gegevens en ze
kunnen worden ingezien vanaf elke computer die De hoeveelheid werk die in het opzetten en bijhou-
op het systeem is aangesloten. In vrijwel alle ge- den van een medisch registratiesysteem wordt ge-
zelschapsdierenpraktijken worden tegenwoordig stoken, moet in principe economisch verantwoord
computerprogramma’s gebruikt voor de financiële zijn. Het ‘rendement’ van medische registratie laat
administratie. Deze programma’s bieden meestal zich echter moeilijk in geld uitdrukken, omdat
ook mogelijkheden voor een eenvoudige vorm van het vooral tot uiting komt in de kwaliteit van de
medische registratie. Meestal betreft dit een niet- patiëntenzorg. Hoewel kwaliteit een goed handels-
gestructureerd brongeoriënteerd dossier. Wie meer begrip is, is de waarde ervan in het economisch ver-
mogelijkheden wil, kan gebruikmaken van pro- keer niet ondubbelzinnig vast te stellen; deze fluc-
gramma’s uit de humane geneeskunde of kiezen tueert bovendien met de economische situatie.
voor maatwerk, maar beide oplossingen zijn erg Goede medische registratie kan ten aanzien van
kostbaar. In beide gevallen moet er door de gebrui- de praktijkvoering een tijdbesparend effect heb-
kers veel aandacht worden besteed aan de structuur ben. Er is echter een optimum voor de verhou-
van de database en het ontwerp van de formulieren. ding tussen geïnvesteerde tijd en teruggewonnen
Hoe dan ook, de papierloze praktijk voor gezel- tijd. Wordt (te) weinig informatie vastgelegd, dan
schapsdieren heeft zich aangediend en zal nog een brengt dat het risico mee dat handelingen dubbel,
flinke ontwikkeling doormaken.6 nodeloos, onterecht of zelfs niet worden verricht.
In enkele diergeneeskundige universiteitskli- Wordt veel informatie geregistreerd, dan heeft dat
nieken is nu de medische registratie volledig ge- onvermijdelijk tot gevolg dat een deel van die in-
computeriseerd. Daarbij is veelal uitgegaan van formatie nooit gebruikt wordt, bijvoorbeeld omdat
een al in de humane geneeskunde functionerend de patiënt niet meer terugkomt.
systeem.7 Niettemin vraagt het dan nog veel pro- Van de in § 5.4.1 genoemde systemen is het
grammeerwerk om het systeem geschikt te maken probleemgeoriënteerde het meest uitgebreid en
voor gebruik in de diergeneeskunde. Bovendien bewerkelijk en dus het duurst. Het brongeoriën-
moeten de gebruikers leren werken met een medi- teerde systeem is eenvoudiger en goedkoper, maar
sche registratie zonder papier. Is dit alles overwon- onoverzichtelijker en minder compleet. De wijze
nen, dan blijkt het grote voordeel vooral te bestaan van praktijkvoering, de financiële mogelijkheden
uit het altijd aanwezige/vindbare (!) en (vrijwel) en de nagestreefde kwaliteit van de patiëntenzorg
complete dossier. Daarnaast zijn er de volgende zijn bepalend voor omvang en type van het toe te
voordelen ten opzichte van het papieren dossier: passen systeem.
deels automatische opstelling van ontslagbrieven, De keuze tussen een papieren dossier en een
toegang tot internet en toevoeging van gedigitali- gecomputeriseerde database heeft uiteraard ook
seerde beelden. De verbetering van de toegang tot financiële consequenties. Zowel hardware als soft-
klinische gegevens via de elektronische medische ware vereisen aanzienlijke investeringen. Deze
registratie komt het onderwijs sterk ten goede. De moeten in verhouding zijn met de wensen en de
denkwijze tijdens onderzoek en behandeling laat mogelijkheden van de gebruiker.
zich goed analyseren.7
Enkele voorbeelden van de in 2003 gestarte elek-
tronische medische registratie in de Utrechtse Uni-
versiteitskliniek voor Gezelschapsdieren (Vetware
Utrecht) worden getoond in afb. 5.3 t/m afb. 5.6.
5 Medische registratie 39

Afbeelding 5.3
De inhoud van het formulier wordt gewijzigd op geleide van de gemaakte keuze. Als ‘ja’ wordt aangeklikt op de vraag
‘Is het dier algemeen ziek’, dan verschijnt een invoerveld voor vrije tekst. Na aanklikken van het vakje ‘Nieuw’ ver-
schijnt de vragenlijst die gericht is op een eerste consult. Aanklikken van ‘Controle’ leidt tot een ander pakket infor-
matie en vragen.

Afbeelding 5.4
Na aanklikken van ‘Controle’ wordt een samenvatting van het eerste consult getoond. Tevens verschijnen vragen die
zijn afgestemd op het ziekteverloop.
40 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 5.5
Digitale registratie biedt de mogelijkheid om afwijkingen in te tekenen (rood gearceerd gebied) en bestanden te im-
porteren, zoals hier een digitale foto.

Afbeelding 5.6
De diagnose kan gekozen worden uit een uitklapmenu met een hiërarchische catalogus met alle mogelijke diagnosen
in dit deelgebied. Gestandaardiseerde registratie van gegevens biedt de mogelijkheid om vraaggestuurde rapportages
te laten genereren. Zo kunnen bijvoorbeeld alle katten met otitis externa (met daarbij ras, geslacht en leeftijd) worden
opgeroepen.
5 Medische registratie 41


5.5 Het probleemgerichte medische vert; soms worden ingrijpende handelingen die de
registratiesysteem gezondheidstoestand van de patiënt niet verbete-
ren of zelfs verslechteren, in gang gezet.
Het klassieke medische dossier is brongericht. Het Het vaststellen van de problemen begint al in
voordeel van de brongerichte verslaglegging is dat een vroeg stadium van het onderzoek. Na het afne-
het invoeren van gegevens weinig tijd kost. Boven- men van de anamnese heeft de onderzoeker in het
dien laat het de dierenarts een grote mate van vrij- algemeen een duidelijk beeld van de reden voor
heid in het bepalen van de vorm en de omvang van het consult. Dit is het iatrotrope probleem, dat in
de notities. ieder geval op de probleemlijst wordt genoteerd.
Het grote nadeel van het brongerichte systeem Naarmate het onderzoek vordert, komt steeds
is dat het reconstrueren van een ziektegeschiede- meer informatie beschikbaar, wat aanleiding kan
nis meestal zeer tijdrovend is, omdat gegevens met zijn om nieuwe problemen aan de lijst toe te voe-
onderlinge samenhang niet met elkaar in verband gen.
worden gebracht wanneer ze van verschillende De manier waarop problemen worden geformu-
instanties afkomstig zijn. Door het ontbreken van leerd is van groot belang voor de overzichtelijkheid
systematiek – het dossier dwingt nauwelijks tot van de verslaglegging. Men kan bijvoorbeeld elke
het systematisch verzamelen van gegevens – blijkt waarneming opvoeren als een apart probleem. Dit
achteraf vaak informatie te ontbreken. Ook moet heeft als voordeel dat er niets over het hoofd wordt
iedere dierenarts telkens opnieuw zelf bedenken gezien, maar deze methode resulteert in lange,
welk onderzoek voor de betrokken patiënt gewenst onoverzichtelijke probleemlijsten. De verslagleg-
is, hetgeen de selectiviteit en gerichtheid niet ten ging wordt overzichtelijker als men het aantal
goede komt. Gebrek aan systematiek bij het ver- problemen juist zo veel mogelijk beperkt. Dit kan
zamelen en optekenen van informatie leidt ook worden bereikt door aparte waarnemingen samen
tot gebrek aan uniformiteit. Dit kan communica- te vatten tot ziektekundige begrippen die een
tiestoornissen veroorzaken bij behandeling door goede ingang vormen voor verdere diagnostiek,
meer dan één dierenarts. En het kan ook nadelig zoals bijvoorbeeld ‘polyurie/polydipsie’ of ‘koorts
zijn bij schadeclaims en tuchtrechtzaken, waarbij van onbekende oorsprong’. Lijsten met gestandaar-
de kwaliteit van het medische dossier een belang- diseerde omschrijvingen van veelvoorkomende
rijk aspect kan zijn.4 problemen kunnen het opstellen van de probleem-
Uit onvrede met al deze tekortkomingen ontwik- lijst vergemakkelijken. Bovendien kunnen deze
kelde de Amerikaanse medicus Weed in de jaren standaard probleemdefinities worden gekoppeld
zestig een alternatief dossier, dat inmiddels bekend aan diagnostische en therapeutische scenario’s. Een
is geworden als het probleemgerichte medische bijkomend voordeel is dat het gebruik van gestan-
dossier (pmd). Het pmd is zo geconstrueerd, dat daardiseerde terminologie het aantal gebruikte
alle in het dossier vastgelegde informatie zichtbaar begrippen belangrijk kan reduceren zonder dat dit
in verband staat met een of meer gedefinieerde ten koste gaat van de nauwkeurigheid van de pro-
problemen. De kern van het systeem wordt hierbij bleemomschrijving.6,9
gevormd door de ‘probleemlijst’. Dit is een lijst Een vast onderdeel van een diagnostisch scenario
waarop alle problemen van de patiënt worden ge- is de basisstatus voor het betreffende probleem.
noteerd. Het begrip ‘probleem’ is in dit verband Hierin wordt aangeven welke gegevens moeten
door Weed gedefinieerd als ‘alles wat onderzoek of worden verzameld om het betreffende probleem
behandeling behoeft’.8 De reden waarvoor de eige- tot een volgend niveau van verfijning te brengen.
naar komt (het iatrotrope probleem) kan dus even- De basisstatus kan beperkt zijn tot lichamelijk
goed als probleem worden aangemerkt als de afwij- onderzoek, maar kan ook nader onderzoek omvat-
kingen die uit de anamnese naar voren komen of in ten zoals bijvoorbeeld laboratoriumonderzoek of
de loop van het onderzoek worden ontdekt. beeldvormende technieken. De omvang van de ba-
Het definiëren van de problemen is een van de sisstatus is zowel afhankelijk van het probleem als
belangrijkste stappen in het medisch handelen, van de mogelijkheden en beperkingen van de eigen
omdat het de keuze bepaalt van de toe te passen praktijk.
diagnostische en therapeutische technieken. Een Soms kan uit de anamnese geen duidelijk om-
onzorgvuldige of verkeerde formulering van de schreven probleem worden afgeleid. In een der-
problemen houdt het gevaar in dat de medische gelijk geval kan een algemene basisstatus worden
techniek in gang wordt gezet op basis van een ver- gebruikt. Deze bevat een aantal aspecifieke onder-
keerd uitgangspunt. In het ongunstigste geval kan zoekingen waaruit gegevens naar voren kunnen
dit leiden tot kostbaar onderzoek dat niets ople- komen die een nadere precisering van de probleem-
42 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

formulering mogelijk maken. Een dergelijke aan- een goede probleemstelling af te leiden blijkt uit
pak is echter zelden nodig, omdat het vrijwel altijd onderzoek in een Nederlandse huisartspraktijk,
lukt om het iatrotrope probleem zodanig te defi- waarbij patiënten bij ondervraging door een onaf-
niëren dat een passend diagnostisch scenario kan hankelijke onderzoeker aangaven dat zij het niet
worden gekozen. eens waren met 12% van de door hun arts geformu-
Een van de voordelen van het pmd is dat het de leerde problemen.10 Dit voorbeeld geeft aan dat het
gebruiker reeds in een vroeg stadium dwingt om nuttig kan zijn om de formulering van de proble-
problemen zo zuiver mogelijk te formuleren. Het men met de cliënt te bespreken voordat deze in het
remt hierdoor de neiging om voortijdig een (te) dossier worden vastgelegd.
specifieke diagnose te stellen en nodigt de dieren- Op de probleemlijst worden de problemen voor-
arts uit om de problemen vast te leggen op het ni- zien van een volgnummer dat in de overige delen
veau waarop ze wél te definiëren zijn (b.v. ‘braken’ van het dossier wordt gebruikt om aan te geven
in plaats van ‘pancreatitis’). Anderzijds dwingt het waar zich informatie bevindt die met het betref-
pmd de gebruiker ook de problemen, verschijnse- fende probleem verband houdt (afb. 5.7).
len en afwijkingen zo veel mogelijk logisch te bun-
delen en irrelevante zaken achterwege te laten. On- De probleemlijst vermeldt voor elk probleem ook
nodig schrijfwerk en gevaar voor een te brede opzet een aantal data.
van het onderzoek worden daarmee voorkomen. Eventueel kan eerst de datum worden opgevoerd
Bovendien helpt het pmd de dierenarts om in een waarop de eigenaar het probleem heeft opgemerkt.
vroeg stadium te onderkennen of de eigen parate Achter deze datum kan met een letter (a) worden
kennis voldoende is om het probleem op te lossen aangegeven dat dit een anamnestisch gegeven is.
of dat andere bronnen moeten worden aangeboord De tweede datum geeft dan aan wanneer de behan-
(tijdschriften, boeken, intercollegiaal consult, spe- delend dierenarts het probleem heeft vastgelegd.
cialistische hulp). Ten slotte wordt ook de datum aangegeven waarop
Het uitgebreid stilstaan bij het definiëren van het probleem is opgelost.
problemen kost extra tijd, maar die tijd is goed be- De term ‘oplossen’ behoeft hier nadere uitleg, om-
steed. Als een probleem goed wordt gedefinieerd, dat er in dit verband iets anders onder wordt ver-
is het al grotendeels opgelost! Als het daarentegen staan dan in het normale taalgebruik. In het pmd
slecht of zelfs verkeerd wordt omschreven, bestaat geldt een probleem als opgelost wanneer het is uit-
het gevaar dat er bij het in gang zetten van diagnos- gewerkt tot een diagnose. Dit kan betekenen dat het
tische procedures een verkeerd pad wordt gekozen. probleem ophoudt te bestaan, maar noodzakelijk is
Dat het niet altijd eenvoudig is om uit de anamnese dat niet. Het betekent wel dat er een prognose kan

Probleemlijst

no datum probleem
ontdekt
1 ± 15-02-98 (a)
25-02-98
polydipsie diabetes mellitus
25-02-98

of:

Probleemlijst

no datum probleem datum


ontdekt opgelost
1 ± 15-02-98 (a) polydipsie -> AT 2 25-02-98
2 25-02-98 diabetes mellitus

Afbeelding 5.7
Alternatieven voor het opstellen van een probleemlijst.
5 Medische registratie 43

Voortgangsnotities

datum no
26-02-98 2 (diabetes mellitus)

W Drinkt ca. 70 ml water/kg/dag;


Glucosurie, s.g. urine = 1,035;
Bloedglucose (15.30 u) = 12 mmol/l.

I Diabetes nog onvoldoende gereguleerd.

P d Herhaling bloedglucose op 29-02-98


t Inulinedosis van 13 naar 15 I.E. Naar huis.
v Afspraak gemaakt met eigenaar voor 29-02-98, schiftelijke informatie
(behandelingsschema) meegeven.

Afbeelding 5.8
Voorbeeld van het vastleggen van voortgangsnotities.

worden gegeven en dat de best mogelijke therapie in drie ‘paragrafen’: waarnemingen*, interpretaties en
kan worden ingesteld. programma. Op het formulier voor het voortgangs-
Het oplossen van een probleem tot een diagnose verslag worden deze drie paragrafen telkens aange-
wordt in de probleemlijst gesymboliseerd door duid met de letters W, I en P, die in de kantlijn wor-
een horizontale pijl. Links van de pijl staat het pro- den geplaatst naast de datum waarop de notities
bleem, rechts ervan komt uiteindelijk de diagnose worden gemaakt en het nummer van het probleem
te staan. Wanneer er rechts van de pijl niets staat waarop ze betrekking hebben. De duidelijkheid
vermeld, wil dat zeggen dat nog aan de oplossing van het verslag blijkt in het algemeen sterk te wor-
van het probleem wordt gewerkt. den bevorderd als het probleem zelf ook met name
De probleemlijst vervult in het dossier een dub- wordt genoemd, en er niet slechts via een nummer
bele functie: naar wordt verwezen.
– verschaft in één oogopslag een overzicht van alle
problemen van de patiënt en van de mate waarin De paragraaf ‘waarnemingen’ omvat alle gegevens
de diagnostiek is gevorderd; die op de vermelde datum in verband met het be-
– verwijst via de nummers van de problemen naar trokken probleem zijn verzameld. De paragraaf ‘in-
de plaatsen in het dossier waar gegevens zijn vast- terpretatie’ vermeldt de conclusies die de behande-
gelegd die met de corresponderende problemen lend dierenarts uit deze gegevens heeft getrokken
verband houden. met betrekking tot de ernst en vermoedelijke oor-
zaak (voor zover deze nog niet was opgehelderd)
Om het laatste mogelijk te maken, moeten de gege- van de waargenomen afwijkingen. In dit stadium
vens die in de loop van het onderzoek worden ver- worden ook de hypothesen gecreëerd die de waar-
zameld, bij het invoeren in het dossier worden uit- nemingen zouden kunnen verklaren (vgl. Diagnos-
gesplitst naar de problemen waarop ze betrekking tische besluitvorming, hoofdstuk 3).
hebben. Dit kan betekenen dat de gegevens van één De paragraaf ‘programma’ bestaat uit drie afzon-
probleem worden samengevat. Hiertoe moet alle derlijke delen:
relevante informatie bij het invoeren in het dossier – (Pd) het diagnostisch programma
worden overgenomen op een formulier voor voort-
gangsnotities. * In het oorspronkelijke ontwerp van Weed wordt onder-
De voortgangsnotities vormen een doorlopend scheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve waarne-
verslag van de vorderingen met diagnostiek en the- mingen. Subjectieve waarnemingen zijn afkomstig van de
rapie bij de problemen die in de probleemlijst staan patiënt zelf; objectieve waarnemingen van de behandelen-
vermeld. de artsen en verpleegkundigen. In de diergeneeskunde kan
Bij het maken van voortgangnotities (afb. 5.8) men slechts raden hoe een patiënt zijn ziekte ondergaat,
wordt strak de hand gehouden aan een indeling zodat een dergelijk onderscheid hier niet van toepassing is.
44 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

– (Pt) het therapeutisch programma sen. Ze volgen diagnostische scenario’s, voor zover
– (Pi) de informatie voor de eigenaar deze beschikbaar zijn.
De bewakingsprogramma’s dienen om afwij-
Het diagnostisch programma geeft aan 1 waaruit kende waarden te vervolgen en worden vooral ge-
het onderzoek bij de patiënt zal bestaan, ter toet- stuurd door de ernst van de afwijkingen. De eerder
sing van de bij de interpretatie opgeworpen hypo- beschreven vervolgbladen kunnen hierbij van veel
thesen en 2 wanneer het zal worden uitgevoerd. gemak zijn. Ze zijn in het pmd onmisbaar, omdat
Het therapeutisch programma vermeldt welke vrijwel altijd ook gegevens worden verzameld die
behandeling zal worden ingesteld en hoe lang deze niet duidelijk met één enkel probleem verband
zal duren. De informatie voor de eigenaar bestaat houden (b.v. het lichaamsgewicht).
uit een toelichting op de diagnostische en thera- De therapeutische plannen kunnen symptoma-
peutische programma’s, waarin ook wordt aange- tisch of causaal zijn.
geven wanneer van uitgestippelde plannen moet Informatie aan de eigenaar kan bijvoorbeeld ook
worden afgeweken en waarom. een verzoek inhouden om toestemming te geven
Bij het eerste consult worden de waarnemin- voor het verrichten van bepaalde handelingen.
gen vastgelegd in een basisstatus en bestaat de Wordt de bovengeschetste gang van zaken con-
interpretatie in de eerste plaats uit het samenvat- sequent doorgevoerd, dan resulteert dit in veel,
ten van afwijkende waarnemingen tot een of en- deels overbodig schrijfwerk. Er kan een zeer uit-
kele problemen, die op de probleemlijst worden gebreide lijst met problemen ontstaan en op elk
genoteerd. Theorieën over de oorzaak van deze daarvan moet de wip-procedure worden toegepast
problemen (differentiële diagnose) kunnen het en beschreven (afb. 5.9). Het verdient daarom aan-
beste onder een paragraaf ‘interpretatie’ op het beveling om de waarnemingen bij het opstellen
voortgangsverslag worden beschreven. Eventueel van de probleemlijst zo veel mogelijk te combi-
kan aan elke differentiële diagnose worden toege- neren tot syndromen, waarvan de diagnostische
voegd welke argumenten er voor of tegen zijn aan programma’s elkaar niet of zo min mogelijk over-
te voeren. lappen.
De diagnostische plannen omvatten twee soorten
programma’s: diagnostische programma’s en bewa- Slechte turgor, verlengde capillaire vullingstijd,
kingsprogramma’s. De diagnostische programma’s verhoogde Ht en hyperproteïnemie wijzen alle
zijn erop gericht de differentiële diagnosen te toet- op dehydratie, zodat de voortgangsnotities van

Probleemlijst

no datum probleem
ontdekt

1 02-12-97 (a) braken 05-12-97


9
2 04-12-97 slechte turgor 04-12-97
10
04-12-97
3 04-12-97 verlengde capillaire vullingstijd 10
04-12-97
4 04-12-97 hoge hematocrietwaarde 10
05-12-97
5 05-12-97 hyperproteïnemie 10
05-12-97
6 05-12-97 hyponatriëmie 1
05-12-97
7 05-12-97 hypokliëmie 1 en 8
05-12-97
8 05-12-97 metabole alkalose 1 en 7

9 05-12-97 ileus
05-12-97
10 05-12-97 hypotone dehydratie 1, 6 en 9

Afbeelding 5.9
Voorbeeld van een probleemlijst.
5 Medische registratie 45

Probleemlijst

no datum probleem
ontdekt
1 02-12-97 (a) braken 05-12-97
ileus
05-12-97
2 05-12-97 hypotone dehydratie 1
05-12-97
3 05-12-97 hypokalemische matabole alkalose 1

Afbeelding 5.10
Condensatie van de probleemlijst uit afbeelding 5-9.

Probleemlijst

no datum probleem
ontdekt

1 05-12-97 ileus
(braken, hypotone dehydratie, hypotone dehydratie, hypokalemische
alkalose)

Afbeelding 5.11
Problemen uit afbeelding 5.9 gereduceerd tot één probleem.

de problemen 2, 3, 4 en 5 vrijwel identiek zullen te herschrijven. Bijvoorbeeld: alle problemen van


zijn. Bovendien beïnvloeden de pH en het kalium- de gegeven probleemlijst kunnen, als ze eenmaal
gehalte van het bloed elkaar wederzijds, zodat de tot het verleden behoren, worden gecondenseerd
voortgangsnotities van de problemen 7 en 8 elkaar zoals in afbeelding 5.11.
ook gedeeltelijk zullen overlappen. Deze doublures
kunnen worden vermeden door deze waarnemin- In een nog later stadium is een aantal secundaire
gen in de probleemlijst samen te vatten (afb. 5.10). problemen helemaal niet meer relevant voor de
Zoals hier duidelijk uit blijkt, zal het ‘condenseren’ verdere follow-up en zou de probleemlijst kunnen
van een aantal waarnemingen tot enkele proble- worden samengevat zoals in afbeelding 5.12.
men gemakkelijker gaan naarmate het inzicht in
de klinische situatie is gegroeid. Welke informatie Indien probleemlijsten af en toe worden herschre-
wel, en welke niet relevant is voor de problemen ven, mag het verwijzen in de voortgangsverslagen
van de patiënt is ook niet altijd direct duidelijk. nooit via probleemnummers geschieden, maar moet
Sommige auteurs bevelen daarom aan, in de eerste het probleem waarop een wip-procedure betrek-
fase van het onderzoek de probleemlijst in klad op king heeft telkens opnieuw worden genoteerd, om-
te zetten en pas in een later stadium in te vullen.11 dat de verslaglegging anders zeer onoverzichtelijk
De probleemlijst blijft altijd in het dossier van wordt (zie afbeelding 5.9).
de patiënt en wordt bij ieder nieuw consult bijge- Een van de bezwaren van het pmd is dat het de
werkt en zo nodig aangevuld met eventuele nieuwe gebruiker beperkt in zijn vrijheid om zelf de aard
problemen. Het is duidelijk dat een probleemlijst, en de omvang van zijn notities te bepalen. Dit is
opgesteld volgens het bovenbeschreven voorbeeld, zowel een gevolg van het gebruik van voorgedrukte
enorm lang kan worden, vooral als de patiënt veel formulieren als van de grote mate van ingebouwde
problemen heeft en een lang leven. De probleem- systematiek. Vrijheid blijft overigens wel bestaan
lijst wordt hierdoor al snel minder overzichtelijk. op een essentieel onderdeel van de notities: de in-
Dit kan worden ondervangen door de lijst af en toe terpretatie.
46 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Probleemlijst

no datum probleem
ontdekt
1 05-12-97 ileus 06-12-97
darmresectie

2 05-07-98 staartverwonding

Afbeelding 5.12
De probleemlijst uit afbeelding 5-11 in een later stadium. Het eerste probleem is samengevat en een nieuw probleem
is aan de lijst toegevoegd.

In de praktijk voor gezelschapsdieren spelen on- weg. Ook wanneer de verslaglegging niet volgens
derwijs en onderzoek nauwelijks een rol en wordt het pmd wordt opgezet, is het geïsoleerd invoeren
de waarde van een medisch dossier voornamelijk van enkele elementen uit het systeem toch de moei-
bepaald door zijn kwaliteiten op het gebied van te waard. Zo maakt het invoeren van een probleem-
de opslag van gegevens en de communicatie tus- lijst het reconstrueren van ziektegeschiedenissen
sen clinici. Hoewel het pmd op beide punten beter gemakkelijker voor de behandelende dierenarts en
voldoet dan het klassieke dossier, staat de bewerke- ook voor diens collegae, zodat het de intercollegiale
lijkheid ervan een toepassing op grote schaal in de communicatie verbetert.

Literatuur

1 Kwaliteitsrichtlijnen voor Dierenartsenpraktijken. Utrecht: Koninklijke


Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, 1996.
2 Code of Good Veterinary Practice. Brussels: Federation of Veterinarians in Europe,
2002.
3 Weed LL. Medical records, medical education, and patient care. Chicago: Yearbook
Medical Publishers, 1971.
4 Helm JJ van der. Specialist en assistent-geneeskundige; tuchtrechtelijke verdeling
van verantwoordelijkheden. Ned Tijdschr Geneeskd 2001; 145: 1416-9.
5 Ho LM, McGhee SM, Hedley AJ, Leong JCY. The application of computerized
problem-oriented medical record system and its impact on patient care. Int J Med
Inf 1999; 55: 47-59.
6 McCurdy HD. The paperless practice. J Am Vet Med Ass 2001; 218: 1776-7.
7 Hornof WJ, Brentson PR, Balance DW. Development of a complete electronic
medical record in an academic institution. J Am Vet Med Ass 2001; 218: 1171-5.
8 Sluijs FJ van, De toepassing van het probleem-gerichte medisch dossier in de
diergeneeskunde. Tijdschr Diergeneesk 1983; 108: 520-5.
9 Brown SH, Miller RA, Camp NH, et al. Empirical derivation of an electronic
clinically useful problem statement system. Ann Intern Med 1999; 131: 117-26.
10 Lauteschlager M, Brouwer HJ, Mohrs J, et al. The patient record as a source to
improve the medical record. Fam Pract 2002; 19: 167-71.
11 Osborne CA. The problem oriented medical system. Improved knowledge, wisdom
and understanding of patient care. Vet Clin North Amer 1983; 13: 745-90.
Bijlage op cd-rom

Voor de meeste hoofdstukken is een formulier beschikbaar op de cd-rom. Met deze


formulieren wordt gestreefd naar een zo volledig mogelijke vastlegging van de rele-
vante medische gegevens die via anamnese en lichamelijk onderzoek worden gevon-
den. Globaal is de indeling van de formulieren als volgt:
– identificatie, naam, adres enzovoort
– anamnese, onder andere iatrotroop probleem
– lichamelijk onderzoek
– formulering van proble(e)m(en)

Anamnese
Op de algemene anamneseformulieren kan de eigenaar zelf van tevoren, bijvoor-
beeld in de wachtkamer, of thuis na uitreiking door de verwijzend dierenarts, een
aantal vragen beantwoorden. In de linker kolom staan de antwoorden die aandacht
vragen van de dierenarts.
De formulieren van de verschillende deelgebieden beginnen met een aanvullende
anamnese.

Lichamelijk onderzoek
Bij ieder onderdeel van het lichamelijk onderzoek staat een aantal mogelijke bevin-
dingen genoemd. Deze bevindingen kunnen op het formulier worden aangekruist.
We geven een voorbeeld uit het formulier ‘Algemeen onderzoek’.

Adembewegingen
type costoabdominaal costaal abdominaal pendelend

Afbeelding 5.13

In andere gevallen, zoals in het volgende voorbeeld uit het formulier ‘Gedrag’, is er
plaats voor het toevoegen van een mogelijkheid of bevinding.

Angst
- voor geluiden onweer vuurwerk verkeer ..............................

Afbeelding 5.14
48 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Op sommige formulieren, zoals ‘Zenuwstelsel’ en ‘Locomotie-apparaat’, staan ko-


lommen met hokjes waarin de bevindingen kunnen worden ingevuld, bijvoorbeeld
een getal zoals in het geval van de reflexen: 0 = afwezig, 1 = aanwezig, 2 = versterkt,
3 = clonus.

Houdingsreacties dubbeltreden lv rv la ra
hinkelen lv rv la ra

Afbeelding 5.15

In de rechter kolom van de formulieren is een aparte mogelijkheid voor het aanstre-
pen van ‘geen bijzonderheden’. Er is één rondje per regel of per groep van bij elkaar
horende bevindingen. Deze kolom biedt de mogelijkheid aan te geven dat bij het
lichamelijk onderzoek wel naar een bepaald onderdeel gekeken is, maar dat geen
afwijkingen zijn geconstateerd. We geven een voorbeeld uit het formulier ‘Vacht,
huid en nagels’.

Vacht
slecht aansluitend dof dor veel losse haren trichorrhexia
dun ingeplant alopecia excrementen van ectoparasieten ectoparasieten

Afbeelding 5.16

Op enkele formulieren is er gelegenheid bepaalde bevindingen in te tekenen op


daarvoor bestemde tekeningen, waarvan we ook een voorbeeld laten zien.

Afbeelding 5.17
6 Anamnese
A. Rijnberk


6.1 Anamnese ■
6.1.2 Benadering van cliënt en patiënt


6.1.1 Inleiding Om het hierboven genoemde doel zoveel mogelijk
te bereiken, dienen alle voorwaarden voor een goed
Het ziekteverhaal of de anamnese wordt verkre- gesprek te worden geschapen. Vaak bepalen de
gen door een vraaggesprek met de eigenaar of eerste minuten van de ontmoeting tussen dieren-
begeleider van de patiënt. Naast de vergaring van arts en cliënt de aard van het verdere contact. De
specifieke informatie over de reden van het bezoek dierenarts begroet de cliënt rustig (niet gehaast!)
(het iatrotrope probleem), heeft het vraaggesprek en belangstellend. Bij een eerste bezoek houdt de
ook tot doel meer algemene informatie te verkrij- begroeting ook een kennismaking in. Hoewel de
gen over het functioneren van de patiënt, over de gewoonten op dit punt wat aan verandering on-
omgeving waarin het dier leeft en over de voorge- derhevig lijken te zijn, is het wenselijk om bij dit
schiedenis. soort professionele contacten volwassenen met
In het algemeen is er nauw contact tussen gezel- goedemorgen meneer X of goedemiddag mevrouw
schapsdieren en hun eigenaar. Daardoor kan met Y te begroeten en te vousvoyeren. Kinderen en
de anamnese vaak zeer veel waardevolle informatie adolescenten kunnen getutoyeerd worden en met
worden verkregen, die in belangrijke mate bij- hun voornaam worden aangesproken. Als het uit-
draagt tot de probleemformulering. Bij deze pro- spreken van de naam problemen oproept, moet
bleemgerichte benadering zullen de vragen zich men niet aarzelen om te vragen naar de juiste uit-
vaak snel toespitsen op een bepaald probleem. De spraak.1 Een zorgvuldige omgang met de uitspraak
hiervoor benodigde specifieke informatie is in dit en de spelling van de naam (en het gebruik van
boek beschreven in de diverse hoofdstukken over voorletters, indien van toepassing) wordt door ve-
de orgaansystemen. Hiertoe is besloten op grond len erg op prijs gesteld.
van de samenhang met hetgeen (verder) over ana- Non-verbale communicatie speelt bij dit initiële
tomie, (patho)fysiologie en onderzoekmethoden in contact een belangrijke rol. Voor de begroeting
deze hoofdstukken is opgenomen. staat men op, maakt een paar passen in de richting
Hoewel dit in eerste instantie uit een oogpunt van van de cliënt en geeft een hand. Een handdruk is
de chronologie van de procesgang wat onlogisch een vorm van non-verbale communicatie met een
lijkt, moet men zich realiseren dat het ook nogal geruststellende invloed. Zeker als dit gepaard gaat
eens voorkomt dat bevindingen bij lichamelijk on- met een vriendelijke gelaatsuitdrukking. Hiermee
derzoek aanleiding geven om weer (nadere) vragen geeft de dierenarts aan de volgende patiënt met
te gaan stellen. Op een bepaald moment in het on- nieuwe energie tegemoet te treden.2
derzoek kan het nodig zijn (opnieuw) informatie Het aldus gelegde contact dient de eerste minu-
te verzamelen over het functioneren van een (deel ten te worden gehandhaafd en niet te worden on-
van een) orgaansysteem, waarbij dan zowel van de derbroken door bijvoorbeeld het lezen van het ver-
anamnese als van lichamelijk onderzoek gebruik slag; indien mogelijk vindt dit tevoren plaats. Een
wordt gemaakt. Dit laat zien hoezeer anamnese en rustige omgeving is een belangrijke voorwaarde
lichamelijk onderzoek, zeker per orgaansysteem, voor een goed verloop van het contact. Het gesprek
met elkaar vervlochten zijn. dient niet verstoord te worden door lawaai, in- en
uitlopende medewerkers of een steeds rinkelende
telefoon. Men dient te vermijden dat de cliënt de
indruk krijgt dat er tijdsdruk is.

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_6, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
50 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Door de cliënt een stoel aan te bieden en zelf ook handeling begonnen. Hoe is het intussen gegaan?’
te gaan zitten ontstaat een goede situatie voor een De cliënt moet gelegenheid krijgen om de eerste
gesprek. Voor cliënt en dierenarts ligt dan de blik- vraag te beantwoorden zonder onderbrekingen.
hoogte op ooghoogte. Een goed oogcontact geeft Men heeft namelijk meestal flink wat beleefd en
aan dat men voor iemand openstaat. Men kijkt de wil dit kwijt. Een enkele eigenaar zal aanmoedi-
gesprekspartner aan terwijl hij spreekt. Soms ech- ging behoeven om details te vertellen, een ander
ter, indien het onderwerp erg beladen is, kan het moet misschien eerder wat worden afgeremd. Een
beter zijn om de cliënt zo nu en dan korte tijd niet goede techniek is het herhalen van een belangrijk
aan te kijken. Indien men zelf aan het woord is, kan gegeven en vervolgens nog wat meer details te vra-
een langdurig oogcontact benauwend werken.2 gen, bijvoorbeeld:
Voor wat de gesprekstijl betreft, onderscheidt Cliënt: ‘... vooral pijnlijk bij het opstaan.’
men 1 de directieve stijl, waarbij de (dieren)arts de Dierenarts: ‘Bij het opstaan? Hoe gaat dat dan in
leiding van het consult houdt en 2 de stijl waarbij zijn werk?’
de cliënt in belangrijke mate het verloop van het Met een dergelijke herhaling toont de dierenarts
gesprek bepaalt. Bij onderzoek in huisartspraktij- duidelijk geïnteresseerd te zijn en kan hij tegelijk
ken is gebleken dat patiënten die voor kleine pro- wat richting geven aan het gesprek. Wanneer de
blemen behandeld werden door een ‘directieve’ arts cliënt aan het eind van zijn eerste verhaal is geko-
in het algemeen meer tevreden waren dan patiën- men, vat de dierenarts de problematiek in een paar
ten van artsen met een minder sturende consult- woorden samen en vraagt of de eigenaar met deze
voering, maar bij langdurige consulten werd geen samenvatting instemt. Vervolgens legt de dieren-
verschil gevonden.3 Zoals in de volgende paragraaf arts de verdere gang van zaken aan de eigenaar
aan de orde komt, dient een goede balans gevonden voor (vervolg anamnese, lichamelijk onderzoek
te worden tussen deze twee vormen van consult- en eventueel aanvullend onderzoek). Het vraagge-
voering. sprek verloopt dan verder volgens het programma
Met de patiënt hoeft niet onmiddellijk contact dat hierna is beschreven. Bij de afwerking van dit
te worden gezocht. Het dier kan beter eerst de om- programma wordt de cliënt wat minder de ‘vrije
geving wat verkennen; dit geeft de dierenarts ge- teugel’ gegeven dan bij de bespreking van het iatro-
legenheid tot een algemene indruk (hoofdstuk 7). trope probleem en kunnen voorts de onderstaande
Wel kan tegenover de eigenaar belangstelling voor richtlijnen in acht worden genomen:
de patiënt worden getoond door een opmerking in 1 Stel zowel vragen met een ‘open einde’ als vragen
positieve zin over uiterlijk of optreden. Belangstel- die alleen met ja of nee kunnen worden beant-
ling kan blijken uit een vraag als: ‘Is het de poes een woord (‘gesloten vragen’). Door het verhalende
beetje bevallen in de wachtkamer?’ In veel geval- karakter van het antwoord leveren open vragen
len zoekt de patiënt al tijdens het opnemen van de behalve feitelijke informatie over de patiënt ook
anamnese enige verkennende toenadering tot de gegevens op over de houding van de eigenaar ten
dierenarts, wat een goed moment is om het contact opzichte van zijn dier. Soms bespeurt men aldus
met de patiënt te leggen (verbaal en manueel). bij de eigenaar de neiging tot een zeer ernstige
voorstelling van zaken (aggravatie), voortkomend

6.1.3 Het vraaggesprek bijvoorbeeld uit de wens uiteindelijk tot eutha-
nasie te beslissen. Anderzijds komt het voor dat
Het eigenlijke vraaggesprek begint met de vraag: de cliënt problemen verzwijgt of kleineert (dissi-
‘Wat is het probleem?’ of ‘Wat is er aan de hand?’ mulatie), hetgeen kan berusten op angst voor een
Om de in hoofdstuk 3 genoemde reden wordt dus maligniteit of een mogelijke operatie. Het is ver-
niet gevraagd: ‘Wat is de klacht?’ De cliënt moet standig met open vragen te beginnen en als na-
dan de kans krijgen zijn verhaal te doen en niet in dere specificatie nodig is geleidelijk over te gaan
de rede worden gevallen. In tegenstelling tot wat naar gesloten vragen, bijvoorbeeld:
wel werd aangenomen, duren deze eerste uiteen- ‘Hoe zijn de omstandigheden thuis voor het
zettingen veelal niet lang. Onderzoek in de huma- dier?’
ne geneeskunde heeft geleerd dat 70% van de pa- ‘Hoeveel dieren hebt u thuis?’
tiënten in minder dan twee minuten is uitgepraat ‘Is er een kat in huis?’
(94% in minder dan 5 minuten).4 Indien alleen een gesloten vraag wordt gesteld,
Bij een herhalingsbezoek volgens afspraak wordt kan bepaalde informatie onuitgesproken blijven.
continuïteit nagestreefd door aan te sluiten bij het
laatste bezoek. Bijvoorbeeld: ‘De vorige keer waren 2 Vermijd het stellen van verscheidene vragen tege-
er ernstige huidproblemen. We zijn toen een be- lijk, bijvoorbeeld:
6 Anamnese 51

‘Wilt u een nestje van de hond of denkt u aan Een aantal van de hierboven gegeven richtlijnen
castratie?’ komt neer op elementaire vormen van beleefdheid
Dergelijke vragen suggereren soms dat er geen en wordt dan ook wellicht als overbodig ervaren.
andere mogelijkheden zijn. Bovendien maken ze Mede om een dergelijk vraaggesprek het karakter
het voor de eigenaar moeilijk zijn mening vol- van een gesprek te laten houden en niet te laten
doende genuanceerd naar voren te brengen. ontaarden in een verhoor, zijn ook deze aspecten
belicht.
3 ‘Bombardeer’ de eigenaar niet met vragen als:
‘Wat is u opgevallen bij het eten, drinken en bij ■
6.1.4 Programma van de anamnese
de ontlasting?’
1 Het iatrotrope probleem of de iatrotrope proble-
4 Vermijd vragen met een beschuldigend karakter, men
zoals: 2 Algemene informatie over het functioneren van
‘Bent u er wel zeker van dat de hond/kat ook het dier:
werkelijk de medicijnen heeft binnengekregen?’ verrichtingen ter handhaving van de homeostase
interactie met mens en dier
5 Probeer een te praatgrage cliënt ter zake te laten 3 Leefomstandigheden:
komen met een onderbreking, bijvoorbeeld: zoötechnische aspecten
‘Pardon meneer X, ik begrijp dat u veel moeite blootstelling aan noxa
heeft gedaan om het braken van Astra te voor- 4 Voorgeschiedenis:
kómen, maar ik zou nu graag nog wat meer van ziekten, geneesmiddelengebruik, vaccinaties
u horen over de manier waarop het braken ver- familieanamnese
loopt,’ of: ‘Aangezien ik uw poes niet gekend heb
vóór de ziekte, zou u mij erg helpen door duide- Ad 1. Zoals reeds aangegeven in het begin van dit
lijk te beschrijven wat er nu anders is dan vroeger hoofdstuk luidt de eerste vraag: ‘Wat is het pro-
in het doen en laten van Hoppie.’ bleem?’ of: ‘Wat is de reden van uw komst?’ Is het
De moeilijkheid is hier natuurlijk dat een keus probleem omschreven, dan wordt geïnformeerd
moet worden gemaakt tussen het voordeel van de naar duur, verloop en eventuele behandeling van
bekorting van overtollige informatie enerzijds en het probleem en naar de situatie van het moment.
het mogelijke nadeel dat de dierenarts bepaalde Hierbij is het van belang ook aan de weet te komen
informatie ontgaat anderzijds. in hoeverre de begeleider van de patiënt alles zelf
heeft meegemaakt of dat hij/zij veel heeft van ‘ho-
6 Tracht bij een externe interruptie (b.v. telefoon) ren zeggen’.
altijd de volgende twee regels in acht te nemen: Ad 2. De verrichtingen ter handhaving van de
- verontschuldig u voor deze onderbreking; homeostase omvatten voedselopname, drinken,
- onthoud het onderwerp van gesprek, zodat na gaswisseling, mictie en defecatie. Er moet dus ge-
de onderbreking het vraaggesprek onmiddellijk vraagd worden naar:
kan worden voortgezet, bijvoorbeeld: – voedsel- en wateropname, eventuele slikproble-
‘U had juist verteld dat u de verdikking in de men of mogelijk braken
melkklieren ongeveer vier weken geleden voor – benauwdheid, hijgen, bijgeluiden en hoesten
het eerst opmerkte.’ – wijze van urineren en eventuele veranderingen
van de urine
7 Vermijd pertinente antwoorden over de oorzaak – wijze van defeceren en eventuele veranderingen
van het probleem. In het stadium van de anam- van de feces
nese is het vaak onmogelijk bijvoorbeeld de vraag
‘Dokter, denkt u dat het kanker is?’ te beantwoor- Bij de interactie met mens en dier spelen de volgen-
den met ja of nee. Uit een dergelijke vraag spreekt de aspecten een rol of kunnen de volgende aspecten
een duidelijke bezorgdheid, waarop soms gerea- opvallen: activiteit, voortbeweging, geslachtelijke
geerd kan worden met een wedervraag, bijvoor- activiteiten (met gevolgen), reactie op prikkels (vi-
beeld: sueel, auditief), uiterlijk en gedrag. Er moet dus
‘Waarom denkt u dat het kanker zou zijn?’ gevraagd worden naar:
Met deze wedervraag wordt ingespeeld op de – slaap/waakverhouding, belangstelling, reacties
bezorgdheid van de eigenaar. Aansluitend kan dan op stimuli
verteld worden waarom het in dit stadium niet – wijze van lopen (vlot, pijnlijk, kreupel, krachtig,
mogelijk is een antwoord op de vraag te geven. goed gecoördineerd?)
52 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

– vrouwelijk dier: den van ziekten bij nestgenoten of andere bloed-


• regelmaat oestrus, eventuele oestruspreventie verwanten van de patiënt. Ook wordt geïnformeerd
• verloop en tijdstip laatste oestrus naar de gezondheidstoestand van eventuele nako-
• eventuele drachtigheid melingen en naar die van mens en dier in de leef-
– mannelijk dier: wereld van de patiënt.
• belangstelling voor teven
• eventuele castratie
– visus en gehoor ■
6.2 Notatie
– veranderingen van uiterlijk (lichaamsproporties,
vacht, diverse lichaamsonderdelen zoals kop, po- Het bovenstaande programma kan met de cliënt
ten, oren en ogen) worden doorgenomen, waarbij de verkregen gege-
– veranderde gewoonten, ongebruikelijke bewe- vens door de dierenarts worden genoteerd. Vooral
gingen (flauwtes, toevallen, krabben) wanneer de anamnese uit het hoofd wordt afgeno-
men, is de kans op onvolledigheid groot. Volledig-
Ad 3. Met de vragen over de leefomstandigheden heid van de anamnese is van het grootste belang
wordt informatie vergaard over de wijze waarop de omdat in een bepaald stadium van onderzoek of
eigenaar het dier houdt (hoe lang al en voor welk behandeling aan de hand van de bevindingen een
doel) en hoe de huisvesting is. Ook moet duidelijk bepaalde vraag kan opkomen, terwijl de eigenaar
worden hoeveel beweging het dier krijgt, of er veel niet beschikbaar is.
contact is met andere dieren en of het dier wel eens Dit kan grotendeels worden vermeden door de
in het buitenland verblijft (niet-inheemse infecties). gegevens door de cliënt te laten noteren aan de
Bij de vragen over de voeding gaat het vooral om hand van een voorgedrukt formulier. De vragen
de samenstelling, waarbij duidelijk moet worden kunnen door de eigenaar worden beantwoord op
in hoeverre gebruik wordt gemaakt van in de fa- een moment dat voorafgaat aan het vraaggesprek
briek bereid voer en wat daarnaast nog wordt gege- met de dierenarts. Met formulieren, zoals die bij-
ven, met inbegrip van vitamine- en kalkpreparaten. voorbeeld op de cd-rom staan, is een snelle anam-
Komt in de fabriek bereid voer er niet aan te pas, nestische zifting mogelijk. Een blik op de inge-
dan moeten de ingrediënten van het menu naar vulde formulieren maakt duidelijk op welke zaken
aard en hoeveelheid worden vastgelegd. met aanvullende vragen moet worden ingegaan.
De mogelijkheid van een intoxicatie kan worden Met deze formulieren wordt tijd bespaard en een
nagegaan door te informeren naar het gebruik van grote mate van volledigheid bereikt.
giftige stoffen in de omgeving (b.v. bestrijdings-
middelen). Verder moet duidelijk worden of het Op formulier Anamnese 1 is programmapunt 2 uit-
dier zonder toezicht buiten komt. gewerkt. Met deze vragen over het functioneren
Ad 4. Er wordt gevraagd of het dier eerder ziek is van het dier wordt een beeld verkregen van de situ-
geweest en of deze ziekte heeft geleid tot een be- atie van het moment. De vragen voortkomend uit
handeling door een dierenarts. Dergelijke gegevens de programmapunten 3 en 4 zijn bijeengebracht op
worden bij voorkeur verzameld met vermelding formulier Anamnese 2. Op de hiermee verkregen
van het tijdstip en de naam van de behandelende meer vaste gegevens moet soms in een later sta-
dierenarts. Verder wordt vastgesteld of de patiënt dium van het onderzoek worden teruggekomen.
ooit is geopereerd. De actualiteit van de vaccinaties Bij een herhalingsbezoek kan worden volstaan met
wordt getoetst door te vragen of de patiënt de laat- formulier Anamnese 1 (programmapunt 2) en de
ste twaalf maanden is geënt ter voorkoming van vraag of er ten aanzien van de punten 3 en 4 nog
hondenziekte, hepatitis contagiosa canis, leptospi- wijzigingen zijn opgetreden.
rose en parvo-enteritis, c.q. kattenziekte en nies-
ziekte. Indien de patiënt geneesmiddelen krijgt of
deze recent toegediend heeft gekregen (met inbe- ■
6.3 Werkwijze
grip van oestruspreventie en analgetica als Aspi-
rine), dan worden de hoeveelheid en de frequentie Bij gebruikmaking van de formulieren verloopt de
van de toediening vastgelegd. Soms moet men de anamnese als volgt: na de begroeting in de onder-
kleur en de vorm van de tablet of capsule laten om- zoekkamer wordt het iatrotrope probleem met de
schrijven om erachter te komen welke geneesmid- eigenaar besproken zoals eerder in dit hoofdstuk
delen in het spel zijn. is beschreven. De informatie over het iatrotrope
Bij de zogenaamde familieanamnese wordt ge- probleem wordt door de dierenarts genoteerd op
vraagd of de eigenaar iets bekend is over het optre- de anamnesestatus (formulier Anamnese 3). Ver-
6 Anamnese 53

volgens loopt de dierenarts de door de eigenaar eerste of derde kolom is aangekruist. Deze aanvul-
ingevulde formulieren door en stelt hij eventueel lende gegevens worden ook genoteerd op de anam-
aanvullende vragen over onderwerpen waarbij de nesestatus.

Literatuur

1 Bickley LS, Szilagyi PG. Bates’ Guide to physical examination and history taking;
8th ed. Philadelphia: Lippincott Williams & Wilkins, 2003; 21-57.
2 Wagener DJTh. Het gesprek met de patiënt met kanker. Ned Tijdschr Geneeskd
1995; 139: 85-9.
3 Savage S, Armstrong D. Effect of a general practitioner’s consulting style on
patient’s satisfaction: a controlled study. Brit Med J 1990; 301: 968-70.
4 Blau JN. Time to let the patient speak. Brit Med J 1989; 298: 39.
7 Algemene indruk
A. Rijnberk


7.1 Doel Behalve deze fysiologische variaties in het gedrag
kan pathologisch gedrag optreden in de vorm van
De algemene indruk is een visuele en auditieve be- bijvoorbeeld zichzelf overmatig krabben, dwang-
oordeling van de patiënt op afstand. Dit onderzoek bewegingen (dringen, cirkels lopen), convulsies of
wordt verricht met het doel in betrekkelijk korte een ethopathie als agressief gedrag.
tijd informatie te verzamelen die het mogelijk
maakt om – in samenhang met de anamnestische ■
7.2.3 Houding
gegevens – een keus te maken ten aanzien van het
verdere verloop van het onderzoek. Hierbij gaat het Soms is de malaise zo groot dat de patiënt niet
om de beantwoording van de vraag of met anam- langer een staande houding aanneemt en liggend
nese en algemene indruk de probleemformulering wordt aangevoerd. In zeer ernstige situaties is
zodanig is afgerond dat het onderzoek gericht dit een zijligging en bij minder ernstige beelden
(volgens protocol) kan worden voortgezet (zie ook meestal een borstligging. In andere gevallen kan
hoofdstuk 2). door problemen met de achterste extremiteiten al-
leen een zittende houding worden aangenomen.
Bij een staande houding kan blijken dat de extre-

7.2 Het begrip ‘algemene indruk’ miteiten onvoldoende of juist te sterk zijn gestrekt
of dat een van de extremiteiten minder wordt be-
Overeenkomstig het hierboven omschreven doel last. Ook kan de houding van de wervelkolom af-
omvat de algemene indruk een aantal snel te regi- wijkend zijn (b.v. opgebogen/doorgebogen rug of
streren uitingen van algemeen ziek zijn. gestrekte hals).


7.2.1 Bewustzijnsniveau ■
7.2.4 Gang

Een gezond dier is in de spreekkamer van de die- Bij een afwijkende houding is in het algemeen ook
renarts alert, wat zich uit in een duidelijke belang- de gang gestoord. Meestal wordt de tekortkoming
stelling voor de omgeving. Afhankelijk van de ernst in de houding nog duidelijker op het moment dat
en de aard van de ziekte kan dit veranderen in sopor de patiënt zich in beweging zet. Anderzijds komt
(slaperigheid), stupor (alleen met sterke prikkels het voor dat dieren zich in een normale houding
wakker te maken) en coma (niet wakker te maken). presenteren, maar dat bij beweging een gestoord
gebruik van een of meer extremiteiten opvalt als

7.2.2 Gedrag gevolg van vermindering van kracht, gestoorde
coördinatie of een mechanische belemmering, al
De meeste van onze patiënten zijn evenwichtig en of niet met pijn. Het gaat hier dus om een globale
coöperatief. Soms is het gedrag in de spreekkamer indruk van het voortbewegen. Bij het onderzoek
van de dierenarts enigszins gespannen, wat bij een van het locomotieapparaat (hoofdstuk 17) wordt de
enkele patiënt uitmondt in uitgesproken angstig gang meer gedetailleerd beoordeeld.
en onrustig gedrag. In zeldzame gevallen leidt deze
angst tot verweer in de vorm van bijten of krabben. ■
7.2.5 Lichaamsbouw
Dit kan zodanige vormen aannemen dat dwang-
maatregelen (zie hoofdstuk 24) toegepast moeten De grote variaties in lichaamsbouw bij de diverse
worden. rassen van onze gezelschapsdieren, en speciaal bij

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_7, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
56 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

de hond, hebben als consequentie dat bij het be- ■


7.2.8 Abnormale geluiden
oordelen van de lichaamsbouw altijd nadrukkelijk
het ras betrokken moet worden. Dit levert speciaal Bij de afstanden die in een onderzoekkamer in
problemen op bij kruisingen van sterk in lichaams- het geding zijn, wordt een aldaar in rust aanwe-
bouw verschillende rassen. Zo kan een kruising van zig dier niet gehoord. Geluiden zijn niet altijd als
een foxterriër met een vertegenwoordiger van een pathologisch aan te merken, zoals het spinnen
achondroplastisch ras (b.v. een teckel) een dier op- van de kat en het grommen van de hond. De soms
leveren dat op een foxterriër lijkt maar dispropor- sterke ademgeluiden, die voorkomen bij enkele
tioneel korte poten heeft. Behalve de extremiteiten brachycefale rassen, zijn als tekortkomingen van
kunnen ook andere lichaamsdelen disproportio- deze rassen te beschouwen. Ructus en flatus treden
neel zijn. Zo valt soms op dat de buik te omvangrijk bij gezonde vleeseters weinig op. Bovendien valt
of de kop relatief zwaar is. Ook kan een gewijzigde de flatus vaak meer op door geur dan door geluid.
verhouding tussen spieren en skelet voorkomen. Onder pathologische omstandigheden kunnen de
ademgeluiden of darmgeluiden zo sterk worden,

7.2.6 Voedingstoestand dat ze op enige afstand kunnen worden waargeno-
men. Hoesten en niezen zijn uitingen van aandoe-
De voedingstoestand kan variëren van sterke vet- ningen van de luchtwegen.
zucht (adipositas = obesitas) tot een zeer magere, Gewrichtsaandoeningen kunnen gepaard gaan
uitgeputte toestand (cachexie). De meeste patiën- met afwijkingen die bij het lopen aanleiding geven
ten treffen we ergens tussen deze twee uitersten tot knappende geluiden.
aan. Voor de beoordeling van het ziekteverloop en
voor sommige vormen van therapie is het gewenst ■
7.2.9 In het oog springende afwijkingen
dat men niet alleen een idee heeft van de voedings-
toestand, maar dat het lichaamsgewicht exact be- Hierbij gaat het om de waarneming van eventuele
kend is. De vetophopingen voltrekken zich vooral bijzonderheden, bijvoorbeeld een verdikte oor-
aan de romp, waarbij soms (bij de hond) een extra schelp, een zwelling van een van de extremiteiten
ophoping bilateraal hoog in het lumbale gebied of een pompende ademhaling.
kan opvallen. Bij sterke vermagering worden de
ribben en de spinale uitsteeksels van de wervels
duidelijk zichtbaar. Ook liggen de ogen dan veelal ■
7.3 Uitvoering
diep weggezonken door de afname van retrobul-
bair vet; hierbij treedt dan ook protrusie van de Voor de bepaling van het lichaamsgewicht dient
membrana nictitans op. een daartoe geschikte weegschaal voorhanden te
De voedingstoestand kan worden vermeld aan zijn. In praktijken waar de eerste opvang door een
de hand van een schaal die het midden houdt tus- receptionist(e) wordt verzorgd, vraagt deze de eige-
sen een nominale en een ordinale schaal (zie ook naren de patiënt te wegen.
§ 3.1.2): cachectisch, broodmager, mager, optimaal,
overgewicht en vetzucht (obesitas).1 Overgewicht Zoals reeds in het hoofdstuk over de anamnese is
en obesitas brengen gezondheidsrisico’s met zich opgemerkt, kan de algemene indruk in de loop van
mee. In een onderzoek bleken katten met overge- het vraaggesprek totstandkomen. Tijdens het ge-
wicht 2,9× zo veel kans te hebben op een bezoek sprek is de patiënt vaak bezig zich in de ruimte en
aan de dierenarts dan katten met een optimaal ge- ten aanzien van de aanwezigen te oriënteren. De
wicht. Katten met obesitas hadden 3,9× meer kans wijze waarop dat gebeurt geeft een indruk over het
op de ontwikkeling van suikerziekte dan katten bewustzijn, het gedrag, de houding en meestal ook
met een optimaal gewicht.1 de gang. Ook de andere facetten van de algemene
indruk kunnen zo worden geobserveerd. De aard

7.2.7 Vacht van de vacht maakt soms een visuele beoordeling
van de voedingstoestand onmogelijk, zodat een
Hierbij gaat het om een oordeel over de vacht als uitbreiding met palpatie ter hoogte van wervels
geheel. Deze kan een dof en dor aspect krijgen bij en ribben moet volgen. Dit kan veelal het beste ge-
een verslechterende algemene toestand. Soms zijn schieden in aansluiting op het eerste, begroetende
er huidaandoeningen in het spel, die kunnen lei- contact met de patiënt.
den tot haaruitval, vachtverkleuring en uiteinde- Deze waarnemingen mogen uiteraard het verloop
lijk (plaatselijke) kaalheid met een gepigmenteerde van het vraaggesprek niet verstoren en moeten zo
huid. nodig naar een later tijdstip worden verschoven. De
7 Algemene indruk 57

dieren worden soms in een doos of mand (katten, te krijgen. Deze dieren kunnen beter op de grond
kleine zoogdieren, vogels) aangevoerd. Een verzoek worden onderzocht; de onderzoeker zal daarbij
aan de eigenaar om het dier te voorschijn te halen nogal eens door de knieën moeten om goed te kun-
wordt uitgesteld tot na de anamnese omdat dit nen waarnemen.
storend kan werken tijdens het gesprek. Bij katten Indien na het algemeen onderzoek wordt geko-
kan de gang soms onvoldoende beoordeeld worden zen voor onderzoek van een of meer orgaansyste-
omdat ze – eenmaal op de behandeltafel geplaatst men (zie hoofdstuk 2), kan het alsnog nodig zijn
– geen stap meer zetten en daartoe ook niet zijn te om ook een zeer grote hond in een bepaalde positie
bewegen. (zijligging, borstligging) op tafel te plaatsen.
Indien de algemene indruk na de anamnese
wordt vastgesteld, is dit tevens de start van het
eigenlijke onderzoek. Het onderzoek wordt in ■
7.4 Notatie
principe altijd op een behandeltafel uitgevoerd.
Kleine zoogdieren, vogels, katten en kleine honden De gegevens die worden verkregen bij de algemene
worden in het algemeen spontaan door de eigenaar indruk kunnen worden genoteerd op een formu-
op tafel geplaatst. Ter bevordering van een goede lier; een voorbeeld staat op de cd-rom. Op dit for-
waarneming worden ook de middelgrote honden mulier is voor elk onderdeel een nominale schaal
bij voorkeur op ooghoogte gebracht door ze op ta- opgevoerd en is ruimte gelaten voor opmerkingen.
fel te zetten. De honden van zeer grote rassen (b.v. Voorts kunnen de problemen worden genoteerd.
Duitse dog, sint-bernard) zijn moeilijk op tafel Op basis van deze probleemformulering kan een
te zetten en daar ook meestal niet goed te onder- besluit worden genomen over het vervolgonder-
zoeken omdat ze vaak niet in staande positie zijn zoek.

Literatuur

1 Scarlett JM, Donoghue S. Associations between body condition and disease in cats.
J Am Vet Med Ass 1998; 212: 1725-31.
8 Algemeen onderzoek
A. Rijnberk en A.A. Stokhof


8.1 Doel wachten. Nieuwsgierig als hij is, komt de kat vaak
vanzelf te voorschijn. Als hij eenmaal in de ‘deur-
Het algemeen onderzoek is een voornamelijk vi- opening’ is verschenen, kan de mand aan het ande-
sueel en manueel onderzoek dat erop gericht is (in re einde voorzichtig worden opgetild, waardoor de
betrekkelijk korte tijd) informatie te verzamelen kat vaak spontaan op tafel stapt. Het is verstandig
die het mogelijk maakt om – in samenhang met onmiddellijk daarna de doos of mand van de tafel
het signalement en de bevindingen bij anamnese te zetten, omdat er zich tijdens het onderzoek een
en algemene indruk – de probleemformulering toe minder plezierig moment kan voordoen. De kat
te spitsen en de inhoud van het verdere onderzoek wil zich dan terugtrekken in het ‘veilige’ transport-
vast te stellen. De geregistreerde verschijnselen en middel en laat zich er dan ook niet zo gemakkelijk
afwijkingen worden vertaald in problemen aan de weer uithalen.
hand waarvan wordt gekozen voor een vervolgon- Grote honden laten zich vaak het gemakkelijkst
derzoek van (een deel van) het orgaansysteem of de onderzoeken als ze op de grond kunnen blijven.
orgaansystemen waarmee de problemen nader ge- Alleen voor onderzoek van bijvoorbeeld de extre-
definieerd en mogelijk tot een oplossing gebracht miteiten kunnen ze soms (op de zij) op tafel wor-
kunnen worden (zie ook hoofdstuk 2). den gelegd (hoofdstuk 17). Kleine honden kunnen
meestal door de eigenaar op tafel worden gezet. Is
er hulp nodig bij het optillen, dan kan de eigenaar

8.2 Omgang met de patiënt het beste de voorkant van het dier voor zijn reke-
ning nemen. De eigenaar wordt gevraagd bij de
Bij de uitvoering van het lichamelijk onderzoek tafel te blijven staan om zelf het dier vast te houden
dienen onrust, spanning, ongerief en pijn zo veel tijdens het onderzoek. Dit heeft vaak een erg ge-
mogelijk te worden vermeden. Dit niet alleen ten ruststellende invloed.
bate van het dier, maar ook omdat onrust en span- Sommige eigenaren proberen de hond aan te spo-
ning het onderzoek kunnen bemoeilijken of zelfs ren zelf op tafel te springen. Ook wordt de hond
onmogelijk maken. Zoals ook reeds in hoofdstuk soms aangemoedigd om na het onderzoek van de
6 is aangegeven, moet de patiënt zich eerst in de tafel op de grond te springen. Hoewel een enkele
nieuwe ruimte, de spreekkamer, kunnen oriënte- hond dat zonder enig probleem kan volbrengen,
ren en zich daardoor wat ontspannen. Een hond die moet het risico van een valpartij toch maar niet ge-
aan de lijn staat te trekken kan hiermee te kennen nomen worden. Het is misschien een klein risico,
geven de ruimte te willen onderzoeken en behoort maar volkomen overbodig.
daartoe ook de gelegenheid te krijgen. Observatie Bij katten boekt men veelal succes met een rus-
van deze spontane actie kan belangrijke informatie tige benadering en losjes vasthouden. Dit moet dan
opleveren (hoofdstuk 7) en soms ook een aankno- ook de eerste aanpak zijn. Vaak laten ze zich ook de
pingspunt zijn voor een ontspannen start van het minder aangename onderdelen van het onderzoek
gesprek met de eigenaar/begeleider. goed welgevallen als ze voortdurend en vrij stevig
Katten kunnen het beste in de doos of mand wor- achter de oren worden gekriebeld. Dit heeft alleen
den gelaten gedurende het afnemen van de anam- succes als dit door de eigenaar of assistent met volle
nese. Wordt met het onderzoek begonnen, dan kan aandacht wordt gedaan. Het is een grote uitzonde-
de eigenaar het dier uit de doos of mand halen. Dit ring wanneer met deze benaderingen het onder-
is niet altijd nodig. Soms kan worden volstaan met zoek niet kan worden uitgevoerd.
het openen van de deur of het deksel en even af- In het algemeen geldt dat als met zachte drang

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_8, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
60 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

het gewenste onderzoek niet of onvoldoende geringe veranderingen tot gevolg. Er ontstaat een
nauwkeurig kan worden uitgevoerd, het verstan- lichte respiratoire alkalose, waaruit geconcludeerd
diger is om met een ervaren hulp het dier grondig mag worden dat de alveolaire ventilatie enigszins
te fixeren (hoofdstuk 24). Halve maatregelen zijn is toegenomen.
zeer ongewenst omdat ze een verdere toename van De adembewegingen staan ook onder invloed van
het verzet in de hand werken en niet alleen voor de het gedrag. Zo kan schrik leiden tot plotselinge
omgeving maar ook voor de patiënt gevaar kunnen apneu en kunnen spanningstoestanden gepaard
opleveren. gaan met nerveus hijgen. Bij een complex proces
als het blaffen komen de ademhalingsspieren met
grote precisie in actie, zodat een geluid met het

8.3 Het begrip ‘algemeen onderzoek’ juiste volume en op de juiste toonhoogte wordt
voortgebracht.
Het algemeen onderzoek omvat het onderzoek van:
1 adembewegingen Het doel van het onderzoek van de adembewegin-
2 pols gen is een indruk te krijgen van het functioneren
3 lichaamstemperatuur van de respiratie. Stoornissen in een of meer van
4 beharing en huid de processen van de respiratie kunnen zich weer-
5 slijmvliezen spiegelen in afwijkende adembewegingen. Uit het
6 lymfknopen bovenstaande zal duidelijk zijn dat dit onderzoek
7 (andere) opvallende afwijkingen soms wordt bemoeilijkt door uit het gedrag (b.v.
blaffen en snuffelen) of uit de thermoregulatie
Met deze volgorde wordt getracht te voorkomen voortkomende (adem)bewegingen. De observatie
dat de gemakkelijk te beïnvloeden functies als van de adembewegingen omvat de beoordeling van
adembewegingen en pols worden verstoord door diepte, type, ritme en frequentie.
de overige onderzoekingen, die wat meer dan de
eerste twee opwinding zouden kunnen veroorza- Diepte
ken. Bij een grotere behoefte aan gaswisseling wordt
de ventilatie in eerste instantie opgevoerd door

8.3.1 Adembewegingen de adembewegingen te verdiepen. Onder fysiolo-
gische omstandigheden wordt in rust ook af en
Inleiding toe een diepe respiratie gezien: een zucht. Deze
De adembewegingen zijn van grote betekenis voor enkelvoudige diepe adembewegingen voorkomen
twee homeostatische functies: collaps of atelectase door het vrijkomen van surfac-
De respiratie of ademhaling. Hieronder wordt ver- tans.
staan de som van alle chemische en fysische pro- Zijn de adembewegingen zodanig verdiept dat
cessen die het oxidatieve metabolisme in de cellen ze de indruk geven van geforceerde bewegingen
onderhouden en regelen. In deze reeks van gebeur- of zijn de adembewegingen duidelijk bemoeilijkt,
tenissen (ventilatie, diffusie, transport en weefsel- dan spreekt men van dyspneu. Treden de moeilijk-
ademhaling) verzorgen de adembewegingen de heden vooral op bij inspanning, dan wordt dit
ventilatie van de longen. Deze adembewegingen wel ‘dyspnée d’effort’ genoemd. Bij dyspneu komen
worden gereguleerd door ademcentra, die impul- naast de gewone ademhalingsspieren soms ook
sen ontvangen van perifere en centrale chemore- hulpademhalingsspieren (auxiliaire ademhalings-
ceptoren en van mechanoreceptoren in de longen spieren) in werking. De voornaamste zijn de mm.
en de thoraxwand. scaleni, de m. sternocephalicus en de spieren van de
De thermoregulatie.1 Bij stijgende lichaamstempe- neusvleugels. De eerste twee trekken de ribben en
raturen vergroten hond en kat de warmteafgifte het sternum naar voren en ondersteunen aldus de
door verhoging van de frequentie van de adem- normale ademhalingsspieren. Het neusvleugelade-
bewegingen. Dit zijn oppervlakkige adembewe- men bestaat uit een kleine inspiratoire verwijding
gingen (hijgen, thermische polypneu), waarbij de van de neusopeningen. Hierbij moet men erop
ingeademde lucht in de voorste luchtwegen tot bedacht zijn dat bij sommige brachycefale hon-
100% met waterdamp wordt verzadigd. De hier- denrassen de neusvleugels niet kunnen bewegen;
voor benodigde verdampingswarmte wordt ont- zelfs komt het voor dat bij deze dieren de passage
trokken aan de slijmvliezen van neus, mond en ter plaatse zo nauw is dat een dyspneu met geluid
keelholte. Hoewel dit ook wel wordt aangeduid (stridor nasalis) ontstaat. Bij honden met ernstige
als ventileren van de dode ruimte, heeft het toch dyspneu wordt soms bij expiratie ook opbollen van
8 Algemeen onderzoek 61

Afbeelding 8.1
In- en uitademingsstand van ribben en sternum bij de hond. Op deze tekening, die is vervaardigd aan de hand van
de röntgenologisch vastgestelde inspiratie- en expiratiestand, zijn ook de achterste begrenzingen van de longen
aangegeven.

de wangen gezien. Katten met dyspneu gaan soms inspiraties kan men van pseudo-pendelen spre-
ademen met geopende bek. ken.
Bij afgenomen elasticiteit van de longen wordt
Type aan het einde van de expiratie soms een (onder-
De inademing komt voor een deel tot stand doordat steunende) buikpers gezien. Men spreekt dan van
de ademhalingsspieren (vooral mm. intercostales een abdominaal ademtype. Bij geforceerde expiratie
ext. en int.) de ribben naar voren, naar lateraal en kan de intrathoracale druk zozeer toenemen dat de
naar ventraal trekken. Hierdoor worden de zijde- kleine bronchiën worden vernauwd, waardoor de
lingse en dorsoventrale afmetingen van de thorax benauwdheid toeneemt.
groter, zodat de inhoud toeneemt (ribademhaling Terwijl het inademen actief geschiedt door sa-
of costale ademhaling). Verder wordt de inademing mentrekking van spieren, heeft het uitademen
bewerkstelligd door contractie van het middenrif. passief plaats. Thoraxwand, diafragma en longen
Het middenrif wordt afgeplat, waardoor de inhoud nemen na het inademen de ruststand weer in. Een
van de thorax toeneemt en de buikomvang groter verminderde elasticiteit van de longen en een ver-
wordt. Hieraan heeft men de eigenlijk niet juiste minderde beweeglijkheid van de thorax hebben
naam ‘abdominale ademhaling’ gegeven. Bij de een trage en onvolledige uitademing tot gevolg.
hond en de kat dragen zowel de ademhalingsspie- Deze wordt soms bevorderd door de genoemde
ren als het diafragma in belangrijke mate bij aan buikpers, waardoor het middenrif naar voren
de adembewegingen; men spreekt dan ook van een wordt gebracht. Bij een dergelijke expiratoire dys-
costo-abdominale ademhaling (afb. 8.1). pneu is ook de verhouding van de duur van de inspi-
ratie en de expiratie (normaal 1:1,3) * gewijzigd.
Bij functieverlies van het diafragma (b.v. bij een Vernauwingen in de luchtwegen die zich craniaal
ruptuur) gaat de inspiratie niet gepaard met een van de apertura thoracis bevinden, gaan met inspi-
welving van de buik. Integendeel, veelal neemt ratoire dyspneu gepaard. Dit manifesteert zich door
de buikomvang bij inspiratie af en ontstaat hier- een sterk costaal ademtype met vaak ook auxiliaire
mee de zogenaamde pendelende ademhaling.2 In een adembewegingen, waarbij soms ook de lippen wor-
enkel geval ontstaat bij een ernstige dyspneu een den betrokken (labiaal ademen). De lucht moet met
sterke costale ademhaling en wordt zó weinig lucht verhoogde kracht worden aangezogen, waardoor
aangezogen dat het diafragma zich onvoldoende
strekt, waardoor ook het beeld van de pendelende * Dit zijn benaderende getallen, waarbij adempauzes bui-
ademhaling ontstaat. Bij dergelijke geforceerde ten beschouwing zijn gelaten.
62 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

het verschil in druk in en om de grote luchtwegen ademhaling. In het algemeen treedt ook eerst een
toeneemt. Deze kunnen dan ook bij de inademing verdieping van de ademhaling op; pas bij ernstige
enigszins worden samengedrukt, waardoor de ontregelingen wordt ook de frequentie hoger. Bij
vernauwing erger wordt. Voorts zullen plaatsen goed getrainde dieren kan in rust sprake zijn van
waar de thoraxwand minder weerstand biedt, iets een erg langzame ademfrequentie (bradypneu).
worden ingedrukt. Dit geldt in het bijzonder voor
de apertura thoracis cranialis. Ook kunnen de cau- Uitvoering
dale ribben wat achterblijven bij de sterke buiten- De kleine en middelgrote dieren hebben in deze
waartse beweging van de thorax; vooral bij jonge fase van het onderzoek de tafel reeds enigermate
dieren met een weke thoraxwand kan dit duidelijk verkend. De grotere patiënten, die op de grond
merkbaar zijn. zijn gebleven, zullen ook wel wat aan de omgeving
Patiënten die na een zwaar trauma (b.v. een aan- zijn gewend. Deze betrekkelijke rusttoestand kan
rijding) worden aangeboden, kunnen een bijzon- worden gehandhaafd door de adembewegingen op
der ademtype vertonen. Als twee of meer opeen- enige afstand te observeren en de patiënt niet aan
volgende ribben op minimaal twee plaatsen zijn te raken.
gebroken, ontstaat een zogenaamde fladderthorax Door van opzij en van boven naar het dier te
(zie ook hoofdstuk 23). Het getraumatiseerde deel kijken is het mogelijk zowel de thoracale als de
van de thoraxwand beweegt dan tegengesteld aan abdominale ademhalingsexcursies goed waar te
de rest van de thoraxwand. Het gefractureerde seg- nemen. Bij de inspiratie wordt gelet op de laterale
ment beweegt naar binnen bij inspiratie en naar beweging van de thorax en op de toename van de
buiten bij expiratie.3 buikwelving. Bij de expiratie wordt gelet op het
terugzinken van de ribben en de afname van de
Ritme buikwelving. De excursies naar ventraal zijn bij
Soms worden de adembewegingen voor kortere een op tafel staande hond goed waar te nemen door
of langere perioden afgewisseld met apneu (perio- vanuit een wat lagere positie (onderzoeker zit aan
dieke ademhaling). Een periodieke ademhaling de schrijftafel) onder de hond door te kijken. Voorts
wordt eigenlijk alleen gezien bij patiënten met lage wordt aandacht gegeven aan:
arteriële PCO2 door hyperventilatie. – duur van de inspiratie en expiratie
De geringe daling van de arteriële PO2 en de stij- – regelmaat van de adembewegingen
ging van de PCO2 gedurende de apneu stimuleren – diepte van de adembewegingen
het ademcentrum, waardoor de adembewegingen – ademtype
worden hervat, wat weer leidt tot een daling van de – eventuele buikpers
PCO2 enzovoort. – gebruik van auxiliaire ademhalingsspieren.
Afhankelijk van de gebruikte farmaca kan bij
sedatie hyperventilatie ontstaan, wat dan leidt tot Tot slot wordt het aantal adembewegingen per mi-
een periodieke ademhaling, waarbij de perioden nuut bepaald, door gedurende ten minste een halve
met apneu worden afgewisseld met perioden met minuut de inspiraties te tellen.
telkens identieke adembewegingen (isovolemische
periodieke ademhaling). ■
8.3.2 Pols

Frequentie Inleiding
De hieronder opgegeven frequenties hebben be- Bij iedere hartslag wordt een hoeveelheid bloed
trekking op gezonde volwassen dieren: toegevoegd aan het arteriële systeem. Hierdoor
hond: 10-30/min., ontstaat de polsgolf (Latijn pulsus, Grieks sphygmos).
kat: 20-40/min. De voortplantingssnelheid van de polsgolf is af-
Vooral voor de hond is de variatie relatief ruim hankelijk van de elasticiteit van de arteriewanden
opgegeven. Bij deze diersoort varieert de lichaams- en onafhankelijk van de stroomsnelheid van het
grootte sterk en daarmee ook de frequentie van de bloed. De stroomsnelheid van het bloed bedraagt
adembewegingen; bij de grotere rassen is de fre- ongeveer 0,5 m/s, terwijl de polsgolf zich voort-
quentie in het algemeen lager dan bij de kleinere plant met een snelheid van 4 à 5 m/s. De voelbare
rassen. pulsatie is het front van een drukgolf en geen be-
weging van het bloed zelf.
Een verhoging van de frequentie (tachypneu) is een De vorm van de polsgolf wordt vooral bepaald
minder efficiënte wijze van vergroting van de ven- door de hoeveelheid bloed die per slag in de aorta
tilatie (dode ruimte!) dan een verdieping van de wordt geworpen, de snelheid van deze ejectie en de
8 Algemeen onderzoek 63

Afbeelding 8.3
Registraties (van boven naar beneden) van de tijd in
seconden, een ijkblokje (1 mV) gevolgd door ECG-aflei-
ding II en de arteriële drukvariaties gemeten in de aorta
descendens bij een hond met atriumfibrillatie; een voor-
Afbeelding 8.2 beeld van een irregulaire en inaequale pols.
Het in systole uitgeworpen bloed veroorzaakt een plot-
selinge drukverhoging in de aorta ascendens. De sluiting
van de aortakleppen wordt in de drukcurve gemarkeerd de hartcontractie wordt dan weinig of geen bloed
door een incisura. De drukgolf verplaatst zich langs de uitgeworpen en bijgevolg kan perifeer slechts een
aorta naar de periferie en wordt erdoor gereflecteerd. zeer zwakke of geen polsgolf worden gepalpeerd.
Deze weerkaatste drukgolf wordt gesuperponeerd op de
naar perifeer gaande drukgolf. Dit veroorzaakt verhoging Naast deze door pathologische aritmieën veroor-
van de systolische druk, verdwijning van de incisura en zaakte en vaak zeer uitgesproken inequaliteit van
een lagere diastolische druk in de a.femoralis. Het ver- de pols is er ook enige fysiologische variatie in de
schil tussen de piek-systolische druk en de eind-diasto- amplitude van de pols. Dit betreft de zogenaamde
lische druk wordt de polsdruk genoemd. pulsus paradoxus, waarbij de amplitude afneemt bij
inspiratie en toeneemt bij expiratie. Dit verschijn-
sel wordt waarneembaar bij grote variaties van de
compliantie van de arteriën. Met het voortgaan van intrathoracale druk, zoals die optreden bij diepe
de golf naar de periferie verandert deze van vorm adembewegingen. De variatie in systolische bloed-
(afb. 8.2). druk tijdens de ademhaling wordt veroorzaakt
door de negatieve druk in de borstholte tijdens
De palpatie van een perifere arterie heeft tot doel inademing. Hierdoor ontstaat een ophoping van
een indruk te krijgen van de arteriële drukgolf en bloed in de longcirculatie. Daarmee neemt het aan-
daarmee van de functie van de arteriële component bod aan de linker harthelft af, met als gevolg een
van de grote circulatie. Bij de hond en de kat wordt daling van het slagvolume. Het gaat hier overigens
hiertoe de a. femoralis gepalpeerd. Ook andere om kleine variaties in de amplitude van de polsgolf
arteriën (a. coccygea, aorta abdominalis, a. tibialis (afb. 8.4), die met de palperende vingers zelden
anterior) zijn soms bereikbaar voor de palperende worden waargenomen. De beperkte schommeling
vinger, maar de diverse eigenschappen laten zich is mede het gevolg van het feit dat de negatieve
aan deze arteriën wat minder goed beoordelen. intrathoracale druk bij inspiratie (= de negatieve
Het onderzoek van de polsgolf omvat de beoor- druk in het centrale venesysteem) tevens de toe-
deling van de volgende eigenschappen: kwaliteit vloed van bloed naar het rechter hart bevordert.
(gelijkmatigheid, amplitude en vorm), regelmaat, Hierdoor wordt de relatieve ondervulling van het
eventuele uitval, frequentie en symmetrie (krufs). linker atrium en de linker ventrikel enigszins ge-
compenseerd en blijft de daling van de bloeddruk
Gelijkmatigheid tijdens inspiratie beperkt.
Indien de amplitude van elke pulsatie gelijk is aan
de volgende, spreken we van een pulsus aequalis. Bij Anders wordt het als het hart zich onvoldoende
aritmieën kan het slagvolume sterk wisselen en kan vult. Het bekendste voorbeeld is de pericarditis ex-
bijgevolg een pulsus inaequalis worden gevonden sudativa, waarbij een overvulde pericardiale holte
(afb. 8.3). Door de aritmie contraheert het hart op de instroom van bloed belemmert.4 In deze situatie
momenten dat er geringe ventrikelvulling is. Door zal het zojuist genoemde compensatiemechanisme
64 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 8.4
Bloeddrukregistratie die laat zien dat de intra-arteriële Afbeelding 8.5
druk hoger is tijdens de expiratie dan tijdens de inspira- Pulsus alternans. Bloeddrukregistratie met alternerend
tie. In de reeks van SI-eenheden is de eenheid van druk een daling van de systolische bloeddruk en in mindere
de pascal (N/m2 = Pa) (1 mm Hg = 133 Pa = 0,133 kPa). mate van de diastolische druk.

onvoldoende functioneren en zal de daling van de pulsus parvus of zelfs een pulsus filiformis (draadvor-
systolische bloeddruk tijdens inspiratie veel groter mige pols).
zijn. De respiratoire variatie in polsamplitude kan
dan palpabel worden. Bij de mens varieert de voor- Vorm
spellende waarde (zie § 3.1.5) van een pulsus para- Kleine veranderingen van de configuratie van de
doxus voor de aanwezigheid van een ernstige peri- polsgolf worden door de palperende vingers niet
cardovervulling (harttamponnade) van 0,81-0,97.5 waargenomen. Alleen bij sterke veranderingen ter
Een bijzondere vorm van de pulsus inaequalis hoogte van de uitstroomopening van de linker ven-
is de pulsus alternans, die gekenmerkt wordt door trikel (stenose of insufficiëntie van aortakleppen)
afwisselend een duidelijk palpabele en een nau- verandert de polsgolf zodanig van vorm dat pal-
welijks palpabele polsgolf (afb. 8.5). Deze pulsus patie hiervan mogelijk is. Bij een trage uitstroom
alternans wordt beschouwd als een teken van in- door een stenose ontstaat een brede polsgolf (pulsus
sufficiëntie van de linker ventrikel en wordt bij- tardus). Bij een insufficiëntie daarentegen wordt
voorbeeld waargenomen bij hypovolemie, maar een steile pols (pulsus celer) gepalpeerd.
een goede verklaring ontbreekt. Wel is bekend dat
in deze gevallen de eind-diastolische druk met Ritme
dezelfde regelmaat varieert als de hoogte van de Bij de hond vertoont de hartactie een sinusaritmie
polsgolf. onder invloed van de ademhaling (respiratoire arit-
mie). Tijdens inspiratie vermindert de vagotonus,
Amplitude waardoor de frequentie van de ontladingen in de
Nadat de pols gelijkmatig is bevonden, wordt de sinusknoop toeneemt, terwijl zich bij de expiratie
grootte van de polsgolf (‘amplitudo’ of ‘polsvo- het omgekeerde voordoet. Bij dieren met zowel een
lume’) vastgesteld. Het zal duidelijk zijn dat bij een lage ademfrequentie als een lage hartfrequentie
pulsus inaequalis moeilijk een uitspraak gedaan kan deze respiratoire aritmie zeer uitgesproken
kan worden over de amplitude. De amplitude van zijn, zo sterk zelfs dat niet al te ervaren onderzoe-
de polsgolf kan kleiner of groter worden door ver- kers denken aan een pathologische aritmie. Dit
anderingen van het slagvolume of van de perifere komt vooral omdat bij de volwassen hond tijdens
weerstand. Een geringe perifere weerstand en daar- expiratie, c.q. tijdens adempauzes, de vertraging
door een sterke pulsatie van de gepalpeerde arterie van de hartactie vrij abrupt kan optreden.6 Nauw-
worden onder meer gezien bij angst, bij koorts en keurige observatie van de adembewegingen tij-
bij een lage viscositeit van het bloed door anemie. dens palpatie van de pols brengt hier uitkomst. Bij
Hierbij moet men bedenken dat hetgeen de palpe- polsfrequenties hoger dan 120 slagen per minuut is
rende vingers registreren ook in sterke mate wordt in het algemeen geen respiratoire aritmie aanwijs-
bepaald door de omgevende structuren. Zo zullen baar. Ook tijdens hijgen is er meestal geen respira-
bij een adipeus dier de pulsaties vrij zwak worden toire aritmie.
gevoeld.
Een krachtige pols wordt een pulsus magnus ge- Eventuele uitval
noemd. Bij een zwakke pols spreekt men van een Door hartcontracties die erg kort na de vorige con-
8 Algemeen onderzoek 65

tractie totstandkomen, wordt weinig bloed uitge- Symmetrie


worpen. Immers, de tijd voor diastolische vulling Onder normale omstandigheden hebben de pul-
is dan gering. Dit treedt op bij aritmieën en leidt saties aan de linker en rechter a. femoralis gelijke
nogal eens tot zogenaamde frustrane contracties. eigenschappen. Alleen bij veranderingen ter hoogte
Dit zijn contracties waarbij geen polsgolf wordt of distaal van de bifurcatie van de aorta zijn asym-
gegenereerd. Dit kan worden vastgesteld door te- metrieën te verwachten, een pulsus differens.
gelijkertijd een perifere arterie te palperen en de Niet als eigenschap van de polsgolf, maar wel als
ictus cordis (5e intercostale ruimte links) te volgen. mogelijke afwijking dient nog de trilling te wor-
Bij de hogere frequenties (> 100/min.) is het niet den genoemd die soms wordt waargenomen bij
goed mogelijk op deze manier vast te stellen of elke palpatie van een arterie. Aan deze trilling liggen
hartcontractie leidt tot een polsgolf. In die situaties turbulenties van het bloed ten grondslag. Bij de ge-
worden onafhankelijk van elkaar de polsfrequen- ringe indeuking van de arterie door de palperende
tie geteld en de hartfrequentie door auscultatie vingers wordt de normale laminaire stroom ver-
vastgesteld. Is deze laatste frequentie hoger dan stoord en ontstaan turbulenties. Dit valt eigenlijk
de polsfrequentie, dan is er sprake van polsuitval alleen waar te nemen bij een lage viscositeit van het
(polsdeficit). bloed, zoals die voorkomt bij anemie. In die situ-
atie wordt het getal van Reynolds overschreden (zie
Frequentie hoofdstuk 4).
Voor volwassen dieren worden onderstaande refe-
rentiewaarden aangehouden: Uitvoering
hond: 60-120/min., De onderzoeker neemt achter het dier plaats en
kat: 120-180/min. brengt de handen van lateraal vóór om de dijen en
Tot een frequentie van ongeveer 200 per minuut zoekt met de vingertoppen (afb. 8.6) hoog aan de
is het mogelijk accuraat te tellen. Dus bij een zeer mediale zijde van de dij de a. femoralis. Achtereen-
snelle hartactie (tachycardie), die leidt tot een snelle volgens wordt dan gelet op kwaliteit (gelijkmatig-
pols (pulsus frequens) kunnen telfouten ontstaan. Bij heid, amplitude en vorm), regelmaat, eventuele
een opgewonden (maar overigens gezonde) kat kan uitval, frequentie en symmetrie (krufs). De fre-
dit al onder normale omstandigheden gebeuren. quentie wordt gedurende tenminste 15 seconden
Een frequentie lager dan de onderste referentie- geteld.
waarde wordt een pulsus rarus genoemd. De hierbo-
ven opgegeven referentiewaarden hebben een flin- Door in deze volgorde te werken en niet eerst te
ke variatiebreedte. Dit heeft eerder te maken met tellen, wordt voorkomen dat de waarneming zich
stress dan met de op rasverschillen berustende vari- concentreert op de frequentie en dat aan de andere
atie in grootte. In twee onafhankelijke onderzoe- eigenschappen te weinig aandacht wordt besteed.
ken bij honden is vastgesteld dat de polsfrequentie Deze belangrijke gegevens over de arteriële com-
niet correleert met het lichaamsgewicht.* ponent van de circulatie kunnen soms niet worden
De spanning van het bezoek aan de dierenarts verkregen omdat in het geheel geen pulsaties wor-
kan de polsfrequentie aanzienlijk doen oplopen. In den gevoeld. Dit speelt nogal eens bij sterk adipeu-
de zojuist genoemde onderzoeken is bij gezonde ze dieren en vooral bij de wat zwaardere katten. In
honden in de kliniek een significant hogere pols- die gevallen zal worden vermeld dat moest worden
frequentie gevonden dan wanneer bij dezelfde volstaan met bepaling van de hartfrequentie door
honden de pols thuis door de eigenaar werd geteld. palpatie van de ictus cordis (ook vaak moeilijk bij
Thuis zijn bij sommige honden frequenties bene- adipeuze dieren) of door auscultatie.
den de 60 slagen per minuut gevonden. Bij gespan- Uit het hierboven genoemde onderzoek (zie
nen honden kan de polsfrequentie een enkele keer onder frequentie) over de palpatie van de pols is
oplopen tot boven de 140 slagen per minuut. Voor ook naar voren gekomen dat het vermogen om de
de kat is vastgesteld dat de frequentie thuis onder polskenmerken goed vast te stellen in sterke mate
rustige omstandigheden varieert van 80-160 slagen afhankelijk is van de ervaring van de onderzoeker.
per minuut, terwijl in de kliniek (tijdens elektro- Dit geldt het meest uitgesproken voor de detectie
cardiografie) frequenties zijn gemeten van 142-222 van inequaliteit. Onervaren onderzoekers blijken
slagen per minuut.7 betrekkelijk vaak een inequale pols (en daarmee
een aritmie!) te missen. De resultaten worden ech-
* Onderzoeksstages aan de Utrechtse Universiteitskliniek ter beduidend beter als de jonge onderzoekers rus-
voor Gezelschapsdieren door drs. Annelies Pernot en tig de tijd nemen om de polskenmerken nauwkeu-
drs. Annemiek Dijk. rig na te lopen.
66 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 8.6
De a.femoralis wordt gepalpeerd door met het volaire deel van de vingertoppen zacht op de arterie te drukken en niet
door met het uiteinde van de vingertoppen en/of nagels de arterie in te drukken. Dit laatste is onaangenaam voor de
patiënt, terwijl de beoordeling van de polsgolf er zeker niet door wordt bevorderd.


8.3.3 Lichaamstemperatuur Dit centrum is vermoedelijk ook verantwoordelijk
voor de dagschommeling van de lichaamstempera-
Inleiding tuur die onder meer bij de hond is vastgesteld: om
Bij het gezonde dier wordt de lichaamstempera- ongeveer zes uur ’s ochtends het laagst (37,7-38,3°C)
tuur binnen nauwe grenzen gehandhaafd door en om drie uur ’s middags het hoogst (38,1-39,1°C).9
aanpassingen van de warmteproductie en de warm- Variaties in lichaamstemperatuur zijn in sterke
teafgifte. Warmte is een continu bijproduct van de mate gekoppeld aan fysieke inspanning.10
stofwisseling. Daarnaast kan de warmteproductie Een groot aantal ziekten gaat gepaard met veran-
toenemen bij spieractiviteit (ook rillen en verhoog- dering van de lichaamstemperatuur, waarbij onder
de ademhalingsactiviteit!), en bij verhoging van de invloed van pyrogenen de afstelling van het ther-
metabole activiteit onder invloed van bijvoorbeeld moregulatiecentrum op een hoger niveau komt te
schildklierhormoon en catecholaminen. liggen. Met de meting van de lichaamstemperatuur,
Warmteafgifte komt tot stand door straling, waarbij de rectale temperatuur wordt gehanteerd
geleiding (lucht en voorwerpen) en verdamping; als maat voor de centrale lichaamstemperatuur, kan
processen die kunnen worden bevorderd door vaso- dan ook een belangrijk signaal worden verkregen
dilatatie in de huid, polypneu, verandering van de voor de eerste rubricering van een aandoening.
lichaamshouding ter vergroting van het lichaams- In situaties met een afwijkende temperatuur ge-
oppervlak en het zoeken van koele plaatsen. Bij ven herhaalde metingen ook inzicht in het verloop
de kat levert de verzorging van de vacht mogelijk van de aandoening.
ook een bijdrage aan de warmteafgifte door ver-
damping van het over de vacht verspreide speeksel. Uitvoering
Warmte kan worden behouden door vasoconstric- De lichaamstemperatuur wordt bepaald door een
tie in de huid, rechtop zetten van de haren (pilo- koortsthermometer (hoofdstuk 4) in het rectum te
erectie), zoeken van warme ligplaatsen en verklei- brengen. Hiertoe wordt de staart (indien niet ge-
ning van het lichaamsoppervlak door verandering coupeerd) met een rustig gebaar aan de basis stevig
van de lichaamshouding. omvat en naar dorsaal gebracht. Door de staart aan
De regulatie vindt plaats via centrale en perifere de basis beet te pakken wordt de achterkant van
thermoreceptoren, die informatie overdragen aan het dier ook enigermate gefixeerd, althans beter
het thermoregulatiecentrum in de hypothalamus.8 dan bij beetpakken aan het uiteinde van de staart.
8 Algemeen onderzoek 67

De goed afgeslagen thermometer wordt, na aan- van de staartbasis meestal onbehaard. Bij de kat
brengen van glijmiddel, met een zacht voortgaande is de gehele romp dichtbehaard. De haargroei van
beweging ingebracht. Bij de kat wordt vrijwel altijd de hond en de kat verloopt in cycli (afb. 8.7), met
ongeveer een centimeter craniaal van de anus een het anageen (groeiperiode) en het telogeen (rust-
duidelijke weerstand ondervonden. Dit berust op periode) als de belangrijkste perioden. Gedurende
een contractieplooi, die meestal verstrijkt indien het anageen wordt haar gevormd door celdeling in
de zacht voortgaande beweging een halve minuut de matrix, die de diep in de dermis gelegen papil
wordt volgehouden en geen druk wordt uitgeoe- van de haarfollikel omgeeft. In de overgangsfase
fend. Vergroting van de druk wordt door de kat als (het katageen) schuift het haar op, waarbij de fol-
zeer pijnlijk ervaren. Voor een goede meting van likel tot een derde wordt ingekort. Het aldus ont-
de centrale lichaamstemperatuur dient de thermo- stane rustende haar wordt na enige tijd uitgestoten
meter ten minste twee centimeter te worden inge- door nieuw gevormd haar. Bij de hond en de kat is
bracht. De kwikthermometer blijft ten minste een de haargroei asynchroon volgens een mozaïekpa-
minuut ter plaatse; een thermistor-thermometer troon; nabij gelegen haren kunnen in verschillende
vijf à tien seconden (zie ook hoofdstuk 4). fases verkeren. Dit proces wordt enigermate be-
Het inbrengen van de thermometer geeft ook invloed door de blootstelling aan daglicht (lengte
gelegenheid om (zonder extra tijdsinvestering) te fotofase en scotofase). De toename van de lengte
letten op: staarttonus, reinheid perineum (feces, van de fotofase in het voorjaar leidt tot veel losse
parasieten), stand anus (open, gesloten), anusreflex, haren.11 Het feit dat huishonden het hele jaar
tonus recti en eventuele weerstanden in het rec- door verharen wordt in verband gebracht met de
tum. Na verwijdering van de thermometer wordt omstandigheid dat door het kunstlicht de seizoen-
nog gelet op de eraan klevende feces (kleur, consis- gebonden variatie in daglengte komt te vervallen.
tentie, bijmengingen). Tijdens (pseudo-)graviditeit treedt enige synchro-
nisatie van de haargroei op; weinig haren gaan over
Referentiewaarden in telogeen. De verandering van de hormonale sta-
Voor de hond en de kat worden de volgende refe- tus bij de partus leidt ertoe dat vrij veel haren tege-
rentiewaarden aangehouden: lijkertijd uitvallen.
hond: 38,0-39,0°C,
kat: 38,5-39,0°C. Ruwweg worden drie vachttypen onderscheiden12,
De opwinding en beweging rond een poliklinisch waarbij de vacht van de Duitse herder (en de wolf)
onderzoek doen de lichaamstemperatuur gemak- als ‘normaal’ geldt. Bij dit type vacht komen be-
kelijk 0,5-1,0°C stijgen, wat de interpretatie moei- halve de primaire haren (dekharen) ook veel secun-
lijk maakt. Voor een nauwkeurige waarneming daire haren (onderharen) voor. Het tweede type
moet de eigenaar soms gevraagd worden thuis de vacht, het korthaartype (b.v. bij boxer en kortharige
rectale temperatuur (gedurende enkele dagen) twee dashond), bestaat vooral uit korte primaire haren
keer per dag op te nemen. met weinig secundaire haren. Het derde type is de
langharige vacht, die weer onderverdeeld kan wor-

8.3.4 Vacht en huid den in de fijnharige lange vacht (b.v. bij de Engelse
cockerspaniël) en de wollige vacht (bij poedels).
Inleiding Deze vachten bestaan voornamelijk uit secundaire
De huid beschermt het organisme enerzijds tegen haren. Bij katten bestaat de vacht voor verreweg het
verlies van water, elektrolyten en macromoleculen grootste deel uit secundaire haren.
en anderzijds tegen het binnendringen van che- Haar bestaat vrijwel volledig uit eiwit (keratine).
mische, fysische en microbiologische noxen. Daar- Bij ziekte ontstaan snel tekortkomingen in de haar-
naast levert de huid door de rijke bloedvoorziening ontwikkeling. Het anageen wordt korter, waardoor
een belangrijke bijdrage aan de thermoregulatie, een groter percentage haren in telogeen verkeert.
terwijl de rijke innervatie sensorisch contact met Deze telogene haren zijn minder sterk verankerd
de omgeving mogelijk maakt. Bij de hond en de in de huid, zodat bij ziekte de vacht dunner wordt.
kat draagt de beharing bij aan deze functies van de Ziekten kunnen ook aanleiding geven tot een af-
huid. wijkende structuur van het haar, wat leidt tot een
dor aspect van de vacht met soms ook wat pigment-
Beharing verlies.
Bij de hond is de beharing dicht op de rug en bila-
teraal op de romp. Daarentegen zijn de binnenkant Onderzoek van de vacht
van de oorschelpen, de liesstreek en de onderkant Het onderzoek van de vacht omvat een algemene
68 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 8.7
Haargroeicyclus. Het gedeelte van de haarfollikel dat een directe voortzetting is van de epidermis, noemt men de uit-
wendige wortelschede. De inwendige wortelschede (zwart in de afbeelding) verhoornt en schilfert af aan de top van
het haarkanaal ter hoogte van de talgklieruitmonding. In het onderste dikkere deel van de haarfollikel, de bulbus, is
de ruimte voor de mesodermale bloedvatrijke papil.

en een lokale inspectie. Bij de algemene inspectie len en jeuk kunnen worden waargenomen. De huid
vormt de onderzoeker zich een algemeen beeld van is dorsaal het dikst en ventraal, in het bijzonder in
de vacht en let daarbij op kleur, glans, aansluiting oksels en liezen, het dunst.
en eventuele kale plekken (zie ook hoofdstuk 7). Onder de huid bevindt zich een laag losmazig
De lokale inspectie van de vacht is een beoorde- bindweefsel met vet (subcutis). De hoeveelheid vet
ling van de dichtheid van de vacht (dekhaar en varieert sterk; niet alleen tussen individuen, maar
onderhaar), en van het vóórkomen van losse haren. ook tussen verschillende plaatsen op het lichaam.
Hiertoe wordt met een bajonetvormig gebogen Zo wordt bij de hond laag aan de extremiteiten
pincet een deel van de haren wat opgelicht (afb. geen subcutaan vet aangetroffen, terwijl (bij goed
8.8). Door deze handeling in het lumbosacrale
gebied uit te voeren, wordt tevens een indruk ge-
kregen van de aanwezigheid van de belangrijkste
ectoparasiet bij hond en kat, de vlo.

De huid
De huid (cutis) bestaat uit een dunne, oppervlakki-
ge avasculaire cellaag (epidermis) en een fibro-elas-
tische laag (dermis). In deze laatste laag bevinden
zich ook de bloedvaten, zweetklieren (voetzooltjes),
talgklieren en haarfollikels. In de dermis bestaat
een rijke adrenerge motorische innervatie van de
bloedvaten, van de mm. arrectores pilorum en van
de myo-epitheelcellen rond de apocriene zweet-
klieren. De sensorische innervatie is niet tot de
dermis beperkt; ook in de epidermis bevinden zich Afbeelding 8.8
veel sensorische zenuweinden, waarmee koude, Lokale inspectie van de vacht met behulp van een
mechanische invloeden, pijn, temperatuurverschil- bajonetvormig gebogen pincet.
8 Algemeen onderzoek 69

doorvoede dieren) op de romp meestal subcutaan de plooi verstrijkt na loslaten, waarmee een indruk
vet aanwijsbaar is. wordt verkregen van de elasticiteit (huidspan-
Huidveranderingen kunnen het gevolg zijn van ning, turgor). Bij jonge dieren is de elasticiteit van
een primair huidlijden of deel uitmaken van een de huid beduidend groter dan bij oudere dieren,
systeemziekte. In het kader van dit algemeen on- iets wat steeds bij de interpretatie moet worden
derzoek blijft het doel van het onderzoek van de betrokken als de turgor gehanteerd wordt als maat
huid beperkt tot het opsporen van afwijkingen voor dehydratie. Bij jonge dieren verstrijkt de op-
die kunnen helpen bij het nader formuleren van genomen huidplooi vrijwel onmiddellijk (< 0,5 s)
het probleem c.q. de beslissing over de aard van na loslaten, terwijl dit bij oudere dieren wel een
het vervolgonderzoek. Het onderzoek van de huid seconde kan duren zonder dat er sprake is van een
levert – ook bij afwezigheid van huidafwijkingen afwijking. Ter wille van de vergelijkbaarheid en
– nogal eens informatie op over de algemene ge- reproduceerbaarheid van de waarneming dient het
zondheidstoestand van de patiënt. dier zo te worden geplaatst dat de romp niet sterk
wordt gebogen; immers, aan de strekzijde zal de
Onderzoek van de huid plooi snel verstrijken, aan de buigzijde juist lang-
Bij dit onderzoek wordt de huid aan de hand van zaam. Verder dient men te bedenken dat verslech-
vier benaderingen beoordeeld op de volgende as- tering van de voedingstoestand gepaard gaat met
pecten. vermindering van de elasticiteit van de huid zon-
Kleur en eventuele huidbloedingen. Hiertoe worden der dat dehydratie in het geding hoeft te zijn.
de dunbehaarde huidgedeelten geïnspecteerd. Voor Temperatuur. Door lichaamsuiteinden als poten,
de hond en de kat zijn dit de binnenkanten van de lippen en oorschelpen te omvatten of met de rug
oorschelpen, waar soms hinder ondervonden wordt van de hand te betasten, krijgt de onderzoeker een
van de tatoeage. Bij de hond is voorts de liesstreek idee van de temperatuur ter plaatse. Bij gezonde
geschikt voor deze inspectie. Om dit laatste gebied dieren, die niet kort tevoren zijn blootgesteld
goed te kunnen beoordelen, moet de hond meestal aan lage omgevingstemperaturen, voelen deze
op de zij of de rug worden gelegd. In een enkel ge- lichaamsuiteinden warm aan. Bij een slechte pe-
val wordt dit onderzoek bemoeilijkt door pigmen- rifere circulatie (regionaal of algemeen) voelen
tatie van de huid. deze lichaamsdelen koel aan. Ter plaatse van ont-
Bij gezonde dieren is de huid lichtroze. Soms is stekingsprocessen kan de huid extra warm aan-
de huid zo dik dat de roodroze kleur van de vascu- voelen. Bij deze beoordelingen moet ook steeds
larisatie vrijwel niet zichtbaar is en de huid een wat de invloed van de beharing ter plaatse worden
witgrijs aspect heeft. Bij onvoldoende doorbloe- betrokken.
ding of anemie wordt de huid bleek. Een plaatse- Aanwezigheid van oedeem. Het onderzoek wordt be-
lijk sterke doorbloeding leidt tot roodheid van de perkt tot inspectie en palpatie van de plaatsen die
huid (erytheem). Een verhoogd bilirubinegehalte door zwaartekracht en weefseldruk voorkeurslo-
van het bloed kan aanleiding geven tot een gele caties zijn voor oedeem. Bij de hond en de kat
verkleuring van de huid (icterus). zijn dit de ventrale zijde van de romp (reu, boven
De huidbloedingen worden naar gelang de uitge- preputium!) en het gebied juist proximaal van de
breidheid onderscheiden in: petechiën (puntvormi- tarsus tussen achillespees en tibia. Bij inspectie kan
ge bloedingen) en sugillaties (grotere bloedingen). hier omvangtoename en soms zelfs een wat strakke
Een verse huidbloeding heeft een rode kleur. Be- huid opvallen. Met de vinger is in de zwelling een
staat de bloeding enige tijd, dan treedt een groene putje te drukken dat na wegname van de vinger
en gele verkleuring op, doordat de hemoglobine ter nog geruime tijd aanwezig blijft. Bij oedeem ten
plaatse wordt omgezet in biliverdine en bilirubine. gevolge van ontsteking is de huid ter plaatse meest-
Bloeduitstortingen in subcutis of musculatuur al warm en pijnlijk, terwijl dit bij oedeem door an-
worden hematomen genoemd. dere oorzaken niet het geval is.
Dikte, oplichtbaarheid en turgor. Aangezien deze
eigenschappen van de huid niet op alle plaatsen ■
8.3.5 Slijmvliezen
gelijk zijn, worden ze telkens op dezelfde plaats be-
oordeeld, namelijk op halve hoogte van de thorax Inleiding
ter plaatse van de tiende rib. Hier wordt een huid- De bouw van de slijmvliezen vertoont veel gelijke-
plooi opgepakt tussen duim en wijsvinger, waarbij nis met die van de huid. De meest oppervlakkige
de dikte van de huid wordt beoordeeld en het ge- laag is ook een avasculaire cellaag van squameus
mak waarmee een dergelijke huidplooi kan worden epitheel. Daaronder ligt een gevasculariseerde
opgelicht. Vervolgens wordt beoordeeld hoe snel bindweefsellaag (lamina propria), waarin echter
70 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

veelal geen klieren liggen. Wel lopen de afvoergan- Vochtigheid


gen van de klieren uit de submucosa door deze laag Bij gezonde dieren zijn het conjunctivale slijmvlies
heen. en het mondslijmvlies vooral door respectievelijk
Het onderzoek van de slijmvliezen van de genita- traanproductie en speekselsecretie altijd vochtig.
le openingen past minder goed in het algemeen on- Bij dehydratie kunnen de slijmvliezen droog en
derzoek, omdat de hoedanigheden van deze slijm- plakkerig worden.
vliezen veranderen onder invloed van de seksuele
cyclus (teef) en van ontstekingen (vooral reu). Bloedingen
In de slijmvliezen kunnen soms bloedvaatjes
Beoordeling van de slijmvliezen worden onderscheiden. Dit geldt vooral voor de
Het onderzoek van de slijmvliezen omvat de beoor- sclerale conjunctiva (zie ook hoofdstuk 19). Onder
deling van kleur, capillaire vullingstijd en vochtig- normale omstandigheden dienen er echter geen
heid en inspectie op het bestaan van bloedingen of bloedingen (petechiën en/of sugillaties) te worden
laesies. aangetroffen; deze treden alleen op door trauma,
vaatafwijkingen, afwijkende trombocyten of stol-
Kleur lingsdefecten.
Doordat de lamina propria van de slijmvliezen
veelal beduidend dunner is dan de vergelijkbare Laesies
fibro-elastische laag van de huid (dermis), laten de Bij overigens gezonde dieren kunnen beschadigin-
slijmvliezen zich beter op kleur beoordelen dan gen van het mondslijmvlies bestaan zonder dat er
de huid. Op plaatsen waar de lamina propria en de sprake is van een systeemziekte met slijmvlieslae-
submucosa goed gevasculariseerd zijn, is bij gezon- sies. Deze beschadigingen corresponderen vrijwel
de dieren het slijmvlies roze van kleur. Op de sclera zonder uitzondering met ontsteking van de steun-
is dit niet het geval en is het overliggende conjunc- weefsels van de tanden en kiezen (periodontitis)
tivale slijmvlies volledig transparant. Onvoldoende en/of met tandsteen (calculus dentalis).
doorbloeding en anemie leiden tot bleke slijmvlie-
zen. Voor het opsporen van een eventuele icterus Uitvoering
wordt ook de sclera in de beoordeling betrokken. Voor de inspectie van mond- en oogslijmvliezen
Bij enkele rassen kan de beoordeling worden be- wordt van achter af de kop gefixeerd door één hand
moeilijkt door pigmentatie ter plaatse. op de hersenschedel te leggen en de andere hand
onder de onderkaak. Vanuit deze positie kan met
Capillaire vullingstijd de duim van de onderste hand het onderooglid
Door de bepaling van de capillaire vullingstijd naar beneden worden getrokken voor inspectie
krijgt de onderzoeker een indruk van de perifere van de conjunctiva (afb. 8.9). Met de bovenliggende
circulatie. Nadat door enige druk een deel van het hand wordt het bovenooglid naar boven getrokken
slijmvlies ‘bloedloos’ is gemaakt, duurt het bij ge- voor inspectie van de sclera. De oogbol wordt niet
zonde dieren niet meer dan een seconde voordat (via het bovenooglid) weggedrukt ter protrusie van
de roze kleur is teruggekeerd.13 In eerste instantie het derde ooglid (plica semilunaris conjunctivae; in
lijkt dit een zeer aantrekkelijke bepaling: op niet- de oogheelkunde ‘membrana nictitans’) omdat het
invasieve wijze wordt snel een indruk verkregen doorschemerende cartilago geen goede beoorde-
van het circulerend volume. Zoals echter veel van ling van de kleur toelaat.
dit soort klinische methoden, is ook deze techniek
geïntroduceerd zonder voorafgaande evaluatie (zie Vervolgens wordt de bovenste hand wat naar ros-
ook hoofdstuk 1). traal gebracht, zodat met duim en wijsvinger de
Intussen zijn bij de mens enkele kritische beoor- bovenlip opgelicht kan worden. Hierbij dient de lip
delingen uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat de niet onder spanning te worden gebracht, omdat dan
uitkomsten vrij sterk afhankelijk zijn van de waar- de capillairen worden dichtgedrukt en bijgevolg het
nemer (grote interwaarnemervariabiliteit).14 Voorts slijmvlies een bleek aspect krijgt. Aldus kan bij de
wordt matige hypovolemie niet gedetecteerd. Bij hond een groot stuk labiaal en gingivaal slijmvlies
bloeddonoren (afname van 450 ml bloed) is vast- worden geïnspecteerd, zonder dat de bek wordt ge-
gesteld dat de gevoeligheid (sensitiviteit) van de opend (afb. 8.9). Bij de kat dient de bek wel geopend
methode (zie ook hoofdstuk 3) 0,11 bedraagt. In het- te worden omdat normaliter het mondslijmvlies
zelfde onderzoek is bij patiënten met onmisken- een bleek aspect heeft door de sterk fibreuze lamina
baar een te lage arteriële bloeddruk (hypotensie) propria. Openen van de bek geeft zicht op de tong,
een sensitiviteit van 0,77 gevonden. 15 die bij de gezonde kat fraai roze is (afb. 8.10).
8 Algemeen onderzoek 71

Afbeelding 8.9
Inspectie van het conjunctivale slijmvlies en het mondslijmvlies bij de hond.

Voor de beoordeling van de capillaire vullings- lymfknoop noemen soms uit meer dan één lym-
tijd wordt met een vinger kort op een niet-ge- phonodus bestaat, waarvan overigens het aantal
pigmenteerd stuk van het slijmvlies van de op- per individu kan verschillen. Bovendien kunnen
gelichte bovenlip gedrukt. Na abrupte loslating bij pathologische vergroting de aantallen nodi in
wordt nagegaan hoe lang het duurt voordat de een bepaald gebied nog toenemen, waarbij het niet
door de uitgeoefende druk ontstane ‘witte plek’ duidelijk is of dat het gevolg is van hypertrofie van
is verdwenen. Het gingivaslijmvlies is ongeschikt eerder niet palpabele nodi of van de vorming van
gebleken voor de bepaling van de capillaire vul- nieuwe lymphonodi.17
lingstijd; ook bij een zeer slechte perifere circu- Elke lymphonodus wordt omgeven door een dun
latie worden hier soms toch nog goede vullings- kapsel van collageen bindweefsel, dat zich in de
tijden gezien. nodus voortzet in de vorm van septa en trabeculae.
De slijmvliezen worden beiderzijds geïnspecteerd In de buitenste laag (de cortex) bevinden zich de
om beter te kunnen beoordelen of de gevonden vormingsplaatsen van lymfocyten, de lymphonodi,
veranderingen mogelijk het gevolg zijn van lokale die voor een deel worden omgeven door de lymfsi-
aandoeningen en om de trefkans voor bijvoorbeeld nus. Dit is de ruimte onder het kapsel en langs de
bloedingen te vergroten. septa en trabeculae, waardoor de lymfe circuleert
(afb. 8.11).

8.3.6 Lymfknopen
De lymphonodi dienen 1 als filters voor lymfe en 2
Inleiding als kiemcentra voor lymfocyten. De fagocyten, die
De lymfknopen zijn de structurele en functionele de sinussen omgeven, nemen micro-organismen en
eenheden van het lymfatisch systeem. Ze zijn zoda- andere deeltjes op uit de langzaam stromende lym-
nig gelokaliseerd dat ze vrij sterk beschermd zijn fe. Dergelijk materiaal wordt vrijwel compleet ver-
tegen uitwendige invloeden en toch niet interfe- wijderd tijdens één passage van de lymfe door een
reren met het functioneren van het bewegingsap- lymphonodus. De fagocytose van antigeen wordt
paraat of het vaatstelsel. Wat hier wordt aangeduid gepotentieerd door de combinaties met specifieke
met lymfknoop wordt in de Nomina anatomica antilichamen, een proces dat deel uitmaakt van de
veterinaria16 omschreven als lymfocentrum. Dat is immuunrespons.
gedefinieerd als een lymphonodus of een groep Net als in ander lymfoïd weefsel worden door
lymphonodi, die steeds op dezelfde plaats van het lymfknopen lymfocyten en plasmacellen gepro-
lichaam voorkomt en ook steeds hetzelfde gebied duceerd na stimulatie met antigeen. Deze cellen
draineert. Uit de definitie blijkt dat hetgeen we een bewerkstelligen celgebonden immuniteit, secerne-
72 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

A B

C D

Afbeelding 8.10
a Lip- en gingivaslijmvlies van een gezonde hond. c Geopende bek bij een gezonde kat. De gingiva is – ver-
Het slijmvlies is roze, vochtig en er zijn geen laesies of geleken met die van de hond – wat bleek door de dikke
bloedingen te zien. lamina propria. De tong is fraai roze.
b Ernstige geelzucht (icterus) en anemie bij een d Detailopname van een bleekroze slijmvlies met enkele
hond. petechiën.

ren antilichamen en vormen een immunologisch


geheugen.

Lokalisaties en drainagegebieden
Op talrijke plaatsen liggen (groepen van) lympho-
nodi zodanig aan de oppervlakte dat ze voor palpa-
tie toegankelijk zijn. Voor de hond18 en de kat zijn
dit de volgende.
Mandibulaire lymfknoop (lymphonodi mandibu-
lares). Deze bestaat uit een groep van twee of drie
lymphonodi, die ventraal van de kaakhoek zijn
gelegen. Deze lymfknoop is bij de gezonde hond
en kat in het algemeen palpabel, maar wordt soms
verward met de grotere en meer caudo-dorsaal ge-
legen mandibulaire speekselklier.
De lymphonodi mandibulares draineren het
huidgebied en de meer oppervlakkige structuren
van de kop samen met de lymphonodi parotidei, die
Afbeelding 8.11 onder de craniale rand van de glandula parotis lig-
Schematische weergave van de structuur van een lym- gen en onder normale omstandigheden niet pal-
phonodus. pabel zijn. Het verloop van de afferente lymfbanen
8 Algemeen onderzoek 73

Afbeelding 8.12
Lymfknopen (lymphonodi) met bijbehorende drainagegebieden.

van deze lymfknopen heeft enige overlapping van Deze lymfknoop draineert een groot gebied: het
drainagegebieden tot gevolg, zodat bijvoorbeeld caudale huidgebied van de kop, oppervlakkige de-
de oogleden met bijbehorende klieren en de huid len van de hals, het laterale en distale deel van de
van de hersenschedel naar beide stations draineren voorpoot, de schouder en het craniale deel van de
(afb. 8.12). thorax.
Retrofaryngeale lymfknoop (lymphonodus retropha- Oksellymfknopen. Deze bestaan uit de eigenlijke
ryngeus medialis). Dit is een grote, langgerekte oksellymfknoop (lymphonodus axillaris) en de acces-
lymphonodus, die ligt tussen de atlas en de larynx soire oksellymfknoop (lymphonodus axillaris accesso-
en lateraal wordt bedekt door de m. brachiocepha- rius). De lymphonodus axillaris ligt enkele centi-
licus. Bij gezonde dieren is deze lymfknoop niet meters caudaal van het schoudergewricht, daar
palpabel. waar de a. subscapularis afsplitst van de a. brachia-
De afferente lymfbanen van de retrofaryngeale lis. Deze lymfknoop wordt lateraal begrensd door
lymfknoop komen vanuit de dieper gelegen struc- de m. teres major en ventraal door de diepe pecto-
turen van de kop, zoals de tong en de begrenzingen rale spieren. Door deze ligging, hoog in de oksel, is
van neusholte, mondholte en farynx. Ook gaan er de lymphonodus axillaris onder normale omstan-
afferente banen van de larynx en slokdarm naar digheden niet palpabel. Alleen bij zeer sterke ver-
deze lymfknoop. groting wordt de onderste pool palpabel.
Prescapulaire lymfknoop (lymphonodi cervicales su- De lymphonodus axillaris accessorius ligt vrij ver
perficiales). Deze bestaat meestal uit twee nodi, die caudaal van de lymphonodus axillaris in de fascie
worden bedekt door de dunne m. cleidocervicalis tussen de aan elkaar grenzende m. latissimus dorsi
en de m. omotransversarius. Door ongeveer halver- en de m. pectoralis profundus. Indien palpabel (bij
wege en juist vóór de scapula deze spieren af te tas- gezonde dieren meestal niet het geval) wordt deze
ten kan deze lymfknoop bij gezonde dieren worden lymphonodus op geringe afstand boven een projec-
gepalpeerd. tie van de elleboog op de ribwand gevoeld.
74 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

De oksellymfknopen draineren de borstwand en cm). Dit komt de objectiviteit ten goede als bij een
de diepe structuren van de voorpoot. De afferente vervolgonderzoek het verloop moet worden beoor-
banen op de thorax strekken zich naar craniaal uit deeld. Een grootte tot anderhalf maal hetgeen bij
tot de hals en naar caudaal tot de buikwand, met het betrokken dier werd verwacht kan als verdacht
inbegrip van de voorste drie melkklierpakketten. worden aangemerkt. Grotere lymphonodi moeten
De afferente banen uit de melkklieren overlappen als pathologisch worden beschouwd.
met de lymfbanen van de inguïnale lymfknoop.
Lieslymfknoop (lymphonodi inguinales superficia- Vorm
les). Deze ligt bij de teef in het vet tussen buikwand Veel lymphonodi zijn ellipsoïd, een vorm die blijft
en de mediale zijde van de dij, laterodorsaal van bestaan bij een vergroting door een ontsteking en
het laatste melkklierpakket (lymphonodi mam- een maligne ontaarding van het lymfoïde weef-
marii). Deze lymphonodi zijn bij de gezonde teef sel. Bij vergroting door andere oorzaken, zoals
meestal niet palpabel. Bij de reu liggen de linker metastasen vanuit een maligniteit in het drainage-
en rechter lymfknoop dorsaal van het achterste gebied, gaat deze vorm veelal verloren.
deel van de penis, juist onder de buikwand. Ze zijn
bij de gezonde reu palpabel, waarbij moet worden Consistentie
opgemerkt dat het soms moeilijk is om ze als nodi Bij gezonde dieren hebben de lymfknopen een con-
te palperen doordat ze in een plaatselijke vetopho- sistentie als van zacht rubber. Afhankelijk van de
ping gelegen zijn. aard van de verandering in de lymfknoop kan deze
Bij de teef komen de afferente banen uit de buik- harder of zachter worden. Dit kan worden vastge-
wand en achterste melkklierpakketten. Ter hoogte legd met behulp van de ordinale schaal, zoals aan-
van het derde melkklierpakket bestaat meestal wat gegeven in hoofdstuk 3.
overlapping met het drainagegebied van de oksel-
lymfknopen. Bij de reu draineren de lymphonodi Pijnlijkheid
inguinales superficiales de penis, het preputium Het betasten van lymfknopen geeft bij gezonde
en het scrotum. Voorts komen er afferente banen dieren geen aanleiding tot pijnreacties.
uit het ventrale deel van het bekken, de staart en de
mediale zijde van dij en knie. Vergroeiing
Knieholtelymfknoop (lymphonodi poplitei). Deze Bij gezonde dieren liggen de lymphonodi los van
ligt in een vetdepot tussen de m. biceps femoris elkaar (vooral lymphonodi mandibulares) en van
en de m. semitendinosus caudaal van het kniege- hun omgeving. Vooral door ontsteking treedt ver-
wricht. Deze lymfknoop draineert alle structuren groeiing op en kunnen de afzonderlijke nodi niet
van de achterpoot, voor zover ze distaal van de meer van elkaar worden afgegrensd. Ook kan ver-
lymphonodi liggen. groeiing met de omliggende weefsels optreden. Bij
palpatie valt dan een geringere verplaatsbaarheid
Beoordeling op. Ook bij tumoruitzaaiing met groei door het
Het onderzoek van de lymfknopen omvat de beoor- kapsel van de lymfknoop kan de beweeglijkheid
deling van grootte, vorm, consistentie, pijnlijkheid ten opzichte van de omgeving afnemen.
en eventuele vergroeiing.
Uitvoering
Grootte Het onderzoek van lymfknopen wordt uitgevoerd
Indien lymfknopen worden gevoeld waarvan hier- door palpatie, waarbij telkens links en rechts met
boven is gezegd ‘bij het gezonde dier niet palpabel’, elkaar worden vergeleken. Het is van het grootste
is dit als pathologisch aan te merken. Moeilijker belang dat zacht tastend te werk wordt gegaan. Bij
wordt de afgrenzing tussen normaal en patholo- stevig doortasten gaat sensorium van de onderzoe-
gisch bij de lymfknopen die bij gezonde dieren kende vingers verloren. Bovendien is het vaak on-
in het algemeen wel palpabel zijn. Met de grootte aangenaam voor het dier.
van het dier varieert de diameter van de palpa- De meeste lymfknopen worden gepalpeerd door
bele lymfknopen van enkele millimeters (kat en in het betrokken gebied de weefsels tussen duim
dwergrassen) tot tweeënhalve centimeter bij grote en een of meer vingers af te tasten. In eerste in-
hondenrassen. De normgrootte moet altijd geschat stantie, dus vóór de eigenlijke beoordeling van de
worden aan de hand van de grootte van het dier. Bij eigenschappen van de lymfknoop, is het vaak een
verdenking op vergroting kan de geschatte grootte zoekactie. Hierbij kan de trefkans worden vergroot
(na aftrek voor omliggende weefsels) worden vast- door de duim over de vingertoppen te laten glijden
gelegd met behulp van een intervalschaal (mm en met de te onderzoeken weefsels ertussen. Zo wordt
8 Algemeen onderzoek 75

de mandibulaire lymfknoop caudo-ventraal van de palpabele!) lymphonodi parotidei wordt het gebied
kaakhoek gezocht, waarbij het handig kan zijn eerst onder en rond de uitwendige gehoorgang afgetast.
de meer dorso-caudaal gelegen (en grotere) mandi-
bulaire speekselklier op te zoeken en van daaruit Het retrofaryngeale gebied kan worden afgetast
naar ventro-rostraal te gaan (afb. 8.13). Voor de (niet door ter weerszijden een of meer vingers tussen at-

Afbeelding 8.13
Handgrepen voor de palpatie van lymfknopen.
a Mandibulaire lymfknoop, b retrofaryngeale lymfknoop, c prescapulaire lymfknoop, d 1 en 2 oksellymfknopen,
e lieslymfknoop, f knieholtelymfknoop.
76 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

las en larynx naar mediaal te bewegen. Bij gezonde ■


8.3.7 (Andere) opvallende afwijkingen
dieren in normale voedingstoestand kunnen een
of twee vingertoppen bijna bij elkaar worden ge- Bij het hierboven beschreven onderzoek kunnen
bracht. nog afwijkingen opvallen die geheel losstaan
Voor de beoordeling van de prescapulaire lymf- van het bovenstaande onderzoekprogramma.
knoop wordt de m. omotransversarius juist voor Dit zou bijvoorbeeld een tumor in een van de
de scapula tussen duim en vingers gepakt. Door melkklieren kunnen zijn of gasophoping onder
vervolgens een naar craniaal gaande beweging te de huid (subcutaan emfyseem). In dat geval wordt
maken (dus in de lengterichting van de muscula- een dergelijke bevinding ook vastgelegd op het
tuur) wordt de lymfknoop meestal onder de spie- formulier voor de gegevens van het algemeen
ren gevoeld. onderzoek.
De aanwezigheid van een vergrote lymphonodus
axillaris wordt onderzocht door hoog in de oksel te
tasten. Hierbij wordt de voorpoot wat naar lateraal ■
8.4 Notatie
gehouden. Naar de lymphonodus axillaris acces-
sorius wordt gezocht door ter plaatse met de vlakke De gegevens van het algemeen onderzoek kunnen
hand over de ribwand te strijken. worden genoteerd op een formulier zoals dat op de
Bij de reu wordt voor de beoordeling van de cd-rom staat. Voor de karakteristieken van lymf-
lymphonodi inguinales superficiales vrij caudaal knopen zijn telkens vijf vakjes afgedrukt waarin
en hoog boven de penis gepalpeerd, juist onder de de kwalificatie van de karakteristiek kan worden
buikwand (afb. 8.13). Bij de teef wordt beiderzijds aangekruist. De bij een gezond dier passende be-
latero-dorsaal van de laatste melkklierpakketten vinding kan worden aangegeven door aankruisen
gepalpeerd. Voor een nauwkeurige (inspectie en) van het middelste vakje. Meer naar rechts aankrui-
palpatie is het nogal eens nodig het dier op de zij of sen betekent toename, c.q. verergering. Lijkt een
op de rug te laten liggen (zie ook hoofdstuk 16). vergroting van een structuur in het geding te zijn,
De lymphonodi poplitei worden meestal het ge- dan dienen de afmetingen (na ‘aftrek’ voor huid en
makkelijkst gevonden door in de knieholte de m. ander omliggend weefsel) te worden opgegeven,
semitendinosus en de m. biceps femoris wat naar met daarbij de bevindingen van inspectie en palpa-
elkaar toe te drukken en dan de palperende vinger- tie (zie hoofdstuk 4).
toppen naar achter te bewegen. Hierdoor komt de Indien een bepaalde karakteristiek enige tijd
lymfknoop naar achter tussen de musculatuur van- wordt vervolgd (b.v. lichaamstemperatuur), dan
daan en kan dan, alleen nog door de huid bedekt, kunnen de gegevens in een curve worden uitgezet.
worden beoordeeld.

Literatuur

1 Nichelmann M. Thermoregulatorische Bedeutung der Mund- und Nasenhöhle von


Hund und Katze. Monatsheft Vet Med 1981; 36: 64.
2 Macklem PT. Normal and abnormal function of the diaphragm. Thorax 1981; 36:
161.
3 Fossum TW. Pleural and extrapleural diseases. In: Ettinger SJ, Feldman EC, eds.
Textbook of veterinary internal medicine; 5th ed. Philadelphia: Saunders, 2000;
1098-111.
4 Bouvy BM, Bjorling DE. Pericardial effusion in dogs and cats. i. Normal
pericardium and causes and pathopysiology of pericardial effusion. Comp Cont
Educ 1991; 13: 173-4.
5 Levi M, Hart W, Wieling W. Fysische diagnostiek – pulsus paradoxus. Ned Tijdschr
Geneeskd 1999; 143: 2045-8.
6 Haddad GG, Jeng HJ, Lai TL. Heart rate variability during respiratory pauses in
puppies and dogs. Pediatric Res 1987; 22: 306.
7 Hamlin RL. Heart rate of the cat. J Am Anim Hosp Assoc 1989; 25: 284.
8 Musacchia XJ. Fever and hyperthermia. Fed Proc 1979; 38: 27.
8 Algemeen onderzoek 77

9 Kanno Y. Experimental studies on body temperature rhythm in dogs. i. Application


of Cosinor Method to body temperature rhythm in dogs. Jap J Vet Sci 1977; 39: 69.
10 Webb P. Daily activity and body temperature. Eur J Appl Physiol Occup Physiol
1993; 66: 174-7.
11 Baker KP. Hair growth and replacement in the cat. Br Vet J 1974; 130: 327.
12 Muller GH, Kirk RW, Scott DW. Small animal dermatology; 3th ed. Philadelphia:
Saunders, 1983.
13 Haskins SC. Shock. The pathophysiology and management of the circulatory
collapse states. In: Kirk RW, ed. Current veterinary therapy viii. Philadelphia:
Saunders, 1983.
14 Gorelick MH, Shaw KN, Baker MD. Effect of ambient temperature on capillary
refill in healthy children. Pediatrics 1993; 92: 699-702.
15 Schriger DL, Baraff LJ. Capillary refill – Is it a useful predictor of hypovolemic
states? Ann Emerg Med 1991; 20: 601-5.
16 Nomina Anatomica Veterinaria. Vienna: International Committee on Veterinary
Anatomical Nomenclature, 1973.
17 Jeghers H, Clark SL, Templeton AC. Lymphadenopathy and disorders of the
lymphatics. In: Blacklow RS, ed. MacBryde’s signs and symptoms; 6th ed.
Philadelphia: Lippincott, 1983.
18 Evans HE, Christensen GC. Miller’s anatomy of the dog; 2nd ed. Philadelphia:
Saunders, 1979.
9 Respiratieapparaat
A.A. Stokhof en A.J. Venker-van Haagen

Indien het ziftende onderzoek heeft geleid tot een De vragen naar de aard van de uitvloeiing moeten
probleemformulering en een diagnostisch plan in lekentermen worden gesteld, bijvoorbeeld: wa-
dat onderzoek van (delen van) het respiratieappa- terig, slijmerig, pus en bloed.
raat omvat, wordt begonnen met een verdere toe- Een stridor is een op enige afstand van het dier
spitsing van de anamnese. De tweede stap zou de hoorbaar en steeds weerkerend ademgeluid van vrij
observatie van adembewegingen kunnen zijn, wat constante amplitude en frequentie. Een vernau-
echter meestal reeds bij het algemeen onderzoek wing (stenose) in de voorste luchtwegen kan tot een
zal hebben plaatsgevonden. Voor het volgende on- zodanige stroomversnelling leiden dat het getal
derdeel, de ademgeluiden, moet nogal eens worden van Reynolds (hoofdstuk 4) wordt overschreden
teruggevallen op de anamnese, hoewel ze soms en sterke turbulenties optreden. De stridor wordt
ook duidelijk waarneembaar zijn tijdens het on- benoemd naar de plaats waar de obstructie zich
derzoek. Na het uitwendig onderzoek van neus en bevindt, bijvoorbeeld een stridor nasalis, stridor
voorhoofdsholten volgt het onderzoek van larynx pharyngis of een stridor laryngis. De plaats waar
en trachea. Tot slot wordt de thorax onderzocht. de obstructie zich bevindt is ook bepalend voor het
geluid; bijvoorbeeld snuiven is karakteristiek voor
een nasale stridor, snurken voor een faryngeale stri-

9.1 Anamnese dor en een g-geluid voor een laryngeale stridor. Bij
enkele hondenrassen heeft selectieve fokkerij op
Bij de toespitsing van de anamnese op het respira- brachycefale kenmerken onder meer geleid tot ver-
tieapparaat wordt in grote lijnen de opzet van de scheidene typen stridor. Het toeterende geluid van
algemene anamnese (hoofdstuk 6) gevolgd. Over de een gecollabeerde trachea is expiratoir, terwijl de
reeds door de eigenaar gemelde verschijnselen wor- eerder genoemde geluiden in- of in- én expiratoir
den nadere vragen gesteld. Dit wordt gevolgd door zijn, afhankelijk van de ernst van de obstructie. Een
gedetailleerde vragen naar andere verschijnselen stridor van neus of nasopharynx verdwijnt zodra
van aandoeningen van het respiratieapparaat zoals het dier door de bek gaat ademen. Bij zeer ernstige
neusuitvloeiing, bijgeluiden, niezen, hoesten, spu- obstructie doen de dieren dit spontaan, maar dan
tum, kokhalzen en benauwdheid. Hierna worden nog vaak afgewisseld met pogingen tot neusadem-
nog gerichte aanvullende vragen gesteld over de haling. Bij een geringe stenose wordt de stridor al-
leefomstandigheden en eventuele vroegere aan- leen waargenomen tijdens en kort na inspanning.
doeningen bij de betrokken patiënt of bij bloedver- Niezen is een van de twee reflexen die het res-
wanten. Op deze facetten van de anamnese wordt piratieapparaat beschermen tegen beschadiging.
nu ingegaan. Prikkeling van subepitheliale receptoren in de neus
leidt tot de niesreflex.1 De prikkels kunnen onder

9.1.1 Verschijnselen andere voortkomen uit ontstekingen of ontste-
kingsmateriaal, corpora aliena en nieuwvormin-
Neusuitvloeiing gaat vaak gepaard met een of meer gen. Behalve dit bij een ieder wel bekende geluid
van de andere hierboven genoemde verschijnselen. komt bij de hond nog een geluid voor dat intussen
De dierenarts vraagt de eigenaar of de uitvloeiing de naam ‘reverse sneezing’ heeft gekregen. Het
een- of tweezijdig is en of het verschijnsel voortdu- ontstaat door prikkeling van het slijmvlies van de
rend of op bepaalde tijden (b.v. vooral ’s morgens nasopharynx, leidend tot een kramptoestand van
bij het ontwaken, of vooral bij het naar buiten de farynxspieren, waardoor de luchtpassage via de
gaan) of alleen in samenhang met niezen optreedt. neus naar de larynx wordt belemmerd. De hond

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_9, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
80 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

(het komt vooral voor bij de hond) maakt een (inspi- meerd over het karakter (sereus = waterig, mukeus
ratoir) snurkend geluid en vertoont alle verschijn- = slijmerig, purulent = pus en mucopurulent =
selen van heftige dyspneu. De kramptoestand is te slijm en pus) en de hoeveelheid van het sputum,
onderbreken door de hond te forceren tot een slik- omdat het opgehoeste materiaal meestal onmid-
reflex. Dit kan gebeuren door aan de keel te krie- dellijk wordt doorgeslikt. In veruit de meerderheid
belen of de neusgaten dicht te houden tot de hond van de gevallen kan men zich alleen op grond van
slikt. Het treedt onvoorspelbaar op bij overigens de aard van de hoest (productief, niet-productief)
gezonde dieren. De aanvallen kunnen enkele se- een indruk vormen van het al of niet aanwezig zijn
conden tot minuten duren. Bij irritatie (ontsteking) van sputum. Alleen indien bij het hoesten ook de
van het slijmvlies in de neus en neus-keelholte kan pharynx zodanig wordt geprikkeld dat het dier
de frequentie oplopen tot vele malen per dag. gaat kokhalzen, blijft het doorslikken achterwege
Hoesten is de tweede belangrijke reflex die het en wordt het sputum opgegeven. In dat geval kan
respiratieapparaat beschermt tegen beschadiging. de eigenaar het karakter van het sputum beschrij-
De reflex kan totstandkomen door prikkeling van ven bij de vraag naar kleur, taaiheid en geur. Hier-
de larynx en de grotere bronchiën.2 Na een diepe bij moet men rekening houden met de vaak aan-
inspiratie wordt de intrathoracale druk opgevoerd zienlijke bijmenging met speeksel en de mogelijke
(soms tot 20 kPa!) door sluiting van de glottis en toevoeging van maaginhoud. Bij acuut longoedeem
contractie van de thoracale en abdominale muscu- kan soms naast het ophoesten van (sereus) sputum
latuur. Dit wordt gevolgd door een abrupte decom- ook een sereuze afvloei via de neusgaten plaatsvin-
pressie door opening van de glottis en uitdrijving den met bellenvorming. Dit kan een rozerode kleur
van het ademgas, waarmee eventueel aanwezig krijgen door bloedbijmenging. Beschadiging van
sputum wordt meegevoerd.3 De frequentie, ernst bloedvaten kan leiden tot een echte bloedspuwing,
en het karakter van de prikkeling wordt bepaald waarbij het sputum bloedrood is gekleurd.
door 1 de aard van de verantwoordelijke laesie, 2 Dyspneu (benauwdheid, ademnood) wordt geken-
de aan- of afwezigheid van sputum en 3 eventuele merkt door geforceerde adembewegingen waarbij
complicerende factoren zoals pijn of een vermin- de hulpademhalingsspieren in actie komen. Met de
derde ventilatiecapaciteit. Naar de plaats van prik- anamnese moet eerst worden nagegaan of het gaat
keling kunnen voorts de volgende typen hoest wor- om (bij herhaling) acuut optredende of om meer
den onderscheiden: chronisch verlopende dyspneu. In het geval van
1 Een hoest die ontstaat door prikkeling van de acute problemen is het zeker ook nodig te vragen
larynx treedt meestal aanvalsgewijs op, is vaak naar de omstandigheden waarbij deze ademnood
heftig en gaat nogal eens gepaard met kokhalzen, optreedt en met welke andere verschijnselen (b.v.
braakneigingen en soms het opgeven van wat stridor) het beeld gepaard gaat. Het is voor eigena-
slijm en speeksel. ren niet altijd gemakkelijk onderscheid te maken
2 Een hoest die berust op een aandoening van de tussen hijgen (thermische of nerveuze polypneu)
trachea is een luide, explosieve hoest met vaak een en dyspneu. Vragen naar de diepte van de adem-
wat blaffend karakter. haling kan hier uitkomst brengen. De meer chro-
3 Prikkeling van de bronchiën kan tot verscheidene nisch verlopende dyspneu is soms voor eigenaar
vormen van hoesten leiden. In de acute fase is het en onderzoeker duidelijk in rust waarneembaar.
patroon niet goed te onderscheiden van de hoest In andere gevallen treden de verschijnselen alleen
bij tracheitis. Bij veel slijm en pusproductie heeft bij inspanning op (‘dyspnée d’effort’). Bij dit laat-
de hoest een nat en rochelend karakter. ste moet men erop bedacht zijn dat eigenaren niet
altijd onderkennen of het gaat om snelle vermoeid-
De onder 2 en nog sterker de onder 3 genoemde heid bij inspanning of om het ontbreken van lust
hoest zijn in de acute fase veelal droog (niet pro- tot inspanning. Dit laatste is een apathie, waarbij
ductief) en gaan in de meer chronische fase gepaard van cardiopulmonaire problemen in het geheel
met het ophoesten van sputum. Met de anamnese geen sprake hoeft te zijn. Het is ook mogelijk dat
wordt getracht de hoest te beschrijven in termen het dier de inspanning staakt vanwege problemen
van frequentie, productie, duur, moment van op- in het bewegingsapparaat. Met vragen over het
treden (opwinding, tijdstip van de dag, omgevings- verloop van de ademhaling en het optreden van
verandering), kracht, eventuele pijnlijkheid en ver- auxiliaire adembewegingen en door te vragen naar
moedelijke lokalisatie(s) van de hoestprikkels. de wijze van lopen slaagt men er meestal in reeds
Sputum is de substantie die in de luchtwegen anamnestisch onderscheid te maken tussen deze
wordt opgevoerd door hoesten. Bij de hond en de vormen van wat een eigenaar soms verminderd uit-
kat raken we via de anamnese zelden goed geïnfor- houdingsvermogen noemt.
9 Respiratieapparaat 81


9.1.2 Leefomstandigheden opgeschoven tot in de slokdarm (afb. 9.2). Caudaal
zijn de ventrale neusgangen vrij wijd en gaan ze
Uitdieping van de vraag over de eisen die aan het over in de ovale openingen (de choanae) naar de
dier worden gesteld en van de vraag over de con- nasopharynx. Dit is het gebied dorsaal van het cau-
tacten met andere dieren kan nadere informatie dale deel van het palatum durum en het palatum
opleveren over respectievelijk de fysieke conditie molle (afb. 9.2).
van de patiënt en de mogelijkheid van horizontale
transmissie. Van belang is ook de vraag of het dier Van de nevenholten of paranasale sinussen is de
zonder toezicht buiten komt; dit vergroot immers sinus maxillaris eigenlijk een laterale uitloper (een
de kans op een trauma. recessus) van de neusholte, die alleen voor het cau-
dale deel aan de mediale zijde door het bot wordt

9.1.3 Voorgeschiedenis begrensd (afb. 9.3). Daarom komt deze sinus niet
apart aan de orde maar wordt hij beschouwd als
Informatie over alle eerder doorgemaakte aandoe- deel van de neusholten. De sinus frontalis ligt in
ningen kan later van groot belang zijn bij de inter- het os frontale en varieert sterk in vorm en grootte
pretatie van de gegevens. Dit reikt van ziekten, ver- met de grote verscheidenheid aan schedelvormen
wondingen en aanrijdingen tot verrichte operaties. voorkomend bij de hond.
Hetzelfde geldt voor in de familie of ras bekende De hierboven beknopt beschreven structuren vor-
aandoeningen van het respiratieapparaat. men het eerste gedeelte van de passages naar de


9.2 Lichamelijk onderzoek


9.2.1 Ademgeluiden en adembewegingen

De ademgeluiden zijn al even aan de orde geweest


bij de algemene indruk (hoofdstuk 7) en ook hier-
boven als anamnestisch gegeven genoemd.
De beoordeling van de adembewegingen maakt
deel uit van het algemeen onderzoek (hoofdstuk 8).


9.2.2 Neus en voorhoofdsholten

Inleiding Afbeelding 9.1


De vorm van de neus wordt bepaald door een so- Neusspiegels van lateraal en van rostraal gezien bij een
lide benige structuur en een beweeglijker craniaal dolichocefale hond (links) en een brachycefale hond
gedeelte met een kraakbenig skelet. Het meest cra- (rechts).
niale deel van de neus is de neusspiegel (planum
nasale). De beide neusopeningen (nares) worden
lateraal begrensd door de neusvleugels. In het mid-
den loopt een groeve (philtrum). Bij de brachycefale
rassen is de neus erg kort en zijn de neusopeningen
vaak erg klein (afb. 9.1), wat ademhalingsmoeilijk-
heden kan veroorzaken.

De neus van de hond en de kat zijn in sterke mate


gevuld met rijk gevasculariseerde conchae. Een
bulleuze uitloper van de ventrale concha (plica ala-
ris), die rostro-lateraal opgaat in de neusvleugel,
verdeelt de instromende lucht over de dorsale, me-
diale en ventrale neusgang. De meeste lucht wordt
naar ventraal en mediaal afgebogen naar de groot- Afbeelding 9.2
ste passage, de ventrale neusgang (meatus nasi ven- Sagittale doorsnede van de schedel van een kat, waarbij
tralis). Alleen via deze neusgang kan, bijvoorbeeld de neussonde is opgeschoven via de ventrale neusgang
voor kunstmatige voeding4, een neussonde worden tot in de slokdarm.
82 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Neus
Na een beoordeling van de vorm van de neus als ge-
heel worden achtereenvolgens onderzocht:
– Vóórkomen van stridor nasalis. Hiertoe wordt
onder rustige omstandigheden geluisterd dicht
bij de neus van het dier, waarbij de bek gesloten
moet zijn. Indien de stridor berust op te nauwe
neusopeningen (brachycefale rassen), kan de
toon van de stridor worden veranderd door de
Afbeelding 9.3 neusvleugel(s) naar lateraal te brengen.
Schedel van een hond, waarin de locaties van de sinus – Uitademingslucht. De symmetrie van de lucht-
maxillaris en de sinus frontalis zijn aangegeven. Het cra- stroom wordt onderzocht door de beweging van
niale deel van de sinus maxillaris, dat mediaal niet door een flinterdun wattenpluisje na te gaan vóór elk
bot wordt begrensd, is aangegeven met een stippellijn. van beide neusopeningen (afb. 9.4). Tegelijkertijd
wordt dan gelet op de geur van de uitademings-
lucht (eventuele fetor ex naso).
plaats van de gaswisseling, de longen. Bovendien – Vóórkomen van neusuitvloeiing, eenzijdig of
hebben deze voorste luchtwegen nog een aantal beiderzijds. Bij gezonde dieren wordt soms een
andere functies: enkele druppel sereuze uitvloeiing gezien. Afwij-
– Verwarming en bevochtiging van de ingeademde kende uitvloeiingen zijn mukeus, purulent, mu-
lucht. copurulent, ichoreus (rottend) en hemorragisch
– Bescherming tegen ingeademde prikkelende of (bloederig).
infectieuze deeltjes. Hiertoe draagt de neus bij – Vloeit al of niet aanvalsgewijs zuiver bloed af, dan
met de niesreflex en de turbulente luchtstroom spreekt men van een neusbloeding of epistaxis.
over een rijk doorbloed slijmvlies. Dit is bedekt Bij braken of regurgiteren komt soms ook inhoud
met een plakkerig secreet met bactericide eigen- van het digestieapparaat via de neusgangen naar
schappen, dat door ciliair epitheel naar de slok- buiten. Bij een onvoldoende gesloten palatum
darm wordt afgevoerd. kan, bij de voedselopname, melk (bij pups) of
– Detectie van geuren via olfactorische zenuwuit- ander voedsel direct uit de neusopening te voor-
einden, die voor ongeveer de helft in de etmoïdale schijn komen. Materiaal dat in de neusgangen en
conchae zijn gelegen. De perceptie van diverse neusopeningen achterblijft en indroogt kan de
geuren wordt bevorderd door de bouw van de passage van de luchtstroom belemmeren.
neusholte. De grillig gevormde conchae doen ver- – Planum nasale. De meeste dieren hebben een wat
scheidene (wervelende) luchtstromen ontstaan vochtige neusspiegel, die – samenhangend met
die tot een ongelijkmatige verdeling van geur-
stoffen leiden en daarmee tot een selectieve bloot-
stelling van reukreceptoren.5
– Warmteafgifte in de vorm van verdampings-
warmte, waaraan de bij de hond en kat voorko-
mende laterale neusklier in belangrijke mate
bijdraagt door bij hoge omgevingstemperaturen
de vochtproductie exponentieel op te voeren.6
Bij thermische polypneu wordt de meeste lucht
ingeademd via de neus en wordt uitgeademd
via de bek.7 Aldus wordt de lucht die aan het
grote slijmvliesoppervlak van de neus snel met
waterdamp verzadigd is, uitgeademd via de bek.
Hiermee wordt voorkomen dat de warmte en de
waterdamp van de expiratiegassen weer worden
afgegeven aan het neusslijmvlies. Overigens ver-
toont dit hijgen een constante frequentie, die Afbeelding 9.4
overeenkomt met de resonantiefrequentie van Controle van de luchtstroom door een neusgang met
de ademhalingsbewegingen, waardoor het ener- behulp van een wattenpluisje. Om een constante afstand
gieverbruik voor deze activiteit sterk wordt be- tot de neusopening te garanderen, steunt de hand van
perkt.8 de onderzoeker op de neusrug van de hond.
9 Respiratieapparaat 83

Afbeelding 9.5
Detailopnamen van de neusspiegels van twee honden. Links een vochtige neusspiegel met het karakteristieke onre-
gelmatige oppervlak. Rechts een droge neusspiegel, bezoedeld met ingedroogd braaksel (ook zichtbaar aan de haren
rond de bek).

de pigmentverdeling over het lichaam – al of niet de verandering eenzijdig is en de percussietoon


gepigmenteerd is (afb. 9.5). Bij sommige volko- links met de percussietoon rechts wordt vergele-
men gezonde honden is de neusspiegel vrijwel ken. De percussie wordt uitgevoerd door met de
altijd droog. Bij andere dieren blijkt een (verkre- wijsvinger of middelvinger links en rechts op het
gen) droge neusspiegel soms samen te gaan met os frontale te tikken (afb. 9.6).
een verminderde productie van de traanklieren.
Het karakteristieke onregelmatig geribbelde op- Nasopharynx
pervlak kan verloren gaan en soms ontstaat er hy- Bij een niet-geanestheseerd dier is het onderzoek
perkeratose. van de nasopharynx door keelinspectie maar zeer
– Neusgaten. Allereerst wordt gelet op de wijdte beperkt mogelijk; het moet daarom onder anesthe-
van de neusopeningen en eventuele bewegingen sie worden uitgevoerd. Dan kan het caudale deel
van de neusvleugels (auxiliaire adembewegin- worden bereiken via orale exploratie. Ook kan het
gen). De hierboven reeds genoemde plica alaris gebied worden geïnspecteerd met een gesteelde
staat een inspectie van de neusgangen met het spiegel of een retroflexibele optiek. Zoals hierbo-
blote oog in de weg. Door de neusvleugel wat ven reeds is gezegd, kan de nasopharynx ook wor-
naar lateraal te brengen kan alleen de toegang tot den bereikt met een sonde of een dunne optiek, die
de ventrale neusgang worden geïnspecteerd. Ver- wordt opgeschoven via de ventrale neusgang. De
dere inspectie van de neusgangen kan met behulp palpatie van de retrofaryngeale lymfknoop is be-
van een otoscoop of met behulp van aangepaste schreven in § 8.2.6.
optieken onder anesthesie plaatsvinden.
– Palatum. Door de bek te openen krijgt de onder-
zoeker zicht op de ventrale begrenzing van de
neusgangen en daarmee op eventuele deformitei-
ten ten gevolge van processen in de neus. Ander-
zijds worden soms afwijkingen in de bek gezien
(b.v. aan de haaktanden) die de oorzaak vormen
van een aandoening van de neus.

Voorhoofdsholten
De sinus frontalis wordt geïnspecteerd en gepal-
peerd voor het opsporen van asymmetrie, eventuele
zwellingen, pijnlijkheden of crepitaties. De sinus
frontalis wordt aan alle zijden door bot begrensd
en levert bij percussie een enigszins holle toon op.
Bij vulling met vloeistof of weefsel kan de toon wat Afbeelding 9.6
gedempt zijn. Dit laat zich het best detecteren als Percussie van de rechter sinus frontalis bij een hond.
84 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Oropharynx de keelstreek palpabel en kan ook de overgang van


De ademweg en de voedselweg kruisen in dit ge- de larynx naar de trachea – gemarkeerd door een
bied. Het wordt daarom niet alleen bij het respira- abrupt wat kleinere diameter – goed worden ge-
tie- maar ook bij het digestieapparaat onderzocht. voeld. De trachea is verder naar caudaal te vervol-
De bek wordt geopend en de tongbasis wordt neer- gen tot bij de borstingang. Bij de niet uitgespro-
gedrukt (afb. 9.7), zodat de tonsillen, palatum du- ken brachycefale rassen kan bij de inspectie van de
rum en palatum molle kunnen worden geïnspec- pharynx (hoofdstuk 11) de tongbasis zodanig naar
teerd. Soms komt er ook zicht op de glottis. Ook voren worden gehaald dat ook het craniale deel
dit gebied kan pas goed onderzocht worden bij het van de larynx kan worden bekeken. Indien nadere
dier onder narcose. inwendige inspectie nodig is, moet deze onder
anesthesie plaatsvinden met gebruik van een la-

9.2.3 Larynx en trachea ryngoscoop.

De larynx sluit aan bij de tongbasis en het palatum Uitvoering


molle, en ligt ventraal van de atlas. Deze voorname- Keel- en halsstreek worden geïnspecteerd bij de
lijk kraakbenige structuur is bij een middelmatig enigszins naar voren en naar boven gestrekte hals.
grote hond ongeveer zes centimeter lang. Craniaal In deze positie wordt ook gepalpeerd door met één
van de larynx ligt het tongbeen (apparatus hyoidus). hand de larynx te omvatten (niet drukken!) en dan
Het fungeert als een ophangapparaat voor tong en naar caudaal te gaan.
larynx aan de schedel. Onderdelen van het tong- De drukgevoeligheid van de trachea wordt onder-
been zijn juist craniaal van de larynx en tussen de zocht door zachte druk uit te oefenen op drie plaat-
kaaktakken palpabel. Caudaal aan de larynx sluit sen: 1 juist vóór de borstingang, 2 halverwege de
de trachea aan als een kraakbenige buis met een trachea en 3 ter hoogte van de eerste trachearingen.
wat kleinere uitwendige diameter dan de larynx. Na een dergelijke palpatie wordt altijd even (ten
Het onderzoek van de larynx komt neer op in- minste tot de volgende expiratie) gewacht of een
spectie en palpatie. Bij de inspectie wordt gelet op hoest volgt (normaal niet!). Bij deze palpatie wordt
eventuele deformiteiten in de keelstreek en het een zodanige druk uitgeoefend dat een lichte (!)
halsgebied. De palpatie dient voor het opsporen vervorming van de trachea optreedt. Tot slot wordt
van eventuele deformiteiten en voor de beoorde- ook de larynx gepalpeerd. Dit gebeurt het laatst
ling van de drukgevoeligheid. omdat de larynx in het algemeen bij de hond en de
Onder normale omstandigheden is de larynx in kat drukgevoeliger is dan de trachea en omdat een

Afbeelding 9.7
Oropharynx van een gezonde hond. Openen van de bek, zonder druk op de tongbasis (links), geeft zicht op de over-
gang van palatum durum naar palatum molle. Door op de tongbasis te drukken en deze naar voren te halen (rechts),
komen het caudale deel van het bij deze hond te lange palatum molle, de epiglottis en de plica tonsillaris in beeld. In
hoofdstuk 11 komt de methode voor het openen van de bek aan de orde.
NB. Weinig honden laten zonder anesthesie een dergelijke inspectie toe. Bij katten is bijna zonder uitzondering anes-
thesie nodig.
9 Respiratieapparaat 85

Afbeelding 9.8
Opengewerkte thorax en voorste deel van de buik van een hond van links en van rechts gezien.

enkele keer ook bij gezonde dieren op deze manier toegankelijk voor onderzoek. Voor het tellen van
een hoest wordt opgewekt. de als referentiepunten te gebruiken intercostale
Indien een laryngeale stridor of een tracheale ruimten wordt dan ook van achter af (twaalfde in-
stridor wordt vermoed maar twijfel bestaat over de tercostale ruimte) begonnen. Voorts moet men zich
lokalisatie, kan even een lichte druk op de larynx realiseren dat het craniale deel van de thorax, on-
en/of op diverse plaatsen van de trachea worden middellijk achter de voorste extremiteit, vooral in
uitgeoefend. Verandering van toon van de stridor
geeft meer zekerheid over de plaats van de ob-
structie.


9.2.4 Thorax

Het onderzoek van de thorax heeft tot doel:


– waarneming van de adembewegingen door in-
spectie
– opsporing van afwijkingen aan de borstwand
door inspectie en palpatie
– opsporing van kenmerken voor afwijkingen van
de structuur en de functie van de bronchiën, het
longweefsel en de pleurae door auscultatie en
percussie

Voor een goed onderzoek van de thorax is anatomi-


sche kennis een eerste vereiste. Hier wordt volstaan
met enkele opmerkingen over de oppervlakteana-
tomie van de thorax en het voorste deel van het
abdomen (afb. 9.8) en over de bronchiale vertak-
kingen en de onderverdeling van de longkwabben
(afb. 9.9). Afbeelding 9.9
Zeer sterk vereenvoudigde weergave van de longkwabben
Door de musculatuur van de voorste extremiteiten en de bronchusboom van de hond en de kat in ventro-
zijn de eerste ribben en de voorste gedeelten van dorsale richting gezien (LA = lobus accessorius van de
de craniale longkwabben moeilijk of helemaal niet rechter long).
86 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

het dorsale gebied bedekt wordt door musculatuur door (schuin) achter en van boven kijkend de vorm,
(m. serratus, m. scalenus en m. latissimus dorsi). de symmetrie en eventuele abnormale bewegingen
Rechts wordt het longveld aan de caudale zijde te beoordelen. Daarna wordt de borstwand opper-
begrensd door de tegen het diafragma gelegen le- vlakkig gepalpeerd door van achter gelijktijdig met
ver, terwijl links vooral de maag de caudale begren- twee handen (bimanueel) over de beide thoraxhelf-
zing vormt. Het ventrale deel van de thorax wordt ten te strijken. Aandacht wordt gegeven aan even-
voor een groot deel opgevuld door het hart. Niette- tuele temperatuurverschillen, pijnlijkheid en knis-
min reiken de longen beiderzijds in zeer dun uitlo- teren. Wordt bij de inspectie of bij deze bimanuele
pende kwabben vrijwel tot het sternum (afb. 9.8). palpatie een gelokaliseerde deformiteit gevonden,
Aan de linker long worden twee kwabben on- dan wordt deze nader geïnspecteerd en gepalpeerd
derscheiden, waarvan de voorste onderverdeeld (zie hoofdstuk 4). Voorts let de onderzoeker op de
is in een craniaal en een caudaal deel. De rechter belijning van de ribben, de weerstand van de tus-
long bestaat uit vier afzonderlijke kwabben. In senribmusculatuur en de aanwezigheid van de ic-
samenhang hiermee verschillen de bronchiale ver- tus cordis (links en rechts) en het eventuele voorko-
takkingen links en rechts ook vrij sterk. Zo valt in men van pijnlijkheid, crepitatie en knisteren.
afbeelding 9.9 onder meer te zien dat de rechter
hoofdbronchus drie vertakkingen afgeeft, terwijl Adembewegingen
links één grote aftakking bestaat, die zich verder De inspectie van de adembewegingen is behandeld
opsplitst in vertakkingen voor het craniale en het in hoofdstuk 8.
caudale deel van de craniale kwab. De bronchus
naar de rechter middelste kwab is sterk ventraal Bronchiën, longen en pleurae
gericht.9 Vooral bij mucopurulente bronchitis heeft Deze structuren worden onderzocht door ausculta-
dit consequenties: mucopus komt door de positie tie en percussie. Op een aantal meer fundamentele
van deze bronchus vooral in de lobus medius te- aspecten van deze technieken is reeds ingegaan in
recht, waardoor afsluiting van deze longkwab het hoofdstuk 4.
gevolg kan zijn.
Auscultatie
Borstwand Auscultatiegeluiden kunnen berusten op extratho-
Het onderzoek van de borstwand omvat de beoor- racale geluiden, pleurale geluiden en bronchopul-
deling van de vorm en een onderzoek naar het be- monale geluiden. Extrathoracale geluiden kunnen
staan van afwijkingen. bijvoorbeeld het gevolg zijn van wrijving van de
Bij de diverse hondenrassen varieert de vorm van slang van de fonendoscoop over de haren, als ook
de thorax zeer sterk. Vooral bij de windhonden en van spiertrillingen.
de jachthonden komen rassen voor met een in dor- In beginsel kunnen ook de langs elkaar bewegen-
so-ventrale richting zeer diepe thorax. In sternale de pleurae geluid voortbrengen. Dit is bekend bij
ligging ontstaan bij deze dieren gemakkelijk huid- pleuritis waarbij weinig vocht wordt geproduceerd
veranderingen (drukplekken) aan de ventrale zijde (pleuritis sicca). Men spreekt dan van ‘pleurawrij-
van de thorax. Bij dogachtigen is de vorm van de ven’. Dit heeft het karakter van lopen in de sneeuw
thorax veel minder latero-lateraal afgeplat en met (‘sneeuwkraken’).10 Bij hond en kat wordt dit ech-
name bij de Engelse bulldog is hij bijna cilindrisch ter zelden of nooit gehoord, omdat bij deze die-
of zelfs dorso-ventraal afgeplat. Pups hebben in het ren in het algemeen geen sprake is van een droge
algemeen veel meer een naar cilindrisch neigende pleuritis maar van een vochtige pleuritis (pleuritis
thoraxvorm dan volwassen dieren. exsudativa).
Wat de afwijkingen aan de thoraxwand betreft, Bronchopulmonale geluiden kunnen zich aan
gaat het bij het onderzoek van het respiratieappa- de waarneming onttrekken (geen geluid), zachter
raat natuurlijk vooral om veranderingen die ver- zijn dan men verwacht (verzwakt ademgeluid),
band houden met de respiratie. Afwijkingen die be- van een normale sterkte zijn waarbij dan alleen de
perkt blijven tot de huid worden betrokken bij het inspiratie wordt gehoord (normaal ademgeruis),
onderzoek van vacht, huid en nagels (hoofdstuk sterker zijn dan men verwacht waarbij ook het be-
15). Anders ligt het voor subcutane en diepere lae- gin van de expiratie nog wordt gehoord (versterkt
sies, die immers het gevolg of de oorzaak kunnen ademgeruis) of veel overeenkomst vertonen met
zijn van afwijkingen aan pleurae en longen. het geluid dat op de trachea kan worden gehoord
waarbij zowel in- als expiratie hoorbaar is (bronchi-
Uitvoering aal ademen).
Het onderzoek van de borstwand wordt uitgevoerd De beweging van ademgassen is alleen hoorbaar
9 Respiratieapparaat 87

als wervelingen optreden. De totstandkoming van passief. Gedurende de expiratie daalt de snelheid
deze turbulenties is sterk afhankelijk van de groot- van de ademgassen zodanig dat perifeer geen gelui-
te (de diameter) van de luchtweg en de snelheid van den meer ontstaan die nog op de borstwand hoor-
de luchtstroom (zie ook hoofdstuk 4) en daarmee baar zijn.
vooral van de ademfrequentie. Bij grote honden Zoals hierboven reeds is aangegeven, kunnen
met een normale ademfrequentie zijn turbulenties longverdichtingen aanleiding geven tot een betere
aanwezig tot het niveau van de bifurcatie van de geleiding, waardoor ook het expiratoire ademge-
trachea. Perifeer van dit niveau is de stroom van ruis op de borstwand kan worden gehoord. Men
de ademgassen laminair en wordt derhalve geen hoort dan ademgeruisen die overeenkomen met
ademhalingsgeruis voortgebracht. Dit omdat naar de geluiden die ter hoogte van de grote luchtwe-
de periferie toe de totale diameter van de lucht- gen (trachea) kunnen worden beluisterd: bronchiaal
wegen voortdurend toeneemt; de snelheid van de ademgeruis. Hierbij mag men echter niet vergeten
stroom van de ademgassen wordt daar zeer gering. dat door hierboven reeds genoemde oorzaken bij
Er zijn geen aanwijzingen dat de weke delen van de kleinere dieren craniaal in de thorax ook onder
perifere luchtwegen of de alveoli in staat zijn tril- normale omstandigheden dit type ademgeruis
lingen met akoestische frequentie voort te brengen wordt gehoord (afb. 9.10). Voorts worden bij fre-
als ze onderhevig zijn aan geleidelijke drukveran- quent ademen (en ook thermische polypneu) de
deringen.11 turbulenties zodanig geïntensiveerd en ook de tur-
Neemt de ademfrequentie toe, dan daalt de tur- bulentiegrenzen zodanig verlegd dat ver naar cau-
bulentiegrens tot de eerste vertakkingen van de daal ademgeruisen met het karakter van bronchiaal
hoofdbronchiën. Bij kleinere dieren leiden de vaak ademen worden gehoord. Het zal duidelijk zijn dat
wat hogere ademfrequentie en de kleine diameter bij longaandoeningen waarbij actief wordt uitge-
van de luchtwegen ertoe dat de ademgeruisen reeds ademd als gevolg van obstructie van perifere bron-
onder normale omstandigheden over een relatief chi/bronchioli een duidelijk expiratoir ademgeruis
groot gebied duidelijk kunnen worden gehoord. kan worden gehoord. Bij een dergelijke expiratie
Bij grotere honden met een rustige ademhaling stijgt de intrathoracale druk dermate dat de centra-
daarentegen worden vaak ter hoogte van de cauda- le bronchi en de trachea zozeer worden vernauwd
le kwabben bijna geen ademgeruisen gehoord. dat turbulenties optreden.
De voortplanting van het geluid vanuit de gro-
tere luchtwegen naar de borstwand wordt bepaald Onder pathologische omstandigheden kunnen
door de akoestische impedantie (dichtheid van behalve de ademgeruisen nog bijgeluiden worden
het medium × snelheid van het geluid) van de tus-
senliggende weefsels. Als de impedanties goed
overeenkomen, zoals bij een longinfiltraat tegen
de borstwand, wordt een groot deel van het geluid
doorgelaten.12 Daar echter waar tussen de geluids-
bron en de borstwand veel gashoudend longweef-
sel aanwezig is, wordt een groot deel van het geluid
tegen het pleuroppervlak teruggekaatst. Bij aan-
doeningen waarbij de longen en borstwand worden
gescheiden door gas of vloeistof in de pleuraholte
wordt al het door de longen voortgeplante geluid
teruggekaatst op de grensvlakken, met als gevolg
dat op de borstwand geen ademgeruis wordt ge-
hoord.
Het ademgeruis is boven de trachea tijdens de
gehele ademcyclus te horen. Craniaal op de borst-
wand is dit ook het geval, en zeker bij de kleine
dieren. Verder naar caudaal op de borstwand wordt
vooral het expiratiegeruis echter zwakker en valt
het soms vrijwel weg. Deze situatie, waarin gedu-
rende de inspiratie een vrij constant ademgeruis Afbeelding 9.10
wordt waargenomen en tijdens de expiratie het ge- Voor een middelmatig grote hond (15-30 kg) zijn de ge-
luid wegsterft, wordt normaal ademgeruis genoemd. bieden aangegeven waar normaal ademgeruis (n), bron-
De inademing verloopt actief en de uitademing chiaal ademgeruis (b) en harttonen (h) worden gehoord.
88 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

gehoord. Na vele jaren van spraakverwarring 10,13,14 bronchus blijven in het begin van de inspiratie
over de terminologie worden nu twee typen rhonchi even met elkaar in contact (mogelijk mede door wat
(rhonchus is Grieks voor (snork/reutel)geluid) onder- sputum) en gaan vervolgens open zodra de long
scheiden.11,14 zich ontplooit en de intrathoracale druk daalt.
Muzikale rhonchi. Dit zijn geluiden met een pie- Naast spiertrillingen kunnen ook stemgeluiden
pend en fluitend karakter (Eng.: wheeze). Ze komen de auscultatie bemoeilijken. Stemgeluiden wor-
voor bij patiënten met obstructieve longziekten die den evenals de ademgeruisen verzwakt en gefil-
leiden tot actieve expiratie. Ze kunnen soms al op terd door de longen en de borstwand. Vooral de
afstand worden gehoord. Mede door het Venturi- lage frequenties worden goed voortgeplant. Soms
effect (zie hoofdstuk 4) raken de (grotere) lucht- wordt de auscultatie belemmerd door een vrijwel
wegen soms zozeer vernauwd dat de tegenover onafgebroken kreun van de patiënt. Bij katten kan
elkaar liggende wanden bijna contact maken. Ze het spinnen de longauscultatie volledig onmoge-
komen in trilling tussen de open (inspiratie) en de lijk maken. Dit spinnen ontstaat door frequente
nagenoeg gesloten (expiratie)stand en produceren alternerende activeringen van het diafragma en de
daarbij één muzikale toon. De toon is laag als een intrinsieke larynxmusculatuur.17 Ook een stridor,
grote en weke massa in trilling wordt gebracht en ontstaan in de voorste luchtwegen, kan vaak over
hoog als de trillende weefsels licht en star zijn. Een het gehele longveld worden waargenomen en aus-
dergelijke ‘piep’ kan soms inspiratoir optreden, cultatie van de longen in de weg staan.
als tijdens de inspiratie de bronchus onvoldoende Borborygmi worden in het longveld onder normale
openstaat bij een onveranderlijke stenose (b.v. cor- omstandigheden niet gehoord.
pus alienum of tumor) in een bronchus.
Niet-muzikale rhonchi. Dit zijn korte, knetterende Uitvoering
geluiden (crepitaties) aan het einde van de inspira- Het is erg belangrijk de auscultatie uit te voeren in
tie, die soms doorlopen tot het begin van de expira- een geluidarm vertrek. De patiënt wordt in een zo
tie (Eng.: crackles). Ze treden op in gebieden die niet ontspannen mogelijke toestand gebracht; spier-
met ademgassen zijn gevuld maar geïnfiltreerd spanningen veroorzaken een sterk storend brom-
zijn met vocht. Lang is verondersteld dat deze ge- mend geluid. Door de fonendoscoop voldoende
luiden vooral berusten op een overmaat aan vocht stevig (niet hard!) aan te drukken, kan men het ver-
(sputum) in de luchtwegen. Tegenwoordig wordt warrende geluid van haren die de membraan van
echter op goede gronden aangenomen dat deze de kelk van de fonendoscoop raken voorkomen.
geluiden primair worden veroorzaakt door het ab- Om ook kleine gelokaliseerde laesies te kunnen
rupt opengaan van eerder afgesloten fijne bronchi- opsporen, wordt de kelk van de fonendoscoop aan
ale vertakkingen.15 Door de zeer snelle verandering beide zijden op ten minste vijf plaatsen aangelegd.
(egalisatie) van de gasdruk ontstaan nu ook in de Op twee derde van de thoraxhoogte wordt in de
bronchioli turbulenties. Bovendien kan deze ex- achtste, zesde en vierde intercostale ruimte geaus-
plosieve egalisatie van de gasdruk de aangrenzende culteerd en op een derde van de thoraxhoogte in de
wanden van de luchtwegen in trilling brengen, wat zesde en vierde intercostale ruimte (afb. 9.11).
tot het geluid bijdraagt.
De interstitiële vochtophoping heeft gevolgen Voor de auscultatie van de linker thoraxhelft staat
voor de elastische eigenschappen van de long en de onderzoeker schuin links achter het dier en
veroorzaakt het dichtgaan van de bronchioli. Dit wordt de kelk met de linkerhand op de thorax ge-
verklaart ook waarom niet-muzikale rhonchi soms drukt. De rechterhand kan de thorax helpen fixe-
onmiddellijk na een krachtige hoestbui op hetzelf- ren. Voor de auscultatie van de rechter thoraxhelft
de tijdstip in de ademcyclus en met hetzelfde ritme wordt de kelk met de rechterhand vastgehouden
als tevoren terugkeren. Een reeks vochtige rhonchi terwijl de onderzoeker schuin rechts achter het
kan berusten op het achtereenvolgens opengaan dier staat en met de linkerarm contact met het dier
van verschillende bronchioli en/of op het bij herha- houdt (afb. 9.12). Per plaats worden ten minste twee
ling opengaan van telkens dezelfde bronchioli. ademcycli beluisterd, waarbij de onderzoeker zich
Mogelijk veroorzaakt ook sputum in de grote bewust afzonderlijk concentreert op de inspiratie
bronchiën dergelijke geluiden, maar het lijkt en de expiratie, om daarmee het type en de intensi-
waarschijnlijk dat ook daar een vernauwing ertoe teit van het ademgeruis vast te stellen. Bovendien
bijdraagt. Vernauwing van een grote bronchus worden type, aantal en plaats van de bijgeluiden
kan het gevolg zijn van onvoldoende kraakbenige vastgelegd.
steun16,17 of van het ‘invouwen’ van het membra- Wanneer de bronchopulmonale geluiden in rust
neuze deel van de bronchus. De wanden van de zijn waargenomen, kan eventueel opnieuw wor-
9 Respiratieapparaat 89

Afbeelding 9.12
Afbeelding 9.11 Longauscultatie bij een hond. De onderzoeker staat aan
De te ausculteren plaatsen zijn met zwarte stippen aan- de te ausculteren zijde van de hond en houdt met de an-
gegeven. dere hand contact met het dier.

den geausculteerd nadat door het afsluiten van soms laat de toestand of aard (kat) van de patiënt
de luchtweg (neusopeningen dichthouden) gefor- geen staande houding toe en moet men genoe-
ceerd ademen is opgewekt. Het zal duidelijk zijn gen nemen met borstligging. Het dier wordt zo
dat hiervan bij dyspnoïsche dieren moet worden geplaatst dat de gehele wervelkolom, van dorsaal
afgezien. gezien, een rechte lijn vormt; hiermee worden
verschillen in aanspanning van de thoraxmuscula-
Percussie tuur vermeden.
Vergeleken met de percussie van een met lucht ge-
vuld vat wordt bij de percussie van de borstholte Op beide thoraxhelften wordt langs één tot drie
slechts een geringe resonantie bereikt. Door de verticale en drie horizontale lijnen gepercuteerd
structuren van de borstholte dooft de trilling snel. (afb. 9.14). Eerst wordt de achtergrens van het
Toonhoogte en vooral intensiteit van het geluid longveld bepaald aan de hand van drie gelijkmatig
worden in sterke mate bepaald door de elasticiteit over de borstwand verdeelde horizontale lijnen.
en de dikte van de borstwand. Dit verklaart de vrij Bij veel dieren komen deze lijnen ongeveer uit ter
grote variatie in percussietonen bij de verschillen- hoogte van 1 halve hoogte scapula, 2 schouderge-
de thoraxvormen en voedingstoestanden. Bij die- wricht en 3 halve hoogte humerus. Het is aan te
ren met een dunne thoraxwand klinkt de percus- bevelen de percussie rechts te beginnen, omdat
sietoon beduidend holler dan bij dieren met een daar de achtergrens meestal duidelijk is vast te
dikke thoraxwand. Niettemin kunnen per indi- stellen aan de hand van de leverdemping. Zoals
vidu geluiden van een zodanig verschillende toon- eerder in dit hoofdstuk is aangegeven, ligt links in
aard worden opgewekt dat het mogelijk wordt: het abdomen de maag. Deze bevat nogal eens gas,
– de longgrenzen te bepalen en wat de bepaling van de longbegrenzing moeilijk
– aanwijzingen te verkrijgen of in de onderliggen- kan maken.
de structuren de hoeveelheid gas is toe- of afgeno-
men. Voor de verticale percussielijnen wordt de voorpoot
naar voren geplaatst, zodat de m. triceps minder
Uitvoering over het craniale deel van de thorax ligt. Niettemin
De onderzoeker verricht de percussie door het is dan bij de kleine dieren het te percuteren gebied
staande dier enigszins tegen zich aan te drukken nog vrij klein, zodat daar wordt volstaan met één
en er zich zodanig overheen te buigen dat hij aan à twee verticale percussielijnen. In dit gebied en
de andere kant kan percuteren (afb. 9.13). Afhanke- in ieder geval craniaal van de zesde intercostale
lijk van de grootte van de patiënt en de hoogte van ruimte worden – afhankelijk van de grootte van de
de tafel wordt het dier al of niet op tafel geplaatst. patiënt – één tot drie verticale lijnen gepercuteerd
Een liggende houding is minder geschikt omdat ter bepaling van de ondergrens van het longveld
dan de onderlaag (tafel) mee gaat resoneren, maar (= absolute hartdemping).
90 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 9.13
Percussie van de thoraxwand door een linkshandige, zowel met de vinger-vingermethode (links) als met percussie-
hamer en plessimeter (rechts).

m. triceps nog een spiertoon gehoord. Verder naar


caudaal percuteert men een volle longtoon, die het
gemakkelijk maakt de achtergrens (achtste inter-
costale ruimte) vast te stellen. Vooral links kan de
relatieve hartdemping de onderzoeker parten spe-
len bij de percussie langs de onderste horizontale
lijn, waarmee toch al moeilijk de achtergrens (zesde
intercostale ruimte) kan worden vastgesteld door-
dat de maag geen duidelijk gedempte toon geeft.
Bij percussie langs de verticale lijnen hoort men
dorsaal eerst een spiertoon en vervolgens de volle
longtoon, die in de onderste helft van de thorax ge-
leidelijk een wat gedempter karakter krijgt door de
relatieve hartdemping. Hier liggen de longen im-
mers (vooral links) nog slechts als ‘dunne schillen’
over het hart. Afhankelijk van de grootte van de
patiënt wordt op 1,5 tot 4,5 cm boven het sternum
de onderste begrenzing van het longpercussieveld
Afbeelding 9.14 gevonden in de vorm van de absolute hartdemping.
Skelet waarop de te percuteren lijnen zijn aangegeven Hierbij moet men bovendien bedenken dat bij
met de begrenzingen van het longveld. honden met een diepe thorax de absolute demping
wat hoger ligt dan bij dieren met een wat rondere
thorax. Verder wordt tijdens de percussie gelet op
Bij een gezond dier wordt bij de bovenste horizon- eventuele reacties van de patiënt, zoals bijvoor-
tale lijn craniaal een wat doffe (spier)toon gehoord. beeld hoesten en/of pijnuitingen.
Meer naar caudaal krijgt de toon het karakter van Sommige auteurs menen dat bij hond en kat de
een holle (long)toon, die het mogelijk maakt de percussie van de thorax weinig of geen diagnosti-
begrenzing (tiende intercostale ruimte) vast te stel- sche waarde heeft.19,20 Dit vooral op basis van het
len met het abdomen, dat (vooral rechts) een ge- argument dat de meeste honden en katten te klein
dempte toon oplevert. Bij percussie langs de mid- zijn om dit onderzoek goed uit te voeren.20 Met
delste horizontale lijn wordt alleen dicht achter de vele anderen hebben de auteurs van dit hoofdstuk
9 Respiratieapparaat 91

echter de ervaring dat ernstige intrathoracale af- wekt. Om een idee te geven van de mogelijkheden
wijkingen (liquothorax, pneumothorax en hernia voor opsporing van thoraxafwijkingen, geeft tabel
diaphragmatica) zich bij hond en kat vaak mede op 9.1 globale opgaven van karakteristieke bevindin-
grond van dit onderdeel van het lichamelijk onder- gen bij enkele categorieën van aandoeningen van
zoek goed laten karakteriseren (tabel 9.1). Bij grote longen en pleurae.
honden gebruiken sommige onderzoekers graag
percussiehamer en plessimeter (afb. 9.13) om een
interpreteerbare toon op te wekken. Bij kleine hon- ■
9.3 Notatie
den en bij katten is de thoraxwand veel dunner dan
bij grote honden en kan veelal met vinger-vinger- Op de cd-rom staat een formulier waarop de bevin-
percussie een goede percussietoon worden opge- dingen overzichtelijk kunnen worden vastgelegd.

Tabel 9.1 Globaal overzicht van de waarnemingen bij inspectie/palpatie, aucultatie en


percussie zoals die gevonden kunnen worden bij enkele categorieën aandoenin-
gen van longen en pleurae (zie ook hoofdstuk 4, 8 en 10)

aandoening inspectie/palpatie ausculatie percussie

liquothorax behoudens een snelle en ventraal in de thorax zijn ventraal van het (horizon-
(bij hond steeds geforceerde ademhaling, (vrijwel) geen ademgeruisen tale) vloeistofoppervlak
bilateraal; bij kat meestal geen bijzonderhe- hoorbaar; ook hartgeluiden is de percussietoon ge-
soms unilateraal) den; het ademhalingstype kunnen gedempt zijn; dempt; daarboven is de
is veelal pendelend dorsaal van de horizontale) resonantie normaal of
vloeistoflijn zijn de ademge- toegenomen
ruisen veelal versterkt

pneumothorax een eventueel voorafgaand verzwakte of geen ademge- toegenomen resonantie,


(veelal bilateraal) trauma kan tot afwijkin- ruisen hoorbaar, ondanks vooral dorsaal; achter-
gen (plaatselijke zwelling, geforceerde ademhaling; grens van het percus-
huidlaesie, subcutaan hartgeluiden normaal siegebied naar caudaal
emfyseem) leiden; ook bij hoorbaar verplaatst en moeilijk af te
deze aandoening is het bakenen (rechts het meest
ademhalingstype meestal sprekend)
pendelend

hernia diaphrag- pendelende ademhaling; afname van de intensiteit afgenomen resonantie


matica verplaatsing van de ictus van hart-en longgelui- aan de kant van de hernia.
(vaak unilateraal) cordis; de ictus is verzwakt den aan de zijde waar de NB. als een met gas ge-
of afwezig aan de hernia- ingewanden zijn terecht- vulde maag deel uitmaakt
zijde en versterkt aan de gekomen; toegenomen van de hernia, kan de
contralaterale zijde; soms intensiteit van hart- en resonantie toenemen
ook verplaatsing van de longgeluiden aan de con-
ictus naar craniaal tralaterale zijde

longverdichting als bij liquothorax toename van de longgelui- afname van de resonantie
(vaak unilateraal) den (bronchiaal ademen) in het veranderde gebied
waar de longverdichting de
thoraxwand bereikt; afna-
me van de longgeluiden bij
afsluiting van de bronchus

Deze tabel is vooral bedoeld als een stimulans om na te denken over de verklaring van de waarnemingen. Het
gaat om begrip van de totstandkoming van de afwijkende bevindingen (niet uit het hoofd leren!)
92 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Voor de bevindingen bij auscultatie en percussie schijnlijke hypothese als diagnose aanvaardbaar is.
van de thorax zijn tekeningen opgenomen waarin In andere gevallen zal voor de toetsing van de hy-
men de plaats van de diverse geruisen kan aange- pothesen verder onderzoek nodig zijn. Voor verder
ven, evenals de begrenzingen van het longpercus- onderzoek van het respiratieapparaat bestaan veel
sieveld. mogelijkheden, die hieronder worden opgesomd
voor opklimmende praktijkniveaus:
– bloedonderzoek (witte bloedbeeld)

9.4 Verder onderzoek – röntgendiagnostiek, thoraxpunctie, bacteriolo-
gisch onderzoek, rinoscopie met otoscoop, laryn-
Indien met de opzet van het onderzoek (hoofd- goscopie
stuk 2) dit stadium is bereikt, is het soms mogelijk – cytologisch onderzoek, rinoscopie (met optieken),
een diagnose te stellen. Hiervoor wordt dan de bronchoscopie, bronchografie
in hoofdstuk 3 geschetste procesgang gevolgd en – longfunctieonderzoek (o.a. dynamische scintigra-
wordt uiteindelijk besloten dat de minst onwaar- fie), longbiopsie

Literatuur

1 McKiernan BC. Sneezing and nasal discharge. In: Ettinger SJ, Feldman EC, ed.
Textbook of veterinary internal medicine. Diseases of the dog and the cat; 5th ed.
Philadelphia: Saunders, 2000; 194-7.
2 Widdicombe JG. Mechanism of cough and its regulation. Eur J Respir Dis 1980; 61:
S110.
3 Newhouse M, Sanchis J, Bienenstock J. Lung defense mechanisms. New Eng J Med
1976; 295: 990.
4 Crowe DT. Clinical use of an indwelling nasogastric tube for enteral nutrition and
fluid therapy in the dog and cat. J Am Anim Hosp Assoc 1986; 22: 675.
5 Sitzel SE, Stein DR, Walt DR. Enhancing vapor sensor discrimination by
mimicking a canine nasal cavity flow environment. J Am Chem Soc 2003; 125: 3684.
6 Blatt CM, Taylor CR, Habal MB. Thermal panting in dogs: the lateral nasal gland, a
source of water for evaporative cooling. Science 1972; 177: 804.
7 Schmidt-Nielsen K., Bretz WL, Taylor CR. Panting in dogs: unidirectional air flow
over evaporative surfaces. Science 1970; 169: 1102.
8 Crawford EC Jr. Mechanical aspects of panting in dogs. J Appl Physiol 1962; 17: 249.
9 Venker-van Haagen AJ. Bronchoscopy of the normal and abnormal canine. J Am
Anim Hosp Assoc 1979; 15: 397.
10 Jansveld CAF, Bakker W, Braat MCP. Rapport van de Commissie Nomenclatuur
Longgeluiden. Ned Tijdschr Geneeskd 1991; 135: 2380.
11 Forgacs P. Lung sounds. Londen: Baillière Tindall, 1978.
12 Donnerberg RL, Druzgalski CK, Hamlin RL, et al. Sound transfer function of the
congested canine lung. Br J Dis Chest 1980; 74: 23.
13 Murphy RLH, Holford SK, Knowler WC. Visual lung-sound characterization by
time-expanded wave form analysis. New Eng J Med 1977; 296: 968.
14 Everdingen JJE van. De ratel des doods. Ned Tijdschr Geneeskd 1982; 126: 1704.
15 Munakata M, Homma Y, Matsuzaki M, et al. Production mechanism of crackles in
excised normal canine lungs. J Appl Physiol 1986; 61: 1120.
16 Snider GL. Physical examination of the chest in adults. In: Sackner MA, ed.
Diagnostic techniques in pulmonary disease, part i. New York: Dekker, 1980.
17 Tandon MK, Campbell AH. Bronchial cartilage in chronic bronchitis. Thorax 1969;
24: 607.
18 Remmers JE, Gautier H. Neural and mechanical mechanisms of feline purring.
Respir Physiol 1972; 16: 351.
9 Respiratieapparaat 93

19 Hamlin RL. Physical examination of the pulmonary system. Vet Clin North Am
Small Anim Pract 2000; 30: 1175.
20 Padrid P. Pulmonary diagnostics. Vet Clin North Am Small Anim Pract 2000; 30:
1187.
10 Circulatieapparaat
A.A. Stokhof en A. De Rick

Het circulatieapparaat kan alleen optimaal functio- door de eigenaar te vragen naar verschillen tussen
neren wanneer zowel de lymfstroom als de circula- rust en inspanning; een benauwdheid van cardiale
tie van het bloed adequaat verloopt. Het onderzoek oorsprong kan in rust belangrijk afnemen.
van het lymfsysteem, vooral door onderzoek van de
lymfknopen, is in hoofdstuk 8 aan de orde geweest. Hoesten
Het onderzoek van de rest van het circulatieappa- Hoesten is wat de achtergronden en verschijnings-
raat kan worden onderverdeeld naar: vormen betreft aan de orde geweest in het vorige
– arterieel systeem hoofdstuk. De eigenaar weet soms te melden dat
– capillair systeem het luide hoesten aanvalsgewijs ’s nachts optreedt.1
– veneus systeem Tijdens de slaap verkeert het dier gedurende lange
– het hart tijd in dezelfde positie. Dit kan aanleiding geven
tot redistributie van bloed vanuit de grote naar
Het onderzoek van het circulatieapparaat bestaat de kleine bloedsomloop, met als gevolg prikke-
dus uit het afnemen van de specifieke anamnese, ling van hoestreceptoren in trachea en bronchiën.2
het onderzoek van de genoemde systemen en het Het hoesten eindigt vaak nadat wat schuimig taai
onderzoek van het hart. materiaal is opgebracht, wat meestal wordt inge-
slikt en aanleiding kan zijn tot kokhalzen. Soms
loopt wit, schuimig vocht uit de neusopeningen,

10.1 Anamnese dat ook rood gekleurd kan zijn door bloedbijmen-
ging.
Van de aandoeningen van het circulatieapparaat
die leiden tot voor de eigenaar waarneembare ver- Oedeem
schijnselen, is hartinsufficiëntie de belangrijkste. De eigenaar kan perifeer oedeem zijn opgevallen
De vragen worden dan ook geconcentreerd rond de op de plaatsen die zijn genoemd in hoofdstuk 8,
uitingen hiervan. Het beeld van de falende linker maar vaak is dit zo gering dat het pas bij lichame-
ventrikel wordt gedomineerd door verschijnselen lijk onderzoek wordt vastgesteld. De verhoogde ve-
van longstuwing en longoedeem. Een falende rech- neuze druk geeft bij de hond veelvuldig aanleiding
ter ventrikel leidt tot verschijnselen van systemi- tot uittreden van vocht in de peritoneale holte, wat
sche veneuze stuwing en perifeer oedeem. Ook een tot een voor de eigenaar waarneembare toename
combinatie van beide komt vaak voor. In deze ge- van de buikomvang kan leiden. Mogelijk als gevolg
vallen kan het uithoudingsvermogen sterk vermin- van de portale stuwing wordt bij hartinsufficiëntie
derd zijn en kunnen flauwtes optreden. Daarom ook wel diarree gezien. Uittreding van vocht in de
komen in een op het circulatieapparaat toegespits- pleurale holte als gevolg van hartfalen wordt vooral
te anamnese de volgende aspecten aan de orde. bij de kat gezien en leidt dan tot dyspneu (zie hier-
boven).

10.1.1 Verschijnselen
Flauwtes
Dyspneu en snelle vermoeidheid (dyspnée d’effort) Een inadequate doorbloeding van de hersenen kan
Deze verschijnselen zijn in de hoofdstukken 8 en leiden tot een onvermogen om verder te gaan en
9 reeds besproken. Cardiale dyspneu laat zich niet zelfs tot neervallen met kortdurend bewustzijns-
goed onderscheiden van dyspneu door andere oor- verlies. De eigenaar zal kunnen aangeven dat der-
zaken. Niettemin krijgt men soms een aanwijzing gelijke aanvallen optreden op momenten dat de

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_10, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
96 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

afgenomen reservecapaciteit van het hart wordt arteriële bloeddruk moet men zich baseren op fy-
aangesproken, dus in het bijzonder in aansluiting sische meetmethoden. De mogelijkheden hiervoor
op inspanning. Wanneer is aangetoond dat de zijn de bloedige (= directe) en onbloedige (= indi-
flauwte van cardiale oorsprong is, wordt gesproken recte) methoden. De eerste is zeer betrouwbaar,
van Adams-Stokes-aanvallen. maar door het invasieve karakter minder geschikt
voor routinematig gebruik in de kliniek. Zoals aan-
Overige verschijnselen gegeven in hoofdstuk 4, zijn bij hond en kat twee
Deze omvatten een breed scala. Bij jonge dieren indirecte meetmethoden in gebruik. Ze berusten
kan een insufficiënte circulatie tot groeiachter- op verschillende fysische beginselen: 1 oscillome-
stand leiden, waarschijnlijk als gevolg van de niet- trie en 2 metingen met behulp van het Doppler-
optimale perfusie van diverse orgaansystemen. Bij principe.
dieren met aanvalsgewijs optredende tachycardie- Bij beide methoden wordt een manchet rond
en kunnen angst en onrust worden gemeld. Som- een extremiteit of de staart geplaatst. De manchet
mige hartaandoeningen hebben, vooralsnog niet wordt opgeblazen tot de betreffende arterie vol-
goed verklaarde, gevolgen voor het concentrerend ledig is afgesloten (afb 10.1). Dan wordt de druk in
vermogen van de nier, zodat de eigenaar soms po- de manchet geleidelijk verminderd door lucht te
lyurie meldt. laten ontsnappen. Op het moment dat de arterie
weer opengaat en er dus weer bloed gaat stromen,

10.1.2 Leefomstandigheden kan de systolische bloeddruk worden afgelezen.
Bij verdere verlaging van de druk in de manchet
Informatie over het gebruik van het dier is van we- wordt de diastolische druk bereikt. De arterie is
zenlijk belang. Het kan zijn dat het dier een taak dan weer permanent open. De op dat moment op-
heeft die inspanning vergt en die het niet meer kan tredende verandering van de geluidsfrequentie is
volbrengen. Bij een ander gebruik zouden mogelijk niet goed waar te nemen met het Doppler-systeem.
geen problemen optreden. Met de oscillometrische bloeddrukmeting is het


10.1.3 Voorgeschiedenis

Navraag naar eerder doorgemaakte ziekten en be-


handelingen kan later van groot belang blijken bij
de interpretatie van gegevens. Denk hierbij aan
doorgemaakte virusinfecties en septische processen
en ook aan het vóórkomen van hartaandoeningen
bij genetisch verwante individuen.


10.2 Lichamelijk onderzoek


10.2.1 Arterieel systeem

De perifere pols is wat betreft de kwaliteit (gelijk-


matigheid, amplitude, vulling en vorm) afhanke-
lijk van het voorwaartse slagvolume van de linker
ventrikel, de ejectiesnelheid, de elasticiteit van het
arteriële vaatbed, de perifere weerstand, de polsfre-
quentie, de systolische en diastolische bloeddruk,
de grootte en druk-volumekarakteristieken van Afbeelding 10.1
het onderzochte vat en de afstand tussen het hart Meting van de systolische bloeddruk bij een kat met een
en de plaats waar de pols wordt gepalpeerd.3 Voor Doppler-systeem. Deze positie van de manchet maakt
de overige aspecten van dit deel van het onderzoek het mogelijk om de bloeddruk te meten in de arteria
wordt verwezen naar het algemeen onderzoek brachialis. De elleboog wordt licht gebogen om afglijden
(hoofdstuk 8). van de manchet te voorkomen. Ook de tegen de man-
Door het opnemen van de perifere pols is geen be- chet aangelegde vinger vermindert de kans op afglijden.
trouwbare indruk te krijgen van de systolische en De transducer is distaal van de manchet op de arterie
diastolische bloeddruk. Voor een bepaling van de geplaatst.
10 Circulatieapparaat 97

vaak wel mogelijk om een diastolische bloeddruk van het bloed. Gereduceerd hemoglobine (Hb) is
af te lezen.4 wat blauwer van kleur dan geoxygeneerd Hb. Bij
slechte oxygenatie van het bloed kan dan ook een
Onbloedige bloeddrukmetingen raken bij hond en blauwe verkleuring van de slijmvliezen (cyanose)
kat meer en meer in gebruik. De nu in de handel worden waargenomen. Bedenk hierbij wel dat cy-
zijnde apparaten lijken bruikbare resultaten op te anose alleen is waar te nemen als ten minste een
leveren. Toch dient men steeds te beseffen dat het derde van de normale hoeveelheid Hb in de circu-
geen erg betrouwbare weergaven zijn van de bloed- latie aanwezig is.10 Bij een ernstige anemie komt
druk. Bij honden is bij vergelijking met de bloedig slechte oxygenatie van het bloed dus niet tot uiting
gemeten arteriële druk (bovengrens van normale als cyanose.
variatie van de systolische druk: 160 mm Hg) voor De capillaire vullingstijd en de temperatuur van
de oscillometrie een gevoeligheid bij de detectie de lichaamsuiteinden kunnen de onderzoeker in-
van hypertensie gerapporteerd van 0,65 en een spe- formeren omtrent de perifere doorbloeding (zie
cificiteit van 0,85 (zie ook hoofdstuk 3). Voor het hoofdstuk 8).
Doppler-systeem bedroegen deze quotiënten res-
pectievelijk 0,71 en 0,86.5 ■
10.2.3 Veneus systeem
Bloeddrukmetingen zijn vooral bij katten in
zwang geraakt omdat deze dieren nogal eens wor- Volgens gegevens uit de circulatiefysiologie9 be-
den aangeboden met aandoeningen die samengaan vindt zich onder normale omstandigheden 59%
met hoge arteriële bloeddruk (hypertensie). Bij van het circulerende bloedvolume in het veneuze
deze patiënten wordt vaak alleen met een Dop- systeem (afb. 10.2). Vanuit alle systemische venen
pler-systeem een enigszins betrouwbaar meetre- stroomt het bloed naar het rechter atrium. De druk
sultaat verkregen.6 Speciaal bij hoge bloeddrukken in het rechter atrium wordt de centrale veneuze
wijken de oscillometrische waarden vrij sterk naar druk (CVD) genoemd; hij hangt enerzijds af van de
beneden af. Bij metingen met het Doppler-systeem veneuze toevloed naar het hart en wordt anderzijds
wordt als bovengrens voor gezonde katten veelal bepaald door het vermogen van het hart om het
170 mm Hg aangehouden. De accuratesse van de aangevoerde bloed weg te pompen. Een sterke on-
meting (zie hoofdstuk 3) wordt door een groot aan- dervulling van het vaatstelsel zal een lage centrale
tal factoren beïnvloed. Naast technische aspecten veneuze druk te zien geven, hoewel dit ook kan
zoals de plaats(ing) en de breedte van de manchet, optreden bij een zeer krachtige hartwerking. Een te
betreft dit vooral ook de (rust)toestand van de pa- hoge veneuze druk kan behalve op hartinsufficiën-
tiënt. Bij katten wordt de meting bij voorkeur ver- tie ook berusten op overvulling van het vaatstelsel.
richt als de kat bij de eigenaar op schoot zit. Kan
dit niet, dan dient het dier zoveel mogelijk op zijn Bij hartinsufficiëntie wordt ook het renine-angio-
gemak te worden gesteld en tijdens de meting met tensine-aldosteronsysteem (raas) gestimuleerd.
een hand onder de borst te worden gesteund. Stress Dit leidt tot vergroting van het circulerend volume
kan de arteriële bloeddruk bij katten met > 20 mm en daarmee tot verdere verhoging van de cvd. De
Hg doen stijgen.7,8 waar te nemen afwijkingen zijn afhankelijk van


10.2.2 Capillair systeem

Daar waar bloed uit de arteriolae in de capillai-


ren stroomt, heerst een druk van ongeveer 4 kPa
(= 30 mm Hg). In de grote circulatie kan het capil-
laire bloed wat de bloedgassen betreft worden be-
schouwd als arterieel bloed. De stroomsnelheid in
de capillairen is een duizendste van die in de aorta
(oppervlakte dwarsdoorsnede aorta 2,5 cm2, opper-
vlakte dwarsdoorsnede capillairen 2500 cm2) en be-
draagt ongeveer 0,3 mm/s.9 Capillairen hebben een
lengte van 0,3 tot 1 mm, zodat een eenheidje bloed
gedurende 1 tot 3 s in de capillairen verblijft.
Het gebied van de capillairen wordt onderzocht Afbeelding 10.2
door de slijmvliezen te beoordelen. De kleur geeft Procentuele verdeling van het bloedvolume over de
belangrijke informatie over de oxygenatietoestand diverse typen bloedvaten.
98 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

de ernst van de drukverhoging in het veneuze sys-


teem. Een geringe drukverhoging is alleen waar
te nemen bij onderzoek van de v. jugularis en de v.
saphena. In ernstiger situaties treedt leververgro-
ting en ascites op. Perifeer oedeem wordt alleen in
de meest ernstige situaties gezien.
Doordat bij een hoge veneuze druk de veneuze
vaatwanden onder spanning staan, worden pulsa-
ties in de grote venen verder naar perifeer zichtbaar
dan onder normale omstandigheden het geval is.
Door de hogere tensie van de venewand wordt de
drukgolf beter voortgeleid. Bij elke hartactie kun-
nen drie veneuze drukgolven worden geregistreerd
(afb. 10.3): de A-golf, de C-golf en de V-golf. De A-
golf of presystolische golf volgt onmiddellijk op
de P-top in het ecg en is het gevolg van de atrium-
contractie. De C-golf is een vroeg-systolische golf
en verloopt synchroon met de plateaufase van de
carotispols; het betreft een beweging van de v. ju-
gularis, die wordt opgewekt door de pulsaties van Afbeelding 10.3
de a. carotis. De V-golf is een wat vlakkere golf en Schematische weergave van een elektrocardiogram (bo-
markeert het einde van de ventriculaire systole; de ven) en een drukmeting in de v. jugularis. De A-golf of
golf ontstaat door de geleidelijke vulling van het presystolische golf is het gevolg van de atriumcontractie.
rechter atrium met bloed uit het veneuze systeem. De C-golf is het resultaat van een vroeg-systolische golf
De hiermee samenhangende bewegingen worden door de uitpuiling van de tricuspidaliskleppen tijdens de
wel aangeduid met de term ‘venepols’. isovolumetrische contractie en van de voortplanting van
de beweging van de nabijgelegen a. carotis. De V-golf
Door metingen van een via een perifere vene tot in ontstaat door ophoping van toegestroomd bloed. De
het rechter atrium opgeschoven katheter (afb. 10.4) daarop volgende daling is het gevolg van de opening van
is vastgesteld dat de centrale veneuze druk zich bij de tricuspidaliskleppen. Het X-dal berust op relaxatie van
gezonde honden beweegt tussen de –1 en +4 cm het atrium en de afname van de tricuspidalis-uitpuiling
H2O. Bij hartinsufficiëntie kan een sterk verhoogde in het atrium aan het einde van de contractie van de
centrale veneuze druk optreden, soms wel tot 20 à rechter ventrikel. Het Y-dal markeert de snelle vullings-
30 cm H2O. Bij het lichamelijk onderzoek probeert fase van de rechter ventrikel na opening van de tricus-
men een indruk te krijgen van de hoogte van de pidaliskleppen.
centrale veneuze druk en de bijbehorende veneuze
tensie door een aantal uitwendige waarnemingen.

Het veneuze systeem is een stelsel van communice-


rende vaten. Het gedraagt zich echter niet helemaal
als zodanig, omdat het een gesloten systeem is.
Niettemin is het mogelijk om door onderzoek van
perifere venen een indruk te krijgen van de hoogte
van de centrale veneuze druk. Zo’n perifere vene
wordt dan gebruikt als manometerbuis. Men moet
hierbij rekening houden met de mogelijkheid dat
veneuze obstructie tussen de observatieplaats en
het rechter atrium een veneuze tensieverhoging te
zien kan geven, zonder dat dit als een aanwijzing
voor een hartinsufficiëntie mag worden opgevat.
Een aantal perifere veneuze systemen leent zich
goed voor een schatting van de cvd.
Bij de uitvoering van het lichamelijk onderzoek Afbeelding 10.4
wordt (van craniaal naar caudaal) achtereenvolgens Meting van de centrale veneuze druk met behulp van een
aandacht besteed aan de vena jugularis, eventuele vloeistofkolom.
10 Circulatieapparaat 99

Afbeelding 10.5
Een 12-jarige hond met hartinsufficiëntie van achter
gefotografeerd. Beiderzijds is er rond de tarsi en meta-
tarsi oedemateuze verdikking. Op het moment van de
foto was dat links het meest uitgesproken. Een dergelijke
asymmetrie kan ontstaan als de patiënt langere tijd op
één zijde ligt. Rechts een magere boxer (let op ribben en
spinale uitsteeksels!) met ernstige ascites.

oedemen onder borst, buik, preputium en bij de (afb. 10.5). In het oedemateuze lichaamsdeel kan
tarsus, leververgroting, al dan niet positieve undu- een putje worden gedrukt, dat enige tijd blijft be-
latie en het onderzoek van de vena saphena. staan.

Vena jugularis Grootte van de lever


Bij het symmetrisch staande dier en de bijpassende De lever is in staat om veel bloed op te nemen dank-
kophouding is de vena jugularis niet zichtbaar zij de compliantie van het intrahepatische venen-
of voelbaar. Wel zijn bij de apertura thoracis vaak systeem en de elasticiteit van dit orgaan. Hierdoor
zwakke pulsaties te onderkennen. Bij belemme- heeft drukverhoging in het centrale veneuze sys-
ring van de veneuze afvoer is het vat vaak wel goed teem snel een leververgroting tot gevolg. Hiervan
te zien en/of te voelen. Indien de vacht dit toelaat, wordt gebruikgemaakt bij de beoordeling van de
zijn de genoemde pulsaties (A-golf, C-golf en V- veneuze circulatie. Vooral rechts achter de ribboog,
golf) bij verhoogde centrale veneuze druk dan direct naast de mediaanlijn, wordt dan de lever
ook meer perifeer van het hart te zien dan onder palpabel. De onderzoeker staat achter de hond en
normale omstandigheden. Ook de variatie in de beweegt de rechterhand over de rechter ventrale
veneuze tensie door de intrathoracale drukveran- ribwand naar caudaal. Normaal voelt men de lever
deringen onder invloed van de ademhaling komt niet. Bij leververgroting is een weerstand in de
bij een verhoogde centrale veneuze druk duidelijk buik juist achter de ribboog te voelen. Aangegeven
tot uiting. Voor nauwkeurig onderzoek van de ve- wordt hoeveel centimeter de lever achter de rib-
neuze pulsaties is registratie nodig. boog palpabel is (afb. 10.6).

Oedemen Ascites
Indien een belemmerde veneuze afvoer aanleiding Een enige tijd bestaande verhoging van de centrale
geeft tot perifeer oedeem, wordt dit gezien op laag- veneuze druk leidt vooral bij de hond tot vrij vocht
gelegen plaatsen met een relatief lage weefseldruk. in de buikholte (afb. 10.5). Bij voldoende hoeveel-
Het betreft de ventrale borst- en buikwand, het heden kan dit met de undulatieproef worden aan-
preputium en het gebied rond en boven de hak getoond. Hiertoe gaat de onderzoeker achter het
100 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 10.6
Onderzoek op leverstuwing door middel van palpatie. In
het ventrale epigastrium wordt met de rechterhand voor-
zichtig een heen-en-weergaande beweging uitgevoerd
om na te gaan of er direct achter de ribboog een weer-
stand in de buik palpabel is.

dier staan (afb. 10.7). Vervolgens legt hij aan de ene


zijde de vlakke hand als een detector tegen de buik
en met de vingers van de andere hand geeft hij een
korte tik tegen de tegenoverliggende buikwand. De
undulatieproef is positief wanneer de opgewekte Afbeelding 10.7
trilling zeer duidelijk wordt waargenomen met de Undulatieproef ter vaststelling van vrij vocht in de buik-
vlakke hand (zie ook hoofdstuk 11). Bij de kat leidt holte (ascites).
een enige tijd bestaande verhoging van de veneuze
druk vooral tot ophoping van vrij vocht in de pleu-
raholte. op de rechter- of de linkerzij. Zo wordt de afstand
bepaald van het sternum tot de tafel en van het dor-
Vena saphena sale uitsteeksel van de zevende thoracale wervel tot
Met het onderzoek van de vena jugularis kan men de tafel. De gevonden waarden (in cm) worden op-
soms een centrale belemmering van de veneuze geteld en gedeeld door twee, zodat aldus schatten-
afvoer op het spoor komen. Misleiding kan echter derwijs de afstand van het centrale venensysteem
voorkomen door lokale veneuze obstructies proxi- tot de tafel is vastgesteld, en daarmee het nulniveau
maal, maar ook distaal van de observatieplaats. Bo- voor de bepaling van de centrale veneuze druk (afb.
vendien bestaat er een grote variatie aan thorax- en 10.8). Wanneer nu de te onderzoeken vena saphena
halsvormen, zodat het gewenst is ook andere venen op deze hoogte wordt gebracht door de poot op te
in het onderzoek te betrekken. De vena saphena tillen, zal dit vat onder normale omstandigheden
leent zich hiervoor, hoewel ook hier lokale veneuze de tensie verliezen en deels collaberen. Pas wanneer
belemmeringen (bijvoorbeeld druk op grote buik- de v. saphena ongeveer 5 cm boven het zojuist ge-
venen door ascites) kunnen misleiden. Bovendien noemde referentiepunt wordt gebracht, collabeert
gaat het om een betrekkelijk kleine perifere vene, de vene volledig. De tensie van de vena saphena
zodat het ‘manosysteem’ nogal wat traagheid ver- wordt beoordeeld door inspectie en vooral ook
toont. De veneuze pulsaties, eerder aangeduid met door palpatie. De palpatie maakt het vaak ook bij
A-, V- en C-golven, kunnen hier dan ook niet wor- langharige dieren mogelijk om de tensie te beoor-
den waargenomen. De variaties in veneuze tensie delen zonder dat haren behoeven te worden weg-
door de ademhaling zijn bij grotere dieren vaak geknipt. Wanneer het vat niet collabeert, wordt de
verrassend goed waar te nemen. extremiteit verder omhoog gebracht. De hoogte
Voor het onderzoek van de vena saphena wordt de waarop het vat samenvalt geeft dan een indruk van
patiënt op de zij gelegd, door de vrijwel mediane de mate van veneuze drukverhoging.
positie van het centrale veneuze systeem en de ma-
tige gevoeligheid van het meetsysteem om het even
10 Circulatieapparaat 101

Afbeelding 10.8 Afbeelding 10.9


Beoordeling van veneuze tensie aan de vena saphena. Bij Palpatie van de ictus cordis bij een middelmatig grote
deze gezonde hond in zijligging is de poot tot enkele cm hond.
boven de hoogte van het centrale venesysteem gebracht.
In deze positie is de vena saphena (nog) niet volledig ge-
collabeerd en derhalve nog goed zichtbaar (pijlen), doch Inspectie
bij palpatie blijkt er geen tensie meer te bestaan. Vooral dieren met een diepe thorax en een korte
vacht laten zich op deze wijze goed onderzoeken.
Gelet wordt op de plaats waar de hartactie zicht-

10.2.4 Het hart baar is, maar vooral ook op de intensiteit waarmee
de thoraxwand ter plaatse in beweging wordt ge-
Met de hartactie wordt een scala van trillingen op- bracht. Normaal is de beweging zichtbaar op de
gewekt, waarvan de frequentie ongeveer ligt tussen plaatsen waar ook de ictus is te voelen. Bij gezonde
de 1 en de 1000 Hz. Deze trillingen kunnen aan de dieren wordt links doorgaans een grotere excursie
buitenkant van het lichaam worden waargenomen van de thoraxwand waargenomen dan rechts. De
en diagnostische betekenis hebben. De lagere fre- ictus wordt van terzijde en enigszins vanaf caudaal
quenties, tot ongeveer 30 Hz, zijn alleen te zien of geïnspecteerd.
te voelen, maar niet te horen. De hogere frequenties
(> 30 Hz) kunnen alleen door beluisteren worden Palpatie
waargenomen. Het hartonderzoek moet dan ook De palpatie wordt in het algemeen met beide han-
bestaan uit inspectie, palpatie en auscultatie. Ver- den uitgevoerd, waarbij de onderzoeker achter het
der kan men nog percussie toepassen. Zowel bij in- dier staat (afb. 10.9). De intensiteit van de beweging
spectie als bij palpatie gaat het om het waarnemen is bij het gezonde dier links altijd krachtiger dan
van een gevolg van de hartactie, de hartpuntstoot rechts. Vervolgens wordt vastgesteld in welke inter-
of ictus cordis. Deze plaatselijke beweging van de costale ruimten de ictus cordis rechts en links pal-
thoraxwand is vooral een afspiegeling van de con- pabel is. Voor het tellen van de intercostale ruimten
tractie van de linker ventrikel op het moment dat wordt, vooral bij adipeuze dieren, ventraal van de
deze zich voorwaarts beweegt en de thoraxwand m. latissimus dorsi van achter naar voren geteld, te
raakt.11 Plaats en kracht van de ictus worden onder beginnen bij de twaalfde intercostale ruimte. Met
normale omstandigheden bepaald door de grootte dit onderzoek wordt nagegaan 1 over welk gebied
van het hart, het slagvolume, de uitdrijfsnelheid, de ictus cordis palpabel is, 2 of een fremitus aanwe-
de ballistische terugstoot en de draaiing van het zig is en zo ja, waar deze gelegen is.
hart tijdens de systole. De dikte van de thoraxwand
en de hoeveelheid (long)weefsel die zich tussen De kracht van de ictus cordis is moeilijk exact weer
hart en thoraxwand bevindt, hebben ook duidelijk te geven. Het oppervlak waarover de ictus wordt
invloed. Ook de positie van de patiënt is van grote gevoeld hangt echter samen met de kracht, zodat
betekenis.12 Bij de gezonde hond en kat manifes- met de vastlegging van de intercostale ruimten
teert de ictus cordis zich in het ventrale deel van waarover de ictus wordt gevoeld ook informatie
de thorax, rechts wat dichter bij het sternum dan over de kracht wordt vastgelegd. Zo leidt bijvoor-
links. beeld opwinding tot een groter slagvolume, waar-
door de ictus duidelijk krachtiger is dan in rust, en
102 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

wordt de ictus cordis ook over een groter aantal in- deel van het bloed in de ventrikel wordt nu uitge-
tercostale ruimten gepalpeerd. Bij het gezonde dier worpen (D).
in rust wordt de ictus cordis links in de vierde, vijf- Tweede harttoon. Gedurende de rest van de systole
de en zesde intercostale ruimte gevoeld en rechts in zijn normaal geen geruisen hoorbaar. Na het uit-
de derde, vierde en vijfde intercostale ruimte. Er is werpen van het bloed zakt de druk in de ventrikel
normaal geen fremitus aanwezig. In het geval van onder die in de aorta en de pulmonale arterie, zo-
een fremitus wordt de plaats bij het staande dier dat de bloedkolom in deze vaten terug gaat stro-
vastgelegd door vermelding van de intercostale men en de semilunaire kleppen zich sluiten. De
ruimte en de hoogte op de thoraxwand. hierdoor optredende trillingen zijn de aanleiding
Bij kleine honden en bij de kat kan de ictus cordis tot de tweede harttoon. De eerste component van
ook worden gepalpeerd door de thorax van ven- deze toon bestaat vooral uit de trillingen opgewekt
traal te omvatten. Met de andere hand kunnen dan door de aortakleppen, de tweede component uit de
de intercostale ruimten worden geteld op de hier- trillingen afkomstig van de pulmonaliskleppen. De
boven beschreven wijze (afb. 10.10). aortakleppen sluiten juist iets vroeger dan de pul-
monaliskleppen.
Auscultatie: harttonen Derde harttoon. Gerekend vanaf de eerste harttoon
De bij auscultatie waar te nemen harttonen worden was de ventrikel nog steeds in de contractiefase. Op
aangeduid als eerste, tweede, derde en vierde hart- dit moment komt hieraan door relaxatie een einde.
toon. Bij de gezonde hond en kat zijn vooral de eer- Het in de atria voor de gesloten atrioventriculaire
ste en tweede toon goed te horen. Het ontstaan van kleppen opgehoopte bloed stroomt snel de ver-
de harttonen stelt men zich als volgt voor:13 slapte ventrikel binnen. Dit veroorzaakt de derde
Eerste harttoon. De eerste harttoon wordt vooral harttoon.
veroorzaakt door de contractie van de beide ventri- Vierde harttoon. Tijdens de verdere diastole is geen
kels. Er kunnen vier componenten worden onder- hartgeruis hoorbaar, behalve tijdens de contractie
scheiden: A, B, C en D (afb. 10.11). van de atria, hetgeen als vierde harttoon hoorbaar
kan zijn. Dit laatste kan bij hond en kat hoorbaar
De atriumcontractie leidt ertoe dat de atrioventri-
culaire kleppen een stand aannemen als een aanzet
tot sluiting. Dit vormt het begin van de eerste hart-
toon (A). Dan volgt de isovolumetrische druktoe-
name in de ventrikel. Hierdoor komt de intraven-
triculaire bloedkolom onder spanning en geraakt
deze in trilling (B). De druk in de ventrikel wordt
nu hoger dan in de aorta en pulmonale arterie,
waardoor de semilunaire kleppen openen (C). Een

Afbeelding 10.11
Schematische voorstelling van het ontstaan van hart-
tonen. De eerste toon is opgebouwd uit de volgende
componenten: A stellen van de kleppen, B isovolumetri-
sche contractie, C opening van de semilunaire kleppen,
D snelle uitdrijffase. De tweede harttoon wordt vooral
Afbeelding 10.10 veroorzaakt door het sluiten van de semilunaire kleppen,
Palpatie van de ictus cordis bij een kat, waarbij tevens de E. De derde harttoon markeert het begin van de diasto-
intercostale ruimten worden geteld. lische relaxatie, F.
10 Circulatieapparaat 103

zijn wanneer de prikkelgeleiding van atrium naar


ventrikel volledig is gestoord.
Bij de gezonde hond en kat worden alleen de eer-
ste en tweede harttoon gehoord. De derde en vierde
harttoon hebben te weinig geluidsintensiteit. Al-
leen in bepaalde pathologische situaties kunnen de
derde en vierde harttoon een zodanige geluidsin-
tensiteit krijgen dat ze hoorbaar zijn als een zoge-
naamd galopritme.

Auscultatie: bijgeruisen
Als bijgeruisen (souffles) worden vastgesteld, is het
van belang te bepalen of het gaat om een cardiaal of
een extracardiaal bijgeruis (zie Uitvoering). Is het
een cardiaal bijgeruis, dan wordt bij het beluisteren Afbeelding 10.12
van de vier klepgebieden per gebied de intensiteit ECG en plaats van de hartgeluiden binnen twee hartcycli,
van het bijgeruis aangegeven met een ordinale met illustratie van de relatieve geluidsintensiteit. S1 en
schaal (hoofdstuk 3) met zes schaaldelen.14 Het S2 eerste en tweede harttoon, a elektrocardiogram,
klepgebied met de hoogste waardering wordt het b harttonen zonder bijgeruisen (reine harttonen), c sys-
punctum maximum genoemd. Dit kan betekenen tolisch crescendo-decrescendo-geruis, d continu geruis,
dat de desbetreffende hartklep abnormaal functio- zowel systolisch als diastolisch crescendo-decrescendo,
neert. e vroeg-diastolisch crescendo-decrescendo-geruis,
Wanneer we bijvoorbeeld te maken hebben met f vroeg-systolisch crescendo-decrescendo-geruis.
een patiënt waarbij een souffle is gehoord met een
intensiteit 4/6, dan wordt hiermee aangegeven dat
de intensiteit van het bijgeruis of de luidheid van met de hartcyclus, geeft men ook de aard van het
de souffle valt in graad 4 van een totale schaal van geluid (toonhoogte, kwaliteit) aan. De kwaliteit of
zes klassen. De graden van intensiteit worden als het karakter van het geluid wordt aangeduid met
volgt omschreven: behulp van een nominale schaal (hoofdstuk 3): bla-
graad 1: een souffle met een geringe intensiteit, die zend, piepend, rauw, muzikaal enzovoort.
pas wordt gehoord wanneer men al enkele secon- De voortgeleiding van het bijgeruis kan soms van
den bezig is geweest met de auscultatie; belang zijn voor het lokaliseren van de aandoening.
graad 2: een zeer zacht bijgeruis, dat direct wordt Voortgeleiding van geluidstrillingen verloopt voor-
gehoord als men begint te ausculteren; al dan goed wanneer verzwakking door energie-
graad 3: het bijgeruis is luider dan bij 2, hoewel absorptie gering is. Ook de akoestische impedantie
geen fremitus wordt gevoeld; speelt hier een belangrijke rol (hoofdstuk 4). Bij be-
graad 4: een luide souffle met fremitus; paalde afwijkingen vindt zodanige voortgeleiding
graad 5: is nog luider dan graad 4, maar is niet plaats dat het bijgeruis ook goed op andere plaat-
meer hoorbaar wanneer de fonendoscoopkelk los sen te horen is. Als voorbeeld geldt de aortastenose
wordt gehouden van de thoraxwand; waarbij het systolisch crescendo-decrescendo-
graad 6: het geluid van de souffle is zelfs nog hoor- geruis ook goed te horen is over de carotiden. De
baar als de fonendoscoop los van de thoraxwand fonendoscoop wordt dan geplaatst op de apertura
wordt gehouden. thoracis, daar waar men de arteria carotis kan voe-
Wat de intensiteitsvariatie in relatie tot de hart- len pulseren.
actie betreft wordt gesproken van bijvoorbeeld een
systolisch crescendo-decrescendo-geruis, een cres- Auscultatie: uitvoering
cendo-geruis, een continu geruis, een diastolisch Het onderzoek moet worden uitgevoerd in een
geruis enzovoort (afb. 10.12). Deze kenmerken zijn ruimte met een zo laag mogelijk geluidsniveau.
vaak alleen door een geoefende onderzoeker te her- Ook de patiënt zal zo rustig mogelijk moeten zijn.
kennen en aan te geven. Voor een meer objectieve Het ligt voor de hand dat tijdens de auscultatie elk
en gedetailleerde beoordeling van de bijgeruisen is gesprek wordt gestaakt! Bij auscultatie op de linker
men op een fonocardiogram aangewezen. thoraxwand staat de onderzoeker links achter het
op tafel geplaatste dier, bij auscultatie op de rech-
Naast de intensiteit, de plaats waar het bijgeruis ter thoraxwand rechts. Hij maakt gebruik van die
het luidst klinkt (punctum maximum) en de relatie kant van de kelk van de fonendoscoop waarop een
104 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

membraan aanwezig is (zie hoofdstuk 4). Alleen Bijgeruisen. Eventueel aanwezige bijgeruisen wor-
wanneer hij laagtonige diastolische bijgeruisen den gekarakteriseerd voor wat betreft intensiteit,
vermoedt, gebruikt hij ook de andere kant. Bij de kwaliteit (zie hierboven) en voorkomen op de klep-
hartbeluistering moet men onderscheid maken gebieden.
tussen cardiale en extracardiale geluiden. De grens Voor wat het laatste aspect betreft, meent men op
ligt bij het epicard. Hiervoor kan het nodig zijn de grond van klinische waarnemingen te weten dat
ademhaling even stil te leggen door de neus dicht bijgeruisen ten gevolge van afwijkingen aan een
te houden (afb. 10.13). bepaalde hartklep in een omschreven thoraxgebied
het beste zijn te horen. Bij de hond worden vier
De auscultatie wordt systematisch uitgevoerd. klepgebieden onderscheiden, namelijk links het
Hartfrequentie. Indien bij honden de hartfrequen- gebied van de mitralis (valva bicuspidalis of atrio-
tie hoger is dan 120/min. spreekt men van tachy- ventricularis sinistra), de pulmonalis (valva trunci
cardie. Voor katten wordt een grens van 180/min. pulmonalis) en de aorta (valva aortae), respectieve-
gehanteerd. Bij een hond met een hartfrequentie lijk in de vijfde, derde en vierde intercostale ruimte
lager dan 60/min. spreekt men van bradycardie (kat zoals aangegeven in afbeelding 10.14. Rechts op de
< 120/min.). thoraxwand vindt men het klepgebied van de tri-
Polsuitval. Er moeten evenveel polsslagen te voelen cuspidalis (valva tricuspidalis of atrioventricularis
zijn als er hartslagen te horen zijn. Een polsdeficit dextra) in de vierde intercostale ruimte, juist onder
duidt op een ritmestoornis (zie ook hoofdstuk 8). het niveau van het aortaklepgebied op de linker
Hartritme. Bij hartfrequenties lager dan 120/min. thoraxwand.
hebben honden meestal een respiratoire sinus-
aritmie. Deze fysiologische aritmie wordt meestal De auscultatie per klepgebied wordt systematisch
meer uitgesproken naarmate de hartfrequentie uitgevoerd. Eerst richt men zich op de eerste hart-
lager is, en verdwijnt geleidelijk bij hogere fre- toon en vergelijkt men de opeenvolgende eerste
quenties (zie ook hoofdstuk 8). Een zeer regelmatig harttonen onderling. Daarna concentreert men
ritme bij lage frequenties wijst op een geleidings-
stoornis. Een onregelmatig ritme bij een dier met
een hoge hartfrequentie wijst meestal op een pa-
thologische aritmie, zoals extrasystolie of atrium-
fibrillatie.
Harttonen. Onder fysiologische omstandigheden
zijn er twee harttonen te horen. Bij zeer hoge hart-
frequenties (katten) wordt soms maar één harttoon
gehoord. De aanwezigheid van meer dan twee hart-
tonen moet als pathologisch beschouwd worden.

Afbeelding 10.13 Afbeelding 10.14


Handgreep om ademgeruisen uit te schakelen tijdens Klepgebieden bij de hond: 1 mitralis, 2 pulmonalis,
auscultatie van het hart. 3 aorta, 4 tricuspidalis.
10 Circulatieapparaat 105

zich op de tweede harttoon en vergelijkt men de


opeenvolgende tweede harttonen onderling. Ver-
volgens let men op de verhouding tussen de eerste
en tweede toon, mede in relatie tot het klepgebied
waar men luistert. Op de klepgebieden van mitra-
lis en tricuspidalis wordt de eerste harttoon luider
gehoord dan de tweede. Op de klepgebieden van
pulmonalis en aorta is het juist andersom. Wanneer
men de eerste en de tweede toon respectievelijk
aanduidt met BR en TP en de geluidsintensiteit
door hoofdletter en kleine letter symboliseert, ont-
staat tabel 10.1.

Hierna besteedt men aandacht aan de derde of


vierde harttoon en gaat men na of die tonen hoor-
baar zijn. Wanneer de derde of vierde harttoon
hoorbaar is, wordt gesproken van een galopritme
(resp. S3- en S4-galop). De vierde harttoon is vooral
bij een derdegraads atrioventriculair blok hoorbaar
bij hond en kat.

Bij de kat met zijn relatief kleine thorax zijn de


klepgebieden moeilijker weer te geven. Men be-
perkt zich meestal tot drie plaatsen (afb. 10.15):
– mitralis: links in de vijfde/zesde intercostale
ruimte
– aorta en pulmonalis: links in de tweede/derde
intercostale ruimte
– tricuspidalis: rechts in de vierde/vijfde intercos- Afbeelding 10.15
tale ruimte juist boven de costochondrale over- Klepgebieden bij de kat: 1 mitralis, 2 en 3 pulmonalis en
gang aorta (niet goed te onderscheiden), 4 tricuspidalis.

Tabel 10.1

klepgebied symbool PCG

mitralis BR tp

pulmonalis br TP

aorta br TP

tricuspidalis BR tp
106 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

De accentverschillen wat betreft de eerste en tweede een hond met een diepe thorax ligt de demping wat
harttoon zijn dezelfde als de hierboven vermelde hoger dan bij een hond van vergelijkbare grootte
voor de hond. Spinnen kan zeer storend zijn. Men met een ronde thorax. Percussie heeft vooral bete-
kan proberen dit te beëindigen door de kop ver kenis bij liquothorax, sterke hartdilatatie en peri-
achterover te strekken, enige druk juist onder de cardovervulling.
larynx op de trachea uit te oefenen, of de eigenaar
te vragen de kat los te laten. Ook kan men soms het
spinnen stoppen door een watje met alcohol onder ■
10.3 Notatie
de neus van het dier te houden.
Op de cd-rom staat een formulier waarop de bevin-
Percussie dingen overzichtelijk kunnen worden vastgelegd.
In situaties waarin niet direct over een beeldvor-
mende techniek kan worden beschikt, komt deze
oude methode nog een zinvolle plaats in het on- ■
10.4 Verder onderzoek
derzoek toe. Door de indirecte vinger-vinger- of
hamer-plessimeterpercussie (hoofdstuk 4) is het In gevallen waarin men met behulp van het bo-
mogelijk de hartdemping vast te stellen. De vertica- venbeschreven lichamelijk onderzoek niet tot een
le percussielijnen worden craniaal van de zesde in- diagnose kan komen, of nadere objectivering nood-
tercostale ruimte gekozen, te beginnen op de linker zakelijk acht, kan verder onderzoek worden ver-
thoraxwand. De uitvoering is nauwkeurig beschre- richt. Hiervoor bestaan veel mogelijkheden. Gezien
ven in hoofdstuk 9. Men kan er een indruk mee het kennis- en kapitaalintensieve karakter zijn de
krijgen van de relatieve en absolute hartdemping. methoden enigszins gerangschikt naar niveau van
Normaal begint de relatieve hartdemping juist on- praktijkuitoefening:
der de schouderlijn als een geleidelijk toenemende – natieve röntgendiagnostiek
demping. Speciaal de absolute hartdemping is goed – elektrocardiografie (ecg)
vast te stellen. Bij gezonde middelgrote honden – fonocardiografie
wordt de absolute demping links ongeveer 4 cm – echocardiografie
vanaf het sternum en rechts ongeveer 3 cm vanaf – scintigrafie
het sternum vastgesteld. Deze criteria behoeven – hartkatheterisatie
niet alleen aanpassing naar gelang de grootte van – kernspintomografie (‘magnetic resonance
het dier, maar ook naar gelang de thoraxvorm. Bij imaging’, mri)

Literatuur

1 De Morais HA. Pathophysiology of heart failure and clinical evaluation of cardiac


function. In: Ettinger SJ, Feldman EC, ed. Textbook of veterinary internal
medicine. Diseases of the dogs and cat; 5th ed. Philadelphia: Saunders, 2000; 692-
713.
2 Ettinger SJ, Suter PF. Canine cardiology. Philadelphia: Saunders, 1970.
3 O’Rourke RA, Shaver JA, Silverman ME. The history, physical examination, and
cardiac auscultation. In: Fuster V, Alexander RW, O’Rourke RA, eds. Hurst’s The
Heart; 10th ed. New York: McGraw Hill, 2001; 223.
4 Erhardt W, Henke J, Carr A. Techniques. In: Egner B, Carr A, Brown S, eds. Essential
facts of blood pressure in dogs and cats. Babenhausen (D): Beate Egner Vet Verlag,
2003; 34-59.
5 Stepien RL, Rapoport GS, Henik RA, et al. Comparative diagnostic test
characteristics of oscillometric and Doppler ultrasonographic methods in the
detection of systolic hypertension in dogs. J Vet Int Med 2003; 17: 65-72.
6 Sander C, Hörauf A, Reusch C. Indirekte Blutdruckmessung bei Katzen mit
Diabetes mellitus, chronischer Nephropathie und hypertropher Kardiomyopathie.
Tierärztl Prax 1998; 26: 110-8.
10 Circulatieapparaat 107

7 Sparkes AH, Caney SM, King MC, Gruffyd-Jones TJ. Inter- and intraindividual
variation in Doppler ultrasonic indirect blood pressure measurements in healthy
cats. J Vet Int Med 1999; 13: 314-8.
8 Belew AM, Barlett T, Brown SA. Evaluation of the white-coat effect in cats. J Vet Int
Med 999; 13: 134-42.
9 Guyton AC. Textbook of medical physiology; 8th ed. Philadelphia: Saunders, 1991.
10 Keele CA, Neil E, Joels N. Samson Wright’s applied physiology. Oxford: Oxford
University Press, 1982.
11 Bickley LS, Szilagyi PG. Bates’Guide to physical examination and history taking;
8th ed. Philadelphia: Lippincott Williams & Wilkins, 2003; 273-7.
12 Franke P. Allgemeine und spezielle Auskultation des Herzens. München: Bergman,
1984.
13 Rushmer RF. Cardiovascular dynamics; 3th ed. Philadelphia: Saunders, 1970.
14 Harvey WP, Leon AC de Jr. Murmurs. In: In: Fuster V, Alexander RW, O’Rourke RA,
eds. Hurst’s The Heart; 6th ed. New York: McGraw-Hill, 1986.
11 Digestieapparaat
J. Rothuizen, E. Schrauwen, L.F.H. Theyse, L. Verhaert

Naast de in de algemene anamnese (hoofdstuk 6) herkenbaar, reflex-bepaald fenomeen. Expulsie


genoemde verschijnselen zoals dysfagie (belemme- vindt plaats onder invloed van de positie van kop
ring of onmogelijkheid van het slikken), braken, en hals, de zwaartekracht, de intrathoracale druk,
afwijkende ontlasting en gestoorde defecatie, kun- de drukverhoudingen tussen thorax en abdomen
nen nog verscheidene andere verschijnselen voort- en de druk in het abdomen. De manifestatie van
komen uit een afwijking in het digestieapparaat. regurgiteren kan naar aard, hoeveelheid en relatie
Deze komen in de hieronder volgende specifieke met moment van voedselopname sterk verschillen.
anamnese aan de orde. Soms moeten anamnese en Regurgiteren van voeding tijdens voedselopname
lichamelijk onderzoek zich ook uitstrekken tot het kan wijzen op een onvermogen van de proximale
respiratieapparaat (hoofdstuk 9), bijvoorbeeld bij slokdarmsfincter om te relaxeren (cricofaryngeale
de verdenking op een complicerende verslikpneu- achalasie) of op farynxparalyse. Regurgiteren van
monie. grote hoeveelheden slijm of voedsel, onafhankelijk
Het onderzoek van het digestieapparaat wordt van de voedselopname (dus zowel ervoor als erna)
gewoonlijk beperkt tot het deel dat voor het intus- houdt meestal verband met een paralyse van de
sen geformuleerde probleem (hoofdstuk 3) relevant slokdarm. Regurgiteren van grote hoeveelheden
is. Zo zal bijvoorbeeld bij dysfagie rectaal onder- voeding, veelal lang na voedselopname, kan gezien
zoek meestal niet nodig zijn en zo zal bij tenesmus worden bij een pylorusstenose. Soms komt regur-
alvi (pijnlijke, zich telkens herhalende drang tot giteren voor in de vorm van ‘vochtige oprispingen’.
defecatie) onderzoek van het voorste deel van de di- Deze oprispingen treden op bij een disfunctie van
gestietractus niet noodzakelijk zijn. de cardia, maar ook bij een pylorusstenose.
Bij een volledig onderzoek van het digestieap- Van actief braken wordt gesproken als vooraf-
paraat worden achtereenvolgens de mond, farynx, gaand aan de retrograde expulsie contracties van
slokdarm, abdomen, rectum en omgeving, en anus de buikspieren optreden. Dit wordt vaak ingeleid
en omgeving onderzocht. door slikken, speekselen en onrust (tekenen van
misselijkheid, nausea). Actief braken is een re-
flexbepaald fenomeen. Neurogene prikkels die

11.1 Anamnese aanleiding geven tot braken stimuleren het braak-
centrum in de hersenstam. Humorale prikkels die
De meest bekende manifestaties van afwijkend tot braken leiden, stimuleren het chemoreceptor-
functioneren van het digestieapparaat zijn braken centrum van waaruit vervolgens het braakcentrum
en diarree. Hieronder zullen deze verschijnselen wordt geactiveerd. Prikkeling van het braakcen-
in detail worden behandeld. Mede tegen de achter- trum leidt tot gecoördineerde spieractiviteit, waar-
grond van deze bespreking volgt een reeks speci- bij vooral contracties van de buikspieren opvallen.
fieke vragen met toelichtende voorbeelden. Deze
vragen laten meteen ook zien hoe belangrijk een Er is sprake van diarree wanneer een van de ka-
zorgvuldige anamnese kan zijn voor de toespitsing rakteristieken van de feces is veranderd, dat wil
van de probleemstelling. zeggen wanneer het volume en/of het percentage
Bij ‘brakende’ dieren dient men onderscheid te aan water is toegenomen. Ook wordt van diarree
maken tussen regurgiteren en actief braken. Onder gesproken als – eventueel in combinatie met een
regurgiteren wordt passieve, retrograde expulsie of beide bovengenoemde kenmerken – de defeca-
van keel-, slokdarm- of maaginhoud verstaan. ‘Pas- tiefrequentie is toegenomen. Zoals het bijzonder
sief’ geeft hierbij aan dat er geen sprake is van een belangrijk is om het onderscheid te maken tussen

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_11, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
110 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

regurgiteren en actief braken in verband met de er toen reeds maag-darmproblemen waren, wordt
verdere diagnostiek, is het absoluut noodzakelijk vastgelegd wanneer het huidige probleem is be-
om onderscheid te maken tussen dunnedarm- en gonnen. Ruwweg kan gesteld worden dat voedsel-
dikkedarmdiarree. intolerantie vooral een probleem is van jonge die-
Er is sprake van een dunnedarmdiarree als het ren en dat enteritis vooral wordt gezien bij jonge
effluent van de dunne darm naar de dikke darm dieren en dieren van middelbare leeftijd. Tumoren
qua volume en samenstelling zodanig is veranderd zijn meestal pas op oudere leeftijd oorzaak van
dat ondanks de reservecapaciteit van het colon om maag-darmproblemen
water te absorberen de uiteindelijke coloninhoud Verloop. Inzicht in het verloop van het probleem
en daarmee de feces te volumineus en/of te waterig (continu aanwezig of in episoden optredend) kan
zijn. Deze vorm van diarree kan worden veroor- ook richtinggevend zijn. Een enteritis heeft dik-
zaakt door een verhoogde osmotische waarde van wijls een episodisch karakter. Bij een insufficiëntie
de darminhoud, door een verhoogde secretie en/of van het exocriene deel van het pancreas zijn de pro-
exsudatie van het darmslijmvlies en/of door een af- blemen meestal continu aanwezig.
wijkende motiliteit. Nadere karakterisering van het probleem. Het iatro-
Dikkedarmdiarree treedt op als gevolg van een trope probleem (zie § 3.1.1) wordt vastgelegd en
abnormale motiliteit van het colon, een verminderd nader beschreven. Naast braken en/of diarree kan
absorberend oppervlak van het colonslijmvlies of het ook zijn dat de eigenaar zich tot de dierenarts
een toegenomen secretie en/of exsudatie in het co- wendt voor bijvoorbeeld anorexie, slikproblemen
lon. In tabel 11.1 zijn de meest karakteristieke ver- of bloed in de feces. Zoals hierboven aangegeven,
schillen opgesomd. Deze tabel laat nog eens zien wordt bij braken en/of diarree getracht voor elk van
dat het onderscheid tussen dunnedarm- en dikke- deze problemen onderscheid te maken tussen de
darmdiarree berust op anamnestische gegevens. twee hoofdvormen.
Bijkomende verschijnselen. Deze kunnen bestaan in
Met inachtneming van hetgeen in hoofdstuk 6 en verminderde eetlust, gewichtsverlies, pica, een ziek
hierboven is gesteld, kan de anamnese bij een pro- voorkomen en uitingen van abdominale pijn.
bleem van het digestieapparaat verlopen volgens – Verminderde eetlust. Wordt het maag-darmpro-
de hieronder volgende vraagstellingen. Bij deze bleem gecompliceerd door verminderde eetlust
opsomming worden enkele voorbeelden genoemd (met gewichtsverlies), dan is dit als ernstig te
ter illustratie. beschouwen. De gedachten kunnen dan uitgaan
Ontstaan. Nadat geïnformeerd is naar het moment naar een maligniteit (maagcarcinoom, maligne
waarop het dier bij de eigenaar is gekomen en of lymfoom).

Tabel 11.1 Belangrijkste verschillen tussen dunnedarm- en dikkedarmdiarree. Het onder-


scheid is alleen van belang bij chronische diarree. Niet alle criteria hoeven steeds
aanwezig te zijn en bovendien kan er soms overlapping bestaan.

dunnedarmdiarree dikkedarmdiarree

defecatiefrequentie laag hoog

tenesmus zelden dikwijls (persisterend)

volume feces hoog laag

mucus bij feces zelden dikwijls

bloed bij feces zelden dikwijls

polydipsie dikwijls zelden

polyfagie dikwijls zelden

borborygmi en flatulentie dikwijls zelden

gewichtsverlies dikwijls zelden


11 Digestieapparaat 111

– Gewichtsverlies hoeft niet alleen te berusten op het gebit nauwelijks gekauwd. De premolaren zijn
verminderde voedselinname, maar kan ook het vooral geschikt om voedsel (de prooi) vast te hou-
gevolg zijn van onvoldoende absorptie uit het den. De kat heeft het gebit van de echte vleeseter
maag-darmkanaal (malabsorptie) of van onvol- (carnivoor), terwijl het gebit van hond enigermate
doende digestie (maldigestie bij een insufficiëntie in de richting van dat van een alleseter (omnivoor)
van het exocriene deel van het pancreas). is ontwikkeld. Zo hebben bij de hond de molaren
– Pica is een neiging tot het eten van voor een hond van boven- en onderkaak een maalvlak.
of kat oneetbare dingen, zoals bijvoorbeeld aard- Door korte ‘vangbewegingen’ van de kop, zeer op-
appelschillen en kledingstukken. Dit kan het vallend bij de hond, wordt het voedsel, gesteund en
gevolg zijn van extreme honger zoals die zich geleid door palatum durum, wangen en tong, naar
voordoet bij exocriene pancreasinsufficiëntie caudaal verplaatst. Bij de grove verkleining met
(epi). Eten van gras of andere planten wil nog wel behulp van de kiezen wordt speeksel toegevoegd.
eens deel zijn van de prodromi (voorboden) van De gevormde voedselbrok wordt door druk van de
braken; het past in het beeld van nausea. tong tegen het palatum durum en door de contrac-
– Ziek voorkomen. Lusteloosheid past bij ernstige tie van de keelspieren via de farynx in de slokdarm
aandoeningen van het maag-darmkanaal. Ook gebracht.
kan lethargie het gevolg zijn van een secundair Het palatum molle sluit daarbij de nasopharynx
aan het maag-darmprobleem opgetreden de- af; de larynx wordt min of meer onder de tongwor-
hydratie. Omgekeerd kan een buiten het maag- tel getrokken waardoor, mede door het aanspannen
darmkanaal gesitueerde aandoening leiden tot van de stembanden, de luchtweg wordt afgesloten.
een ziek voorkomen en ook gepaard gaan met
braken; bijvoorbeeld als bij nierinsufficiëntie de Kauwmusculatuur
geretineerde stoffen aanleiding geven tot prikke- Van de kauwmusculatuur zijn de m. masseter en de
ling van het braakcentrum. m. temporalis bereikbaar voor het lichamelijk on-
– Uitingen van abdominale pijn. Bij pijnlijke pro- derzoek. De m. masseter bevindt zich op de laterale
cessen als een acute pancreatitis, of een vreemd oppervlakte van de ramus van de onderkaak, ven-
voorwerp (corpus alienum) met (pre-)perforatieve traal van de arcus zygomaticus. De m. temporalis is
peritonitis, kunnen spontane pijnuitingen wor- de grootste en sterkste spier van de kop en ligt in de
den gezien. Honden nemen dan een ‘biddende’ fossa temporalis. Beide spieren spelen een belang-
houding aan: hierbij worden de voorpoten naar rijke rol bij het sluiten van de bek.
voren gestrekt zodat het sternum de vloer raakt;
de achterpoten blijven gestrekt. Dit soort pijn Mondholte
geeft soms ook aanleiding tot plotseling opsprin- De mondholte (cavum oris) ligt tussen de mond-
gen, beven en rusteloos rondlopen. opening en de keelingang. Het palatum durum
vormt de dorsale begrenzing; de lippen zijn de
craniale, de wangen de laterale, en de tong en

11.2 Lichamelijk onderzoek sublinguale ruimte de ventrale begrenzing van de
mondholte.

11.2.1 Kop Het gebit verdeelt de mondholte in het cavum
oris proprium (binnen de tandenrijen) en het ves-
Inleiding tibulum labiale en vestibulum buccale (buiten de
Voor de instandhouding van het organisme is het tandenrijen), respectievelijk begrensd door lippen
van wezenlijk belang dat voedsel opgepakt, ver- en wangen.
kleind en getransporteerd kan worden door de De mondopening wordt omsloten door de lippen.
farynx en slokdarm naar de maag. Ter verkleining Er is een scherpe grens tussen huid en mondslijm-
fixeren honden en katten grote voedseldelen met vlies. De bovenlip (labium maxillare) loopt over in
hun poten, terwijl met behulp van voornamelijk de neusspiegel. De onderlip (labium mandibulare)
de snijtanden (incisiva) en de haaktanden (canini) is veel korter dan de bovenlip, waardoor de boven-
stukken worden afgescheurd. Met behulp van de lip vooral bij de mondhoek (angulus oris) afhangt.
knipkiezen (vierde premolaren in de bovenkaak en Het mondslijmvlies gaat op de mucogingivale
de eerste molaren in de onderkaak) kunnen stuk- lijn over in het zogenaamde tandvlees (gingiva).
ken voedsel worden afgeknipt. De voortanden kun- De wangen bevinden zich tussen de mondhoeken
nen worden gebruikt om kleinere voedselbrokken en het slijmvlies op de overgang van onderkaak
op te pakken of los te trekken. naar bovenkaak. In het dorso-caudale deel van
Het voedsel wordt met de knipbewegingen van het wangslijmvlies monden de afvoergangen van
112 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

de glandula parotis en glandula zygomatica uit, delste snijtanden ligt de papilla incisiva, door een
tegenover/boven respectievelijk de vierde premo- tweetal groeven afgescheiden van het palatum. Aan
laar en de eerste molaar van de bovenkaak. Ook het weerszijden mondt hierin de ductus nasopalatinus
slijmvlies van de wangen gaat op de mucogingivale uit, die een open verbinding vormt tussen mond-
lijn over in de gingiva. en neusholte.
De bodem van de mondholte (cavum sublinguale
De gemiddelde hondenkop wordt aangeduid met craniale) bevindt zich onder de tong. Het frenulum
mesocefaal. Daarnaast bestaat ook de brachycefale verdeelt de ruimte in twee langwerpige, naar cau-
schedel (kortschedelig, type boxer) en de dolicho- daal gerichte ruimten (recessus sublinguales late-
cefale schedel (lange kaken, type windhond). De rales). De carunculae sublingualis (hongertepels)
term brachygnathie verwijst naar een kaakverkor- verheffen zich lateraal en oraal van het frenulum.
ting, de term prognathie naar een kaakverlenging. Hierin monden de afvoergangen van de glandula
Zo is er bij de brachycefale rassen een verkorting mandibularis en sublingualis uit. Van de carunculae
van de bovenkaak of maxillaire brachygnathie. naar caudaal loopt een kleine slijmvliesplooi (plica
Men spreekt in dit geval ook wel van een onder- sublingualis). Hierin bevinden zich de beide afvoer-
voorbijter. We spreken van een bovenvoorbijter als gangen van de bovengenoemde speekselklieren.
de bovenkaak relatief langer is dan de onderkaak. De tong (lingua) heeft, behalve de rol bij het op-
Beide termen zeggen niets over de werkelijke nemen en transporteren van voedsel ook de functie
kaaklengtes, maar verwijzen slechts naar de on- voedsel te sorteren en te proeven. Bij de kat vervult
derlinge verhoudingen van de kaken. Vooral bij de de tong ook een belangrijke rol bij het toilet ma-
bovenvoorbijter moeten we bedacht zijn op slijm- ken. De tong wordt verder gebruikt bij de warmte-
vliesbeschadigingen (druk van de ondercanini in regulatie, de communicatie en de verzorging van
het palatum durum). jongen.
De tong (afb. 11.1) is een sterk gespierd orgaan, dat
De afzonderlijke gebitselementen worden aange- een belangrijk deel van de bodem van de mond en
duid door gebruik te maken van een tandformule het orale deel van de farynx opvult. De punt van de
(tabel 11.2). tong (apex linguae) ligt geheel los, terwijl het tong-
lichaam (corpus linguae) aan de onderzijde met
De incisivi (I), canini (C), premolaren (P) en molaren de mondholte is verbonden door het tongriempje
(M) worden ingedeeld naar het kwadrant in de bek (frenulum linguae). De wortel van de tong (radix
(rechtsboven = 1, linksboven = 2, linksonder = 3, linguae), die alleen een vrije bovenkant heeft, sluit
rechtsonder = 4) en hun rangnummer wordt geteld aan bij de epiglottis. De plicae palatoglossae zijn
vanuit de binnenste incisivus (uitgaande van een de slijmvliesplooien die vanaf de zijkanten van de
volledig gebit). De vierde premolaar van de rechter radix lopen naar het zachte gehemelte (palatum
bovenkaak wordt dus aangeduid als 108 en de twee- molle). Op de platte tongrug (dorsum linguae) is
de molaar van de linker onderkaak als 310. een overlangse groeve aanwezig (sulcus medianus
Het palatum durum heeft aan weerszijden van de linguae).
mediaanlijn een aantal (6-10) dwarse kammen (ru- Op het slijmvlies van de tongrug zijn verschillen-
gae palatinae). Deze kammen hebben een functie de soorten papillen herkenbaar (papillae filiformes,
bij het transport van de voeding. Achter de mid- fungiformes, vallatae foliatae en cornicae; afb. 11.1).

Tabel 11.2 Tandformules van de onder- en bovenkaakhelften van de hond en de kat.

hond kat

melkgebit 3 I, 1 C, 3 P 3 I, 1 C, 3 P

3 I, 1 C, 3 P 3 I, 1 C, 2 P

blijvend gebit 3 I, 1 C, 4 P, 2 M 3 I, 1 C, 3 P, 1 M

3 I, 1 C, 4 P, 3 M 3 I, 1 C, 2 P, 1 M

I = incisiva (snijtanden); C = canini (haaktanden); P = premolares (valse kiezen); M = molares (ware kiezen)
11 Digestieapparaat 113

De filiforme papillen hebben vooral een mechani-


sche functie. De andere papillen fungeren als zetel
van de smaakzintuigen. Bij de kat zijn de filiforme
papillae sterk ontwikkeld, hard en naar caudaal ge-
richt. Aan de onderkant van de tong, vanaf de tong-
punt naar caudaal, verloopt in het septum linguae
de voor de hond typische lyssa. Voorheen werd een
verband gelegd tussen deze ‘streng’ en hondsdol-
heid (= lyssa). Mogelijk vervult deze streng een rol
als rekreceptor.

Pharynx, tonsillen en palatum molle (afb. 11.1)


De pharynx is de ruimte die de mondholte met de
slokdarm verbindt en de neusholte met de larynx.
Het zachte gehemelte (velum palatinum of pala-
tum molle) verdeelt de pharynx in een dorsaal deel
(pars nasalis of nasopharynx) en een ventraal deel
(pars oralis of oropharynx). De oropharynx wordt
verdeeld in de isthmus faucium (keelgat) en de
pars laryngea. De isthmus faucium wordt begrensd
door de tongwortel, de plicae palatoglossae en het
palatum molle. Het pars laryngea strekt zich uit
van de basis van de epiglottis tot de ingang van de
slokdarm. In de zijwanden van de isthmus faucium
bevinden zich de tonsillen (tonsillae palatina). De
tonsillen liggen in de sinus tonsillaris. Mediaal zijn
zij bedekt met een dunne mucosaplooi (plica semi-
lunaris).

Speekselklieren (afb. 11.2)


De hond heeft vier paar belangrijke speekselklieren: Afbeelding 11.1
de glandula parotis, de glandula mandibularis, de Ver geopende bek van een hond met naar beneden ge-
glandula sublingualis en de glandula zygomatica. drukte tongbasis: 1 palatum molle, 2 sinus tonsillaris,
3 epiglottis, 4 plica palatoglossa, 5 papillae vallatae,
De glandula parotis bevindt zich aan de oorbasis 6 papillae conicae, 7 papillae filiformes en fungiformes,
en wordt aan de buitenkant bedekt door oorspie- 8 sulcus medianus linguae. Zie ook afb. 9.7.
ren. Aan de ventro-mediale kant overlapt de klier
de dorsale rand van de glandula mandibularis. De
glandula mandibularis is min of meer afgerond, ligt
in de hoek gevormd door de vena maxillaris interna
en externa en is altijd goed palpabel. Deze speek-
selklier wordt soms verward met de mandibulaire
lymfknopen (zie § 8.2.6). De glandula sublingualis
is door een bindweefselomhulling verbonden met
de glandula mandibularis. De glandula zygomatica
ligt binnen de orbita en is niet te voelen.

Tongbeentjes (apparatus hyoideus)


De tongbeentjes vormen samen de ondersteunende
en verbindende structuur voor tong en larynx
met de schedel. Het apparaat bestaat uit een benig
enkelvoudig basihyoïd, een benig gepaard thyro- Afbeelding 11.2
hyoïd, keratohyoïd, epihyoïd en stylohyoïd en een Speekselklieren bij de hond: 1 glandula parotis, 2 glan-
kraakbenig gepaard tympanohyoïd. Het thyrohy- dula mandibularis, 3 glandula sublingualis, 4 glandula
oïd is verbonden met het thyroïd van de larynx. zygomatica.
114 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Het tympanohyoïd is verbonden met de processus


mastoideus van de schedel.

Onderzoek van de kop is noodzakelijk bij dieren


met problemen met de voedselopname of met dys-
fagie. Bij dit deel van het onderzoek worden kauw-
musculatuur, mondholte, farynx, speekselklieren
en tongbeentjes betrokken.

Uitvoering
Allereerst wordt de kop aan inspectie onderworpen.
Daarbij wordt speciaal gelet op de m. masseter en
de m. temporalis. Atrofie, zwelling en asymmetrie
kunnen wijzen op afwijkingen van deze spieren.
Tevens wordt gelet op de aansluiting van de lippen
en eventuele deformiteiten. Speekselen en het al of Afbeelding 11.3
niet gesloten zijn van de bek kunnen belangrijke Inspectie van de mondholte. De bek wordt opengehou-
bevindingen zijn. den door onder meer met de (linker)duim druk uit te
Na de inspectie worden de kauwspieren onder- oefenen op het palatum durum en de tongwortel naar
zocht door palpatie, waarbij gelet wordt op pijn- beneden te drukken (met de rechterwijsvinger).
lijkheid, consistentie, warmte en omvang.
Het mondslijmvlies (labiaal en gingivaal) werd
bij het algemeen onderzoek (hoofdstuk 8) onder-
zocht door de bovenlip op te lichten. Bij het vervolg-
onderzoek kan op deze manier ook de labiale zijde
van het gebit worden onderzocht.
Voor verder onderzoek van de mondholte wordt
de bek geopend. Wie rechtshandig is, licht hier-
toe, vóór de hond staande, met de linkerhand over
de snuit met duim en wijsvinger de bovenlip op.
Duim en wijsvinger plaatst men caudaal van de
haaktanden. Met de wijsvinger van de rechterhand
wordt vervolgens druk op de snijtanden van de on-
derkaak uitgeoefend opdat het dier de bek zal ope-
nen. Door deze procedure langzaam en rustig uit te
voeren, kan men bij de meeste honden de bek ope-
nen. Om het meest caudale deel van de mondholte
en het isthmus faucium te kunnen onderzoeken,
verplaatst men de rechterhand, zodat met wijs- en
middelvinger de tongwortel naar beneden en cra-
niaal kan worden geduwd. De linkerhand kan nu
zodanig worden verplaatst dat de snuit wordt om-
vat en de duim tegen het palatum durum rust (afb.
11.3). Op deze wijze zal de hond de bek reflexmatig
openhouden. Afbeelding 11.4
Bij een zich verzettend dier kan de bek open worden
Het zal duidelijk zijn dat de zojuist beschreven in- gehouden met twee bandjes.
spectie alleen mogelijk is bij coöperatieve honden.
Bij honden die zich verzetten kan worden gepro-
beerd bandjes om boven- en onderkaak aan te bren- Bij katten kan de inspectie op dezelfde manier ge-
gen. Bij een goed gefixeerde hond lukt dit indien beuren. De bek wordt geopend door druk uit te oe-
nodig zelfs met een pincet tussen de haaktanden fenen op de snijtanden van de onderkaak (afb. 11.5).
en eerste premolaren door. Met behulp van deze Meestal is het nodig de voorpoten te laten fixeren,
bandjes kan de bek vervolgens langzaam worden omdat de meeste katten zich tegen dit onderzoek
geopend (afb. 11.4). zullen verweren.
11 Digestieapparaat 115

Afbeelding 11.5
Openen van de bek bij de kat. Rechts een detailopname van de tong, die duidelijk de bij deze diersoort sterk gekerati-
niseerde grote conische papillen laat zien.

Bij het openen van de bek wordt gelet op de pas- vaak pas op 7 maanden. Het gebit wordt gecon-
sieve bewegingsmogelijkheid en/of pijnlijkheid troleerd op volledigheid. Bij de afwezigheid van
van het kaakgewricht. Is de bek geopend, dan is een elementen is röntgenologisch onderzoek nodig
eventuele fetor ex ore vast te stellen (halitosis). Bij om ontbrekende elementen te onderscheiden van
de inspectie van de mondholte wordt het slijmvlies niet doorgebroken elementen. Indien na het wis-
van het vestibulum buccale nader onderzocht. Het selen melkelementen (met hun blijvende elemen-
vestibulum opent men door de wangen naar late- ten) in de kaak aanwezig blijven, spreekt men van
raal te brengen. Vervolgens worden gebit, palatum retentie van het melkgebit of persisterende melk-
durum, het ventrale deel van het cavum oris pro- elementen (afb. 11.7). In dat geval kan men occlu-
prium en de tong aan een onderzoek onderworpen. sieproblemen, slijmvliesbeschadigingen, voedsel-
resten en eventueel tandsteen (calculus dentium)
Na deze beschrijving van de mogelijkheden voor aantreffen.
inspectie van de mondholte is het goed om nog
eens te benadrukken dat de hierboven beschreven Vervolgens let men op de occlusie van het gebit. Bij
methoden alleen toegepast kunnen worden als de een correcte occlusie van de incisivi spreekt men
patiënt zich dit (enigermate) laat welgevallen. Bij van een schaargebit, waarbij de incisale rand van
verzet worden de mogelijkheden voor inspectie de ondersnijtanden de achterzijde van de boven-
sterk beperkt. Voor een goede inspectie is vaak se- snijtanden raakt. De canini van de onderkaak be-
datie of anesthesie nodig. horen te sluiten juist tussen de derde incisivi en de
canini van de bovenkaak. Bij een correcte occlusie
Gebit staan de premolaren en molaren alternerend ten
Afhankelijk van de leeftijd van het dier hebben we opzichte van elkaar. Bij een afwijkende occlusie
te maken met het melkgebit dan wel het blijvende moet men alert zijn op slijmvliesbeschadiging. Zo
gebit. De elementen van het melkgebit zijn aan- kan een caninus van de onderkaak met een afwij-
zienlijk kleiner dan de blijvende elementen (afb. kende nauwe stand het palatum durum beschadi-
11.6). gen, met als gevolg pijn en moeilijkheden met de
voedselopname.
Bij zowel de hond als kat is het volledige gebit
gewisseld op een leeftijd van 5 tot 7 maanden. De Bij verdere inspectie let men op de aanwezigheid
variatie in het moment van gebitswisseling is eni- van tandplaque (cremor dentium) (afb. 11.8), tand-
germate rasafhankelijk. De blijvende kiezen (de steen (calculus dentium) en abnormale bestand-
molaren) komen het laatst; molare 3 (bij de hond) delen tussen tanden en/of kiezen zoals haren en
116 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

A A

B B

Afbeelding 11.6
a Melkgebit van een pup (links) en het gebit van een eenjarige hond (rechts).
b Vooraanzicht en zijaanzicht van een gebit van een volwassen kat. De snijtanden zijn kleiner dan bij de hond en de
hoektanden zijn langer en puntiger. Deze foto’s tonen ook de scherp snijdende kiezen.

Afbeelding 11.7 Afbeelding 11.8


Een 7 maanden oude hond met retentie van delen van Gebit van een 9-jarige hond met plaque (cremor den-
het melkgebit (canini van boven- en onderkaak). tium) op de canini. Voorts is er slijtage van de elementen
101 en 201, terwijl de lobben op 301 en 401 nog intact zijn.

voedselresten (afb 11.9). Verder wordt gecontroleerd Tot slot wordt de gingiva gecontroleerd op rood-
op beschadiging van elementen, bijvoorbeeld frac- heid, zwelling en eventuele bloedingen (gingivitis,
turen (bijvoorbeeld caninus, incisivus of de maxil- parodontitis). Met behulp van dit inventariserende
laire P4) (afb. 11.10), glazuurdefecten en eventuele onderzoek krijgt men een eerste indruk over de
andere tand- en/of kiesafwijkingen. toestand van het gebit. Een uitgebreide inspectie
11 Digestieapparaat 117

Afbeelding 11.9
Zijaanzicht van de bek van een 10-jarige greyhound met veel tandsteen, vóór (links) en onmiddellijk na (rechts)
behandeling. Ter hoogte van de mesiale wortel van 108 is verlies van aanhechting van de gingiva zichtbaar
(parodontitis).

van het gehele gebit is alleen mogelijk onder vol-


ledige anesthesie en met behulp van scherpe sonde
en pocketsonde. Röntgenologisch onderzoek is
veelal een onmisbare aanvulling aangezien slechts
de kroon, een derde van het element, zichtbaar is.
In beginsel lenen de veranderingen die zich met
de tijd aan het gebit voltrekken (o.a.: melkgebit
naar blijvend gebit, afslijting van de lobben op de
snijtanden en de ontwikkeling van tandplaque en
tandsteen), zich voor schatting van de leeftijd, maar
op volwassen leeftijd kan geen betrouwbare schat-
ting worden gemaakt. De slijtage van de snijtanden
kan sterk verschillen door de grote variatie in oc-
Afbeelding 11.10 clusie en gebruik van het gebit. Bij sommige hon-
Gecompliceerde (pulpa is geopend) kroonwortelfractuur den is alleen sprake van opname van betrekkelijk
van de eerste molaar in de rechter onderkaak (element zacht voedsel, terwijl andere honden veel kluiven
409). op botten en/of spelen met harde materialen (afb.
11.11). De eerste verschijning en de uitbreiding van

Afbeelding 11.11
Sterk afgesleten tanden van een 5-jarige bull terrier, reu, door veelvuldig spelen met stenen en stokken (links). In het
onderaanzicht van de bovenkaak van deze hond (rechts) is duidelijk te zien dat dit heeft geleid tot expositie van de
wortelkanalen van de haaktanden (elementen 104 en 204) en van de elementen 103 en 203. Element 105 ontbreekt.
Dit kan een aangeboren afwijking zijn.
118 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

tandplaque en tandsteen kan ook sterk variëren naar ventraal kan worden gedrukt. Alleen het isth-
tussen individuen. mus faucium, het palatum molle en de tonsillen
kunnen dan worden onderzocht. In de normale si-
Bij de volwassen hond kan het geheel van houding, tuatie kijkt men bij geopende bek en naar beneden
gedrag, lichaamsproporties, vacht (o.a. grijze ha- gedrukte tongwortel tegen het palatum molle aan.
ren), ogen (cataract) en gebit wel een indruk geven Indien bij de volwassen dieren de tonsillen ver-
van de leeftijd, maar het blijft een grove schatting scholen zitten achter de plicae semilunares (in de
met de mogelijkheid van miswijzingen die enkele fossae tonsillares) wordt aangenomen dat er geen
jaren kunnen bedragen. Voor de kat geldt hetzelfde, afwijkingen zijn. Bij jonge dieren met wat actiever
met de kanttekening dat het gebit nog minder dan lymfweefsel zijn de tonsillen meestal zichtbaar. Bij
bij de hond tijdsgebonden veranderingen laat zien. oudere dieren is sprake van vergroting indien de
tonsillen zichtbaar zijn. Voorts worden kleur, even-
Palatum durum tuele vaatinjectie, regelmaat van het oppervlak en
Bij de inspectie van het palatum durum wordt het vorm vastgesteld.
slijmvlies op de eerder besproken criteria (hoofd- Daar het onderzoek van de oropharynx bij de on-
stuk 8) beoordeeld. Tevens is het belangrijk vast gesedeerde hond niet goed kan worden uitgevoerd,
te stellen of het gehemelte intact (gesloten) is, en is meestal keelinspectie onder narcose noodzake-
of het geen deformiteiten (zwellingen, defecten) lijk.
vertoont. Meer informatie over de farynx is te verkrijgen bij
uitwendige palpatie van het gebied tussen de cau-
Tong dale rand van de kaaktakken en de larynx. Daartoe
De tong wordt onderzocht op kleur, aard van het wordt met één hand de snuit enigszins omhoog
oppervlak, aanwezigheid van papillen, gelokali- gehouden, zodat het gebied voor de andere palpe-
seerde dikten en corpora aliena. Het is uitermate rende hand gemakkelijker toegankelijk is. Ook de
belangrijk op corpora aliena bedacht te zijn. Cor- tongbeentjes zijn op deze wijze goed te onderzoe-
pora aliena om de tong veroorzaken een zwelling ken. Bij het palperen wordt gelet op de aanwezig-
door stuwing van de hele tong. Een dergelijke tong heid van deformiteiten en eventuele pijnlijkheid.
kan afsterven. Bij katten die naalden opnemen kan
de naald in de tongwortel terechtkomen. In ver- ■
11.2.2 Hals-slokdarm
band met de mogelijke aanwezigheid van draden
die onder de tong blijven vastzitten (bij de kat) Inleiding
verdient het frenulum speciale aandacht. Corpora De orale slokdarmsfincter ligt dorsaal van de la-
aliena kunnen ook laesies onder de tong veroorza- rynx. In het halsgebied bevindt de slokdarm zich
ken. links van de trachea, terwijl in de thorax de slok-
De recessus sublingualis lateralis en het cavum darm meer dorsaal van de trachea ligt. Onder nor-
sublingualis craniale worden zichtbaar gemaakt male omstandigheden is de slokdarm leeg en ge-
door de tong met één vinger opzij en omhoog te heel samengevallen en dus niet luchthoudend. Een
bewegen. Het slijmvlies van de onderkant van doorgeslikte voedselbrok wordt door een primaire
de tong en de bodem van de mondholte kunnen en soms secundaire peristaltiek naar de maag ge-
daarna worden onderzocht, terwijl tevens het fre- transporteerd. Indien de peristaltiek gaat afwijken
nulum goed kan worden geïnspecteerd. Het zicht van het normale patroon, vermindert de tonus van
op het frenulum en de onderzijde van de tong kan de slokdarm. Een verwijding (dilatatie) kan het ge-
nog worden verbeterd door, bij de geopende bek, volg zijn, waardoor zich vloeistof, voedsel en lucht
aan de onderzijde (tussen de mandibulatakken) kunnen ophopen. In het halsgebied is de slokdarm
enige druk uit te oefenen. Ook wordt de locatie bedekt door musculatuur. Bij gezonde dieren is de
van de sublinguale speekselklieren (zie afb. 11.2) slokdarm niet palpabel.
onderzocht. Men moet in het bijzonder alert zijn
op speekselcysten (hier ranulae genoemd). Van de Uitvoering en interpretatie
speekselklieren is onder normale omstandigheden Bij inspectie wordt gelet op de positie van de hals.
alleen de mandibulaire speekselklier palpabel. Een gestrekte hals en een laag gehouden kop kun-
nen wijzen op pijnlijkheid veroorzaakt door een
Farynx slokdarmafwijking. Ook speekselen ten gevolge
Bij de ongesedeerde hond kan de farynx slechts ten van onvoldoende slikken komt voor.
dele zichtbaar worden gemaakt en dan alleen nog Om het gebied waar de slokdarm verloopt beter
op het moment dat de tongwortel met de vingers te kunnen inspecteren en palperen, beweegt de
11 Digestieapparaat 119

onderzoeker, vóór de hond staande, de snuit met tegelijkertijd in verband gebracht met de andere
één hand omhoog. Zo kunnen soms deformiteiten gegevens over de hond: dracht, al of niet eten enzo-
worden vastgesteld. voort. Een toename van de buikomvang kan aan-
Speciale aandacht wordt besteed aan de borst- leiding geven tot een specifieke vorm van de buik.
ingang om te kunnen vaststellen of er sprake is Zo kan een aanzienlijke vergroting van de lever of
van een gedilateerde slokdarm. Indien bij inspectie een overvulling van de maag een omvangvermeer-
synchroon met de uitademing ter plaatse een uit- dering van epi- en mesogastrium veroorzaken. Bij
puiling te zien is, kan dit een aanwijzing zijn voor sterke overvulling van het darmkanaal kunnen bij
een slokdarmverwijding. inspectie zelfs darmlissen opvallen. Veel vrij vocht
Inhoud in de slokdarm is waarschijnlijk als de in het abdomen (ascites) leidt veelal tot een ventrale
borstingang links vol aanvoelt. Bij aanwezigheid uitzetting van de buik, terwijl de bovenzijde invalt
van vloeistof en lucht zijn zelfs klotsgeluiden op (druppelvormig; zie ook § 10.2.3).
te wekken door het gebied met het snel openen
en sluiten van de hand in beweging te brengen, of Palpatie
door met een omvattende hand snel naar voor en Het belangrijkste deel van het buikonderzoek is de
achter te bewegen. Uiteraard is het thoracale deel palpatie. Dit onderzoek wordt zo mogelijk uitge-
van de slokdarm niet toegankelijk voor onderzoek, voerd terwijl het dier staat. De onderzoeker neemt
en zal röntgenologisch onderzoek nodig zijn. bij voorkeur plaats aan de korte zijde van de tafel,
Een veelvoorkomende oorzaak van een belem- terwijl degene die de hond vasthoudt aan de lange
merde passage door de slokdarm is een vreemd kant van de tafel staat. Dit is de gemakkelijkste po-
voorwerp. Zeker als dit al wat langer aanwezig is, sitie om het dier te palperen.
kan een aanzienlijke beschadiging van de slok- Op deze manier onderzoekt men systematisch
darmwand zijn opgetreden. Vanwege het risico van alle compartimenten, waarbij men zich een oor-
perforatie maakt sondage geen deel uit van het on- deel probeert te vormen over alle organen in de
derzoek van de slokdarm. buikholte. Deze bevindingen worden vervolgens
zo goed mogelijk onder woorden gebracht en ge-

11.2.3 Abdomen noteerd.
Over het algemeen wordt de palpatie bimanueel
Inleiding uitgevoerd met de vingertoppen van de min of
Voor het lichamelijk onderzoek van lever, pancreas, meer vlakke hand. De buik wordt daarbij van de
maag en darmen wordt het gehele abdomen onder- zijkanten benaderd voor onderzoek van epi- en
zocht. Bij dit onderzoek is grondige kennis van de mesogastrium.
normale anatomische verhoudingen een belang- Het hypogastrium is, zeker bij de grote rassen,
rijke voorwaarde. van achteren gemakkelijker bereikbaar dan van
In verband met de communicatie over het loka- de zijkant. De onderzoeker brengt beide handen
liseren van bevindingen van het buikonderzoek van achteren af tussen de achterpoten door naar de
wordt de buik in achttien compartimentjes ver- buik.
deeld (afb. 11.12): epi-, meso- en hypogastrium; dor- Bij kleine honden en bij katten kan men, vooral
saal, mediaal en ventraal; links en rechts. om een goede fixatie te garanderen, de rug vast-
De grens tussen epi- en mesogastrium wordt houden met één hand. Met de andere hand kan
bepaald door een denkbeeldig transversaal vlak men dan de buik tussen of voor beide achterpoten
juist caudaal van de dertiende rib. De grens tussen palperen.
meso- en hypogastrium bestaat uit een denkbeel- De palpatie begint in het dorsale epigastrium.
dig transversaal vlak juist craniaal van de dijmus- Palpatiebewegingen worden over het algemeen ge-
culatuur. Twee denkbeeldige min of meer horizon- maakt van dorsaal naar ventraal en/of van ventraal
tale vlakken verdelen de afstand tussen de ventrale naar dorsaal. De buik wordt onderzocht van epigas-
begrenzing van de lendenmusculatuur en ventrale trium naar hypogastrium. Om het mesogastrium
buikwand in een dorsaal, mediaal en ventraal buik- volledig te onderzoeken, zijn veel palpatiebewe-
deel. Een mediaan vlak verdeelt de buik in een lin- gingen nodig.
ker en rechter helft. Bij dieren met obesitas kan het erg moeilijk zijn
een buikpalpatie uit te voeren. Beeldvormende
Inspectie technieken kunnen hier uitkomst bieden.
Allereerst wordt het abdomen nauwkeurig geïn-
specteerd. Men let hierbij vooral op de omvang Oppervlakkige palpatie
en de vorm van de buik. Deze gegevens worden Ervaring leert dat het enige discipline vereist om
120 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

de oppervlakkige palpatie niet te vergeten. Deze Zoals blijkt uit afbeelding 11.12 is de lever bij
manier van palperen kan waardevolle informatie homogene vergroting allereerst in het ventrale
opleveren. Oppervlakkig palperen houdt in dat de epigastrium palpabel (te voelen bij oppervlakkige
buikwand bij de palpatie zo weinig mogelijk wordt palpatie). Bij voortschrijdende vergroting is de
ingedrukt. De gehele buik wordt op deze manier lever ook in het mediale epigastrium te palperen,
afgezocht op eventuele afwijkingen. Met deze op- zeker als men met de vingers binnen de ribbenboog
pervlakkige palpatie blijft de buikinhoud volledig probeert te komen, dus diep palpeert. Dit laatste is
op zijn plaats liggen. vooral bij katten dikwijls goed uit te voeren. Uiter-
Voorts wordt de spierspanning vastgesteld. Een aard is de lever dan rechts eerder bereikbaar dan
hoge spierspanning kan wijzen op verzet van het te links. Bij palpatie kan men proberen de structuur
palperen dier of op pijn. Een gespannen, pijnlijke van het oppervlak en eventuele pijnlijkheid vast te
buik kan zowel voorkomen bij acute, heftige ont- stellen, hoewel hierbij slechts zelden afwijkingen
stekingen in de buik, als ook bij afwijkingen in het zijn te constateren.
wervelkanaal met druk op ruggenmerg en/of uit-
tredende zenuwen. Palpatie van de milt
Overvulde darmlissen en abnormale dikten Onder fysiologische omstandigheden ligt de milt
worden bij oppervlakkig palperen niet zodanig links in het epigastrium tegen de curvatura major
vervormd of weggedrukt dat ze niet meer waar- van de maag. Daar de milt zich in die situatie ge-
neembaar zijn. Voorwaarde voor detectie is dat de heel binnen de ribbenboog bevindt, kan zij niet
abnormale delen min of meer contact maken met worden gevoeld. Milt en maag zijn vrij losjes ver-
de buikwand. bonden door het ligamentum gastrolienale, zodat
de milt zich bij vergroting (en dus verzwaring) ge-
Diepe palpatie makkelijk verplaatst naar ventraal en caudaal. Een
Diepe palpatie kan op verschillende manieren wor- vergrote milt (splenomegalie) is te vinden in het
den uitgevoerd. De eerste is een herhaald bewegen ventrale en mediale mesogastrium. Bij oppervlak-
met de vingers van beide handen van oppervlakkig kig palperen kan zij worden aangetroffen; met wat
tot zo diep mogelijk. Op veel plaatsen van de buik diepere palpatie kan meestal aan de min of meer
kunnen de vingers van beide handen tegen elkaar ovale doorsnede worden vastgesteld dat het de milt
aankomen. De tweede manier is eerst de vingers is. In tegenstelling tot de lever kan men de milt al
van beide handen palperend zo veel mogelijk bij palperend naar caudaal verplaatsen.
elkaar te brengen om de vingers vervolgens naar Indien de milt palpabel is, probeert men vast te
dorsaal of ventraal te verplaatsen, waarbij de buik- stellen of de normale configuratie is behouden.
inhoud gedwongen wordt tussen de vingers van
beide handen door te gaan. Diepe palpatie blijft Palpatie van het pancreas
voorzichtig tasten! Er moet een goede wisselwer- Het pancreas is normaal niet palpabel. Dit orgaan
king blijven bestaan tussen dier en onderzoeker. ligt in het rechter ventrale/mediale mesogastrium.
Bij het palperen wordt vastgesteld of er abnor-
male structuren zijn, of er sprake is van orgaan- Palpatie van ovarium, uterus en prostaat
vergroting, pijnlijkheid, een verdikte darmwand, Deze onderdelen van de palpatie worden bespro-
abnormale darminhoud, crepitatie enzovoort. (Zie ken in hoofdstuk 13 en 14.
verder palpatie van specifieke onderdelen.)
Palpatie van de maag
Palpatie van nieren en urinewegen Bij een lever van normale grootte ligt de maag, in-
Dit onderdeel wordt besproken in hoofdstuk 12. dien leeg, geheel binnen de ribbenboog en is hij dan
ook niet palpabel. Na een flinke maaltijd maakt het
Palpatie van de lever epigastrium een volle indruk door een slecht om-
De lever ligt in het epigastrium binnen de ribben- schreven, indrukbare massa: de gevulde maag.
boog, wat meer naar rechts dan naar links, en is bij In uitzonderlijke situaties kan eventueel een
de gezonde hond in het algemeen niet te palperen. sterk verdikte maagwand of een corpus alienum in
Bij honden met een brede thorax echter kan de le- het ventrale deel van de maag worden gepalpeerd.
ver juist palpabel zijn. Bij honden met een diepe Door het dier vóór op te tillen, kan de maag zich
thorax (type windhond) ligt de lever ver naar crani- enigszins naar caudaal verplaatsen en daarmee
aal, geheel binnen de ribboog. Bij gezonde katten misschien bereikbaar worden. De resultaten van
kan meestal de achterrand van de lever juist wor- deze procedure vallen echter erg tegen.
den aangetipt.
11 Digestieapparaat 121

Palpatie van het darmkanaal mesenteriale en de colonlymfknopen. De mesen-


Zoals eerder vermeld, kan ernstige overvulling van teriale lymfknopen, en de rechter en de middelste
het dunnedarmpakket bij oppervlakkige palpatie colonlymfknopen bevinden zich in het mediale
worden waargenomen. Bij diepe palpatie kan de mesogastrium. De linker colonlymfknopen bevin-
dunne darm worden beoordeeld, terwijl de buik- den zich meer op de overgang van meso- naar hy-
inhoud tussen de vingers van beide handen pas- pogastrium. Zonder pathologische vergroting zijn
seert (zoals eerder beschreven). Gelet wordt op de deze lymfknopen niet te palperen.
dikte van de wand, de inhoud van het darmkanaal
(en daarmee de diameter van het darmkanaal), lo- Percussie
kale verdikkingen en eventuele pijnlijkheid. Bij de Percussie wordt over het algemeen slechts uitge-
meeste gezonde dieren is het dunnedarmkanaal voerd als de buikomvang van het te onderzoeken
te voelen in de vorm van ‘soepele lisjes’, wat duidt dier is toegenomen. Met de resultaten van percus-
op een niet-afwijkende wand en weinig inhoud. sie kan men iets meer zeggen over de oorzaak van
Bij deze palpatie kan de inhoud opvallen door een de toegenomen buikomvang.
‘knisperend’ gevoel. Bij de kat maakt het darmka- Vinger-op-vingerpercussie is de gebruikelijke
naal een wat steviger indruk. Lokale verdikkingen techniek. Deze wordt uitgevoerd in een drietal ver-
en/of onregelmatigheden kunnen een indicatie ticale lijnen over de wand van het mesogastrium.
zijn van corpora aliena, adhesies, granulomen Bij de percussie wordt de toonhoogte vastgesteld,
en tumoren. Ook kunnen verschijnselen worden evenals de aanwezigheid van eventuele lokale
waargenomen die wijzen op een belemmerde pas- dempingen of een horizontale dempingslijn. De
sage: te veel inhoud, wijde darmlissen, klotsgelui- aanwezigheid van een horizontale dempingslijn
den. Pijn kan in zo’n situatie wijzen op een perito- kan worden bevestigd door de hond opnieuw te
neale reactie. percuteren, maar dan in een andere positie, bij-
Bij de meeste dieren valt in het dorso-mediale voorbeeld zittend. In geval van ascites zal na posi-
meso- en hypogastrium een wat stevige streng op, tieverandering opnieuw een horizontale demping
waarvan de diameter kan variëren. Bij nauwkeu- worden gevonden. De percussietoon wordt bepaald
rige palpatie is deze streng van (bijna) het epigas- door de buikinhoud; veel gas in het darmkanaal
trium tot in het hypogastrium te vervolgen. Deze heeft een tympanische toon tot gevolg, vocht geeft
streng is het colon. Uiteraard wordt de diameter een gedempte toon (zie ook hoofdstuk 4). Geloka-
van deze streng bepaald door het volume van de liseerde ruimte-innemende processen veroorzaken
inhoud. een lokale demping.
Meestal wordt een duidelijk gevuld colon aange-
troffen, behalve indien het dier enkele dagen niet Auscultatie
heeft gegeten. Bij de kat is de ontlasting meestal Het doel van de auscultatie is het waarnemen van
wat meer gesegmenteerd dan bij de hond. Extreme de geluiden die ontstaan in het maag-darmkanaal
vulling komt voor bij obstipatie en megacolon; (borborygmi). Voorwaarde voor het ontstaan van
de feces kunnen dan door indikking keihard wor- borborygmi is de aanwezigheid van gas en vloeistof
den. De wand van een leeg colon voelt steviger aan in combinatie met het optreden van peristaltiek.
dan de wand van de dunne darm. De diameter van De frequentie van de borborygmi zegt indirect iets
het lege colon is ook groter dan die van de dunne over de aard van de peristaltiek. Uiteraard is het
darm. Indien de ontlasting niet te hard is, kan door al of niet in digestie zijn van groot belang. Bij een
voorzichtig indrukken een deformatie worden totaal leeg darmkanaal kan elk geluid ontbreken.
veroorzaakt, waarmee we ontlasting kunnen on- Bij een darmkanaal ‘in digestie’ zijn de opgewekte
derscheiden van een wekedelenstructuur zoals een geluiden onderbroken, weinig frequent, vrij laag-
lymfknoop, of van een corpus alienum. Vaste ont- tonig en niet erg luid.
lasting in het colon wijst er ook op dat de patiënt Auscultatie wordt gedurende een aantal minuten
geen diarree heeft. uitgevoerd met de fonendoscoop op de ventrale
Een uitgebreide gegeneraliseerde pathologische buikhuid. Frequente, luide borborygmi met een
verandering van het colon kan leiden tot een palpa- zeer variabele toonhoogte wijzen op een zeer sterke
bele verdikking en versteviging van de colonwand. motoriek.
Palpatie van het colon kan voor zo’n dier pijnlijk Afwezigheid van borborygmi, terwijl toch inhoud
zijn. in de darmlissen is te palperen en klotsgeluiden
(zie verder) zijn op te wekken, wijst op het ontbre-
Buiklymfknopen ken van peristaltiek. Dit past bij darmobstructie
Bij het palperen van de buik moet men letten op de (ileus).
122 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Opwekken van klotsgeluiden duidelijk waarneembaar als bij ascites. Men spreekt
Klotsgeluiden kunnen worden opgewekt als er dan wel van pseudo-undulatie. Bij aanwezigheid
in een afgesloten ruimte zowel gas als een grote van een cyste of veel urine in de blaas, waarbij con-
hoeveelheid vocht aanwezig is. Let wel: vloeistof- tact bestaat tussen cyste- of blaaswand en linker en
ophopingen zonder gas, zoals ascites, een overvul- rechter buikwand, kan de undulatieproef ook po-
de blaas en een vergrote uterus gaan niet gepaard sitief zijn. Nauwkeurige palpatie leert dan in veel
met klotsen; de voorwaarden voor klotsen zijn dan gevallen dat er geen sprake is van ascites.
niet aanwezig. Klotsgeluiden zijn op te wekken
als er in de maag en/of de darmen veel gas en vocht ■
11.2.4 Anus en omgeving
aanwezig is.
Met beide handen op de buikwand wordt de buik- Inleiding (afb. 11.12-11.14)
inhoud snel op en neer bewogen, terwijl men het Voor structuur en functie van anus (en omgeving)
oor zo dicht mogelijk bij de buik te luisteren legt, en rectum spelen de m. coccygeus en de m. levator
of terwijl men de fonendoscoop tegen de buikwand ani een belangrijke rol. Het rectum wordt door deze
gedrukt houdt. Indien men klotsgeluiden hoort, spieren zodanig ingesloten dat van een ondersteu-
stelt men tevens vast van welke plaats in de buik nende structuur kan worden gesproken (afb. 11.12).
het geluid afkomstig is, en daarmee van welk deel
van het maag-darmkanaal. Klotsgeluiden in het De ‘anus’ bestaat uit de sphincter ani internus en de
epigastrium zijn meestal in de maag ontstaan. Dit sphincter ani externus. Tussen deze twee sfincters
gegeven kan een aanwijzing zijn voor een slechte in zijn de anale zakjes (sacci paranales) te vinden.
maaglediging. Klotsgeluiden in het hele abdomen De afvoergangen lopen langs de caudale rand van
wijzen op een ophoping van gas en vloeistof in de de interne sfincter en monden ventro-lateraal uit
dunne darm. Hieraan kan een passagebelemme- in het interne deel van de zona cutanea van het
ring, al of niet met een gelokaliseerde oorzaak, ten anale kanaal. De anale zakjes vormen een reservoir
grondslag liggen. Klotsgeluiden in het medio-dor- voor de secretieproducten van de anale zakklier-
sale mesogastrium kunnen afkomstig zijn uit het tjes. Het geproduceerde sereuze tot meer pasteuze
colon, hetgeen wijst op dunne inhoud c.q. diarree. vocht heeft een grijzige kleur en heeft voor de mens
Uiteraard worden deze bevindingen gerelateerd een onaangename geur. De anale zakjes worden
aan gegevens uit de anamnese en aan de rest van geledigd tijdens de defecatie en tijdens plotseling
het lichamelijk onderzoek. aanspannen van het anale gebied (bijvoorbeeld bij
verzet of angst).
Undulatieproef Het anale kanaal (canalis analis) heeft een lengte
Bij dieren met een toegenomen buikomvang is het van ongeveer 1 cm. Het kanaal bevindt zich tussen
noodzakelijk de oorzaak van deze omvangvermeer- het uiteinde van het rectum en de terminale ope-
dering vast te stellen. Zoals reeds gezegd kan met ning van het darmkanaal: de eigenlijke anus. De
behulp van de percussie gas als oorzaak worden mucosa van het anale kanaal wordt verdeeld in drie
vastgesteld of uitgesloten. Bij een gedempte per- zones: de zona cutanea, de zona intermedia en de
cussietoon wordt vervolgens nagegaan of er sprake zona columnaris (afb. 11.13 en 11.14).
is van ophoping van vrij vocht in de buikholte (as- De zona cutanea heeft een extern en een intern
cites), of dat de demping wordt veroorzaakt door gedeelte. Het externe gedeelte behoort niet tot het
vergroting van buikorganen of sterke vetophoping. eigenlijke anale kanaal. De scheidingslijn tussen
Daartoe dient de undulatieproef. de twee gedeelten (de anus) is niet scherp, maar
Achter het dier staande met een vlakke hand op varieert met de positie van de staart. Bij een af-
één laterale zijde van de buikwand geeft de onder- hangende staart is de anus zichtbaar in de vorm
zoeker met de vingers van de andere hand een kort, van een dwarse sleuf. Het externe deel van de zona
scherp tikje aan de andere kant tegen de buikwand. cutanea is onbehaard. In de wand liggen de circum-
De hierdoor opgewekte drukgolf verplaatst zich in anale klieren. De omvang van de zone wordt sterk
de vloeistof en wordt praktisch op hetzelfde mo- bepaald door de mate van ontwikkeling van de cir-
ment met de andere hand waargenomen. Bij een cumanale klieren. Bij oudere reuen kan de externe
niet sterk behaarde hond kan deze golf ook worden zone zeer breed zijn, waardoor het externe, dorsale,
gezien, daar de buikwand even in beweging komt toch al langere deel naar ventraal afhangt. Het kor-
(zie ook hoofdstuk 10). tere ventrolaterale deel loopt ventraal enigszins
Bij een hond met veel buikvet kan bij deze proef V-vormig uit. Het interne gedeelte van de zona
een soortgelijke verplaatsing van een drukgolf cutanea is ongeveer 4 mm breed en heeft een wat
door het vet optreden. Deze golf is echter niet zo vochtig oppervlak.
11 Digestieapparaat 123

Afbeelding 11.12 Afbeelding 11.13


Zijaanzichten van het abdomen met indeling in com- Bijna horizontale doorsnede van de anus van een hond:
partimenten: 1 diafragma, 2 lever, 3 maag, 4 pancreas, 1 zona cutanea, 2 uitmonding van de anale zak, 3 linea
5 nieren, 6 milt, 7 darmen, 8 ovarium, 9 ureter, 10 blaas, anocutanea, 4 zona columnaris, 5 anale zak (saccus
11 urethra, 12 rectum, 13 scrotum, 14 prostaat. paranalis).

Afbeelding 11.14
Anus en omgeving. Door de staart op te tillen is bij een hond zicht verkregen op het externe deel van de zona cuta-
nea (links). In het rechter beeld is de anus opengesperd, waardoor het interne deel van de zona cutanea en de zona
columnaris van het anale kanaal zichtbaar zijn geworden. De interne sphincter is gesloten. De opening van de linker
saccus paranalis is te zien bij de pijl, terwijl de opening van de rechter saccus paranalis schuilgaat achter een plooitje.
124 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

De zona intermedia heeft een breedte van hoog- coccygeus en de m. levator ani. Het gebied links en
uit 1 mm en vormt een onregelmatige, vrij scherpe rechts naast de anus behoort onder de huid stevig
rand, de linea anocutanea. Deze rand verloopt min te zijn door de aanwezigheid van deze spieren. Bij
of meer gegolfd. De anale klieren (glandulae ana- het bestaan van een hernia perinealis kan de huid
les) monden uit in deze zone. Het secretieproduct door de vingers van de palperende hand langs het
van deze klieren is wat vettig. rectum naar binnen (craniaal) worden gedrukt. Dit
De wand van de zona columnaris bestaat uit lon- indrukken is echter soms onmogelijk door bijvoor-
gitudinaal of dwars verlopende richels met daar- beeld fecesophoping in het rectum.
tussen de anale sinussen (sinus anales). De omvang Vervolgens wordt het circumanale gebied gepal-
van deze laatste houdt verband met het verloop peerd. Hierbij let men op de vulling van de anale
van de gegolfde linea anocutanea. De meeste sinus zakjes, op verdikkingen die kunnen wijzen op de
anales eindigen craniaal in een lijn die de craniale aanwezigheid van tumoren en op eventuele pijn-
begrenzing van het anale kanaal vormt, de linea lijkheid.
anorectalis. Het rectum is het caudale deel van het
colon dat zich binnen de bekkenholte bevindt, tot ■
11.2.5 Rectum en omgeving
de linea anorectalis.
Dorsaal van het rectum bevindt zich het ventrale Inleiding
deel van de musculus sacro-coccygealis. Lateraal Het rectale onderzoek wordt bij de hond en de kat
sluit voornamelijk de musculus levator ani aan op alleen bij bepaalde indicaties uitgevoerd. Belang-
het rectum. Ventraal grenst bij de teef de vagina en rijke indicaties in het kader van het digestieappa-
bij de reu de urethra aan het rectum. raat zijn: obstipatie (obstructie of strictuur), bloed
op ontlasting (tumor, ontsteking), diarree (onder-
Inspectie scheid dunnedarm- of dikkedarmdiarree), inconti-
Bij het vaststellen van de lichaamstemperatuur nentia alvi en tenesmus alvi. Daar de kat de neiging
(hoofdstuk 8) werd bij het inbrengen van de ther- heeft dit onderzoek niet toe te laten zonder sedatie,
mometer een aantal waarnemingen gedaan. Bij slaat men het bij deze diersoort nogal eens over,
honden met defecatie- of andere problemen in dit echter ten onrechte.
gebied wordt deze inspectie uitgebreid. Hierbij
wordt gelet op volgend punten: Uitvoering en interpretatie
– Is het gebied naast de staart verdikt? Een verlies Voor het rectale onderzoek bedekt men de touche-
aan steun door de m. coccygeus en/of de m. le- rende vinger met een handschoen, die vervolgens
vator ani kan leiden tot uitpuiling in dit gebied wordt voorzien van glijmiddel. Intussen is het dier
(hernia perinealis). Een dergelijke uitpuiling kan door de begeleider gefixeerd aan een van de lange
zowel links als rechts, of zelfs beiderzijds en ook kanten van de tafel, terwijl de onderzoeker aan
ventraal aanwezig zijn. de korte kant gaat staan achter het dier. Om het
– Zijn er perianale fistels aanwezig? Fistelopenin- comfort voor de patiënt te verbeteren, wordt er ge-
gen wijzen op een uitgebreide ontsteking om bruikgemaakt van glijmiddel. Met één hand wordt
de anus en eventueel om het rectum. De ontste- de staart omhoog gehouden, met de andere hand
kingsreactie en de pijn ervan kunnen aanleiding wordt getoucheerd. De anus wordt bedekt met
geven tot defecatieproblemen. Fistelopeningen wat glijmiddel, waardoor het dier gewaarschuwd
kunnen zeer klein en daarom onopvallend zijn. en tegelijkertijd mogelijk enigszins gerustgesteld
– Bestaan er circumanale tumoren? Zo ja, dan wor- wordt. Vervolgens houdt men de toucherende vin-
den deze op de gebruikelijke manier beschreven ger (meestal de wijsvinger) met zachte druk tegen
(hoofdstuk 4). de anus, waardoor de vinger als vanzelf de sfincters
– Zijn er proglottiden van lintworm aanwezig in de van de anus kan passeren. Dit mag geen ‘borende’
anus of in de haren in de buurt van de anus? beweging zijn, omdat het dier dit als zeer pijnlijk
– Zijn er aanwijzingen voor overvulling van de ana- ervaart. Met rectaal onderzoek kan veel informatie
le zakjes? worden vergaard. Om geen afwijkingen te missen
dient de onderzoeker de tijd en de rust in acht te
Palpatie nemen die nodig zijn om zorgvuldig aandacht te
De palpatie wordt uitgevoerd met één hand, ter- besteden aan de hierna volgende onderdelen.
wijl de andere hand de staart goed omhoog houdt.
Bij onvoldoende omhooghouden van de staart zit Anus
de anus te diep om goede palpatie te kunnen uit- Bij een normale anusstructuur blijkt de anus ge-
voeren. Eerst wordt gelet op de toestand van de m. makkelijk uitrekbaar. De diameter van het anale
11 Digestieapparaat 125

kanaal past zich zonder probleem aan aan de dia- kedarmdiarree. Bij gezonde dieren heeft het slijm-
meter van de toucherende vinger (uiteraard op vlies een soepel, enigszins geplooid en regelmatig
voorwaarde dat de afmetingen van het te onderzoe- karakter. Een ontsteking maakt het slijmvlies min-
ken dier en de diameter van de toucherende vinger der soepel en het oppervlak onregelmatig. Boven-
enigszins op elkaar zijn afgestemd). Circumanale dien is het toucheren dan pijnlijk.
afwijkingen kunnen een vernauwing van het anale Bij het toucheren wordt ook vastgesteld of er
kanaal tot gevolg hebben, soms zelfs zodanig dat dikten in de rectumwand aanwezig zijn of van
de vinger de anus niet kan passeren. De anamnese buitenaf op het rectum drukken, en of er zich in
zal dan tenesmus alvi en feces met een verkleinde het rectum een strictuur bevindt. Tijdens het tou-
diameter vermelden. cheren kan een contractiering ontstaan; deze ring
Men let tegelijk op pijnlijkheid. Over het alge- moet men niet aanzien voor een strictuur. Door
meen verdragen dieren het toucheren met slechts zachte druk zal de contractiering uiteindelijk ver-
gering verzet, op voorwaarde uiteraard dat het met strijken.
zachtheid wordt uitgevoerd. Circumanale en recta-
le aandoeningen kunnen aanleiding geven tot pijn- M. coccygeus en m. levator ani
reacties. Deze uitingen kunnen zo sterk zijn dat het Na onderzoek van de rectumwand wordt de aan-
toucheren niet kan worden voortgezet. Onderzoek dacht gericht op de spieren die links en rechts het
onder anesthesie is dan noodzakelijk. Vooral bij rectum begrenzen, namelijk de m. coccygeus en m.
dieren met perianale fistels kan dit nodig zijn. levator ani. Zoals eerder gezegd leidt een breuk van
Behalve op de passagemogelijkheid en pijnlijk- deze spieren tot een hernia perinealis. Indien deze
heid moet men ook letten op de tonus van de anus. spieren intact zijn, blijkt links en rechts van het
Over het algemeen is de tonus zodanig dat de sfinc- rectum een stevige ‘wand’ aanwezig. Zijn de spie-
ters stevig om de vinger sluiten. Zowel een verlaag- ren verdwenen, dan kan men met de toucherende
de als een verhoogde tonus hebben betekenis. Een vinger tot onder de huid komen. Daar in deze situ-
verlaagde tonus kan wijzen op een gestoorde in- atie de steun voor het rectum is weggevallen, is er
nervatie van de anus. Bij een verlaagde tonus is het meestal sprake van een dilatatie van het rectum. In
belangrijk zowel de anusreflex als de bulbocaver- deze gevallen wordt het rectum bij defecatie on-
nosusreflex (druk op bulbus van de penis resulteert voldoende geledigd. Doordat de feces dan lang in
in contractie van de anussfincters) te controleren. het verwijde rectum verblijven, wordt steeds meer
Een verhoogde tonus kan wijzen op een verhoogde vocht aan de feces onttrokken, hetgeen leidt tot
prikkelbaarheid bij de defecatiereflex; dit kan af- verharding.
wijkend defecatiegedrag veroorzaken.
Vervolgens worden de structuren van de anus Inwendige darmbeenlymfknopen (lymphonodi
onderzocht: het slijmvlies van het anale kanaal, de hypogastrici)
sfincters, de anale zakjes en het circumanale ge- De inwendige darmbeenlymfknopen zijn niet pal-
bied. Het onderzoek kan worden uitgevoerd door pabel als zij niet vergroot zijn. Bij tumorale ontaar-
het hele gebied tussen duim en toucherende vinger ding kunnen de darmbeenlymfknopen sterk ver-
te palperen. Bij deze palpatie gaat het vooral om groot zijn. Zij worden dan gevoeld dorsaal in het
het vaststellen van onregelmatigheden, verdik- gebied van de lumbosacrale overgang. De touche-
kingen en pijn. De anale zakjes zijn beiderzijds rende vinger kan de caudale begrenzing van deze
ventrolateraal in de anussfincter te voelen als goed lymfknopen bereiken. Vergroting kan leiden tot
omschreven verdikkingen. verplaatsing van colon/rectum naar ventraal.

Rectum Bekkenbeenderen
Vervolgens richt de onderzoeker de aandacht op Omdat het rectum zich in het bekkenkanaal be-
het rectum (rectuminhoud en -wand). Bij het ver- vindt, moeten in het kader van het onderzoek van
der inbrengen van de vinger stuit men veelal eerst het digestieapparaat ook de bekkenbeenderen
op feces. De feces worden beoordeeld op hoeveel- onderzocht worden. Afwijkingen van het bekken
heid en consistentie. Vooral de aanwezigheid van kunnen leiden tot een vernauwing van het bekken-
grote hoeveelheden harde feces kan betekenis kanaal, waardoor de passage van feces ernstig kan
hebben (waarom werd de defecatiereflex niet opge- worden belemmerd en obstipatie kan optreden.
wekt, of waarom leidde de defecatiereflex niet tot
lediging van colon/rectum?). Prostaat
Onderzoek van de mucosa van het rectum is van Het onderzoek van de prostaat wordt beschreven
groot belang bij dieren met verschijnselen van dik- in hoofdstuk 12. Het is bij het onderzoek van het
126 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

digestieapparaat van de reu van belang de prostaat periode onderzocht moet worden en de gelegen-
te onderzoeken. Immers, een sterk vergrote pros- heid van de dierenarts om kennis en ervaring op
taat kan aanleiding geven tot belemmering van de te doen en te onderhouden. Deze overwegingen
passage van de colon-rectuminhoud. leiden tot de volgende mogelijkheden voor verdere
diagnostiek, waarbij enigermate een rangschikking
naar praktijkniveau is aangehouden:

11.3 Notatie – bloedonderzoek (bijvoorbeeld: routine klinisch-
chemisch onderzoek en ‘trypsine-like immuno-
De gegevens van het onderzoek kunnen worden reactivity’)
vermeld op een formulier zoals opgenomen op de – urineonderzoek
cd-rom. De waarnemingen kunnen neerkomen op – fecesonderzoek (parasieten)
een diagnose. In zo’n geval wordt uiteraard een – dieetmaatregelen
therapeutisch plan gemaakt. Dikwijls leiden de – natief röntgenonderzoek
waarnemingen echter niet tot een diagnose. Wel – echografie
kan meestal de formulering van het probleem wor- – eenvoudig röntgencontrastonderzoek
den aangescherpt, op basis waarvan dan een plan – dunnenaald-aspiratiebiopsie en cytologisch on-
voor verdere diagnostiek kan worden gemaakt. derzoek
Soms is het nodig intussen een symptomatische – diagnostische laparotomie, ook voor wandbiopsie
behandeling in te stellen. van het maag-darmkanaal
– endoscopie (slokdarm, maag, duodenum, colon)
met biopsie

11.4 Verder onderzoek – laparoscopie
– tolerantietesten
Voor de uitbreiding van de diagnostiek bestaan – pH-meting in slokdarm
veel mogelijkheden. De toepasbaarheid hiervan – slokdarmdrukmeting
hangt sterk af van de kosten van apparatuur, het te – maagsapsecretie (stimulatie)
verwachten aantal patiënten dat in een bepaalde – leverbiopsie

Literatuur

1 Bistner SI, Ford RB. Handbook of veterinary procedures and emergency treatment.
Philadelphia: Saunders, 1995.
2 Foreest A van. Tandheelkunde bij gezelschapsdieren. Maarssen: Elsevier/Bunge,
1999.
3 Guilford WG, Center SA, Strombeck DA, et al. Strombeck’s Small animal
gastroenterology. Philadelphia: Saunders, 1996.
4 McCurnin DM, Poffenbarger EM. Small animal physical diagnosis and clinical
procedures. Philadelphia: Saunders, 1991.
5 Tams TR. Handbook of small animal gastroenterology. Philadelphia: Saunders,
1996.
6 Thomas DA, Simpson JW, Hall EJ. Manual of canine and feline gastroenterology.
Shurdington (Cheltenham): British Small Animal Veterinary Association, 1996.
12 Nieren en urinewegen
H.F. L’Eplattenier en A.M. van Dongen

De functies van de nieren en van de urinewegen Hieruit valt af te leiden dat een gestoorde nierfunc-
hangen nauw met elkaar samen, maar verschillen tie gevolgen kan hebben voor een veelheid aan
toch sterk van elkaar. De nieren vervullen een be- (regulatie)mechanismen die een rol spelen bij de
langrijke rol bij de handhaving van de homeostase. homeostase.
Door de productie van urine worden eindproduc-
ten van de stofwisseling geëlimineerd en wordt de Verschijnselen
samenstelling van de extracellulaire vloeistof bin- Een acute nieraandoening zal veelal niet door de
nen nauwe grenzen gehandhaafd. De urinewegen eigenaar worden herkend en zelfs bij een aanzien-
verzorgen de afvoer van urine, waarbij een gelei- lijk functieverlies zullen in de acute fase hooguit
delijk gevuld reservoir op daartoe geëigende mo- (ogenschijnlijk) milde verschijnselen zoals een
menten kan worden geledigd. Aandoeningen van oligo- of anurie optreden. Daarom is het bij aandoe-
de urinewegen leiden vaak tot afwijkende urine- en ningen die aanleiding kunnen geven tot acuut nier-
mictiepatronen. Nierafwijkingen geven veelal pas falen (bijvoorbeeld aanhoudende slechte renale per-
in een vergevorderd stadium aanleiding tot (weinig fusie door shock), van belang om vragen te stellen
specifieke) verschijnselen. over de urineproductie en/of deze te controleren.
Indien de probleemformulering daartoe aan- Langer bestaande nieraandoeningen kunnen aan-
leiding geeft, wordt nogal eens besloten om de leiding geven tot voor de eigenaar waarneembare
aandacht te richten op óf de nieren óf de urine- verschijnselen via drie categorieën functiestoornis-
wegen. Hierbij mag men echter niet vergeten dat sen: 1 verminderd concentrerend vermogen, 2 ver-
aandoeningen van de urinewegen gevolgen kun- hoogd verlies van plasma-eiwitten, en 3 progressief
nen hebben voor de nieren en (in mindere mate) verlies van functionerende nefronen. Afhankelijk
omgekeerd. Problemen van óf de urinewegen óf de van de aard en de uitgebreidheid van de nierfunc-
nieren kunnen die van het andere onderdeel over- tiestoornissen kunnen de verschijnselen sterk va-
schaduwen. Bij anamnese en (lichamelijk en verder) riëren.
onderzoek is ten aanzien van dit punt waakzaam- Tubulaire disfuncties kunnen leiden tot ver-
heid geboden. Toch zal in dit hoofdstuk ter wille minderd concentrerend vermogen van de nier. Dit
van de overzichtelijkheid een tweedeling worden resulteert in een toename van het urinevolume
aangehouden, vooral waar het de anamnese betreft. (polyurie). Ter compensatie zal er ook meer worden
gedronken (polydipsie). Is de gelegenheid om bui-
tenshuis te urineren te beperkt in verhouding tot

12.1 Anamnese de toegenomen urineproductie, dan wordt soms
(actief) in huis geplast. Veelal zal de te overbruggen

12.1.1 Nieren periode ’s nachts het langst zijn en zal nocturie het
eerst opvallen.
Door glomerulaire filtratie en tubulaire reabsorptie Vermindering van de selectiviteit van de glome-
en secretie dragen de nieren in belangrijke mate rulusmembraan leidt tot verhoogde doorlaatbaar-
bij tot de handhaving van isovolemie, isosmose en heid voor (vooral kleinmoleculaire) plasma-eiwit-
isoionie. De nier vervult ook een belangrijke endo- ten. Dit kan resulteren in een verlaagd gehalte in
criene rol en produceert hormonen als renine, ery- het bloed van vooral albumine, maar bijvoorbeeld
tropoëtine en dihydroxycholecalciferol. Bovendien ook van antitrombine iii. Uiteindelijk zal, door
is de nier doelwitorgaan voor andere hormonen, verlies aan colloïd-osmotische druk, vocht uit de
zoals aldosteron, parathormoon en vasopressine. vaten treden naar het interstitium (oedeem) en/of

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_12, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
128 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

de peritoneale holte (ascites) (zie ook § 8.3.4 en neiging tot hypocalciëmie stimuleert de afgifte van
§ 10.2.3). Daarnaast kunnen door het ontbreken van parathormoon (pth) door de bijschildklieren. Deze
bijvoorbeeld antitrombine in beginsel ook thrombi verhoogde pth-afgifte wordt verder bevorderd
ontstaan, die zich bij optreden in de longen zouden door de verminderde negatieve terugkoppeling
kunnen manifesteren als benauwdheid.1 van calcitriol op de parathormoonproductie door
Door ascenderen van een lage urineweginfectie de bijschildklieren. De aldus ontstane secundaire
kan een pyelonefritis ontstaan. Symptomen op ba- hyperparathyroïdie kan bij jonge dieren leiden tot
sis van de ontsteking van de lage urinewegen (dysu- hyperostotische reacties (aan de schedelbeenderen)
rie) zullen hierbij vaak op de voorgrond treden. Als die soms ook door de eigenaar worden waargeno-
er daarnaast ook algemene malaise (bijvoorbeeld men. Bij oudere dieren leidt de hyperparathyroïdie
koorts en anorexie) is, kan dat niet alleen door een vooral tot osteodystrofie. Dit secundaire gevolg van
ontsteking aan de lage urinewegen worden veroor- nierinsufficiëntie resulteert slechts uiterst zelden
zaakt. Nader onderzoek is dan gewenst en daarbij in een zodanig verlies aan botmineralisatie dat een
zou een pyelonefritis aan het licht kunnen komen. zogenaamde ‘rubber jaw’ ontstaat.5
Onafhankelijk van de oorzaak en de lokalisatie
van de primaire laesie (glomerulair, tubulair of Leefomstandigheden en voorgeschiedenis
vasculair/interstitieel) zal progressief nefronenver- Belangrijke niet-inheemse (subtropische) infectie-
lies uiteindelijk leiden tot het beeld van chronisch ziekten als bijvoorbeeld leishmaniasis en dirofila-
nierfalen.2 Bij een verlies van meer dan 50% van de riasis gaan vaak gepaard met ernstige glomerulo-
nierfunctie gaan de eliminerende en homeostati- nefritis. Deze voorbeelden onderstrepen nog eens
sche functies tekortschieten. Door de verminderde het belang van vragen over de leefomstandigheden
glomerulaire filtratie (en secretie) zal er retentie en de voorgeschiedenis van de patiënt (herkomst
optreden van veel verbindingen die normaliter via uit of reizen naar het buitenland) (zie ook hoofd-
de nieren geklaard zouden worden. Dit betreft niet stuk 6).
alleen stofwisselingseindproducten zoals ureum en
creatinine, maar ook allerlei organische zuren en ■
12.1.2 Urinewegen
hormonen als bijvoorbeeld gastrine en parathor-
moon. Daarnaast wordt medicatie met een renale De blaas heeft twee functies. In de eerste plaats
excretie vertraagd uitgescheiden. moet een geleidelijke vulling met urine moge-
Dit leidt dan tot een reeks verschijnselen, die lijk zijn (reservoirfunctie) en in de tweede plaats
veelal wordt samengevat onder de term uremiesyn- moet een snelle lediging kunnen plaatsvinden
droom. Meestal vallen de problemen gerelateerd (mictiefunctie). De m. detrusor vesicae verzorgt de
aan het maag-darmkanaal (verminderde eetlust reservoirfunctie en draagt bij tot de lediging. De
en braken) de eigenaar het eerst op, maar in een blaashals en het craniale deel van de urineleider
eerder stadium is vaak al sprake van (subtiele) (urethra) verzorgen opening en sluiting.
verschijnselen als gevolg van uremische encefalo- Bij een relatief lage vullingsgraad blijft de druk in
pathie (o.a. verminderd bewustzijnsniveau, tremo- de blaas laag en blijft de blaashals gesloten. Bij toe-
ren).3 De eigenaar zal geconfronteerd worden met nemende vulling leiden rekreceptoren in de blaas-
een dier dat steeds minder actief wordt, omdat er wand een spinale reflex in. Indien hogere centra de
naast sopor in toenemende mate sprake zal zijn mictiedrang niet onderdrukken, voert deze reflex
van anemie.4 Met het progressieve verlies aan nier- tot een detrusorcontractie, die wordt begeleid door
epitheel daalt ook de productie aan erytropoëtine. een relaxatie van blaashals en urethra. Wanneer
Daarnaast kan in een vergevorderd stadium bloed- contractie en relaxatie gecoördineerd verlopen (de-
verlies optreden via het maag-darmkanaal door trusor-urethrale synergie), ledigt de blaas zich met
bijvoorbeeld maagulcera als gevolg van uremische een minimale tegendruk van blaashals en urethra.
gastritis, maar ook als gevolg van een vergrote bloe- De detrusor contraheert na cholinerge parasym-
dingsneiging. Deze hemorragische diathese berust pathische prikkeling door de n. pelvicus. De afge-
op een verworven ‘uremische’ trombocytopathie en nomen sympathische prikkeling van blaashals en
een daarmee samenhangende gestoorde interactie urethra (overwegend via alfa-adrenerge receptoren)
van trombocyten met de vaatwand.5,6 resulteert in vermindering van de weerstand van
Bij chronisch nierfalen kan ook de omzetting van de blaasuitgang. De tevens afgenomen sympathi-
vitamine D naar het metabool actieve hormoon sche beïnvloeding van de blaasfundus (verlopend
1,25-dihydroxycholecalciferol (calcitriol) vermin- via de n. hypogastricus en bèta-adrenerge recep-
deren. Hierdoor neemt de absorptie van calcium toren) maakt een ongeremde contractie van de m.
uit het darmkanaal af. De daardoor optredende detrusor mogelijk. De mictiefase wordt dus para-
12 Nieren en urinewegen 129

sympathisch gedomineerd door de n. pelvicus; de de mictie (dysurie en incontinentia urinae). De ver-


sympathische beïnvloeding is dan minimaal (afb. schijnselen worden in dit hoofdstuk in deze volg-
12.1). De reservoirfase wordt gedomineerd door de orde besproken. Tot slot wordt nog ingegaan op
n. hypogastricus. Sympathische beïnvloeding van tenesmus alvi, een verschijnsel dat soms wordt ge-
alfa-adrenerge receptoren in de blaashals en ure- zien bij afwijkingen aan een van de adnexa van de
thra leidt tot voldoende hoge sluitingsdruk. Gelijk- urinewegen: de prostaat. Evenals in de voorgaande
tijdige activering van bèta-adrenerge receptoren in hoofdstukken worden de diverse verschijnselen on-
de blaasfundus veroorzaakt een remming van de afhankelijk van elkaar besproken. Het zal duidelijk
parasympathische reflexen. Tijdens de reservoirfa- zijn dat ze vaak in combinatie voorkomen.
se overheerst dus een sympathische beïnvloeding; Speciaal bij de niet-gecastreerde kater heeft de
de parasympathische invloed is dan minimaal (afb. urine een erg penetrante geur. Bij honden en poe-
12.1). zen is dit wat minder het geval. Bij sterke bacteriu-
rie kan de eigenaar een ‘scherpe lucht’ aan de urine
Een ononderbroken detrusorcontractie is slechts opvallen, doordat veel ureum in ammoniak wordt
mogelijk bij afwezigheid van remmende invloeden omgezet.
van hogere centra. De mogelijkheid tot willekeu- Bij de melding van rode urine moet allereerst
rige onderbreking van de mictie dient altijd bij de worden gevraagd of het gaat om hematurie (bijmen-
beoordeling te worden betrokken en speelt onder ging van bloed en/of bloedkleurstof in de urine) of
meer sterk bij het mictiegedrag van reuen. om bloedverlies onafhankelijk van de mictie (al of niet
De mictie van teven, poezen en (gecastreerde) ka- met verlies van niet-rood vocht). Deze vraag levert
ters kan als normaal worden beoordeeld als bij de niet altijd een duidelijk antwoord op. Verdere vra-
eerste mictiepoging een flinke hoeveelheid urine gen over zindelijkheid, over vochtverlies in huis
wordt geproduceerd. Van gezonde teven en katten en over het mictiepatroon leiden vrijwel altijd
moet de eigenaar kunnen melden dat de urine met tot uitsluitsel. Bloedverlies onafhankelijk van de
een voldoende krachtige straal wordt geloosd. Bij mictie duidt op een bloeding distaal van wat wel
reuen wordt de mictie, in het kader van het uitzet- wordt aangeduid als de interne sfincter (blaashals
ten van ‘geurvlaggen’, herhaaldelijk onderbroken. en proximale urethra). Als bronnen voor dergelijk
De conclusie ‘ongestoorde mictie’ kan bij reuen pas bloedverlies komen bij de reu in aanmerking: pros-
worden getrokken na een uitgebreide anamnese taat, penis, preputium en urethra. Felrood bloed
en/of na eigen waarneming. Soms kan controle van suggereert een erg distale bloeding, terwijl don-
het urineresidu in de blaas nodig zijn. Heeft het kerder bloed past bij een meer proximale bloeding.
dier voldoende gelegenheid gehad tot urineren, Bij vrouwelijke dieren kan de oorsprong van het
dan behoort slechts een geringe hoeveelheid urine bloedverlies in de genitale tractus (zie hoofdstuk
(0,2-0,4 ml/kg) als residu in de blaas aanwezig te 13) gelegen zijn.
zijn.8 Het verschijnsel hematurie betekent dat de oor-
sprong van de bloeding proximaal van de interne
Verschijnselen sfincter (afb. 12.2) is gelegen. Bij concentraties van
De voor de eigenaar waarneembare verschijnselen 2,5 × 109 erytrocyten/l is hematurie met het blote
van afwijkingen aan de urinewegen kunnen be- oog waarneembaar c.q. ligt de grens tussen micro-
trekking hebben op de urine (geur en kleur) en op en macrohematurie. Slechts bij zeer hoge uitzon-

Afbeelding 12.1 Afbeelding 12.2


Neurologische beïnvloeding van blaas en urethra. De urinewegen van een reu.
130 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

dering vermengt de door de urethra stromende


urine zich ter plaatse met bloed zonder dat men
daarnaast bloedverlies onafhankelijk van de mic-
tie waarneemt. Bij hematurie betreft het dan ook
vrijwel altijd vesicogeen, ureterogeen of nefrogeen
bloedverlies.

Tussen vesicogeen enerzijds en ureterogeen/nefro-


geen anderzijds kan onderscheid worden gemaakt
door te informeren naar een eventuele begelei-
dende dysurie (pijnlijke en/of moeilijke mictie). Bij
aanwezigheid van dysurie is het zeer waarschijnlijk
dat het bloed in de blaas aan de urine wordt toege- Afbeelding 12.3
voegd (zie ook hierna). Bloedverlies uit nieren of Urodynamische relatie tussen blaashals en blaaslumen.
ureters gaat niet gepaard met dysurie.
Verder kunnen ook de kleur van het bloed, even-
tuele stolsels en de vermenging van bloed met de met dysurie. De eigenaar meldt vaak dat de hond
urine bijdragen tot het onderscheid tussen vesico- urine verliest als hij ligt of slaapt. Bij verdenking
gene en ureterogene/nefrogene hematurie. Indien op sfincterincontinentie moet vooral ook worden
de bloedbijmenging vooral optreedt aan het einde nagegaan of er sprake is van polyurie. Een door po-
van de mictie en de kleur felrood is, doet dit sterk lyurie relatief snel overvulde blaas kan leiden tot
denken aan vesicogeen bloedverlies. Vermenging onwillekeurig urineverlies bij een normaliter wel
met de gehele plas tot een donkerrode tot bruine adequaat functionerende sfincter.
vloeistof, meestal zonder de aanwezigheid van Na castratie gaat bij sommige teven de sfincter-
stolsels, wijst op een ureterogene of nefrogene oor- functie achteruit en kan incontinentie ontstaan.
sprong. Ook aandoeningen van de zenuwen die de blaas-
Dysurie is het gevolg van prikkeling van pijn- en functie controleren kunnen incontinentie veroor-
rekgevoelige receptoren in de blaaswand. Deze zaken. Aanwijzingen voor neurogene oorzaken
prikkels gaan afferent via de n. pelvicus en kunnen kunnen soms worden verkregen doordat in de
via efferente parasympathische vezels leiden tot anamnese begeleidende uitvalsverschijnselen naar
detrusorcontracties. Eigenaren noemen dan ver- voren komen: ataxie/parese, verminderde staart-
schijnselen als persen op de urine (strangurie) en/of tonus en incontinentia alvi. Het gelijktijdig voor-
vaak kleine beetjes plassen (pollakisurie). In afwe- komen van zowel strangurie/dysurie met een volle
zigheid van een urethraobstructie gaat dit gepaard blaas alsook incontinentia urinae, is meestal het
met een matig gevulde of lege blaas. Aandoeningen gevolg van een functionele urethraobstructie met
zoals een blaasontsteking, een blaastumor en blaas- een overloopblaas.
stenen kunnen langdurig afferente prikkels gene- Bij jonge dieren met incontinentia urinae moet
reren, waardoor de dieren veelvuldig loos persen. ook aan aangeboren afwijkingen worden gedacht.
De eigenaar meldt meestal dat het dier na de mictie Als een of beide ureteren ectopisch zijn en caudaal
blijft napersen. van de sfincter in de urethra uitmonden, wordt
Incontinentia urinae is onwillekeurig urineverlies. meestal door de eigenaar gemeld dat de hond con-
Bij anatomisch normale dieren overschrijdt dan tinu druppelsgewijs urine verliest. Voorts moet
de vesicale druk de maximale weerstand van de volledigheidshalve worden vermeld dat eigenaren
urethra (afb. 12.3). Er zijn twee hoofdgroepen te on- een enkele keer verlies van een andere vloeistof dan
derscheiden: urine presenteren als incontinentia urinae. Dit kan
− een relatief te geringe urethrale weerstand (sfinc- bijvoorbeeld gaan om ontstekingsmateriaal, zoals
terincontinentie) dat kan afvloeien bij vaginitis en balanoposthitis.
− een relatief te hoge blaasdruk (detrusorinconti- Tenesmus alvi is een pijnlijke en/of moeilijke defe-
nentie) catie (zie ook hoofdstuk 11). Vergroting van de pros-
taat kan leiden tot belemmering van de passage van
In het gesprek met de eigenaar is het meestal mo- feces door het rectum. In uitgesproken gevallen
gelijk onderscheid te maken tussen deze twee vor- worden zelfs afgeplatte feces geproduceerd. Een
men. Detrusorincontinentie wordt meestal gezien vergrote prostaat verschuift soms wat in de rich-
in samenhang met verschijnselen van dysurie. ting van het abdomen, wat de ruimte voor passage
Sfincterincontinentie gaat meestal niet gepaard van feces ten goede komt. Bij defecatie treedt dan
12 Nieren en urinewegen 131

soms verplaatsing op van de vergrote prostaat naar mediale begrenzing van de rechter nier ligt dicht
caudaal, waardoor de op gang gekomen defecatie- bij de vena cava caudalis en de ventrale begrenzing
reflex nog wordt versterkt. maakt contact met pancreas en colon ascendens.
De linker nier ligt craniaal ook tegen het pancreas
en het craniolaterale oppervlak ligt tegen de medi-

12.2 Lichamelijk onderzoek ale zijde van de milt en de curvatura major van de
maag. De vena cava caudalis vormt ook hier de me-
Het lichamelijk onderzoek omvat een onderzoek diale begrenzing. Ventraal van de linker nier ligt
van de kop en het abdomen, dat speciaal is gericht het colon descendens.
op nieren, blaas en prostaat. Urethra en prostaat Bij de hond is door buikpalpatie meestal alleen
worden rectaal onderzocht en voorts worden penis de caudale pool van de linker nier af te tasten.
en preputium of vulva en vagina onderzocht. Een duidelijke omvangsvermeerdering door een
nieuwvorming, cyste of hydronefrose is meestal

12.2.1 Onderzoek aan de kop met palpatie wel vast te stellen. Omvangsvermin-
dering daarentegen is erg moeilijk vast te stellen
Bij het onderzoek van de kop gaat de aandacht spe- en pogingen daartoe leiden nogal eens tot onjuiste
ciaal uit naar de benige structuren. Deze structuren uitspraken.
worden gepalpeerd op het voorkomen van eventu-
ele hyperosteotische veranderingen. Ook worden Bij de kat kunnen in het algemeen de beide nieren
de kaken gecontroleerd op te grote beweeglijkheid worden gepalpeerd. De retroperitoneale fixatie is
(‘rubber jaw’). De kleur van de slijmvliezen kan een veel losser dan bij de hond. De nieren kunnen vaak
aanwijzing geven voor het bestaan van anemie. Bij geheel worden omvat en laten zich meestal door de
ernstige uremie kan een scherpe fetor ex ore (am- palperende vingers vrij ver verplaatsen, wat ertoe
moniak) opvallen. bijdraagt dat bij de kat soms een nier voor een pa-
thologische verdikking wordt gehouden.

12.2.2 Onderzoek van het abdomen Als gevolg van de veelal soepele buikwand kun-
nen bij de kat beter dan bij de hond uitspraken
Het onderzoek van het abdomen verloopt zoals worden gedaan over grootte, vorm en consisten-
aangegeven in hoofdstuk 11 en omvat inspectie en tie van de nieren. Soms kan zelfs de aard van het
palpatie van de buik met eventueel als aanvullin- oppervlak worden benoemd. Hierdoor kan men
gen percussie en undulatie. Bij de inspectie wordt veranderingen met bindweefselretractie (schrom-
vastgesteld of de buik goed wordt opgetrokken of pelnieren), perirenale cysten en/of nieuwvormin-
juist afhangt en of er sprake is van een omvang- gen op het spoor komen. Bij vette katten worden
rijke buik (symmetrisch of asymmetrisch). Bij de de nieren omgeven door een aanzienlijke laag vet,
buikpalpatie wordt ook hier eerst oppervlakkig en waardoor ze bij palpatie wat groot kunnen lijken.
daarna diep gepalpeerd. Percussie en undulatie ko- Bij erg magere katten kan het oppervlak van de nie-
men vooral bij omvangsvermeerdering aan de orde. ren erg goed worden afgetast, waarbij de boonvorm
Ascites kan het gevolg zijn van sterke proteïnurie met hilus kan opvallen.
(zie ook § 12.1.1) en kan ook voorkomen bij een trau-
ma met ruptuur van de urinewegen. Onderzoek op
de aanwezigheid van ascites is besproken in hoofd-
stuk 10 en 11. Soms wordt in combinatie met dysu-
rie een volle buik gezien; dit kan berusten op een
zodanige urineretentie dat de omvangstoename
van de blaas uitwendig zichtbaar wordt.

Nieren
Bij de hond liggen de nieren retroperitoneaal en
worden ze in positie gehouden door subperitone-
aal bindweefsel. De fixatie is vrij ruim en de nieren
worden dan ook met de ademhaling enigszins ver-
plaatst. De rechter nier ligt wat verder craniaal dan
de linker (afb. 12.4). Bij de meeste honden ligt de
rechter nier geheel binnen de ribbenboog. De cra- Afbeelding 12.4
niale pool ligt in de fossa caudalis van de lever. De De positie van de linker en de rechter nier.
132 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Ureters plaatsvinden om onderscheid te kunnen maken,


De retroperitoneaal verlopende ureters zijn zelfs bijvoorbeeld herhaling van de palpatie na blaasle-
bij sterke dilatatie niet voor palpatie bereikbaar. diging door katheterisatie.
Voor het grootste deel liggen de beide ureters in
de onmiddellijke omgeving van de aorta en de v. ■
12.2.3 Rectaal onderzoek
cava caudalis. Meer naar caudaal buigen ze naar
ventraal en monden ze uit in het trigonum van de Het rectale onderzoek is reeds aan de orde geweest
blaas. in hoofdstuk 11. Voor het onderzoek van nieren en
urinewegen wordt de aandacht gericht op urethra
Blaas en prostaat.
Ventraal wordt de blaas begrensd door de buik-
wand en dorsaal door het colon descendens. Afhan- Urethra
kelijk van de vullingsgraad kan de blaas lateraal De urethra verloopt in de mediaanlijn over de bek-
ook contact maken met de buikwand. Bij de kat kenbodem en is bij de reu caudaal van de prostaat
is het colon zo beweeglijk dat het zich (in gevulde tot aan de bekkenomslag te voelen. Bij de teef is de
toestand) lateraal van de blaas kan bevinden. In een urethra over de volle lengte te palperen. Een nor-
dergelijke situatie zou een omschreven fecesbolus male urethra voelt glad en soepel aan en is vrij ge-
verward kunnen worden met een blaassteen! Zo’n makkelijk te bewegen over de bekkenbodem.
urineconcrement laat zich echter, in tegenstelling
tot een fecesbolus, niet indeuken. Prostaat
Bij niet al te sterk gespannen buikmusculatuur is Bij de niet-gecastreerde reu is de prostaat, na het
de blaas bij hond en kat vrijwel altijd palpabel. In bereiken van de geslachtsrijpe leeftijd, rectaal goed
matige vullingstoestand wordt de blaas herkend voelbaar. In de dorsale mediaanlijn kan vrijwel
als een vloeistofophoping, die wordt begrensd door altijd een sulcus worden gevoeld. Deze correspon-
een soepele wand. Een stevige (gespannen) blaas deert met een mediaan septum, dat de prostaat
duidt op een toegenomen contractiegraad van de verdeelt in een linker en een rechter lob. Met het
m. detrusor en moet als afwijkend worden beoor- klimmen der jaren wordt de prostaat groter door
deeld. Een lege blaas wordt gevoeld als een weef- hypertrofie. Sterke hypertrofie kan een geleidelijk
selbolletje. meer abdominale positie van de prostaat tot gevolg
De positie van de blaas is natuurlijk sterk afhan- hebben. Deze verplaatsing kan zo aanzienlijk zijn
kelijk van de vullingsgraad. Een matig gevulde dat de prostaat rectaal (zonder verdere maatregelen)
blaas wordt in het ventrale en mediale hypogas- niet meer voelbaar is. Na castratie atrofieert de pros-
trium aangetroffen, terwijl een zeer sterk gevulde taat sterk, maar hij is vaak nog wel rectaal te voelen.
blaas zich tot in het epigastrium kan uitstrekken. Het rectale onderzoek wordt uitgevoerd zoals
Bij grote honden voldoet een bimanuele palpa- aangegeven in hoofdstuk 11. Om goed te kunnen
tie vanaf dorsaal het beste. Bij kleine honden en beoordelen in hoeverre er sprake is van vergroting
bij katten kan de blaas goed met één hand vanaf en verplaatsing van de prostaat, brengt men tij-
ventraal worden gepalpeerd. De vullingsgraad be- dens het rectale onderzoek met de andere hand het
oordeelt men met oppervlakkige palpatie. Met wat hypogastrium wat omhoog. Hiertoe legt men de
diepere palpatie kan men soms bijzonderheden van vlakke hand juist voor het bekken tegen de ventrale
de wand (tumor) palperen en de blaasinhoud (ste- buikwand. Door nu het hypogastrium ‘op te druk-
nen) beoordelen. ken’ brengt men de prostaat omhoog en wat meer
in het bekken. Dit vergroot de mogelijkheden voor
Prostaat een rectale beoordeling van de prostaat aanzienlijk.
De niet-afwijkende prostaat ligt in de bekkenholte Bij de kat wordt het rectale onderzoek zeer zelden
en wordt dan ook bij buikpalpatie niet gevoeld. Bij uitgevoerd; als het gebeurt gebruikt men de pink.
sterke vergroting kan de prostaat in het hypogas- Soms is sedatie nodig. Het aantal indicaties voor
trium worden gepalpeerd als een stevige (meestal dit onderzoek is bij de kat veel geringer dan bij de
afgeronde) weefselmassa. Indien de vergroting be- hond.
rust op cystevorming, kan verwarring ontstaan met
de blaas. Dit speelt vooral bij cysten die uitgaan van ■
12.2.4 Onderzoek van penis en preputium
de in het dorsale prostaatkapsel gelegen restant
van de buis van Müller (paraprostaatcysten).7 Soms De glans penis is bij de hond te verdelen in een
kunnen zowel de blaas als de cyste worden gepal- bulbus en een pars longa. De pars longa beslaat
peerd. In andere gevallen moet nader onderzoek het distale drievierde deel. De meer proximaal ge-
12 Nieren en urinewegen 133

legen bulbus is een caverneuze expansie van het


corpus spongiosum. Bij erectie van de penis kan
vooral het dorsale deel van de bulbus enorm zwel-
len. Ventraal in het corpus spongiosum verloopt
de urethra, die voor een deel wordt omvat door het
os penis.
Het preputium is voor het grootste deel verbon-
den met de ventrale buikwand. Alleen het uiteinde
hangt vrij. In afwezigheid van een erectie omgeeft
het preputium de pars longa en een deel van de
bulbus van de penis. Indien bij voortduring (een
deel van) de penis niet door het preputium wordt
omgeven en gestuwd raakt, spreekt men van pa-
raphimosis. Het preputiale slijmvlies is bezet met
lymphonoduli. Deze zijn het talrijkst ter hoogte Afbeelding 12.5
van de omslag van het slijmvlies op de penis. In zijligging wordt de penis uitgeschacht door met een
Inspectie van penis en preputium is vooral van vinger tegen de huidplooi tussen preputium en buikwand
belang als er sprake is van bloedverlies onafhan- te drukken.
kelijk van de mictie. Soms liggen hier laesies aan
ten grondslag die alleen met zorgvuldige inspectie
van het slijmvlies van penis en preputium kunnen
worden gevonden. Onder normale omstandig- haring in de directe omgeving van de vulva. Voch-
heden is het slijmvlies roze, glad (uitgezonderd tige beharing, eventueel zelfs met huidveranderin-
de genoemde lymphonoduli) en vochtig. Bij veel gen, kan passen bij incontinentia urinae.
reuen is het slijmvlies (licht) ontstoken, waardoor
het er enigszins rood kan uitzien en zich in de Vagina
preputiale opening wat purulent ontstekingsma- Bij de grotere teven met een voldoende ruime va-
teriaal bevindt. gina kan met de toucherende vinger de urethra op
De inspectie bij de hond wordt uitgevoerd ter- de ventrale bekkenbodem worden gevoeld. Het
wijl het dier op de zij ligt. Door zijn rug een beetje orificium urethrae wordt gevoeld als een kleine in-
te krommen kan men het bekken wat naar voren deuking in de ventrale vaginawand ter hoogte van
kantelen. Dit vergemakkelijkt het uitschachten van de arcus ischiadicus. Verder naar craniaal wordt de
de penis (afb. 12.5). Door met een vinger tegen de urethra gevoeld als een stevige streng met een dia-
huidplooi tussen preputium en buikwand te druk- meter van ongeveer 0,5 cm.
ken schuift men het preputium over de pars longa In het kader van het urologisch onderzoek wordt
van de penis naar achter. Hierdoor raakt de penis bij vaginoscopie speciale aandacht geschonken aan
ook wat meer ventraal gericht en kan het preputi- het orificium urethrae. Hierbij wordt gelet op even-
um over de bulbus worden gebracht. Dit uitschach- tuele deformiteiten en bovendien op het aspect van
ten van de penis mag geen noemenswaardige weer- het slijmvlies ter plaatse.
stand oproepen.


12.2.5 Onderzoek van vulva en vagina ■
12.3 Verder onderzoek

Voor dit onderdeel kan worden verwezen naar Ruwweg gerangschikt naar toenemend praktijk-
hoofdstuk 13. Hier worden alleen enkele aspecten niveau komen in aanmerking:
belicht die van belang zijn in verband met het func- − urine-onderzoek (biochemisch en morfologisch)
tioneren van nieren en urinewegen. − bloedonderzoek (gericht op de nierfunctie)
− röntgencontrastonderzoek
Vulva − echografie
Behalve op de voor de gynaecologie belangrijke − bacteriologisch onderzoek van urine (met anti-
aspecten wordt gelet op de plaats van de vulva. Een biogram)
meer dan normaal naar ventrocraniaal geplaatste − kwantificering van eiwitverlies
vulva kan wijzen op interseksualiteit, waarbij ook − nierfunctieonderzoek (o.a. endogene creatinine-
een vergrote clitoris kan worden gevonden. Verder klaring)
dient aandacht te worden besteed aan huid en be- − ct en/of mri
134 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Literatuur

1 Grauer GF. Glomerulonephropathies. In: Nelson RW, C.G. Couto, eds. Small
animal internal medicine; 3rd ed. St. Louis: Mosby, 2003; 600-7.
2 Finco DR, Brown SA, Brown CA, et al. Progression of chronic renal disease in the
dog. J Vet Intern Med 1999; 13: 516-28.
3 Fenner W. Uremic encephalopathy. In: Bonagura RW, ed. Kirk’s Current veterinary
therapy xii. Small animal practice. Philadelphia: Saunders, 1995; 1158-61.
4 King LG, Giger U, Dierens D, Nagode LA. Anemia of chronic renal failure in dogs.
J Vet Intern Med 1992; 6: 264-70.
5 Polzin DJ, Osborne CA, Jacob F, Ross S. Chronic renal failure. In: Ettinger SJ,
Feldman EC, ed. Textbook of veterinary internal medicine. Diseases of the dog and
cat; 5th ed. Philadelphia: Saunders, 2000; 1634-62.
6 Brassard JA, Meyers KM, Person M, Dhein CR. Experimentally induced renal
failure in the dog as an animal model of uremic bleeding. J Lab Clin Med 1994; 124:
48-54.
7 Root Kustriz MV, Klausner JS. Prostatic diseases. In: Ettinger SJ, Feldman EC, ed.
Textbook of veterinary internal medicine. Diseases of the dog and cat; 5th ed.
Philadelphia: Saunders, 2000; 1687-98.
13 Vrouwelijk geslachtsapparaat
A.C. Schaefers-Okkens en H.S. Kooistra

Een belangrijk gegeven ten aanzien van het onder- ■


13.1.1 Verschijnselen
zoek van het vrouwelijk geslachtsapparaat is dat
de toestand van dit orgaansysteem, evenals soms Een van de meest voorkomende verschijnselen is
het gedrag van het dier, sterk afhankelijk is van het een afwijkende vaginale uitvloeiing. Bij vaginale
stadium van de voortplanting (oestrische cyclus, uitvloeiing moet onderscheid gemaakt worden tus-
anoestrus, graviditeit, partus, puerperium). Voorts sen fysiologische en pathologische uitvloeiing. De
kan ook een ovariëctomie tot een ingrijpende wijzi- laatste is vaak een gevolg van een ontsteking van de
ging hebben geleid. baarmoeder (endometritis of pyometra), maar ook
Ook de leeftijd en het ras kunnen belangrijk zijn. een vaginitis, vaginatumoren en urologische pro-
Naarmate een teef ouder wordt, stijgt bijvoorbeeld blemen kunnen vaginale uitvloeiing veroorzaken.
de kans op het ontstaan van gynaecologische afwij- Vooral bij teven van middelbare leeftijd en bij oude
kingen. Kleine hondenrassen werpen gemiddeld teven ontstaat soms een baarmoederontsteking
een kleiner aantal, relatief zwaardere pups dan gro- aansluitend op de loopsheid of enige tijd erna. Be-
te rassen. Dit kan grote gevolgen hebben voor het handelingen met progesteron- of oestrogeenpre-
verloop van de partus, zeker als moeder (bekken) paraten, bijvoorbeeld bij loopsheidpreventie of bij
en pups (lichaamsvorm) uit obstetrisch oogpunt behandeling tegen een ongewenste dekking, kun-
minder gunstig zijn gebouwd, zoals bij sommige nen in bepaalde gevallen de kans op het ontstaan
brachycefale rassen het geval is.1 van een baarmoederontsteking vergroten. De eige-
Indien na de probleemformulering het diagnos- naar moet, in voor hem duidelijke bewoordingen,
tisch plan een onderzoek van het vrouwelijke ge- worden gevraagd naar de hoeveelheid en hoeda-
slachtsapparaat omvat, wordt opnieuw met een nigheid van de uitvloeiing. De uitvloeiing bij een
vooral op dit orgaansysteem gerichte anamnese baarmoederontsteking is meestal mucopurulent,
begonnen. Het lichamelijk onderzoek omvat een geel van kleur. Chocoladekleurige (hemopurulente)
uitwendig onderzoek van de vulva en omgeving uitvloeiing wijst op een ernstige ontsteking. De
en van het abdomen en vervolgens een inwendig bruine kleur ontstaat ten gevolge van omzetting
onderzoek van de vagina en in uitzonderingsgeval- van bloed dat afkomstig is van de ontstoken uterus-
len van het rectum. Om tot een juiste diagnose en wand en zich dan vermengt met de purulente ute-
therapie te komen, kan het in verband met cycli- rusinhoud. Vaak heeft de uitvloeiing een voor een
sche veranderingen soms nodig zijn het onderzoek baarmoederontsteking karakteristieke weeë geur.
diverse keren te herhalen, bijvoorbeeld om de dag Dit zal de eigenaar meestal zijn opgevallen.
in het kader van de bepaling van het optimale dek- Fysiologische uitvloeiing komt voor rond de par-
tijdstip van de teef. tus, tijdens het puerperium en tijdens de oestrische
cyclus. De normale uitvloeiing na de partus van de
hond duurt twee tot drie weken. Bij de hond en de

13.1 Anamnese kat wordt de placenta gewoonlijk direct na de ge-
boorte van de vrucht uitgedreven. Kort na het einde
Na de algemene anamnese worden gedetailleerde van de partus is de kleur van de lochia groen, na één
vragen gesteld over het functioneren van het ge- tot drie dagen wordt de kleur rood, daarna roest-
slachtsapparaat, zoals over uitvloeiing, toename kleurig en ten slotte (acht à veertien dagen na de
van de buikomvang, cyclusverloop (inclusief ge- partus) ongekleurd en slijmig. De groene kleur van
gevens over dekkingen) en verloop van partus en de lochia direct post partum ontstaat ten gevolge
puerperium. van het vrijkomen van hemochlorine uit de rand-

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_13, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
136 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

zone van de placenta. De kat vertoont gedurende van de teef: pro-oestrus, oestrus en metoestrus2,3
enkele dagen na de partus een rode uitvloeiing. Na (afb. 13.1 en 13.2).
vijf tot acht dagen wordt deze lichter van kleur en
ten slotte ongekleurd en helder. In de regel is bij de
kat vanaf tien dagen post partum geen uitvloeiing
meer waar te nemen. De involutio uteri verloopt bij
de kat veel sneller dan bij de teef. Bij de teef neemt
de involutio uteri circa 12 weken in beslag.
De loopsheid van de hond (deze periode omvat
de pro-oestrus en de oestrus en eventueel de eerste
paar dagen van de metoestrus) duurt 14-21 dagen en
wordt onder andere gekenmerkt door een bloedige
uitvloeiing, die tijdens de oestrus geleidelijk via
roze meer lichtgeel tot kleurloos en tevens slijmig
wordt. Aan het einde van de oestrus of op een van
de eerste dagen van de metoestrus stopt de uitvloei-
ing. Het bloed is afkomstig uit de uterus als gevolg
van het uittreden van onder meer rode bloedcellen
uit de capillairen (diapedesis). Tijdens de krolsheid
van de poes is vulva-uitvloeiing veel minder opval-
lend. Soms kan enige heldere sereuze uitvloeiing
worden waargenomen.
De buikomvang kan toenemen door de volgende
veranderingen van het geslachtsapparaat: gravidi-
teit, pyometra of tumoren.
Afwijkingen in het verloop van de oestrische cyclus
worden vrij frequent waargenomen. Bovendien Afbeelding 13.1
staan veel gynaecologische aandoeningen in ver- Schema van de oestrische cyclus en de anoestrus van
band met het stadium van de cyclus. Belangrijke de hond.
gegevens zijn 1 het tijdstip en de duur van de pro-
oestrus en de oestrus, 2 het interval tussen de oes-
trische perioden, 3 de aard en de hoeveelheid van de
uitvloeiing, 4 het oestrusgedrag, 5 de data van dek-
kingen tijdens de oestrus en 6 eventuele overige bij-
zonderheden zoals het optreden van schijndracht
tijdens de metoestrus bij de hond of hormoonbe-
handelingen in verband met preventie van loops-
heid of krolsheid of na een ongewenste dekking.
Hierna volgen in het kort enkele gegevens over
de oestrische cyclus van de hond. De eerste loops-
heidperiode van een teef kan op een leeftijd van zes
tot negen maanden worden verwacht. De hond is
mono-oestrisch, dat wil zeggen dat de cycli slechts
met lange intervallen van zes maanden tot een jaar
plaatsvinden. Mono-oestrische dieren hebben na
de luteale fase een anoestrus van ten minste 1 à 2
maanden voordat de folliculaire fase van de vol-
gende cyclus begint. Teven van enkele rassen, zoals
de basenji en de Tibetaanse mastiff, zijn in het alge-
meen slechts één keer per jaar loops.

De cyclus kan worden ingedeeld op basis van hor- Afbeelding 13.2


monale veranderingen en veranderingen in het Plasmaconcentraties van oestradiol, luteïniserend hor-
ovarium: folliculaire fase, ovulatie en luteale fase. moon (LH) en progesteron in relatie tot gewoonlijk waar-
Ook kan worden ingedeeld op basis van het gedrag genomen oestrusgedrag.
13 Vrouwelijk geslachtsapparaat 137

De folliculaire fase omvat in het algemeen het ein- komen voor. Relatief korte en lange oestrusinter-
de van de anoestrus, de pro-oestrus en een deel van vallen worden bijvoorbeeld waargenomen bij res-
de oestrus. De luteale fase start vanaf de ovulatie en pectievelijk de Duitse herder (ca. 21 weken)7 en de
omvat het tweede deel van de oestrus, waarin ook Schotse herder (ca. 47 weken). Enkele rassen, zo-
de fertilisatiefase valt, en de metoestrus. als de basenji en de Tibetaanse mastiff zijn, zoals
− Pro-oestrus. Deze fase duurt gemiddeld negen hiervoor reeds gemeld, over het algemeen slechts
(spreiding 3-17) dagen en begint op het moment eenmaal per jaar loops.
dat de eerste rode uitvloeiing wordt waargeno-
men. In de ovaria is veel follikelactiviteit en daar- Geboortemoeilijkheden komen bij de hond en de
door oestrogeenvorming. De doorbloeding van kat nogal eens voor. Het spreekt vanzelf dat dan zo
het geslachtsapparaat neemt toe. Diverse onderde- veel mogelijk vragen over het verloop van de partus
len van het geslachtsapparaat krijgen een grotere tot nu toe en over het verloop van de graviditeit
omvang. De vulva zwelt, de doorsnede van de ute- worden gesteld. Ook dekdata en gegevens over het
rus wordt groter4, en het vaginaslijmvlies zwelt. vaderdier mogen niet worden vergeten. Men pro-
De teef vertoont gedragsveranderingen en is beert voorts een volledig beeld te krijgen van aan-
aantrekkelijk voor reuen (feromonen), maar laat tal, data en verloop (normaal, abnormaal, à terme,
de dekking beslist niet toe. Bij de hond is de pro- worpgrootte, perinatale sterfte, therapeutische in-
oestrus dus een duidelijk herkenbaar, niet te grepen enz.) van eerdere geboorten. Wanneer zich
verwaarlozen onderdeel van de cyclus. Deze fase problemen voordoen na de partus, wordt ook ge-
duurt bij de hond in vergelijking met diverse an- vraagd naar het verloop van het puerperium.
dere zoogdiersoorten erg lang en mag zeker niet
worden verward met de oestrus. ■
13.1.2 Leefomstandigheden
− Oestrus. Ook deze periode duurt gemiddeld negen
(spreiding 3-21) dagen. Gedeeltelijk treden dezelf- De omgeving kan van invloed zijn op bijvoorbeeld
de verschijnselen op als tijdens de pro-oestrus. het verloop van de partus van een dier. Angst en on-
Het belangrijkste kenmerk is echter dat de teef rust kunnen de voortgang van het geboorteproces
nu bereid is zich te laten dekken. De rode uitvloeiing sterk vertragen.
wordt geleidelijk via roze meer helder van kleur. Ook informatie naar de gezondheidstoestand en
De ovulaties vinden meestal plaats op de tweede, de verdere bijzonderheden van dieren uit de om-
derde en/of vierde dag van de oestrus. Tijdens geving (b.v. in een kennel) hoort in de anamnese
deze dagen vertoont de teef meestal een optimale thuis. Teven die in elkaars nabijheid leven (kennels)
stareflex, ook wel staartreflex genoemd. Wanneer kunnen elkaars cyclus beïnvloeden.
de teef in de buurt van de vulva wordt gekriebeld,
zal zij de staart van het lichaam afhouden en naar ■
13.1.3 Voorgeschiedenis
één zijde bewegen, terwijl de vulva naar de ande-
re zijde wordt gekeerd door contractie van de m. Tot de voorgeschiedenis kunnen gegevens over
constrictor vestibuli. overige oestrische cycli en geboorten worden gere-
− Metoestrus. Deze periode duurt ongeveer twee kend, evenals informatie over in het verleden door-
maanden. De metoestrus begint wanneer de teef gemaakte ziekteprocessen.
niet meer bereid is zich te laten dekken en ein-
digt wanneer de corpora lutea niet meer actief
zijn en er nagenoeg geen progesteron meer wordt ■
13.2 Lichamelijk onderzoek
gevormd. De zwelling van de vulva en van het va-
ginaslijmvlies neemt in deze periode geleidelijk ■
13.2.1 Uitwendig onderzoek
af. Tijdens de metoestrus treedt vaak schijndracht
op.5 Het uitwendig onderzoek omvat achtereenvolgens
− Anoestrus. Dit is grotendeels een rustfase. Er is het onderzoek van de vulva en omgeving en het on-
weinig activiteit in de ovaria.6 De vulva is klein, derzoek van het abdomen.
de uterus heeft een kleine doorsnede en het vagi-
naslijmvlies is niet gezwollen. De anoestruspe- Vulva en omgeving
riode duurt tot aan de volgende folliculaire fase. Het is opvallend dat bij de hond, anders dan bij vele
Aangezien onze gedomesticeerde honden gemid- andere diersoorten, de afstand tussen anus en vulva
deld elke zes à zeven maanden loops zijn, duurt vrij groot is (afb. 13.3). Vanaf de vulva verloopt het
de anoestrusperiode meestal drie à vier maanden. vestibulum vaginae steil in dorso-craniale richting
Grote verschillen binnen en ook tussen rassen tot aan de overgang tussen vestibulum en vagina
138 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

va bezoedeld zijn; zeker bij dieren die te ziek zijn


om zich goed schoon te likken is dit vaak het geval.
Voor een goede inspectie is het soms nodig de peri-
vulvaire streek vooraf te reinigen en eventueel ha-
ren weg te knippen.
De vulvaspleet en vooral de ventrale commissuur
worden met behulp van een wit gaasje op de aan-
wezigheid en de aard van de uitvloeiing gecontro-
leerd. In de paragraaf Verschijnselen (§ 13.1.1) zijn
al typen fysiologische en pathologische uitvloeiing
genoemd. De pathologische uitvloeiingen kunnen
nu nader worden gekarakteriseerd als bijvoorbeeld
mucopurulent (wit tot geel), purulent, hemopuru-
lent, ichoreus (rottend, groen tot roodbruin soms
bij dode vruchten) en hemorragisch. Vooral het
Afbeelding 13.3 vaststellen van de geur van de uitvloeiing is be-
Schematische sagittale doorsnede van het vestibulum langrijk. Zoals in § 13.1.1 al is aangegeven, heeft een
vaginae, de vagina en de cervix van de hond. hond of kat met baarmoederontsteking vaak een
1 bekkenbodem uitvloeiing met een zeer karakteristieke weeë geur.
2 plica en corpus clitoridis Ook kunnen er weefselpartikels in de uitvloeiing
3 vestibulum vaginae aanwezig zijn, bijvoorbeeld ten gevolge van tumo-
4 orificium urethrae ren in de vagina.
5 pseudocervix De onderzoeker beoordeelt de vorm en de grootte
6 cervix van de vulva. Vooral bij de hond treden grootte- en
7 uterus vormveranderingen op. Tijdens de anoestrus is bij
8 blaas de teef de vulva klein, goed gesloten en wordt de
vulvaspleet grotendeels bedekt door een plooi van
vlak onder de anus. Het vestibulum vaginae ver- de huid tussen vulva en anus, de zogenaamde dor-
loopt bij de hond dus tussen anus en vulva vlak sale wrong. Tijdens de loopsheid zwelt de vulva,
onder het lichaamsoppervlak. Ruimte-innemende soms in zeer hevige mate, en verdwijnt de dorsale
structuren die zich bij deze diersoort in het vestibu- wrong (afb. 13.4).
lum vaginae bevinden (b.v. tumoren, maar ook een
ingetreden vrucht tijdens de partus) zullen daarom Niet alleen de ventrale, maar ook de dorsale vulva-
vrij gemakkelijk de huid tussen anus en vulva bol commissuur is dan goed zichtbaar. Tijdens de
doen staan. Dit valt dan op tijdens de inspectie, metoestrus neemt de vulvazwelling geleidelijk af.
waarna de verdikking gepalpeerd kan worden. Aan het einde van de graviditeit en rond de partus
is de vulva eveneens sterk gezwollen. Vulvazwel-
Bij een hond met veel vulva-uitvloeiing kunnen de ling komt ook voor bij enkele pathologische pro-
onderkant van de staart en de omgeving van de vul- cessen (b.v. ontstekingen) in het geslachtsapparaat.

Afbeelding 13.4
De vulva van een beagleteef gedurende de anoestrus (links) en de pro-oestrus/oestrus (rechts).
13 Vrouwelijk geslachtsapparaat 139

Soms zijn de vulvalippen niet goed gesloten, bij-


voorbeeld ten gevolge van een vaginatumor of een s
prolapsus vaginae.
Door voorzichtig spreiden van de vulvalippen kan
men bij de hond het vulvaslijmvlies en het meest i
caudale deel van het vestibulumslijmvlies beoor-
e
delen. Tijdens de anoestrus is dit slijmvlies roze en
p
mat; er zijn meestal kleine bloedvaatjes zichtbaar.
Bij ontstekingen van de uterus of van de geboorte- l
weg is het slijmvlies vaak rood, mede doordat het
dier de vulva herhaaldelijk likt en schuurt. Tijdens
de loopsheid daarentegen is het slijmvlies bleek-
roze en heeft het een glanzend oedemateus aspect. Afbeelding 13.5
Het aantal cellagen neemt onder de oestrogene in- Vaginacytologie van de teef ten tijde van de vroege fol-
vloed toe van 2 à 3 tot 20 à 30. liculaire fase, waarbij voornamelijk intermediaire cellen
Cellen van het vestibulum vaginae – verzameld (i), enkele superficiële (s) en parabasale (p) cellen, erytro-
met een afdrukpreparaat – kunnen een indicatie cyten (e) en leukocyten (l) worden waargenomen (vergro-
geven van de hormonale invloeden en daarmee van ting 200×; kleuring May-Grünwald-Giemsa).
de cyclusfase. Tijdens de vroege folliculaire fase
worden naast enkele oppervlakkige (superficiële)
cellen voornamelijk grote en kleine intermediaire
en parabasale cellen, polymorfkernige leukocyten
en erytrocyten waargenomen. Enkele dagen na het
begin van de loopsheid worden vooral superficiële s
s
en een wisselend percentage grote intermediaire
cellen en erytrocyten waargenomen. Dit beeld blijft
aanwezig tot de overgang naar de metoestrus, dus e
tijdens de vorderende folliculaire fase, de ovula-
tie en het eerste deel van de luteale fase, waarin
zich de fertilisatiefase bevindt. Deze cytologische
verandering hoeft niet synchroon te lopen met de
gedragsverandering ten tijde van de overgang van Afbeelding 13.6
oestrus naar metoestrus. Tijdens de metoestrus Vaginacytologie van de teef tijdens de tweede helft van
en anoestrus worden weer wisselende percentages de folliculaire fase, ten tijde van de ovulatie en het be-
grote en kleine intermediaire en parabasale cellen gin van de luteale fase. Dit uitstrijkje toont voornamelijk
waargenomen, naast polymorfkernige leukocyten superficiële (s) cellen en erytrocyten (e) (vergroting 200×;
(afb. 13.5, 13.6, 13.7). Tijdens de anoestrus kunnen kleuring May-Grünwald-Giemsa).
ook basale cellen worden waargenomen. Met va-
ginacytologie zijn dus 1 de vroege folliculaire fase,
2 de vorderende folliculaire fase tot en met het
eerste deel van de luteale fase, en 3 de start van de
metoestrus te herkennen. Het moment van ovula- l
tie, dat is het optimale dektijdstip, is met deze me- i
thode niet te bepalen.

Abdomen
Bij de hond en de kat is het uitwendig onderzoek
van de buik van grote betekenis. De niet-drachtige,
normale uterus verloopt in het dorsale meso- en
hypogastrium naar het bekken als een soepele, tot
ongeveer 5 mm dikke streng. Tijdens de pro-oes- Afbeelding 13.7
trus, de oestrus en een groot deel van de metoestrus Vaginacytologie van de teef tijdens de metoestrus, die
(van de hond) is de uterus iets dikker.4 Wanneer de 6-10 dagen na de preovulatoire LH-piek begint. Dit uit-
uterus om fysiologische of pathologische redenen strijkje toont intermediaire cellen (i) en leukocyten (l)
(b.v. graviditeit of pyometra) aanzienlijk in omvang (vergroting 200×; kleuring May-Grünwald-Giemsa).
140 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

toeneemt, kan dit orgaan in grote delen van de nog een (of meer) in de baarmoeder aanwezig is. Dit
buikholte worden aangetroffen. Het onderzoek van is soms erg moeilijk, omdat de vruchtkamers van
het abdomen bestaat uit inspectie en palpatie. vruchten die reeds geboren zijn sterk contraheren
Bij de inspectie wordt gelet op de omvang en de en daardoor stevig aanvoelen. Het onderscheid met
vorm van het abdomen. De omvang kan zijn toege- een vrucht kan echter worden gemaakt door te let-
nomen bij onder meer graviditeit, pyometra (soms ten op de benige structuren van de vrucht.
ingevallen flanken) of tumoren uitgaande van het Als er aanleiding is om te veronderstellen dat een
geslachtsapparaat. De verdikte buik is dan meestal bacteriologisch onderzoek van de vagina noodza-
symmetrisch van vorm. kelijk is, zal een monster voor dit onderzoek vóór
De oppervlakkige palpatie kan al bepaalde bijzon- het inwendig onderzoek moeten worden genomen.
derheden opleveren. Bij hoogdrachtige dieren zijn
vaak de curvaturen van de hoornen of vruchtdelen ■
13.2.2 Inwendig onderzoek
(soms ook bewegingen van een vrucht) te voelen.
Ook bij een vergrote uterus door een pyometra zijn Bij de teef wordt gewoonlijk eerst een vaginaal on-
bij de oppervlakkige palpatie soms delen van de ge- derzoek verricht en daarna, indien er aanleiding
spannen uterus te voelen. In het laatste geval mag toe bestaat, een rectaal onderzoek. Er zijn meestal
geen diepe palpatie worden uitgevoerd, omdat het geen grote risico’s aan het vaginale onderzoek ver-
risico op het ontstaan van een ruptuur in de soms bonden. Anders dan bij de grote huisdieren treden
zeer dunne, ontstoken uteruswand zeer groot is. verwondingen (soms met daaruit voortvloeiende
De bimanuele diepe palpatie wordt uitgevoerd ontstekingen) van de geboorteweg tijdens de par-
zoals reeds eerder is aangegeven (hoofdstuk 11 en tus zelden op. Het rectale onderzoek van het ge-
12). Speciaal bij nerveuze dieren met een sterke ab- slachtsapparaat van de teef levert meestal geen ex-
dominale spiercontractie en bij vette dieren is de tra informatie op wanneer het vaginale onderzoek
palpatie van de uterus erg moeilijk. Een normale, goed is uit te voeren. Een eenvoudig inwendig on-
niet-drachtige uterus is bij de hond en de kat niet derzoek kan bij de kat meestal niet, of slechts zeer
palpeerbaar. Wanneer de uterusomvang om fysio- ten dele, worden uitgevoerd.
logische of pathologische redenen toeneemt, wordt
palpatie vaak wel mogelijk. Vaginaal onderzoek
Onder normale omstandigheden zijn bij de hond Zoals hierboven reeds gezegd, verloopt het vestibu-
en de kat de ovaria niet te voelen. Alleen wanneer lum vaginae bij de teef vanaf de vulva steil in dorso-
de ovaria pathologisch zijn vergroot (b.v. door craniale richting totdat het bij de uitmonding van
cysten of tumoren) zijn zij soms palpeerbaar. Het de urethra overgaat in de caudo-craniaal verlopen-
normale ovarium bevindt zich in het dorsale meso- de vagina (afb. 13.3). Caudaal in het vestibulum be-
gastrium ter hoogte van de derde lumbale wervel, vindt zich ventraal (ongeveer 2 cm craniaal van de
juist caudaal van de nier. Wanneer de ovaria patho- vulva) een vrij groot blind zakje, de fossa clitoridis
logisch vergroot zijn, kunnen ze door het grote ge- (afb. 13.8). Dit wordt aan de bovenzijde begrensd
wicht afzakken. door plica en corpus clitoridis. De overgang van
Door bimanuele buikpalpatie is in bepaalde sta-
dia van de graviditeit een drachtigheidsdiagnose
te stellen. Wanneer men voldoende ervaring heeft
met de palpatietechniek, kunnen bij de hond en de
kat vanaf respectievelijk ongeveer 25 en 21 dagen
post coitum de knikkergrote ronde of ovale stevige
vruchtkamers worden gevoeld. Deze ampulvor-
mige verdikkingen nemen in omvang toe, totdat
bij de hond vanaf ongeveer 33 dagen post coitum,
bij de kat enkele dagen eerder, de uterus homogeen
is verdikt en verslapt. Een redelijk betrouwbare
drachtigheidsdiagnose is dan niet meer te stellen.
Dit wordt weer anders wanneer na ongeveer 45
dagen post coitum het skelet van de al vrij grote
vruchten gaat verbenen, waardoor palpatie van de
vruchtdelen mogelijk wordt. Soms zal door buik- Afbeelding 13.8
palpatie bepaald moeten worden of tijdens de par- Gespreide vulvalippen van een teef. Caudo-ventraal in
tus alle pups of kittens zijn uitgedreven of dat er het vestibulum vaginae is de fossa clitoridis zichtbaar.
13 Vrouwelijk geslachtsapparaat 141

het vestibulum vaginae naar de vagina (ter hoogte Wanneer de punt van het speculum vlak onder de
van de arcus ischiadicus), ook wel het cingulum anus is gekomen wordt de richting van inbrengen
genoemd,8 is gewoonlijk ringvormig vernauwd. veranderd in craniaal (afb. 13.9, rechts). Onder lichte
Bij veel honden is deze overgang contractiel. Soms druk en rotatie om de lengteas wordt het specu-
is bij jonge honden het vaginale onderzoek onmo- lum naar craniaal geschoven tot een wat grotere
gelijk als gevolg van een te nauwe vulva en/of te weerstand voelbaar is. Hierna wordt de obturator
nauwe overgang van vestibulum naar vagina. verwijderd en wordt de lichtbron op het speculum
gebracht. Dan kan, al kijkend, het speculum geleide-
Uitvoering van de vaginoscopie. Voor het onderzoek lijk uit de vagina wordt teruggetrokken. In het be-
bij de teef wordt bij voorkeur gebruikgemaakt van gin van de pro-oestrus glijdt het speculum vlot in de
een pediatrische proctoscoop met een diameter vagina. Dit verloopt iets stroever tijdens de oestrus.
van 12 mm. Het speculum wordt voorzien van een Bij vaginoscopisch onderzoek is de cervix vrijwel
obturator, waardoor het inbrengen gemakkelijker nooit goed zichtbaar. Dit komt mede door de aan-
wordt en waardoor bovendien wordt voorkomen wezigheid van een dorso-mediale slijmvliesplooi
dat eventueel in de vagina aanwezig secretum in in de vaginawand. Deze plooi strekt zich uit van
het speculum loopt.9 ongeveer 2-3 cm caudaal van de cervix tot aan de
Bij uitzondering is een lichte sedatie vooraf nood- cervix.3,10 Dit anatomische gedeelte noemt men
zakelijk. De patiënt moet tijdens het onderzoek de pseudocervix. Een ingebracht speculum komt
staan en goed onder de buik worden ondersteund. meestal niet verder dan de caudale rand van deze
Plotseling gaan zitten tijdens vaginoscopisch on- plooi, behalve ten tijde van de partus. Als de dia-
derzoek kan uiteraard erg riskant zijn. meter van het speculum gering is, bijvoorbeeld
Na het reinigen van de vulva en het aanbrengen 6 mm, is het mogelijk de plooi te passeren en de
van antiseptisch glijmiddel op het speculum wordt cervix waar te nemen. Hiervan wordt gebruikge-
dit zo dicht mogelijk langs de dorsale commis- maakt bij endoscopische kunstmatige inseminatie,
suur in het vestibulum gebracht. In verband met waarbij een katheter in het cervixkanaal wordt ge-
het verloop van het vestibulum is de richting van schoven.11
inbrengen allereerst steil dorso-craniaal, bijna ver- Bij het vaginoscopisch onderzoek wordt, voor zo-
ticaal (afb. 13.9, links). Door het speculum zo veel ver mogelijk, gelet op:
mogelijk langs de dorsale wand van het vestibulum – Het aspect van de mucosa van de vagina. De cycli-
te laten glijden wordt voorkomen dat het instru- sche veranderingen kunnen op deze manier wor-
ment in de fossa clitoridis terechtkomt. Dit laatste den waargenomen en wel het beste aan de dorsale
is erg pijnlijk! mediale plooi in de craniale vagina.3,12 Tijdens de

Afbeelding 13.9
Het inbrengen van een speculum in de vagina van een teef. Let op de dorso-craniale stand van het speculum tijdens
de passage van het vestibulum vaginae (links). Wanneer de punt van het speculum vlak onder de anus is gekomen,
wordt de richting van inbrengen veranderd in craniaal (rechts).
142 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

anoestrus is het slijmvlies roze, heeft het een mat oedemateus. Op de nog steeds vrij diepe, maar
aspect en is het niet gezwollen. Er zijn ondiepe wat hoekiger plooien worden eerst kleine rimpel-
longitudinale plooien zichtbaar in het caudale tjes zichtbaar (het slijmvlies lijkt wat te schrom-
deel; het meer proximale deel is meestal glad. Tij- pelen). Daarna worden in de lengterichting
dens de pro-oestrus heeft het slijmvlies een bleek, verlopende plooien waargenomen, die tijdens
glanzend oedemateus aspect (afb. 13.10). Er zijn de fertilisatiefase scherpe randen vertonen (afb.
dan in de gehele vagina vele diepe bolronde plooi- 13.11). Het slijmvlies doet tijdens deze fase denken
en zichtbaar. Tegen het einde van de pro-oestrus aan crêpepapier. Tijdens de metoestrus neemt de
en tijdens de oestrus wordt het slijmvlies minder diepte van de eerst nog gerimpelde plooien snel

Afbeelding 13.10 Afbeelding 13.12


Vaginoscopisch beeld van de teef ten tijde van de vroege Vaginoscopie ten tijde van de metoestrus. Let op de
folliculaire fase. Let op de gezwollen, bleke slijmvlies- afvlakking en de afwisseling van rode en witte gebieden
plooien met gladde ronde oppervlaktes (ballonnen) en (lappendeken, ‘patchwork’).
het bloederige secretum tussen de plooien.

Afbeelding 13.11
Vaginoscopisch beeld van de teef ten tijde van de ovulatie. De plasma-progesteronconcentratie van deze teef was
22 nmol/l. De krimping van het slijmvlies leidt tot longitudinale plooien (links). Detailopname van de krimping tot
longitudinale plooien van de dorsale mediale wrong van de craniale vagina (rechts).
13 Vrouwelijk geslachtsapparaat 143

af (afb.13.12) en krijgt het slijmvlies een vlekkerig een soepele, tot 8 mm dikke streng op de bekken-
rozerood aspect. Dit beeld wordt ook waargeno- bodem te voelen)
men bij vaginitis, waarschijnlijk omdat vaginitis – vruchtdelen (deze kunnen zich in de bekkenholte
meestal voorkomt in de metoestrus. bevinden of bij de bekkeningang voelbaar zijn;
– Vóórkomen en aard van het secretum (fysiologisch afwijkingen in bijvoorbeeld ligging of grootte
of pathologisch) zoals hiervoor al beschreven. van de vrucht zijn dan vaak vast te stellen)
– Nieuwvormingen. – corpora aliena
– Laesies. Bij de hond treden slechts zelden laesies
van de geboorteweg op tijdens de partus. Na een Rectaal onderzoek
dekking komen een heel enkele keer kleine of Rectaal onderzoek wordt bij de teef in verband met
grotere laesies voor. Bij perforerende laesies crani- het geslachtsapparaat alleen uitgevoerd wanneer
aal in de vagina ontstaat een open verbinding met daar een bepaalde aanleiding toe bestaat, bijvoor-
de buikholte. beeld:
– Ontsluiting van de cervix. De cervix zelf is, zoals – voor het aftasten van tumoren in de vagina, voor-
reeds gezegd, meestal moeilijk waar te nemen. al als deze tumoren zich in of bij de dorsale wand
Rond de partus is met de vaginoscoop wel te zien van de vagina bevinden
of er sprake is van ontsluiting van de cervix. Bij – wanneer het vaginaal toucher onmogelijk is ten
een geheel of gedeeltelijk ontsloten cervix zijn gevolge van vernauwingen of uitgebreide tumor-
vaak vruchtvliezen of vruchtdelen zichtbaar. Bij vorming
een gesloten cervix ziet men slechts het vagi-
naslijmvlies.

13.3 Verder onderzoek
Het vaginaal toucher wordt uitgevoerd met een plas-
tic handschoen. De middel- of wijsvinger wordt Als mogelijkheden voor verder onderzoek kunnen
voorzien van antiseptisch glijmiddel en langs de worden genoemd:
dorsale commissuur via het vestibulum tot in de – bloedonderzoek (morfologisch en biochemisch)
vagina gebracht. Meestal kan de craniale rand van – echografisch onderzoek, bijvoorbeeld voor een
de bekkenbodem worden bereikt, mits de vulva drachtigheidsdiagnose en voor sommige gynae-
en de overgang van vestibulum naar vagina niet te cologische afwijkingen
nauw zijn. De cervix bevindt zich bij de hond cra- – bacteriologisch onderzoek van vaginasecreet
niaal van de bekkeningang en kan niet worden be- – cytologisch onderzoek, bijvoorbeeld een celuit-
reikt. Bij het onderzoek wordt gelet op: strijkje van het slijmvlies van het vestibulum va-
– vernauwingen13, veroorzaakt door b.v. stricturen ginae voor een grove inschatting van de fase van
en/of septa de cyclus (afb. 13.5, 13.6, 13.7)
– nieuwvormingen – hormoonbepalingen, zoals bijvoorbeeld bepa-
– laesies ling van de progesteronconcentratie in plasma ter
– afwijkingen in de vorm van palpeerbare bekken- vaststelling van het optimale dektijdstip (afb. 13.2)
beenderen (alleen het ventrale deel van de voor – laparoscopie
het verloop van de partus zo belangrijke bekken- – röntgendiagnostiek, bijvoorbeeld bij een drachtig
ingang is af te tasten) dier ter bepaling van het aantal foeten
– de urethra (onder normale omstandigheden als – biopsie van een laesie/tumor

Literatuur

1 Naaktgeboren C, Taverne MAM, Van der Weijden GC. De geboorte bij de hond.
Naarden: Strengholt, 2002.
2 Concannon PW, Hansel W, Visek WJ. The ovarian cycle of the bitch: plasma
estrogen, lh and progesterone. Biol Reprod 1975; 13: 112.
3 Schaefers-Okkens AC. Ovaries. In: Rijnberk A, ed. Clinical endocrinology of dogs
and cats. Dordrecht: Kluwer, 1996; 131.
4 Christie DW, Bell ET. Changes in the dimensions of the uterus of the beagle bitch
during the oestrous cycle. J Sm Anim Pract 1972; 13: 97.
5 Jöchle W. Prolactin in canine and feline reproduction. Reprod Domest Animals
1997; 32: 183.
6 Olson PN, Bowen RA, Behrendt MD, et al. Concentrations of reproductive
hormones in canine serum throughout late anestrus, proestrus and estrus. Biol
Reprod 1982; 27: 1196.
7 Sokolowski JH, Stover DG, Van Ravenswaay F. Seasonal incidence of estrus and
interestrous interval for bitches of seven breeds. J Am Vet Med Ass 1977; 171: 271.
8 Jones EC, Joshua JO. Reproductive clinical problems in the dog. Bristol/Londen:
Wright, 1982.
9 Pineda MH, Kainer RA, Faulkner LC. Dorsal median postcervical fold in the canine
vagina. Am J Vet Res 1973; 34: 1487.
10 Lindsay FEF. The normal endoscopic appearance of the caudal reproductive tract of
he cyclic and non-cyclic bitch: post-uterine endoscopy. J Sm Anim Pract 1983; 24: 1.
11 Wilson MS. Endoscopic transcervical insemination in the bitch. In: Concannon PW,
England G, Verstegen J, Linde-Forsberg C, eds. Recent advances in small animal
reproduction. Ithaca (NY): International Veterinary Information Service, 2003;
A1232.1203 (www.ivis.org).
12 Baier W, Rüsse M. Die Vaginoskopie der Hündin. Wiener Tierärztl Monatschr 1962;
1: 30.
13 Holt PE, Sayle B. Congenital vestibulovaginal stenosis in the bitch. J Sm Anim
Pract 1981; 22: 67.
14 Mannelijk geslachtsapparaat
J. de Gier en F.J. van Sluijs

De aanleiding tot een onderzoek van het mannelijk in de eigen omgeving van het mannelijk dier. Voor
geslachtsapparaat wordt meestal gevormd door onderzoek bij het vóórkomen van pijn tijdens het
verminderde vruchtbaarheid of door zichtbare dekken wordt verwezen naar hoofdstuk 17 en 18
afwijkingen van de geslachtsorganen. Daarnaast over respectievelijk het locomotieapparaat en het
wordt steeds vaker voorafgaande aan een (eerste) zenuwstelsel, voor onderzoek van gedragsafwijkin-
dekking door een reu een onderzoek uitgevoerd gen bij het dekken naar hoofdstuk 22.
van de geslachtsorganen en het sperma. Ook wan-
neer men het sperma van een reu wenst in te vrie- ■
14.1.2 Vruchtbaarheid
zen om grote afstanden te kunnen overbruggen of
om het op te slaan voor later gebruik, is een der- Vragen naar de vruchtbaarheid worden uiteraard
gelijk onderzoek van belang. Als uit de probleem- gesteld tegen de achtergrond van de leeftijd, omdat
stelling een diagnostisch plan voortvloeit dat een bij dieren die erg jong of erg oud zijn eerder pro-
onderzoek van de mannelijke geslachtsorganen blemen te verwachten zijn.
omvat, wordt de anamnese hierop toegespitst (zie Men vraagt ook of het dier al eens gedekt heeft.
verder). Zo ja, dan luiden de volgende vragen hoe vaak al,
Het lichamelijk onderzoek omvat een uitwendig wat het drachtigheidspercentage was en hoe groot
onderzoek van scrotum, testes, epididymis, funicu- het nest. Bij een laag drachtigheidspercentage of
lus spermaticus, preputium en penis en bij de hond bij een te geringe nestgrootte is het bij de hond van
ook een rectaal onderzoek van de prostaat. Ook belang te vragen hoe het dektijdstip werd vastge-
wordt sperma afgenomen. Dit wordt bij voorkeur steld. Voorts vraagt men hoe vaak en met welke
gedaan voordat het lichamelijk onderzoek is uit- intervallen men de reu of kater een teef of poes tij-
gevoerd. Deze afwijking van de gebruikelijke volg- dens dezelfde oestrus liet dekken. Daarnaast wint
orde is gerechtvaardigd, omdat de deklust door het men inlichtingen in over de gebruikte vrouwelijke
lichamelijk onderzoek zodanig kan verminderen dieren. Daarbij zijn de leeftijd, pariteit en vrucht-
dat afnemen van sperma onmogelijk wordt. baarheid van belang.


14.1.3 Leefomstandigheden

14.1 Anamnese
Voor de reu is de omgeving waarin het dier werd
In aanvulling op de algemene anamnese wordt ge- opgefokt zeer belangrijk voor de deklust1,2,3: in
vraagd naar de deklust en de vruchtbaarheid. Hier- afzondering opgefokte reuen vertonen niet zelden
na volgen nog aanvullende vragen over de leefom- een gemis aan deklust.1 Een kater die is overge-
standigheden en eventuele vroegere aandoeningen. plaatst naar een nieuwe, onbekende omgeving kan
voor maanden verlies van deklust vertonen.4 Dit

14.1.1 Deklust kan eveneens het geval zijn wanneer de kater in een
gesloten kooi wordt gehouden.5
Bij de eigenaar wordt geïnformeerd of er pijnui-
tingen optreden tijdens het dekken. Verder vraagt ■
14.1.4 Voorgeschiedenis
men naar de gedragingen tijdens het dekken; bij af-
wijkingen sinds welk tijdstip deze zijn opgetreden. Informatie over eerdere aandoeningen en behan-
Het kan de voorkeur verdienen zelf de deklust na delingen, vooral over een eventuele hormoonthera-
te gaan. Het dekken vindt dan bij voorkeur plaats pie (het tijdstip, het preparaat, de dosering en het

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_14, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
146 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

resultaat), kan zeer belangrijk zijn voor een juiste mediaanlijn een zichtbare raphe scroti. Het scro-
interpretatie van de gegevens. tum van de kater bevindt zich juist onder de anus.
Het is meer behaard dan bij de reu en niet afhan-
gend (afb. 14.1).

14.2 Lichamelijk onderzoek
Het scrotum wordt zorgvuldig bekeken en gepal-

14.2.1 Deklust peerd voor de grootte, symmetrie, letsels en de
aanwezigheid van testes. Bij niet-ingedaalde of bij
Voor het laten slagen van een dekactie is een eerste retractiele testes is het scrotum klein, terwijl toena-
vereiste dat het dier voldoende libido bezit. Hoewel me van de grootte kan optreden bij pathologische
het moeilijk is dit objectief te meten, zijn er wel veranderingen. In geval van verdikking van het
enige aanwijzingen te geven voor de situatie bij de scrotale weefsel of bij letsels kunnen afwijkingen
hond.3 in de thermoregulatie optreden. Hierdoor kan de
Hiertoe brengt men de reu liefst in zijn eigen temperatuur in het scrotum stijgen. Dit kan leiden
omgeving in contact met een teef die duidelijk tot degeneratieve veranderingen van de testes met
loops is. Na verloop van enige tijd zal, vaak na een als gevolg een vermindering of zelfs het uitvallen
‘spelperiode’, een begin worden gemaakt met de van de spermatogenese tot meer dan drie weken na
dekking. Het verloop tussen het met elkaar in con- het optreden van de hogere temperaturen.
tact brengen en het starten of het volbrengen van
de dekactie kan als maat voor het libido worden ■
14.2.3 Testes
gezien, maar ook het volharden in de dekpoging
is maatgevend. Soms is het nodig dat alle vreemde De testes zijn rond tot ovaal van vorm. De thermo-
personen zich uit de buurt van de reu verwijderen. regulatie van de testes wordt bepaald door de vol-
Het bovenstaande geldt in nog sterkere mate voor gende factoren2,6:
de kater dan voor de reu. – afwezigheid van subcutaan vet in het scrotum
– afkoeling van het arteriële bloed door het koelere

14.2.2 Scrotum veneuze bloed in de plexus pampiniformis
– afstand van testes tot buikwand, geregeld door de
Bij de reu ligt het scrotum tussen de dijen en is het m. cremaster
van caudaal duidelijk zichtbaar. De huid is dun,
gepigmenteerd en weinig behaard. Subcutaan vet- Beide testes worden gepalpeerd op aanwezigheid,
weefsel is afwezig. Het septum scroti vormt in de grootte, consistentie en pijnlijkheid. Indien men

Afbeelding 14.1
Achteraanzicht van hond (links) en kat (rechts) bij opgeheven staart. Bij de reu ligt het (onbehaarde) scrotum tussen
de dijen en is alleen het caudale deel zichtbaar. Bij de kater ligt het (behaarde) scrotum juist onder de anus.
14 Mannelijk geslachtsapparaat 147

een of beide testes in het scrotum niet kan voelen, ■


14.2.5 Preputium
is het waarschijnlijk dat ze niet zijn ingedaald,
of dat ze worden opgetrokken (retractiele testes). Het preputium bij de hond vormt een volledige
Natuurlijk moet men zich er tevoren van vergewis- schede rond het voorste gedeelte van de penis. Bij de
sen of niet een of beide testes eerder chirurgisch kat vertoont het preputium een ostium preputiale,
werden verwijderd. Dit kan men proberen vast te dat met dikke randen naar achter is gekeerd en zich
stellen door te zoeken naar een litteken en door de onder het scrotum bevindt. Bij inspectie van het pre-
zaadstreng te palperen. Bij de hond behoren de tes- putium moet worden gelet op de grootte van het os-
tes vijf tot zes weken na de geboorte in het scrotum tium preputiale, op uitvloeiing en op het slijmvlies.
voelbaar te zijn.7,8 Een definitieve vaststelling van Het ostium preputiale moet voldoende groot zijn
cryptorchisme kan echter pas plaatsvinden wan- om de penis vlot te laten uitschachten. Purulente
neer het dier zes maanden oud is, omdat tot die tijd uitvloeiing uit het preputium komt bij de niet-ge-
beide lieskanalen passabel zijn en indaling moge- castreerde reu veel voor. Hoewel dit niet normaal
lijk is.9 is, wordt het niet als een ernstige afwijking be-
Door de zeer effectieve cremasterreflex kunnen de schouwd. Het slijmvlies bevat talrijke lymffollikels
testes worden opgetrokken. Met name bij pups be- en het normale aspect is lichtroze, glanzend en
moeilijkt dit het onderscheid tussen cryptorchisme glad.
en retractiele testis. In het laatste geval kan of kun-
nen de testes in het scrotum worden gemasseerd.2 ■
14.2.6 Penis
Bij de kat zijn de testes in het scrotum aanwezig
vanaf de geboorte, hoewel beweging op en neer De penis is min of meer cilindrisch en bestaat on-
door het lieskanaal mogelijk is gedurende enkele der meer uit twee corpora cavernosa. Deze zijn van
maanden. Ze zijn meestal permanent in het scro- elkaar gescheiden door het septum penis. Na de ge-
tum aanwezig vanaf de leeftijd van twaalf à veer- boorte ontwikkelt zich in het voorste gedeelte van
tien weken of uiterlijk vanaf de leeftijd van zes het septum een os penis dat bij een grote hond een
maanden.2 lengte van 11 cm kan bereiken. Het caudale einde
Bij de reu is de grootte van de testes afhankelijk van het os penis is dikker dan het craniale deel en
van het ras en varieert deze van 1,5 × 1,5 × 2 cm voor vergroeid met de corpora cavernosa. Het craniale
de kleinste rassen tot ongeveer 3 × 3 × 5 cm voor de einde loopt scherp uit in een fibreuze kraakbenige
grote rassen. Het volume kan worden geschat met spits. Aan de ventrale zijde ligt in het os penis een
de orchidometer (‘rozenkrans’, ‘kralenstreng’; zie gleuf waarin de urethra loopt, omgeven door het
ook § 4.2). buisvormige corpus spongiosum penis.
Bij een geslachtsrijpe kater is de diameter van De glans penis bestaat bij de hond uit twee de-
de testes ongeveer 10 mm. Ook hier bestaan ech- len: een bulbus glandis en een pars longa glandis
ter variaties per ras. De normale consistentie is als (afb. 14.2). De veneuze plexus van de glans penis
van rubber (stevig en elastisch). Palpatie is bij een
gezond dier niet pijnlijk. Indien men een verande-
ring in de grootte en de consistentie van een testis
vaststelt, palpeert men de zaadstreng voor een even-
tuele torsie.10


14.2.4 Epididymis

De epididymis ligt bij de reu dorsolateraal stevig


vastgehecht op de testis en wordt gepalpeerd voor
consistentie, grootte, temperatuur en pijnlijkheid.
Afwezigheid van de epididymis is uiterst zeld-
zaam.2
De normale consistentie is als van hard rubber
(iets steviger dan de testes). De cauda epididymis
ligt caudaal bij de reu en is relatief groot in verge- Afbeelding 14.2
lijking met die van andere diersoorten. De glans penis van de reu bestaat uit twee delen: het
Bij de kater ligt de epididymis cranio-lateraal van langgerekte craniale deel (pars longa) en het ronde
de testis, met de cauda epididymis dorsaal. Bij een basale deel (bulbus glandis). Bij een erectie (zie cd-rom)
gezond dier is palpatie van de epididymis pijnloos. kunnen beide delen sterk in omvang toenemen.
148 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

staat met de zwelruimten van het corpus spongio- kantelt het bekken enigszins naar voren door de
sum in verbinding. De pars longa glandis omgeeft rug te buigen en duwt vervolgens het preputium
het grootste voorste gedeelte van het os penis. De naar caudaal. De penis wordt zichtbaar en kan nu
korte, caudaal gelegen bulbus glandis omgeeft het worden onderzocht, eventueel worden gefixeerd
achterste, wijde gedeelte van het os penis en steekt en worden bekeken op vorm en grootte. Verder
vooral dorsaal uit. Bij de hond treedt zwelling van controleert men het slijmvlies in verband met even-
de glans penis en in het bijzonder van de bulbus tuele traumata. Bij bepaalde anatomische afwijkin-
glandis vooral op tijdens de copulatie, hetgeen het gen is het uitschachten moeilijk tot onmogelijk,
‘blijven hangen’ veroorzaakt. bijvoorbeeld bij een persisterend frenulum penis.13
De erectie van de penis is voornamelijk een vascu- Ten slotte palpeert men bij de hond het os penis om
lair proces. Bij seksuele opwinding neemt de bloed- deformiteiten op te sporen.
toevoer naar de penis toe; tegelijkertijd neemt de
afvoer van veneus bloed af. Mede dank zij het ver- ■
14.2.7 Accessoire geslachtsklieren
slappen van de m. retractor penis en het terugtrek-
ken van het preputium volgen nu de emissio penis Bij de hond is de prostaat de belangrijkste acces-
en het in de vagina brengen van de penis. Daarna soire geslachtsklier. Weliswaar bezit de hond ook
komt door druk op oppervlakkige venen, door ampullae ductus deferentes, maar deze zijn klein
spiercontracties en door druk van de penis tegen de en worden vaak niet tot de accessoire geslachts-
arcus ischiadicus een verdere erectie tot stand van klieren gerekend. De prostaat ligt op het craniale
de bulbus glandis penis. gedeelte van de symphysis pelvis, ongeveer 1 à 2
cm caudaal van de hals van de blaas, en omgeeft
Bij de kat ligt de penis ventraal van het scrotum het craniale gedeelte van de urethra. Bij oudere
en is hij naar achter gericht (afb. 14.1 en 14.4). De dieren zakt de prostaat in cranio-ventrale richting
gleuf aan de ventrale zijde van het os penis is min- uit de bekkenholte. De prostaat bestaat uit een
der diep dan bij de hond. De glans penis is niet rechter en een linker lob. Anders dan bij de hond
verdeeld en is kegelvormig (afb. 14.3). Op het voor- bedekt de prostaat bij de kat niet de ventrale zijde
ste twee derde deel van de penis bevinden zich van de urethra. Verder bezit de kat twee glandulae
100-200 verhoornde papillen, 0,75-1 mm lang en bulbo-urethrales (afb. 14.4), die dorsolateraal van
gericht naar de basis van de penis. Bij de geslachts- de urethra en vóór de basis van de penis liggen. Bij
rijpheid zijn ze volledig ontwikkeld. Ze schijnen de hond wordt de prostaat onderzocht door rectale
een belangrijke rol te spelen bij het induceren van palpatie (zie § 11.2.5 en § 12.2.2). Met de niet-palpe-
de pre-ovulatoire lh-piek tijdens een dekking.12 rende hand wordt ventraal druk uitgeoefend op het
Na castratie gaan deze papillen in 5-6 weken in abdomen juist voor de bekkeningang. Dit verge-
regressie.16 makkelijkt het voelen van de prostaat bij grote ras-
sen. De grootte, de oppervlakte en de consistentie
Voor het lichamelijk onderzoek bij de hond wordt van beide lobben worden nagegaan. Men let ook op
de penis zo ver mogelijk uitgeschacht. Hiertoe pijnuitingen die bij het palperen van de prostaat
wordt de reu op de rug of op de zij gelegd. Men kunnen optreden. De grootte varieert met de groot-

Afbeelding 14.3
De kegelvormige penis van de kater (links) is bezet met verhoornde papillen, die verdwijnen na castratie (rechts).
14 Mannelijk geslachtsapparaat 149

celarm, wordt door de prostaat afgescheiden en


heeft een klein volume (0,5-5,0 ml). Fractie 2 is de
spermacelrijke fractie, wordt afgescheiden door
de cauda epididymidis en is eveneens klein in vo-
lume (0,5-4,0 ml). De derde fractie is het grootst
in volume (tot maximaal 80 ml), is celarm en
wordt afgescheiden door de prostaat. De verschil-
lende fracties van het ejaculaat worden geschei-
den opgevangen in drie tot lichaamstemperatuur
verwarmde opvangglazen. Vooral wanneer de reu
weinig libido heeft, is het noodzakelijk dat er een
loopse teef aanwezig is. Deze methode wordt veel
toegepast. Er zijn weinig hulpmiddelen bij no-
dig, de techniek is eenvoudig toe te passen en het
sperma komt niet in aanraking met schadelijke
stoffen.
Afbeelding 14.4 2 Ejaculatie met een kunstschede. Na het opwek-
De urogenitalia van de kater. ken van het begin van een erectie zoals onder 1 is
1 testis beschreven, wordt een kunstschede over de penis
2 caput epididymis geschoven. De penis hoeft dan niet met de hand
3 cauda epididymis te worden gefixeerd. De kunstschede is ongeveer
4 ductus deferens 20 cm lang en heeft een doorsnede van ongeveer
5 prostaat 6 cm. De temperatuur moet ongeveer 40°C be-
6 glandula bulbo-urethralis dragen. Ook hierbij kan de aanwezigheid van een
7 blaas loopse teef het verzamelen van sperma vergemak-
8 ureter kelijken.
9 urethra 3 Elektro-ejaculatie. Nadat het dier in anesthesie
10 penis is gebracht worden rectaal ritmische elektrische
prikkels toegediend. Deze methode levert min-
der vaak resultaat op en de kans dat er urine in
te van de reu. De oppervlakte van beide lobben is het ejaculaat komt, is groot. Deze techniek is niet
mooi vlak. De consistentie is als van zacht rubber. geschikt voor de praktijk. Elektro-ejaculatie is
wettelijk verboden (Besluit voortplantingstech-
Bij gezonde dieren is rectale palpatie van de pros- nieken bij dieren, gwwd).
taat niet pijnlijk. Onderzoek van de prostaat en van
de glandulae bulbo-urethrales wordt bij de kater Bij katers is het niet mogelijk om handmatig een
niet als routine uitgevoerd, omdat het rectale on- ejaculatie te bewerkstelligen. Het is echter wel mo-
derzoek meer problemen oplevert dan bij de hond. gelijk een kater te leren dekken op een kunstvagi-
Bij de kat wordt het alleen verricht in uitzonde- na.13 Dit is echter onder praktijkomstandigheden
ringsgevallen, waarvoor soms sedatie moet worden meestal niet te realiseren.
toegepast.


14.4 Aanvullend onderzoek

14.3 Verzamelen van sperma

14.4.1 Spermaonderzoek
Bij de hond kan het verzamelen van sperma op drie
manieren gebeuren. Een logisch vervolg van anamnese en lichamelijk
1 Handmatige ejaculatie. Men omvat het prepu- onderzoek is het laboratoriumonderzoek van het
tium met de hand en masseert de penis licht. Zo- verzamelde sperma. Na een macroscopisch onder-
dra de hond frictiebewegingen toont en de erectie zoek waarbij volume, kleur, eventuele geur en vis-
begint op te treden schuift men het preputium cositeit worden beoordeeld en wordt gekeken naar
naar caudaal, zodat men de penis tussen duim het aanwezig zijn van abnormale bijmengingen,
en wijsvinger juist achter de bulbus glandis kan volgt een microscopisch onderzoek waarbij men
fixeren. Vervolgens treedt een ejaculatie op. Het de beweeglijkheid, het totale aantal zaadcellen en
ejaculaat bestaat uit drie fracties.14 Fractie 1 is het percentage afwijkend gebouwde zaadcellen
150 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

vaststelt. Eventueel kunnen de pH, de osmotische verdenking op een tumorziekte kan een dunne-
waarde en de concentratie alkalische fosfatase in naald-aspiratiebiopsie uitkomst bieden. Omdat het
sperma worden bepaald. 6,16,17 Ook bacteriologisch nemen van een histologisch biopt ingrijpend is en
onderzoek kan waardevol zijn.18 de toegevoegde waarde beperkt, wordt deze vorm
van diagnostiek zelden uitgevoerd.

14.4.2 Echografie

14.4.4 Hormoonbepalingen
Echografie van de testes, epididymides en de pros-
taat kan worden ingezet om niet-palpabele neo- Het is mogelijk fsh, lh en testosteron te bepalen.
plasieën, abcesjes en cysteuze veranderingen op te Deze bepalingen kunnen onder meer van belang
sporen.14 Tevens kan op deze wijze een echogeleide zijn bij het onderscheid tussen primair en secun-
dunnenaald-aspiratiebiopsie worden verricht. dair hypogonadisme, maar dit is bij de gezelschaps-
dieren nog onvoldoende uitgewerkt. Van belang is

14.4.3 Testisbiopsie om verscheidene monsters af te nemen, het liefst
voor en na stimulatie met bijvoorbeeld GnRH, om-
Bij oligo- of azoöspermie kan worden overwogen dat de plasma-hormoonconcentraties bij gezonde
een histologisch testisbiopt te nemen. In geval van honden in de tijd variëren.19

Literatuur

1 Antonov VV, Khananashvili MM. Significance of early individual experience in the


establishment of sexual behaviour in male dogs. Zh Vyssh Nerv Deyat Pavlova 1973;
23: 68.
2 Christiansen IbJ. Reproduction in the dog and cat. Londen: Baillière Tindall, 1984.
3 Jones DE, Joshua JO. Reproductive clinical problems in the dog. Bristol/Londen/
Boston: Wright, psg, 1982.
4 Michael RP. Observations upon the sexual behaviour of the domestic cat (Felis
catus L.) under laboratory conditions. Behaviour 1961; 18: 1.
5 Stein BS. The genital system. In: Catcott EJ, ed. Feline medicine and surgery. Santa
Barbara (Cal): American Vet Publ Inc, 1973.
6 Hewitt D. Physiology and endocrinology of the male. In: Simpson G, ed. Manual of
small animal reproduction and neonatology. Shurdington: British Small Animal
Medical Association United Kingdom, 1998.
7 Allen WE, Renton JP. Infertility in the dog and bitch. Br Vet J 1982; 138: 185.
8 Baumans V, Dijkstra G, Wensing CJG. Testicular descent in the dog. Zbl Vet Med C
1981; 10: 97.
9 Rhoades JD, Foley ChW. Cryptorchidism and intersexuality. Vet Clin North Am
1977; 7: 789.
10 Pearson H, Kelly DF. Testicular torsion in the dog: a review of 13 cases. Vet Rec 1975;
97: 200.
11 Copland MD, Maclachlan NJ. Aplasia of the epididymis and vas deferens in the
dog. J Small Anim Pract 1976; 17: 443.
12 Klug E. Die Fortpflanzung der Hauskatze (Felis domestica) unter besonderer
Berücksichtigung der instrumentellen Samenübertragung. Proefschrift.
Hannover, 1969.
13 Johnston SD, Root Kustritz MV, Olson PNS. Canine and feline theriogenology.
Philadelphia: Saunders, 2001.
14 Keenan LRJ. The infertile male. In: Simpson G, ed. Manual of small animal
reproduction and neonatology. Shurdington: British Small Animal Medical
Association United Kingdom, 1998.
15 Balke J. Persistent penile frenulum in a Cocker spaniel. Vet Med Small Anim Clin
1981; 76: 988.
14 Mannelijk geslachtsapparaat 151

16 Johnston SD. Examination of the genital system. Vet Clin North Am 1981; 11: 543.
17 Stornelli A, Arauz M, Baschard H, De La Sota RL. Unilateral and bilateral
vasectomy in the dog: alkaline phosphatase as an indicator of tubular patency.
Reprod Domest Anim 2003; 38 (1): 1-4.
18 Schörner, G. Zuchttauglichkeits-untersuchung beim Rüden. Kleintier Praxis 1978;
23: 329.
19 Shille VM, Olson PN. Dynamic testing in reproductive endocrinology. In: Kirk RW,
ed. Current veterinary therapy x. Philadelphia: Saunders, 1989.
15 Vacht, huid en nagels
M.A. Wisselink, J. Declercq en T. Willemse


15.1 Structuur en functie van huid en corneum bestaat uit afgeplat, kernloos weefsel en
adnexa is slechts enkele cellagen dik. De uit keratine be-
staande hoornlaag wordt voortdurend vervangen
Zoals in hoofdstuk 8 reeds gezegd fungeert de huid en verwijdert op deze wijze noxen. Tegelijkertijd
als een anatomische en fysiologische barrière tus- voorkomt de hoornlaag onnodig verlies van li-
sen het dierlijk lichaam en de omgeving. De huid chaamsvocht. Het stratum lucidum bestaat uit een
biedt bescherming tegen fysische, chemische en compacte, dunne laag van kernloze dode cellen en
microbiologische invloeden en stelt het dier tevens is volledig verhoornd. Bij de hond en de kat is deze
in staat om temperatuurverschillen, pijn en sen- laag slechts aanwezig in de huid van de voetzolen
sibiliteit te registreren. De huid is opgebouwd uit en soms ook in het planum nasale. Het stratum
twee lagen: de buitenste laag, epidermis, en een granulosum is voornamelijk aanwezig in niet-be-
binnenste laag, dermis (afb. 15.1). haarde huidgedeelten en is enkele cellagen dik. De
kernhoudende, platte cellen bevatten keratohya-

15.1.1 Epidermis liene granulae.
Het opvolgende stratum spinosum wordt ge-
De epidermis bestaat uit vijf onderdelen, die ver- vormd door de celproducten van het stratum ba-
schillen van dikte. De hoornlaag of het stratum sale. Deze laag bestaat uit enigszins ronde, min of
meer kubische kernhoudende cellen en heeft een
dikte van een tot drie cellagen. In de huid van de
voetzolen en het planum nasale zijn de intercellu-
laire verbindingen – tonofibrillen afkomstig van de
desmosomen in de celwand – duidelijk zichtbaar.
De cellen in het stratum spinosum produceren ke-
ratine.
De basale laag of het stratum basale bestaat uit
een enkelvoudige rij van longitudinaal of kubisch
epitheel op de basale membraan en scheidt de epi-
dermis van de onderliggende dermis. De basale
laag bevat voornamelijk keratinocyten, die zich
voortdurend vermeerderen en in opwaartse rich-
ting het verhoorningsproces van de huid op gang
houden. Uiteindelijk worden de keratinocyten af-
gestoten als dode hoorncellen. Bij gezonde honden
duurt dit proces circa 22 dagen.
Keratinocyten produceren twee soorten keratine:
het zachte keratine, dat de epidermale hoornlaag
vormt, en het harde keratine, dat de buitenbekle-
Afbeelding 15.1 ding vormt van de haren en de nagels. Bij het kera-
Schematische doorsnede van de huid. A epidermis, tinisatieproces vormen de keratohyaliene granulae
B dermis, C subcutis, D primaire haar, E secundaire een intercellulaire kitsubstantie, die rijk is aan
haar, F haarpapil, G talgklier, H apocriene zweetklier en lipoproteïnen, maar arm aan sulfhydrylgroepen.
I m.arrector pili. Deze tussencelsubstantie, ook glycocalix genoemd,

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_15, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
154 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

zorgt voor de samenhang tussen de keratinocyten sympathisch adrenergisch systeem. Aan het huid-
via de tonofibrillen en is het voornaamste bestand- oppervlak wordt het gemengd met talg, waarmee
deel van het zachte keratine. het bijdraagt aan de chemische en fysische barrière.
Melanocyten vormen het tweede type cellen in de Eccriene zweetklieren komen bij de hond en de
basale laag. Ze zijn in de normale hondenhuid zeer kat uitsluitend voor in de voetzolen. Ze liggen diep
gering in aantal en komen bij de kat slechts voor in in de dermis op de overgang naar de subcutis. De
de huid van het scrotum, de tepels, het preputium, klieren hebben een rechtstreekse verbinding met
het circumanale gebied en de oorschelpen. Onder het oppervlak van de voetzolen. Bij de hond en
invloed van zonlicht, irritantia of ontstekingspro- de kat hebben de klieren geen thermoregulatoire
cessen op andere basis worden de melanocyten functie.
gestimuleerd tot de productie van melanine-hou- De nagels zijn bijzondere structuren, die een di-
dende granulae. recte voortzetting zijn van de epidermis en dermis.
Vanaf de aanzetting aan de kant van de voetzool is

15.1.2 Epidermale adnexa sprake van de gebruikelijke epidermale histologie,
terwijl de rest van de nagel uitsluitend bestaat uit
Tot de adnexa, die zich ontwikkelen vanuit de epi- een dikke hoornlaag (afb. 15.2).
dermis en tijdens de embryonale ontwikkeling pro-
lifereren tot in de dermis, behoren de talgklieren, De huid van de hond en de kat is – met uitzonde-
de apocriene en eccriene zweetklieren, de nagels en ring van de neus, de zoolkussens en de mucocutane
de haarfollikels. overgangen – bedekt met haren. Een haar kan wor-
Talgklieren zijn eenvoudige, alveolaire, holocrie- den verdeeld in de haarschacht en de wortel. De
ne klieren, die in het algemeen geassocieerd zijn haarschacht, die uitkomt boven het huidoppervlak,
met de haarfollikels. Bij de kat zijn ze uitsluitend bestaat uit dood materiaal en kan worden onder-
aanwezig in de behaarde huid, maar zijn ze extra verdeeld in de cuticula, de cortex en de medulla. De
groot in het dorsale gedeelte van de staartbasis (het cortex bestaat uit keratine.
supracaudale orgaan), aan de lippen en onder de Voor de opbouw van de haren en de vachttypen
kin in het submentale orgaan. Bij de hond zijn ze bij de hond wordt verwezen naar hoofdstuk 8. Bij
talrijker, en groter ter hoogte van de reeds genoem- de haarvacht van de kat onderscheidt men het lang-
de staartklier. harige of Perzische type en het kortharige type. Net
Het excretieprodukt van de talgklieren komt vrij als bij de hond komen de haren bij de kat in bun-
door volledige disruptie van de talgkliercellen. dels door het huidoppervlak, maar de onderlinge
Deze excretie wordt hoogstwaarschijnlijk hor- afstand tussen de bundels is bij de kat groter dan
monaal gereguleerd. Zo veroorzaakt testosteron bij de hond. Bij beide diersoorten, maar vooral bij
hypertrofie van de talgklieren, terwijl cortisol en de hond, is de inplanting dorsaal op het lichaam
oestrogenen een involutie van de klieren bewerk- dichter dan in het ventrale gebied. Bij de kat zijn de
stelligen.
Ook de talgproductie staat onder invloed van
hormonen: androgenen, die in lage dosering de
productie verhogen, en oestrogenen, die in hoge
dosering een verlaging van de talgproductie ver-
oorzaken. Het olieachtige secretum van de talgklie-
ren bevat voornamelijk cholesterol en cholesterol-
esters, wassen en veresterde vetzuren. De hierdoor
gevormde emulsie op het oppervlak van de huid
houdt de huid soepel, zorgt voor een optimale hy-
dratie, geeft glans aan de vacht en vormt tevens een
chemische barrière tegen potentiële pathogenen.
Apocriene zweetklieren zijn diep in de dermis
gelegen en maken deel uit van het haarfollikelcom-
plex. Apocriene klieren zijn, met uitzondering van
het planum nasale, over het gehele lichaam aan-
wezig. Apocrien zweet bestaat uit een eiwitachtige Afbeelding 15.2
substantie, die continu wordt gevormd. Het secre- Sagittale doorsnede van de teen van de hond: 1 stratum
tum wordt uitgescheiden via myo-epitheliale con- corneum epidermis (van de nagel), 2 dermis, 3 huid,
tractie, een proces dat onder invloed staat van het 4 epidermis (van het zoolkussen) en 5 kraakbeen.
15 Vacht, huid en nagels 155

secundaire haren in veel groteren getale aanwezig stuk 6) gevolgd. Op de voor de dermatologie speci-
dan de primaire haren, zijn ze dunner en hebben ze fieke aspecten zal nu verder worden ingegaan.
een smallere mergholte dan bij de hond. De anamnese begint met de vraag naar de pri-
maire problemen, waar op het lichaam deze zijn

15.1.3 Dermis begonnen en op welke leeftijd. Scabiës zal bij-
voorbeeld gepaard gaan met zeer heftige jeuk die
De dermis is van mesodermale oorsprong en heeft zich meestal primair manifesteert op de kop en de
als hoofdfuncties steun en voeding van de epider- oorschelpen bij vooral jonge dieren. Problemen als
mis. De dermis bestaat uit vezels, grondsubstantie gevolg van vlooien daarentegen manifesteren zich
en cellen. Bovendien bevat de dermis de epiderma- voornamelijk op het achterlijf. Als de problemen
le adnexa, de musculi arrectores pilorum, bloed- en lang geleden zijn begonnen, is het belangrijk te
lymfbanen en zenuwvezels. vragen naar de huidige problemen en hun lokali-
Men onderscheidt in de dermis collagene, reti- satie. Immers, het beeld dat de clinicus na enkele
culaire en elastische vezels. De collagene vezels weken of maanden te zien krijgt, kan aanmerkelijk
zijn het talrijkst en nemen circa 90% van het totaal verschillen van het oorspronkelijke ziektebeeld.
aan vezels voor hun rekening. De grondsubstan- Zo kan een patiënt met atopische (allergische) der-
tie vormt het hoofdbestanddeel van de dermis. Zij matitis aanvankelijk jeuk hebben op alleen de kop
bestaat uit een mucoïde sol-gel van fibroblastaire en de poten en later gegeneraliseerde afwijkingen
oorsprong, samengesteld uit proteoglycanen. De vertonen.
belangrijkste componenten hiervan zijn het hya- Vervolgens komt het verloop van de aandoening
luronzuur en chondroïtinesulfaten. De grondsub- aan de orde. Daarbij is het belangrijk te vragen naar
stantie fungeert als kitstof tussen de cellen en de eventuele verslechtering, een stationair verloop, of
structuren binnen de dermis. seizoensgebonden problemen. Dit laatste zouden
Fibroblasten, mestcellen en histiocyten zijn de we kunnen verwachten bij atopische patiënten.
cellen die de overhand hebben in de dermis van ge-
zonde dieren. Fibroblasten zijn verantwoordelijk ■
15.2.1 Verschijnselen
voor de productie van tropocollagene fibrillen, die
als voorlopers kunnen worden beschouwd van de Als er sprake is van pruritus (jeuk), proberen we in-
dermale collagene vezels. De productie van colla- zicht te krijgen in de ernst hiervan. Ook gaan we na
geen en grondsubstantie wordt grotendeels endo- of de jeuk zich manifesteert op bepaalde gebieden
crien gereguleerd. Zo doen cortisol en oestrogenen van het lichaam, al dan niet resulterend in zichtba-
de collageenproductie afnemen, terwijl androge- re huidafwijkingen. Pruritus is gedefinieerd als een
nen het tegengestelde effect hebben. irriterende, onplezierige sensatie in de huid die op-
gewekt wordt in de epidermis en het bovenste deel

15.1.4 Subcutis van de dermis, en die aanleiding geeft tot krabben,
schuren en likken. De mediatoren die de pruritus
De subcutis of hypodermis bestaat voornamelijk induceren grijpen aan op een fijnvertakt netwerk
uit lipocyten en bevat voorts bloedvaten, zenuwve- van zenuwuiteinden, zogenaamde jeukreceptoren.
zels en bindweefsel. Dit netwerk is gelegen ter hoogte van de overgang
Bij de hond en de kat hebben de vetdepots in de van dermis naar epidermis.
zoolkussens een schokdempende functie. In meer Vanuit de jeukreceptoren vindt voortgeleiding
algemene zin dient de subcutis voor de opslag van plaats naar de dorsale wortel van het ruggenmerg
vet en voor warmte-isolatie. Samen met de epider- via mergloze C-vezels met een diameter van 0,5
mis en de dermis bepaalt de subcutis de lichaams- micron en een lage geleidingssnelheid. Vervolgens
contouren. wordt na overkruising via de ventro-laterale tractus
spinothalamicus en de nucleus ventralis posterior
in de thalamus uiteindelijk de corticale gyrus cen-

15.2 Anamnese tralis posterior bereikt.
Heftige jeuk mag verwacht worden bij scabiës of
Bij aanwijzingen voor een huidprobleem wordt de een allergische dermatitis. Bij endocrinologisch be-
anamnese uitgediept. Na een algemeen onderzoek paalde huid- of vachtafwijkingen is in de beginfase
(hoofdstuk 8) volgt een gedetailleerd onderzoek in het algemeen geen sprake van jeuk. Als gevolg
van de vacht, de huid en de nagels. Bij het toespit- van secundaire microbiële infecties zou dit kunnen
sen van de anamnese op de huid wordt in grote veranderen. Ten slotte moeten we ons realiseren
lijnen de opzet van de algemene anamnese (hoofd- dat jeuk een uiting kan zijn van een dermatolo-
156 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

gisch probleem, maar ook gezien kan worden bij gediende corticosteroïden zodanig maskerende
een neurologische aandoening of een primaire ge- effecten kunnen hebben dat het oorspronkelijke
dragsafwijking. beeld totaal is verdwenen. Het opstellen van een
Jeuk is een zeer belangrijk iatrotroop huidpro- betrouwbare differentiële diagnose wordt dan
bleem. Andere huidproblemen waarmee de eige- zodanig bemoeilijkt dat men moet besluiten de
naar zich tot de dierenarts wendt zijn bijvoorbeeld: patiënt te laten terugkomen zodra de effecten van
dunne vacht, kaalheid, kleurverandering van de dergelijke medicamenten zijn verdwenen.
huid of veranderde huidgeur (stank).


15.2.2 Leefomstandigheden ■
15.3 Lichamelijk onderzoek

Aangezien bij een aantal dermatologische proble- Voorafgaand aan het huidonderzoek wordt ook bij
men de oorzaak gezocht moet worden in het leef- huidpatiënten een algemeen onderzoek (hoofd-
milieu en de huisvesting, is het van belang te weten stuk 8) verricht. Bij het onderzoek van vacht, huid
of en zo ja waar het dier een vaste ligplaats heeft, en nagels is een voldoende lichte ruimte van groot
welke materialen daarbij een rol spelen (mand, de- belang. Hoewel daglicht de beste indruk geeft bij
ken, meubilair, vloerbedekking, etensbak) en welke het onderzoek, kan ook gebruik worden gemaakt
onderhouds- en reinigingsmiddelen worden ge- van kunstlicht, zolang de lichtbron helder en ge-
bruikt. Belangrijk is ook te weten wat het uitlaatge- lijkmatig licht geeft. Alvorens de afwijkingen aan
bied is en welke vegetatie daar aanwezig is. In ver- een gedetailleerde inspectie te onderwerpen, moet
band met een mogelijke voedselovergevoeligheid men het dier op enige afstand bekijken. Let hierbij
wordt de eigenaar gevraagd een opsomming te op een afwijkende geur, op in het oog springende
geven van de voedingsmiddelen die het dier krijgt huid- en vachtveranderingen en op de aansluiting
aangeboden. Men dient zich hierbij te realiseren van de vacht.
dat voedselovergevoeligheid kan optreden ten aan-
zien van voer dat al lange tijd gegeven wordt. ■
15.3.1 Huidgeur
Om een indruk te krijgen over de mogelijkheid
van een besmettelijke oorzaak van de huidafwijkin- Bij de gezonde hond en kat verspreidt de huid in de
gen wordt gevraagd of er andere huisdieren of con- regel een geur die niet als onaangenaam wordt er-
tactdieren zijn met huidproblemen, en of de eige- varen. Deze geur wordt bepaald door een mengsel
naar zelf dan wel de huisgenoten huidproblemen van talg, apocrien zweet en bacteriële omzettings-
hebben. Een eventueel verblijf in Zuid-Europa kan producten. Op de gezonde huid van de hond zijn
de verdenking doen opkomen van leishmaniasis. voornamelijk coagulase-negatieve stafylokokken,
aërobe microkokken, alfa-hemolytische strepto-

15.2.3 Voorgeschiedenis kokken en Acinetobacter sp. aanwezig. De laatste
drie groepen komen eveneens bij de kat voor. On-
Informatie over alle eerder doorgemaakte aandoe- der invloed van allerlei factoren, variërend van me-
ningen kan van groot belang zijn bij het interprete- tabole oorzaken, allergieën, ectoparasitaire agen-
ren van de gegevens. In de regel zal deze informatie tia tot gewijzigde leefomstandigheden, kan een
zich uitstrekken tot alle ziekten van de patiënt. verandering plaatsvinden van deze bacteriële flora
Ook wellicht in eerste instantie minder belangrijke ten gunste van coagulase-positieve stafylokokken.
verschijnselen, anders dan van de huid, kunnen Tevens kunnen de talgproductie en de talgsamen-
aandacht verdienen. stelling veranderen en kan een verhoogde epider-
In dit verband kan men denken aan slijmvliesaf- male omzettingssnelheid (‘turnover’) optreden
wijkingen in de bek, zoals die bij auto-immuun- (seborroe).
ziekten kunnen voorkomen, als ook aan conjunc- Bij patiënten met seborroe zijn in de talg minder
tivitis, rhinitis en ‘reverse sneezing’ (zie hoofdstuk di-esterwassen aanwezig, in combinatie met een
9) bij atopie. Het is eveneens van belang te informe- sterke toename van de vrije vetzuren. De laatste
ren naar aandoeningen in de familie of zich op de groep draagt vermoedelijk het meest bij aan de af-
hoogte te stellen van voor het ras bekende aandoe- wijkende huidgeur.
ningen van de huid.
Ten slotte wordt gevraagd naar eventueel eer- ■
15.3.2 Vacht
der verstrekte medicijnen en het effect hiervan.
Ten aanzien van toegediende medicijnen dient Bij de inspectie en palpatie van de vacht in detail
men zich te realiseren dat bijvoorbeeld recent toe- wordt gelet op dikte, stugheid, glans, geur en sa-
15 Vacht, huid en nagels 157

menstelling (dekharen/ondervacht) van de vacht, verminderde pigmentatie of hypopigmentatie. In


op het gemak waarmee de haren zijn te epileren, analogie met andere dieren speelt het melanocy-
en op een eventueel droog of vettig aspect van de tenstimulerende hormoon (α-msh) uit de hypo-
haren. Soms vallen haren op waarbij om de haar- fysemiddenkwab waarschijnlijk een regulerende
schacht, als een manchet, talg zit vastgekleefd rol bij het functioneren van de melanocyten. Een
(‘follicular casts’). Dit kan duiden op een verhoor- lokale hyperpigmentatie treedt op onder invloed
ningsdefect in de haarfollikel. Verder let men op van ultraviolet licht, chronische irritaties en ontste-
de aanwezigheid van afgebroken haren (trichor- kingsreacties.
rhexis), losse haren, een eventuele verkleuring
van de vacht en de aanwezigheid van kale plekken Bij de beschrijving van de diverse huidlaesies dient
(alopecia). men zich te realiseren dat het niet alleen gaat om
Alopecia is de term voor afwezigheid van haren herkenning van een laesie, maar dat bovendien
in gebieden waar die wel aanwezig behoren te zijn. de morfologie moet worden bezien in combinatie
Kaalheid kan volledig of partieel zijn, en diffuus of met de configuratie en de distributie. Het is voor
omschreven. Een gegeneraliseerde dunne beharing de diagnostiek eveneens belangrijk onderscheid te
wordt wel hypotrichose genoemd. Een overmaat maken tussen primaire en secundaire huidlaesies.
aan haar (veelal lokaal) wordt hypertrichose ge- Primaire laesies treden spontaan op en reflecteren
noemd. direct de achterliggende aandoening. Secundaire
Het is van belang bij alopecia te letten op de nog laesies daarentegen ontstaan uit de primaire laesies
aanwezige haren. Indien ze afgebroken zijn, is dit of als artefact na trauma of gebruik van medica-
in de regel toe te schrijven aan krabben of schu- menten.
ren. Bij sommige endocriene stoornissen (zie ook In dit verband is het van belang op te merken dat
hoofdstuk 21) ontstaat een gegeneraliseerde huid- bij chronische aandoeningen primaire laesies vol-
atrofie, die zich voor de eigenaar eerst manifesteert ledig gemaskeerd kunnen worden door secundaire
als een geleidelijk dunner wordende vacht. Soms krabeffecten. Bovendien kunnen bijvoorbeeld pa-
valt eerst zelfs alleen op dat het verharen is gestopt. pulae overgaan in vesiculae of pustulae. De twee
Via een geleidelijk dunner wordende vacht ontstaat laatstgenoemde laesies zijn door hun fragiliteit
dan ten slotte alopecia. slechts een kort leven beschoren. Hierdoor kunnen
ze op het moment van onderzoek niet aanwezig

15.3.3 Huid zijn of slechts in kleine aantallen.

Bij inspectie van de huid kan het beste gebruik Primaire laesies
worden gemaakt van een bajonetvormig gebogen Men onderscheidt naar de morfologie de volgende
pincet (§ 8.3.4). Daarmee kan men de haren opzij primaire laesies (afb. 15.3 en 15.4).
houden, zodat men meer zicht krijgt op de onder-
liggende huid (afb. 8.8). Maculae. Een macula is een omschreven niet-pro-
Bij de inspectie wordt gelet op de kleur van de minerende vlek met een andere kleur dan de
huid en de aanwezigheid van laesies. Melanine is omgeving. Maculae ontstaan door ophoping van
een donker pigment dat verantwoordelijk is voor melanine, depigmentatie, hyperemie (erytheem) of
de natuurlijk optredende gegeneraliseerde of gelo- bloeding (purpura).
kaliseerde pigmentatie van de huid en dat samen Papulae. Een papula is een kleine, solide verheven-
met feomelanine de haarkleur bepaalt. Het pig- heid met een maximale doorsnede van 2,5 mm. Pa-
ment wordt gemaakt door melanocyten. In de me- pulae ontstaan door veranderingen in de epidermis
lanosomen – kleine pigmentvormende organellen (hyperplasie, oedeem) en/of subepidermale reacties
in de melanocyten – wordt het tyrosine omgezet in (infiltratie met ontstekingscellen door een infecti-
dihydrofenylalanine door middel van het enzym eus of steriel proces, tumorcellen, metabole afzet-
tyrosinase. Hierna vindt onder meer door oxidatie ting of oedeem).
de vorming van melanine plaats. Plaques. Een omvangrijke, relatief platte verhe-
De uiteindelijke pigmentatie van de huid wordt venheid wordt plaque genoemd. Een plaque kan
bepaald door het aantal, de grootte en de verde- ontstaan door confluentie van papulae of op basis
ling van de melanosomen. Conglomeraten van van een tumor.
melanosomen vormen de melaninegranulae, die Noduli/nodi. Solide haarden met een diameter
via een nog onbekend mechanisme ook kunnen kleiner dan 1 cm worden noduli genoemd. De term
worden overgedragen aan keratinocyten. Behalve nodi wordt gebruikt wanneer de omvang groter
van hyperpigmentatie kan ook sprake zijn van een is. Ze ontstaan door een uitgebreide ontsteking,
158 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 15.3
Schematische weergave van de morfologie van huidlaesies.
A papula door 1 dermale metabole deposities, 2 dermale ontstekingsinfiltraten, 3 lokale hyperplasie epidermaal en/of
dermaal. B plaque. C urtica. D nodulus van 4 dermale en/of subcutane oorsprong en 5 epidermale oorsprong. E pus-
tula met een folliculaire of, 6, een epidermale lokalisatie. F vesicula met intra-epidermale locatie of, 7, aanwezig op
de overgang tussen dermis en epidermis.

hyperplasie, neoplasie of neerslagen van fibrine of wikkelen uit vesiculae, en zijn afhankelijk van de
kristallijn materiaal. pathogenese verschillend van kleur en wel of niet
Urticae (kwaddels). Een urtica is een omschreven in- gerelateerd aan haarfollikels. Zo gaat furunculose
drukbare verhevenheid met een platte bovenzijde. vaak gepaard met hemorragische pustulae.
Urticae ontstaan door oedeem in de dermis, vooral
bij een allergische reactie. Er kan diffuse of perifere Secundaire laesies
hyperemie en bloeding bij voorkomen. Als secundaire laesies (afb. 15.5) komen de volgende
Vesiculae (blaasjes). Een vesicula is een omschreven huidafwijkingen voor.
verhevenheid gevuld met vloeistof. Vesiculae kun- Squamae. Squamae zijn losse hoornschilfers die op
nen zich intra-epidermaal ontwikkelen door hydro- de huid of tussen de haren liggen.
pische degeneratie, spongiosis en acantholysis, of Collarettes . Een collarette is een circulaire kraag
subepidermaal voorkomen ten gevolge van oedeem van losliggend epidermisweefsel rond een huid-
en degeneratieve veranderingen in het stratum defect. Deze kraag is een restant van de bekleding
basale. Blaasjes met een diameter groter dan 5 mm van een doorgebroken vesicula of pustula, en wordt
worden bullae genoemd. ook gezien bij epidermale necrose.
Pustulae. Een pustula is een kleine, omschreven Crustae. Crustae, korsten, bestaan uit hoorn ver-
verhevenheid die gevuld is met pus door een in- mengd met ingedroogd exsudaat. Hemorragische
fectieuze of steriele ontsteking. Een pustel door korsten, bruin of donkerrood van kleur, worden
een steriele ontsteking wordt bijvoorbeeld gezien gezien bij diepe huidontsteking.
bij de auto-immuunziekte pemphigus foliaceus. Comedones. Een comedo bestaat uit een gedila-
Pustulae kunnen zowel in de epidermis als in de teerd haarzakje waarin zich hoorn en talg hebben
dermis voorkomen. Ze kunnen zich secundair ont- opgehoopt.
15 Vacht, huid en nagels 159

1 2

3 4

Afbeelding 15.4
Voorbeelden van primaire huidlaesies.
7
1 Maculae als manifestatie van een overgevoeligheid
voor een medicament.
2 Papulae op basis van ontsteking (de vacht is voor een 4 Noduli door multipele tumoren.
deel geschoren). 5 Urticae, zeer wijd verbreid, door een allergische reactie.
3 Plaque door een ontstekingsinfiltraat met veel eosino- 6 Vesiculae, hier op de tong in het kader van een auto-
fiele cellen, zoals dat bij katten kan voorkomen in het immuundermatose (pemphigus vulgaris).
verloop van een allergische dermatitis (voedseloverge- 7 Pustulae, ontstaan in het verloop van een bacteriële
voeligheid, atopie). dermatitis.
160 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

1 2

3 4

5 6

Afbeelding 15.5
Voorbeelden van secundaire huidlaesies.
1 Squamae door een parasitaire infestatie (cheyletiellosis).
2 Collarette, een restant van een doorgebroken pustula.
Centraal is nog het erytheem van de ontstekingsreac-
tie aanwezig.
3 Crustae. Het ingedroogde ontstekingsmateriaal is
vooral rechts in de afbeelding te zien. Centraal en links
zijn duidelijk de huiddefecten en het hemopurulente
materiaal te zien.
7
4 Comedones dorsaal op de staartbasis. De gedilateerde
haarzakjes zijn gevuld met talg en hoorn.
5 Ulcus door een ontsteking in het subcutane vet (pan-
niculitis).
6 Lichenificatie in de oksel. De huidverdikking met plooi-
vorming is het gevolg van een chronische dermatitis
waaraan ook veel is gekrabd.
7 Hyperpigmentatie door de chronische irritatie van een
contactdermatitis.
15 Vacht, huid en nagels 161

Ulcera. Een ulcus is een diepgaand defect waarbij ■


15.4 Notatie
de epidermis is verdwenen en de dermis is aange-
tast. Bij genezing ontstaat een litteken. Minder Op veel van de in omloop zijnde formulieren kan
diepgaande defecten, zonder onderbreking van de onder meer de distributie van de alopecia en de
continuïteit van de epidermis, worden erosies of laesies in tekeningen worden aangeven. Een voor-
excoriaties genoemd. beeld staat op de cd-rom.
Lichenificatie. Een uitgebreide verdikking van de
huid waarbij het normale reliëf van de huid in ver-
sterkte mate zichtbaar wordt, heet lichenificatie. ■
15.5 Verder onderzoek
De verdikking is een gevolg van hyperkeratose,
acanthose en fibrose. ■
15.5.1 Huidafkrabsel
Hyperpigmentatie. Hyperpigmentatie is een brui-
ne, grijze of zwarte verkleuring van de huid, vaak Het verzamelen van huidmateriaal voor microsco-
zichtbaar op plaatsen waar alopecia is opgetreden. pisch onderzoek op parasieten of op schimmelin-
Het verschijnsel kan het gevolg zijn van een ver- fecties gebeurt met behulp van een curette (afb.
hoogde activiteit van melanocyten in de epidermis, 4.7). Door een aantal malen met de scherpe zijde
maar ook van het vóórkomen van melanocyten en van de curette over de huid te schrapen, verkrijgt
melanofagen in de dermis. men voldoende materiaal voor onderzoek. Als een
diep afkrabsel gewenst is, wordt geschraapt totdat
Configuratie van laesies haarvaten worden geledeerd. Het aldus verzamelde
Laesies kunnen voorkomen in een solitaire, groeps- materiaal wordt opgehelderd door het te verweken
gewijze, anulaire (ringvormige), lineaire, arciforme in een 10% koh-oplossing. Na dun uitstrijken op
(boogvormig) of polycyclische (samenvloeiing van een voorwerpglas wordt het huidmateriaal micro-
ronde laesies) configuratie. De configuratie kan in scopisch beoordeeld.
bepaalde gevallen karakteristiek zijn voor een aan- Bij een droge huid wordt het verzamelen verge-
doening. Zo past een lineaire configuratie bij een makkelijkt door op de plaats van het huidafkrabsel
krablaesie (excoriatie) en is een polycyclisch beeld te scheren of te knippen. Door bovendien wat olie
vaak een confluentie van verscheidene pustulae. op de curette te brengen, blijven de verzamelde
huidschilfers beter op de curette plakken.
Distributie van laesies
Bij het lokaliseren van de afwijkingen kan, naast ■
15.5.2 Uitbreiding van het onderzoek
het exact aangeven van de plaats, onderscheid wor-
den gemaakt tussen gelokaliseerd (lokaal), regio- Afhankelijk van de probleemformulering kan het
naal, gegeneraliseerd, multifocaal, symmetrisch en onderzoek worden uitgebreid met:
asymmetrisch. – mycologisch en bacteriologisch onderzoek
Bij palpatie van de gelaedeerde en de niet-ge- – microscopisch onderzoek van een stofmonster
laedeerde huid moet men vervolgens letten op de van de vacht en/of van de ligplaats
consistentie, de elasticiteit en de sensibiliteit. De – trichografie: microscopisch onderzoek van geëpi-
turgor wordt bepaald aan de hand van palpatie van leerde haren
de niet-gelaedeerde huid. – bloed- en urine-onderzoek
– cytologisch onderzoek

15.3.4 Nagels, voetzolen en planum nasale – histopathologisch onderzoek van huid- of slijm-
vliesbiopten
Beoordeling van het planum nasale, de voetzolen, – allergologisch onderzoek
de nagels en de nagelriemen geschiedt op de wijze – immunologisch onderzoek
die hiervoor voor de huid beschreven is. Bij de be-
oordeling van de neusspiegel wordt ook gelet op Er zijn twee bijzondere onderzoekmethoden voor
het al dan niet aanwezig zijn van het netvormig pa- de huid:
troon. Het verdwijnen van dit patroon past onder 1 Diascopie. Hierbij wordt met een doorzichtig,
meer in het beeld van de auto-immuunziekte lupus plat voorwerp (bijvoorbeeld een plastic spatel)
erythematosus. In relatie tot de nagels zijn twee lichte druk uitgeoefend op een erythemateus
termen gangbaar die een specifieke afwijking om- huidgedeelte. Indien een witte verkleuring op-
schrijven: 1 onychomadesis, het volledig loslaten treedt, is sprake van vasodilatatie als oorzaak van
van de hoornige structuur van de nagel, en 2 ony- het erytheem. Bij uitblijven van deze reactie heeft
chorrhexis, het afbrokkelen van de nagels. men te maken met een cutane bloeding.
162 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

2 Nikolsky-fenomeen. Hierbij wordt, met behulp gemakkelijk wordt getraumatiseerd of opzij kan
van een stomp voorwerp (bijvoorbeeld een spatel worden geschoven, is dit een aanwijzing voor een
of pincet) op de normaal ogende huid of op de slechte cellulaire cohesie en een indicatie voor het
huid grenzend aan een vesicula of ulcus lichte bestaan van een auto-immuunziekte of van toxi-
wrijving uitgeoefend. Als de buitenste huidlaag sche epidermale necrolyse (ten).

Literatuur

1 Scott DW, Miller WH, Griffin CE. Small animal dermatology; 6e ed. Philadelphia:
Saunders, 2001.
2 Fitzpatrick TB, Bernhard JD, Cropley TG. The structure of skin lesions and
fundamentals of diagnosis. In: Freedberg IM, Eisen AZ, Wolff K, et al. eds.
Dermatology in general medicine; 5th ed. New York: McGraw-Hill, 1999; hfdst 4.
3 Greaves MW, Wall PD. Pathophysiology and clinical aspects of pruritus. In:
Freedberg IM, Eisen AZ, Wolff K, et al. eds. Dermatology in general medicine;
5th ed. New York: McGraw-Hill, 1999; hfdst 42.
4 Reedy LM, Miller WH, Willemse T. Allergic skin diseases of dogs and cats; 2nd ed.
Philadelphia: Saunders, 1997.
5 Willemse T. Clinical dermatology of dogs and cats; 2nd ed. Maarssen: Elsevier/
Bunge, 1998.
16 Melkklieren
G.R. Rutteman en E. Teske

Bij het onderzoek van de melkklieren moeten anam- van middelen ter preventie van oestrus/krolsheid
nese en lichamelijk onderzoek verder reiken dan vraagt men naar het tijdstip en de wijze van de
alleen dit klierweefsel. Doordat zowel de vorm als (laatste) toediening. Ook vraagt men hoe vaak het
de functie van de melkklieren sterk afhankelijk is (vrouwelijke) dier jongen heeft gehad en gezoogd.
van het stadium van de oestrische cyclus, moet ook Indien van toepassing worden tijdstip en verloop
dit in beschouwing worden genomen. Voorts gaat van de laatste partus en lactatieperiode vastgelegd.
het bij afwijkingen van de melkklieren nogal eens
om nieuwvormingen, waarvan de uitgroei verrei- Speciaal wanneer antwoorden op vragen van het
kende consequenties kan hebben. algemene-anamneseformulier daartoe aanleiding
geven, kan de anamnese verder gericht worden op
verschijnselen van algemene aard, en wel het uit-

16.1 Anamnese houdingsvermogen, het optreden van hoesten en
eventuele temperatuurverhoging. Voorts moet men

16.1.1 Verschijnselen bij het speuren naar systemische consequenties van
aandoeningen van melkklieren vragen naar de eet-
Bij de melding van veranderingen in vorm en/of lust, eventuele vermagering, veranderingen van de
functie van de melkklieren vraagt men de eigenaar buikomvang en problemen bij het voortbewegen.
naar de aard hiervan:
– Gaat het om één of meer zwellingen? Zo ja, hoe ■
16.1.2 Leefomstandigheden
lang geleden viel dit voor het eerst op?
– Betreft het één of meer klieren (‘tepels’) en lijkt er Hierbij is vooral van belang te weten in hoeverre
sprake te zijn van uitbreiding (in aantal/grootte) het dier gebruikt wordt voor fokdoeleinden.
en verandering (in vorm en consistentie)? Zo ja,
hoe snel is dit gegaan en is er verband met loops- ■
16.1.3 Voorgeschiedenis
heid/krolsheid, met de toediening van middelen
ter voorkoming daarvan, of met recente partus en Vooral bij een betrekkelijk onbekende patiënt
lactatie? zal aan de eigenaar worden gevraagd of er eerder
– Treedt uitvloeiing op? Zo ja, sinds wanneer en problemen met de melkklieren zijn geweest en zo
wat is het verband met de voorplantingsfunctie? ja, wat de behandeling is geweest. Voorts kunnen
Betreft het één of meer pakketten (‘tepels’)? Wat soms nog bijzonderheden worden gehoord over
is de aard van de uitvloeiing: helder, melkachtig, een verrichte ovari(ohyster)ectomie.
hemorragisch, purulent of anderszins?
– Zijn er huiddefecten (‘open plekken’)?
– Vertoont het dier pijnuitingen (likken/bijten aan ■
16.2 Lichamelijk onderzoek
de melkklieren, pijn bij betasten, bij opstaan of
lopen)? ■
16.2.1 Inleiding

Wanneer de verkregen informatie duidt op onre- De melkklierpakketten zijn gerangschikt in twee


gelmatigheden in de oestrische cyclus, moet de rijen (lijsten) met als prominente herkenningspun-
aard daarvan worden vastgesteld (zie hoofdstuk ten de bijbehorende tepels (afb. 16.1). Bij de hond
13). Het tijdstip van de laatste loopsheid/krols- zijn dit er meestal vijf aan iedere zijde: twee thora-
heid wordt nagevraagd. In geval van toediening caal, een abdominaal en twee inguïnaal. Soms zijn

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_16, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
164 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

pakketten (vv. epigastricae craniales en caudales).


In het verloop van de oestrische cyclus zijn vooral
bij de hond duidelijk invloeden op de ontwikke-
ling en activiteit van het melkklierweefsel waar te
nemen. De lange tijd dat hormonale factoren (voor-
al progesteron) invloed uitoefenen, kan resulteren
in een sterke volumetoename, waarbij ongeveer
acht tot twaalf weken na het begin van de loops-
heid ook secretie kan worden waargenomen. Het
is een fysiologisch gebeuren, dat voor de eigenaar
soms een probleem gaat vormen. Dit komt dan
nogal eens voort uit de ermee samenhangende ge-
dragsveranderingen (pseudo-moederschap).
Afbeelding 16.1 Anders dan bij de hond vindt bij de kat alleen een
Ventrale zijde van een teef met ter weerszijden vijf tepels. ovulatie en daarop volgende ontwikkeling van een
corpus luteum plaats indien er een (in)fertiele dek-
king aan vooraf is gegaan. Daarom zal dan ook bij
er vier pakketten aangelegd, waarbij in de meeste de kat alleen omvangstoename van de mammae
gevallen het abdominale klierpakket ontbreekt. plaatsvinden na een dekking.
Farmaca met progestagene werking kunnen zo-
Een enkele keer zijn er meer dan vijf pakketten aan wel bij de hond als bij de kat de ontwikkeling en de
elke kant. Het melkklierweefsel is bij de volwassen activiteit van het melkklierweefsel bevorderen.
hond ongelijk verdeeld. De caudale pakketten zijn
forser, waarbij het klierweefsel van de achterste ■
16.2.2 Uitvoering
twee pakketten veelal een continuüm vertoont.
Bij de kat zijn links en rechts vier pakketten aan- Afhankelijk van de bouw en de medewerking van
wezig met een duidelijke afgrenzing en een minder de patiënt geschiedt het onderzoek terwijl het dier
groot verschil in omvang dan bij de hond.1,2 op de zij ligt (eerst één kant volledig onderzoeken,
Voor de interpretatie van afwijkingen in de melk- daarna de andere) of op de rug (afb. 16.3). De mam-
klieren is kennis van de lymfdrainage van het mae worden van craniaal naar caudaal onderzocht,
grootste belang (afb. 16.2). De drie caudaal gelegen waarbij de werkwijze wordt aangehouden die in
pakketten, alsmede bij sommige honden ook het hoofdstuk 4 is beschreven. Door inspectie en palpa-
caudale thoracale (‘tweede’) pakket, draineren op tie gaat men na in welke klierpakketten verande-
de homolaterale lymphonodi inguinales superfici- ringen te constateren zijn. Vervolgens wordt vast-
ales (‘lymphonodi supramammarii’). Er kan tevens gelegd waar in het pakket de afwijking(en) is (zijn)
een verbinding bestaan met de heterolaterale lymf- gelokaliseerd.
knoop. Vanuit deze lymfkno(o)p(en) vindt verdere
drainage plaats naar juist voor het bekken gelegen
lymfknopen (lymphonodus inguinalis profundus,
lymphonodi sacrales, lymphonodi hypogastrici) en
van daar naar lymfknopen in het abdomen.
De twee (bij aanleg van vier melkklierpakketten)
of drie (bij aanleg van vijf pakketten) craniale pak-
ketten draineren op de veelal aanwezige lympho-
nodus axillaris accessorius en op de lymphonodus
axillaris proprius. Bij sommige honden draineert
ook het craniale inguinale (‘vierde’) pakket op de
axillaire lymfkno(o)p(en). Vanuit deze lymfknopen,
en bij sommige honden waarschijnlijk ook recht- Afbeelding 16.2
streeks vanuit de drie craniale pakketten, vindt Oppervlakkige (getrokken lijn) en diepe lymfdrainage
drainage plaats naar de lymphonodus sternalis, en (stippellijn), ↔ lymfdrainage soms aanwezig. a Lympho-
soms zelfs naar de lymphonodus preascapularis.1-3 nodus axillaris accessorius, b lymphonodus axillaris pro-
prius, c lymphonodus sternalis, d lymphonodi inguinales
Wat de bloedvoorziening betreft kunnen veneuze superficiales, e lymphonodus inguinalis profundus en
verbindingen bestaan tussen de craniale en caudale lymphonodi hypogastrici.
16 Melkklieren 165

Afbeelding 16.3
Ventraal aanzicht van een teef waarbij rechts het litte-
ken is te zien van een verwijderde melkkliertumor (met
klierpakket en tepel). Links is een tumor te zien met rode
verkleuring van de huid.

De grootte van de verandering(en) wordt (worden)


in drie dimensies vastgelegd met behulp van een
schuifmaat of liniaal. Hierbij geeft men de vorm
zo goed mogelijk in een tekening weer. De consis-
tentie wordt beschreven met behulp van de ordi- Afbeelding 16.4
nale schaal, vermeld in hoofdstuk 3. Niet alleen de Nummering van de melkklierpakketten bij hond en kat.
gegevens uit de anamnese over pijnlijkheid maar
ook inspectie en palpatie kunnen over dit aspect in-
formatie verschaffen als men let op de reacties van ■
16.3 Notatie
de patiënt. De beweeglijkheid ten opzichte van de
romp wordt beoordeeld, evenals de mate waarin de Voor een uniforme notatie wordt craniaal begon-
over de afwijking gelegen huid oplichtbaar is. Bij nen (afb. 16.4) met de nummering van de klierpak-
het beoordelen van de begrenzing kan men soms ketten. Bij aanwezigheid van zes klierpakketten
ook vaststellen in welke mate een onduidelijke be- krijgt het achterste pakket dus het nummer 6.
grenzing wordt bepaald door secundaire verande- Voor het vastleggen van de locatie van afwijkingen
ring als oedeem en/of ontstekingsinfiltraat. In dit kunnen deze worden ingetekend in de afbeelding
laatste geval zullen ook kleur en temperatuur ter van een formulier zoals dat op de cd-rom staat. De
plaatse veranderd zijn. Eventueel aanwezige huid- verdere beschrijving vindt plaats aan de hand van
defecten worden beschreven naar aard en uitbrei- de in de afbeelding aangegeven nummering. Voor
ding. Indien lymfbanen in de afwijking betrokken het aankruisen van vakjes op het formulier zij ver-
raken, zijn deze soms als subcutane strengetjes pal- wezen naar de beschrijving van de notatie voor het
pabel. In aansluiting hierop worden de regionale algemeen onderzoek (§ 8.3).
lymfknopen onderzocht; met rectaal onderzoek en
palpatie van het hypogastrium kunnen de lymf-
knopen in het bekken en het dorsale hypogastrium ■
16.4 Verder onderzoek
worden bereikt. Deze laatste zijn alleen palpabel
indien er sterke vergroting in het spel is. In aanmerking komen:
Wanneer bij het onderzoek is geconstateerd dat – bloedonderzoek (witte bloedbeeld)
een of meer tepels vocht afscheiden, kan men dit – bacteriologisch onderzoek van secretum
nader beoordelen door voorzichtig wat te ‘melken’ – röntgenonderzoek (thorax)
op een gaasje of een voorwerpglas. – echografisch onderzoek (abdomen)
Met een systematische beoordeling zoals geschetst – cytologisch onderzoek
in hoofdstuk 4, wordt een beeld van de afwijking – endocrinologisch onderzoek
verkregen zonder herhaling van de niet geheel on-
schuldige of pijnloze palpatiehandelingen.
166 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Literatuur

1 Theilen GH, Madewell BR. Tumors of the mammary gland. In: Theilen GH,
Madewell BR, eds. Veterinary cancer medicine; 2nd ed. Philadelphia: Lea & Febiger,
1987.
2 Evans HE, Christensen GC. Miller’s Anatomy of the dog; 2nd ed. Philadelphia:
Saunders, 1979.
3 Sautet JY, Ruberte J, Lopez C, et al. The lymphatic system of the mammary gland in
the dog: an approach to the surgical treatment of malignant tumors. Canine Pract
1992; 17: 30.
4 Weijer K, Hart AAM. Prognostic factors in feline mammary carcinoma. J Natl
Cancer Inst 1983; 70: 709.
5 Susaneck SJ, Allen TA, Hoopes J, et al. Inflammatory mammary carcinoma in the
dog. J Amer Anim Hosp Ass 1983; 19: 971-76.
6 Johnston SD, Hayden DW. Non-neoplastic disorders of the mammary glands. In:
Kirk RW, ed. Current veterinary therapy vii. Philadelphia: Saunders, 1980; 1224-6.
17 Locomotieapparaat
H.A.W. Hazewinkel, B.P. Meij, L.F.H. Theyse en B. van Rijssen


17.1 Inleiding – een anatomische diagnose (lokalisatie van het
ziekteproces)
Het locomotieapparaat kan onder meer verdeeld – inzicht in de pathogenese (o.a. aangeboren afwij-
worden in een ab-axiaal en een axiaal deel. Tot het king, ontwikkelingsstoornis, trauma, ontsteking,
ab-axiale deel worden de anatomische structuren afwijking van andere orgaansystemen, nieuwvor-
van de extremiteiten gerekend: beenderen (o.a. dia- ming)
fysen, epi- en apofysen, groeischijven, metafysen,
sesambeenderen), gewrichten (met o.a. menisci), Het in dit hoofdstuk beschreven onderzoek van
pezen, ligamenten en spieren. Dit deel van het loco- het locomotieapparaat spitst zich vooral toe op de
motieapparaat verleent steun (en bescherming) en functionele en anatomische diagnose. Wanneer
biedt de mogelijkheid tot staan en voortbewegen. het algemeen onderzoek heeft geleid tot een pro-
Het axiale deel bestaat onder meer uit wervelli- bleemformulering en een diagnostisch plan dat
chamen, wervelgewrichten, tussenwervelschijven onderzoek van (delen van) het locomotieapparaat
en ligamenten, pezen en spieren. De wervelkolom omvat, gaat men de anamnese verder toespitsen.
beschermt het ruggenmerg en de cauda equina en Daarna wordt het dier in een rustige omgeving
vormt via de iliosacrale gewrichten, een verbinding gemonsterd. Hierna volgen inspectie en palpatie
met de achterste extremiteiten. terwijl het dier op de behandeltafel staat. Dit wordt
Onderzoek van het locomotieapparaat kan wor- gevolgd door inspectie, palpatie, passieve bewegin-
den ingesteld in het kader van 1 een algemeen gen en specifieke handgrepen terwijl het dier op de
lichamelijk onderzoek, zonder dat er voor de eige- zij en eventueel op de rug ligt. Het onderzoek van
naar waarneembare locomotieafwijkingen bestaan de wervelkolom omvat de inspectie, palpatie, per-
(b.v. aankoop- of fokkeuring), 2 een afwijkende cussie en passieve bewegingen, die bij het staande
locomotie, voortkomend uit een afwijking in het of bij het liggende dier kunnen worden uitgevoerd.
locomotieapparaat en 3 een afwijking van het loco- Zo nodig kunnen hierna rectaal onderzoek en aan-
motieapparaat (al of niet gepaard gaand met kreu- vullend onderzoek worden verricht. Naar aanlei-
pelheid) die voortkomt uit een afwijking buiten het ding van voorgaand onderzoek kan een plan voor
locomotieapparaat (bijvoorbeeld bij verdenking nadere diagnostiek worden opgesteld.
op endocriene ziekten of (auto-)immuunziekten).
Afwijkingen aan het locomotieapparaat kunnen
leiden tot kreupelheid en dit kan de primaire reden ■
17.2 Anamnese
voor onderzoek gaan vormen.1-8 De wervelkolom
kan worden onderzocht in het kader van zowel Het tijdstip waarop het verschijnsel voor de eerste
het onderzoek van het locomotieapparaat als het keer werd waargenomen moet zo nauwkeurig mo-
onderzoek van het zenuwstelsel. Het zal duidelijk gelijk worden vastgesteld. De onderzoeker moet de
zijn dat dit onderzoek, vooral door de directe be- omstandigheden (bijvoorbeeld aanrijding, spelen,
trokkenheid van het ruggenmerg bij (afwijkingen vallen enz.) achterhalen.
van) de wervelkolom, uiterste voorzichtigheid ver- Het is veelal nuttig de eigenaar nauwkeurig situ-
eist.9 aties te laten beschrijven waarin de locomotiestoor-
Met anamnese en lichamelijk onderzoek van het nis het meest manifest is (bijvoorbeeld vooral na
locomotieapparaat wordt gestreefd naar: het uit de mand komen, bij het wegrennen, tijdens
– een functionele diagnose (mechanische belemme- het lopen op een grindpad of bij het springen over
ring, pijnlijk proces) een schutting). Dit geldt ook voor pijnuitingen: bij-

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_17, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
168 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

voorbeeld bij borstelen van de lendenstreek, onder


een hek kruipen, afzetten voor een sprong, uit een
bak eten, van de stoep stappen, of bij het optillen
van de staart tijdens defecatie enzovoort.
Ook kan een nauwkeurige beschrijving van het
verloop van de verschijnselen gedurende de dag
(kreupel uit de mand, verbetering tijdens het lo-
pen, maar terugval na overmatige inspanning ver-
sus ernstiger worden van de verschijnselen tijdens
de wandeling) aanwijzingen geven over plaats en
aard van de afwijking. Hetzelfde geldt voor het
verloop gedurende langere tijd (dagen, weken). Zo
onderscheiden we:
– permanent aanwezig (altijd even erg)
– recidiverend aanwezig (perioden van herstel en
problemen wisselen elkaar af)
– intermitterend aanwezig (kreupele passen en
niet-kreupele passen wisselen elkaar af)
– progressief (verergerend of verbeterend)
– migrerend (wisselend van plaats c.q. extremiteit) Afbeelding 17.1
De labrador en de teckel vertonen een andere bouw en
Ook wordt geïnformeerd naar de leefomstandig- vorm van de voorpoot op grond van rasverschillen. De
heden (geleidehond voor blinden, bewakingshond, linkervoorpoot van elk van beide honden vertoont een
politiehond, erfhond, gezelschapshond), voeding afwijkende stand: de labrador valgusstand vanuit de car-
(indruk van voedselsamenstelling incl. suppleties), pus, de teckel varusstand vanuit de elleboog. De beide
therapeutische maatregelen (ontzien, trainen, achterpoten van de teckel vertonen een Franse stand
(zelf)medicatie en resultaten daarvan), overeen- door exorotatie.
komstige problemen bij ouderdieren, nest- en/of
rasgenoten.
De houding wordt grotendeels bepaald door de
uitgebreidheid en pijnlijkheid van een proces en/of

17.3 Monsteren het karakter van het dier. De belasting van de beide
voorpoten en van de beide achterpoten zal bij een
Hoewel bij het vastleggen van de algemene indruk dier in rust bij een normale houding gelijk moeten
(hoofdstuk 7) ook al naar het dier in stand en gang zijn. Ongeveer 60% van het lichaamsgewicht rust
werd gekeken, gebeurt dit nu na het afnemen van op de voorpoten en 40% op de achterpoten.
de nadere anamnese nogmaals met een andere in- De rug (lumbale en thoracale wervelkolom) ver-
tentie en specifieker. Bij het monsteren tracht de loopt bij de meeste honden horizontaal of vertoont
onderzoeker een indruk te krijgen van de mate en een helling naar caudaal (sacrum lager dan over-
aard van de locomotiestoornis en de extremiteit(en) gang hals naar rug). We spreken van overbouwd in-
die ermee gemoeid zijn. dien het sacrum hoger ligt dan de overgang van rug
naar hals; dit wordt als afwijkend beschouwd.

17.3.1 Onderzoek in rust
Uitvoering
Bij het onderzoek in rust wordt gelet op de stand Het dier staat in een rustige ruimte, bij voorkeur op
en de belasting van de extremiteiten en op de stand de grond. Kleine dieren kunnen op de onderzoek-
van kop, hals en wervelkolom. De stand van de ex- tafel worden gezet. Zo nodig is het dier aangelijnd,
tremiteiten wordt bepaald door de bouw of vorm maar het mag niet hangen aan de riem of leunen
van de poot en door de houding die het dier met tegen de eigenaar of de muur. De onderzoeker ob-
deze poten aanneemt. De bouw of vorm van een serveert het dier gedurende enige tijd van alle kan-
poot kan sterk verschillen per species en per ras ten, waarbij hij let op:
(afb. 17.1), maar kan ook afwijken door pathologi- – stand van de extremiteiten
sche veranderingen zoals kromgroeien, breuken en – houding van de extremiteiten, kop en wervel-
spiercontracturen. kolom
– belasting van de extremiteiten
17 Locomotieapparaat 169

Behalve naar de mate, de aard en de plaats van de abductie: gehele poot zijwaarts van de mediaanlijn
afwijking tijdens stand wordt ook gekeken naar het af;
eventueel vóórkomen van karakteristieke stand- adductie: gehele poot zijwaarts naar de mediaan-
afwijkingen (afb. 17.1). Enkele karakteristieke af- lijn toe.
wijkingen van de bouw met consequenties voor de
stand hebben de volgende namen gekregen:8 Enkele afwijkende belastingen van extremiteiten:
varus: een angulaire deviatie van een deel van de hyperextensie: overstrekken van gewricht(en);
poot naar de mediaanlijn toe in het sagittale vlak; hyperflexie: doorbuigen van gewricht(en); overbui-
valgus: een angulaire deviatie van een deel van de gen van gewricht(en).
poot van de mediaanlijn af in het sagittale vlak; de
afwijkingen worden benoemd naar de plaats waar ■
17.3.2 Onderzoek in beweging
de deviatie van uitgaat: zo is er bijvoorbeeld bij
X-benigheid in de achterpoten sprake van varus Onder één pas wordt de gehele beweging van één
vanuit de heupen en valgus vanuit de knieën, bij extremiteit verstaan van een punt van de bewe-
O-benigheid in de achterpoten is er valgus vanuit gingscyclus terug tot ditzelfde punt. Vanuit de
de heupen en varus vanuit de knieën; steunfase (afb. 17.2) en het afzetpunt komt de poot
torsie: draaiing in een skeletdeel/bot om de in de zweeffase tot aan het contactpunt. De pas
lengteas van de betrokken extremiteit; dient vierkant te zijn; de linker en rechter extremi-
endotorsie: het distale deel van een pijpbeen staat teiten behoren elk in één vlak naar voren te worden
naar binnen, is naar mediaal gedraaid; gebracht. Sommige langpotige honden prefereren
exotorsie: het distale deel van het pijpbeen staat in draf een scheve gang met één achterpoot tus-
naar buiten, is naar lateraal gedraaid. sen en één naast de voorpoten geplaatst. Als bewe-
gingsvormen onderscheidt men stap, draf en galop.
Enkele karakteristieke afwijkingen in de houding
met gevolgen voor de stand zijn: In stap wordt het lichaam door twee of drie ex-
rotatie: een draaiing in een gewricht om de lengte- tremiteiten ondersteund (afb. 17.3). De stap dient
as van de betrokken extremiteit; krachtig en vlot te worden uitgevoerd. Afhankelijk
exorotatie: naar lateraal draaien van (een deel van) van de lichaamsbouw van het dier kan de stap meer
de poot (afb. 17.1); of minder ruim zijn. In draf wordt in de regel het
endorotatie: naar mediaal draaien van (een deel diagonale potenpaar vooruit gebracht en neerge-
van) de poot; zet. Voordat dit potenpaar wordt neergezet, kan de

Afbeelding 17.2
De steunfase van voorpoot en achterpoot verloopt van contactpunt tot afzetpunt.
170 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 17.3
Tijdens stap wordt het lichaam door twee of drie poten ondersteund (rij 1 en 2). Tijdens draf (rij 3) wordt het lichaam
afwisselend ondersteund door de rechter en linker diagonaal; alleen bij de zwevende draf (midden in rij 3) ontstaat
een kort zweefmoment. Bij sommige honden kan de telgang (rij 4) worden waargenomen, waarbij het lichaam afwis-
selend wordt gesteund door twee poten aan dezelfde zijde.

andere achterpoot het lichaam al omhoog werpen, lichaam door beide voorpoten gelijkelijk, maar niet
waardoor een kort zweefmoment ontstaat (zoals altijd gelijktijdig opgevangen.
bij de zwevende draf) (afb. 17.3). Bij sommige hon-
den wordt de telgang waargenomen, waarbij het Uitvoering
lichaam afwisselend gesteund wordt door twee po- Om de gang te beoordelen, wordt de hond aan een
ten aan dezelfde zijde, eventueel onderbroken door voldoende lange lijn door de eigenaar meegevoerd
een zweeffase. Omdat bij deze gang het zwaarte- zonder dat het dier aan de riem trekt of wordt
punt en daarbij ook de kop naar lateraal wordt ver- voortgetrokken. Bij het beoordelen van de gang
plaatst, maakt deze gang een waggelende indruk. van de kat wordt dit onderzoek aan de mogelijkhe-
den aangepast.
Tijdens galop maakt de hond één (gewone galop) Het monsteren moet in een rustige omgeving
of twee (zwevende galop) zweeffases door, gevolgd worden uitgevoerd, op een harde en niet-gladde
door steunfases die snel worden doorlopen. Bij het ondergrond. Voor de hond is tien meter gang, trot-
aldus voortspringende dier wordt de kop omhoog toir of tuinpad zeer geschikt.
geworpen en verlaat het lichaam de grond als re- De instructies over tempo en afstand die de on-
sultaat van een gelijktijdige strekking van rug en derzoeker aan de eigenaar geeft, moeten duidelijk
beide achterpoten. Bij het neerkomen wordt het zijn. Men laat de hond enige malen van zich af en
17 Locomotieapparaat 171

naar zich toe stappen. Dit wordt herhaald in een tingsfase en een zweeffase. Afwijkingen in de be-
rustige draf. Door het onrustige karakter van de lastingsfase leiden tot een belastingskreupelheid,
beweging met de korte belastingsfases per poot terwijl afwijkingen in de zweeffase leiden tot een
speelt de galop in de regel bij het monsteren geen bewegingskreupelheid. Bij gezelschapsdieren
rol. Wel kan het monsteren worden aangevuld met wordt in het algemeen geen strikt onderscheid
een plotselinge draai, een opstap, een afstap, zelfs gemaakt tussen bewegings- en belastingskreupel-
traplopen of andere verrichtingen die naar aanlei- heden. Meestal is er sprake van een afwijking in zo-
ding van de anamnese zinvol lijken. wel de belastingsfase als de bewegingsfase. Verder
De onderzoeker observeert het bewegende dier wordt dit onderscheid bemoeilijkt doordat bij deze
van voren, van achteren en van opzij. Hij let op of relatief kleine dieren de belastings- en bewegings-
de bewegingen regelmatig en krachtig, gecoördi- fasen elkaar snel opvolgen.
neerd en harmonieus verlopen. Tegelijk let hij op De volgende ordinale schaal (zie § 3.1.2) wordt
het optreden van abnormale geluiden. gehanteerd om de ernst van de locomotiestoornis
vast te leggen.1,2 Deze indeling heeft vooral ook
Afwijkingen in de beweging waarde als het verloop van een kreupelheid enige
Bij het monsteren wordt een indruk verkregen van tijd wordt gevolgd. De schaal luidt:
de aard, ernst en plaats van de kreupelheid op dat
moment, en kunnen abnormale geluiden worden graad I nauwelijks gestoorde locomotie
gehoord. Om de belasting van een pijnlijke voor- graad II locomotie gestoord, maar extremiteit(en)
poot te verminderen, zal het zwaartepunt naar steeds belast
achter worden verplaatst door de kop op te heffen graad III kreupel, extremiteit(en) niet steeds belast
tijdens de belastingsfase van de betreffende poot. graag IV geen belasting van extremiteit(en)
Als de niet-pijnlijke extremiteit belast gaat wor-
den, zal de kop neerwaarts worden bewogen: ‘val- Naar plaats onderscheiden we: eenzijdig of aan
len op de gezonde poot’. Om de belasting van beide beide zijden, voor- en/of achterextremiteit(en), ge-
voorpoten te beperken, zullen de beide achterpoten lokaliseerd en migrerend.
verder onder de romp worden gebracht, waarbij de Abnormale geluiden komen, afgezien van het schu-
rug wordt gekromd (kyfose). ren van de nagels over de harde bodem, voorna-
Bij een poging de belasting van één achterpoot te melijk neer op een droog knappend geluid tijdens
verminderen, zal de kop juist naar beneden worden de belastingsfase van een der achterextremiteiten.
bewogen wanneer de betrokken poot wordt neer- Dit kan alleen in een rustige omgeving worden ge-
gezet. Omdat er bij draf altijd maar twee steunpo- hoord.
ten zijn, is de beweging van de kop in die gevallen Enkele voorbeelden van een karakteristieke ab-
sterker dan in stap. Tijdens een sprong kan een normale gang worden gegeven in tabel 17.1. Geen
onregelmatigheid in het gebruik van de achter- of van die karakteristieke abnormaliteiten is echter
voorpoten worden waargenomen bij respectieve- als pathognomonisch te beschouwen.
lijk het opspringen of het neerkomen. Ook kan een
pijnreactie optreden ten gevolge van het strekken Indien tijdens de bewegingen, in stap, in draf en
van de rug. in het bijzonder bij de plotselinge draai, de indruk
De aard van de kreupelheid laat zich onder meer ontstaat dat er sprake is van parese en/of ataxie,
als volgt indelen: permanent of intermitterend; wordt het neurologisch onderzoek uitgevoerd.
afnemend of verergerend tijdens beweging; poot Soms zal een onderzoek van zowel het locomotie-
wordt ontzien of normale belasting is onmogelijk. apparaat als het zenuwstelsel (hoofdstuk 18) nood-
De locomotie is onder te verdelen in een belas- zakelijk zijn.

Tabel 17.1 Enkele karakteristieke afwijkingen in de gang

– heupwiegende gang, een toegenomen laterale beweging in het lumbale gebied


– laterale circumductie, een cirkelvormige beweging naar lateraal tijdens de zweeffase van een voorpoot zonder
buiging van het ellebooggewricht
– mediale circumductie, een cirkelvormige beweging naar mediaal tijdens de zweeffase van een achterpoot
– intermitterende belasting van een achterpoot, afgewisseld met exorotatie vanuit het kniegewricht van de
opgetrokken extremiteit
172 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren


17.4 Onderzoek bij het staande dier – Van de gewrichten zijn bij de hond en de kat al-
leen de belijningen van elleboog- en kniegewricht
Indien op grond van het voorgaande onderzoek en de gewrichten distaal hiervan te inspecteren.
wordt besloten het onderzoek van het locomotie- De normale belijning van een gewricht wordt ook
apparaat voort te zetten, zet men het dier op tafel, wel met ‘droog’ omschreven.
in staande houding. Het wordt op zijn gemak ge- – De nagels behoren bij de staande hond juist niet
steld en de eigenaar wordt ingelicht over hetgeen de bodem te raken; bij de kat zijn ze als regel niet
komen gaat. Het zal raadzaam zijn het dier ge- zichtbaar. De lengte en de vorm van afslijting van
fixeerd te houden; in hoeverre is afhankelijk van de nagels van één poot in vergelijking met die van
het karakter en de te verwachten reacties. de contralaterale poot kan een indruk geven van
De inspectie en, later, de palpatie worden van de mate en wijze van belasting van de ondervoet
proximaal naar distaal uitgevoerd. De reden hier- bij lopen over een harde ondergrond.
voor is onder meer dat een door verminderd ge-
bruik al spoedig optredende spieratrofie vooral Palpatie
proximaal het meest manifest zal zijn. Hierdoor Zoals hiervoor toegelicht wordt de palpatie met
zal spoedig opvallen welke poot de kreupele is, beide handen van proximaal naar distaal uitge-
hetgeen van belang kan zijn als het dier tijdens het voerd, waarbij beide extremiteiten tegelijkertijd en
monsteren niet kreupel werd gezien. Een tweede op dezelfde hoogte worden vergeleken. Men let op
reden is dat een palpatie met de haarrichting mee het volgende.
voor onderzoeker en dier plezieriger is dan tegen – De spieren behoren een vloeiende belijning en
de haarrichting in. geen temperatuur-, consistentie- of tonusafwij-
kingen te vertonen. Bij diepere palpatie mogen ze
Inspectie niet pijnlijk zijn.
Bij inspectie worden de beide voorpoten en de – De pezen en banden moeten gladde contouren
beide achterpoten op dezelfde hoogte met elkaar hebben zonder lokale pijnlijkheid, verdikking,
vergeleken door respectievelijk voor en achter het onderbreking of spanningsverlies.
dier te gaan staan. De staande houding maakt een – De beenderen moeten gladde contouren hebben
goede vergelijking tussen links en rechts mogelijk. zonder verdikkingen, crepitatie, beweeglijkheid,
Inspectie wordt bemoeilijkt door een lange vacht. drukpijnlijkheid en/of temperatuurverhoging.
Men let op het volgende. – De gewrichten behoren een normale temperatuur
– De contouren van de spieren behoren vloeiend te en een strakke belijning te hebben en niet pijnlijk
verlopen. De spieromvang is onder meer afhan- te zijn bij palpatie.
kelijk van leeftijd en leefpatroon (trainingstoe-
stand). Bij bepaalde rassen (bijvoorbeeld bij wind- ■
17.4.1 Voorpoot
honden) kan de bespiering sterk zijn. Er mogen
geen ritmische contracties (z.g. tremoren of myo- Schoudergordel
clonieën) zichtbaar zijn. Door inspectie en palpatie worden de meest proxi-
– Slechts enkele pezen en banden zijn onder nor- male rand van de scapula (cartilago scapulae), spina
male omstandigheden bij de hond en de kat te scapulae en acromion onderzocht. Dit wordt ge-
inspecteren: kniepees, achillespees, pees van de volgd door inspectie en palpatie van de m. supraspi-
m. triceps antebrachii, pees van de m. flexor carpi natus en m. infraspinatus. Daarna plaatst de onder-
ulnaris, de laterale collaterale band van het el- zoeker de wijsvinger op het acromion en de duim
lebooggewricht en de mediale en laterale collate- mediaal van het tuberculum majus, om de afstand
rale banden van het kniegewricht en het tarsocru- tussen deze structuren links en rechts te kunnen
rale gewricht. Eventueel zijn abnormale belijning vergelijken (afb. 17.4).
en spanningsverlies op te merken.
– De beenderen vertonen een voor ieder bot karak- Bovenarm
teristieke vorm die nog weer per ras kan variëren. De proximale humerus kan ter hoogte van het tu-
Bij het volwassen dier behoort de contour van berculum majus worden geïnspecteerd en gepal-
het bot, voor zover niet bedekt met spieren, een peerd. Voorts wordt de musculatuur rond de hume-
vloeiende belijning te vertonen. Bij het jonge dier rus onderzocht, gevolgd door inspectie en palpatie
kan het gebied van de groeischijven en het direct van de pees van de m. triceps brachii en van het
aangrenzende bot (epi- en metafyse) op een lokale olecranon.
verdikking lijken.
17 Locomotieapparaat 173

Elleboog
De afstand tussen de epicondyli lateralis en media-
lis wordt door palpatie vastgesteld. Hiertoe wordt
de wijsvinger op de laterale en de duim op de medi-
ale epicondylus geplaatst (afb. 17.5). Verder tast men
aan de laterale zijde de overgang tussen humerus
en radius af.
Het ellebooggewricht in engere zin laat zich al-
leen controleren (bijvoorbeeld op overvulling) ter
hoogte van de m. anconeus, in een rechte lijn van
de epicondylus lateralis in de richting van de punt
van het olecranon (afb. 17.5). Abusievelijk wordt wel
eens naar het ellebooggewricht gevoeld in de drie-
hoek die omgeven wordt door humerus, pees van
de m. triceps en het olecranon.

Onderarm
De onderarm wordt van proximaal naar distaal
geïnspecteerd en oppervlakkig gepalpeerd, waar-
bij de ulna voornamelijk proximo-lateraal en de
radius voornamelijk disto-mediaal palpabel is. Bij Afbeelding 17.4
jonge dieren moet de onderzoeker nagaan of er Links en rechts wordt de wijsvinger op het acromion en
sprake is van de normale brede metafysaire gebie- de duim mediaal van het tuberculum majus geplaatst
den of van een excessieve verbreding. om de afstand te kunnen vergelijken.

Carpus en ondervoet
De carpus omvat het antebrachiocarpale gewricht
(radiocarpaal en ulnocarpaal), de intercarpale ge-
wrichten en de carpometacarpale gewrichten. De
hoek in het carpale gewricht (de hoek waarmee ra-
dius en metacarpalia ten opzichte van elkaar staan)
is bij de hond 185-190°. Inspectie en palpatie van de
diverse geledingen van het carpale gewricht vinden
vooral dorsaal plaats. Verder wordt getast naar het
os carpi accessorium.
Men controleert de stand van dit botje en de ten-
sie van de aanhechtende pees van de m. flexor carpi
ulnaris.
De metacarpalia met hun gewrichten worden ge-
inspecteerd én gepalpeerd.

Tenen
De stand van de tenen wordt nauwkeurig gecon-
troleerd. De tenen behoren gekromd te staan en de
nagels mogen het tafelblad niet raken. De falangen
(Grieks: phalanges, teenkootjes) en hun gewrichten
worden geïnspecteerd en gepalpeerd. Ten slotte Afbeelding 17.5
worden de metacarpalia van één voet omvat en De linkerhand toont hoe de breedte van het elleboogge-
wordt de voet krachtig op tafel gedrukt (afb. 17.6), wricht wordt onderzocht: de duim wordt op de mediale
waarbij wordt gelet op de eventuele pijnreactie van epicondylus geplaatst, terwijl de wijsvinger de overgang
het dier. tussen humerus en radius aftast.
De rechterhand toont hoe het ellebooggewricht kan
worden beoordeeld op warmte, overvulling en pijnlijk-
heid. De wijsvinger wordt geplaatst ter hoogte van de m.
anconeus (inzet).
174 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

waarbij onder meer wordt gelet op de symmetrie


van de driehoek van crista iliaca, trochanter ma-
jor en tuber ischiadicum. Tevens plaatst men de
duim tussen de trochanter major en het tuber
ischiadicum om de afstanden te vergelijken (afb.
17.7). Beide achterpoten worden opgetild en naar
achteren gestrekt, terwijl men met de duimen de
genoemde afstanden blijft controleren. Bij (relatief)
zware honden moet een helper de hond ondersteu-
nen door een arm onder de buik te houden. Bij een
zware hond kan de onderzoeker ook zonder hulp
van een helper beide dijen of kniegewrichten om-
vatten, de hond optillen en de beide achterpoten
naar achteren strekken. In het laatste geval kunnen
bovengenoemde afstanden met de duimen niet
Afbeelding 17.6 meer gecontroleerd worden. Verder vergelijkt men
De voet van de hond kan verschillende vormen hebben: de beenlengte door de plaats der calcanei of grote
rechtsboven de z.g. ‘kattenvoet’, rechts onder de z.g. zoolkussens te beoordelen (afb. 17.8). Bij dit laatste
‘hazenvoet’. In geen van beide gevallen mag de nagel het heeft men rekening te houden met de mogelijkheid
tafelblad raken. De metacarpalia van één voet worden van vrij sterke miswijzingen, doordat (ongemerkt
omvat om de voet met kracht op de tafel te zetten. en ongewild) de poten niet in dezelfde mate zijn
gestrekt.


17.4.2 Achterpoot De m. iliopsoas wordt onderzocht door gelijktij-
dige diepe palpatie van de spierbuik, extensie van
Bekken het heupgewricht en endorotatie van het femur.
Het onderzoek van het bekkengebied omvat in- De m. iliopsoas is de samenvoeging van twee spier-
spectie en palpatie van de crista iliaca, gluteusmus- buiken: de m. psoas major (oorsprong: processi
culatuur, trochanter major en tuber ischiadicum, transversales van de lumbale wervels) en de m. ili-

Afbeelding 17.7
De duim wordt links en rechts tussen de trochanter major en het tuber ischiadicum geplaatst om de afstanden te
vergelijken.
17 Locomotieapparaat 175

acus (oorsprong: ventrale zijde van het ilium). De


m. iliopsoas insereert aan de trochanter minor van
het femur. De onderzoeker stelt zich aan de con-
tralaterale zijde van het dier op, reikt met de hand
over de rug van de hond heen en omvat de spier-
buiken hoog in de lies. Met de andere hand wordt
het femur aan de voorrand omvat en wordt de poot
opgetild, naar achteren gestrekt en geëndoroteerd.
Bij de gestrekte heup wordt de m. psoas major diep
gepalpeerd aan de laterale zijde van de lumbale
wervelkolom, de m. iliacus aan de ventrale zijde
van het ilium en de m. iliopsoas ter hoogte van de
aanhechting aan de trochanter minor. Er wordt ge-
let op pijnlijkheid en contracturen.

Bovenbeen
De musculatuur rondom het femur wordt geïn-
specteerd en gepalpeerd. Daartoe wordt ook de
staart opzij gehouden om de adductoren te kunnen
zien en vergelijken.

Kniegewricht
Afbeelding 17.8 Allereerst wordt de crista tibiae gelokaliseerd. Dat
Beide achterpoten worden opgetild en naar achteren maakt het eenvoudig de kniepees die hierop aan-
gestrekt. De duimen blijven op dezelfde plaats bij een hecht te lokaliseren. Eventuele overvulling van de
kleine hond of kat; bij een zware hond dient een helper knie en/of verdikking van het gewrichtskapsel is
met een arm onder de buik het dier te ondersteunen. vooral mediaal en lateraal van de kniepees waar-
Aan de hand van de ligging van de punt van de calcaneus neembaar. De onderzoeker gaat achter het dier
en/of van het grote zoolkussen wordt de beenlengte staan en palpeert de kniepees met duim en wijsvin-
vergeleken. ger (afb. 17.9).

Afbeelding 17.9
Door de kniepees vanaf de crista tibiae naar proximaal te vervolgen, kan de patella worden gelokaliseerd (links). Met
de duim wordt de patella in mediale richting geduwd bij het gelijktijdig overstrekte kniegewricht om hiermee de pa-
tella op luxatie te controleren (rechts).
176 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Door de kniepees vanaf de crista tibiae naar proxi- aan de mediale of laterale malleolus vast. Deze laat-
maal te vervolgen, is de patella te lokaliseren. De ste is de distale uitloper van de fibula. Soms is een
stabiliteit van de patella in het femoropatellaire overvulling ook palpabel in de ruimte tussen de
gewricht wordt bepaald door tijdens het overstrekt voorzijde van de basis van de calcaneus en de ach-
houden van de knie met duim en wijsvinger de terzijde van de distale tibia. De duim en wijsvinger
patella naar respectievelijk mediaal en lateraal te van één hand worden respectievelijk vóór en achter
duwen. Hierbij mag de patella niet over de rand de collaterale banden van het tarsocrurale gewricht
van de trochlea schuiven en mag er geen crepitatie geplaatst (afb. 17.10).
optreden. Het overstrekken van de knie is mogelijk Zo nodig kan met twee handen craniaal en cau-
wanneer de onderzoeker achter de hond tegen de daal van beide collaterale banden van één gewricht
tafelrand staat, en de hond met beide tubera ischii worden gepalpeerd. Vooral fluctuatie door overvul-
tegen zich aan houdt. Met de buiten-zijkant van ling kan zo worden vastgesteld. Alle tarsale gele-
de hand wordt dan de tibia ter hoogte van de crista dingen worden geïnspecteerd en gepalpeerd.
naar achteren gedrukt. Gelijktijdig worden met
duim en wijsvinger de horizontale bewegingen van Ondervoet
de patella geprovoceerd en gecontroleerd. De lezer zij verwezen naar hetgeen hierover bij de
Treft men de patella reeds geluxeerd aan, dan voorpoot vermeld staat.
controleert men of de knie kan worden gestrekt en
de patella dan daarbij in de trochlea kan worden
teruggedrukt. Bij een geluxeerde of luxabele pa- ■
17.5 Onderzoek bij het liggende dier
tella (naar lateraal of naar mediaal) worden vorm
en diepte van de trochlea beoordeeld en wordt gelet Het dier wordt op de zij gelegd, zodat men de bo-
op het optreden van crepitatie. Indien de patella in venliggende, niet-gefixeerde poot grondig kan
de trochlea is gelegen, worden de trochlearanden onderzoeken. In dezelfde houding kunnen onder-
gepalpeerd op hun belijning: de duim op de late- voet en carpus (en tarsus) worden vergeleken met
rale en de wijsvinger op de mediale trochlearand. die van de heterolaterale poot. Vergelijking van
Door duim en wijsvinger respectievelijk naar la- meer naar proximaal gelegen structuren zal bij het
teraal en mediaal en iets naar distaal te bewegen, is staande dier hebben plaatsgevonden of kan worden
de breedte van de knie te bepalen: aan de mediale
zijde ter hoogte van het tibiaplateau c.q. aan de
laterale zijde ter hoogte van de laterale collaterale
band (tussen laterale femur-epicondyl en fibula-
kopje).

Onderbeen en hak
Mediaal is de tibia over de gehele lengte onbedekt
door spierweefsel en zij is daar dan ook goed te in-
specteren en te palperen. Het grootste deel van de
achillespees insereert aan de calcaneus en strekt de
hak, terwijl het restant als oppervlakkige buigpees
over het tuber calcanei naar de tenen loopt.
Het onderzoek wordt uitgevoerd terwijl de on-
derzoeker achter de hond staat. Het betreft in-
spectie en palpatie van tibia, m. tibialis cranialis,
achillespees en calcaneus. Tevens palpeert men het
tuber calcanei en het peeskapje van de oppervlak-
kige buigpees.

Tarsocruraal gewricht
Het tarsocruraal gewricht omvat de gewrichten
tussen tibia/fibula en talus/calcaneus, de intertar-
sale gewrichten en de tarsometatarsale gewrichten. Afbeelding 17.10
Overvulling van het tarsocrurale gewricht is cau- De wijsvingers worden vóór en de duimen worden ach-
daal en craniaal van de collaterale banden vast te ter de collaterale banden van het tarsocrurale gewricht
stellen. Deze collaterale banden zitten proximaal geplaatst.
17 Locomotieapparaat 177

uitgevoerd als het dier op de andere zijde wordt dan hoorbaar – reden waarom de onderzoeker de
gelegd. vingers zo dicht mogelijk op de te onderzoeken
Bij een eenzijdige kreupelheid wordt eerst de plaats (gewricht, fractuurplaats) moet houden. Een
niet-kreupele poot gecontroleerd om het dier aan eenmalig hoorbare knap bij hyperextensie (zoals
de manipulatie te laten wennen en om de normale bij het trekken aan de eigen vingers) kan, vooral bij
reactie van het dier op deze manipulatie te leren het boeggewricht, als normaal worden beschouwd.
kennen. Palpatie en manipulatie van mogelijk pijn- Overige geluiden die optreden tijdens passieve be-
lijke processen worden aanvankelijk overgeslagen wegingen, zijn abnormaal.
om vroegtijdige pijnreacties en verzet te vermijden. Het bewegen van het gewricht binnen de fysio-
Het onderzoek bij het liggende dier omvat 1 in- logische grenzen mag niet gepaard gaan met pijn-
spectie van vooral die structuren die eerder niet reacties. Indien bij hyperextensie of hyperflexie
goed bekeken konden worden (bijvoorbeeld on- overrekking van gewrichtsbanden en/of -kapsel op-
dervoet), 2 nauwkeurige palpatie van de onbelaste treedt, roept dit (ook onder normale omstandighe-
poot en diepe palpatie van structuren die voor een den) een pijnreactie op. Een dergelijk onderzoek is
deel oppervlakkig liggen (bijvoorbeeld pijpbeen) alleen te rechtvaardigen als verwacht mag worden
en 3 de passieve bewegingen van alle gewrichten. dat het bijdraagt tot het stellen van de diagnose.
Inspectie, palpatie en passieve bewegingen wor- Pijnreacties zijn niet altijd gemakkelijk te inter-
den bij het liggende dier van distaal naar proxi- preteren. Ten eerste zijn er duidelijke speciesver-
maal uitgevoerd. De reden is dat men de distale ge- schillen (hond en kat). Ten tweede zijn er rasgebon-
wrichten kan bewegen zonder de meer proximale den verschillen, individuele verschillen en kunnen
gewrichten in de beweging te betrekken. Ook nu pijnreacties verschillen met de leeftijd. Pijnuitin-
geldt dat te vermoeden pijnlijke handelingen als gen kunnen zijn:
laatste worden uitgevoerd. – agressie (bij ernstige pijn)
Bij de diepe palpatie dient men ervoor te waken – vocalisatie (piepen bij de hond en blazen bij de
dat men zich beperkt tot dat deel dat men beoogt te kat)
onderzoeken: zo moet men bijvoorbeeld bij diepe – afwijkend adempatroon (‘adem inhouden’ of
palpatie van een pijpbeen met de duim niet tege- hijgen)
lijkertijd met de vingers druk uitoefenen op het – likken van de lippen en smakken (hond)
spierweefsel aan de andere kant. – aanspannen van de musculatuur
– verwijden van de pupil (sympathicotonus)
Passieve bewegingen
Actieve beweging is het gevolg van eigen spieractie. Indien bij palpatie een pijnlijkheid wordt waar-
Passieve beweging is het gevolg van een uitwen- genomen, is het van groot belang te beoordelen of
dige kracht die een bepaalde beweging tot gevolg deze reactie herhaalbaar is. Dit dient vanzelfspre-
heeft.10 Bij onderzoek door middel van passieve be- kend voorzichtig te worden nagegaan. Indien de
wegingen van gewrichten in de verschillende rich- pijnreactie niet herhaalbaar is, moet deze als fout-
tingen wordt gelet op: positief worden aangemerkt (zie ook § 3.1.5).
1 de mate van beweegbaarheid (‘range of motion’,
rom), Het onderzoek van gewrichten bij het liggende dier
2 het optreden van crepitatie, betreft:
3 het optreden van pijnreacties. 1 herhaaldelijk buigen, strekken, adduceren, ab-
duceren en roteren in de richtingen kenmerkend
Binnen fysiologische grenzen hoort de manipulatie voor het betreffende gewricht,
van een gewricht, de passieve beweging, vloeiend 2 in lichte overdosering herhalen van voornoemde
te verlopen. De beweging mag noch geblokkeerd bewegingen,
worden, noch uitvoerbaar blijken in een richting 3 enkele handgrepen uitvoeren die specifiek zijn
waarin dat onder normale omstandigheden niet ontwikkeld voor de betrokken gewrichten om
het geval is. De passieve bewegingen worden ver- bepaalde anatomische structuren te controleren;
scheidene keren uitgevoerd om 1 hiermee eventueel bevindingen als abnormale beweegbaarheid,
musculair verzet van het dier te overwinnen en 2 crepitatie en pijnreactie kunnen als afwijkingen
hiermee fijne crepitaties te kunnen opsporen. Bij worden beschouwd indien ze reproduceerbaar
flexie en extensie mag evenmin als bij hyperflexie zijn gebleken.
en hyperextensie crepitatie worden waargenomen.
Crepitatie ontstaat door het langs elkaar schuren Het onderzoek van linkervoor- en -achterpoot ver-
van harde onregelmatigheden en is eerder voelbaar loopt op overeenkomstige wijze.
178 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren


17.5.1 Voorpoot bepaald door de leeftijd van het dier. Overmatige
hyperflexie van de carpus is veelal pijnlijk en dient
Ondervoet voorzichtig te worden uitgevoerd.
Indien aanwezig, wordt ook digit i onderzocht. Het Extensie en flexie worden uitgevoerd door met de
onderzoek wordt begonnen met inspectie en pal- rechterhand de ondervoet ten opzichte van radius
patie van de nagels, nagelriemen (haren optillen!), en ulna te bewegen met gelijktijdige palpatie van
zoolkussens (ook het accessoire) en de volaire en de dorsale zijde van de carpus met de linkerhand.
dorsale tussenteenhuid. Hyperextensie, rotatie (pronatie = endorotatie en
Iedere teen afzonderlijk wordt onderworpen aan supinatie = exorotatie van de ondervoet), ab- en ad-
passieve beweging. Indien zich hierbij abnormale ductie worden gecontroleerd. De beweegbaarheid
beweegbaarheid (vermeerderd of verminderd), cre- van intercarpale en carpometacarpale gewrichten
pitatie en/of pijnreactie voordoet, wordt dit onder- wordt gecontroleerd door, bij het half gebogen
zoek kootje voor kootje uitgebreid. antebrachiocarpale gewricht, de metacarpus paral-
Extreem buigen van de tenen is niet nodig (afy- lel met het blad van de onderzoektafel naar voren
siologisch) en veelal pijnlijk. Hyperextensie moet te verschuiven (fysiologisch schuifladefenomeen;
worden uitgevoerd: met duim en wijsvinger wordt dit kan vergeleken worden met een pathologisch
één teen overmatig gestrekt, terwijl met de duim schuifladefenomeen bij ruptuur van de voorste
van de andere hand druk wordt uitgeoefend ter kruisband in het kniegewricht, zie § 17.5.2). Het
plaatse van de sesambeentjes van die teen (afb. fysiologische schuifladefenomeen bij de carpus in
17.11). Gelet wordt op pijnreacties van het dier en flexie dient volledig te verdwijnen bij het strekken
eventuele crepitatie ter plaatse. van de carpus. De stand van het os carpi accesso-
De metacarpalia worden gecontroleerd op pijnre- rium wordt gecontroleerd.
actie en crepitatie bij palpatie en op de aanwezig-
heid van abnormale belijningen. Onderarm
Oppervlakkige en daarna diepe palpatie van de
Carpus radius en ulna worden, om gelijktijdige palpatie
De bewegingsmogelijkheden van het carpale ge- van de musculatuur te voorkomen, als volgt uitge-
wricht, en voor het grootste gedeelte het antebra- voerd. De radius wordt distaal aan de mediale zijde
chiocarpale gewricht, zijn voornamelijk extensie gepalpeerd met de vingertoppen, terwijl de muis
en flexie en voor een gering deel rotatie, abductie van die hand rust op het laterale vlak van de poot
en adductie. (afb. 17.12). De ulna wordt proximaal aan de laterale
De mate van beweegbaarheid wordt onder meer zijde diep gepalpeerd met de duim, terwijl de vin-

Afbeelding 17.11
Op de tekening links is weergegeven waar de sesambeentjes zijn gelegen, op de overgang metacarpalia en falangen.
Door hyperextensie van de teen met gelijktijdige palpatie, gevolgd door druk met de rechterduim, worden deze sesam-
beentjes onderzocht.
17 Locomotieapparaat 179

Afbeelding 17.12 Afbeelding 17.13


Palpatie van radius en ulna. De rechterhand toont de Passieve beweging van het ellebooggewricht bij de lig-
(diepe) palpatie van de radius met de vingertoppen waar- gende hond, waarbij de duim op de m. anconeus is ge-
bij de muis van die hand rust op het laterale vlak van het plaatst om eventuele crepitatie te registreren.
been. De linkerhand toont hoe met de duim de ulna aan
de proximale zijde wordt gepalpeerd, terwijl de gestrekt
gehouden vingers de onderarm ondersteunen.

gers, vlak gehouden, de onderarm ondersteunen Boeggewricht


(afb. 17.12). Het boeggewricht (in engere zin) is niet te palperen
door de spieren die dit gewricht omgeven. Eventu-
Ellebooggewricht eel optredende crepitatie bij passieve beweging van
Met één hand worden de distale radius en ulna het gewricht kan voelbaar zijn aan het tuberculum
omvat, terwijl de duim van de andere hand lateraal majus humeri, dat duidelijk te palperen is (afb.
op de m. anconeus wordt gelegd (afb. 17.13). Flexie, 17.15). Het gewricht is goed te buigen en te strek-
extensie, hyperflexie en eenmalige gedoseerde hy- ken en in geringe mate te roteren, adduceren en
perextensie worden uitgevoerd. Vervolgens wor- abduceren. Is hyperextensie of -flexie pijnlijk, dan
den radius en ulna ten opzichte van de humerus bij zal het dier met verhoging van de spierspanning
gestrekt ellebooggewricht geëxoroteerd door met
de duim tegen het olecranon te duwen en met de
andere hand, die radius en ulna distaal omvat, deze
te exoroteren (afb. 17.14). Verder worden endo- en
exorotatie van de elleboog gecontroleerd door elle-
boog en carpale gewricht 90° gebogen te houden en
hierbij radius en ulna te supineren en te proneren.

Bovenarm
Alleen het meest distale deel van de diafyse van de
humerus is te palperen. Dit dient dan nog alleen
lateraal te gebeuren, omdat aan de mediale zijde
de n. ulnaris de humerus kruist. Palpatie hiervan
roept ongewenste pijnreacties op (het ‘telefoontje’).
Verder is in het proximale deel van de humerus het
tuberculum majus te palperen.
De diafyse van de distale humerus wordt (diep) Afbeelding 17.14
gepalpeerd door de duim op het bot te plaatsen en Exorotatie van de radius en ulna ten opzichte van de
de vingers van de hand gestrekt te houden en daar- humerus bij gestrekt ellebooggewricht wordt uitgevoerd
mee de humerus te ondersteunen. Ook de boven- door met de duim tegen het olecranon te duwen (rechte
armmusculatuur wordt onderzocht. pijl) en met de andere hand, die radius en ulna distaal
omvat, te exoroteren (gebogen pijl).
180 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 17.15 Afbeelding 17.17


Voor het registreren van crepitatie in het boeggewricht Hyperflexie van het boeggewricht wordt bereikt door het
tijdens de passieve bewegingen worden de vingers ge- ellebooggewricht in de richting van de wervelkolom te
plaatst op het proximolaterale deel van het tuberculum bewegen en tegelijkertijd het schouderblad aan de dor-

merus omgeeft; met de linkerhand wordt de boeg


gebogen en gestrekt en met de rechterhand wordt
gepalpeerd (afb. 17.15). Door met de linkerhand de
poot ten opzichte van de scapula te roteren, ab-
duceren en adduceren kunnen de normale bewe-
gingsmogelijkheden en de stabiliteit in het boegge-
wricht worden gecontroleerd.
Na herhaalde flexie en extensie wordt hyperex-
tensie uitgevoerd. Hiertoe wordt alleen de rech-
terhand verplaatst, en wel naar de voorrand van de
scapula, zodat deze gefixeerd blijft ten opzichte
van de thoraxwand. De onderzoeker gaat cranio-
ventraal van de hond staan. Het ellebooggewricht
wordt gestrekt met radius en ulna schuin naar cra-
Afbeelding 17.16 niaal tot spina, humerus en radius/ulna een rechte
Hyperextensie van het boeggewricht wordt bereikt door lijn vormen, of tot de patiënt een pijnreactie geeft
één hand tegen de voorrand van de scapula te plaatsen, (afb. 17.16).
om deze ten opzichte van de thoraxwand te fixeren, ter- Bij hyperflexie van het rechter boeggewricht
wijl de poot gestrekt wordt tot spina, humerus en radius/ wordt ook alleen de rechterhand verplaatst, en wel
ulna zich in elkaars verlengde bevinden. naar de dorsale rand van het schouderblad, zodat
het dier niet wegrolt tijdens het uitvoeren van de
hyperflexie. De onderzoeker gaat hierbij weer ven-
de hoek tussen scapula en humerus fixeren en is de traal van de hond staan. De elleboog, die niet meer
kans groot dat de onderzoeker het schouderblad dan 90° gebogen mag worden, wordt in de richting
ten opzichte van de thoraxwand verplaatst. Hier- van de wervelkolom gebracht (afb. 17.17).
door zal geen echte hyperextensie of -flexie worden
uitgevoerd en wordt de pijnlijkheid gemist; speci- Ten slotte wordt de pees van de m. biceps brachii
ale handzetting moet dit voorkomen. onderzocht op spanning en pijnlijkheid. De pees
van de m. biceps brachii hecht proximaal aan op
Voor onderzoek van het rechter boeggewricht gaat het tuberculum supraglenoidale van de scapula en
de onderzoeker ventraal van de hond staan en distaal aan de voorrand van de proximale radius en
plaatst hij de vingers van de rechterhand op het tu- ulna. Onderzoek van deze pees omvat dus gelijk-
berculum majus, terwijl hij met de linkerhand de tijdige bewegingen van het schouder- en elleboog-
proximale radius en ulna omvat. gewricht. Afwijkingen (ontsteking, ruptuur) van
Om ongewilde pijnreacties te voorkomen, grijpt de pees van de m. biceps brachii of zijn peesschede
de linkerhand niet in de musculatuur die de hu- zijn pijnlijk wanneer de pees op spanning wordt
17 Locomotieapparaat 181

gebracht. Voor onderzoek van de rechter bicepspees Het tarsocrurale gewricht is alleen dan maximaal
wordt met de linkerhand het antebrachium om- te buigen en te strekken zonder dat de knie mee-
vat en worden humerus en radius/ulna in elkaars beweegt, indien de knie maximaal gebogen wordt
verlengde naar caudaal getrokken parallel met de gehouden. Hierbij worden beide duimen respec-
thoraxwand, waarbij het ellebooggewricht wordt tievelijk voor en achter de laterale collaterale band
gestrekt en het schoudergewricht wordt gebogen. van het tarsocrurale gewricht gehouden en beide
Tegelijk wordt met de vingers van de rechterhand wijsvingers mediaal (afb. 17.18). Bij ab- en adductie
druk en diepe palpatie uitgeoefend mediaal van de en bij rotatie van de ondervoet ten opzichte van
proximale humerus over het verloop van de pees de tibia worden de collaterale banden en malleoli
van de m. biceps brachii. gecontroleerd. Verder wordt hyperextensie van het
gewricht uitgevoerd. Daarna volgt palpatie van de
Scapula plantaire contouren van de tarsus. Men controleert
Acromion, spina en dorsale rand (cartilago scapu- de stabiliteit c.q. de fysiologisch aanwezige geringe
lae) zijn palpabel, evenals de m. supraspinatus en beweegbaarheid van de verschillende intertarsale
m. infraspinatus. Door palpatie, manipulatie en en tarso-metatarsale gewrichten. De achillespees
druk worden acromion, spina en cartilago afgetast. moet ononderbroken tot aan de calcaneus verlo-
Tevens wordt de musculatuur gecontroleerd op vo- pen.
lume, consistentie en spanning. Door de voorrand
en de achterrand van de scapula met de vingertop- Onderbeen
pen te omvatten, kan het schouderblad iets geab- De tibia leent zich mediaal zeer goed voor (diepe)
duceerd worden van de thoraxwand. palpatie. De onderzoeker dient erop te letten dat
hierbij niet tegelijkertijd de m. tibialis cranialis
Axillair gebied wordt gepalpeerd. De tibia wordt gepalpeerd zoals
Door abductie van de voorpoot kan de okselholte aangegeven voor de radius en gecontroleerd op ab-
zorgvuldig worden gepalpeerd op vorm en belij- normale beweegbaarheid. Bij jonge dieren wordt
ning van de voorste ribben en op het bestaan van de proximale apofyse van de tibia op plaats, be-
verdikking of pijnlijkheid van lymfknopen of weegbaarheid en pijnlijkheid gecontroleerd. Ook
plexus brachialis. Het proximale axillaire gebied wordt de omgevende musculatuur gepalpeerd.
kan tot op zekere hoogte ook op pijnlijkheid en
verdikkingen gecontroleerd worden door de vin-
gers dicht tegen de thoraxwand mediaal van de
voorrand van de scapula naar caudaal, en mediaal
van de achterrand van de scapula naar craniaal op
te schuiven. Bij twijfel over wat men voelt, dient
men te vergelijken met de andere zijde.


17.5.2 Achterpoot

De onderzoeker staat achter (caudaal van) het dier.


Het dier ligt op de zij met de te onderzoeken zijde
boven.

Ondervoet
Inspectie en palpatie van nagels, nagelriemen,
zoolkussens en tussenteenhuid, als ook passieve
beweging van de tenen met gelijktijdige palpatie
van de sesambeentjes en het onderzoek van de me-
tatarsalia worden uitgevoerd conform de beschrij-
ving van het onderzoek van de voorpoot (§ 17.5.1). Afbeelding 17.18
Om crepitatie van het tarsocrurale gewricht tijdens pas-
Tarsocruraal gewricht sieve beweging te kunnen registreren, worden bij de lig-
De grootste bewegingsruimte van het hakgewricht gende hond beide duimen respectievelijk voor en achter
is mogelijk in het gewricht tussen tibia/fibula en de laterale collaterale band gehouden en beide wijsvin-
talus/calcaneus. De resterende bewegingsruimte zit gers respectievelijk voor en achter de mediale collaterale
in de intertarsale en tarsometatarsale gewrichten. band.
182 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

van de tibia naar het femur en voorkomt abductie


van de tibia. (Hyper)flexie en -extensie, endo- en
exorotatie behoren niet pijnlijk te zijn. De menisci
geven reliëf aan het tibiaplateau en fungeren als
‘stootkussens’. De mediale meniscus zit vast aan de
mediale collaterale band.
Bij het onderzoek van de rechterknie1,2 wordt met
de rechterhand de distale tibia omvat en wordt de
linkerhand over het kniegewricht geplaatst. Men
voert extensie en flexie uit. Men let op de mate van
beweegbaarheid, crepitatie, pijnreacties en even-
tueel een knappend geluid. Gelokaliseerde verdik-
king, crepitatie en pijnlijkheid tussen patella en de
laterale fabella, juist lateraal van de trochlearand,
kunnen wijzen op een avulsie van de aanhechting
Afbeelding 17.19 van de m. extensor digitorum longus. Ten slotte
De patella, het sesambeen van de kniepees, wordt in wordt de knie geheel gebogen (hyperflexie) en ge-
medio-laterale richting gestabiliseerd door het ge- strekt (hyperextensie).
wrichtskapsel en het mediale en laterale retinaculum Nu legt de onderzoeker de rechterhand rond
dat van de patella naar de fabellae (sesambeentjes van de metatarsalia en de duim van die hand mediaal
de m. gastrocnemius) verloopt. van de calcaneus. De linkerduim plaatst hij op de
Op de linker tekening is zichtbaar dat de mediale menis- laterale rand van de patella bij de gestrekte knie.
cus verbonden is met de mediale collaterale band (die Terwijl de rechterhand de calcaneus exoroteert en
van femur naar tibia verloopt). daarmee de tibia endoroteert ten opzichte van het
Op de rechter tekening is het verloop van beide kruis- femur, duwt de linkerduim de patella in mediale
banden zichtbaar: de voorste die loopt ‘als de hand in richting (afb. 17.20). De patella moet in de trochlea
de broekzak’ van caudo-lateraal naar cranio-mediaal en blijven en de endorotatie mag geen pijnreactie op-
de achterste die de voorste kruist. De laterale collaterale roepen. Nu wordt de duim van de rechterhand late-
band verloopt van het femur naar het fibulakopje. raal van de calcaneus geplaatst en de wijsvinger van
de linkerhand wordt mediaal achter de patella ‘ge-
haakt’. Terwijl de rechterhand de tibia ten opzichte
Knie van het femur exoroteert, trekt de wijsvinger aan
De patella is het sesambeen gelegen in de kniepees de patella in laterale richting bij een nog steeds ge-
die insereert aan de crista tibiae. De patella is bij de strekt kniegewricht (afb. 17.20). Bij gezonde dieren
gestrekte knie (met ontspannen m. quadriceps) ge- blijft de patella in de trochlea en treedt geen pijnre-
ring in mediale en laterale richting te verplaatsen actie op. Als de patella luxeert, wordt de diepte van
en wordt in deze beweging beperkt door het medi- de trochlea bepaald.
ale en laterale retinaculum dat van de patella naar
de fabellae loopt en door het gewrichtskapsel medi- Vervolgens controleert men of de voorste kruis-
aal en lateraal van de patella (afb. 17.19). De fabellae, band een laesie vertoont. Daartoe bestaan twee
sesambeentjes van de pezen van de m. gastrocne- handgrepen die beide gebaseerd zijn op de controle
mius, zijn gelegen caudo-lateraal en -mediaal van van de voorwaartse verschuifbaarheid van de tibia
de femurcondylen ter hoogte van de patella. ten opzichte van het femur: 1 het schuifladefeno-
meen en 2 de tibia-compressietest. Voor de eerste
De voorste kruisband loopt ‘als de hand in de broek- legt men de wijsvinger van de linkerhand op de
zak’ (van caudo-lateraal naar cranio-mediaal) ter- patella en de duim achter de laterale fabella, de
wijl de achterste kruisband de voorste kruist (afb. wijsvinger van de rechterhand op de crista tibiae en
17.19). De voorste kruisband voorkomt verplaatsing de duim van die hand achter het fibulakopje. Bij de
van de tibia ten opzichte van het femur naar voren gestrekte, halfgebogen (45°) en gebogen knie duwt
en begrenst ook endorotatie van de tibia. De achter- men met de rechterduim de tibia naar craniaal in
ste kruisband voorkomt verplaatsing van de tibia de richting van de rechterwijsvinger; de linkerhand
ten opzichte van het femur naar caudaal. De latera- wordt niet bewogen en dient als referentie (afb.
le collaterale band, die loopt van het femur naar de 17.21). Deze beweging wordt veelvuldig herhaald
fibula, voorkomt adductie van de tibia ten opzichte en snel en met gepaste kracht uitgevoerd. De knie
van het femur. De mediale collaterale band loopt wordt hierbij dus niet gestrekt of gebogen en de
17 Locomotieapparaat 183

Afbeelding 17.20
Bij een gestrekt gehouden kniegewricht wordt de patella naar mediaal gedrukt, de crista tibiae wordt geëndoroteerd,
de calcaneus wordt geëxoroteerd en de ondervoet wordt geëndoroteerd (links). Vervolgens wordt de patella naar late-
raal getrokken met de wijsvinger, de crista tibiae wordt geëxoroteerd, de calcaneus wordt geëndoroteerd en de onder-
voet wordt geëxoroteerd (rechts). De patella mag bij geen van beide handelingen uit de trochlea te luxeren zijn.

tibia wordt niet geroteerd, maar geprobeerd wordt


de tibia evenwijdig aan zichzelf in craniale richting
te verplaatsen. Soms is de tibia permanent verscho-
ven naar craniaal en dient eerst een beweging naar
caudaal plaats te vinden alvorens het schuifladefe-
nomeen is op te wekken. De handgreep is zodanig
dat alleen benige structuren worden omvat, waar-
door dus een verplaatsing van de rechterhand ten
opzichte van de linker als een verplaatsing van de
tibia ten opzichte van het femur is te beschouwen.
Men let op pijnreactie en op verplaatsing naar vo-
ren en/of endorotatie van de tibia ten opzichte van
het femur.

Hierna probeert men bij de gestrekte, halfgebogen


en gebogen knie de rechterwijsvinger in de richting
van de rechterduim te verplaatsen ter controle van
de achterste kruisband. Men let op pijnreacties en
op verplaatsing van de tibia ten opzichte van het
femur naar caudaal. De uitvoering van dit schuif-
Afbeelding 17.21 ladefenomeen (Schubladephänomen, drawer sign)
Het schuifladefenomeen naar craniaal wordt uitgevoerd kan bij sterk bespierde honden die zich verzetten
door benige structuren van het boven- en onderbeen moeizaam verlopen en moet dan onder sedatie of
te omvatten. De linkerwijsvinger wordt op de patella en anesthesie worden herhaald.
de duim achter de laterale fabella geplaatst, terwijl de Een tweede controle op laedering van de voor-
rechterwijsvinger op de crista tibiae en de duim achter ste kruisband is de ‘tibia-compressietest’ (tct).11
het fibulakopje wordt verankerd. Met deze duim wordt Hierbij wordt gebruikgemaakt van het spanzaag-
de tibia een flink aantal keren naar caudaal en craniaal mechanisme. Als de hak wordt gebogen bij een
geduwd ten opzichte van het femur. gestrekte knie, voorkomt de voorste kruisband de
184 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

niaal voelen als de hak wordt gebogen bij gestrekt


gehouden knie.

Bij het controleren van de collaterale banden wordt


de knie bijna (15°) gestrekt gehouden. De duim
van de linkerhand wordt op de laterale collaterale
band geplaatst (afb. 17.19), terwijl de vingers van die
hand de knie ondersteunen. Met de rechterhand
wordt het midden van de tibia beetgepakt en wordt
de tibia ten opzichte van het femur geadduceerd
(afb. 17.23). Er mag geen opening van de laterale ge-
wrichtsspleet ontstaan. Ter controle van de mediale
collaterale band plaatst men de wijsvinger van de
linkerhand op de maximale mediale uitbochting
van het tibiaplateau. Terwijl de, niet-verplaatste,
rechterhand de tibia abduceert, voelt men met de
linkerwijsvinger of verplaatsing van de tibia en
verwijding van de gewrichtsspleet optreedt (afb.
17.24a).

Afbeelding 17.22 Ten slotte wordt gecontroleerd of de mediale me-


De tibia-compressietest. Het buigen van het tarsocrurale niscus gelaedeerd is door op en direct caudaal van
gewricht bij een gestrekt gehouden knie leidt tot een de mediale collaterale band krachtig met de wijs-
beweging naar craniaal van de proximale tibia indien de vinger druk uit te oefenen (afb. 17.24b). Men let op
voorste kruisband is geruptureerd. zwelling en pijnreacties. Een knappend geluid als
gevolg van contact tussen femur en tibia bij een be-
paalde meniscuslaesie kan al eerder tijdens het on-
derzoek (bij extensie en flexie) zijn waargenomen.

Dij
Proximaal en lateraal is de trochanter major van
het femur te palperen. Alleen geheel distaal is late-
raal en mediaal het femur te palperen. Het femur
wordt oppervlakkig en diep gepalpeerd en gecon-
troleerd op abnormale beweegbaarheid en crepita-
tie. Vervolgens wordt de goed te palperen muscula-
tuur onderzocht.

Heupgewricht
Het heupgewricht is een kogelgewricht waarvan
de gewrichtsspleet bedekt wordt door omgevende
structuren. De femurkop wordt onder meer in het
acetabulum gehouden door het ligamentum teres
Afbeelding 17.23 en het gespannen gewrichtskapsel. Pijnlijke pro-
De laterale collaterale band kan getest worden door de cessen in het heupgewricht kunnen gepaard gaan
linkerduim iets proximaal van het fibulakopje te houden, met een contractuur (en later fibrosering) van de m.
terwijl de tibia geadduceerd wordt met de rechterhand. pectineus.
De trochanter major wordt afgetast op mogelijke
verdikkingen en pijnlijkheid. Met de rechterhand
verplaatsing van de tibia naar craniaal. De meta- omvat men de knie en de vingers van de linkerhand
tarsalia worden met de rechterhand onderhands zet men op de trochanter major. Flexie, extensie,
omvat en de wijsvinger van de linkerhand wordt abductie en adductie worden uitgevoerd; men let
over patella, kniepees en proximale uiteinde van op mate van beweeglijkheid, pijnlijkheid, crepita-
de crista tibiae gelegd (afb. 17.22). Deze wijsvinger tie en stabiliteit. Ook wordt rotatie om de lengteas
mag geen beweging van de crista tibiae naar cra- van het femur in verschillende standen uitgevoerd,
17 Locomotieapparaat 185

Afbeelding 17.24
a Door met de rechterhand de tibia ten opzichte van het femur te abduceren, kan het opspannen van de mediale
collaterale band worden gevoeld.
b Door palpatie op en direct caudaal van de mediale collaterale band kunnen zwelling en pijnreactie waargenomen
worden in geval van een mediale meniscuslaesie.

waarbij men op crepitatie let (afb. 17.25). Er wordt


op de trochanter major gedrukt naar mediaal, om
te voelen of de femurkop ten opzichte van zijn
rustpositie naar mediaal in het acetabulum is te
verplaatsen, hetgeen een aanwijzing is voor losse
aansluiting in een overvuld heupgewricht (‘floating
hip’, drijvende heupkop).

Daarna volgt controle of de femurkop een goede


aansluiting of losse aansluiting (‘hip laxity’) heeft
ten opzichte van het acetabulum. We onderschei-
den twee fasen in de uitvoering van de test: een fase
met adductie van het femur en een fase met abduc-
tie van het femur.
Adductie van het femur. Het dier ligt in zijligging.
De linkerknie wordt in de palm van de hand ge-
plaatst en de vingers ondersteunen het femur. De
vingers van de rechterhand worden ter hoogte
van de trochanter major gehouden en registreren
de aansluiting van de femurkop in de heupkom.
Eerst wordt het femur geadduceerd met de lin-
kerhand door de knie naar het tafelblad te bewe-
gen. Tegelijk met deze beweging wordt een axiale
kracht op het femur uitgeoefend richting het
heupgewricht. Hierbij moet men ervoor zorgen
dat de heup niet in flexie of extensie doorschiet,
maar het femur loodrecht op de lengteas van het
bekken gehouden wordt. In geval van losse aan- Afbeelding 17.25
sluiting zal de heupkop subluxeren (afb. 17.26a). Passieve bewegingen van het heupgewricht worden met
Dit kan men voelen met de rechterhand als een de hand die de knie omvat uitgevoerd, terwijl de vingers
dorsolaterale verplaatsing van de trochanter ma- van de andere hand voeling houden met de trochanter
jor. Men spreekt dan van een positief Barlow-te- major.
ken. Het Barlow-teken wijst op (sub)luxatie van Mate van beweeglijkheid, pijnlijkheid, crepitatie en ab-
de heupkop. Indien men het Barlow-teken regi- normale bewegingen worden geregistreerd in het heup-
streert, is de hoek die het femur met het tafelblad gewricht bij extensie, flexie, abductie, adductie en rotatie
maakt de hoek van luxatie. van het femur.
186 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

A A

B B

Afbeelding 17.26 Afbeelding 17.27


Ortolani-test in zijligging. Ortolani-test in rugligging.
a Adductie. a Adductie.
b Abductie. b Abductie.

Abductie van het femur. Vervolgens wordt het femur minder te zijn indien de dieren op de rug worden
geabduceerd waarbij men de axiale kracht op het onderzocht (zie verder). Indien de test te veel pijn
femur blijft uitoefenen. In geval van een losse veroorzaakt en/of te veel spierspanning de test on-
aansluiting van de femurkop zal bij een bepaalde betrouwbaar of onmogelijk maakt, dient het dier
positie van het femur tijdens de abductie de ge- onder sedatie of anesthesie te worden gebracht.
subluxeerde femurkop plotseling terug in het ace- Soms treedt een positief Ortolani-teken niet op als
tabulum vallen. Dit kan de onderzoeker meestal het femur loodrecht op het bekken staat, maar wel
registreren als een ‘snap’ en voelen als een ‘plop’ als het heupgewricht iets wordt gestrekt. Meerdere
en wordt genoteerd als een positieve Ortolani-test registraties van het Ortolani-teken tijdens het-
(afb. 17.26b). Het Ortolani-teken duidt op reductie zelfde onderzoek maken dat het testresultaat zeer
van femurkop. De hoek die het femur op dat mo- betrouwbaar is.
ment inneemt ten opzichte van het tafelblad wordt De test zoals boven beschreven in zijligging kan
de hoek van reductie genoemd. Met de rechterhand ook betrouwbaar in rugligging worden uitgevoerd.
op de trochanter wordt speciaal gelet op crepitatie, Het dier ligt op de rug en wordt in deze positie
hetgeen wijst op kraakbeenbeschadiging van de vastgehouden aan beide voorpoten. De eigenaar
dorsale acetabulumrand. Indien het Ortolani-teken staat bij de kop en stelt het dier gerust. Het te on-
niet optreedt, wordt het testresultaat genoteerd als derzoeken femur staat loodrecht ten opzichte van
negatief. het tafelblad. Gecontroleerd wordt of een (sub)luxa-
Let op: de pijnreactie van het dier tijdens uitvoe- tie van de femurkop naar dorsaal en reductie is op
ring van bovenstaande test wordt niet meegewo- te wekken door met de rechterhand druk uit te oe-
gen in een positief of negatief testresultaat. Ove- fenen op de rechterknie met adductie (afb. 17.27a),
rigens blijkt de pijnreactie in de meeste gevallen neutrale stand en abductie van de knie (afb. 17.27b).
17 Locomotieapparaat 187

De linkerhand wordt ter detectie tegen de trochan- ■


17.6 Onderzoek van schedel en
ter major gelegd. De hoek van luxatie en de hoek wervelkolom
van reductie worden nu vastgesteld tussen de posi-
tie van het femur en een loodlijn op het tafelblad. Monsteren
Ten slotte wordt de aanspanning van de m. pecti- Bij monsteren wordt speciaal gelet op:
neus links en rechts tegelijk gecontroleerd door de – houdingsveranderingen zoals gaan staan, zitten
femora bij de hond in rugligging loodrecht op het of liggen, rondkijken en kwispelen; deze behoren
tafelblad te plaatsen en vervolgens in het transver- met soepele bewegingen en zeker niet stram of
sale vlak te abduceren (afb. 17.28). Hierbij mogen met pijnuitingen te verlopen;
de knieën dus niet naar craniaal worden bewogen. – dubbeltreden bij stilstaan, wijdbeens staan, lage
Gecontroleerd wordt of de femora voldoende te ab- positie van de elleboog, opgetrokken houden van
duceren zijn en of de m. pectineus niet te vroeg als de voor- of achterpoot; dit kan duiden op uitstra-
streng voelbaar is. lende pijn van een zenuwwortel (‘root signature’);
– coördinatie bij bewegingen zoals stap en draf;
Bekken afwijkingen gerelateerd aan de wervelkolom kun-
Os ilium, os ischiadicum en os pubis vormen het nen zijn: te veel uitzwenken naar lateraal, ataxie,
bekken dat tonvormig is en door middel van het parese, slepen met de ondervoet.
iliosacrale gewricht een stevige verbinding vormt
tussen achterpoten en wervelkolom. Als vervolg op Inspectie
het onderzoek van het bekken bij het staande dier Bij inspectie wordt gelet op:
wordt gemanipuleerd met os ilium en os ischia- – de contouren van de schedel met speciale aan-
dicum. De onderzoeker gaat na of er sprake is van dacht voor de belijning van de schedelbeenderen
instabiliteit, crepitatie en pijnreactie. (maxilla, mandibula, neurocranium) en de mus-
culatuur (kauwspieren), als ook de sluiting van de
bek;
– de positie van de kop en de hals in de ruimte en
van de houding van de rug en staart. De houding
van de staart hangt af van de tonus, eventuele

Afbeelding 17.28
Gelijktijdige abductie van de femora in het transversale vlak ter controle van de bewegingsmogelijkheid en de span-
ning van de m. pectineus.
188 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

pijnlijkheid, het ras, het al dan niet gecoupeerd nale uitsteeksels caudaal van deze wervel wijzen
zijn en van de gemoedstoestand van het dier. En- naar craniaal. De laatste rib hecht aan de dertiende
kele houdingsafwijkingen van de wervelkolom thoracale wervel en deze overgang ligt caudaal van
zijn: kyfose (gebogen rug naar dorsaal), lordose de indeuking. De spinale uitsteeksels gaan caudaal
(gebogen rug naar ventraal), scoliose (gebogen van de indeuking verder uit elkaar wijken en wor-
rug naar lateraal) en torticollis (draaiing van de den meer geprononceerd. Het spinale uitsteeksel
hals om de as);3,9,10 van de zevende lumbale wervel is gelokaliseerd
– de belijning van de gehele wervelkolom; deze be- tussen beide tubera coxae en moet diep gepalpeerd
hoort vloeiend te verlopen. worden, aangezien het kleiner is dan de meer cra-
niale lumbale spinale uitsteeksels. Direct caudaal
Palpatie hiervan kan een tweede fysiologische indeuking
Bij de palpatie staat de onderzoeker voor, naast en gepalpeerd worden. Deze indeuking markeert de
achter het dier en palpeert van voor naar achter de overgang van de laatste lendenwervel naar het sa-
schedel en de gehele wervelkolom tot en met de crum. Het gekartelde spinale uitsteeksel van het
staart. Dit gebeurt aanvankelijk oppervlakkig (dus sacrum is palpabel en gaat naar caudaal over in de
niet stevig), waarna een diepe palpatie kan worden staartwortel. De staart wordt gepalpeerd van staart-
uitgevoerd als dit nodig is en niet schadelijk lijkt wortel tot staartpunt, waarbij wordt gelet op tonus,
te zijn. eventuele verdikkingen, abnormale belijning, be-
Bij de palpatie van de schedel let men op symme- weegbaarheid en eventuele pijnlijkheid.
trie en vloeiend verloop van de schedelbeenderen. Bij palpatie van de wervelkolom strijkt men aan
Bij afwijkingen in de belijning van de schedel- beide zijden tegelijk voorzichtig vanaf de kop over
beenderen wordt tevens de consistentie hiervan de wervelkolom naar de staart. Hierna begint men
beoordeeld (tumoren). Palpatie van de schedelbeen- weer craniaal, en palpeert nu vanaf de atlasvleugels
deren mag niet pijnlijk zijn. Tevens wordt gelet alle processi transversi van de cervicale wervels.
op de symmetrie en eventuele pijnlijkheid van de Daarna worden met duim en wijsvinger van één
kauwmusculatuur. Aan weerszijden van de schedel hand de processus spinosi van de thoracale, lumba-
wordt het kaakgewricht beoordeeld. le en enkele sacrale wervels gepalpeerd. Vervolgens
Bij palpatie van de wervelkolom besteedt men wordt de diepe palpatie uitgevoerd, waarbij krach-
onder meer aandacht aan de spinale uitsteeksels tig met duim en wijsvinger aan weerszijden van
van de thoracale, lumbale en sacrale wervels. Ze ieder spinaal uitsteeksel op de thoracale en lumbale
dienen op één lijn te liggen zonder laterale of dor- wervels wordt gedrukt.
soventrale deviaties. Bij de hond en de kat zijn er
zeven cervicale wervels, dertien thoracale wervels Percussie
en zeven lumbale wervels. Drie gefuseerde sacrale Door de bedekkende musculatuur rond de halswer-
wervels vormen samen het sacrum. Er is een vari- vels zijn alleen de thoracale en lumbale wervels te
abel aantal caudale (staart)wervels. Van de eerste percuteren. Bij percussie van iedere wervel afzon-
halswervel (atlas) zijn beiderzijds de atlasvleugels derlijk let men op de (pijn)reactie van het dier.
te palperen en van de tweede halswervel (axis) de De onderzoeker staat naast het dier en omvat
bovenste begrenzing van het brede spinale uit- met duim en wijsvinger het spinale uitsteeksel
steeksel in de mediaanlijn. Van de resterende hals- van iedere rugwervel afzonderlijk, te beginnen bij
wervels is weinig te palperen, zij liggen diep onder de eerste thoracale wervel. Met een percussie- of
de halsspieren. Alleen bij soepel gespierde honden reflexhamer wordt de omvatte processus spinalis
en katten kunnen de transversale uitsteeksels ge- enkele malen gepercuteerd, waarbij de kracht ge-
palpeerd worden. Vooral de geprononceerde trans- leidelijk en gedoseerd wordt opgevoerd.
versale uitsteeksels van de zesde halswervel laten
zich goed palperen. De spinale uitsteeksels van alle Lumbosacrale druktest
dertien thoracale wervels zijn goed palpeerbaar en Bij het staande dier gaat de onderzoeker achter het
liggen dicht bij elkaar. Een geringe maar duidelijke dier staan. Eerst wordt de staart naar caudaal over-
indeuking ter hoogte van de elfde thoracale wervel strekt en met de duim van de andere hand wordt
is fysiologisch. Het is een zeer bruikbaar referen- neerwaartse druk uitgeoefend ter hoogte van de
tiepunt. De elfde thoracale wervel wordt ook wel lumbosacrale overgang (afb. 17.29a). In een tweede
de anticlinale wervel genoemd. Deze wervel heeft handeling worden de vingers van beide handen
een relatief kort en vrijwel verticaal staand spinaal over de tubera coxae gelegd en worden de beide
uitsteeksel. De spinale uitsteeksels craniaal van de duimen ter hoogte van de indeuking op de lumbo-
anticlinale wervel wijzen naar caudaal en de spi- sacrale overgang geplaatst (afb. 17.29b). Vervolgens
17 Locomotieapparaat 189

A B

C D

Afbeelding 17.29
a Extensie van de staart met lumbosacrale druk.
b Lumbosacrale druktest.
c Voor extensie van de lumbale wervelkolom bij de staande hond worden de beide femora opgetild en naar een hori-
zontale positie bewogen, waardoor een ‘lordose’ wordt geforceerd.
d Afzonderlijk doorstrekken van de achterpoot met gelijktijdige druk op de lumbosacrale wervelkolom.

wordt krachtig met beide duimen druk uitgeoe- en beweegt deze daarna in laterale richting. Voor
fend. Een normale reactie is dat het dier de neiging uitgebreid onderzoek en bij nerveuze of agressieve
heeft te gaan zitten. Gelet wordt op een pijnlijke dieren moet dit deel van de diagnostiek onder anes-
reactie of verzet. Indien het dier te snel gaat zit- thesie uitgevoerd worden.
ten alvorens men druk heeft opgebouwd, kan de De passieve bewegingen van de wervelkolom
onderzoeker het dier met de linkerhand onder de worden alleen uitgevoerd als met zorgvuldige pal-
buik ondersteunen en met de duim van de rechter- patie en percussie geen afwijkingen zijn gevonden.
hand sterke druk uitoefenen. Passieve bewegingen kunnen leiden tot blijvende
schade aan het ruggenmerg. Verzet van het dier bij
Passieve bewegingen de uitvoering van de passieve bewegingen maakt de
De passieve bewegingen van de schedel beperken bevindingen soms moeilijk te interpreteren. Men
zich tot het kaakgewricht. Het kaakgewricht func- let op beweegbaarheid, crepitatie en/of pijnreacties.
tioneert als een scharniergewricht, maar laat ook Voor de passieve bewegingen van de cervicale
geringe laterale verplaatsing van de mandibulae wervelkolom staat de onderzoeker links naast het
toe. Het gewricht wordt beoordeeld op beweeg- dier en omvat de snuit (eventueel eerst een bandje
baarheid (openen en sluiten van de bek), crepitatie omdoen!). De rechterhand fixeert de hals juist cau-
en pijn. De beide kaakgewrichten worden gelijk- daal van de tweede cervicale wervel (= draaier). De
tijdig beoordeeld door achter en naast de patiënt kop wordt nu in dorso-ventrale richting bewogen
staand de vingers van de rechter- en linkerhand aan (‘jaknikken’). Ook kan de kop in horizontale rich-
de basis van de jukboog op het gewricht te plaats- ting worden bewogen (‘neeschudden’) of om de as
ten. De assistent of eigenaar opent en sluit de bek worden gedraaid.
190 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

De onderzoeker legt nu de rechterhand ter hoog- van de wervelkolom uitgevoerd terwijl het dier
te van de schouderbladen, waarna kop en hals in op de linkerzij ligt, waarbij de onderzoeker aan
neerwaartse (flexie) en opwaartse richting (exten- de rugzijde van het dier gaat staan. De onderzoe-
sie) worden bewogen (langzaam en voorzichtig!). ker legt de palm van de linkerhand op de laatste
Vervolgens worden kop en hals in zijwaartse rich- lumbale wervel, terwijl de rechterhand beide knie-
ting bewogen, zodat de hond met de rechterwang gewrichten van het dier omvat en naar achteren
de rechter thoraxwand raakt (links idem). beweegt. Het bekken gaat nu kantelen op de lum-
De thoracale wervelkolom is rigide, vooral door bosacrale overgang. De linkerhand wordt steeds
de positie binnen de ribbenkast. Dit deel van de één wervel naar craniaal geplaatst en het strekken
wervelkolom is niet met passieve bewegingen te van de knieën naar achteren wordt herhaald (afb.
onderzoeken. 17.30a). Voor het overbuigen van de wervelkolom
Passieve bewegingen van de lumbale wervel- houdt men met de linkerhand de hond bij de buik
kolom en de lumbosacrale overgang kunnen bij tegen, terwijl men met de rechterhand, geplaatst
kleine tot middelgrote honden en bij katten op de
onderzoektafel plaatsvinden. Grote honden laat
men op de grond staan (men lette op de eigen rug!).
De onderzoeker gaat achter de hond staan, tilt de
hond op bij de proximale femora (kleine dieren) of
distale femora (grote dieren), beweegt de achterpo-
ten langzaam naar een horizontale positie en for-
ceert een ‘lordose’ (afb. 17.29c). Met deze beweging
strekt men eerst de heupgewrichten en daarna de
lumbosacrale overgang. Een helper kan vervolgens
nog aanvullende neerwaartse druk uitoefenen op
elke wervelovergang beginnend vanaf de lumbosa-
crale overgang naar de laatste thoracale wervels. Er
A
wordt gelet op verzet en pijnreactie(s). Dieren met
een pijnlijk proces in het caudale deel van de rug
laten deze strekbeweging niet toe en verzetten zich
(hevig) bij de eerste aanzet tot strekken. De laterali-
satie van deze pijnlijke reactie (links of rechts) kan
nog verder onderzocht worden door afwisselend
de linker- en de rechterachterpoot door te strekken
met gelijktijdige druk op de lumbosacrale wer-
velkolom (afb. 17.29d). De onderzoeker dient zich
te realiseren dat pijnlijke processen in de heup-
gewrichten en het bekken de interpretatie van de
waarnemingen kunnen bemoeilijken.
Bij het staande dier wordt vervolgens de wervel-
kolom opnieuw gestrekt en tordeert de onderzoe-
ker de wervelkolom om de lengteas; eerst rechtsom,
daarna linksom. Ook beweegt hij de achterpoten
in zijwaartse richting. Hierbij is het handig als een
B
helper de hond ter hoogte van de overgang thorax-
wand naar lendenen tegenhoudt. Dit wordt naar
rechts en naar links uitgevoerd. Afbeelding 17.30
Ten slotte wordt de wervelkolom opgebogen a Bij honden kan de wervelkolom in zijligging gestrekt
(flexie). Dit kan alleen bij kleine honden goed in worden door de palm van de linkerhand op de ver-
staande houding worden gedaan. Hiertoe brengt schillende lumbale wervels te plaatsen, terwijl de
men de linkerhand onder de buik, juist caudaal van beide achterpoten worden gestrekt.
de ribbenboog, en de rechterhand op de staartwor- b Flexie van de lumbale wervelkolom kan bij grote en
tel. De onderzoeker tilt de hond nu met de linker- kleine dieren in liggende houding worden uitgevoerd
arm op en forceert een ‘kyfose’ door het bekken met door met een hand onder de buik enige druk in dor-
de rechterhand naar ventraal te duwen. sale richting uit te oefenen en tegelijk naar ventraal
Bij de zware honden worden flexie en extensie gerichte druk uit te oefenen bij de staartwortel.
17 Locomotieapparaat 191

op de staartwortel, het bekken naar ventraal kan- ■


17.8 Gewrichtspunctie
telt (afb. 17.30b).
Inleiding
Rectaal onderzoek Gewrichtspunctie (arthrocentesis) is een relatief
Indien de verschijnselen en/of afwijkingen daar- eenvoudige en snelle diagnostische en therapeu-
toe aanleiding geven, wordt het rectaal onderzoek tische ingreep. Diagnostisch onderzoek van ge-
uitgevoerd. Speciale interesse zal in dit verband wrichtsvloeistof (synovia) omvat biochemisch,
bestaan voor de palpeerbare bekkenbeenderen en cytologisch en bacteriologisch onderzoek. The-
voor het bekkendak (gevormd door de ventrale rapeutische gewrichtspunctie wordt gedaan voor
zijde van de sacrale wervels en de eerste staartwer- decompressie van overvulde gewrichten en voor
vels). In enkele gevallen zullen ook de laatste lum- intra-articulaire injectie van medicamenten. De
bale wervels kunnen worden gevoeld. Gelet wordt patiënt wordt stevig gefixeerd en de poot van het
op belijning, consistentie en pijnlijkheid. te puncteren gewricht wordt goed vastgehouden:
vooral penetreren van het gewrichtskapsel is pijn-
lijk. De patiënt dient coöperatief te zijn, anders is

17.7 Verder onderzoek een sedatie noodzakelijk. De punctieplaats wordt
aseptisch voorbereid (scheren, wassen en desinfec-
Voor nader onderzoek zijn er de volgende moge- tie) en de punctie wordt met steriele handschoenen
lijkheden: uitgevoerd. Meestal wordt een 18-22G-naald (zie
– herhaald en aanvullend (neurologisch) onder- ook § 25.2.2) gebruikt van voldoende lengte (3-6
zoek; cm) met een 5 of 10 ml-spuit. Na inbrengen van
– herhaald onderzoek onder sedatie of (algehele of de naald in het gewricht wordt 2-3 ml onderdruk
lumbale) anesthesie, waarbij het controleren op opgebouwd en vult de spuit zich langzaam met
pijnlijkheid en reflexen onmogelijk wordt; in ge- gewrichtsvloeistof. Soms is het nodig de naald
val van werveltrauma dient het onderzoek van de wat te roteren of iets heen en weer te bewegen om
wervelkolom onder sedatie of anesthesie met de gewrichtsvloeistof te bereiken. Voordat de naald
grootste voorzichtigheid (stabiliteit door spier- wordt teruggetrokken, wordt de onderdruk opge-
spanning is opgeheven) te gebeuren om iatrogene heven. Het gewrichtspunctaat wordt beoordeeld op
schade aan het ruggenmerg te voorkomen; volume, kleur, transparantie en viscositeit.
– röntgenonderzoek; natief en contrastonderzoek; Het volume aan gewrichtsvocht wisselt sterk per
in de regel in twee richtingen en zo nodig uitpro- gewricht. Synovia van gezonde dieren is vrijwel
jecties en/of stressopnamen, onder sedatie/anes- kleurloos, transparant en dradentrekkend. Afwij-
thesie; kend gewrichtsvocht heeft een kleur (bijvoorbeeld
– routine-laboratoriumonderzoek; bloed- en urine- geel of rood), is ondoorzichtig (door cellen of fi-
onderzoek, onderzoek naar reumafactoren; brine) en waterig (trekt geen of minder draden).
– gewrichtsvloeistof (zie § 17.8): onderzoek syno- Afwijkend gewrichtsvocht kan wijzen op een ont-
viaal vocht, waaronder cytologie, bacteriologie, steking die septisch of aseptisch kan zijn. Als bij
onderzoek naar reumafactoren en antilichamen; eerste aanprikken van het gewricht direct bloed
– dunnenaald-aspiratiebiopten uit dikten: cytolo- wordt opgezogen, is er sprake van een bloeding in
gie, bacteriologie; het gewricht, een haemarthros. Een sliertje bloed
– chirurgisch biopt van bot, spieren: histologie, in het gewrichtspunctaat duidt op iatrogene bloed-
bacteriologie; bijmenging door aanprikken van een vaatje en be-
– beenmergpunctie: cytologie, bacteriologie; moeilijkt de cytologische interpretatie. De belang-
– elektromyografie (emg), elektrostimulatie en evo- rijkste gewrichten die worden gepuncteerd, zijn
ked potentials (ep); het schoudergewricht, het ellebooggewricht, de
– botscintigrafie: met behulp van botzoekende ra- carpale gewrichten, het heupgewricht, het kniege-
diofarmaca kan verhoogde botactiviteit zichtbaar wricht en de tarsale gewrichten. Bij ernstige over-
worden gemaakt; vulling kan het gewricht gepuncteerd worden op
– chirurgische exploratie; de plaats van de maximale overvulling. Bij geringe
– artroscopie; overvulling worden de richtlijnen zoals hieronder
– geavanceerde technieken van medische beeldvor- besproken aangehouden.13
ming als planigrafie, computertomografie (ct),
kernspintomografie (magnetic resonance ima- Schoudergewricht
ging, mri), ‘single-photon emission computed Voor punctie van het schoudergewricht ligt de pa-
tomography’ (spect) en echografie. tiënt in zijligging met het te puncteren gewricht
192 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

boven en in gedeeltelijke flexie. Oriëntatie gebeurt sus anconeus gestoken en puncteert het elleboog-
op het acromion van de scapula en het tuberculum gewricht caudolateraal.
majus van de humerus. Het schoudergewricht
wordt craniolateraal gepuncteerd met een voldoen- Carpale gewrichten
de lange naald (afb. 17.31). De naald passeert caudo- De carpale gewrichten omvatten de antebrachio-
lateraal van de processus supraglenoidale, proxi- carpale (radiocarpaal en ulnocarpaal) gewrichten,
molateraal van het tuberculum majus en ventraal de intercarpale gewrichten en de carpometacar-
van het acromion. De naald puncteert het gewricht pale gewrichten. Het radiocarpale gewricht wordt
tussen de laterale distale rand van het glenoïd van het meest frequent gepuncteerd, de andere min-
de scapula en de proximale laterale zijde van het der vaak. Een korte naald volstaat. Alle carpale
caput humeri. gewrichten worden aan de dorsale zijde gepunc-
teerd (afb. 17.31). De patiënt ligt in rugligging of
Ellebooggewricht zijligging met de carpus in flexie. Het radiocar-
Voor punctie van het ellebooggewricht ligt de pa- pale gewricht wordt juist mediaal of lateraal van
tiënt in zijligging met het te puncteren gewricht het midsagittale gewrichtsvlak gepuncteerd om
boven en in flexie. Oriëntatie verloopt via de late- bloedvaten, pezen en zenuwen aan de dorsale zij-
rale epicondyl van de humerus, de m. anconeus (la- de van de carpus te vermijden. Gewrichtspunctie
teraal) en het olecranon van de ulna. Het elleboog- van het radiocarpale gewricht is niet representa-
gewricht wordt caudolateraal aangeprikt boven de tief voor de gehele carpus, aangezien dit gewricht
verbindingslijn tussen laterale epicondyl van de niet communiceert met de intercarpale en carpo-
humerus en het olecranon (afb. 17.31b). De naald metacarpale gewrichten. Voor dit laatste compar-
wordt naar beneden en naar craniaal gericht en timent wordt gepuncteerd tussen het radiocarpale
wordt langs het olecranon aan de mediale zijde van beentje en het tweede en derde carpale beentje
de laterale humerusepicondyl richting het proces- (intercarpaal).

Afbeelding 17.31
Plaatsen voor punctie van schoudergewricht (a),
ellebooggewricht (b) en carpaal gewricht (c).
A

B C
17 Locomotieapparaat 193

A B

Afbeelding 17.32
Plaatsen voor punctie van heupgewricht (a),
kniegewricht (b), en tarsocruraal gewricht (c).

Heupgewricht gepalpeerd kan worden. Het ventrale deel van het


Het heupgewricht kan zowel van dorsaal als van heupgewricht ligt dorsaal van de spierbuik van de
ventraal gepuncteerd worden. Voor de dorsale m. pectineus. De naald wordt net caudaal van de
benadering ligt de patiënt in zijligging met het spierbuik van de m. pectineus ingebracht en van
te puncteren gewricht boven. Oriëntatie gebeurt caudaal naar craniaal opgeschoven tot in het heup-
op de trochanter major van het femur. Het knie- gewricht lateraal van de ventrale acetabulumrand
gewricht wordt omvat en het femur wordt licht en mediaal van de femurkop. Als de naald verder
geabduceerd en geëxoroteerd. De naald wordt wordt opgeschoven, kan een weerstand gevoeld
proximaal en craniaal van de trochanter major in- worden, het ligamentum teres.
gebracht (afb. 17.32) en van craniaal naar caudaal in
de richting van het heupgewricht opgeschoven. Kniegewricht
Het kniegewricht is het meest gepuncteerde en het
Voor de ventrale benadering ligt de hond in ruglig- makkelijkst te puncteren gewricht. De patiënt ligt
ging en wordt het femur zo ver mogelijk geabdu- in zijligging en het kniegewricht wordt onder een
ceerd en gefixeerd loodrecht op de lengteas van de hoek van 90° in flexie gehouden, waardoor eventue-
patiënt. Oriëntatie verloopt via de m. pectineus, le overvulling het duidelijkst is waar te nemen. Ori-
waarvan de opgespannen spierbuik gemakkelijk entatie verloopt via de patella, de patellapees en de
194 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

crista tibiae. De naald wordt halverwege tussen pa- plantair-laterale gewrichtsuitzakking (afb. 17.32).
tella en crista, mediaal of lateraal van de patellapees De patiënt ligt in zijligging met het te puncteren
ingevoerd (afb. 17.32) en schuin naar caudaal opge- gewricht boven. Oriëntatie verloopt via de distale
schoven tot in de intercondylaire ruimte van het fibula (laterale malleolus), de distale tibia (lateraal)
femur. De naald dient door het patellaire vetkussen en de calcaneus. De ruimte tussen de laterale mal-
heen te gaan en bij een grote hond tot aan het aan- leolus en de distale tibia wordt gepalpeerd met het
sluitstuk van de naald te worden opgeschoven. talocrurale gewricht in flexie. De naald wordt in
dorsomediale en distale richting opgeschoven, min
Tarsale gewrichten of meer parallel met de calcaneus. Bij de dorsale be-
Het tarsocrurale gewricht kan dorsaal of plantair, nadering wordt het tibiocrurale gewricht gepunc-
als ook mediaal of lateraal gepuncteerd worden. teerd met de naald tussen de tibia en de talus in een
De meest eenvoudige benadering is de proximale plantaire richting, lateraal van de strekpezen.

Literatuur

1 Arnoczky SP, Tarvin GB. Physical examination of the musculoskeletal system. Vet
Clin of North Am Small Anim Pract 1981; 3: 57593.
2 Brinker WO, Piermattei DL, Flo G. Handbook of small animal orthopedics and
fracture treatment. Philadelphia: Saunders, 1983; hfdst 15.
3 Schrader SC, Prieur WD, Bruse S. Diagnosis: historical, physical, and ancillary
examinations. In: Olmstead ML, ed.. Small animal orthopedics. St. Louis: Mosby,
1995.
4 Newton CD, Nunamaker DM. Textbook of small animal orthopaedics.
Philadelphia: Lippincott, 1985; hfdst 6.
5 Brunnberg L. Lahmheitsdiagnostik beim Hund. Untersuchung, Diagnose,
Therapiehinweise. Gifhorn: Voigt, 1998.
6 Sumner-Smith G. Decision making in small animal orthopedic surgery. Toronto:
Decker, 1988.
7 Johnson AL, Hulse DA. Fundamentals of orthopedic surgery and fracture
treatment. In: Fossum TW, ed. Small animal surgery; 2nd ed. St. Louis: Mosby,
2002; hfdst 33.
8 Barr ARS, Houlton JEF. Clinical investigation of the lame dog. J Small Anim Pract
1988; 29: 695-703.
9 Chrisman CL. Problems in small animal neurology. Philadelphia: Lea & Febiger,
1982.
10 Rens ThJG van. Handleiding bij orthopedisch onderzoek. Utrecht/Antwerpen:
Bohn, Scheltema & Holkema, 1987.
11 Henderson RA, Milton JL. The tibial compression mechanism: a diagnostic aid in
stifle injuries. J Am Anim Hosp Assoc 1978; 14: 474-9.
18 Zenuwstelsel
J.J. van Nes, B.P. Meij, L. van Ham

Het zenuwstelsel is een complex meet- en regel- mulering resulteren (iatrotrope problemen). Deze
systeem dat via sensorische componenten infor- probleemstelling is de basis voor de keuze van het
matie ontvangt, opslaat en verwerkt (integratie- lichamelijk vervolgonderzoek. Is dat een neurolo-
component) en informatie genereert waarmee via gisch onderzoek, dan zal dit tot doel hebben ant-
motorische componenten de effectoren worden woord te vinden op de volgende vragen:
aangestuurd. Het zenuwstelsel fungeert als sterk – Is er sprake van een functiestoornis van het zenuw-
interactief communicatienetwerk dat vrijwel alle stelsel?
orgaansystemen beïnvloedt en bijdraagt aan de re- – Waar is deze stoornis gelokaliseerd?
gulatie van het ‘interne milieu’. Het stelt het orga- – Wat is de differentiële diagnose?
nisme in staat zich in de omgeving te handhaven.
De intrinsieke functie van het zenuwstelsel (re- Vaak kan in dit stadium een indicatie worden ge-
ceptie, conductie en transmissie van signalen) ont- geven over de prognose (met en zonder therapie)
trekt zich aan de waarnemingen die ons bij het en kan een therapeutisch en/of diagnostisch plan
lichamelijk onderzoek ten dienste staan. Het eind- worden opgesteld.
resultaat van de neurogene activiteit, en dan vooral
de motorische activiteit, is daarentegen goed waar-
neembaar. Zo maken de spontane motoriek (gedrag, ■
18.1 Anamnese
locomotie, houding, oogbolbewegingen) en de
geprovoceerde motoriek (reflexen en reacties) het mo- Uit het bovenstaande blijkt dat de verschijnselen
gelijk een indruk te krijgen van de functie van het waarmee neurologische functiestoornissen zich
zenuwstelsel. Samen met de resultaten van andere presenteren, nogal eens gekenmerkt zijn door een
onderdelen van het lichamelijk onderzoek van het gestoorde motorische activiteit (gestoord gedrag,
zenuwstelsel kan een geconstateerde disfunctie toevallen, afwijkende locomotie). Het is van belang
(vaak) gelokaliseerd worden. om het ontstaan en beloop van de verschijnselen te
De morfologie van het zenuwstelsel kan vrijwel uit- achterhalen (acuut of sluipend ontstaan, geleidelijk
sluitend onderzocht worden met beeldvormende en continu verergerend of met een wisselende in-
technieken. De klinische meerwaarde van deze tensiteit, periodiek of aanvalsgewijs optredend).
diagnostische technieken is sterk afhankelijk van De belangrijkste verschijnselen ten gevolge van
een goede uitvoering en interpretatie van anamne- disfunctie van het zenuwstelsel worden hieronder
se en lichamelijk onderzoek van het zenuwstelsel. beknopt besproken. Daarbij wordt met richtlijnen
Een gericht aanvullend onderzoek is immers niet voor aanvullende vragen aangegeven hoe de iatro-
mogelijk als het te onderzoeken gebied (lokalisatie) trope problemen met een gerichte anamnese nader
niet is aangegeven. Omgekeerd wordt de interpre- kunnen worden gedefinieerd.
tatie van de resultaten van de beeldvorming ernstig
bemoeilijkt als de anamnese en het lichamelijk Eet- en slikproblemen
onderzoek niet voldoende zorgvuldig zijn uitge- Met verdere vragen wordt geprobeerd onderscheid
voerd. Het wordt dan moeilijk om een bij beeldvor- te maken tussen problemen met het gebruik van
ming gevonden morfologische afwijking in causaal kaken, gebit en tong enerzijds en met het slikken
verband te brengen met een slecht of niet-gedefini- anderzijds. Zo kan bij een dier dat veel knoeit met
eerde functionele stoornis. eten, het eten uit de bek laat vallen, kwijlt bij het
De informatie over het signalement, de anamnese eten en bij het drinken het water alle kanten op
en de algemene indruk moet in een probleemfor- laat spatten, de motorische functie van de tong,

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_18, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
196 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

de mimische en/of kauwmusculatuur gestoord – een bewegingsstoornis met duidelijke pijnuitin-


zijn. gen maakt een primaire, neurogene betrokken-
Slikproblemen (dysfagie) kunnen zich manifes- heid onwaarschijnlijk;
teren doordat gegeten wordt met trage slikacties – verspringende lokalisaties van de bewegings-
(soms met gestrekte hals), keelschrapen en kokhal- stoornis wijzen sterk op orthopedische problema-
zen. Bovendien kan verslikken optreden, al of niet tiek.
met boeren door het inslikken van lucht. Een der-
gelijk beeld past bij een farynxprobleem. Het spreekt vanzelf dat deze vuistregels met de
Behalve het functioneren van direct bij de voed- nodige voorzichtigheid moeten worden gehan-
selopname betrokken musculatuur kunnen ook teerd. Bij gebrek aan meer objectieve informatie
afwijkingen in de wervelkolom en/of extremiteiten (eigen waarneming) moeten ze echter soms dienen
de voedselopname hinderen. Dit kan bijvoorbeeld als basis voor de probleemformulering en keuze
een halspijnlijkheid zijn waardoor het eten van van het lichamelijk onderzoek: orthopedisch of
de grond problemen oplevert. Bij een (gegenerali- neurologisch. Indien het lichamelijk onderzoek
seerde) spierzwakte gaat het dier soms liggen bij bevindingen oplevert die hiermee strijdig zijn,
het eten. moet uiteraard de probleemformulering worden
herzien.
Veranderd stemgeluid (dysfonie)
Zelden zal een eigenaar spontaan melden dat het Ook het onderscheid tussen parese en ataxie kan,
geluid dat het dier maakt veranderd is. Gericht speciaal bij weinig opvallende en niet-continue
hiernaar vragen kan richtingbepalend zijn voor verschijnselen, erg moeilijk zijn. Nadere anamnes-
de differentiële diagnose. Behalve van een lokale tische informatie kan uitsluitsel geven en daarmee
aandoening van de larynxmusculatuur of een regio- de probleemformulering aanscherpen. De vragen
nale innervatiestoornis kan er ook sprake zijn van hebben een sterk zoekend karakter:
een systemische aandoening zoals myasthenia gra- – Op zoek naar verschijnselen duidend op ataxie
vis, polyneuropathie en polymyositis, die een goed (incoördinatie) wordt gevraagd naar verschillen
functioneren van de stembanden belemmert. tussen lopen op een glad oppervlak en op een ruw
oppervlak. Het met de nagels over de ondergrond
Gestoorde locomotie krassen is een sterke aanwijzing voor een gestoor-
Vooral bij weinig opvallende of periodiek optre- de proprioceptie en daarmee voor ataxie. Dieren
dende locomotiestoornissen moet met aanvullende met ataxie glijden gemakkelijk uit op een glad
vragen getracht worden een beeld te krijgen van oppervlak. Ook andere bewegingen die hoge ei-
het type stoornis (kreupel, parese, ataxie). Dit ge- sen stellen aan het coördinerend vermogen (snelle
beurt nogal eens in het samenspel van anamnese wendingen, enthousiaste begroetingen, stappen
en algemene indruk (hoofdstuk 6 en 7), waarbij de over geringe verhoging) kunnen soms niet goed
eigenaar aangeeft/aanwijst wat het probleem is. worden volbracht. De dieren kunnen hierbij val-
Soms kan iets in woorden moeilijk worden aange- len, uit de bocht vliegen of zelfs over de kop gaan
geven, terwijl het, bij laten zien, onmiddellijk dui- of struikelen. Bij uitschudden en de kop schud-
delijk wordt: ‘Kijk, ziet u wel, dat, dáár, dat bedoel den moeten soms een of meer corrigerende stap-
ik nou!’ Het kan erg effectief zijn om de eigenaar te pen worden gezet om overeind te blijven. Gericht
vragen het zo te beschrijven dat je het als dierenarts lopen is niet altijd mogelijk; de dieren (neigen
voor je ziet: ‘Probeert u het eens zo te beschrijven tot) ontsporen en een enkele keer meldt de eige-
dat ik met u mee kan kijken.’ naar dat het dier ‘zijwindgevoelig’ is geworden.
Soms gaan ze steun zoeken en lopen dan leunend
Bij het onderscheid tussen neurogene, myogene en langs de muur. Verschijnselen van ataxie behoe-
orthopedische locomotiestoornissen kan een aantal ven niet alleen tijdens lopen op te treden; dieren
vuistregels hulp bieden: met statische ataxie wiebelen/schudden met de
– neurogene/myogene oorzaken zijn in het alge- kop, terwijl de bewegingen soms meer het karak-
meen voortdurend aanwezig, zonder sterke wis- ter hebben van trillen.
selingen in intensiteit; – Op zoek naar verschijnselen van parese (spier-
– toename van de intensiteit tijdens inspanning en zwakte) worden vragen gesteld die informatie
verbetering via rust suggereert neuromusculaire verschaffen over de spierkracht. Bij navraag kan
oorsprong; een eigenaar melden dat het dier moeilijk over-
– een bewegingsstoornis aan één poot is meestal eind komt, moeilijk (of niet meer) de trap op
van orthopedische oorsprong; loopt en minder goed springt (over de heg, in de
18 Zenuwstelsel 197

auto, op de bank). Bij het neerkomen zakken de en beoordeling van het verloop is vaak uit te maken
dieren soms door de voorpoten (en de achterpo- of er sprake is van abnormaal gedrag: dwangbe-
ten). Ze willen vaak niet zo ver meer lopen, gaan wegingen (dringen, loopdrang, manegebewegin-
snel zitten/liggen. Bij katten met spierzwakte gen), onvoldoende herkenning van omgeving en
(parese) van de achterpoten valt op dat ze zich eigenaar (desoriëntatie) en het niet meer vertonen
met de voorpoten omhoogtrekken om ergens op van aangeleerd gedrag (onzindelijkheid, niet meer
te komen. reageren op rammelen met de riem of voedselbe-
reiding). Omdat deze gedragsveranderingen zeer
Veranderde gewoonten of bewegingen geleidelijk en vaak bij oudere honden ontstaan,
Met nadere vragen wordt getracht de verschijn- worden ze door de eigenaar soms als passend bij
selen te rubriceren als 1 toevallen, 2 flauwtes en de leeftijd beschouwd. Gerichte vragen in de vorm
3 abnormaal gedrag. Omdat deze verschijnselen van concrete voorbeelden kunnen uitkomst bieden:
meestal periodiek of aanvalsgewijs optreden, is een ‘Staat de hond wel eens te dromen en lijkt hij wat
zeer gerichte bevraging onmisbaar om een beeld te afwezig? Is het soms moeilijk om contact met de
krijgen en daarmee een probleemformulering. hond te krijgen? Loopt hij wel eens doelloos door
1 Epileptiforme aanvallen laten zich in de anam- de kamer? Is hij nog enthousiast als er bezoek bin-
nese in het algemeen duidelijk onderkennen. nenkomt?’ Als steeds moeten ook hier de vragen
Gillen en janken tijdens een aanval is zeer onge- afgestemd worden op de (gemoedstoestand en de
bruikelijk bij een epileptiforme aanval en wijst belevingswereld van de) eigenaar.
eerder op een pijnaanval. Nadere vragen over de
houding van de kop en over het optreden van Aanvulling op de anamnese
krampen kunnen verhelderend zijn. Indien de anamnese onvoldoende duidelijkheid
2 Flauwtes worden gekenmerkt door aanvalsge- geeft over de verschijnselen en als de patiënt deze
wijs optredende slapte (door de poten zakken) tijdens het onderzoek niet toont (aanvalsgewijs op-
en anders dan bij epileptiforme aanvallen treedt tredende verschijnselen!), kan overwogen worden
bij flauwtes geen spartelen op en worden er geen de eigenaar te vragen om de verschijnselen met een
krampen bij gezien. Bedenk hierbij echter dat een videocamera op te nemen. De videobeelden kunnen
flauwte soms kan overgaan in een toeval. verhelderend zijn en maken het soms wel mogelijk
Overigens blijkt het voor eigenaren lastig te zijn om een werkbare probleemstelling te formuleren.
om te bepalen of hun dier al of niet het bewust-
zijn verliest tijdens een toeval of flauwte. De
vraag ‘was uw dier buiten bewustzijn?’ levert dan ■
18.2 Neurologisch onderzoek
ook niet altijd een antwoord op dat overeenkomt
met de werkelijkheid: ‘Nee, zeker niet, want hij ■
18.2.1 Inleiding
keek me wel aan toen hij lag te spartelen.’ Ook
hier is het van belang te vragen naar de waarne- Op geleide van de probleemstelling kan ervoor
mingen van de eigenaar en niet naar de interpre- gekozen worden om niet het volledige neurolo-
tatie ervan. gisch onderzoek uit te voeren, maar om dit tot een
3 Voor de anamnese bij patiënten met probleem- lichaamsdeel te beperken of te volstaan met een op
gedrag, bijvoorbeeld vormen van agressiviteit en het probleem afgestemde selectie. Zo zal het niet
angst, wordt verwezen naar hoofdstuk 22. Het doelmatig zijn om bij een patiënt met een perfecte
onderscheid tussen probleemgedrag en abnor- locomotie de houdingsreacties en spinale reflexen
maal gedrag is vaak te maken op basis van de vol- te onderzoeken. Bij een patiënt met uitsluitend
gende definities: toevallen in de probleemstelling kan het neuro-
– probleemgedrag: voor het soort dier normaal logisch onderzoek zich beperken tot de kop. Het
gedrag dat voor de eigenaar hinderlijk, schade- spreekt vanzelf dat het selectief uitvoeren van het
lijk en/of gevaarlijk is; onderzoek gebaseerd moet zijn op een probleem-
– abnormaal gedrag: gedrag dat niet in relatie stelling die niet aan twijfel onderhevig is.
staat tot een doel, sterk toe- of afgenomen is in De volgorde waarin de verschillende onderdelen
frequentie, of gekenmerkt wordt door abnor- van het onderzoek worden afgewerkt, wordt vooral
male motoriek. bepaald door de mate van coöperatie van de pa-
tiënt, die veelal verbetert met het vorderen van het
De vraag of een patiënt zich abnormaal gedraagt le- onderzoek.
vert nogal eens een antwoord zonder informatieve Het onder hevig verzet of met forse dwangmidde-
waarde op. Met de presentatie van situatieschetsen len uitvoeren van het onderzoek maakt zowel het
198 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

doen van de waarnemingen als de interpretatie er- nagelriem knijpen. Reactie: de betrokken poot
van moeilijk. Het verwerven van de medewerking wordt vlot gebogen. De hond opent de ogen en
van eigenaar en patiënt bevordert het diagnostisch richt de kop enkele centimeters op gedurende
rendement. enkele seconden.
Het benodigde instrumentarium bestaat uit: 1 een
reflexhamer volgens Taylor, 2 een arterieklem, 3 een In beide voorbeelden moeten we het bewustzijns-
felle, kleine lichtbron (hoofdstuk 4). Hieronder niveau typeren als stupor. De voorbeelden leren ons
wordt de uitvoering van het neurologisch onder- dat het onderscheid tussen de niveaus vrij kunst-
zoek puntsgewijs behandeld. Ook de anatomische matig is en dat binnen de bewustzijnsniveaus grote
en fysiologische achtergronden worden summier verschillen in intensiteit aanwezig kunnen zijn
belicht, evenals enkele afwijkingen. De interpre- (ordinale schaal; hoofdstuk 3). Het tweede voor-
tatie van de resultaten van het onderzoek krijgt beeld laat zien dat de wijze waarop de patiënt rea-
slechts minimale aandacht. geert aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. De
buigreflex is een spinale reflex en verschaft geen in-

18.2.2 Gedrag en bewustzijnsniveau formatie over de cerebrale functies! Het feit echter
dat de hond ook reageert met openen van de ogen
Gedrag en oprichten van de kop, duidt erop dat er tevens
Abnormaal gedrag laat zich niet beoordelen als het sprake is van corticale gewaarwording van de sti-
aanvalsgewijs optreedt en als het gaat om subtiele mulus (pijnperceptie; zie § 18.2.7).
gedragsveranderingen. In deze gevallen moet de
onderzoeker zich verlaten op de opmerkingsgave ■
18.2.3 Locomotie en houding
van de eigenaar.
Soms valt abnormaal gedrag op tijdens het onder- Locomotie
zoek, bijvoorbeeld in de vorm van desoriëntatie, De normale locomotie kan worden omschreven als
dwangbewegingen (loopdrang, dringen, cirkels het soepel, symmetrisch en goed op elkaar afge-
lopen) en toevallen. stemd bewegen van kop, romp en ledematen, resul-
terend in een effectieve voortbeweging. De beoor-
Bewustzijnsniveau deling van de locomotie moet plaatsvinden in een
Bewustzijn is het weet hebben van de omgeving en ruime omgeving met een ruw grondoppervlak.
van zichzelf. Het filosofisch begrip ‘zichzelf’ is niet Een gestoorde locomotie kan worden veroorzaakt
bruikbaar bij de hond of kat. Het weet hebben van door:
de omgeving kan alleen vastgesteld worden door 1 verminderde kracht,
een subjectieve interpretatie van het gedrag van het 2 verminderde coördinatie,
dier. De volgende bewustzijnsniveaus kunnen wor- 3 mechanische belemmering,
den onderscheiden: 4 ‘onwillekeurige’ bewegingen of nevenbewegingen.
Attent, alert reagerend op de omgeving. Indien in
slaap, dan met minimale prikkels te wekken. De Deze oorzaken geven in hun pure vorm karakteris-
waaktoestand blijft gedurende langere tijd bestaan. tieke locomotieafwijkingen te zien. Vaak echter is
Sopor (depressie, somnolentie). Met lichte prikkels de gestoorde locomotie het gevolg van een combi-
te wekken; bij afwezigheid van deze prikkels echter natie van oorzaken.
snel terugvallend in de uitgangstoestand.
Stupor. Alleen met sterke prikkels te wekken. Kracht. De benodigde kracht voor het overwinnen
Coma. Niet te wekken. van de zwaartekracht en voor het voortstuwen en
Om de herhaalbaarheid van de reactie op een be- opvangen van het lichaam wordt geleverd door de
paalde prikkel te kunnen beoordelen, is het nood- dwarsgestreepte spieren. Deze potentiële kracht
zakelijk zowel de prikkel als de reactie nauwkeurig kan pas operationeel worden indien het motorisch
te omschrijven: duur, intensiteit en karakter van de zenuwstelsel de juiste informatie overdraagt aan
prikkels; aard en duur van de reactie. de spieren.
Voorbeelden: De termen parese en paralyse staan voor het ver-
1 Stimulus: enkele keren hard in de handen klap- minderd of afwezig zijn van willekeurige kracht/
pen. Reactie: de hond tilt de kop op, spitst de oren beweging. Omdat het bij dieren niet mogelijk is
en draait de kop in de richting van de geluids- om vast te stellen of het uitoefenen van kracht of
bron. Deze reactie houdt enkele seconden aan, beweging onder invloed van ‘wil’ plaatsvindt, is het
waarna de hond weer ‘gaat slapen’. correcter om te spreken over zinvolle bewegingen.
2 Stimulus: met een arterieklem zeer stevig op de Vooral bij twijfel tussen ernstige tetraparese of te-
18 Zenuwstelsel 199

traparalyse dient zorgvuldig te worden nagegaan tie over aan de neuronen van het perifeer motorisch
of er zinvolle bewegingen gemaakt worden. Dit systeem.
kan erg lastig zijn: zo kan een hond in lichte mate Het pms heeft zijn cellichamen in de ventrale ko-
fietsbewegingen vertonen die sterk lijken op een lom van de grijze stof in het ruggenmerg. De axo-
zwakke poging om vooruit te krabbelen. Als deze nen verlopen via de ventrale wortels en de spinale
zogenaamde fietsbewegingen op te wekken zijn bij zenuwen met de perifere zenuwen naar de skelet-
het lokken van het dier (wat voedsel voorhouden), spieren. Functiestoornissen van beide systemen
zijn het zinvolle bewegingen en daarmee tetra- gaan gepaard met vermindering van spierkracht.
parese. Als dezelfde soort bewegingen spontaan
(onafhankelijk van externe prikkels) en min of Coördinatie. De coördinatie van bewegingen is
meer continu optreden, is er geen sprake van zinvol voor een belangrijk deel een functie van het sensi-
bewegen en is de term tetraparalyse meer op zijn bele zenuwstelsel. Het accent ligt vooral op de ont-
plaats. vangst en integratie van informatie. De impulsen
Een veelvoorkomend misverstand is de veronder- uit receptoren in huid, spieren, pezen en banden
stelling dat er bij een verhoogde spiertonus geen worden evenals de visuele, vestibulaire en olfac-
sprake is van een volledige verlamming, maar van torische impulsen geïntegreerd tot een uitgaande
een parese. Het niet zinvol kunnen gebruiken van ‘boodschap’ aan het motorisch zenuwstelsel en
de beide achterpoten is bepalend voor de keuze tus- uiteindelijk de dwarsgestreepte spieren. Bij de in-
sen parese of paralyse; de mate van hyper- of hypo- tegratie van de informatie spelen het cerebellum
tonie speelt daarbij geen rol. en de vestibulaire kernen een centrale rol. Functie-
Afhankelijk van de betrokken extremiteiten wor- stoornissen van de sensoren, de perifere sensibele
den de volgende termen gebruikt: zenuwen, de opstijgende banen in het ruggenmerg
monoparese/paralyse: één extremiteit, en van de integratiecentra kunnen ataxie/incoördi-
hemiparese/paralyse: één laterale lichaamshelft, natie veroorzaken.
paraparese/paralyse: achterste extremiteiten, Ataxie/incoördinatie kan zich als volgt uiten:
tetraparese/paralyse: alle extremiteiten. – abnormale houding van kop, romp of ledematen:
De term ‘plegie’, zoals in hemiplegie, wordt voor- wijdbeens, instabiel, voortdurend corrigerende
al in de medische neurologie gebruikt en duidt op bewegingen uitvoeren, kop niet stil kunnen hou-
het plotselinge ontstaan van de motorische uitval den, neiging om te vallen;
(pleges = slag). – gestoorde locomotie: waggelen, zwabberen, wijd-
Het motorisch zenuwstelsel wordt om klinische beens lopen, op eigen tenen trappen, struikelen,
redenen verdeeld in twee systemen (afb. 18.1): het verschillend ritme van voor- en achterpoten, bij
centraal motorisch systeem (cms) en het perifeer het nemen van bochten omvallen of dit alleen
motorisch systeem (pms). kunnen voorkomen met heftige corrigerende be-
wegingen;
Het cms is een onderdeel van het centrale zenuw- – intentie-ataxie: een tremor van de kop die op-
stelsel. De cellichamen zijn gelegen in de motori- treedt of verergert bij pogingen om de kop op een
sche cortex, de basale ganglia en de kernen van de bepaald punt te fixeren; dit richten kan auditief,
middenhersenen en het verlengde merg. De axo- visueel of olfactorisch gestuurd zijn; deze vorm
nen verlopen in de afdalende motorische banen van van ataxie is zeer karakteristiek voor een cerebel-
het ruggenmerg. Deze axonen dragen de informa- laire disfunctie;
– dysmetrie: een verkeerde dosering van de bewe-
gingen, waardoor de bewegingen in alle richtin-
gen het doel voorbijschieten;
– hypermetrie: het voortdurend voorbijschieten
van het bewegingsdoel in één richting; in het
sagittale vlak.

Mechanische belemmeringen. Aan deze locomo-


tieproblemen ligt een functiestoornis van het
ondersteuningsapparaat (spieren, pezen, banden,
gewrichten, skelet) ten grondslag. Ook de bij bewe-
Afbeelding 18.1 ging optredende pijnsensatie veroorzaakt een me-
Schematische weergave van het centraal motorisch chanische bewegingsbelemmering.
systeem (CMS) en het perifeer motorisch systeem (PMS). In al deze gevallen spreken we bij voorkeur van
200 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

kreupelheid (hoofdstuk 17). Het verschil tussen een afwijkingen aantoont, in sterke mate kan bijdragen
mechanische en een neurologische oorzaak van een aan de diagnostiek.
locomotiestoornis valt niet altijd uit de locomotie Kop: zie § 18.2.4 en § 17.6.
op te maken. Bovendien zijn combinaties niet on- Wervelkolom: zie ook § 17.6. Oppervlakkige palpa-
gebruikelijk. Voor een nadere determinatie is dan tie wordt verricht terwijl de onderzoeker zijdelings
een onderzoek van zowel het locomotieapparaat als van de patiënt staat. Men begint direct caudaal
het zenuwstelsel noodzakelijk. van de kop. Met de gehele palmaire vlakte van de
handen wordt contact gehouden met het lichaams-
Onwillekeurige bewegingen. Onwillekeurige bewe- oppervlak, terwijl men de wervelkolom onder de
gingen, ook de nevenbewegingen genoemd, zijn handen laat ‘passeren’. Gelet wordt op vormveran-
vooral in de medische neurologie belangrijke ver- deringen, crepitatie en eventuele pijnuitingen.
schijnselen. Ze wijzen op een functiestoornis van Diepe palpatie verloopt in dezelfde richting,
het extrapiramidale systeem. Er zijn allerlei ter- maar de onderzoeker tast nu sprongsgewijs de
men en syndromen met niet altijd even duidelijke wervelkolom af. De verschillende palpabele onder-
begripsomschrijving in omloop en deze termen delen van het skelet worden nagelopen: de atlas-
komen te pas en te onpas ook in de diergeneeskun- vleugels, de andere dwarsuitsteeksels in het halsge-
dige literatuur voor. De uitwendig waarneembare bied (met name van C6) en de spinale uitsteeksels
gelijkenis met de bij de mens voorkomende neven- in het thoracale, lumbale en lumbosacrale gebied.
bewegingen is hiervan de oorzaak. Zelden berusten Het spinale uitsteeksel zelf en de ruimte tussen de
de bij de hond en de kat voorkomende nevenbewe- uitsteeksels wordt diep gepalpeerd. De spinale uit-
gingen op een extrapiramidale oorzaak. steeksels kunnen ook systematisch beklopt worden
Hieronder volgen enkele van de meest gebruikte met de reflexhamer. Gelet wordt op pijnuitingen,
termen in de diergeneeskundige neurologie. spanning en crepitatie.
Tremor: ritmisch trillen van antagonistische spier- Ledematen (zie ook hoofdstuk 17). Palpatie van de
groepen. ledematen geschiedt eveneens in twee fasen (op-
Tic: niet-ritmische contracties van bepaalde spier- pervlakkig en diep) en verloopt van proximaal naar
groepen, in het bijzonder van de mimische muscu- distaal. Oppervlakkige en diepe palpatie vinden
latuur. plaats bij het staande dier. De onderzoeker staat
Myclonieën: (heftige) ritmische contracties van een vóór het dier en tast met beide handen de voorste
spier of van spiergroepen. ledematen van proximaal naar distaal af. Men let
vooral op veranderingen in vorm, symmetrie en
Houding consistentie van de spieren (hypertrofie, atrofie).
Soms kunnen temperatuurverschillen worden op-
Inspectie. Een normale houding heeft als kenmerk gemerkt. Met de diepe palpatie van de spieren kan
een symmetrische, gelijkmatige belasting van alle men een indruk krijgen van de consistentie en de
ledematen met een symmetrische positie van kop, gevoeligheid (pijnuitingen). De achterpoten onder-
hals, romp en staart, passend bij het ras. Alle visueel zoekt men achter het dier staande van proximaal
waarneembare afwijkingen hiervan moeten nader naar distaal en symmetrisch.
worden omschreven naar plaats, richting en tijd: Indien men twijfelt aan de bevindingen, is het
– gebogen rug naar dorsaal (kyfose) verstandig het onderzoek te herhalen bij het dier in
– gebogen rug naar ventraal (lordose) zijligging (voorafgaand aan het testen van de spi-
– gebogen rug naar lateraal, links of rechts (scoli- nale reflexen).
ose)
– scheve stand van de kop, torsie om de lengteas Passieve bewegingen (zie ook § 17.6). De onderzoe-
naar links of rechts ker beweegt hierbij delen van de wervelkolom van
– kop naar ventraal gehouden (periodiek, aanvals- de passieve patiënt. Het passief bewegen van kop,
gewijs) hals en caudale wervelkolom gebeurt routinema-
– staart hangt, in afwijking van de gebruikelijke tig bij het orthopedisch onderzoek en selectief bij
opstaande boog het neurologisch onderzoek bij verdenking op een
enzovoort spinaal probleem. Bij de uitvoering van de passieve
bewegingen van de wervelkolom let men op be-
Palpatie en percussie. Palpatie van kop, wervel- weeglijkheid, pijnuitingen en crepitatie.
kolom en ledematen is een, helaas, vaak verwaar- Ook dient men te beseffen dat:
loosd onderdeel van het neurologisch onderzoek, 1 de bevindingen pas betrouwbaar zijn als ze her-
terwijl het eenvoudig uitvoerbaar is en, indien het haalbaar zijn;
18 Zenuwstelsel 201

2 de bewegingen altijd met enige voorzichtigheid een pathologische verandering mag worden ge-
dienen te worden uitgevoerd; ze zijn gecontra-in- sproken. De klinische betekenis van afwijkingen
diceerd bij verdenking op instabiliteit, luxatie of in de spiertonus is onduidelijk en daardoor zeer
fractuur; gering.
3 zorgvuldig uitgevoerde palpatie en percussie het Dit geldt niet voor het Schiff-Sherrington-fenomeen:
uitvoeren van passieve bewegingen meestal over- een combinatie van hypertonie van de voorpo-
bodig maken. ten en paralysis posterior. Aanwezigheid van het
Schiff-Sherrington-fenomeen betekent een rug-
Passieve bewegingen van kop en hals. De kop kan ten genmerglaesie caudaal van de tweede borstwervel
opzichte van de halswervels worden bewogen in (Th2) en vrijwel altijd craniaal van het derde lum-
ventrale en dorsale richting. Ook kan de kop wor- bale ruggenmergsegment (meestal ter hoogte van
den getordeerd ten opzichte van de hals. Men moet de derde lumbale wervel: L3).
proberen bij de uitvoering van deze bewegingen de In de grijze stof van de ruggenmergsegmenten L2
halswervels caudaal van de draaier (C2) te fixeren. tot L6 bevinden zich integratiecellen, die met be-
Bij het passief bewegen van de cervicale wervels hulp van informatie van de proprioceptieve orga-
ten opzichte van de romp moeten de kop en de nen uit de achterpoten een remmende invloed uit-
eerste twee halswervels worden gefixeerd. De hals oefenen – via opstijgende banen in het ruggenmerg
kan men dan in verticale en horizontale richting – op het perifere motorische systeem van de voor-
bewegen. poten. Vooral díe spieren worden geremd die tegen
Passieve bewegingen van de rug. De onderzoeker staat de zwaartekracht in functioneren, dus de extenso-
achter het dier en omvat met beide handen de ach- ren. Het volledig wegvallen van deze remmende
terpoten proximaal van de knieën. De lumbale en invloed (zoals bij een ruggenmerglaesie) resulteert
lumbosacrale wervelkolom kan men bij het staande in hypertonie van de extensoren in de voorpoten
dier naar dorsaal en ventraal bewegen. Bij grote (hyperextensie) en paralyse van de achterpoten.
honden kan dit gemakkelijker in zijligging worden
uitgevoerd. Tevens kan men bij het staande dier ■
18.2.4 Onderzoek van de kop
het caudale deel van de wervelkolom in zijdelingse
flexie bewegen en roteren. Voor een meer gedetail- Dit onderzoek bestaat uit inspectie, palpatie en het
leerde beschrijving van de passieve bewegingen testen van de cerebrale reflexen. Hierbij hoort ook
wordt verwezen naar § 17.6. het onderzoek van de visus, het gehoor en de reuk.

Spiertonus. De weerstand die wordt ondervonden Inspectie


bij het passief bewegen van de ledematen kan een De kop kunnen we opgebouwd denken uit de sche-
indruk geven van de tonus van de betrokken ske- del, kauwspieren, mimische spieren, oren, ogen,
letspieren. Het onderzoek kan worden uitgevoerd huid, onderkaak en bovenkaak. Zorgvuldige in-
bij het staande en bij het liggende dier. Bij het spectie, recht voor de patiënt staand waarbij even-
staande dier wordt iedere poot afzonderlijk bij de tueel de kop op de hand rust, kan afwijkingen aan
ondervoet vastgepakt en in de richting van de romp het licht brengen in positie, vorm en beweging.
bewogen. Bij een passieve buiging (en geen actieve Achtereenvolgens wordt de inspectie van de kop
flexie!) zal een constante geringe weerstand wor- ‘in toto’ en op onderdelen behandeld, waarbij ook
den gevoeld (spiertonus). Na het loslaten van de ge- enige anatomische informatie wordt gegeven. De
bogen poot zal de ‘val’ geremd worden. Terwijl het afwijkingen worden zoveel mogelijk volgens de
dier ligt (op de zij) worden alleen de bovenliggende hierboven vermelde rubricering benoemd en inci-
ledematen onderzocht. denteel wordt een oorzaak vermeld. Ter wille van
De mate waarin de spiertonus kan variëren, wordt de systematiek worden inspectie en palpatie afzon-
als volgt benoemd: derlijk behandeld, hoewel overlapping niet altijd is
– normotonie: normale tonus te vermijden.
– atonie: geen tonus
– hypotonie: verminderde tonus Kop ‘in toto’
– hypertonie: verhoogde tonus (spastisch, rigide) Positie. Men kan verschillende dwangposities van
– knipmesfenomeen: een plotselinge overgang van de kop ten opzichte van de hals en/of romp onder-
hypertonie naar hypotonie kennen. De richting, de mate waarin en het verloop
in de tijd moeten worden omschreven:
De variatie in spiertonus is bij gezonde honden zo – scheve stand, draaiing om de lengteas; rechts of
groot dat pas bij zeer duidelijke afwijkingen van links, 30°, 90°, enz.
202 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

– extensie of flexie van de hals; continu, aanvalsge- Positie. Verandering van de spiertonus veroor-
wijs zaakt positiewijzigingen en een wijziging van de
– lateraal, naar links of rechts gebogen in een hori- gelaatsuitdrukking (mimiek). Indien deze veran-
zontaal vlak dering beiderzijds optreedt, laat het zich moeilijk
onderkennen. De eigenaar kan er, indien er gericht
Vorm. De vorm van de kop wordt voornamelijk be- naar wordt gevraagd, soms iets over vertellen.
paald door de schedel en de kauwspieren. Afwijkin- Hypertonie kan voorkomen bij tetanus en veroor-
gen kunnen worden onderverdeeld in: zaakt huidrimpeling tussen de oren. Tevens wijzigt
– symmetrische veranderingen (congenitale hydro- de uitdrukking van de kop zich in een zogeheten
cefalus, oedemen, bilaterale atrofie van de kauw- ‘sardonische grimas’: de mondhoeken zijn naar
spieren) caudaal getrokken, de oogleden zijn spleetvormig
– asymmetrische veranderingen (neoplasie, hema- en de mimiek is verstard.
toom, fractuur, unilaterale atrofie van de kauw- Hypotonie kan symmetrisch of asymmetrisch
spieren) voorkomen. De kop krijgt een ‘matte, trieste’, ex-
pressieloze uitdrukking.
Motiliteit. Verminderde beweeglijkheid gaat vaak Motiliteit. Myoclonieën kunnen ook in de mimi-
samen met een van de diverse dwangposities. Ge- sche spieren optreden.
stoorde of juist toegenomen motiliteit is te zien bij
ataxie van de kop of bij myoclonieën van de hals- Ogen, oogleden en ooglidspleet
spieren. Anatomie. Betrokken zijn:
– m. orbicularis oculi; sluiten van de oogleden, n.
Oren facialis
Vorm. Zie hoofdstuk 20. – m. levator palpebrae superioris; oplichten boven-
Positie. Deze wordt bepaald door het kraakbeen in ooglid, n. oculomotorius
de oorschelp en de tonus van de auriculaire muscu- – glad spierweefsel, aanwezig in de m. levator en
latuur (n. facialis, n. vii). Een eenzijdig afhangend in de membrana nictitans (sympathische inner-
oor kan het gevolg zijn van atonie van de dorsale vatie)
auriculaire spieren ten gevolge van bijvoorbeeld
een paralyse van de n. facialis. Vorm. Zie hoofdstuk 19.
Positie oogbol. Deze is afhankelijk van de tonus van
Kauwspieren de oogbolspieren en retrobulbaire structuren. Stra-
Anatomie. Betrokken zijn: bismus is een afwijkende stand van de oogbol, een
– m. temporalis, m. masseter verschijnsel dat doorlopend, onafhankelijk van de
– n. mandibularis, (n. trigeminus, n. v) houding van de kop, aanwezig kan zijn, maar ook
alleen tijdens bepaalde posities of na positiever-
Vorm. Hypertrofie en atrofie kunnen zowel aan één anderingen. Strabismus kan aan beide ogen of aan
als aan beide zijden voorkomen. slechts één oog voorkomen. Ook kan de richting
Motiliteit. Aanvalsgewijs kunnen ritmische of waarin de positie afwijkt variëren.
niet-ritmische contracties van de kauwmuscula- Motiliteit. Nystagmus is het (meestal) ritmisch be-
tuur optreden. Deze myoclonieën kunnen worden wegen van de oogbol(len). De verschillende soorten
gezien bij de aanvang van en ook tijdens een epi- van nystagmus onderscheiden zich door:
leptiforme aanval, maar eveneens los daarvan. De – snelheid van de oscillerende bewegingen:
spiertrekkingen kunnen met bewegingen van de • pendelnystagmus, waarbij de bewegingen in
onderkaak gepaard gaan. tegengestelde richting even snel zijn
Positie. Afhangen van de onderkaak kan het ge- • fasische nystagmus, waarbij de bewegingen een
volg zijn van een paralyse van de kauwspieren. snelle en een langzame fase hebben; omdat de
Palpatie en passieve bewegingen van de onderkaak snelle fase het gemakkelijkst te beoordelen is,
kunnen hierover informatie geven. bepaalt deze de benoeming van de richting van
de nystagmus
Mimische musculatuur – richting: horizontaal, verticaal en rotatoir
Anatomie. De oppervlakkige spieren van de kop, – moment van optreden:
lippen, wangen (mimische musculatuur), oren en • spontane nystagmus is constant aanwezig
oogleden worden geïnnerveerd door de n. facialis. • positionele nystagmus treedt alleen op bij be-
Uitzondering hierop is de m. levator palpebrae su- paalde gefixeerde standen van de kop
perioris; deze wordt geïnnerveerd door de n. oculo- • positieveranderingsnystagmus treedt op direct
motorius (n. iii).
18 Zenuwstelsel 203

na het veranderen van de koppositie en dooft Palpatie van de kop


geleidelijk uit Deze bestaat uit het oppervlakkig en diep palperen
• fotokinetische nystagmus is fysiologisch en van de benige en weke delen van de kop, zoals ach-
treedt op bij het volgen van snel passerende terhoofdsknobbel, crista sagittalis, arcus zygoma-
objecten of tijdens het passief bewegen van het ticus, os frontale, neusrug, bovenkaak, onderkaak,
hoofd rand van de orbita en de spieren die de schedel
bedekken.
Een bijzondere vorm van nystagmus betreft de Tijdens dit deel van het onderzoek moet ook de
atactische oogbolbewegingen. De bewegingen vari- bek worden geopend, waarbij men vaststelt of dit
eren niet-ritmisch in snelheid en richting. mogelijk is met gepaste weerstand (tonus), pijnui-
De oogbolbewegingen kunnen het best worden tingen, abnormale beweeglijkheid en crepitatie.
beoordeeld door het bovenooglid iets op te lichten Nu kan de onderzoeker ook de tong bekijken en de
zodat de witte sclera zichtbaar wordt. slikreflex uitvoeren (zie ook Cerebrale reflexen).

Pupillen Tong
Anatomie. Betrokken zijn: Anatomie. Betrokken is de n. hypoglossus, n. xii.
– mm. sphincter pupillae, parasympathisch (n. iii), Vorm. Bij sommige spierziekten komt hypertrofie
vernauwen van de tong voor. Atrofie van de tong is – indien
– mm. dilatator pupillae; sympathisch, verwijden beiderzijds – moeilijk te onderkennen. Atrofie van
de musculatuur veroorzaakt een rimpeling van het
Vorm. Zie hoofdstuk 19. tongslijmvlies.
Positie: Positie. Eenzijdige atrofie veroorzaakt in rust een
– miosis = verkleinde pupil zonder dat verwijding verplaatsing van de tong naar de afwijkende zijde
optreedt in het donker en naar de contralaterale zijde bij het uitsteken van
– mydriasis = dilatatie van de pupil, met of zonder de tong. Vermindering of verlies van tonus in de
intacte pupilreflex retractoren heeft tot gevolg dat de tong uit de bek
– syndroom van Horner = combinatie van de vol- hangt.
gende eenzijdig voorkomende verschijnselen: Motiliteit. De spontane motoriek kan het beste
miosis, protrusie van de membrana nictitans en worden beoordeeld bij het uitvoeren van de func-
ptosis. Deze verschijnselen zijn het gevolg van ties waarvoor de tong ‘bestemd’ is; opname van
verlies aan sympathische innervatie voedsel en vocht. Bij gezonde honden is het moei-
– anisocorie = ongelijke grootte van beide pupil- lijk de tong te pakken, bij parese is dit eenvoudiger.
len Bij tractie aan de tong treedt dan weinig of geen
retractie op.
Motiliteit. Pupilreflex, zie onder cerebrale reflexen.
Zie verder hoofdstuk 19. Cerebrale reflexen
De integratiecentra van de cerebrale reflexen liggen
Onderkaak in de hersenen en wel voornamelijk in de hersen-
Anatomie. Betrokken zijn: stam. De verschillende reflexen worden behandeld
– kauwspieren: m. masseter, m. temporalis, m. pte- met een korte vermelding van de reflexbaan. Som-
rigoideus, m. digastricus mige reflexen kunnen corticaal worden onderdrukt
– n. mandibularis (n. trigeminus, n. v) (dreigreflex).

Positie. Afhangende onderkaak bij bilaterale parese Pupilreflex. Uitvoering. Nadat de oogleden voor
of paralyse van de n. mandibularis. enige tijd gesloten zijn gehouden, zal een (sterke)
Motiliteit. Clonische krampen van de kauwmus- lichtprikkel een verkleining van de pupil tot gevolg
culatuur kunnen een ritmische beweging van de hebben. Dit geldt zowel voor het oog waarin het
onderkaak veroorzaken. Bij het passief openen licht schijnt als voor het oog dat men nog gesloten
van de bek kan een beperkte beweeglijkheid vast- houdt, respectievelijk de directe en consensuele
gesteld worden die met pijnuitingen gepaard kan pupilreflex. De reflex moet van rechts naar links
gaan. Een beperkte (pijnlijke) beweeglijkheid van en van links naar rechts worden getest. De mate
de onderkaak kan het gevolg zijn van: spasme van waarin en de snelheid waarmee de pupillen contra-
de kauwspieren bij tetanus, myositis van de kauw- heren is van vele factoren afhankelijk. Alleen het
spieren, retrobulbair abces en afwijkingen van de aan- of afwezig zijn van de reflex is in het kader van
kaakgewrichten (luxatie, fractuur, artrose). het neurologisch onderzoek van belang. Uiteraard
204 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

is asymmetrie van de reacties afwijkend. Zelfs de de geopende bek, de achterkant van de tong aan te
geringste pupilverkleining is voldoende om de re- raken.
flex als aanwezig te verklaren. Bij twijfel moeten de Anatomie. Afferent en efferent: n. vagus (n. x) en n.
omstandigheden worden geoptimaliseerd: donkere glossopharyngeus (n. ix).
omgeving en felle lichtbron (zie § 19.4.11).
Anatomie. Retina → n.opticus → tractus opticus → Visus
pretectum → nucleus Edinger-Westphal (parasym- Er zijn verschillende methoden om de visus te tes-
pathisch) → de parasympathische vezels verlopen ten.
met de n. oculomotorius (n. iii) naar de periorbita, 1 Anamnese. Gerichte vragen naar verrichtingen die
waar overschakeling van pre- naar postganglionai- vooral visuele prestatie vereisen, kunnen hierover
re vezels plaatsvindt in het ganglion ciliare. De nn. informatie geven: het opvangen van een toege-
ciliares innerveren de mm. sphincter pupillae. worpen object, tegen voorwerpen oplopen in een
vreemde omgeving (licht, donker) enzovoort.
Ooglidreflex. Uitvoering. Aantikken van de kophuid, 2 Optische plaatsingsreactie. Deze is bij een ernstige
die sensibel geïnnerveerd wordt door de n. trigemi- visusstoornis afwezig, maar ook indien het ef-
nus (het ‘masker’), resulteert in een tijdelijke slui- ferente deel van de reflexboog niet functioneert.
ting (knipperen) van de oogleden van een of beide Afwezigheid van de optische plaatsing betekent
ogen. Om een dreigreflex te voorkomen, probeert dat de visus ernstig gestoord is.
men met de aantikkende vinger (of instrument) 3 Stokproef. Het beoordelen van het gedrag van de
buiten het gezichtsveld te blijven, bijvoorbeeld hond bij het tegenkomen van aangebrachte ob-
door de huid boven de oogkas, de neusrug, de bo- stakels (bijvoorbeeld een stok) is een betrouwbare
venlip of de snorharen aan te tikken. De mediale methode voor het vaststellen van ernstige visus-
ooghoek is het meest gevoelig. Juist hier echter ver- stoornissen.
oorzaakt het tikken een storing door het opwekken 4 Wattenproptest. Het laten vallen van een prop wat-
van de dreigreflex bij nadering van de ooghoek. ten in het gezichtsveld van de patiënt veroorzaakt
Daarom wordt de mediale ooghoek alleen gebruikt het (even) meebewegen van de kop of oogbol met
bij dieren in coma of onder anesthesie. de langzaam vallende prop. Op deze wijze kan
Anatomie. Afferent: n. trigeminus (n. v); efferent: men, zonder het vaak moeilijk uitvoerbare blind-
n. facialis (n. vii). doeken, de visus per oog testen. Deze methode is
vooral geschikt ter onderkenning van een eenzij-
Dreigreflex. Uitvoering. Een abrupte beweging met dige visusstoornis.
de wijsvinger naar de oogbol behoort onmiddellijk
te worden gevolgd door het knipperen met de oog- Attentie. Het testen van de dreigreflex en pupilre-
leden. Voorkomen moet worden dat door middel flex geeft geen uitsluitsel over het al of niet aanwe-
van luchtverplaatsing de cornea wordt geprikkeld zig zijn van blindheid. De optische cortex maakt
en een corneareflex wordt opgewekt. Daarom moet immers geen deel uit van deze reflexbanen. Zo
men voldoende afstand houden. kunnen beide reflexen aanwezig zijn bij corticale
Anatomie. Retina → n. opticus (n. ii) → chiasma blindheid en kunnen ze afwezig zijn ten gevolge
opticum → rostraal deel van de hersenstam (pretec- van een perifeer motorisch defect van de n. facialis
tum, tectum, corpora quadrigemina) → nucleus n. en/of n. oculomotorius, terwijl de visus intact is.
facialis → n. facialis → m. orbicularis oculi.
Toelichting. Deze reflex is corticaal te beïnvloe- Gehoor (n. vestibulocochlearis, n. viii)
den. Dit betekent dat afwezigheid van de reflex Afwezigheid van iedere reactie op een sterke ge-
niet pathologisch hoeft te zijn. Indien de patiënt luidsprikkel (fluittoon) bij een ongestoord be-
rustig, ontspannen en niet afgeleid is, moet af- wustzijnsniveau duidt zeer sterk op een ernstige
wezigheid van de reflex als afwijkend worden be- gehoorstoornis. Abnormale reacties op geluidsprik-
schouwd. kels zijn moeilijk te interpreteren (zie ook hoofd-
stuk 20).
Slik- en hoestreflex. Uitvoering. Het met beleid ste-
vig knijpen in de keelstreek veroorzaakt meestal Reuk (n. olfactorius, n. i)
een slikreflex. Opwekken van de hoestreflex is Observatie van het gedrag en een gerichte anam-
mogelijk door palpatie van de trachea en/of larynx nese geven een indruk van het reukvermogen. An-
(zie ook § 9.2.3). Het lukt niet altijd een hoestreflex osmie (verlies van reukvermogen) kan worden vast-
op te wekken bij de gezonde hond. Het opwekken gesteld met geurende stoffen. Verbindingen met
van een slikreflex is altijd mogelijk, zeker door, bij een sterk prikkelende werking op de reukzenuwen
18 Zenuwstelsel 205

prikkelen ook de sensibele zenuweinden van de n. Anatomie. De proprioceptieve receptoren in spieren,


trigeminus. pezen en banden, en mogelijk ook de exterocep-
tieve receptoren in de huid, detecteren de informa-

18.2.5 Houdingsreacties tie betreffende de positie van de ledematen. Deze
informatie wordt via de afferente zenuwen, de
Inleiding dorsale wortels met het ganglion spinale, naar de
Houdingsreacties of correctiereacties worden op- ascenderende banen in het ruggenmerg geleid. In
gewekt door het lichaam of onderdelen daarvan ab- het verlengde merg wordt de informatie aan een
normale houdingen te laten aannemen. Een groot verscheidenheid van kernen en banen overgedra-
deel van het zenuwstelsel wordt ingeschakeld bij gen. Een deel gaat naar de thalamus en cortex. Het
het totstandkomen van de reacties op deze abnor- cerebellum, als proprioceptief integratieorgaan bij
male houdingen; daaraan ontlenen deze reacties uitstek, ontvangt het meest. Na verwerking wordt
hun klinische betekenis. Afwezigheid van deze de informatie overgedragen op belangrijke moto-
reacties of het asymmetrisch aanwezig zijn is, mits rische kernen in de hersenstam. Via de descende-
bij herhaling vastgesteld, pathologisch. Het beider- rende ruggenmergbanen (centraal motorisch sys-
zijds traag aanwezig zijn kán pathologisch zijn! teem) vindt overdracht plaats naar de motorische
Een bij dit onderzoek veel gemaakte fout is het onvol- cellichamen in de ventrale kolom van de grijze stof
doende belasten van de te onderzoeken ledematen. (perifeer motorisch systeem). Via de motorische
axonen en de neuromusculaire synaps worden uit-
Dubbeltreden (afb. 18.2) eindelijk de spieren geactiveerd.
Uitvoering. De ondervoet wordt bij het staande dier Attentie. Indien de bevindingen bij het dubbeltre-
in een abnormale positie gebracht en wel met de den onduidelijk zijn en/of onvoldoende herhaalba-
dorsale vlakte op de ondergrond. Een vlotte cor- re resultaten opleveren, kan het onderzoek aange-
rectie van deze stand naar de uitgangspositie is vuld worden met het hinkelen en zonodig ook nog
een normale reactie. Hoewel er grote individuele met de tactiele plaatsing. Als de bevindingen bij
verschillen bestaan, moet de snelheid van de reactie het dubbeltreden niet mis te verstaan zijn, levert
links en rechts (voor en achter) gelijk zijn. Voor- het uitvoeren van hinkelen en tactiele plaatsing
waarde is dat de belasting van de ledematen gelijk geen extra informatie op.
moet zijn, omdat de reactiesnelheid mede afhanke- Bij de kat is het uitvoeren van het dubbeltreden
lijk is van de mate van belasting. problematisch, omdat deze dieren zich nog al eens
gaan verzetten bij het aanraken van de ondervoe-
ten. Daarom kan bij de kat beter het hinkelen toe-
gepast worden als methode om de proprioceptie te
onderzoeken.

Hinkelen (afb. 18.3)


Uitvoering. Het dier moet in horizontale positie zo-
danig worden ondersteund dat één extremiteit de
bodem raakt en een groot deel van het lichaamsge-
wicht draagt. Het verplaatsen van het zwaartepunt
van de patiënt naar lateraal bewerkstelligt een hin-
kelende beweging. Dit hinkelen kan aan alle lede-
maten afzonderlijk worden getest.
Anatomie. De banen waarlangs deze reactie ver-
loopt zijn dezelfde als beschreven voor het dub-
beltreden.
Toelichting. Indien deze reactie afwezig is in een
of meer ledematen, moet dit altijd als pathologisch
worden beschouwd. Iedere asymmetrie is uiteraard
ook afwijkend.
Het uitvoeren van hinkelen, vooral bij wat gro-
tere honden, is moeilijk en vereist naast ‘mede-
Afbeelding 18.2 werking’ van de patiënt ook vaardigheid van de
Dubbeltreden bij de hond. Uitvoering en schematische onderzoeker. Bij katten is het in het algemeen een-
weergave van de zenuwbanen. voudig uitvoerbaar. Uiteraard kan dit onderzoek
206 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 18.3 Afbeelding 18.4


Hinkelen bij de hond. Uitvoering en schematische weer- Tactiele en optische plaatsingsreacties bij de hond. Uit-
gave van de zenuwbanen. voering en schematische weergave van de zenuwbanen.

niet worden uitgevoerd als de hond te zwaar is om Anatomie. Als bij dubbeltreden: perifere afferente
te tillen. In deze gevallen kan de ‘papierschuiftest’ zenuwen, dorsale wortel, ascenderende banen, cere-
een alternatief zijn. Bij de staande hond (niet op bellum, centraal motorisch en perifeer motorisch
tafel) wordt een vel papier of een krant zodanig on- systeem.
der één poot geschoven dat de hond erop staat. Dan
wordt dit papier langzaam naar lateraal geschoven. Optische plaatsing. Uitvoering. Deze verloopt als bij
Bij een goed functionerende proprioceptie zal het tactiele plaatsing, maar zonder afscherming van de
dier na een korte afstand de poot op de oorspron- ogen. Onder normale omstandigheden worden de
kelijke positie terugplaatsen. De afstand waarop voorste ledematen naar de tafelrand uitgestrekt al-
wordt gecorrigeerd is afhankelijk van de grootte vorens er contact mee wordt gemaakt.
van het dier en de belasting van de poot, maar ook Anatomie. Het afferente deel van de reactie wordt
bij gezonde honden van gelijk formaat varieert de hier gevormd door de tractus opticus. Na integratie
afstand waarop wordt gecorrigeerd. Bij duidelijke in de visuele cortex worden de motorische kernen,
asymmetrie is een objectief oordeel mogelijk. mogelijk met inschakeling van het cerebellum,
gecommandeerd. Indien deze reactie aanwezig is,
Plaatsingsreacties (afb. 18.4) mag dus ook geconcludeerd worden dat de visus
niet ernstig is gestoord.
Tactiele plaatsing. Uitvoering. De patiënt wordt met Toelichting. De twee reacties zijn vaak lastig uit te
afgeschermde ogen (hand) en in horizontale posi- voeren, niet alleen vanwege de soms geringe han-
tie naar een tafelrand of iets dergelijks gedragen. teerbaarheid van de patiënt, maar ook door het
Als het dier met de dorsale zijde van de ondervoet soms maar beperkt opwekbaar zijn van de reacties.
het object raakt, zal het de voorpoten iets buigen Waarschijnlijk is de reflexbaan corticaal te rem-
en vervolgens schuin naar voren plaatsen. Tactiele men. Dit betekent dat afwezigheid van de reactie
plaatsing van de achterpoten is minder betrouw- niet zonder meer als pathologisch aangemerkt mag
baar. Deze reactie kan zowel met poten tegelijk als worden. Aangezien de optische reactie minder on-
met de poten afzonderlijk worden uitgevoerd. der invloed lijkt te staan van corticale invloeden,
18 Zenuwstelsel 207

is deze betrouwbaarder dan de tactiele plaatsings-


reactie.
Ook bij deze test zijn het gewicht en het mogelijk
tegenstribbelen van de hond beperkende factoren.
Katten verzetten zich meestal hevig indien de ogen
worden afgeschermd.


18.2.6 Spinale reflexen

Inleiding
Spinale reflexen zijn reflexen waarvan het integra-
tiecentrum in de grijze stof van het ruggenmerg is
gelegen. De aanwezigheid van deze reflexen is al-
leen afhankelijk van het functioneel intact zijn van
de anatomische onderdelen van de reflexboog: 1
receptor, 2 afferente neuronen, 3 schakelende inte-
gratiecellen, 4 efferente motorische neuronen, 5 ef-
fector. De wijze waarop de reflexen behoren te wor-
den opgewekt wordt hierna besproken. Ook wordt
per reflex de essentiële anatomische informatie
aangegeven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met
de beoordeling van de spinale reflexen.
Alle spinale reflexen worden in principe onder-
zocht terwijl het dier op de zij ligt, aan de boven-
liggende ledematen en uiteraard beiderzijds. Bij Afbeelding 18.5
honden van erg grote rassen leidt optillen en op Kniepeesreflex en reflex van de m. extensor carpi radialis
een onderzoektafel liggen nogal eens tot verzet. bij de hond. Uitvoering en schematische weergave van
Het onderzoek van de spinale reflexen met het dier de reflexbanen.
op de grond verloopt dan vaak verrassend soepel.
Sommige honden van dwergrassen laten zich soms
lastig in zijligging onderzoeken. In voorkomende
gevallen kunnen de reflexen van de voorpoten ook
zittend worden getest (bij de ontlaste poot).
De kat is een apart probleem; zijligging is
meestal niet zonder dwang mogelijk. Het onder de
oksels optillen van het dier en in verticale positie
aan de onderzoeker presenteren (buik naar buik)
is soms een effectieve methode om medewerking
te verkrijgen voor het opwekken van de spinale
reflexen.

Kniepeesreflex (patellareflex) (afb. 18.5)


Uitvoering. Een lichte percussie van de kniepees bij
een iets opgetilde poot en een enigszins gebogen
kniegewricht veroorzaakt een strekking van het
kniegewricht.
Anatomie. Betrokken zijn:
– m. quadriceps
– n. femoralis; ruggenmergsegmenten L3-L5, (L6)

Buigreflex (afb. 18.6)


Uitvoering. Snel toenemende druk op de nagelriem
(huid, tussenteenhuid) leidt tot buiging van alle Afbeelding 18.6
gewrichten van de betrokken poot. Het laten toe- Buigreflex aan de voor- en achterpoten bij de hond. Uit-
nemen van de druk bereikt men met de vingers of voering en schematische weergave van de reflexbanen.
208 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

met een arterieklem. Vaak blijkt echter het aanra- Anatomie. Betrokken zijn:
ken van de voetzool al voldoende te zijn voor het – extensoren van de contralaterale poot
opwekken van de reflex. Het dan alsnog gebruik- – plexus brachialis of plexus lumbosacralis
maken van de arterieklem is een overbodige kwel-
ling. Anderzijds is het achterwege laten van deze Toelichting. Indien deze reactie optreedt terwijl de
maximale prikkel bij twijfel over de afwezigheid hond of kat zich niet verzet, moet deze reactie als
van de buigreflex een fout! pathologisch worden aangemerkt. Bij een gezond
Anatomie. Betrokken zijn: dier in staande houding is deze reflex aanwezig,
– voorpoot: sensibel + motorisch: plexus brachialis; wat het optillen van één poot mogelijk maakt zon-
C6-T1, (T2); alle flexoren der dat de contralaterale poot doorzakt. Bij een
– achterpoot: sensibel + motorisch: n. ischiadicus, gezond dier in liggende houding is deze reflex
L5-S1; alle reflexoren afwezig door labyrintaire, optische en sensibele
impulsen met een remmend effect op spinaal scha-
Waarschuwing: de aanwezigheid van de buigreflex kelende neuronen.
laat geen conclusies toe ten aanzien van het bewust
(corticaal) gewaarworden van de toegediende prik- Massale respons. Uitvoering. Hierbij is de reactie
kel. op de buigreflex aan de achterpoot afwijkend. Het
beeld van de afwijking kan variëren: langdurig bui-
Reflex van de m. extensor carpi radialis gen van een achterpoot, eventueel gepaard gaand
(radialisreflex) (afb. 18.5) met afwisselend strekken en buigen of bizarre
Uitvoering. Op de craniolaterale zijde van de radius contracties, die zich kunnen uitbreiden naar de
is direct distaal van de elleboog de betreffende contralaterale achterpoot, staart en anus. Ook kan
spier, als onderdeel van de andere extensoren, goed een serie ritmische contracties (cloni) in beide lede-
te voelen. Percussie van de spierbuik bij een iets maten optreden.
opgelichte poot en licht gebogen gewrichten resul- Toelichting. Aanwezigheid van dergelijke massale
teert in een extensie van de ondervoet. reacties op een lokale prikkel betekent een ernstige
Anatomie. Betrokken zijn: functiestoornis van het ruggenmerg craniaal van
– m. extensor carpi radialis de plexus lumbosacralis.
– n. radialis; C7, C8, T1, (T2)
Postreflectoire clonus. Uitvoering. Deze komt over-
Anus/perineumreflex een met die beschreven bij de spinale reflexen.
Uitvoering. Prikkeling van de omgeving van de anus Kenmerkend is hier dat de reflexactiviteit niet een-
en het perineum resulteert in contractie van de m. malig is, maar verscheidene keren optreedt terwijl
sphincter ani en flexie van de staart. De prikkel kan slechts één prikkel is toegediend.
worden toegediend door percussie met de reflex-
hamer van het perineum. Beoordeling van de spinale reflexen
Anatomie. Betrokken zijn: Tijdens het testen van de spinale reflexen stelt men
– m. sphincter ani en flexoren van de staart niet alleen de aan- of afwezigheid vast, maar ook de
– n. pudendus; S1, S2, S3 kwaliteit. De kwalitatieve kenmerken worden vast-
gelegd in onderstaande ordinale schaal:
Pathologische reflexen
Het opwekken van de hieronder vermelde reacties – afwezig 0
vereist geen speciale handeling; ze kunnen optre- – aanwezig 1
den tijdens de uitvoering van de spinale reflexen. – versterkt 2
Bij gezonde (liggende) dieren worden ze niet waar- – pathologische reflex 3
genomen. Aanwezigheid betekent een spinale
functiestoornis craniaal van de reflexbanen. De betrouwbaarheid van de gedane waarnemingen
is onder meer afhankelijk van de ervaring van de
Gekruiste strekreflex. Uitvoering. Het opwekken van onderzoeker en van de mate van coöperatie van de
deze reflex geschiedt op dezelfde wijze als bij de patiënt. De betrouwbaarheid kan worden vergroot
buigreflex en vereist dus geen aparte handeling. Er door het onderzoek door meerdere personen te
vindt niet alleen een buiging plaats van de betrok- laten uitvoeren en/of door herhaling van het onder-
ken poot, maar gelijktijdig wordt de contralaterale zoek op een ander tijdstip en/of bij andere omstan-
poot gestrekt. digheden.
18 Zenuwstelsel 209


18.2.7 Pijnperceptie Uiteraard kunnen de reacties na elkaar voorkomen,
waarbij de reflexactiviteit eerst optreedt en daarna
Inleiding de corticale ontvangst merkbaar wordt.
Receptoren kunnen op grond van hun eigenschap-
pen in vier groepen worden verdeeld: Onderzoek van de pijnperceptie (afb. 18.7)
– speciale zintuigen: visus, gehoor, reuk, evenwicht Iedere mechanische prikkel kan, mits sterk genoeg,
– exteroceptieve receptoren: druk, tast, aanraking, een corticale reactie opwekken. Bij de hond kunnen
pijn, temperatuur we de pijnperceptie diep en oppervlakkig testen.
– interoceptieve receptoren: bloeddruk, centrale
temperatuur Diepe pijnperceptie. Hierbij worden behalve de op-
– proprioceptieve receptoren: rekking van spieren, pervlakkige receptoren ook de receptoren diep on-
pezen en banden der de huid geprikkeld.
Uitvoering. Met de handen of met een arterieklem
Verscheidene van deze sensibele functies worden wordt (abrupt) druk uitgeoefend op nagelriem,
tijdens het neurologisch onderzoek getest. In dit teen of huidplooi. Bij de gezonde hond en kat
hoofdstuk komen de pijnperceptie en de opper- veroorzaakt dit altijd een duidelijke corticale reac-
vlakkige huidsensibiliteit aan de orde. tie. Het testen van diepe pijnsensatie is overigens
alleen noodzakelijk in het geval van een ernstige
Anatomie parese of paralyse.
De exteroceptieve receptoren liggen in de huid en
de subcutis of in de diepe structuren en zijn onder Oppervlakkige pijnperceptie. Alleen de huidrecep-
andere gevoelig voor mechanische prikkels (mecha- toren worden geprikkeld.
noreceptoren). Prikkeling van deze receptoren ver- Uitvoering. Met potlood, balpen of iets dergelijks
oorzaakt een zenuwactiepotentiaal. Via afferente (geen scherpe injectienaald) wordt op de huid ge-
neuronen en de dorsale wortel wordt de informatie prikt.
overgedragen aan de interneuronen in de dorsale
kolom. Van hieruit kunnen twee wegen worden
gevolgd.
1 Spinale reflexbaan: naar de motorische neuronen in
de ventrale grijze kolom van hetzelfde segment
en enkele aangrenzende segmenten. Er vindt
geen overkruising plaats. Het perifeer motorisch
systeem draagt zorg voor de uitvoering van de
reactie (contractie van de kringspier van de anus,
buigen van de poot).
2 Corticale baan: naar de ascenderende banen en via
de thalamus naar de cortex. Op spinaal niveau
vindt regelmatig overkruising plaats! Bewuste
waarneming van de prikkel vindt dus plaats in de
thalamus of de somatische cortex.

De anatomie leert ons dat er twee soorten reacties


op een mechanische huidprikkel kunnen optreden:
1 Reacties die totstandkomen met inschakeling van
de bewustzijnscentra (cortex, thalamus). Deze
corticale reacties zijn bijvoorbeeld: janken, pie-
pen, kop oprichten, gericht kijken, bijten, pupil-
verwijding enzovoort.
2 Reacties die totstandkomen zonder inschakeling
van de grote hersenen. Dit zijn reflexen of lokale/
segmentale reacties: buigreflex, huidspiercon-
tractie.
Afbeelding 18.7
Onderzoek van de pijnperceptie bij de hond. Uitvoering
en schematische weergave van de reflexbanen.
210 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Het blijkt lang niet altijd mogelijk om bij de ge- ■


18.4 Verder onderzoek
zonde hond op deze wijze een corticale reactie op
te wekken. Ook met een scherpe naald lukt het niet Afgezien van meer algemeen aanvullend onder-
altijd. Wel kunnen lokale, segmentale reflexen wor- zoek (bloedonderzoek) kan onder andere het vol-
den opgeroepen! gende meer specifieke onderzoek nodig zijn:
nb. Het testen van de bewuste pijnperceptie met – oftalmologisch onderzoek (funduscopie)
oppervlakkige huidprikkels is niet betrouwbaar. – cytologisch, bacteriologisch en biochemisch on-
Wel kan (soms) op deze wijze de sensibele innerva- derzoek van cerebrospinale vloeistof
tie van de huid worden getest. – beeldvormend onderzoek (röntgenologie, echo-
grafie, ct, mri)
– elektrofysiologisch onderzoek (elektromyografie

18.3 Notatie [emg], evoked potentials [ep])
– weefselbiopsie voor histomorfologisch onderzoek
Een formulier voor anamnese en onderzoek van het (spier, zenuw).
zenuwstelsel staat op de cd-rom. Op dit formulier
worden enkele afkortingen gehanteerd. Als voor-
beeld voor het gebruik van deze afkortingen wordt
het beschrijven van een afhangend en verdikt lin-
ker oor genoemd:


❏ Oren li/re
p v

Literatuur

1 Fenner WR. The neurological examination. In: Ettinger SJ, Feldman EC, ed.
Textbook of veterinary internal medicine. Philadelphia: Saunders, 2000.
2 Braund KG. Clinical syndromes in veterinary neurology; 2nd ed. St Louis: Mosby,
1994.
3 DeLahunta A. Veterinary neuroanatomy and clinical neurology; 2nd ed.
Philadelphia: Saunders, 1983.
4 Oliver JE, Lorenz MD. Handbook of veterinary neurology; 2nd ed. Philadelphia:
Saunders, 1993.
19 Ogen
M.H. Boevé, F.C. Stades en S.C. Djajadiningrat-Laanen

Dieren met oogproblemen worden meestal sterk aanleiding geven tot een vrij grote variatie aan ge-
gericht aangeboden, zonder veel bijkomende pro- dragsveranderingen, zoals een verminderd
blematiek. Na opnemen van de ziektegeschiedenis oriëntatievermogen, hanentred, onzekerheid,
is het vaak al duidelijk dat het om een oogprobleem angst en (daardoor) soms agressie. Daarnaast zijn
gaat. Bij het onderdeel signalement verdient het ras het tegen obstakels oplopen en stoten opvallende
speciale aandacht, omdat veel oogafwijkingen een verschijnselen. De omstandigheden waaronder
raspredispositie kennen of erfelijk zijn. Ook zijn deze verschijnselen optreden, zoals in een lichte of
verscheidene oogafwijkingen gerelateerd aan het juist (schemer)duistere omgeving, op bekend of on-
schedeltype (bijvoorbeeld: brachycefalie). bekend terrein, moeten bij de beoordeling worden
betrokken.
In sommige gevallen zijn veranderingen of pijn-

19.1 Anamnese uitingen tijdens specifiek gedrag, zoals geeuwen,
blaffen en bijten (tijdens de voedselopname) – ge-
Als het iatrotrope probleem van oogheelkundige zien de anatomische verhoudingen tussen orbita
aard blijkt te zijn, wordt de anamnese – na het al- en mandibula – van belang voor de diagnostiek
gemene gedeelte – op dit probleem toegespitst. Is (zie § 19.4.1).
het een probleem aan het rechteroog (oculus dex- Door eigenaren wordt nogal eens gemeld dat het
ter, od), aan het linkeroog (oculus sinister, os) of aangedane oog ‘te bol’ is. De bulbus is echter van
(van aanvang af) beiderzijds (ou)? Het is hierbij van nature bolvormig! Bij de anamnese, maar vooral
belang geen misverstand te laten bestaan over de ook bij het onderzoek erna, moet men dan ook dif-
begrippen ‘links’ en ‘rechts’. ferentiëren tussen een te ver naar rostraal gelegen
stand van de bulbus (exophthalmus), een vergrote

19.1.1 Verschijnselen bulbus (buphthalmus), of een verkleuring van de
cornea of lens. Bij een indruk van een ‘te klein oog’
Wrijven, schuren, frequent knipperen en dichtknij- is het mogelijk dat de bulbus inderdaad te klein is
pen van de oogleden (blepharospasmus) zijn het (microphthalmus). Een andere mogelijkheid is een
resultaat van reflexen en reacties die voortkomen diepere ligging in de orbita (enophthalmus). Ook
uit een prikkeling van oogleden, conjunctivae en dit onderscheid is voor diagnose, prognose en the-
het voorste segment van de oogbol (van cornea tot rapie van groot belang.
en met corpus ciliare). Als uiting van pijn in het
corpus ciliare kan ook lichtschuwheid (fotofobie) ■
19.1.2 Leefomstandigheden
voorkomen. Ook kan tranenvloed (epiphora) een
opvallend verschijnsel zijn. Oorzaken hiervan zijn Vooral in verband met traumata is het belangrijk te
enerzijds een te hoge traanproductie door de reeds weten of een hond bijvoorbeeld wordt gebruikt als
genoemde prikkeling, anderzijds een passagebe- jacht- of geleidehond, of in training is voor waak-
lemmering in het traanafvoerapparaat, of een com- en verdedigingsdoeleinden. Een dier met een spe-
binatie van beide. Bij een ontsteking, al of niet met cifieke (visus-afhankelijke) taak wordt door een
infectie, kan tevens ontstekingsmateriaal afvloeien. visusstoornis in principe sneller arbeidsongeschikt.
Bij een dergelijke oogafscheiding wordt nader ge- Voor een huishond of huiskat is een beiderzijdse
informeerd naar de aard (mukeus of purulent) en blindheid meestal een minder grote handicap. Dit
de hoeveelheid. is overigens van meerdere factoren afhankelijk.
Een verminderd gezichtsvermogen (visus) kan De huisvesting speelt hierbij een belangrijke rol:

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_19, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
212 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

traplopen (flat, bovenhuis) is voor een blinde hond Duister


een extra belasting; een ruime loopruimte zonder Een goede oogonderzoekruimte moet te verduiste-
veel niveauverschillen (tuin zonder vijver) maakt ren zijn. Voor het gebruik van een spleetlamp of of-
het voor het dier gemakkelijker. Ook is de gezins- talmoscoop en voor het testen van de pupilreacties
samenstelling van belang. Ongecontroleerd rond- is een donkere ruimte nodig. De visus moet ook in
lopende kleine kinderen kunnen een (vermeende) het schemerduister kunnen worden beoordeeld.
bedreiging vormen voor een blind dier. Als een
kind (of volwassene) plotseling binnen de ‘indivi- ■
19.2.2 Positie van de patiënt tijdens onderzoek
duele afstand’ van het dier komt, kan agressie uit
angst het gevolg zijn. Hond
Als visusstoornissen gepaard gaan met perceptie- De onderzoeker zit op een stoeltje aan het hoofd
problemen van andere zintuigen (reuk, gehoor) of van de onderzoektafel. De hond wordt op tafel
met een verminderd oriëntatievermogen, kan ook gezet. Degene die hem vasthoudt staat aan de lin-
het functioneren als huisdier problemen met zich kerzijde van de hond. Door middel van een ‘bevel’
meebrengen. en met de hand op het lumbale gebied drukkend
laat men de hond zitten. Met de rechterarm over de

19.1.3 Voorgeschiedenis hond hangend strekt men met de rechterhand de
rechtervoorpoot en met de linkerhand de linker-
Het is van belang te vernemen of eenzelfde pro- voorpoot op tafel tot ‘sfinxligging’. De voorpoten
bleem zich aan het betrokken of het contralaterale laat men hierbij tot aan de carpus over de rand van
oog al eerder heeft voorgedaan. Omdat een aan- de onderzoektafel hangen. Vervolgens fixeert men
zienlijk aantal oogaandoeningen een duidelijk met de linkerhand de snuit, vanaf de onderzijde;
overerfbaar karakter heeft (of min of meer familiair daarbij zoekt men met de elleboog steun op de ta-
voorkomt), kan het zinvol zijn naar soortgelijke fel. De rechterhand legt men op de schouder. Men
problemen bij directe familieleden van de patiënt trekt daarbij zo min mogelijk aan de huid, omdat
te informeren. Voor een nadere analyse kan even- anders een onjuist beeld van de stand en aanslui-
tueel een stamboomonderzoek of nader genetisch ting van de oogleden kan ontstaan. Indien de hond
onderzoek worden verricht. aan de voor- of achterkant wegzakt in zijligging,
maakt dat het onderzoek moeilijk (asymmetrie,
dieper liggende ogen, protrusie van de membrana

19.2 Onderzoekslocatie en nictitans, moeilijk te spiegelen enz.). Bij lastige
omstandigheden en/of agressieve honden wordt een ‘snuitje’ of een
bandje omgedaan (hoofdstuk 24). Sedatie geeft

19.2.1 Licht in het algemeen enophthalmus en protrusie van
de membrana nictitans waardoor de diagnostiek
Voor algemene inspectie van de omgeving van het wordt bemoeilijkt.
oog, vergelijking van links en rechts en beoorde-
ling van de kleur van conjunctivae, sclera (geel, Pekinees, Shih Tzu (en andere kortneuzige rassen)
cave neonlicht) en iris voldoen zowel diffuus dag- De eigenaar kan de patiënt het best zo veel moge-
licht als kunstlicht. Het onderzoek vindt bij voor- lijk zelf fixeren, in verband met het risico dat luxa-
keur plaats in een vertrek waar geen direct zonlicht tio bulbi optreedt. De hond wordt goed aan de rand
invalt. van de onderzoektafel gezet. Fixatie vindt plaats
door met beide handen een ring te maken rond de
Focaal licht hals waarbij de respiratie van de patiënt niet al te
Zonlicht is te fel, bevat uv-stralen (zeer schadelijk zeer mag worden gehinderd en de huid mag niet
voor het netvlies) en kan bij gebruik van een loep naar caudaal worden getrokken.
door brandglaswerking (infrarood) problemen ge-
ven. Wel bruikbaar zijn een goed verstelbare spot, Kat
of een op het hoofd gemonteerde lichtbron (‘mijn- De kat wordt als sfinx gefixeerd, evenals de hond,
werkerslamp’). Een traploos verstelbare halogeen- waarbij de voor- en achterpoten extra moeten wor-
lamp is daarbij optimaal. Een gewone zaklantaarn den bewaakt. Sedatie met bijvoorbeeld ketamine
heeft als nadelen dat men slechts één hand ter be- bemoeilijkt de diagnostiek nauwelijks.
schikking houdt voor verdere handelingen en dat
de lichtopbrengst niet zo groot is.
19 Ogen 213


19.3 Instrumenten en hulpmiddelen Kweekbuizen
(zie ook § 4.2) Met een droge wattenstaaf in een meegeleverde
kweekbuis kan materiaal voor een bacteriekweek
Penlamp worden afgenomen. Indien een lange periode tus-
Een penlamp is een focaal lichtbronnetje dat een sen afname en verwerking in het laboratorium te
kleine lichtbundel geeft. Hij dient voor onderzoek verwachten is (zoals in een praktijksituatie kan
van de voorste delen van de oogbol, maar ook voor voorkomen) kan men beter met een ‘natte’ watten-
het testen van de pupilreflexen. staaf in een transportmedium werken. Voor spe-
ciale laboratoriumdiagnostiek op bepaalde agentia
Spleetlamp (bijvoorbeeld met de polymerasekettingreactie op
Een spleetlamp geeft een spleetvormige lichtbun- herpesvirussen) dient men tevoren met het desbe-
del van 0,5-1 mm breed en 5-15 mm hoog. Hiermee treffende laboratorium te overleggen welke wijze
kunnen optische snijvlakken door het oog worden van afname en welke media dienen te worden ge-
gemaakt, waarbij verdichtingen in de lichtbundel bruikt.
oplichten (Tyndall-effect; hoofdstuk 4) en de be-
grenzingen en positie van de diverse anatomische Oogspatel
structuren van het voorste oogsegment kunnen Een oogspatel dient voor afname van exsudaat
worden bekeken. voor microbiologisch onderzoek of verzameling
van oppervlakkige epitheelcellen voor cytologisch
Blauwfilter onderzoek.1
Het gebruik van kobaltblauw licht kan nuttig zijn
voor het opwekken van extra fluorescentie van mi- Cytobrush
nimale corneadefecten, nadat deze met fluoresce- De afname van materiaal voor cytologisch of mi-
ine zijn aangekleurd (§ 19.4.9). crobiologisch onderzoek kan op efficiënte wijze
geschieden met een speciaal daartoe ontwikkeld,
Oftalmoscoop (direct) klein borsteltje.2
Een oftalmoscoop is een lichtbron met lenzenstel-
sel. Met behulp van de 0- of –1 D-lens kan de fun- Oogcurette
dus worden geïnspecteerd. Door andere lensjes in Een curette met een diameter van circa 3 mm wordt
de oftalmoscoop voor te draaien kan ook het voor- gebruikt voor afname van materiaal voor microbi-
ste oogsegment worden geïnspecteerd: tussen 0 en ologisch of cytologisch onderzoek. Een curette is
+8 D vitreum; +8 D achterste lenskapsel; tussen +8 tevens bruikbaar voor het opfrissen van ulcera of
en +12 D lensinhoud; +12 D voorste lenskapsel; +12 voor het curetteren van bijvoorbeeld een chalazion.
tot +20 D voorste oogkamer; +20 D cornea. Bij voor-
keur wordt zonder bril gespiegeld. De eventuele Fluoresceïne
brilsterkte van de onderzoeker kan door de lensjes Fluoresceïne (bij voorkeur geïmpregneerde papier-
worden gecorrigeerd. strookjes)3 wordt gebruikt voor het aankleuren
Een directe oftalmoscoop dient tevens een spleet- van corneadefecten, en dient ook als kleurstof voor
lamp (zodat een losse spleetlamp overbodig wordt), onderzoek van de passage van het traanafvoerap-
een blauwfilter en een keratoscoop (voor onderzoek paraat.
van de corneakromming) te bevatten. Veelal is een
oftalmoscoop tevens tot otoscoop en vaginoscoop Mydriaticum (kortwerkend)
om te bouwen. Tropicamide 0,5% geeft een kortdurende pupilver-
wijding (mydriasis), waardoor een goede inspectie
Fixatiepincet van het retropupillaire oogdeel mogelijk wordt.4
De fixatiepincet volgens Von Graefe wordt gebruikt Bij pups (jonger dan vier maanden) wordt atropine
voor de inspectie van de conjunctivae, waaronder 1% als mydriaticum gebruikt.
ook de membrana nictitans.
Lokaal anestheticum
Schirmer-tear-test (stt) Lidocaïne 4% en tetracaïne 0,5% zijn voorbeelden
Voor de stt worden steriel verpakte, gestandaardi- van farmaca die na een kortstondige prikkeling
seerde, veelal gekalibreerde strookjes filtreerpapier een kortdurende verdoving van de conjunctivae en
gebruikt. Deze dienen voor de kwantitatieve bepa- de cornea geven, zodat lokale inspectie of kleine
ling van de traanproductie. ingrepen – bijvoorbeeld tonometrie, verwijdering
van een corpus alienum – mogelijk worden. Derge-
214 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

lijke middelen mogen alleen als diagnosticum wor- van de musculatuur wordt de oogbol naar voren
den gebruikt. Herhaald (‘therapeutisch’) gebruik gedrukt (exophthalmus), bij atrofie ontstaat juist
vertraagt het herstel van epitheeldefecten van de een diepliggend oog (enophthalmus). Vlak achter
cornea en kan de pijn nog doen toenemen door het oog bevindt zich de processus coronoideus
overprikkeling (neuritis dolorosa). (muscularis) van de mandibula (afb. 19.1). Bij het
oogonderzoek wordt de bek geopend als beschre-
ven in hoofdstuk 11. In geval van een ruimte-inne-

19.4 Onderzoek van oog en adnexa mend proces (bijvoorbeeld bloeding, ontsteking,
abces, neoplasie) tussen oogbol en processus coro-
Zoals reeds in hoofdstuk 4 aangeduid, bestaat het noideus kan bij het openen van de bek een bewe-
onderzoek van de ogen5-8 vooral uit inspectie, waar- gingsbeperking en/of pijnlijkheid worden vastge-
bij in principe ‘van buiten naar binnen’ wordt ge- steld. Aansluitend worden de omgeving van het
werkt. De onderdelen ‘traanapparaat’ en ‘bulbus oog, de musculatuur, de huid en het kaakgewricht
oculi’ vormen op deze volgorde een uitzondering. geïnspecteerd en gepalpeerd op zwelling, atrofie,
De richtingaanduiding in de drie asrichtingen harde of weke plekken, pijnlijkheid, temperatuur-
wordt bij het oog en de adnexa aangegeven met de verschillen en asymmetrie. Ook de tonsillen en het
termen 1 anterior (rostraal) en posterior (aboraal/ maxillaire slijmvliesgebied caudaal van molare 2
caudaal), 2 nasaal (mediaal) en temporaal (lateraal), (hond), de weke orbitabodem, worden geïnspec-
en 3 dorsaal (superior) en ventraal (inferior). De ra- teerd en gepalpeerd.
diaire lokalisaties van structuren in of op de cornea,
voorste oogkamer, iris en lens worden aangegeven Benige delen van de orbita, sinussen en neusholte
door middel van de uren van de klok. In verband Het rostrale deel van de benige orbita wordt bij
met de benodigde stabiliteit wordt het oogonder- hond en kat gevormd door het os zygomaticum, os
zoek in principe zittend uitgevoerd. lacrimale, os maxillare, os sphenoidale, os palati-
num en os frontale.9 Mediaal (nasaal) wordt de or-

19.4.1 Kop en schedel bita gevormd door het os frontale, dat naar lateraal
(temporaal) uitloopt in de processus zygomaticus.
Stand in de ruimte De processus zygomaticus sluit lateraal met een
Bij inspectie is het van groot belang het dier rustig bindweefselbrug aan op de processus frontalis van
te observeren en zo min mogelijk (onder dwang) te het os zygomaticum. De benige delen worden op
fixeren. De oogleden, de huid in de omgeving van hun symmetrie geïnspecteerd en gepalpeerd.
het oog, de lippen, wangen en oren dienen symme- Respectievelijk rostraal en dorsomediaal van de
trisch af te hangen of te staan en voldoende tonus orbita liggen de sinus maxillaris, de neusholte en de
te bezitten (zie ook hoofdstuk 18). sinus frontalis. Aandoeningen hiervan kunnen ge-
Behalve bij neurologische aandoeningen en oor- volgen hebben voor de orbita(-inhoud). Het onder-
afwijkingen kan een patiënt ook bij visusstoornis- zoek van deze holten is in hoofdstuk 9 beschreven.
sen de kop in een afwijkende, meestal te lage stand
houden. Ook hevige pijn, gepaard gaand met dicht-
knijpen van de ogen (blepharospasmus), kan aan-
leiding geven tot een afwijkende stand van de kop.
De patiënt zal zich veelal voorzichtig en aarzelend
voortbewegen en de ledematen te hoog optrekken
(hanentred).

Mandibulaire en parotideale lymfknopen


Dit zijn voor de ogen de belangrijkste (palpabele)
regionale lymfknopen. Ook in gevallen waarbij de
problemen zich uitsluitend tot het oog lijken te be-
perken, worden zij in het onderzoek betrokken (zie
ook hoofdstuk 8).

Kauwmusculatuur en openen van de bek Afbeelding 19.1


De kauwspieren leveren ventraal en caudaal een De retrobulbaire structuren. Bij het openen van de bek
aanzienlijke steun aan de oogbol. Zij vormen een wordt de processus coronoideus naar het oog toe be-
onderdeel van de weke ‘orbitabodem’. Bij zwelling wogen.
19 Ogen 215


19.4.2 Omgeving van het oog

Weke delen van de orbita rond de bulbus


Bij ruimte-innemende processen rond en/of achter
de bulbus, zoals na traumata, bij ontstekingen en
bij neoplasieën, kunnen net binnen de benige de-
len van de orbita zwellingen optreden. Dit gebied
wordt geïnspecteerd en gepalpeerd, waarbij de
benige orbitarand en de net daarbinnen liggende
weke orbitarand worden afgetast.

Trichiasis: (plooien van) neus en kophuid Afbeelding 19.2


Van trichiasis wordt gesproken indien haren rond Trichiasis. Haren op een normale plaats, die door hun
een lichaamsopening (zoals de oogspleet), vanaf afwijkende stand aanleiding geven tot irritatie van de
hun normale plaats door een afwijkende stand of conjunctiva of cornea; bijvoorbeeld haren op de neus-
kromming, irritatie opwekken (afb. 19.2). Zo kun- plooi of op het laterale deel van het bovenooglid.
nen de lange, vrij stugge haren op neusplooien de
oogbol irriteren. Vooral de extreem brachycefale
dieren lijden hieraan.

Soms zijn het de wimperachtige lange haren op


het laterale bovenooglid die door hun afwijkende
stand en in combinatie met een entropion (zie
§ 19.4.5) de ventrale conjunctivazak en de oogbol
irriteren. Deze huiddelen worden geïnspecteerd,
waarbij de positie van de kophuid zo min mogelijk
door de fixatie mag worden beïnvloed. Zijn deze
haren nat en komen ze na het ectropioneren (naar
buiten rollen van de lidrand) weer terug naar de
cornea of in de conjunctivazak, dan hebben we te
maken met trichiasis. Dergelijke haren geven vaak Afbeelding 19.3
aanleiding tot irritatie, vascularisatie, ulceratie of Traanstreep door tranenvloed (epiphora) onder de me-
pigmentatie van de cornea op de irritatieplaats en diale ooghoek, ten gevolge van een afvoerbelemmering
soms zelfs tot perforatie. Ook bij een zeer ruime en/ en/of overproductie. Ook is het adhesielijntje zichtbaar
of sterk geplooide kophuid (bloedhond, shar pei) (zie ook afb. 19.4).
of bij veel kophuidplooien (chow-chow) kan door
het afhangen van huidplooien, in combinatie met
entropion van (vooral) de bovenooglidrand, een verkleuring en gepalpeerd op verdikking. Een
ernstige irritatie van de bulbus optreden. enkele keer kan in deze regio een fistelopening
worden gevonden die vrijwel zonder uitzonde-
Traanstreep ring uitgaat van een wortelpuntontsteking van de
Bij overproductie en/of afvoerbelemmering van vierde premolaar en slechts zelden verbinding met
traanvocht kan ‘overlopen’ van traanvocht ontstaan het traanafvoerapparaat heeft. (nb. De ductus na-
(tranenvloed). De overmaat aan tranen loopt in het solacrimalis loopt niet subcutaan, maar door het os
algemeen in de mediale ooghoek over de huid naar lacrimale (dus vanuit de orbita) naar de neusholte.)
beneden. Hierdoor ontstaat een traanstreep (afb.
19.3), waarbij de haren tot donkerbruin verkleurd Natte (onder)oogleden
raken. Controle van de passage van het traanafvoer- Bij het openen van de oogleden wordt het traan-
apparaat naar de neus wordt met behulp van fluo- vocht tot een zeer dunne, regelmatige, traanfilm
resceïne uitgevoerd (zie § 19.4.9). over de cornea verspreid. Tussen de palpebrale con-
junctiva en de oogbol blijft de traanfilm intact door
Bij honden met neusplooien treden ook veelvuldig de capillaire werking tussen de beide lagen. Door
ontstekingen op in het steeds vochtige huidgebied de kliertjes van Meibom, Zeis en Moll in de ooglid-
tussen de plooien (intertrigo). Dit gebied wordt randen wordt talg afgescheiden, die de ooglidrand
daarom geïnspecteerd op traanstreepvorming en iets vettig houdt. Door deze hydrofobe ooglidran-
216 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

den en de adhesie van de traanfilm aan cornea en


conjunctiva loopt eventueel overtollig traanvocht
niet gemakkelijk over de ooglidrand. Het overtolli-
ge traanvocht wordt door een ‘ritssluitingwerking’
van de lidslag naar mediaal gestuwd. Natte onder-
oogleden ontstaan dan ook speciaal bij afwijkingen
die de functie van de onderooglidrand verstoren,
zoals distichiasis (zie § 19.4.5) en bij een gestoorde
ooglidfunctie door een afwijkende positie (entro-
pion, extreme exophthalmus c.q. luxatio bulbi).
Zijn de boven- én de onderoogleden nat, dan is
dit vrijwel altijd het gevolg van een hevig blefa-
rospasme, bijvoorbeeld door entropion of een ul-
cus corneae. Bestaat deze spasmus langdurig, dan Afbeelding 19.4
treedt tevens een bruine verkleuring en zelfs kaal- Inspectie van de traanfilm. Men let op een scherpbe-
heid van de oogleden op. grensd reflectiebeeld (Δ), dat slechts wordt vervormd
door de kromming van de cornea (bolle spiegel), en op

19.4.3 Traanfilm en traanproductie het adhesielijntje tussen het ooglid of de membrana
nictitans en de cornea of conjunctiva (pijltje; zie ook
De volgorde van onderzoek volgt hier de anato- afb. 19.3).
mische structuren van het oog niet volledig. Om
te voorkomen dat de traanproductie door andere
handelingen wordt beïnvloed, worden de traanfilm met de vingers worden aangepakt. Vingertoppen
en traanproductie vroeg in het onderzoek gecon- beïnvloeden de steriliteit en de opzuigsnelheid
troleerd. Bij een normale traanfilm (afb. 19.4) is een van het papier. Met de vingers van de andere hand
ononderbroken reflecterend en helder vochtrandje wordt het onderooglid iets geëctropioneerd. De af-
zichtbaar tussen de (onder)ooglidrand en de cornea geronde zijde van het strookje wordt dan, op circa
en tussen de rand van de membrana nictitans en de een derde van de lengte van de oogspleet van de
cornea. Ook zal er een normaal reflexbeeldje op de laterale canthus in de ventrale conjunctivazak ge-
traanfilm over de cornea bestaan. Bij een normale plaatst (met het omgevouwen einde naar beneden)
traanfilm over het gladde oppervlak en een normaal en het onderooglid en het strookje worden losge-
gevormde cornea zal het beeld van bijvoorbeeld het laten. Na één minuut (niet na vijf minuten zoals bij
raam of een lamp gaaf worden gereflecteerd. de mens) worden de strookjes weer uitgenomen
en direct afgelezen. De lengte van het vochtige en
Ook tl-verlichting en glimmende, reflecterende eventueel blauw gekleurde deel boven de inkeping
of schaduwgevende structuren, waaronder haren, is een maat voor de traanproductie.
kunnen valse ‘reflecties’ op de traanfilm veroorza-
ken, die soms, ten onrechte, worden aangezien voor
corneadefecten of zelfs lensluxaties! Treedt er bij Referentiewaarden10-13
inspectie geen of nauwelijks reflectie op of bestaat
hond 13-25 mm; keratoconjunctivitis
er slechts een matte glans, dan is de traanfilm waar-
sicca (KCS): ≤ 9 mm
schijnlijk opgebroken, niet intact of zelfs afwezig.
Bestaat er omtrent de traanfilm ook maar de ge-
kat 10-20 mm; keratoconjunctivitis
ringste twijfel, of is er een mukeuze of (muco)puru-
sicca: ≤ 6 mm
lente uitvloeiing aanwezig, dan wordt de traan-
productie gemeten met behulp van de Schirmer- tussenwaarden verdacht.
tear-test (stt). Elke verpakking bevat twee steriele,
eventueel gekalibreerde en van blauwe kleurstof konijn 5,3 ± 2,9 SD) in 1 minuut
voorziene, gestandaardiseerde strookjes filtreer-
papier (afb. 19.5). Ter hoogte van de inkeping wor-
den de strookjes in de verpakking onder een hoek Een tussenwaarde zou kunnen worden gevonden
van circa 135° omgevouwen. De verpakking wordt bij onvoldoende stabiliteit/continuïteit van de
aan de achterzijde van de strookjes geopend en met traanfilm. Dit kan leiden tot te snel opbreken van
een droog pincet wordt het achtereinde van een de traanfilm, waardoor kleine oppervlakjes van de
stripje vastgepakt. De strookjes kunnen beter niet cornea steeds even uitdrogen met als gevolg ver-
19 Ogen 217

A B

Afbeelding 19.5
a Schematische afbeelding van de Schirmer-tear-test. Het afgeronde einde van het strookje wordt, ter hoogte van
de inkeping, onder een hoek van ongeveer 135° omgevouwen. Het onderooglid wordt met een vinger licht geëctro-
pioneerd. Het strookje wordt op circa een derde van de lengte van de oogspleet (vanaf lateraal) in de conjunctiva-
zak aangebracht, na 1 minuut weer uitgenomen en direct afgelezen.
b De uitvoering van de Schimer-tear-test bij een patiënt. De aangebrachte kalibratie en een blauwe kleurstof verge-
makkelijken het aflezen van de test.

vroegd afsterven van oppervlakkige epitheelcellen. materiaal moet worden geënt voordat het is inge-
Deze intacte, maar niet vitale cellen kunnen des- droogd.
gewenst met behulp van Bengaals roze14 of Lissa-
mine-groen (zie verder § 19.4.9) zichtbaar worden Natte wattenstaaf
gemaakt. Aangezien het transport van het afgenomen mate-
Daar een te droog oog in ernstige problemen riaal naar een laboratorium soms lang duurt, kan
komt, zijn vooral de ondergrenzen van 9 (hond) en beter een kweekbuis met voedingsmedium worden
6 mm (kat) van belang. Uitsluitend bij zeer duide- gebruikt. Hiervoor is een kweekbuis met bijvoor-
lijke overproductie kan de stt achterwege blijven. beeld bouillon of een transportmedium en een wat-
Bij (muco)purulente uitvloeiing, ook al glanst en tenstaafje geschikt. Het monster droogt niet uit en
reflecteert het slijm of de pus, wordt de stt altijd daardoor wordt vaker een positief resultaat verkre-
gedaan. Voor de verdere beoordeling van het reflec- gen. Deze methode is echter voor het aantonen van
tiebeeldje zie § 19.4.9. schimmels minder geschikt.


19.4.4 Oogafscheiding Na het onderzoek van traanfilm, traanproduc-
tie en oogafscheiding kan eventueel aanwezige
Bij mucopurulente ooguitvloeiing (bij een normale (muco)purulente ooguitvloeiing worden verwij-
stt) of andere specifieke tekenen van een infec- derd door cornea en conjunctivazak met een hand-
tieuze oorzaak wordt materiaal afgenomen voor warme 0,9% NaCl-oplossing te spoelen.
een kweek. Pas hierna kan de eventueel aanwezige Werkwijze (afb. 19.6b). Met de rug van één hand
ooguitvloeiing met een handwarme, steriele 0,9% wordt een absorberend papieren handdoekje te-
NaCl-oplossing worden uitgespoeld. gen de neus van de patiënt gehouden, terwijl de
wijsvinger en duim van dezelfde hand de oogleden
Droge wattenstaaf opengesperd houden. Met de andere hand wordt
Voor het afnemen van een monster worden de oog- de spoelfles vastgehouden. Door in de fles te knij-
leden met twee vingers opengehouden en met de pen wordt een flinke straal spoelvloeistof gepro-
andere hand wordt, van lateraal komend, met een duceerd. De straal wordt van lateraal naar mediaal
kweekstaafje materiaal uit de mediale conjunctiva- op het oog gericht. Om beschadiging van de cornea
zak afgenomen (afb. 19.6a). Men blijft dus tussen de en verontreiniging van de inhoud van de spoelfles
palpebrale conjunctiva en de membrana nictitans. te voorkomen wordt de tuit van de spoelfles op een
Vanzelfsprekend mogen de steriele wattenstaaf en afstand van minimaal 10 centimeter van cornea en
het steriele deel van de dop niet door haren of eigen oogleden gehouden. Na het spoelen wordt de huid
vingers worden gecontamineerd! Het verkregen rond de ogen afgedroogd.
218 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

A B

Afbeelding 19.6
a De afname van materiaal voor nader onderzoek ter hoogte van de mediale canthus van de conjunctivazak.
b Het oog wordt vanaf lateraal gespoeld met handwarme isotone zoutoplossing (NaCl 0,9%). De tuit van de spoel-
fles mag hierbij geen contact met de patiënt maken.


19.4.5 Oogleden (palpebrae) (afb. 19.7)

Functioneren
De lidslag behoort regelmatig en soepel over de
bulbus plaats te vinden, zodat een goede traanfilm
gehandhaafd blijft. Bij vogels is het voornamelijk
de membrana nictitans die deze functie vervult. Bij
voorkeur zonder de kop aan te raken onderzoekt
men de lidslagfunctie door middel van de ooglid-
reflex. Deze reflex kan ook worden opgewekt door
de huid in de mediale ooghoek aan te raken. Kan
het dier, bijvoorbeeld door een innervatiestoornis
of door exophthalmus, de oogleden niet geheel
sluiten, dan is sprake van lagophthalmus. Kan de
patiënt het bovenooglid niet volledig openen, zoals
bij een innervatiestoornis, zwelling of neoplasie,
dan spreekt men van ptosis.

Oogspleet
De oogspleet behoort qua afmeting passend bij de
erachter liggende bulbus te zijn. Bij een geopend
oog en een normale oogspleetlengte wordt de cor-
nea vrijwel compleet ‘omringd’, zodat – anders dan
bij de mens – de sclera niet of nauwelijks zicht-
baar is. De onderzoeker vergelijkt de lengte van de
spleet van rechter- en linkeroog. In opgespannen
toestand loopt de oogspleetlengte bij de hond uit-
Afbeelding 19.7 een van 27,8 (± 2,7) tot 32,1 (± 4,7) mm.15 Bij sommi-
Doorsnede van de oogleden en de conjunctivaalzak. ge rassen is de oogspleet veel te ruim en vaak ruit-
1 wimperachtige haren op het laterale deel van het vormig vervormd, waardoor een combinatie van
bovenooglid, 2 klieren van Zeis en Moll, 3 klieren van entropion en ectropion kan ontstaan. Bij honden
Meibom, 4 slijmbekercellen, 5 fornix, 6 glandula super- met een te ruime oogspleet ligt deze waarde veelal
ficialis and cartilago van de membrana nictitans, 7 scle- boven de 40 mm. Ten slotte dient het dier ‘het oog’,
rale of bulbaire conjunctiva, 8 m. orbicularis oculi, dat wil zeggen de oogspleet, goed open te houden.
9 slijmbekercellen. Reeds bij lichte irritatie van de conjunctiva of het
19 Ogen 219

voorste oogsegment worden de oogleden min of palpebrae (of coloboma), en op verkregen defecten
meer dichtgeknepen. Wordt de pijn erger, dan of zwellingen zoals trauma, ontsteking (chalazion/
wordt het oog stijf dichtgeknepen (blefarospasme), hordeolum) en/of neoplasie.
vooral wanneer de pijn uitgaat van de cornea, de
iris of de ciliaire musculatuur. Hierdoor lijkt de Stand van het ooglid
oogspleet verkleind. Soms vindt men een aange- De ooglidrand dient goed op de kromming van
boren te korte oogspleet, vaak gepaard gaand met de oogbol aan te sluiten (afb. 19.9). Primair (aan-
entropion van het bovenooglid. geboren of verkregen) en secundair (bij te ruime
oogspleet, enophthalmus of na trauma) kunnen de
Buitenzijde ooglid
De buitenzijde van de oogleden wordt geïnspec-
teerd en vervolgens gepalpeerd op verwondingen,
zwellingen, kaalheid en vochtigheid. Natte oogle-
den en trichiasis zijn reeds besproken in § 19.4.2.

Ooglidrand
De ooglidrand is aan de buitenzijde in het alge-
meen gepigmenteerd, glad, glanzend, onbehaard,
droog en 2-3 mm (onderooglid) tot circa 1 mm
(bovenooglid) breed. Het behaarde deel aan de bui-
tenzijde slaat om in een smal randje, dat bij bena-
dering loodrecht op de cornea staat. In dit randje
loopt in het midden een nauwelijks zichtbaar geul-
tje, waarin de uitmondingen van de klieren van
Meibom als kleine stipjes zichtbaar zijn. Hond en
kat hebben geen apart geplaatste wimpers, maar
wel haren met die functie op 1-2 mm van de boven-
ooglidrand, vooral lateraal. Bij haren op de vrije
ooglidrand spreekt men van distichiasis (afb. 19.8).
De lidrand moet hiervoor nauwkeurig worden
geïnspecteerd, liefst met een loepbril onder felle
verlichting of met een spleetlampmicroscoop. In
veel gevallen is in eerste instantie alleen een slijm-
propje rond het haartje als kleine onregelmatig- Afbeelding 19.8
heid op de ooglidrand zichtbaar. Veegt men dit Distichiasis. Haren op de ooglidrand met de haarzakjes
weg, dan wordt het haartje zichtbaar. Verder wordt 1 in een klier van Meibom, 2 in de klieren van Zeis en
bij inspectie en palpatie van de oogleden gelet op Moll en elders in de vrije lidrand; 3 ectopische ciliën uit-
congenitaal ontbrekende delen, defecten als aplasia komend in de conjunctivazak.

Afbeelding 19.9
Standen van de ooglidrand: 1 hooggradig entropion, 2 laaggradig entropion, 3 normale lidstand, 4 ectropion.
220 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 19.10 Afbeelding 19.11


Mogelijke lokalisaties van ooglidveranderingen, bijvoor- Entropionproef. Op ongeveer 1,5 cm ventrolateraal van
beeld entropion: 1 onderooglid totaal, 2 partieel, 3 angu- het onderooglid wordt een huidplooi opgelicht en wordt
lair, laterale canthus. de laterale ooglidrand geëntropioneerd.

oogleden entropion (naar binnen krullen) of ectro- omslaat. Het conjunctivagedeelte, dat de binnen-
pion (naar buiten krullen) vertonen. zijde van de oogleden bekleedt, wordt conjunctiva
palpebralis genoemd. Na het omslagpunt (fornix)
Het en- of ectropion kan totaal zijn, dat wil zeg- ligt deze over de duidelijk er doorheen zichtbare,
gen dat de gehele ooglidrand erbij betrokken is. witte sclera en heet daarom conjunctiva scleralis. In
Het kan ook angulair (alleen de laterale canthus) de mediale canthus bevindt zich een grote, plooi-
of partieel (bijvoorbeeld mediaal) zijn (afb. 19.10). vormige uitstulping van de conjunctiva, de mem-
De ernst wordt aangegeven met de termen laag-, brana nictitans (plica semilunaris conjunctivae;
middel- of hooggradigheid (afb. 19.9). Is er op het derde ooglid).
moment van onderzoek geen entropion zichtbaar, De belangrijkste functie van de conjunctiva is
maar wel een nat ooglid, of heeft men te maken die van een flexibele, gladde, vochtige barrière ter
met een gepredisponeerd ras (bijvoorbeeld bouvier afsluiting van de ruimte tussen oogleden enerzijds
en chow-chow), dan wordt de entropionproef uit- en de bulbus en orbita anderzijds, een barrière
gevoerd. die ook de bewegingen van de oogbol toelaat. De
conjunctiva speelt verder een belangrijke rol bij de
Entropionproef (afb. 19.11) lokale afweer. De conjunctiva palpebralis bevat veel
lymfocyten en slijmbekercellen.
Hiertoe wordt een huidplooi opgepakt, circa 1,5 In de dorsale fornix monden de afvoerbuisjes van
cm ventraal van de laterale canthus. De onderoog- de glandula lacrimalis en de glandulae lacrimales
lidrand wordt zo met de behaarde zijde tegen de accessoriae uit. De conjunctiva is met elastische ve-
cornea geplaatst. Hierbij mag degene die de hond zeltjes met het onderliggende weefsel verbonden.
vasthoudt de kophuid niet strak trekken. Norma- Bij het beoordelen van de kleur van de (transpa-
liter zal geen entropion ontstaan of wordt het ge- rante!) conjunctiva beoordeelt men in feite de kleur
forceerde entropion, na het loslaten van de plooi, van het onderliggende weefsel (zie ook hoofdstuk
direct weggeknipperd. In het geval van (habitueel) 8). Het (sclerale) conjunctivale vaatsysteem heeft
entropion zal de patiënt het geforceerde entropion anastomosen met het vaatsysteem in de bulbus.
slechts met grote moeite of in het geheel niet kun- Bij ontstekingen (uveitis) of drukverhoging (glau-
nen corrigeren. coom) in de bulbus zijn de vaten vrijwel altijd be-
trokken. Hierdoor ontstaat de rode kleur van de

19.4.6 Bindvliezen (conjunctivae, inclusief conjunctiva.
membrana nictitans) In het slijmvlies van de mediale ooghoek, op circa
5-8 mm van de canthus en circa 1 mm binnen de
De conjunctiva (bindvlies) is een dunne, transpa- ooglidrand, bevinden zich bij de hond en de kat
rante membraan, die aan de binnenzijde van de dorsaal en ventraal de openingen van het traanaf-
ooglidrand is gefixeerd, de binnenbekleding van voersysteem. Bij het konijn komt slechts één punc-
het ooglid vormt en bij de fornix naar de limbus tum lacrimale voor. Vanaf deze puncta lacrimalia
19 Ogen 221

kan men de canaliculi over enkele millimeters gefixeerd. De bek van de pincet komt hiermee dus
onder een dun slijmvlieslaagje vervolgen. De sac- haaks op de ooglidrand te staan. Vaak zal hierbij
cus lacrimalis in de mediale canthus in de canalis zichtbaar wat talg uit de uitmondingen van de
lacrimalis is echter niet zichtbaar (zie § 19.4.9 voor kliertjes van Meibom worden gedrukt.
onderzoek van de passage).
De membrana nictitans bevat een plat, T-vor- nb. Het contact met de kop blijft hierbij onafge-
mig kraakbeentje (cartilago), dat de membraan broken gehandhaafd! De achterzijde van de pincet
haar kromming en stevigheid geeft. Aan de basis (pijltje afb. 19.12) dient vrij te blijven van de hand-
bevindt zich de glandula membranae nictitantis palm. Bij verzet en/of onverwachte bewegingen
superior, die verantwoordelijk is voor circa 30% van gaat de hand met de pincet met de beweging van de
de mucosereuze fractie van het traantraanvocht. kop mee en wordt de cornea niet beschadigd. On-
Vooral het oculaire slijmvlies van de membrana der vrij stevig dichtknijpen van de pincet wordt het
nictitans bevat veel lymfatisch weefsel. ooglid geëctropioneerd en opgerold, zodat de con-
junctiva zichtbaar en tevens opgespannen wordt.
Inspectie en palpatie Indien de pincet niet stevig genoeg gesloten wordt
Het onderzoek van de conjunctiva bestaat uit in- gehouden, slipt het ooglid uit de pincet en bestaat
spectie en palpatie, eventueel uit het maken van het risico dat de tandjes de ooglidrand beschadi-
een afstrijkje of afkrabsel of het nemen van een bi- gen. De conjunctivae worden beoordeeld op kleur,
opt. Voor inspectie wordt de conjunctiva verdoofd gladheid (eventueel voelen met de vingertop),
met enkele druppels van een kortwerkend lokaal vochtigheid, zwelling (bijvoorbeeld door oedeem
anestheticum. Zijn er twijfels over de gevoeligheid = chemosis), laesies/defecten, follikels, vaatinjectie,
van de cornea, dan behoort deze hierop vóór het corpora aliena en ontstekingsmateriaal. Ook wordt
anestheseren te worden onderzocht (zie § 19.4.9). gelet op pigmentatievlekjes: als deze een dia-
Bij het indruppelen van lokale anesthetica of me- meter van circa 1 mm hebben en op 1-5 mm vanaf
dicamenten laat men de patiënt recht naar boven de ooglidrand zijn gelokaliseerd, bevatten ze soms
kijken. Hierbij mag de tuit van het flesje niet met ectopische ciliën (zie afb. 19.8). Zonder het gebruik
de cornea, de oogleden of haren van de patiënt in van een optisch hulpmiddel (loep of microscoop)
contact komen (het flesje 5-10 cm boven het oog zijn de haren zelf moeilijk waarneembaar. Ook
houden). Bij contaminatie van de druppelaar wordt neoplasieën (adenoom, melanoom) kunnen sterk
de verontreiniging, bij het loslaten van de druppe- gepigmenteerd zijn. In de mediale ooghoek wordt
laar, naar binnen gezogen! onderzocht of de puncta lacrimalia aanwezig, juist
Het ooglid wordt met een fixatiepincet naar Von gelokaliseerd en voldoende ruim zijn.
Graefe geëctropioneerd (afb. 19.12). De conjuncti-
vale poot van het pincet wordt, in een raakvlak aan Membrana nictitans (plica semilunaris conjunctivae;
de oogbol en evenwijdig aan de ooglidrand, tussen derde ooglid; bij vogels: knipvlies)
de oogbol en de conjunctiva palpebralis gebracht, Bij hond en kat is de membrana nictitans nasoven-
zodanig dat de hoeken van de bek de cornea niet traal gelokaliseerd, bij het konijn nasaal en bij vo-
kunnen beschadigen. Met één bek van de pincet gels dorsaal (knipvlies). Bij vogels is de membrana
op de conjunctiva palpebralis en één op de huid nictitans veelal transparant.
– op 1-2 mm van de ooglidrand – wordt het ooglid Voordat men tot de inspectie overgaat, dient men,
beide ogen vergelijkend, te bekijken of de membra-
na nictitans voldoende in de mediale hoek ligt. Is
de membrana nictitans te ver naar lateraal te zien,
dan spreekt men van ‘protrusio membranae nic-
titantis’. Dit kan onder andere optreden bij lokale
afwijkingen van de membrana nictitans, maar ook
bij bijvoorbeeld enophthalmus. Bij twijfel kan men
de neus omhoog brengen. De protrusie treedt dan
in versterkte mate op. Bovendien kunnen achter de
Afbeelding 19.12 bulbus gelegen processen (retrobulbair abces, neo-
Inspectie van de ooglidrand en de conjunctiva palpebra- plasie) de membrana nictitans naar voren drukken.
lis. Het bovenooglid wordt met behulp van een fixatie- Voor de inspectie van de membrana nictitans (afb.
pincet volgens Von Graefe geëctropioneerd. De achter- 19.13) brengt men – na lokale anesthesie – de pincet
zijde van het pincet dient voldoende vrij te blijven van de vanaf lateraal tot aan de rand (denk aan steun van
handpalm (pijltje). de hand tegen de kop!). Door lichte druk op de cor-
222 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 19.13
Inspectie van het palpebrale (1) en het oculaire (2) slijm-
vlies van de membrana nictitans.

nea wordt een geringe enophthalmus opgewekt,


waardoor de membrana nictitans zich vanzelf over
één pincetbek beweegt. Hierna wordt de membra-
na nictitans gefixeerd en naar lateraal getrokken,
zodat eerst het palpebrale slijmvlies kan worden Afbeelding 19.14
beoordeeld. Vervolgens klapt men de membrana Het oculaire slijmvlies van de membrana nictitans.
nictitans naar mediaal om en wordt de oculaire 1. cartilago, 2 lymffollikelveld, 3 glandula membranae
zijde geïnspecteerd. nictititantis superficialis.

Behalve op de reeds bij de conjunctiva palpebralis


genoemde aspecten wordt nog gelet op het door- ■
19.4.7 Oogbol (bulbus oculi)
schemerende cartilago (afb. 19.14, 1), het veelvuldig
aanwezige lymffollikelveld (2) in het oculaire slijm- De bulbus dient als geheel apart te worden beoor-
vlies en op zwelling van de traanklier in de basis deeld.
van de membrana nictitans (3). Soms blijven er cor-
pora aliena achter de membrana nictitans steken. Positie
Als men de patiënt aankijkt, let men op de denk-
Sclerale conjunctiva beeldige visus-assen en het samenspel van beide
De sclerale conjunctiva wordt beoordeeld terwijl ogen. De ogen behoren rustig op een bepaald punt
de oogleden met de vingers worden opengesperd. te worden gefixeerd. Eventueel kan men trachten
De witte sclera moet duidelijk door de transpa- de aandacht van het dier te trekken (vingers knip-
rante conjunctiva zichtbaar zijn. De losliggende pen, eigenaar laten roepen), zodat de coördinatie
sclerale conjunctiva kan normaliter (vooral bij van de ogen enigszins kan worden beoordeeld.
jonge dieren) enkele dunne vaatjes bevatten. De Strabismus (scheelzien) wordt bij Siamese kat-
conjunctivale vaatjes liggen veelal ongeveer haaks ten nogal eens aangetroffen, een enkele keer bij de
op de limbus en zijn helderrood. De sclerale vaatjes hond. Vertoont de patiënt onwillekeurige, trillen-
lopen meestal min of meer evenwijdig aan de lim- de, regelmatig op en neer of heen en weer gaande
bus en hebben meestal een paarsrode kleur. Te veel of roterende oogbewegingen, dan spreekt men van
vaatactiviteit (vaatinjectie), roodheid, zwelling en nystagmus (zie § 18.2.4).
bloedingen (tussen de conjunctiva en de sclera) zijn
in het algemeen zeer duidelijk herkenbaar tegen Enophthalmus
de witte, sclerale ondergrond. Bij twijfel of deze De m. retractor bulbi is bij de huis(zoog)dieren
afwijkingen conjunctivaal of scleraal zijn, kan dit krachtig en kan de oogbol, afhankelijk van het
onderscheid worden gemaakt door de conjunctiva schedeltype, over wel 10-15 mm terugtrekken.
– na een lokale anesthesie – met het fixatiepincet Hierbij treedt tevens protrusie van de membrana
op te lichten of te verschuiven. Ook kan één drup- nictitans op. Bij pijnlijkheid of irritatie van het
pel adrenaline 0,1% op het oog worden gedruppeld. oog treedt vrijwel altijd behalve blepharospasmus
In de regel reageren de conjunctivale vaten met een ook enophthalmus (diepliggend oog) op. Ook bij
snelle vasoconstrictie en worden dan minder dui- overgevoeligheid voor licht (fotofobie) kunnen
delijk zichtbaar. De sclerale vaten blijven aanvanke- blepharospasmus en enophthalmus optreden. Het
lijk vrijwel onveranderd. onderzoek moet zich dan ook vooral op deze as-
pecten richten. Enophthalmus kan worden veroor-
19 Ogen 223

zaakt door onvoldoende retrobulbaire steun van eigenaar de bek opent. Verder onderzoek van het
het oog. Oorzaken hiervan kunnen zijn cachexie, retrobulbaire gebied is mogelijk door middel van
ouderdom, verdwijnen van retrobulbair vet, atrofie beeldvormende technieken als echografie, gecom-
van kauwmusculatuur of terugtrekken van het oog puteriseerde tomografie (ct) en kernspintomogra-
door de m. retractor bulbi. fie (§ 19.6).

Exophthalmus Grootte
Van exophthalmus wordt gesproken bij verplaat- De twee bulbi behoren even groot te zijn en qua
sing naar rostraal van de bulbus. Sommige rassen grootte bij de kop van het dier te passen. Hierbij
(Pekinees, Shih tzu, Bostonterrier, Franse bulldog, dient men zich te realiseren dat een te ruime oog-
Perzische kat) vertonen een min of meer ‘normaal’ spleet of enophthalmus nog niet betekent dat ook
gevonden exophthalmus. de oogbol te klein is, hoewel die indruk in eerste
Pathologische exophthalmus wordt meestal ver- instantie kan bestaan.
oorzaakt door ruimte-innemende processen achter Eenzijdige microftalmie (aangeboren te kleine
de bulbus. Ook bij een vergrote oogbol treedt een bulbus) of phtisis bulbi (verworven te kleine bul-
zekere pseudo-exophthalmus op (zie onder Groot- bus) en buphthalmus (verworven vergrote bulbus)
te). Omdat aan de exophthalmus op zichzelf veelal zijn meestal goed als zodanig te herkennen. Moei-
niet is te zien wat de oorzaak is, moet meestal ver- lijker wordt het indien bijvoorbeeld de cornea
der onderzoek worden verricht. Hierbij is het van eenzijdig wit is verkleurd; dit oog lijkt dan meestal
belang uit te gaan van de anatomische structuren groter. Ter controle kan men eventueel de diameter
achter het oog (zie § 19.4.2) en daar de mogelijke van de cornea met een schuifmaat meten. De hori-
pathologische veranderingen van te overwegen. zontale corneadiameter bedraagt bij de hond 16,7 ±
1 mm, bij de kat 17,9 ± 0,8 mm.15 Indien beide ogen
Retrobulbaire druk een analoge afwijking in grootte vertonen, zal men
Indien men ex- of enophthalmus in de ziektege- moeten schatten of deze oogbollen afwijkend van
schiedenis verneemt of tijdens het onderzoek con- grootte zijn en niet passen bij de kop. Men moet
stateert, is het van belang de tegendruk die het oog dan naar bijkomende verschijnselen zoeken ter on-
ondervindt te palperen. Hiervoor legt men de top- dersteuning van de uitspraak over de grootte. Met
pen van de wijsvingers op de bovenoogleden, sluit behulp van echografie is een objectieve bepaling
de oogleden en drukt de beide bulbi voorzichtig de van de bulbusgrootte mogelijk.
orbita in (afb. 19.15). De tegendruk moet beiderzijds
gelijk zijn en de oogbollen moeten (bij dolichoce- Intraoculaire druk/tensie
fale rassen) soepel en zonder pijnreactie, circa 10-15 Het kamerwater wordt gevormd door diffusie via
mm de oogkas in gedrukt kunnen worden. Deze het corpus ciliare en door (actieve) secretie door het
handeling kan men eventueel herhalen terwijl de oppervlakte-epitheel van de processus ciliares. Het
stroomt via de achterste oogkamer (tussen lens en
iris), door de pupil, naar de voorste oogkamer. Het
wordt afgevoerd via het ligamentum pectinatum
in de drainagehoek, van waar het via pinocytose en
zeer fijne kanaaltjes naar de plexus venosus sclerae
gaat. Een ander deel lekt weg via de ciliaire spleet,
van waar het grootste deel via het vortexsysteem
gaat. Een klein deel gaat via anastomosen naar het
conjunctivale vaatnet. Het kamerwater houdt het
oog op spanning met een gemiddelde druk van 16-
25 mm Hg (hond).17 Deze intraoculaire druk samen
met de rigiditeit van de cornea wordt de tensie ge-
noemd. De minst betrouwbare, maar voor de prac-
ticus momenteel meest haalbare methode om deze
tensie te meten, is palpatie. Betrouwbare applana-
tietonometers voor dieren zijn zeer prijzig.
Afbeelding 19.15
Bepaling van de retrobulbaire druk. Met de beide wijsvin- Beiderzijdse palpatoire tensiebepaling
gers op de bovenoogleden worden de bulbi voorzichtig in De toppen van beide wijsvingers worden, enigszins
de orbita gedrukt. gehaakt, op de gesloten bovenoogleden van de bei-
224 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

A B

Afbeelding 19.16
a Beiderzijdse palpatoire tensiebepaling. Met de toppen van de beide wijsvingers op de bovenoogleden worden de
bulbi, iets van lateraal af, licht ingedrukt op de harde orbitabodem.
b Eenzijdige methode van manuele tensiebepaling. Met één vinger worden drukverschillen aangebracht, met de
andere vinger wordt gepalpeerd.

de ogen gelegd (afb. 19.16a). Als men de ronding van bevat de sclera een lymf- en een bloedvatsysteem.
de oogbol voelt, kan men met beide vingers tegelijk Vooral delen van de plexus venosus sclerae kunnen
enige druk op het oog uitoefenen en aldus de tensie wat blauwig doorschemeren, in een ring, op circa
van beide oogbollen vergelijken. Indien deze han- 2 mm posterior van de limbus. Vanaf deze plexus
deling correct wordt uitgevoerd, wordt de bulbus lopen anastomosen naar het conjunctivale vaatsys-
niet in de orbita gedrukt, en treedt geen protrusie teem. Vooral bij oudere dieren kunnen kleine pig-
van de membrana nictitans op. Ter verdere verge- mentophopingen in de oppervlakkige lagen van de
lijking kan men direct hierop volgend de tensie bij sclera worden gezien.
een andere hond bepalen.
Kleur
Eenzijdige palpatoire tensiebepaling Bij inspectie wordt gelet op de kleur van het nor-
De beide wijsvingertoppen worden op het boven- maliter vrijwel witte scleraweefsel. In het lichaam
ooglid van één bulbus geplaatst. Met één vingertop circulerende kleurstoffen kunnen verkleuring ver-
wordt gepalpeerd en met de andere vinger worden oorzaken, bijvoorbeeld geelheid (zie ook § 8.3.5).
voorzichtig drukwisselingen aangebracht (afb.
19.16b). Beide methoden zijn slechts ruwe, subjec- Vaatinjectie
tieve benaderingen. Raspredisposities en secundai- Is de sclera dun, dan schemert het vaatstelsel blauw
re verschijnselen van glaucoom (groene staar), zoals door (bij pups en kittens is dit fysiologisch). Bij
onder meer conjunctivale vaatinjectie, diffuus ontstekingen in het oog en bij glaucoom kunnen
oedeem van de gehele cornea en mydriasis zijn dan verhoogde vaatactiviteit (vaatinjectie, roodheid)
ook voor de diagnostiek van extra grote betekenis. en oedeem in het limbale gebied worden gezien.
Dit wordt dan vaak gevonden in combinatie met

19.4.8 Harde oogrok (sclera) een conjunctivale vaatinjectie. Bij twijfel of de
vaatinjectie conjunctivaal of scleraal is, kunnen de
Na het onderzoek van de omgeving van het oog, de conjunctivale vaten worden opgelicht of verscho-
adnexa, de orbita, en de bulbus als geheel, worden ven (zie § 19.4.6) of met behulp van adrenaline 0,1%
de onderdelen van de oogbol zelf onderzocht. worden gecontraheerd.
De sclera (harde oogrok) vormt samen met de cor-
nea de stevige buitenwand van de oogbol. De sclera Verdikkingen
bestaat uit wit, lamellair fibreus, enigszins elas- Lokale ontstekingsprocessen van de (epi)sclera
tisch bindweefsel. De dikte varieert van 1 mm ter kunnen rozerode verdikkingen geven. Ze kunnen
hoogte van het corpus ciliare, 0,3 mm bij de equa- met een vingertop op stevigheid worden gepal-
tor tot circa 0,8 mm bij de uittredeplaats van de peerd. Neoplasieën, die meestal van de uvea (veelal
n.opticus. In tegenstelling tot de avasculaire cornea melanomen) of limbus (naevus) uitgaan, kunnen
19 Ogen 225

donker gepigmenteerde zwellingen op de sclera vrijwel altijd een teken van onregelmatigheid van
geven. het oppervlak, bijvoorbeeld door oedeemvorming,
eventueel gepaard gaand met defecten. De topjes

19.4.9 Hoornvlies (cornea) van de meest gezwollen ‘heuveltjes’ reflecteren wel
(‘bergtoppen in de zon’). Aldus ontstaat een ver-
De cornea is het avasculaire, transparante venster vormd of uit elkaar geslagen reflectiebeeldje. Ook
van de oogbol, dat het licht doorlaat op weg naar de pigment- of granulatieweefsel kan een slecht be-
retina. De dikte, die vooral door het stroma wordt grensd of uit elkaar geslagen reflectiebeeldje geven.
bepaald, varieert van 0,45 tot 0,65 mm.9 Van buiten
(door de traanfilm afgedekt) naar binnen is de cor- Bolvormigheid (sfericiteit)
nea uit de volgende lagen opgebouwd: De bolvorm van de cornea kan met een keratos-
1 epitheel (7-15 cellagen dik), coop worden getoetst. Een keratoscoop is een schijf
2 stroma (regelmatig gerangschikte collageenve- met concentrische zwarte en witte ringen, die bij
zels), belichting op de cornea worden gereflecteerd. De
3 membraan van Descemet (fibreuze, elastische ba- meeste directe oftalmoscopen zijn van een kera-
sale laag), toscoop voorzien, waarbij eveneens van een lijnen-
4 endotheel. patroon gebruik wordt gemaakt. De ringen of het
lijnenpatroon behoren gelijkvormig en concen-
Zenuwvezeltjes van de n. trigeminus (n. v) ver- trisch te worden teruggekaatst. Vertoont de cornea
takken zich sterk onder het corneaoppervlak, re- onregelmatige uitbollingen of indeukingen of is
sulterend in een grote corneale gevoeligheid. De zij conisch (keratoconus), dan is het keratoscoop-
transparantie van de cornea is het gevolg van het beeldje verstoord.
ontbreken van verhoorning en vascularisatie en van
de uniforme lamellaire structuur en de relatieve Doorschijnendheid
dehydratietoestand van het stroma. Het endotheel De gehele cornea behoort volledig transparant te
heeft hierbij de belangrijkste (Na+-)pompfunctie. zijn, maar is bij pups van circa 12-40 dagen nog wat
Beschadiging van het endotheel of intraoculaire wazig. Met het blote oog of, beter nog, met een loep
drukverhoging leidt dan ook onmiddellijk tot of spleetlampmicroscoop kunnen oedeemplekjes,
vochtretentie in de cornea (oedeem). Hierbij kan littekentjes (wit als sclera), dystrofiehaardjes (wit
een diktetoename van de cornea van wel 5 mm als suikerkristallen of glasvezeltjes), bloedvaatjes,
voorkomen. Epitheelbeschadigingen hebben ook granulatie, pigment of corpora aliena worden op-
onmiddellijk oedeemvorming tot gevolg, maar in gespoord. Veel cornea-afwijkingen gaan met een
mindere mate en meestal meer gelokaliseerd. Het plaatselijke vascularisatie gepaard. Oppervlakkige
oedeem leidt tot een onregelmatige zwelling en een bloedvaatjes zijn meestal boomtakvormig vertakt
grijs-blauw-witte verkleuring van de cornea met en lopen door in de conjunctiva. Diepe vaatjes
een onregelmatig oppervlak (‘eilandjestekening’). lijken meer op bezempjes (laat vertakkend) en
Een normale cornea heeft een intacte traanfilm en verdwijnen onder de sclera. Om de afwijkingen in
is glad, sferisch van oppervlak, reflecterend, door- de diepte te lokaliseren, wordt van de spleetlamp
schijnend en zeer gevoelig. gebruikgemaakt, liefst in combinatie met een bino-
culaire loep of microscoop.
Het verdere onderzoek behoort zeker in een schemerige of Is er zoveel cornea-oedeem dat inspectie van de
donkere ruimte plaats te vinden! diepere delen door de troebelheid van de cornea
onmogelijk is, dan kan eventueel een hypertone
Reflectie NaCl-oplossing (5-10%) op het oog worden gedrup-
Bij een glad oppervlak, een normale bolvorm en peld, met de bedoeling het oedeem tijdelijk te ver-
adequate traanfilm werkt de cornea als een bolle minderen.
spiegel. Raam, buitenlicht, lamp enzovoort worden nb. De membraan van Descemet blijft bij cornea-
weliswaar vervormd door de kromming, maar toch oedeem helder. Vindt men in een plek cornea-
gaaf, regelmatig strak omlijnd gereflecteerd (zie oedeem een helder putje, dan is dit zeer waar-
afb. 19.4). schijnlijk een diep corneadefect tot op de mem-
Treedt bij inspectie met of zonder lampje geen braan van Descemet! Dit dient met fluoresceïne
of matige reflectie op, dan is de traanfilm mogelijk verder te worden onderzocht (zie verderop). De
niet intact (zie § 19.4.3) en/of is het corneaopper- rand van het defect (stroma) zal hierbij met fluores-
vlak onregelmatig. Is het reflectiebeeldje onregel- ceïne aankleuren, de ‘bodem’ van het defect (mem-
matig maar wel redelijk scherp begrensd, dan is dit braan van Descemet) niet.
226 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

het vitreum uit. Het netvlies is normaliter niet met


de spleetlamp zichtbaar. Als het netvlies met de
spleetlamp wel zichtbaar is, dan is de lens afwezig
of van zijn plaats geraakt (lensluxatie), of naar an-
terior verplaatst (netvliesloslating).

Sensibiliteit
De gevoeligheid van de cornea kan worden getest
met een gedraaid, vochtig wattenpluisje. Dit dient
te worden gedaan voordat een lokaal anestheticum
wordt toegediend (zie § 19.4.6). Bij aanraking van
de cornea behoort onmiddellijk een lidslag op te
treden (corneareflex). Deze corneareflex is ook op te
wekken door een luchtstootje tegen de cornea (bla-
zen). De cornea mag niet met de vingertop worden
aangeraakt.
Afbeelding 19.17
De spleetvormige lichtbundel doorsnijdt het voorste Diagnostische kleuringen
oogsegment. 1 cornea, 2 voorste oogkamer, 3 lens, Het gebruik van kleurstoffen kan, onder meer, nut-
4 vitreum. tig zijn voor het opsporen van defecten in de cornea
en voor onderzoek van het traanafvoersysteem. Be-
staan er aanwijzingen voor (centrale) corneadefec-
Spleetlamp (microscoop) ten (oedeem, onregelmatig reflectiebeeld), dan
Met behulp van een spleetvormige lichtbundel kunnen deze kleuringen beter tot na het onderzoek
(afb. 19.17) worden een reflectielijntje op de cornea van de diepere delen van het oog worden uitge-
en een sneevlak door het oog gemaakt, waarbij steld. Als de kleurstof aanhecht kunnen de diepere
optisch dichtere delen of vlakken oplichten in de delen namelijk (voorlopig) minder goed worden
lichtbundel (Tyndall-effect; § 4.1.1).17 De lengte en geïnspecteerd.
breedte van de spleet dienen, voor zover mogelijk,
aan de grootte van het te onderzoeken onderdeel te Fluoresceïne-Na
worden aangepast. De oranje kleurstof fluoresceïne-Na wordt na ver-
dere verdunning geelgroen fluorescerend en hecht
Bolle en holle oppervlakken, in casu de cornea en zich zeer goed in corneadefecten, waardoor deze
het voorste en achterste lenskapsel, geven daar- duidelijk(er) zichtbaar worden. Ook kan de passage
naast ook reflectie. Door de lamp zowel op en neer door het traanafvoerapparaat met fluoresceïne wor-
als ook heen en weer te bewegen, te draaien en de den onderzocht. Voor de controle op corneadefec-
invalshoek te variëren (15-45° ten opzichte van de ten wordt bij voorkeur gebruikgemaakt van een in
visuele as van het oog van de onderzoeker) wordt fluoresceïne geïmpregneerd papierstrookje dat cir-
het oog onderzocht op afwijkingen. Het eerste ca één seconde in de ventrale conjunctivazak wordt
‘lijntje’ wordt gevormd door de reflectie op en de gehouden. Een overmaat aan kleurstof wordt zono-
lichtverstrooiing van de corneadoorsnede. Daarna dig weggespoeld.
volgt de doorsnede van de voorste oogkamer als Het gebruik van een fluoresceïneoplossing is
een donkere strook, waarbij nauwelijks lichtver- vooral nuttig voor onderzoek van het traanaf-
strooiing optreedt. Dan bereikt de lichtbundel het voerapparaat. Hiermee wordt veel meer kleurstof
irisoppervlak en het voorste lenskapsel, die als een opgebracht dan met een papieren strookje. Na con-
convex (naar de onderzoeker toe bollend) lijntje taminatie van een fluoresceïneoplossing kunnen
waarneembaar is. De lens wordt dan verder ‘door- pathogene bacteriën (bijvoorbeeld Pseudomonas
sneden’, waarbij de optische dichtheid weer onge- spp.) in dit medium groeien.17-19 Daarom wordt
veer dezelfde is als die van de cornea. Bij oudere meestal gebruikgemaakt van in de handel zijnde
dieren (vanaf een leeftijd van circa 6 jaar) treedt een miniverpakkingen.
fysiologische sclerose van de lenskern (nucleus) op.
Dit betekent dat de nucleus in het spleetlampbeeld Passage door het traanafvoerapparaat (afb. 19.18)
een duidelijk minder transparante doorsnede zal Bij een belemmerde traanafvoer, die zich als traan-
tonen. Het achterste lenskapsel geeft een concaaf streep kan manifesteren (zie § 19.4.2), wordt gelet
lijntje te zien. Vervolgens waaiert de lichtbundel in op de passage van de fluoresceïne van de conjuncti-
19 Ogen 227

vazak naar de neus. Hierbij wordt het fluoresceïne- Bij een laaggehouden neus behoort de fluoresceïne-
strookje wat langer in de conjunctivazak gehouden oplossing na maximaal een minuut het ipsilaterale
dan voor aankleuring van de cornea nodig is en neusgat te bereiken. In twijfelgevallen is het moge-
worden eventueel enkele druppels 0,9 NaCl-oplos- lijk dit te controleren met behulp van kobaltblauw
sing op het oog gedruppeld. Ook kan hiertoe een licht, omdat de fluorescentie hierbij veel duidelijker
fluoresceïneoplossing worden gebruikt (zie boven). zichtbaar wordt. Ziet men een vlotte passage en
toch tranenvloed (epiphora), dan kan worden ge-
concludeerd dat er sprake is van overproductie, bij-
voorbeeld door irritatie. Een te hoge traanproductie
zou overigens met behulp van de Schirmer-tear-test
al eerder in het oogonderzoek zijn vastgesteld (zie
§ 19.4.3). Ziet men een vertraagde, of in het geheel
geen passage, dan kan de tranenvloed een gevolg
zijn van afwijkingen in het traanafvoerapparaat,
eventueel gecombineerd met overproductie.

Corneadefecten (afb. 19.19)


Fluoresceïne kan niet in of door intact cornea- (en
conjunctiva-)epitheel dringen. Bij een epitheel- (of
dieper) defect kan de stof wel indringen en zich
hechten in en tussen het beschadigde epitheel en/
of stroma. Bij twijfel kan men gebruikmaken van
kobaltblauw licht en een loep of spleetlampmicro-
scoop. Indien een fluoresceïne-positief defect aan-
Afbeelding 19.18 wezig is, wordt gelet op de lokalisatie, de grootte,
Het traanapparaat. 1 traanklier, 2 accessoire traanklie- de rand en de diepte. Is de rand glad en regelmatig
ren, 3 fornix, 4 punctum lacrimale inferior, 5 punctum en is er eventueel vaatingroei naar dit gebied, dan
lacrimale superior, 6 sacculus lacrimalis, 7 ductus naso- zijn dit tekenen van een goede genezingstendens.
lacrimalis, 8 uitmonding in de neusopening. Zijn de randen onregelmatig of ondermijnd (de

Afbeelding 19.19
Corneadefecten op doorsnede, gekleurd met fluoresceïne (in de tekening zwart). a Oppervlakkig epitheeldefect,
b defect tot in het stroma, c defect tot op de membraan van Descemet (de membraan van Descemet wordt door
fluoresceïne niet aangekleurd). 1 traanfilm, 2 epitheel, 3 stroma, 4 membraan van Descemet, 5 endotheel, 6 kamer-
water.
228 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

fluoresceïne ‘kruipt’ hieronder) en ontbreekt vaat- Bij de kat kunnen ook dendritische corneade-
ingroei, dan zijn dit tekenen van indolentie. Even- fecten, zoals deze door een herpesinfectie kunnen
tueel kan men een afkrabseltje van deze randjes worden veroorzaakt, met behulp van Bengaals roze
maken voor nader onderzoek (microbiologie, cyto- worden aangekleurd.
logie) (zie § 19.2). Is de rand gezwollen en geelgrijs,
dan is dit een teken van een veelal agressieve verwe- ■
19.4.10 Voorste oogkamer (camera anterior)
king van het corneaweefsel door lyserende bacterie-
producten. Voor het onderzoek van de voorste oogkamer
wordt gebruikgemaakt van de spleetlamp of even-
Behalve op het aspect van de randen wordt ook ge- tueel van een kleine focale lichtbron. De voorste
let op de diepte van het defect. Bij diepe defecten oogkamer wordt beoordeeld op vorm, diepte en
tot op de membraan van Descemet kleuren epitheel helderheid.
en stroma wel aan met fluoresceïne, maar de mem-
braan van Descemet niet. Bij zeer diepe defecten Vorm en diepte
ontstaat zo een fluorescerend ‘kraterwandje’ met De voorste begrenzing wordt door het endotheel
een dun, glashelder centrum. In een dergelijk geval van de cornea gevormd. In de lichtbundel van de
dient men grote voorzichtigheid in acht te nemen spleetlamp wordt speciaal gelet op de achtergrens
in verband met het risico van corneaperforatie. Be- van de corneadoorsnede (het eerste ‘brekingslijn-
schadigd granulatieweefsel op de cornea kleurt ook tje’). Hier kunnen zich kleine precipitaten bevin-
met fluoresceïne; dit dient niet te worden verward den, geplakt tegen het endotheel, waardoor een
met een corneadefect. onregelmatige, hobbelige binnenbegrenzing ont-
De fluorescentie is na enkele uren weer verdwe- staat. De iris en, ter hoogte van de pupil, de lens
nen. Zodra een corneadefect met zich afplattende vormen de posteriore begrenzing van de voorste
epitheelcellen is afgedekt, is deze plek fluoresceïne- oogkamer. De iris behoort, liggend tegen de lens,
negatief, ook al is de cornea nog niet op dikte. de kromming van de lens te volgen. Bij verdikking
van de iris wordt deze regelmatige kromming ver-
Bengaals roze (geen routine) stoord en toont het lichtlijntje van de spleetlamp
Bengaals roze* (dichloro-tetra-iodo-fluoresceïne) een hobbeltje of een groter ‘afstapje’ naar de lens
1% dringt door in intacte, maar niet-vitale epitheel- dan gebruikelijk. Bij verlies van steun van de lens
cellen van cornea of conjunctiva en bindt aan cellen door bijvoorbeeld loslating, afwezigheid of afplat-
die niet met mucine zijn bedekt en dan paarsrood ting van de lens, komt de iris in een plat vlak te lig-
worden aangekleurd.20 Een Bengaals-roze-posi- gen, waardoor de voorste oogkamer dieper wordt
tieve cornea is een indicatie voor een (in kwalitatief en het spleetlijntje over de door de iris gevormde
en/of kwantitatief opzicht) inadequate traanfilm. achterbegrenzing recht wordt.
De druppel werkt irriterend op de oogbol, zodat De kamerhoek wordt gevormd door de voorvlakte
vooraf een lokaal anestheticum moet worden toe- van de irisbasis en de binnenzijde van de cornea
gediend. Bij defecten treedt een hardnekkige kleu- ter hoogte van de limbus. De kamerhoek dient een
ring op. Deze kleurstof wordt dan ook pas bij ge- ruime toegang naar het kamerwater-afvoerende
bleken, specifieke noodzaak toegepast nadat door drainagesysteem te vormen (zie § 19.4.7). In de oog-
middel van fluoresceïne is aangetoond dat er geen heelkundige literatuur wordt niet altijd op ondub-
defecten aanwezig zijn. belzinnige wijze onderscheid gemaakt tussen de
Derhalve wordt deze diagnostische kleuring al- begrippen kamerhoek en drainage- of filtratiehoek.
leen toegepast bij, door dubieuze stt-waarden Is de kamerhoek vernauwd, dan zal het lichtlijntje
ontstane, verdenking op een keratoconjunctivitis van de spleetlamp op de iris dichter bij of tegen het
sicca of een te snel opbrekende traanfilm zonder cornea-endotheel komen te liggen.
epitheeldefecten (fluoresceïne-negatief). Het aantal Het ligamentum pectinatum van de drainage kan
paarsrode vlekjes, dat alleen met behulp van een slechts met behulp van een speciale contactlens
spleetlampmicroscoop nauwkeurig is te tellen, is worden geïnspecteerd (gonioscopie).21
een maat voor het verval en dientengevolge voor de
ernst van de verstoring van de traanfilm. Helderheid
Het kamerwater behoort glashelder te zijn. Daar-
* Bij het ter perse gaan van dit boek was Bengaals roze niet om is de voorste oogkamer in de lichtbundel van
verkrijgbaar, waarbij het onduidelijk was of het ging om de spleetlamp optisch ‘leeg’. Elke troebeling in de
een definitief gestopte levering. In plaats van Bengaals voorste oogkamer is in principe afwijkend. Voor-
roze kan Lissamine-groen worden gebruikt. beelden van troebelingen zijn de volgende.
19 Ogen 229

Bij trauma kan een uveavaatje ruptureren en zo Directe pupilreflex (dpr). In een volledig verduis-
kan een bloeding in de voorste oogkamer optreden terde ruimte wordt een krachtige, niet te grote
(hyphaema). In de lichtbundel van de spleetlamp lichtbron voor het oog gehouden. Hiervoor kan
vindt men dan de voorste oogkamer meer of min- bijvoorbeeld een penlampje worden gebruikt. De
der gevuld met bloed. Is de bloeding reeds gestopt, lamp wordt op circa 5 cm voor het oog in de denk-
dan kan een horizontaal niveau van gesedimen- beeldige visuele as gehouden, waarbij de lichtbun-
teerde erytrocyten in de voorste oogkamer worden del op het centrale deel van de retina (area centralis)
aangetroffen. zal vallen. Het oog moet zich ten minste 15 secon-
Vindt men pus(vlokjes) in de voorste oogkamer, den aan het duister kunnen adapteren. Dan wordt
dan spreekt men van een hypopion. In het algemeen plotseling het licht aangedaan. De pupil van het be-
zijn dit door ontstekingen in de uvea geproduceer- schenen oog moet hierop vlot vernauwen en klein
de ontstekingsproducten (uveitis anterior).22 blijven (miosis).
Na ontsteking of trauma kunnen verklevingen of Consensuele of indirecte pupilreflex (cpr). Hierbij let
vergroeiingen (synechiae) optreden. Zijn deze syn- men op de pupil van het oog dat niet wordt belicht.
echiae gevormd tussen iris en cornea, dan spreekt Om deze te kunnen beoordelen dient de ruimte
men van een synechia anterior, bij vergroeiing tussen wat minder duister te zijn dan voor het beoordelen
iris en lens van een synechia posterior. In het kader van de directe pupilreflex. Na belichten van één
van een membrana pupillaris persistens kunnen oog is het gebruikelijk dat ook in het oog dat niet
draadvormige structuren in de voorste oogkamer is belicht vlot een miosis optreedt. De consensuele
worden gezien (zie § 19.4.12: embryonale resten). pupilreflex wordt benoemd naar het oog dat wordt
Een enkele keer kunnen vast- of losliggende, veelal belicht.
gepigmenteerde, blaasjes (iriscysten) in de voorste Wanneer er licht op de retina valt, behoort de ver-
oogkamer worden aangetroffen. Zeer iele, witte, nauwing binnen enkele seconden op te treden en
over de pupilrand hangende vlokjes vitreum wijzen optimaal te zijn na 5-6 seconden. Na het uitdoen
op een beginnende lensluxatie (zie § 19.4.14). Ook van het licht treedt langzaam weer mydriasis op
neoplasieën kunnen de voorste oogkamer deels of (minimaal in 15 seconden). Komt de miosis bij be-
geheel opvullen. lichting traag tot stand, dan kan dit het gevolg zijn
van stress of angst van het dier of het kan duiden

19.4.11 Pupil op een pathologische verandering. De handeling
kan in dat geval nog enkele malen worden her-
Vorm en stand haald.
De pupil is de centrale opening in de iris. De vorm Pupilstijfheid, dat wil zeggen de volledige afwe-
van de opening wordt bepaald door het verloop van zigheid van een reactie op licht, is vrijwel zonder
de vezeltjes van de m. sphincter pupillae. De mees- uitzondering het gevolg van een pathologische
te diersoorten hebben een ronde pupil. De kat heeft omstandigheid (indien althans geen gebruik is ge-
een verticaal spleetvormige pupil. De pupilvormen maakt van een mydriaticum).
zijn vooral duidelijk herkenbaar in volledige miosis Als vuistregel kunnen bij pupilreacties de volgen-
(nauwe pupilstand). de conclusies worden getrokken:
In mydriasis (wijde pupilstand) zijn de pupillen 1 dpr en cpr normaal aanwezig: normaal;
meestal (nagenoeg) rond. Is de pupilgrootte links 2 dpr en cpr beiderzijds vertraagd aanwezig: ang-
en rechts verschillend, dan spreekt men van anisoco- stig dier of retina-afwijkingen zonder volledig
rie. Bij verklevingen tussen bijvoorbeeld de pupil- functieverlies;
rand en de lens of de cornea kunnen vormverande- 3 normale pupilgrootte, dpr en cpr afwezig: moge-
ringen van de pupil (dyscorie) optreden. lijk vergroeiingen tussen lens en iris of irisatrofie;
4 mydriasis beiderzijds, dpr en cpr afwezig: bei-
Reflexen derzijdse motorische stoornis, eventueel met
Het pupillaire reflexapparaat regelt de grootte van sensibele stoornis gecombineerd, verder niet te
de pupilopening en daarmee de hoeveelheid licht lokaliseren;
die op de retina valt. Hierbij wordt tevens het ac- 5 anisocorie, bijvoorbeeld: rechteroog (geringe)
commodatiesysteem van de lens beïnvloed. De m. mydriasis, pupilgrootte in het linkeroog normaal,
sphincter pupillae is de krachtigste spier; hij wordt rechts: dpr en cpr vertraagd of afwezig, links:
geïnnerveerd door in de n. oculomotorius meelo- dpr en cpr normaal: afwijking(en) in het sensibe-
pende parasympathische vezels. De m. dilatator le systeem, te weten in het verloop van de retina
pupillae wordt door sympathische vezels geïnner- tot het chiasma opticum rechts;
veerd. 6 anisocorie, bijvoorbeeld rechteroog: mydriasis,
230 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

linkeroog normaal, rechts: dpr afwezig, cpr nor- min of meer aan de lensbolling evenwijdig, gebo-
maal, links: dpr normaal, cpr afwezig: defect in gen lijntje. Men let op lokale, vaak extra gepigmen-
het verloop van de parasympathische innervatie teerde zwellingen (melanoom). Ook een extra glad,
(via de n. oculomotorius), rechts; wat ‘gespannen’ oppervlak van de iris, door diffuse
7 anisocorie, bijvoorbeeld rechteroog: mydriasis, zwelling, is afwijkend (bijvoorbeeld ontsteking of
linkeroog normaal, rechts: dpr en cpr afwezig, neoplasie van de gehele iris).
links: dpr normaal en cpr afwezig: geen func-
tie van n. opticus en ganglion ciliare, rechts. Dit Dikte
wordt meestal door een retrobulbaire laesie ver- Valt de lichtstreep van de spleetlamp op de iris en
oorzaakt. over het voorste lenskapsel, dan kan men, juist op
de overgang, zeer goed de dikte van de iris beoor-

19.4.12 Regenboogvlies (iris) delen.
Is de iris verdikt, dan zal het lichtlijntje een
De iris is een onderdeel van de uvea (het vaatvlies). duidelijker ‘afstapje’ maken vanaf de iris naar
Posterior gaat de iris zonder duidelijke grens over het voorste lenskapsel. Ook de kromming van de
in het corpus ciliare. Het corpus ciliare gaat, bij de iris kan hierbij duidelijk afwijkend zijn (zie ook
ora ciliaris retinae, over in de choroidea en het pig- § 19.4.10).
mentepitheel van de retina.
De iris bestaat uit bindweefsel, spiervezels van de Defecten
m. sphincter en dilatator pupillae, veel bloedvaat- Bij inspectie met de focale lichtbron of de spleet-
jes en zenuwvezels en is meestal sterk gepigmen- lamp behoort de rand van de iris gaaf en regelmatig
teerd. Bij de meeste diersoorten wordt een sterk te zijn. De pupil dient de bij de betrokken diersoort
ontwikkelde arteriële ring in de irisbasis aangetrof- passende vorm te hebben.
fen. Deze is vaak te zien als een kleine, wat slinge- Defecten in de iris (waarbij men door de iris de
rende, verheven ring. lens kan zien) wijzen veelal op aangeboren slui-
tingsdefecten (colobomata) (afb. 19.20); de pupil-
Kleur vorm is hierbij meestal slechts weinig veranderd.
Bij de meeste diersoorten is de iris diepbruin tot Ook kan men mazige defecten aantreffen (atrofie),
goudgeel gepigmenteerd (bij de Siamees blauw). de iris kan lokaal bijna doorzichtig zijn of zelfs
Aan de pupilrand is de pigmentatie in het alge- over grote delen ontbreken (aniridie).
meen het sterkst. Uitlopend pigmentepitheel
van de retina bekleedt de achtervlakte van de iris. Embryonale resten
Ontbreekt de pigmentatie van het voorblad en het Tijdens de embryonale ontwikkeling ligt over
stroma van de iris zelf, dan krijgt de iris een blauw de latere pupil van het primitieve irisweefsel een
aspect ten gevolge van het doorschemerende pig- vaatvliesje, de membrana pupillaris (zie afb. 19.24).
mentepitheel. Ontbreekt zowel het pigment in de Deze membraan hecht aan de irisvoorvlakte, ter
iris als in het pigmentepitheel (albino), dan krijgt hoogte van de zogenaamde collarette aan (epipupil-
de iris een rood aspect door het doorschemerende
vaatnet. Vaak gaan irispigmentafwijkingen ge-
paard met soortgelijke veranderingen in de choroi-
dea. Soms ontbreekt alleen in één oog het pigment,
waardoor twee verschillend gekleurde irissen
ontstaan (heterochromia iridis). Dit wordt bijvoor-
beeld gezien bij ‘blue merle’-honden.
Als de iris rood-rossig of grauw verkleurd is,
duidt dit op hyperemie en/of een exsudatief beslag.
Dit zijn tekenen van iritis of uveitis. Lokale, ver-
worven, sterk gepigmenteerde verhevenheden zijn
een aanwijzing voor een beginnende neoplasie.

Gladheid
De normale iris heeft door het vlak onder het op-
pervlak gelegen vaatnet een wat onregelmatig op- Afbeelding 19.20
pervlak. Bij inspectie met de spleetlamp laten we de Onderbroken pupilcontour door sluitingsdefecten in de
lichtbundel op de iris schijnen. Er ontstaat dan een, iris/pupilrand (colobomata).
19 Ogen 231

lair, dus niet aan de pupilrand zelf), gaat circa twee het eigen hoofd goed stil houden. Ook de patiënt
weken voor de geboorte in regressie en is doorgaans moet hierbij zo stil mogelijk worden gehouden
twee tot vier weken na de geboorte geheel verdwe- (laat degene die het dier vasthoudt goed steun zoe-
nen. Af en toe blijven resten van deze membraan ken met de elleboog op de tafel). Met een lamp of
achter, als congenitale afwijking (afb. 19.21). spleetlampje wordt vooral op de rand van de iris
gelet en gewacht tot de patiënt zelf een oogbewe-
Loopt er een ‘draadje’ over het irisoppervlak of ging maakt. Direct volgend op de oogbewegingen
steekt dit over de pupil naar een ander deel van de kan men dan de iridodonesis zien optreden. Blijkt,
iris, of hecht dit aan de lens of aan de cornea aan, bij inspectie met de spleetlamp, een rechte of een
dan spreekt men van een membrana (epi)pupillaris iets naar posterior krommende spleetlamplijn op
persistens (mpp). Zijn er in het centrum grotere de iris te ontstaan, dan is dit een sterke aanwijzing
delen van de membraan gepersisteerd met enkele voor onvoldoende of afwezige steun van de lens.
draadjes naar de iris, dan lijkt dit soms op een spin- Men dient dan extra op deze iridodonesis, de plaats
nenweb in de voorste oogkamer. Zij kunnen ook en de vorm van de lens te letten, alsmede op in de
met het cornea-endotheel vergroeid blijven en daar voorste oogkamer aanwezige vitreumvlokjes.
littekens vormen. Draadjes vanaf het irisoppervlak Bij een circulaire vergroeiing van de iris met de
of vanaf de pupilrand kunnen ook verkregen zijn lens (bijvoorbeeld na iritis) kan een belemmering
(uveitis). van de kamerwaterstroom door de pupil optreden.
Hierdoor kan de iris naar anterior bomberen (iris
(Stil)stand bombans; zie afb. 19.27a). Het lichtreflectielijntje
Daar de iris normaliter door de lens gesteund en van de spleetlamp op de iris komt nu vrijwel direct
iets naar voren wordt gedrukt, dient de iris deze achter de cornea te liggen, de kamerhoek is bijna
zelfde kromming aan te nemen. Is er geen of een dichtgedrukt en centraal loopt de iris sterk poste-
te platte lens of ligt de lens los, dan verliest de iris rior naar het voorste lenskapsel. Deze afwijking
haar steun en komt in een plat vlak te liggen. Bo- gaat vaak gepaard met een algehele drukverhoging
vendien volgt de iris en vooral de pupilrand dan in het oog (glaucoom), waardoor tevens een diffuse
niet langer de oogbewegingen, maar raakt in een corneatroebeling (oedeem) optreedt. Dit bemoei-
trilling of deint na bij oogbewegingen (iridodonesis). lijkt het spleetlamponderzoek van achter de cornea
Bij inspectie (op iridodonesis) moet de onderzoeker gelegen oogstructuren aanzienlijk.

Afbeelding 19.21
Resten van het hyaloïde systeem, de tunica vasculosa lentis en de membrana pupillaris: membrana (epi)pupillaris
persistens. 1 overstekend over de pupil, 2 lopend van de iris naar het voorste lenskapsel, 3 tussen de iris en het cor-
nea-endotheel; 4 rest van de arteria hyaloidea (slechts zichtbaar indien van een speetlampmicroscoop gebruik wordt
gemaakt), 5 overblijfsel van de tunica vasculosa lentis (anterior).
232 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Transilluminatie of meer door een van het corpus ciliare uitgaande


In die gevallen waarin inspectie van de voorste oog- cyste of neoplasie worden opgevuld. Hierdoor
kamer en vooral van iris en pupil door corneatroe- ontstaat ruimte tussen de iris en de lens, waardoor
beling wordt bemoeilijkt, kan men eventueel tot inspectie met behulp van de spleetlamp mogelijk
transilluminatie overgaan. Hierbij wordt met een wordt.
kleine krachtige lichtbron (bijvoorbeeld penlamp-
je), van onder af, in het oog geschenen of wordt het ■
19.4.14 Lens (lens cristallina)
lampje direct op de sclera geplaatst, op 5-10 mm
posterior van de limbus. Hierdoor valt licht op het De lens is een biconvexe structuur (afb. 19.22),
tapetum lucidum. Kijkt men van voren af in het waarbij de dikte tussen beide polen bij de hond
oog, dan kan men toch, door het terugkaatsende (van anterior naar posterior) 6-7 mm is. Anterior
licht, de contour en de scherpte van de pupilbe- bevindt zich een vrij dik lenskapsel met een of twee
grenzing beoordelen. laagjes epitheel daaronder. Net voorbij de equator
is de overgang naar de capsula lentis posterior, die

19.4.13 Achterste oogkamer (camera posterior) veel dunner is en waar geen epitheel onder ligt. De
lensinhoud bestaat uit lensvezels. Deze worden
De achterste oogkamer wordt gevormd door de gedurende het gehele leven, vanuit het equator-
ruimte begrensd door de lens, het corpus ciliare gebied, als uienschillen om de oudere lenskernen
en de iris. De ruimte onttrekt zich normaliter aan gevormd. Het centrum of de nucleus van de lens
inspectie. Een enkele keer kan deze ruimte min is hierdoor in de loop der jaren aan verdichting
onderhevig. Bovendien treedt dehydratie op. Dit
wordt bij oudere dieren (vanaf circa zesjarige leef-
tijd) manifest als een (fysiologische) witting van de
lenskern (nucleaire sclerose).

De lensvezels liggen zodanig gegroepeerd dat de


connectieplaatsen waar de celuiteinden bij elkaar
komen (afb. 19.23) aan de anteriore zijde van de
lens een Y en posterior een omgekeerde Y vormen.
Vooral bij pups en kittens zijn deze lijnen met de
spleetlampmicroscoop duidelijk zichtbaar. Troebe-
ling van lensvezels begint vaak op deze scheidings-
lijnen, waardoor zij ook met het blote oog in het
spleetlamplicht zijn te onderscheiden.

De lens hangt aan zeer fijne draadjes (fibrae zonu-


lares) die samen het ophangapparaat, de zonulae
Zinni (apparatus suspensorius lentis) vormen. De
fibrae zijn aan de lenszijde bij de equator en aan de
andere zijde vooral tussen de processus ciliares van
het corpus ciliare bevestigd.
De lens bevat geen bloedvaten of zenuwen en
zal dan ook uiterst zelden ontstekingsreacties
vertonen (alleen bij congenitale, traumatische of
neoplastische afwijkingen). Tijdens de embryonale
ontwikkeling groeit de arteria hyaloidea (ah) van-
uit de papil naar anterior (afb. 19.24). Bij de lens
deelt deze zich in een vaatnet rond de lens, de tu-
nica vasculosa lentis (tvl). Deze vindt aansluiting
op de vaatring, in de toekomstige irisbasis, waar
Afbeelding 19.22 ook de membrana pupillaris (mp) van uitgaat. Dit
Doorsnede van de lens (hond). 1 voorste lenskapsel, ah-tvl-mp-systeem gaat kort voor de geboorte
2 epitheel, 3 cortex (jongste lensvezels), 4 juveniele in regressie. Een restje van de arteria hyaloidea is
kern, 5 foetale kern, 6 embryonale kern, 7 achterste postnataal zichtbaar als een (spleetlamp) microsco-
lenskapsel. pisch klein, wit, kurkentrekkervormig strengetje,
19 Ogen 233

dat iets onder de achterste pool aan de capsula pos- lens-, vitreum- en fundusonderzoek direct worden
terior hangt (zie afb. 19.21). afgewerkt. Is er een min of meer normale pupilre-
actie, dan wordt voor het definitieve onderzoek van
Een eerste inspectie van de lens wordt verricht met de lens en de diepere delen per oog één druppel van
een focale lichtbron en vervolgens met de spleet- een kortwerkend mydriaticum toegediend (oudere
lamp (afb. 19.25 en 19.17). dieren: tropicamide 0,5%; dieren tot circa twaalf
nb. Direct na deze eerste inspectie wordt de visus weken: atropine 1%).4
getest (zie § 19.4.16), zodat deze niet door een toe-
gediend mydriaticum wordt beïnvloed. Bij dieren Let op: indien bij een patiënt glaucoom (een ver-
die reeds een mydriasis hebben, bijvoorbeeld ten hoogde intraoculare druk, groene staar, verhoogde
gevolge van uitval van de netvliesfunctie, kan het tensie) wordt vermoed of is gediagnosticeerd, of

Afbeelding 19.23 Afbeelding 19.24


Het lensvezelverloop in de voorste en achterste delen Het (embryonale) hyaloïde vaatsysteem in het oog op
van de lens. Waar de vezels aan elkaar hechten ontstaan het hoogtepunt van zijn ontwikkeling. 1 arteria hyaloidea,
verbindingslijnen. Hierdoor wordt anterior een Y- en pos- 2 tunica vasculosa lentis (TVL) posterior, 3 TVL anterior,
terior een omgekeerde-Y-afbeelding gevormd. 4 membrana pupillaris.

Afbeelding 19.25
Spleetlampbeeld van het voorste oogsegment: a bij miosis, b bij mydriasis. 1 reflectie op snijvlak met de cornea,
2 spleetvormige lichtbundel op de irisvoorvlakte, 3 spleetvormige lichtbundel op het voorste lenskapsel, 4 snijvlak
met de lens, 5 spleetvormige lichtbundel op het achterste lenskapsel.
234 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

indien hiervoor een verhoogd risico bestaat (bij- een plat vlak te liggen. Is de voorvlakte onregelma-
voorbeeld bij lensluxatie), is het gebruik van een tig, dan neemt de iris deze vorm min of meer over.
mydriaticum gecontra-indiceerd! Houd er ook De lichtlijntjes van de spleetlamp op de iris en het
rekening mee dat dieren, en wel in het bijzonder voorste kapsel worden hierdoor (te) recht of golf-
katten, na toediening van een mydriaticum kun- vormig (zie afb. 19.28a). Conische veranderingen
nen gaan smakken, speekselen en/of schuimbek- worden vooral posterior gezien, waarbij de spleet-
ken. Dit komt doordat het bittere mydriaticum via lamplijn op de achterste lenskapsel, extra de diepte
de ductus nasolacrimalis de farynx bereikt en op de in, wegbuigt of een te grote kromming vertoont.
smaakpapillen inwerkt.
Stilstaand of trillend
Helderheid Indien een deel van de fibrae zonulares ontbreekt
Macroscopisch is de lens volledig transparant met, of defect is (afb. 19.27), zal de lens gedeeltelijk los
bij benadering, dezelfde dichtheid (in het spleet- komen te liggen en kan er vitreum over de pupil-
lamplicht) als de cornea. Elke (in de lichtbundel op- rand naar de voorste oogkamer ‘lekken’. Dit is dan
lichtende) witting van de lens of het kapsel wordt te zien als zeer iele, witte wolkjes in de voorste oog-
cataract (grijze of grauwe staar) genoemd. kamer. Bij een oogbeweging kan de lens dan door
Voor de lokalisatie binnen de lens worden de ter- de eigen traagheid achterblijven en natrillen (len-
men polair, (sub)capsulair, corticaal (schors), ante- todonesis). Net als bij de inspectie op iridodonesis
rior, posterior en nucleair gehanteerd. Wittingen moet de kop van de patiënt ook nu zorgvuldig wor-
aan de rand van de lens worden omschreven als den stilgehouden en moet een spontane oogbewe-
equatoriaal (afb. 19.26). ging worden afgewacht.

Grootte en vorm Plaats


Bij een door zwelling vergrote lens wordt in de Bij verscheuring van een groot deel van of alle fi-
spleetlampbundel meestal slechts een wat ondiepe brae zonulares kan de lens zichtbaar van plaats
voorste oogkamer gezien. Is de lens te klein in dia- veranderen. Bij gedeeltelijke verscheuring ontstaat
meter, dan zijn bij volledige mydriasis de processus een subluxatie, waarbij de iris gedeeltelijk haar
ciliares van het corpus ciliare binnen de pupilrand steun is verloren, iridodonesis optreedt en voorts
zichtbaar. Verder kan de lens ook te vlak of onregel- een maanvormige opening ontstaat tussen de pupil
matig geplooid van oppervlak zijn, of juist konisch en de lenscontour (afb. 19.28c).
uitstulpen. Bij een te vlakke lens komt de iris in
Bij een totale luxatie naar anterior (afb. 19.28d), in
de voorste oogkamer, komt de spleetlamp-‘door-
snede’ van de lens direct tegen het cornea-endo-
theel aan te liggen. Bij totale luxatie naar posterior
ziet men in de lichtbundel, in de ergste gevallen
achter de pupil, in het geheel geen of slechts een
klein deel van de lens. Voor vergroting van de af-
wijkingen in lens of omgeving kan gebruik worden
gemaakt van de oftalmoscoop (+8 tot +12).


19.4.15 Glasvocht (vitreum)

Het vitreum is een gelatineuze massa met moge-


lijk vele compartimenten. Over deze structuur
is nog maar weinig bekend. Ook dit deel van het
oog bevat geen bloedvaten of zenuwen. Een wittig
strengetje vanaf het posteriore lenskapsel, richting
retina, kan duiden op een a. hyaloidea persistens.
Bij verdichtingen (afb. 19.29), bijvoorbeeld door
Afbeelding 19.26 degeneratieve processen, is er kans op het ontstaan
Lokalisaties van lensverdichtingen (cataract). 1 capsulair, van kleine witte vlokjes die kunnen zweven (aste-
2 subcapsulair, polair, anterior, 3 corticaal, 4 nucleair, roïde hyalose). In een vervloeid vitreum kunnen zij
5 equatoriaal, 6 subcapsulair, polair, posterior, 7 retro- ook de neiging vertonen om neer te dwarrelen (syn-
lentaal. chysis scintillans). Bij het onderzoek met de spleet-
19 Ogen 235

Afbeelding 19.27
a De pupilrand is met het voorste lenskapsel vergroeid. Door de voortgaande productie van kamerwater wordt de iris
naar anterior gedrukt: iris bombans/bombé.
b Een deel van de fibrae zonulares is verscheurd. De lens is naar posterior geluxeerd. De iris en de lens verliezen hier-
door hun steun, respectievelijk fixatie en gaan ‘wiebelen’: irido- respectievelijk lentodonesis.

Afbeelding 19.28
Spleetlampbeelden.
a Bij mydriasis van een lens die anterior te vlak en gegolfd is en posterior conisch is vervormd.
b Lensluxatie naar posterior, bij miosis.
c Lensluxatie naar posterior, bij mydriasis. Een donker maantje wordt zichtbaar tussen de lensequator en de pupil-
contour.
d Lensluxatie naar anterior (in de voorste oogkamer). De lensdoorsnede is nu direct achter de cornea zichtbaar.
236 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

lamp, bij volledige mydriasis, kunnen deze kristal- hoort ook neoplasie tot de mogelijkheden. Worden
lijne stipjes posterior van het achterste lenskapsel afwijkingen in het vitreum gevonden, dan kunnen
oplichten in de spleetlichtbundel. Ziet men in de deze eventueel met de oftalmoscoop nader worden
spleetlichtbundel grotere vlokken of bloedslierten, bekeken (lenzen +1 tot +8).
dan wijst dit op processen uitgaande van het vaat-
vlies of het netvlies. Vindt men slierten, eventueel ■
19.4.16 Oogachtergrond (fundus) (netvlies,
met vaatjes, achter de lens, dan kan dit, behalve vaatvlies)
op congenitale afwijkingen, op netvliesloslating
wijzen. Is het massiever, met dikkere vaten, dan be- Onder de fundus wordt verstaan de met de oftal-
moscoop zichtbare, achterste binnenbekleding
van de oogbol (afb. 19.30). De binnenste laag wordt
gevormd door de retina (netvlies). Dit is een door-
zichtig vlies, waardoor de onderliggende choroi-
dea (vaatvlies) zichtbaar is. Pas bij afwijkingen als
exsudaatvorming, (retina)bloeding, retinitis of
loslating (ablatio retinae), kan men de retina zelf
beoordelen. De area centralis (bij de mens gele vlek
of macula genaamd) is het deel waarmee, bij miosis,
(de voornaamste) beeldregistratie plaatsvindt. De
area centralis bevat de grootste concentratie kegel-
tjes. Naar perifeer wordt de concentratie staafjes
snel hoger, in het bijzonder bij de in de schemer
jagende diersoorten. De zenuwvezels van de retina
komen samen in de papilla optica (discus opticus)
of kortweg papil, vanwaar ze als n. opticus (n. ii)
Afbeelding 19.29 via het chiasma opticum naar de hersenen lopen.
Spleetlampbeeld, bij mydriasis, van verdichtingen in het De papil is het enige deel van het zenuwstelsel dat
vitreum. Het witte strengetje retrolentaal aan het ach- men niet-invasief kan inspecteren.
terste lenskapsel is een arteria hyaloidea persistens. In
het vitreum lichten slierten of vlokjes (asteroïde hyalosis Bij de meeste diersoorten loopt de grootste concen-
of synchysis scintillans) op. tratie aan retinale bloedvaten naar en rond de area

A B

Afbeelding 19.30
Fundusbeelden (bij directe oftalmoscopie kunnen telkens slechts kleine gedeelten van de fundus worden beoordeeld)
van het rechteroog van een hond (a) en het linkeroog van een kat (b). Donker vaatpatroon: venulae retinales; licht
vaatpatroon: arteriolae retinales. Licht deel: tapetum lucidum; donker, gevlekt deel: tapetum nigrum.
19 Ogen 237

centralis. De arteriolae retinales zijn in het alge- getest, met gebruikmaking van beide ogen en ter-
meen veel dunner en feller rood dan de venulae, die wijl één oog is afgedekt. Het verdient de voorkeur
wat donkerder rood zijn gekleurd. Bij de hond ont- dat de patiënt zich tijdens dit onderzoek vrij kan
springen de arteriolae aan de rand van de papil; de bewegen.
venulae komen samen in een (deel van een) veneuze
ring, meer centraal in de papil. Bij de kat verdwij- Obstakelproef
nen de vaten direct aan de rand van de papil in het In een traject met enkele obstakels, bijvoorbeeld
weefsel. De retinavaten vormen het enige deel van een stok op enige hoogte boven de grond, wit pa-
het vaatstelsel in het lichaam dat zo kan worden pier, trap enzovoort, wordt de patiënt losgelaten en
geïnspecteerd. vervolgens door de eigenaar geroepen. Hierbij let
Posterior ten opzichte van de retina ligt de cho- men op het gedrag van het dier. Voorzichtig lopen,
roidea (vaatvlies). De binnenlaag van de choroidea een lage stand van de kop, sterk snuffelend lopen,
is bij de meeste diersoorten/rassen sterk gepigmen- schrikachtigheid, het te hoog optillen van de poten
teerd. Men spreekt dan ook van tapetum nigrum. (hanentred), tegen de objecten oplopen enzovoort
Dit geldt niet voor een dorsaal van de papil ge- wijzen op visusstoornissen of blindheid. Bij twijfel
legen, min of meer halfcirkelvormig gebied, dat wordt de proef herhaald, waarbij obstakels kunnen
in kleur van blauw naar oranjegeel of groen kan worden verplaatst of weggehaald.
variëren en dat tapetum lucidum wordt genoemd.
Dit gebied bevat kristallijne structuren die het licht Optische plaatsingsreactie
uiteen doen vallen, zodat een grote variatie aan Kleine dieren kunnen worden opgetild, zodanig
kleuren ontstaat. Voordat deze structuren worden dat de voorpoten vrij kunnen worden bewogen. Bij
aangelegd (pups/kittens jonger dan circa zeven we- het naderen van een tafel behoren de poten op de
ken) is dit deel van de fundus diep paarsblauw. tafel te worden gezet (optische plaatsingsreactie).
Bij sommige honden met een zeer sterk gepig- Doet het dier dit pas nadat de tafelrand is aange-
menteerde (ook chocoladekleurige) huid kan het raakt, dan is dit een teken van een slechte visus
tapetum lucidum weinig ontwikkeld zijn of zelfs (maar een goede tactiele plaatsingsreactie) (zie ook
ontbreken. Bij sommige dieren met weinig pig- § 18.2.5).
ment, veel wit of met het blue merle-kleurpatroon,
kunnen kleinere of grotere gebieden van het tape- ‘Volg’-proef
tum nigrum en/of lucidum ontbreken, waardoor Een object, bijvoorbeeld een wattenpluisje, wordt
de erachter liggende vaten van de choroidea zicht- voor het dier losgelaten zodat het voor het dier
baar worden. Deze vaten dienen min of meer regel- langs omlaag valt. Hierbij mag geen luchtstroom
matig radiair naar en van de papil te verlopen. Door worden opgewekt. Volgt het dier het object met een
de zeer grote variatie aan fundusbeelden tussen en of beide ogen, dan is de visus van het betrokken
binnen diersoorten en rassen is de fundus voor een oog vermoedelijk normaal. ‘Volgen’ de ogen niet,
onervaren onderzoeker moeilijk te beoordelen. In dan is dit een aanwijzing, maar geen bewijs, voor
dat geval zullen slechts grove afwijkingen kunnen een slechte visus.
worden vastgesteld. Bij twijfel is het beter hier-
over geen uitspraak te doen, maar de patiënt door Afvalproef
iemand die op dit gebied specifiek deskundig is te De visus van pups, kittens of katten kan worden
laten onderzoeken. onderzocht door de patiënt op een lage tafel te zet-
ten en los te laten. Op de grond, rond de tafel, wor-
Onderzoek van de visus den kussens gelegd, of het dier wordt voorzichtig
Het onderzoek van de visus bij dieren is moeilijk opgevangen. Valt de patiënt bij rondlopen van de
en niet zo erg betrouwbaar. Heeft de eigenaar in tafel, dan mag men aannemen dat de visus slecht
de anamnese gemeld dat de patiënt bij licht en/of tot nihil is. Wil de patiënt zich uit eigen beweging
schemer tegen voorwerpen oploopt, dan is dit veel- niet of nauwelijks bewegen, dan is deze proef on-
al wel een betrouwbaar gegeven. De visus wordt in bruikbaar.
ieder geval onderzocht voordat de pupilgrootte is
beïnvloed (bijvoorbeeld aansluitend op het onder- Dreigreflex
zoek van de pupilreflex), maar eventueel nog eens De dreigreflex kan worden opgewekt door een ge-
nadat mydriasis is opgewekt (bijvoorbeeld bij cen- strekte vinger vrij snel in de richting van het oog
trale troebelingen van cornea, voorste oogkamer, te bewegen. Deze proef is weinig betrouwbaar. De
lens of vitreum). tastharen rond het oog en de cornea zelf zijn uiterst
De visus wordt zowel bij vol licht als bij schemer gevoelig voor luchtwervelingen, die zeer gemak-
238 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

kelijk door de bewegende hand worden opgewekt. Oftalmoscoop


In dat geval wordt een ooglidreflex opgewekt (zie Men begint het directe oogspiegelen met een lens-
§ 19.4.5 en § 18.2.4). Is er geen enkele reactie, dan is stand –1, eventueel aangevuld met de correctie van
dit een aanwijzing voor een visusprobleem, maar het eigen oog.
niet meer dan dat. Sommige dieren reageren zeer
flegmatiek of zijn in een vreemde omgeving of bij Het spiegelen
een dierenarts verstijfd van angst. Het lichtbundeltje van de spiegel wordt in de
denkbeeldige gezichtsas van de patiënt gebracht
Oftalmoscopie (afb. 19.31). De oftalmoscoop brengt men daarna
Bij funduscopie of oogspiegelen wordt van een op circa 5 cm van de oogbol. Daarna brengt men
lichtbundel en een lenzensysteem gebruikge- het eigen oog tot op circa 1 cm van het oogspie-
maakt. Dit kan op directe of indirecte wijze. Daar gel-kijkgaatje. Met het rechteroog wordt het
de niet-gespecialiseerde dierenarts meestal slechts rechteroog van de patiënt onderzocht en met het
de beschikking heeft over de directe oftalmoscoop, linkeroog het linkeroog van de patiënt. Werkt men
wordt alleen dit systeem besproken. Met de oftal- andersom, dan heeft dit als nadeel ‘neus tegen
moscoop kan telkens slechts een fundusgebied neus’ te moeten werken, met als risico in het ge-
van circa 10 mm doorsnede worden onderzocht. zicht te worden geproest of in de neus te worden
Spiegelen bij miosis is mogelijk, maar duidelijk gebeten door de patiënt. Indien men nauwkeurig
moeilijker dan bij mydriasis. Daarom worden de in de gezichtsas begint te spiegelen, krijgt men in
ogen circa 15-20 minuten vóór het spiegelen met het algemeen direct de area centralis of de papil in
een kortwerkend mydriaticum ingedruppeld (zie beeld. Pas na inspectie van deze delen wordt, door
§ 19.3).3 Bij zeer jonge dieren wordt mydriasis op- lichte draaiing van de oftalmoscoop, de periferie
gewekt met atropine 1% een half tot drie uur voor geïnspecteerd.
het onderzoek.
Het spiegelen dient altijd in een schemerduistere Inspectie
ruimte te worden verricht. Getracht moet worden Papil. Gelet wordt op kleur, vorm, begrenzing en
de oogstand van de patiënt zodanig te krijgen dat verhevenheid; een centraal klein deukje is bij de
hij recht naar de onderzoeker kijkt. Bij voorkeur hond normaal. Een gezonde kleur is bleekroze. De
wordt bij de hond en de kat gespiegeld bij een als begrenzing behoort strak te zijn. De vorm varieert,
een sfinx liggend of eventueel bij een staand dier. afhankelijk van de diersoort en de eventueel aan-
Het dier wordt hierbij zodanig gefixeerd dat kop wezige hoeveelheid myeline, van rond tot enigs-
en hals een hoek van ongeveer 90° maken. zins driehoekig of ovaal.

Afbeelding 19.31
De weg van het licht bij funduscopie (‘spiegelen’) van het oog (in de centrale as). In cirkel A valt het licht door een
normaal functionerende retina (zwart); het invallende licht wordt voor een deel door de fotoreceptoren van de retina
geabsorbeerd. De rest van het licht wordt door het tapetum lucidum teruggekaatst.
Cirkel B: bij functieverlies van de fotoreceptoren (bijvoorbeeld door degeneratie) wordt vrijwel geen licht meer geabsor-
beerd; bijna al het licht is nu doorvallend en wordt door het tapetum lucidum teruggekaatst (hyperreflectie).
19 Ogen 239

Vaten. Zijn de vaten van de retina aanwezig, dan echosonde nodig. Bij orbitale processen kan onder
wordt gelet op de dikte, de regelmaat van de vaat- echogeleide gericht een dunnenaald-aspiratiebiopt
wand, de vulling, de mate van kronkeling en kleur. worden afgenomen.
Zijn er in het geheel geen bloedvaten op de nor- Voor het opsporen van contrastgevende corpora
male plaats aanwezig, dan wijst dit op een aange- aliena en veranderingen van benige structuren kan
boren afwezigheid, een verkregen totale atrofie of röntgenologisch onderzoek worden verricht. Hier-
een totale netvliesloslating met een in het vitreum bij moet men zich realiseren dat zowel de vervaar-
hangend netvlies. Zijn er wel vaten op de normale diging als de interpretatie van röntgenfoto’s van
plaats, maar zijn deze zeer dun, dan wijst dit veelal dit gebied nogal wat expertise vereist.24,25
op degeneratie. Met behulp van beeldvormende technieken als
Tapetum lucidum. Een normaal tapetum lucidum, gecomputeriseerde tomografie (ct) en kernspinto-
met een normale retina daarvoor, geeft een gema- mografie (mri) kunnen de inhoud van de bulbus,
tigd reflecterend, glanzend, zeer fijn gekorreld en de adnexa en de gehele schedel worden onder-
fraai gekleurd beeld. In het geval van (lokale) net- zocht.26 Voorts hebben microbiologische kweek-
vliesdegeneratie wordt door het netvlies minder of technieken en de polymerasekettingreactie (pcr:
geen licht meer geabsorbeerd. Hierdoor licht het polymerase chain reaction) ter identificatie van
aangetaste gebied sterk op, alsof erachter een lamp- ziekteverwekkers alsmede cytologisch onderzoek
je brandt (hyperreflectie). Verder wordt gezocht van dunnenaald-aspiratiebiopten de laatste jaren
naar eventuele bloedingen, exsudaten, pigmentop- steeds meer toepassing gevonden. Bloedonderzoek
hopingen of nieuwvormingen. kan soms enig nut hebben bij het karakteriseren
Tapetum nigrum. Afwijkingen van dit, zeer sterk van ontstekingen.
gepigmenteerde, donkere gebied kunnen door een Als belangrijkste oogheelkundige technieken
niet-geroutineerde onderzoeker zeer slecht worden kunnen voorts als nader onderzoek worden ge-
vastgesteld. noemd:
– afstrijk (Cytobrush) of biopsie2,27,28
– alcian blue-kleuring14

19.5 Notatie – tonometrie/tonografie16
– spleetlampmicroscopie17
Op de cd-rom staat een formulier waarmee anam- – punctie van de voorste oogkamer en andere dia-
nese en onderzoek systematisch kunnen worden af- gnostische puncties21
gewikkeld. De lokalisatie van veel afwijkingen kan – endotheelmicroscopie (speculaire microscopie)
worden ingetekend. – gonioscopie (kamerhoekinspectie)21
– indirecte oftalmoscopie29
– fundus-contactglasonderzoek

19.6 Verder onderzoek – elektroretinografie (erg; onderzoek van de re-
tina-activiteit)
Voor nader onderzoek van de bulbusinhoud en de – visual evoked potentials (vep; onderzoek hersen-
orbita is echografie zeer geschikt.23 Voor gebruik activiteit, opgewekt door licht)
bij gezelschapsdieren is hiertoe een 7,5-15 MHz – fluorescentie-angiografie30,31

Literatuur

1 Campbell LH, Fox JG, Snyder SB. Ocular bacteria and mycoplasma of the clinically
normal cat. Feline Pract 1973; 3: 10.
2 Allgoewer I, Schaffer EH, Stockhaus C, Vogtlin A. Feline eosinophilic
conjunctivitis. Vet Ophthalmol 2001; 4: 69-74.
3 Kimura SJ. Fluorescein paper: simple means of insuring use of sterile fluorescein.
Am J Ophthalmol 1951; 34: 446.
4 Gelatt KN, Boggess TSI, Cure TH. Evaluation of mydriatics in the cat. J Am Anim
Hosp Assoc 1973; 9: 283.
5 Bistner SI. Examination of the eye. Vet Clin North Am 1971; 1: 29.
6 Gelatt KN. Examination of the eye. J Am Anim Hosp Assoc 1970; 37: 326.
240 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

7 Krawitz L. Clinical examination of the canine and feline eye. J Am Vet Med Assoc
1965; 146: 33.
8 Magrane WG. Canine ophthalmology; 3rd ed. Philadelphia: Lea & Febiger, 1977; 9.
9 Samuelson DA. Ophthalmic anatomy. In: Gelatt KN, ed. Veterinary ophthalmology;
3rd ed. Philadelphia: Lippincott, Williams & Wilkins, 1999.
10 Stades FC, Beijer EGM, Hartman EG. Use of the lysozyme test in the diagnosis of
kerato-conjunctivitis sicca in dogs and cats. Tijdschr Diergeneesk 1976; 101: 1141.
11 Veith LA, Cure TH, Gelatt KN. The Schirmer tear test in cats. Mod Vet Pract 1970;
57: 48.
12 Saito A, Kotani T. Estimation of lacrimal level and testing methods on normal
beagles. Vet Ophthalmol 2001; 4: 7-11.
13 Abrams KL, Brooks DE, Funk RS, Theran P. Evaluation of the Schirmer tear test in
clinically normal rabbits. Am J Vet Res 1990; 51: 1912-3.
14 Slatter DH. Differential staining of canine cornea and conjunctiva with rose bengal
and alcian blue. J Small Anim Pract 1973; 14: 291.
15 Stades FC, Boevé MH, Van der Woerdt A. Palpebral fissure length in the dog and
cat. Prog Vet Comp Ophthalmol 1992; 2: 155-61.
16 McMillan F, Foster RK. Comparison of MacKay-Marg, Goldmann, and Perkins
tonometers in abnormal corneas. Arch Ophthalmol 1975; 93: 420.
17 Martin CL. Slit-lamp examination of the normal canine anterior ocular segment.
Part i: Introduction and technique. J Small Anim Pract 1969; 10: 143.
18 Holland MC. Fluorescein staining of the cornea. J Am Med Assoc 1964; 188: 81.
19 Cello RM, Lasmanis J. Pseudomonas infection of the eye of the dog resulting from
the use of contaminated fluorescein solution. J Am Vet Med Assoc 1958; 132: 297.
20 Ward DA. Ophthalmic dyes. In: Gelatt KN, ed. Veterinary ophthalmology; 3rd ed.
Philadelphia: Lippincott, Williams & Wilkins, 1999.
21 Souri EN. Gonioscopy in veterinary ophthalmology. Vet Med 1971; 66: 895.
22 Olin DD. Examination of the aqueous humor as a diagnostic aid in anterior uveitis.
J Am Vet Med Assoc 1977; 171: 557.
23 Boroffka SA, Verbruggen AM, Boevé MH, Stades FC. Ultrasonographic diagnosis
of persistent hyperplastic tunica vasculosa lentis/persistent hyperplastic primary
vitreous in two dogs. Vet Radiol Ultrasound 1998; 39: 440-4.
24 Dixon RT, Carter JD. Canine orbital venography. J Am Vet Rad Soc 1972; 13: 43.
25 Gelatt KN, Guffy MM, Boggess TSI. Radiographic contrast techniques for
detecting orbital and nasolacrimal tumors in dogs. J Am Vet Med Assoc 1970; 156:
741.
26 Boroffka SA, Voorhout G. Direct and reconstructed multiplanar computed
tomography of the orbits of healthy dogs. Am J Vet Res 1999; 60: 1500-7.
27 Gelatt KN. Ophthalmic biopsy procedures. Vet Clin North Am 1974; 4: 437.
28 Shewen PE, Povey RC, Wilson MR. A survey of the conjunctival flora of clinically
normal cats and cats with conjunctivitis. Can Vet J 1980; 21: 231.
29 Vierheller RC. Clinical experience with indirect ophthalmoscopy. Mod Vet Pract
1966; 47: 41.
30 Bellhorn RW. Fluorescein fundus photography in veterinary ophthalmology. J Am
Hosp Assoc 1973; 9: 227.
31 Hill DW, Young S. Arterial fluorescence angiography of the fundus oculi of the cat:
appearances and measurements. Exp Eye Res 1973; 16: 457.
20 Oren
A.J. Venker-van Haagen

Het onderzoek van het oor omvat onderzoek van altijd toegespitst op de vraag of de eigenaar de oren
de oorschelp, de gehoorgang, het trommelvlies, frequent schoonmaakt. Deze handelwijze kan de
het middenoor en het binnenoor of labyrint. Zo- otitis externa onderhouden en zelfs verhevigen. Bij
wel bij afwijkingen aan één oor als bij afwijkingen het vermoeden van parasitaire ziekten is de vraag
aan beide oren zal de anamnese meestal direct het naar contact met soortgenoten of andere dieren
probleem lokaliseren. Soms zijn afwijkingen aan zinvol.
de oren een onderdeel van gegeneraliseerde afwij-
kingen (bijvoorbeeld huidziekten) of aanleiding ■
20.1.1 Verschijnselen
tot gegeneraliseerde ziekteverschijnselen. Jeuk,
pijn, vormveranderingen en toename van secreet Een eigenaar wordt vaak het eerst geconfronteerd
en geur worden meestal door de eigenaar duidelijk met een oorprobleem bij zijn huisdier door uitin-
aangegeven. gen van jeuk en pijn: schuren, krabben en schud-
Men onderzoekt altijd beide oren, ook als de den met de kop. Ook kan de kop in een andere
anamnese duidt op een eenzijdige aandoening, stand worden gehouden, in het algemeen naar
omdat een ernstige aandoening aan één oor een beneden gedraaid aan de kant van het probleem.
minder ernstige aandoening aan het andere oor De oorschelp kan ook een andere stand hebben dan
kan versluieren. Waar mogelijk begint men het on- de raskenmerken van het dier aangeven. Dit kan
derzoek aan het ‘goede’ oor, om contaminatie van louter een schoonheidsfout zijn, maar de positie
het ‘slechte’ oor naar het ‘goede’ oor te voorkomen. van de oorschelp kan ook veranderen door arte-
Bij aandoeningen van het labyrint zijn de gevol- facten (couperen), een ontsteking of tumor van de
gen van vestibulaire disfunctie zo opvallend dat oorschelp, of door vulling met bloed (othematoom)
de vaak tevens aanwezige doofheid of slechtho- of pus.
rendheid zelden in de anamnese wordt genoemd. De beharing van de oorschelp is aan de convexe
Slechthorendheid of doofheid wordt meestal pas kant een voortzetting van de beharing van de kop
opgemerkt indien het gehoor van beide oren ge- met soms een toename van de lengte van de haren
stoord is. aan de rand van de oorschelp. De concave kant is
spaarzaam behaard. In lange haren kunnen voed-
sel, bloed en ontstekingsmateriaal aanleiding ge-

20.1 Anamnese ven tot klitvorming.
Huidveranderingen ontstaan vaak door automuti-
Wijzen de algemene anamnese en/of de algemene latie (krabben, schuren) en hebben in de acute fase
indruk op een oorprobleem, dan wordt de anam- vooral het karakter van epitheellaesies. De meer
nese gericht op de voorgeschiedenis. Men vraagt chronische huidveranderingen zijn meestal gelo-
of er in het verleden vergelijkbare problemen zijn kaliseerd aan de concave zijde van de oorschelp en
geweest, aan hetzelfde oor, aan het andere oor kunnen zich presenteren als schilferingen, hyper-
of aan beide oren. Zijn de problemen plotseling pigmentatie en proliferaties (oorbasis).
ontstaan (bijvoorbeeld een corpus alienum in de Verdikking van de oorschelp kan het gevolg zijn
gehoorgang dat direct hevige jeuk veroorzaakt), van chronische veranderingen, maar ook zeer acuut
geleidelijk verergerd of recidiverend? Wat heeft de optreden door een bloeduitstorting (othematoom).
eigenaar al ondernomen om het dier van de proble- In het laatste geval kan de eigenaar al het fluctu-
men af te helpen? Deze laatste vraag wordt in geval erend karakter van de verdikking zijn opgevallen.
van een chronische of recidiverende otitis externa De temperatuur van de oorschelp varieert met de

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_20, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
242 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

doorbloeding, die verhoogd kan zijn bij ontste- afweer. Verder wordt wel gezegd dat de bewegin-
king. De eigenaar meldt soms dat de oorschelpen gen van de kaken bij de voedselopname een functie
warm aanvoelen. hebben bij het transport van cerumen.
Aan de basis van de oorschelp en in de gehoor- De oorschelp en de binnenzijde van de uitwendi-
gang wordt secreet gevormd: het cerumen. Het is ge gehoorgang zijn bekleed met huid. Aan de con-
een product van talgklieren en cerumenklieren, vexe zijde van de oorschelp is de beharing aanslui-
geelbruin en wasachtig. De geur kan beschreven tend en vol. Aan de concave zijde is de beharing
worden als licht aromatisch. Normaal wordt een dun. De gehoorgang is bij de meeste dieren gering
kleine hoeveelheid cerumen gezien, zowel in de ge- of niet behaard, maar bij bijvoorbeeld poedels,
hoorgang als aan de basis van de oorschelp (concave schnauzers en ruwharige terriërs kan vooral de
kant). Bij irritatie van de huid kan een verhoogde ingang van de gehoorgang vrij sterk behaard zijn,
afscheiding optreden en kan ook de samenstelling wat soms ook aanleiding geeft tot (chronische)
veranderen. Door toename en verandering van de oorproblemen. De vaatvoorziening van de oor-
bacterieflora kunnen het aspect en de geur van het schelp is duidelijk waar te nemen aan de convexe
cerumen veranderen. Bij ernstige ontsteking kan zijde. De concave zijde wordt vooral voorzien door
pus- en bloedbijmenging ontstaan. Veel eigenaren vaatjes die door het kraakbeen van de oorschelp
kunnen informatie verschaffen over zowel de geur penetreren.
als het aspect van het cerumen.
Oorschelp
Bij inspectie van de oorschelpen wordt gelet op

20.2 Ooronderzoek symmetrie (waarbij asymmetrie vooral bij honden
normaal kan zijn) van de stand van de schelpen,
Indien daartoe aanleiding bestaat (bijvoorbeeld bij de gelijkvormigheid en afwijkingen van huid en
aanwijzingen voor een evenwichtsstoornis), wordt beharing.
het onderzoek niet beperkt tot een ooronderzoek, Palpatie is gericht op het ontdekken van tem-
maar uitgebreid met bijvoorbeeld een algemeen peratuurverschillen en structuurveranderingen.
onderzoek en/of een onderzoek van het zenuwstel- Temperatuurveranderingen kunnen ontstaan bij
sel. verminderde doorbloeding (koel bij shock, koud bij
necrose) en bij ontstekingen (warmer). Bij een othe-

20.2.1 Uitwendig oor matoom is de temperatuur normaal en bij pus in de
oorschelp (kat, na een vechtpartij) warmer dan nor-
De vorm van het uitwendige oor wordt bepaald maal. Structuurveranderingen kunnen tumoren
door kraakbenige structuren en voor een klein deel zijn, maar vaker constateert men verbening van de
door bot. De oorschelp, het verticaal verlopende kraakbeenstructuren na een trauma.
deel van de gehoorgang en de helft van het hori-
zontaal verlopende deel worden gevormd door de Gehoorgang
cartilago auricularis. Het tweede deel van het ho- Inspectie van de ingang van de gehoorgang levert
rizontaal verlopende deel wordt gevormd door de belangrijke bevindingen op als er sprake is van
cartilago annularis en de benige meatus acusticus ontsteking van de gehoorgang. Allereerst wordt
externa, een deel van het os temporale van de sche- gekeken naar de wijdte van de ingang, waarbij het
del. De verbindingen tussen de twee kraakbeen- normaal is dat men in het eerste gedeelte van het
delen en ook tussen het kraakbeen en de benige verticale deel van de gehoorgang kan kijken. Lichte
structuur worden gevormd door bindweefsel. Deze beharing kan dit belemmeren zonder dat men van
opbouw van het uitwendige oor maakt vrije bewe- een afwijking mag spreken. De ingang kan ver-
ging ten opzichte van de schedel mogelijk. De rich- nauwd zijn door zwelling van de huid en door pro-
tingen van de bewegingen worden bepaald door de liferatie van de huid. Excessieve beharing kan de
acties van de aan de kraakbenige structuren beves- ingang afsluiten. Bij ernstige infecties kunnen ook
tigde spieren. De innervatie van de spieren wordt aan de ingang van de gehoorgang epitheellaesies
verzorgd door de n. facialis (n. vii) en de n. trige- worden gezien. Overmatige productie van cerumen
minus (n. v). In normale omstandigheden is bij de kan aan de ingang zichtbaar zijn, evenals patholo-
hond en de kat een levendig asymmetrisch oren- gisch secreet, zoals te talgrijk cerumen, of cerumen
spel waar te nemen. De functie van het orenspel vermengd met pus of bloed. In die gevallen waarbij
is gericht op het optimaal ontvangen van geluid; overvloedig afwijkend secreet bij de ingang zicht-
oorbewegingen hebben echter ook een functie in baar is, zal ook een afwijkende en te sterke geur
de expressie (mimiek) en, in geringere mate, bij de waarneembaar zijn.
20 Oren 243

Het verticale deel van de gehoorgang kan ook on-


derzocht worden door palpatie. Dit enigszins trech-
tervormige deel van de gehoorgang behoort zonder
pijnreacties gepalpeerd te kunnen worden. De
kraakbenige structuur moet zich daarbij enigszins
laten indrukken. Bij deze handeling en bij passief
bewegen van dit deel van de gehoorgang mogen
ook geen soppende sensaties worden waargeno-
men; die zouden kunnen wijzen op overmatige
hoeveelheden (vloeibaar) secretum. De indrukbaar-
heid kan verminderd zijn door woekering in de ge-
hoorgang en door verbening van het kraakbeen. Bij
ernstige woekering in de gehoorgang is de omvang
ook toegenomen. Afbeelding 20.1
Inspectie van het verdere verloop van de gehoor- Gebruik van een otoscoop bij de kat.
gang is slechts mogelijk met behulp van bijzondere
belichtingstechnieken en speciale instrumenten.
Bij hond en kat wordt gebruikgemaakt van een worden met behulp van een bolkop Péan-tang. Met
otoscoop. Dit instrument bestaat uit een oorspe- een kort rukje worden bosjes haar tegelijk uitge-
culum met verwisselbare trechters, een kleine trokken. Dit is voor het dier niet merkbaar pijnlijk
lichtbron en een vergrotingslens (zie ook § 4.1.1). en het heeft ook nauwelijks hypervascularisatie
De otoscoop biedt, vooral bij toepassing van glas- van de huid van de gehoorgang tot gevolg. Ook
vezels, een fraaie belichting. Inspectie van de ge- kan het onderzoek worden belemmerd door over-
hoorgang en het trommelvlies van een kleine kat matig secretum of door afschilferende epitheel-
tot een zeer grote hond is mogelijk met een zelfde laagjes. In dit geval moet de gehoorgang worden
otoscoop met diverse maten specula. gespoeld voordat goed otoscopisch onderzoek kan
De techniek van het otoscopiëren is bij hond en plaatsvinden. Indien microscopisch (parasieten) of
kat gelijk. Het dier wordt in zittende houding, of bacteriologisch onderzoek van het secreet gewenst
rustend op de ellebogen in borst-buikligging, op is, wordt vóór het spoelen materiaal voor dit onder-
de onderzoektafel gefixeerd door een deskundige zoek verzameld.
assistent (zie ook § 24.1.3). De kop wordt in recht Voor het spoelen kan water of NaCl 0,9% gebruikt
vooruitkijkende houding gehouden. Zo moge- worden. De spoelvloeistof moet een temperatuur
lijk wordt bij dit onderzoek het gebruik van een hebben van 35-39°C om duizeligheid en een schrik-
snuitje of een muilband (§ 24.2.2) vermeden. Door reactie van de patiënt te voorkomen. De straal
de fixatie achter de oren worden namelijk veelal de water moet dun en sterk zijn om de lange smalle
gehoorgangen dichtgedrukt of te strak gefixeerd gehoorgang te kunnen reinigen. Een oorspoelap-
tegen de kop. paraat, ontwikkeld voor oorspoelen bij de mens,
Zit of ligt het dier goed gefixeerd, dan wordt met voldoet uitstekend.
de linkerhand (van rechtshandigen) de oorschelp Het apparaat wordt aangesloten op de water-
stevig beetgepakt en strak naar lateraal en ventraal leiding. De temperatuur van het water komt op
getrokken. Dit heeft tot gevolg dat het verticale 37°C. De waterdruk wordt weergegeven met een
en horizontale gedeelte van de gehoorgang samen manometer. De waterstraal wordt via een afsluiter
een rechte tunnel vormen die horizontaal verloopt. in het handvat aan het einde van de toevoerslang
Nu wordt de otoscoop met de rechterhand (van geregeld (afb. 20.2). De canule is verwisselbaar en
rechtshandigen) voorzichtig in de gehoorgang in een autoclaaf te steriliseren. Door een stompe
gebracht. De gehele gehoorgang en het trommel- canule wordt het water met de weergegeven druk
vlies kunnen nu worden bekeken door de gehoor- in het oor gespoten. De sterkte van de stroom kan
gang in gestrekte positie langzaam naar dorsaal, worden geregeld door een gemakkelijk te bedienen
rostraal, ventraal en caudaal te bewegen en de afsluiter in de handgreep van het apparaat. Elk oor
beweging al kijkend te volgen met de otoscoop mag op deze wijze worden gespoeld, ook al is de
(afb. 20.1). toestand van het trommelvlies nog onbekend. Er
is echter één uitzondering: indien na een recent
Soms wordt het onderzoek van de gehoorgang be- trauma bloed in de gehoorgang aanwezig is (sche-
lemmerd door overmatige haargroei bij de ingang deltrauma, gevaar voor meningitis!), mag niet wor-
van de gehoorgang. Deze haren kunnen geëpileerd den gespoeld.
244 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

de lengterichting van de gehoorgang is gesitueerd,


maar ventraal en rostraal verder naar binnen ligt
dan dorsaal en caudaal. Het strak gespannen ge-
deelte, de pars tensa, heeft een grijsblauwe kleur.
Hierin tekent de hamersteel zich wit af. Dorsaal
ligt de pars flaccida, die rozerood en elastisch is.
Langs de hamersteel zijn kleine vaatjes te zien en
de structuur van de pars tensa vertoont een stre-
ping (radiair). De hamersteel is licht gebogen en
het ventrale uiteinde wijst naar rostraal (afb. 20.3
en 20.4).
Kleurveranderingen kunnen optreden in het ver-
loop van otitis externa of middenoorontsteking.
Afbeelding 20.2 In het verloop van een chronische otitis externa
Oorspoelapparaat met handvat en canule. kan het trommelvlies wit of minder transparant
worden; het kan in dit geval sterk verdikt zijn. Bij
een middenoorontsteking is het trommelvlies rood
Na het spoelen wordt de gehoorgang gedroogd. Dit verkleurd en zijn de overige structuren minder
gebeurt het meest effectief door het dier de kop te duidelijk te zien. Bij de kat kan een poliep tegen
laten schudden. Het otoscopisch onderzoek wordt het trommelvlies duwen, wat het trommelvlies een
nu voortgezet. bolling naar buiten geeft. De poliep kan in een later
De gehoorgang kan te nauw zijn door een ontste- stadium zelfs door het trommelvlies groeien tot in
king (zwelling of proliferatie) van de bekledende de uitwendige gehoorgang.
huid. Er kunnen eventueel epitheellaesies worden Overdruk in het middenoor doet de pars flaccida
opgemerkt. Ook tumoren komen voor. Corpora naar buiten bollen, wat opgemerkt wordt als een
aliena en bosjes haar (veelal losliggend, afkomstig ‘roze blaas’ vóór het trommelvlies. Een perforatie
van buiten de gehoorgang) mogen niet aan de aan- in het trommelvlies heeft veelal het aspect van een
dacht ontsnappen. donkere vlek. Is het trommelvlies ernstig gelae-
deerd, dan kan men in het middenoor kijken.

20.2.2 Trommelvlies

20.2.3 Middenoor
Indien de gehoorgang ruim genoeg is, kan het
trommelvlies worden geïnspecteerd. Het trom- Alleen als het trommelvlies kapot is, is het midden-
melvlies is een licht transparant vlies. Het is rond; oor te inspecteren. Gezond slijmvlies is witgeel. Bij
het lijkt echter ovaal doordat het niet loodrecht op ontsteking valt de rode bekleding van de holte op.

Afbeelding 20.3
Schematische voorstelling van het linker en rechter trommelvlies met aanduiding van de anatomische structuren.
20 Oren 245

Voor nader onderzoek van de structuren van het


oor die binnen de schedel liggen is diagnostische
beeldvorming noodzakelijk.


20.2.4 Gehoor

Onderzoek van het gehoor zal meestal niet verder


gaan dan het observeren van het dier tijdens het
blazen op een fluit, klappen in de handen, slaan
met een deur. Deze geluiden moeten uiteraard tot
stand komen zonder dat het dier het ziet. Geeft
de hond of kat geen enkele reactie, dan is ernstig
beiderzijds gehoorverlies waarschijnlijk. Zijn ge-
hooronderzoek van elk oor apart en de mate van
gehoorverlies van belang, dan kan dit onderzocht
worden met behulp van audiometrie (brainstem
evoked response audiometry, bera).4 Hierbij wordt
de reactie van de hersenstam op geluidsstimulatie
van het gehoororgaan geregistreerd.
Afbeelding 20.4
Trommelvlies zoals het kan worden gezien via de

20.3 Notatie otoscoop. De hamersteel (manubrium mallei) ligt
in het trommelvlies en is te zien als een helderwitte
De gegevens kunnen worden genoteerd op een for- structuur.
mulier. Een voorbeeld staat op de cd-rom.

– inspectie onder narcose



20.4 Verder onderzoek – diagnostische beeldvorming
– röntgenologisch onderzoek
In aanmerking komen: – gecomputeriseerde tomografie (ct)
– parasitair onderzoek – kernspintomografie (mri)
– bacteriologisch onderzoek – gehooronderzoek (bera)

Literatuur

1 August JR. Diseases of the ear. In: Veterinary Clinics of North America.
Philadelphia, W.B. Saunders, 1988.
2 Venker-van Haagen AJ. Managing diseases of the ear. In: RW Kirk (red.). Current
Veterinary Therapy VIII. Philadelphia, W.B. Saunders, 1983.
3 Venker-van Haagen AJ. Diseases and surgery of the ear. In: R.G. Sherding (red.).
The cat: diseases and clinical management. 2e ed. Philadelphia, W.B. Saunders Co.,
1994; 1999-2009.
4 Ter Haar G, Venker-van Haagen AJ, de Groot HN, van den Brom WE. Click and
low-, middle-, and high-frequency toneburst stimulation of the canine cochlea.
J Vet Int Med 2002; 16:274-80.
21 Endocriene klieren
A. Rijnberk en H.S. Kooistra

De endocriene klieren zijn betrokken bij de regula- grondige analyse van een of meer van de geformu-
tie van de functie van vrijwel alle orgaansystemen. leerde problemen, zoals schematisch aangegeven
Functiestoornissen van endocriene klieren hebben in hoofdstuk 3. De resultaten van het hieronder
dan ook vaak gevolgen voor meer dan één orgaan- beschreven onderzoek kunnen dus zowel leiden tot
systeem en daarmee voor het functioneren van het de formulering van een probleem als ziektebeeld
dier als geheel. (bijvoorbeeld: beeld van hyperthyroïdie) als tot een
Te meer daar eigenlijk alleen de (vergrote) schild- probleemformulering die niet verder gaat dan een
klieren en de testes toegankelijk zijn voor licha- verschijnsel (bijvoorbeeld: polyurie).
melijk onderzoek, steunt het onderzoek van de
endocriene klieren vooral op uitingen van func-
tiestoornissen van andere orgaansystemen. Met ■
21.1 Anamnese
anamnese en lichamelijk onderzoek wordt getracht
een beeld te krijgen van de gehele ontwikkeling Zoals hierboven reeds is aangegeven, leiden aan-
van de patiënt, met speciale aandacht voor de doeningen van endocriene organen veelvuldig tot
periode dat het iatrotrope probleem bestaat. Daar- stoornissen van andere orgaansystemen. De daaruit
naast worden de orgaansystemen op een aantal as- voortvloeiende verschijnselen vormen dan de iatro-
pecten systematisch nagelopen. trope problemen. Enkele hiervan, zoals polydipsie
Veel gegevens kunnen reeds bij anamnese, alge- en polyurie, zijn frequent aanleiding voor een be-
mene indruk en het eventueel verrichte algemene zoek aan de dierenarts. Hieronder worden de ver-
onderzoek zijn verkregen. Dit hoofdstuk is vooral schijnselen echter niet in volgorde van frequentie
bedoeld als nadere toespitsing voor die gevallen van vóórkomen behandeld. Eerst wordt geprobeerd
waarbij de probleemformulering wijst in de rich- een algemeen beeld van de patiënt te krijgen, ge-
ting van een endocrien probleem. Overlapping met volgd door enige verbijzondering met vragen over
teksten in andere hoofdstukken is hierbij onver- het functioneren van de orgaansystemen.
mijdelijk. Om de tekst wat te laten aanspreken, zijn
bij de verschijnselen en afwijkingen vaak voorbeel- Uiterlijk
den genoemd. Vermagering of adipositas wordt door de eigenaar
Men streeft ernaar zo veel mogelijk objectieve vaak spontaan gemeld. Andere veranderingen van
gegevens te verzamelen met behulp van metingen het uiterlijk, zoals een toegenomen buikomvang of
met intervalschalen. Deze gegevens worden des te een andere gezichtsuitdrukking, worden vaak al-
waardevoller als verscheidene metingen zijn ver- leen bij navraag gemeld. Bovendien is de informa-
richt en het verloop in de tijd kan worden beoor- tie hierover soms niet eenduidig. Vroeger gemaakte
deeld (bijvoorbeeld het lichaamsgewicht!). Vroeger foto’s brengen wel eens uitkomst.
gemaakte foto’s kunnen een goed hulpmiddel zijn
bij het verkrijgen van inzicht in de aard en de snel- Gedrag
heid van veranderingen van het uiterlijk. Apathie en traagheid behoren bij uitstek tot de
Aldus wordt uit anamnese en lichamelijk onder- verschijnselen van hypofunctie van de schildklier.
zoek vaak een patroon verkregen dat het moge- Het beeld kan worden gekenmerkt door slaperig-
lijk maakt een endocrien beeld te herkennen. De heid en weinig of geen lust tot uitgaan en/of spel.
diagnostiek van endocriene aandoeningen berust Vaak gaat dit gepaard met kouwelijkheid; de dieren
nogal eens op patroonherkenning. In andere ge- ontwikkelen een voorkeur voor warme ligplaat-
vallen wordt pas een diagnose verkregen door sen. Bij andere endocriene aandoeningen, zoals

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_21, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
248 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

hypoadrenocorticisme, zijn apathie en traagheid den echter vaak overschat. Soms blijkt er zelfs geen
deel van het algemeen ziekzijn. Omgekeerd kan bij sprake te zijn van polydipsie en is het dier alleen
hyperfuncties (hyperthyroïdie en hyperadrenocor- wat meer gaan drinken omdat de eigenaar is over-
ticisme) een voorkeur voor koele ligplaatsen wor- geschakeld op droog voer. Navraag leert dan dat
den aangetroffen. De overtollige warmteproductie wel de wateropname is toegenomen, maar niet de
kan voorts blijken uit veelvuldig hijgen. De dieren hoeveelheid urine. Geringgradige polyurieën komt
vertonen soms ook een wat gespannen, rusteloos men soms op het spoor door de eigenaar te vragen
gedrag. of de hond ’s morgens bij het uitlaten hoog nodig
moet plassen en dan ook een grotere plas doet dan
Uithoudingsvermogen vroeger.
Endocriene aandoeningen met een katabool karak- Toch blijft op deze manier vaak de ernst van de
ter (hyperthyroïdie en hyperadrenocorticisme) lei- polydipsie en de polyurie nogal onduidelijk. Ook
den vrij snel tot vermindering van spierkracht. Het de vraag aan de eigenaar de hoeveelheid drinkwater
betreft zowel de spieren van het bewegingsappa- in liters op te geven brengt meestal niet veel verbe-
raat als de ademhalingsspieren; de dieren zijn snel tering, tenzij de eigenaar gevraagd wordt geduren-
moe. Er is wel belangstelling om uit te gaan, maar de enkele dagen een drinklijst aan te leggen. Duide-
de wandeling wordt steeds korter. Soms draagt lijker informatie wordt verkregen op het moment
ook de adipositas hiertoe bij en kan de dikke, volle dat het soortelijk gewicht van de urine is bepaald.
buik een goed functioneren van het diafragma in Hierbij moet worden bedacht dat bij gezonde hon-
de weg staan. De indruk van snelle vermoeidheid den gedurende de dag de wateropname sterk kan
wordt soms nog versterkt door de hierboven reeds variëren. Wanneer niet onmiddellijk duidelijk is
genoemde thermische polypneu. dat de polyurie samenhangt met een bepaald ziek-
tebeeld (bijvoorbeeld hyperadrenocorticisme),
Eetlust verdient het aanbeveling om de eigenaar te vragen
Door een directe invloed van het overmatig gese- gedurende een dag met intervallen van 2 uur een
cerneerde (schildklier- of bijnierschors)hormoon urinemonster te verzamelen. Ingeval gedurende de
op hypothalame regulatiecentra en als compensa- dag de osmolaliteit (of het soortelijk gewicht) van
tie voor energieverlies (glucosurie) kan de eetlust de urine varieert van hoog tot laag, is er waarschijn-
toenemen. De dieren kunnen een uitgesproken lijk eerder sprake van een sterk variërende water-
hongerig gedrag gaan vertonen. Kieskeurige eters opname dan van een (hormonaal geïnduceerd) ver-
kunnen veranderen in alleseters, met inbegrip van minderd concentrerend vermogen van de nieren.1
zaken als aardappelschillen en straatvuil. Bij het
minste of geringste signaal in de richting van iets Geslachtsfuncties
eetbaars komen ze overeind. Vooral in die gevallen Zowel een overmaat (bijvoorbeeld hyperadreno-
waarbij sprake is van vermagering ondanks goede corticisme) als een tekort (bijvoorbeeld hypothy-
of zelfs toegenomen eetlust, is het van belang een roïdie) aan hormoon kan direct en/of indirect de
nauwkeurige voedingsanamnese af te nemen ter gonadale functies beïnvloeden. Als de aandoening
vaststelling van de energieopname. lang genoeg bestaat, wordt dit voor de eigenaar van
Anderzijds kunnen endocriene aandoeningen een teef merkbaar doordat het dier niet meer loops
leiden tot slechte eetlust, verschijnselen van nau- wordt. Bij gecastreerde teven en bij teven waarbij
sea en zelfs braken. Dit is dan meestal deel van oestruspreventie met progestagenen wordt toege-
algemeen ziekzijn en malaise, onder meer bij hy- past, blijft men uiteraard verstoken van deze infor-
poadrenocorticisme en ketoacidose door diabetes matie. Bij mannelijke dieren ligt het nog moeilij-
mellitus. ker. Daar kan verminderde belangstelling voor de
andere sekse worden verwacht, maar dit komt zel-
Wateropname den uit de anamnese te voorschijn. Dit hangt moge-
Vooral bij de hond gaan veel endocriene ziekten lijk voor een deel samen met het feit dat veel man-
gepaard met een verminderde concentratie van de nelijke dieren ook slechts beperkt in contact komen
urine en bijgevolg een verhoogde wateropname. met de andere sekse (tijdens de loopsheid).
Deze polyurie en polydipsie zijn voor de eigenaar
vaak opvallende verschijnselen, vooral als ze gaan Vacht en huid
interfereren met het leefpatroon. De eigenaar moet Endocriene aandoeningen zoals hyperadrenocorti-
er ’s nachts soms enige keren uit om de hond uit te cisme, hypothyroïdie, hyperoestrogenisme (vooral
laten. Ook komt het voor dat de hond onzindelijk bij reuen door testistumoren) en een tekort aan
wordt. De hoeveelheden opgenomen water wor- groeihormoon leiden bij langer bestaan tot atrofie
21 Endocriene klieren 249

van de huid en adnexa. Dit manifesteert zich in verkregen gegevens over de voeding wat verder uit
eerste instantie in een wat dorre, droge vacht. Soms te diepen.
valt de eigenaar in het begin alleen op dat het dier
minder of niet meer verhaart. Later wordt de vacht ■
21.1.2 Voorgeschiedenis
minder vol, wat de eigenaar kan merken doordat de
pluim van de staart verdwijnt of de beharing aan In de diergeneeskunde zijn nogal wat geneesmid-
de achterkant van de dijen (‘broek’) dunner wordt. delen in gebruik die zijn afgeleid van hormonen.
Nog later wordt de haarinplant zo dun dat de huid Ze induceren vaak allerlei metabole effecten. Bo-
gaat doorschemeren en kale plekken ontstaan. vendien heeft toediening consequenties voor het
Deze alopecia ontstaat meestal het eerst op die functioneren van endocriene klieren.
plaatsen waar frictie de (los in de atrofische follikels De familieanamnese is van belang als het gaat om
zittende) haren doet verdwijnen, bijvoorbeeld ter afwijkingen die zich op jonge leeftijd manifeste-
plaatse van de halsband, ter hoogte van de zitbeen- ren. Van enkele endocriene ziekten bij volwassen
deren, in oksels en liezen en lateraal op de romp dieren is familiair voorkomen beschreven.
(als het dier tenminste veel op de zij ligt).

Locomotie ■
21.2 Lichamelijk onderzoek
Zoals ook al gezegd onder Uithoudingsvermogen,
kunnen endocriene aandoeningen met een kata- Evenals bij de anamnese wordt ook bij het lichame-
bool karakter leiden tot verminderde spierkracht. lijk onderzoek getracht eerst een algemeen beeld
Behalve spierslapte met enige neiging tot doorzak- van de patiënt te verkrijgen. Dit wordt bereikt met
ken in de gewrichten van de extremiteiten kan ook de algemene indruk zoals beschreven in hoofdstuk
een wat stijve gang (bij hypothyroïdie) voorkomen. 7. Dan volgt het onderzoek van enkele relevante
Bij aandoeningen die gepaard gaan met gestoorde delen van orgaansystemen, waarbij – indien dit
elektrolytenconcentraties (K+ en vooral Ca++) in het heeft plaatsgevonden – gegevens van het algemeen
plasma kunnen tetanische spierkrampen worden onderzoek (hoofdstuk 8) kunnen worden geïncor-
gezien. Hypoglykemieën manifesteren zich nogal poreerd. Tot slot worden de endocriene klieren
eens door spierzwakte en een onzekere gang op onderzocht voor zover ze toegankelijk zijn voor
momenten dat lange tijd geen voedsel is verstrekt lichamelijk onderzoek.
(tijdens wandelen ’s morgens op de nuchtere maag).

21.2.1 Adembewegingen
Zenuwstelsel/visus
Hierboven zijn onder Gedrag de effecten met conti- Dieren met een grote warmteproductie kunnen een
nue gevolgen voor het centrale zenuwstelsel aan de thermische polypneu vertonen. Ze hijgen veelvul-
orde geweest. Afgezien van deze doorlopend aan- dig bij kamertemperatuur, zonder voorafgaande
wezige verschijnselen, kunnen endocriene aandoe- inspanning. De respiratoire compensatie bij een
ningen die gepaard gaan met elektrolytstoornissen ketoacidose door diabetes mellitus kan zich mani-
of hypoglykemie leiden tot aanvalsgewijs optreden festeren door diepe adembewegingen.
van flauwtes met het karakter van epilepsie.
De onder Gedrag al genoemde apathie kan ook ■
21.2.2 Pols en ictus cordis
het gevolg zijn van een grote hypofyselaesie. Deze
kan uiteindelijk ook druk geven op het chiasma Bij endocriene aandoeningen kunnen zowel brady-
opticum en daarmee leiden tot een gestoorde visus. cardieën (hypothyroïdie, hyperkaliëmie bij hypo-
Het is goed hierbij te bedenken dat een visusstoor- adrenocorticisme) als tachycardieën (hyperthyroï-
nis ook vrij plotseling kan ontstaan door een zich die) worden aangetroffen. Bovendien kunnen een
onder invloed van hyperglykemie ontwikkelende klein circulerend volume (hypoadrenocorticisme)
lenstroebeling. Dit laatste kan ook de eigenaar en een klein slagvolume (hypothyroïdie) aanlei-
reeds opgevallen zijn. ding geven tot een zwakke pols en tot een zwakke
of zelfs in het geheel niet palpabele ictus cordis.

21.1.1 Leefomstandigheden Uiteraard moet men bij de interpretatie rekening
houden met de voedingstoestand van het dier.
Aangezien het hier een onderzoek betreft tegen Zoals eerder gesteld, is dit oriënterend onderzoek
de achtergrond van de verdenking op endocriene/ vooral bedoeld om gegevens te verkrijgen die kun-
metabole aandoeningen, zal het nogal eens nodig nen leiden tot patroonherkenning. Soms echter
zijn de bij de algemene anamnese (hoofdstuk 6) zullen de bevindingen ook reden zijn om over te
250 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

gaan tot volledig onderzoek van het circulatieappa- Bij dit onderzoek van huid en adnexa behoren ze-
raat (hoofdstuk 10). ker ook de anaalzakken (sinus paranales) te worden
betrokken, zoals reeds beschreven in hoofdstuk 11.

21.2.3 Rectale temperatuur Tumoreuze ontaarding van de apocriene klieren
van de anaalzakken kan aanleiding geven tot een
Bij dieren met hypermetabolisme (hyperthyroïdie, endocrien syndroom.
hyperadrenocorticisme) kan een neiging tot hyper-
thermie worden gevonden, terwijl omgekeerd hy- ■
21.2.5 Abdomen
pometabolisme (hypothyroïdie) gepaard kan gaan
met een neiging tot hypothermie. Men moet zich Onafhankelijk van het al dan niet vermelden
hierbij realiseren dat erg zieke dieren, al of niet in door de eigenaar van omvangverandering van de
comateuze toestand, ook een erg lage lichaamstem- buik, wordt deze beoordeeld op vorm en inhoud.
peratuur kunnen hebben. Zoals reeds beschreven Door oppervlakkige palpatie (zie ook hoofdstuk
in hoofdstuk 8 behoren bij de interpretatie voorts 11) wordt nagegaan of de buik goed opgetrokken
eventuele aan de meting voorafgegane opwinding is; de ventrale buiklijn dient vrijwel recht van het
en beweging te worden betrokken.


21.2.4 Vacht en huid

Bij het onderzoek van vacht en huid tracht men zo


goed mogelijk te objectiveren wat door de eigenaar
aan veranderingen is gemeld. Gelet wordt op glans,
aansluiting, kleur en dichtheid van de vacht. De ge-
bieden met alopecia en zeer dun ingeplante haren
worden ingetekend op de status.
De kale huidgedeelten zijn meestal gepigmen-
teerd en hebben soms een wat ruw oppervlak. De
pigmentatie is een diffuse donkere verkleuring van
de huid. Dit mag niet worden verward met het (op
afstand) soms groezelige of grauwe aspect van de Afbeelding 21.1
huid, dat bij nadere inspectie berust op met kerati- Detailopname van de buikhuid van een 9-jarige reu
neplugjes gevulde haarfollikels (afb. 21.1). (kruising) met hyperadrenocorticisme. Er zijn nog enkele
haren te zien, maar de meerderheid van de haarfollikels
De huidatrofie bij hyperadrenocorticisme is vooral bevat slechts een plugje ongestructureerd keratine.
een atrofie van de dermis, waardoor de huid erg
dun-plooibaar wordt. Dit kan opvallen bij het be-
palen van de dikte, oplichtbaarheid en turgor van
de huid. De dunne plooitjes worden vaak ook goed
zichtbaar door twee vingers of twee handen op eni-
ge afstand van elkaar op de romp of lateraal op de
dijen te plaatsen en ze vervolgens naar elkaar toe te
brengen. Hierdoor ontstaat een fijne rimpeling van
de huid. De elasticiteit van de huid is afgenomen,
waardoor de opgenomen huidplooi traag terugvalt
(> 1 s).
Bij hypothyroïdie gaat de huidatrofie gepaard
met infiltraties van mucopolysacchariden in de der-
mis. Dan kunnen we de combinatie aantreffen van
een dun ingeplante dorre vacht met een huid die Afbeelding 21.2
dikke plooien vertoont (afb. 21.2). Bij acromegalie Een 5-jarige reu (kruising) met hypothyroïdie. De hond
geeft de overmaat aan groeihormoon ook aanlei- heeft een zeer bedaarde uitstraling. In het schouder-
ding tot de vorming van vrij dikke huidplooien gebied zijn dikke huidplooien zichtbaar. Het tekort aan
aan de hals en op de kop, maar hier is vaak eerder thyroxine heeft de (fysiologische) verharing doen stop-
sprake van overmatige haargroei dan van een dun- pen. Er is nog geen duidelijke kaalheid ontstaan, maar in
ne vacht. de liesstreek lijkt al wel wat haar verdwenen.
21 Endocriene klieren 251

sternum naar het os pubis te verlopen. Behalve van docrien actieve testistumoren produceren veelal
uitzakken door verslapping van musculatuur kan een overmaat aan oestrogenen en geven daarmee
er ook sprake zijn van een bolronde omvangsver- aanleiding tot feminisatieverschijnselen: behalve
meerdering met een gespannen buikwand door gynaecomastie, een wat gezwollen afhangend pre-
intra-abdominale en retroperitoneale vetophoping. putium en een relatief kleine penis (afb. 21.3).
Beide vormen komen voor als manifestaties van de
centripetale vetzucht zoals die bij hyperadrenocor- ■
21.2.7 Vrouwelijk geslachtsapparaat
ticisme optreedt. De omvang wordt (ter hoogte van
de maximale omvang) vastgelegd in centimeters. Het onderzoek van de vrouwelijke genitalia blijft
In dit verband is het goed op te merken dat bij hon- in dit verband beperkt tot een inspectie van de
den met vetzucht die niet berust op hyperadreno- vulva en het caudale deel van het vestibulum. De
corticisme, het vet zich niet primair abdominaal vulva wordt beoordeeld naar vorm en grootte, zo-
ophoopt. Bij deze dieren wordt het vet verspreid als beschreven in hoofdstuk 13. Door de vulvalip-
over de gehele romp aangetroffen, met soms vrij pen te spreiden krijgt men zicht op plica en corpus
duidelijk omschreven ophopingen bilateraal hoog clitoridis, waarmee men (vroeger doorgemaakte)
in de lendenen. verhoogde androgene invloed op het spoor kan
De buik wordt gepalpeerd op het voorkomen van komen.
abnormale weerstanden, waarbij speciaal aandacht
wordt besteed aan een eventuele leververgroting. ■
21.2.8 Skelet en musculatuur
Indien palpabel, wordt opgegeven hoeveel centi-
meters de lever achter de ribbenboog is te voelen. Nadere beschouwing van het skelet is vooral van
Dit is vooral goed mogelijk bij dieren met een wei- belang bij groeiachterstand. Disproportioneel ach-
nig gespannen buikwand. terblijven van de lengtegroei van de extremiteiten
kan een sleutel voor de diagnose zijn. Overmatige

21.2.6 Mannelijk geslachtsapparaat secretie van groeihormoon leidt op volwassen leef-
tijd niet meer tot lengtegroei van de extremiteiten;
In dit kader worden de genitalia onderzocht om na de groeischijven zijn gesloten. Wel treedt nog uit-
te gaan of er sprake is van hypogonadisme of even- groei van lichaamsuiteinden op en dan vooral van
tueel van een (endocrien actieve) testistumor. Voor- de platte beenderen. Dit valt het duidelijkst te zien
al indien het (primair) hypogonadisme op jeugdige aan de uitgroei van boven- en onderkaak (progna-
leeftijd is ontstaan (bijvoorbeeld door castratie op thie), waardoor de snijtanden uit elkaar komen te
jeugdige leeftijd) kan het androgeentekort aanlei- staan.
ding geven tot hypogenitalisme (klein preputium Endocriene ziekten met katabole gevolgen (hy-
en kleine penis). Indien het hypogonadisme op ou- perthyroïdie, hyperadrenocorticisme) leiden tot
dere leeftijd ontstaat, is dit veel minder het geval. spieratrofie, vaak het duidelijkst te zien aan de rug-
Secundair hypogonadisme op oudere leeftijd wordt strekkers en dijmusculatuur. Atrofie van de tem-
vooral manifest door testisatrofie. De testes zijn porale musculatuur valt soms vooral op doordat de
dan klein en week, terwijl de epididymis vrijwel de
oorspronkelijke configuratie heeft behouden. Het
testisvolume kan schattenderwijs worden vastge-
legd met behulp van de ‘rozenkrans’, een in grootte
oplopende reeks ‘eitjes’ waarop de volumina staan
aangegeven (afb. 4.5).
Afwezigheid van testes in het scrotum kan het
gevolg zijn van vroeger uitgevoerde (en bij de hui-
dige eigenaar soms onbekende) castratie. Daar-
naast kunnen beide testes en één testis niet in het
scrotum worden aangetroffen omdat de indaling
(descensus testis) niet of onvoldoende heeft plaats-
gevonden. Dergelijke testes kunnen zich zowel in
de buik als in de liesstreek bevinden. Bij niet-inge-
daalde testes (cryptorchidisme) is er een sterk ver- Afbeelding 21.3
hoogd risico op het ontstaan van testistumoren.2 Een 8-jarige Duitse herder, reu, in zijligging. Een (scro-
Testistumoren worden beschreven volgens de tale) testistumor (Sertoliceltumor) heeft geleid tot haar-
karakteristieken genoemd in hoofdstuk 4. De en- verlies, vergrote tepels en een wat groot preputium.
252 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

protuberantia occipitalis externa duidelijker zicht- ■


21.3 Notatie
baar wordt. Atrofie van de schoudermusculatuur
leidt er nogal eens toe dat de voorste extremiteiten De gegevens van anamnese en lichamelijk onder-
minder aansluiten aan de romp. De romp hangt als zoek kunnen worden vermeld op een formulier
het ware in de schoudergordel, waarbij de ellebo- (zie cd-rom). Bij het lichamelijk onderzoek valt het
gen wat naar buiten worden gedraaid. algemene beeld samen met de eerder vastgelegde
algemene indruk. Er kan worden volstaan met een

21.2.9 Schildklieren en bijschildklieren samenvatting van de algemene indruk.
Van patiënten waarbij een algemeen onderzoek
Behalve de testes zijn de schildklieren de enige is verricht, kunnen gegevens worden ingepast bij
endocriene klieren die toegankelijk zijn voor licha- de onderdelen ademhaling, pols en rectale tempe-
melijk onderzoek. Ze liggen ter weerszijden van ratuur. Dit zijn overigens onderdelen die bij een
de trachea ter hoogte van de eerste drie tot acht nieuwe patiënt zeker zullen worden nagelopen,
trachearingen. Door de diepe ligging zijn ze bij ge- maar bij een controlebezoek nogal eens achterwege
zonde dieren niet palpabel. Bij vergroting worden blijven.
ze wel palpabel, waarbij men erop bedacht moet
zijn dat ze door de losse verbinding met de omlig-
gende structuren vrij ver kunnen afzakken langs ■
21.4 Verder onderzoek
de trachea. Als ze eenmaal zijn gepalpeerd, wordt
nagegaan of de dikte gemakkelijk langs de trachea Zoals reeds opgemerkt in de inleiding, berust de
is te verschuiven: een kenmerk van dikten uitgaan- diagnostiek van endocriene aandoeningen vrij vaak
de van schildklierweefsel. Voorts wordt de dikte op patroonherkenning. Het patroon dat de verden-
beschreven als aangegeven in § 4.1.2. king van een endocriene ziekte doet rijzen, kan
De schildklieren worden meestal gepalpeerd bij soms gecompleteerd worden door (routine-)labo-
het zittende dier, waarbij de hals wat wordt ge- ratoriumdiagnostiek. Zowel hematologische als
strekt. Met duim en wijsvinger wordt ter eerste biochemische bevindingen kunnen soms bepaalde
oriëntatie de overgang van larynx naar trachea om- verdenkingen versterken.
vat. Vervolgens glijdt men met duim en wijsvinger Hoe sterk echter de verdenking ook wordt, de de-
ter weerszijden langs de trachea tot bij de borst- finitieve diagnose zal altijd moeten berusten op de
ingang. Vooral bij katten, met hun vaak geringe resultaten van voor de betreffende endocriene klier
schildkliervergrotingen, kan men ook met de vin- specifiek functieonderzoek. Hormoonbepalingen,
gertoppen beurtelings links en rechts lang de tra- al of niet in combinatie met remmings- en stimu-
chea strijken, op zoek naar een kleine (gemakkelijk latietesten, verschaffen informatie over de functie
te verplaatsen) dikte. van endocriene klieren. Vaak is het echter ook ge-
Ook de bijschildklieren zijn bij gezonde dieren wenst inzicht te hebben in de morfologie. Met de
niet palpabel. Bij de meerderheid van de gevallen invoering van beeldvormende technieken als echo-
van hyperparathyroïdie bereikt de bijschildklier- grafie, gecomputeriseerde tomografie (ct) en kern-
neoplasie echter niet een zodanige grootte dat een spintomografie (mri) is met de diagnostiek van af-
dikte kan worden gepalpeerd. Niettemin zal bij wijkingen van endocriene klieren veel vooruitgang
verdenking op hyperparathyroïdie het halsgebied geboekt.3 Daarnaast kan cytologisch onderzoek
worden gepalpeerd, zoals hierboven is beschreven van aspiratiebiopten zicht geven op de aard van de
voor de schildklieren. morfologische verandering (zie § 25.2.6).

Literatuur

1 Van Vonderen IK, Kooistra HS, Rijnberk A. Intra- and interindividual variation in
urine osmolality and urine specific gravity in healthy pet dogs of various ages. J Vet
Int Med 1997; 11: 30-5.
2 Van Sluijs FJ. Testes. In: Rijnberk A, ed. Clinical endocrinology of dogs and cats.
Dordrecht/Boston: Kluwer, 1996; 119-30.
3 Van der Vlugt-Meijer RH, Voorhout G, Meij BP. Imaging of the pituitary gland in
dogs with pituitary-dependent hyperadrenocorticism. Mol Cell Endocrinol 2002;
197: 81-7.
22 Gedragsproblemen
M.B.H. Schilder en B.W. Knol

Gedragsproblemen vereisen een andere benadering een goede gesprekstechniek verdient daarom de
dan somatische afwijkingen. In het laatste geval be- nodige aandacht. De in hoofdstuk 6 gegeven richt-
staat het onderzoek ten minste uit anamnese, alge- lijnen bieden hiervoor voldoende houvast, maar er
mene indruk en algemeen onderzoek. Bij gedrags- zijn enige aanvullende opmerkingen te maken.
patiënten is het meestal niet nodig een lichamelijk Ten eerste moeten vragen met een beschuldigend
onderzoek uit te voeren. Dat wordt alleen dan karakter bij de gedragsanamnese nog zorgvuldiger
gedaan als het consult er aanleiding toe geeft. Als worden vermeden dan in andere gevallen. Vaak
een niet-dierenarts het gedragsonderzoek uitvoert, vermoeden eigenaren wel dat er aan het samenspel
dienen vooraf door een dierenarts een algemene met hun hond iets schort. Door het gesprek tactvol
indruk (hoofdstuk 7) en een algemeen onderzoek te leiden, kan worden voorkomen dat de eigenaar
(hoofdstuk 8) te worden vastgelegd. Indien de be- meer defensief dan informatief gaat antwoorden.2
vindingen van dit oriënterende onderzoek daartoe Ten tweede dienen eigenaren bij de eerste vraag:
aanleiding geven, kan onderzoek van orgaansyste- ‘Wat is het probleem?’, de kans te krijgen hun ver-
men (bijvoorbeeld zenuwstelsel en ogen) plaatsvin- haal te doen zonder te worden onderbroken. Daar-
den (zie ook § 2.5). door gaat de stoom wat van de ketel, hetgeen de
Om de gedragsbehandeling minder afhankelijk kans op een gesprek met informatieve waarde doet
te maken van waarnemingsvermogen en rappor- stijgen. Dit kan men ook bevorderen door enkele
tage van de eigenaar, wordt tijdens het consult vragen in gewijzigde vorm te herhalen om zo eer-
een korte videofilm van het gedrag van de patiënt der gegeven antwoorden te controleren. Het proto-
beoordeeld. Daartoe wordt de eigenaar bij het ma- col voor de gedragsanamnese voorziet in dergelijke
ken van de afspraak gevraagd het probleemgedrag onopvallende herhalingsvragen. Een suggestieve
op video vast te leggen. Daarnaast worden, indien trant van vragenstellen moet echter worden ver-
nodig, gedragstesten uitgevoerd. Het gedrag van meden. Als de eigenaar het gedrag van de hond
de patiënt en de eigenaar tijdens de anamnese, het beschrijft in interpretatieve termen als ‘agressief’
videomateriaal en de testen bieden informatie over of ‘angstig’, reageert men door te vragen hoe hij dat
het (probleem)gedrag, de communicatieve signalen aan de hond ziet. Vervolgens kan men het beschre-
van dier en eigenaar, en de aard van de binding en ven gedrag – mede op basis van de overige informa-
de interacties tussen eigenaar en dier.1 tie – zelf interpreteren.
Gezien de verschillende geaardheid van hond en Ten derde is voor het vergaren van relevante gege-
kat en de verschillen in gedragsproblemen worden vens is niet alleen de verbale, maar ook de non-ver-
ze in dit hoofdstuk apart behandeld. bale communicatie van belang. Tafel en zitplaatsen
worden daarom zo gerangschikt dat men elkaar
kan aankijken en de dierenarts neemt een belang-

22.1 Anamnese bij de hond stellende en ontspannen houding aan. De aandacht
wordt primair op de eigenaar gericht, want met
Eigenaren van dieren met probleemgedrag zijn hem wordt óver het dier gesproken.2
tijdens het consult soms geëmotioneerd. De pro- Ten vierde wordt de hond tijdens het consult los-
blemen bestaan immers vaak al geruime tijd en het gelaten. Hiermee krijgt de onderzoeker een beeld
gedrag wordt veelal als hinderlijk, schadelijk en/of van het gedrag (nerveus, rustig, vrij). Het bevordert
gevaarlijk ervaren. Zonder de emotionele uitingen de interactie tussen eigenaar en hond en men kan
van de eigenaar af te kappen, dient de lijn in het bijvoorbeeld waarnemen of, en in welke mate, de
gesprek vastgehouden te worden. Het hanteren van patiënt de aandacht van de eigenaar vraagt en op

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_22, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
254 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

welke wijze de eigenaar op (aandachtvragend) ge- type agressie en in de oorzakelijke factoren. Naast
drag ingaat. Dit kan een indicatie geven voor de rol de wijze van bijten of dreigen en de omstandig-
van de eigenaar bij het ontstaan van het probleem- heden is vooral de houdingscommunicatie van de
gedrag. hond van belang. Een lage houding, gecombineerd
met kort toebijten, suggereert angstgeïnduceerde
De aan de eigenaar gestelde vragen zijn ingedeeld agressie. Een hoge houding (zie video) tijdens
volgens het gangbare patroon: dreigen en bijten wijst op een te dominante positie.
1 het iatrotrope probleem, Verdediging van voedsel kan zowel met een lage
2 het huidige gedrag/functioneren, als met een hoge houding gepaard gaan. Bij agres-
3 de leefomstandigheden, sief gedrag tegen vreemden en bekenden – zowel bin-
4 de voorgeschiedenis. nen als buiten het territorium – gekenmerkt door
onvoorspelbaar bijten en ‘snappen’, moet men in-

22.1.1 Iatrotroop probleem dringend vragen naar de omstandigheden waarbij
deze agressie optreedt. Vaak zijn er aanleidingen
Gevraagd wordt naar de volgende kenmerken: (bijvoorbeeld het uitsteken van een hand) te vin-
– Aard van het probleem. den, al treedt niet bij alle aanleidingen agressief
– Duur van het probleem. Dit is van belang in ver- gedrag op.
band met de mogelijkheden tot aanleren van ge- Als pijn of een ander lichamelijk probleem moge-
drag en gewoontevorming. lijk een rol speelt, moet de oorzaak via lichamelijk
– Omstandigheden waaronder het probleem zich onderzoek worden opgespoord. Vragen naar even-
voordoet. Er moeten vooral vragen worden ge- tuele bijkomende gedragsveranderingen zijn van
steld over de eerste en de laatste keer. Ophel- belang (speelt de hond niet of minder, onttrekt de
dering van de omstandigheden waaronder een hond zich aan contact, is hij afwezig of niet aan-
gedragsprobleem voor de eerste maal optrad kun- spreekbaar, begroet de hond de eigenaar niet of
nen mogelijk zicht geven op de ontstaanswijze.3,4 minder). Pijn-geïnduceerde agressie kan optreden na
Het is echter aannemelijk dat eigenaren zich het aanraken van een lichaamsdeel, zelfs al tijdens het
beste herinneren wat er de laatste keer gebeurde, benaderd worden. Men kan dit verwachten bij, bij-
zodat het zinvol is ook daarnaar te vragen. voorbeeld, otitis externa, artritis en hernia nuclei
– Eventueel toegepaste (straf)maatregelen ter be- pulposi. Na adequate behandeling van de primaire
teugeling van het probleem. Hiermee kan een oorzaak zal de secundaire agressie als regel ver-
indruk worden verkregen van de wijze waarop dwijnen. Het toedienen van pijnstilling kan een
de eigenaar met het dier omgaat, als ook van het bruikbaar diagnostisch middel zijn wanneer pijn
effect van de maatregelen. Het is van belang te als oorzaak van agressief gedrag wordt vermoed,
achterhalen of een als straf bedoelde maatregel maar een lichamelijk onderzoek geen bijzonderhe-
wellicht onbedoeld en/of onbewust het probleem- den oplevert. Agressief gedrag moet wel bijna da-
gedrag kan hebben versterkt doordat aandacht is gelijks optreden, wil tijdelijke toediening van een
gegeven. pijnstiller nut hebben als diagnostisch instrument.
Er zijn aanwijzingen voor een genetische predis-

22.1.2 Huidig gedrag/functioneren positie en dus voor een rasgebonden, soms zelfs
vachtkleurgebonden vóórkomen van agressie.2,5
De vragen hebben betrekking op: Ook de voeding kan een rol spelen. Er zijn aanwij-
– gehoorzaamheid zingen dat een relatief hoog eiwitgehalte in het
– agressie voer bijdraagt aan agressief gedrag.6,7
– angst Als een hond alleen agressief is tegen vreemden
– overig (probleem)gedrag op zijn eigen territorium, is waarschijnlijk territori-
ale agressie in het spel. Een inschatting van de wijze
Gehoorzaamheid van bijten naar volwassenen kan men verkrijgen
De eigenaar wordt gevraagd hoe de al of niet da- door testen uit te voeren8,9 (zie § 22.2).
gelijks uitgevoerde oefeningen, zoals ‘kom’, ‘volg’, Agressief gedrag ten opzichte van kinderen kan wor-
‘zit’, ‘af’ en ‘blijf’, verlopen. Daarnaast wordt de den bevorderd door onvoldoende socialisatie. Ook
eigenaar verzocht de oefeningen ter plaatse te de- angst en pijn als gevolg van bedoeld of onbedoeld
monstreren (zie § 22.2). pesten door een kind kunnen agressie oproepen.
‘Jaloezie’ kan een soortgelijk effect hebben. Bij een
Agressie onvoldoende overwicht van de ouders kan de hond
De vragen zijn erop gericht inzicht te krijgen in het zich te veel vrijheden gaan aanmeten, waardoor de
22 Gedragsproblemen 255

kans op agressief gedrag naar kinderen wordt ver- het angstgedrag. Een drempelwaarde voor angst
groot. Met een poppentest kan men proberen een kan laag zijn op basis van genetische factoren15,
indruk te krijgen van de risico’s van een hond voor door onvoldoende socialisatie, door een traumati-
kinderen 8-10 (zie § 22.2). sche ervaring of door andere leerprocessen. Bij de
Bij agressie jegens honden dient nagegaan te worden oudere hond berust angst of angstagressie soms op
of er sprake is van een zeer gevaarlijke (‘killertype’) disfunctie van gehoor- of gezichtsvermogen.3
agressie (geen of nauwelijks waarneembaar dreig- Angstgedrag kan relatief gemakkelijk worden
gedrag en direct – soms over grote afstand – op aangeleerd, mede doordat veel eigenaren erop rea-
de tegenstander afrennen, onmiddellijk bijten en geren met – angstgedrag bekrachtigend – gerust-
schudden) of van minder gevaarlijke (‘normale’) stellen. Ze beogen dat vaak niet, zijn zich er dan
agressie (met dreiggedrag, houdingscommunica- ook niet van bewust en ontkennen het daarom.16,12
tie, niet onmiddellijk een aanval). Deze ‘killertype’- Angst voor geluid. Veelal gaat het om geluiden van
agressie lijkt op predatieagressie, waarbij evenmin onweer, vuurwerk of verkeer. Bij veel honden ver-
met de prooi wordt gecommuniceerd.11 Bij ‘kil- ergeren angstuitingen in de loop van de tijd door
lertype’-agressie is het belangrijk na te vragen of geruststellen en/of generalisatieprocessen.3 Van be-
de hond als pup in de angstfase door een hond is lang is te achterhalen in welke mate troosten door
gegrepen en of de hond voldoende aan anders uit- de eigenaar angstuitingen kan hebben versterkt.
ziende honden is gesocialiseerd. In geval van een Een test kan het gedrag tijdens een schrikaanjagen-
– mogelijk als traumatisch ervaren12 – aanval op de de stimulus en het herstel ervan in beeld brengen
hond in de angstfase kan deze hond later een be- (§ 22.2).
paald type hond gaan aanvallen, namelijk honden Angst voor mensen en/of soortgenoten. Zowel ge-
van het ras (of uiterlijke verschijningsvorm) waar- netische als ontogenetische (= vroege-ervarings)
door hij (in de angstfase) is aangevallen.13 Generali- factoren kunnen ertoe leiden dat dieren angstig
satie van agressief gedrag ten opzichte van honden zijn voor mensen en/of soortgenoten.17 Een niet
van andere rassen kan voorkomen.14 Een enkele geheel optimaal verlopende socialisatie speelt een
maal is een aanval, ervaren in volwassenheid, zo belangrijke rol. Bij de voor angst gepredisponeerde
traumatisch dat ‘killertype’-agressie ontstaat. dieren is de kans op een gebrekkig verlopende soci-
Vaak speelt de eigenaar een rol bij agressief ge- alisatie waarschijnlijk groter dan bij normale hon-
drag tussen honden. Deze rol kan in beeld worden den. Overigens kunnen ook bij oudere dieren on-
gebracht (zie § 22.2). Buitenshuis gebeurt dat als aangename ervaringen angst tot gevolg hebben.3,18
de eigenaar vruchteloos poogt agressief gedrag
te voorkomen. Dit wordt door de hond als stimu- Overig gedrag
lerend ervaren en het effect is dan tegengesteld Onzindelijkheid. Als incontinentia urinae door dis-
aan het doel (zie ook bij iatrotroop probleem, functie van de urinewegen zo goed mogelijk is
(straf)maatregelen, § 22.1.1). Binnenshuis kan de uitgesloten, wordt gevraagd op welke wijze en in
rol van de eigenaar duidelijk worden als gevechten welke context de hond urineert (al of niet met ge-
tussen honden in één huishouden alleen uitbreken heven poot, bij thuiskomst van de baas, bij straf
in aanwezigheid van de eigenaar. Deze verstoort of juist in afwezigheid van de baas). Urineren met
naar alle waarschijnlijkheid de rangorde tussen de geheven poot kan op een te dominante positie van
honden door zijn activiteiten of aanwezigheid. Een de hond wijzen. Andere mogelijke oorzaken betref-
van de verstorende activiteiten is het straffen van fen onvoldoende zindelijkheidstrainingen en grote
de dominante hond voor het aanvallen van de on- opwinding of angst bij thuiskomst van de baas. In
dergeschikte. Dit partij kiezen voor de ‘underdog’ sommige gevallen betreft het een kennelijk gevoe-
versterkt diens positie, waardoor deze – in aanwe- lige hond in combinatie met een baas met indruk-
zigheid van de eigenaar – de dominante hond durft wekkend uiterlijk en/of lage stem. Veroudering kan
te bedreigen of aan te vallen.13 Agressie tussen onzindelijkheid met zich meebrengen.19 Indien de
honden speelt zich bijna altijd tussen seksegenoten hond alleen urineert als hij alleen is, wijst dit op
af.3,14 verlatingsangst.20
Problemen met alleenzijn. De hierbij na te vragen ge-
Angst dragsuitingen worden meestal geïnterpreteerd als
Angst voor bedreigende situaties is normaal omdat uitingen van stress, die ontstaat door het vertrek
het bijdraagt tot vermijding ervan. Het wordt en/of de afwezigheid van de baas. Er zijn echter
probleemgedrag als er een (relatief) lage drempel- honden die tijdens afwezigheid van de baas geen
waarde voor het opwekken van angst bestaat. Dit verschijnselen van stress vertonen (niet blaffen,
zal gepaard gaan met een frequent vóórkomen van janken, piepen, snel heen en weer rennen, plassen,
256 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

hijgen3,18) , maar ogenschijnlijk rustig gaan ‘slo- stamt is van belang omdat onrust in huis eerder te
pen’. Echte scheidingsangst treedt waarschijnlijk verwachten is bij actieve honden die te weinig kans
vooral op als de hond zeer sterk aan de eigenaar ge- krijgen om hun activiteit te uiten.
bonden is.3 Aanwijzingen voor een sterke binding Gehoorzaamheidsoefeningen In dit kader wordt ook
zijn: het in huis voortdurend volgen van de eige- gevraagd of en hoe frequent de eigenaren gehoor-
naar, eventueel bedelgedrag, het in de slaapkamer zaamheidsoefeningen met hun hond uitvoeren.
slapen en veelvuldig aandacht opeisen (ook tijdens Een goede gehoorzaamheid kan tot op zekere
het consult!). Als men de eigenaar tijdens het con- hoogte bijdragen aan het voorkómen van pro-
sult vraagt om de onderzoekstafel heen te lopen, bleemgedrag.
volgt de hond vaak als een schaduw. Het op video
vastgelegde gedrag van de hond tijdens het alleen- ■
22.1.4 Voorgeschiedenis
zijn (camera op statief) is een belangrijk diagnos-
tisch hulpmiddel. Tijdens het alleenzijn moet men Gedrag in het nest. Bang, ontwijkend, neutraal of
dan (enkele van) de al genoemde tekenen van stress spontaan? Het antwoord biedt de mogelijkheid
waarnemen. het gedrag van het moment te vergelijken met dat
Excitatie door belsignalen en binnenkomende bezoekers. van vroeger (voor zover een betrouwbaar beeld kan
Gevraagd wordt naar voorbeelden als naar de voor- worden geschetst).
deur rennen, tegen mensen opspringen, hyper- Leeftijd waarop het dier in het huishouden werd opgeno-
activiteit als de bel gaat, bestijgen van mensen en men. Honden met gedragsproblemen hebben nogal
objecten, blaffen, grommen en bedelen. Ook wordt eens meer dan één eigenaar gehad. Vragen naar de
tactvol gevraagd hoe de eigenaar op dit soort ge- leefomstandigheden bij de fokker of bij de vorige
drag reageert. De antwoorden geven een indruk eigenaar leveren soms informatie over de socialisa-
van het overwicht dat de eigenaar op het dier heeft, tiefase of over andere invloedrijke ervaringen. Deze
van diens gedrag als de bel gaat en van het effect informatie kan richtinggevend zijn voor onderzoek
van diens correctieve maatregelen. en behandeling.
Ziektekundige gegevens. Soms zijn deze van belang

22.1.3 Leefpatronen en leefomstandigheden in verband met het probleemgedrag, bijvoorbeeld
bij neurologische afwijkingen, maar ook bij (met
Functie van de hond. Bij honden met een andere dan pijn gepaard gaande) aandoeningen van het loco-
een gezelschapsfunctie, zoals bijvoorbeeld jagen of motieapparaat, de huid, de oren en het digestieap-
bewaken, kan conditionering op agressie of blaffen paraat. Ziekte op pupleeftijd kan bijdragen aan
optreden. Vooral bij territoriale verdediging kan later optredend probleemgedrag.21
aangeleerd en gewenst gedrag gemakkelijk uit de
hand lopen, omdat het aansluit op de natuurlijke
neiging tot alarmering en verdediging bij sommige ■
22.2 Gedragsonderzoek
rassen.
Vachtverzorging. Vragen over de vachtverzorging Sommige eigenaren kunnen onvoldoende duide-
kunnen aanvullende informatie opleveren over lijk het (probleem)gedrag van hun hond beschrij-
de mate waarin de hond dat tolereert en daarmee ven. Ook hun eigen inschatting van de mate van
inzicht geven in dominantieverhoudingen en/of gehoorzaamheid van hun hond blijkt nogal eens te
eventueel bestaande pijn. optimistisch. Om een indruk te krijgen van de com-
Slaapplek. Vragen over de slaapplek zijn relevant municatie tussen eigenaar en hond is vaak aanvul-
in geval van verlatingsangst en controleproblemen. lende informatie noodzakelijk.
Indien de hond in de slaapkamer of, nog invloed- Hiertoe wordt de anamnese aangevuld met eigen
rijker, op het bed van de eigenaar slaapt, suggereert waarneming van het gedrag van hond en eigenaar.
dit een intensief contact tussen eigenaar en hond. Informatie wordt verkregen uit het ter plekke ver-
Zo’n (te) sterke band kan leiden tot verlatingsangst. toonde gedrag en de interacties, door het bekijken
Ook blijkt in de slaapkamer (op bed) slapen regel- van door de eigenaar meegenomen videomateriaal
matig verbonden te zijn met een gebrek aan con- en het zelf uitvoeren van gedragstesten. Door de
trole van de eigenaar over de hond. eigenaar het videomateriaal van commentaar te la-
Uitlaatpatroon. Het krijgen van een duidelijk beeld ten voorzien, krijgt men informatie over hoe deze
van het patroon van uitlaten (duur, frequentie, in- het gedrag van de hond interpreteert, over de aan
tensiteit) is van belang ingeval de hond onrustig de hond toegeschreven intenties, en over het eigen
gedrag vertoont of onhandelbaar is. gedrag.
Afkomst. Navragen of de hond uit een werklijn De testen die daarnaast uitgevoerd kunnen wor-
22 Gedragsproblemen 257

den, zijn nog niet of onvoldoende onderzocht op Uitvoering. De hond is niet gemuilkorfd. Met de
gevoeligheid, specificiteit en voorspellende waar- pop aan de hand (één armpje naar voren; aan het
de8,9 (§ 3.1.5), maar verschaffen hoogstwaarschijn- andere armpje, dat naar achter is gebogen, houdt
lijk zinnige informatie. Zelfs als de eigenaar naar men de pop vast) nadert men de hond rustig tot op
aanleiding van het gedrag van de hond tijdens een ongeveer 1 meter en kijkt daarbij de hond niet aan.
test opmerkt dat de hond dat gedrag normaal nooit Men houdt de pop zo dat de hond, de pop en de-
uitvoert, is het grote voordeel dat men dan praat gene die de test doet zich niet in één lijn bevinden.
over concreet gedrag en dat maakt het voor de eige- Men stopt dan om de hond de kans te geven zelf de
naar gemakkelijker om aan te geven hoe het dier pop te naderen. Daarna poogt men de hond met het
zich normaliter gedraagt. uitgestoken handje te aaien gedurende ongeveer
De testen worden hieronder kort beschreven en 1 minuut.
de uitvoering ervan wordt geïllustreerd met enkele Alternatieve uitvoering: gebruik een pop gemon-
videofragmenten op de cd-rom. Het beste kunnen teerd op een plank met wieltjes en trek de pop naar
de testen worden uitgevoerd door een man, aange- de hond toe waarbij het trektouw via een zich ach-
zien deze in doorsnee door een hond als bedreigen- ter de hond bevindend voorwerp (katrol, fietsklem,
der wordt ervaren dan een vrouw.22 regenpijp) wordt geleid. Bij het aaien neemt men
de pop met onderstel in de hand en aait als hier-

22.2.1 Gehoorzaamheids- en boven weergegeven.
dominantietesten Eventueel kan men de test uitbreiden door met
de pop aan de hand snel van de hond weg te lopen,
Gehoorzaamheidstesten waarmee men de achtervolgingsneiging test.
Indicatie. Behoefte aan informatie over dominantie- Interpretatie. Een hond die kinderen kent en zich
verhoudingen en gehoorzaamheid. goed ten opzichte van hen gedraagt komt kwis-
Uitvoering. De oefeningen ‘zit’, ‘af’, ‘volg’, ‘kom’ en pelend op de pop af en snuffelt aan handjes en
eventueel ‘blijf’ laten uitvoeren in een voldoende gezichtje. Meestal stopt dit gedrag snel. Indien
ruime ruimte of, beter, buiten. de hond terugwijkt of vlucht, kent hij geen kin-
Interpretatie. Weigeringen bij ‘zit’, maar vooral bij deren. Borstelen en grommen kan voorkomen.
‘af’, protestuitingen (zoals pootje geven of grom- Angst(-agressie) blijkt dan verder als men de hond
men) bij ‘af’, een strakke lijn, een hoge houding probeert te aaien. nb. waarschijnlijk herkent 20-
van de hond en geen aandacht voor de eigenaar 30% van de honden in de pop geen kind8 en inter-
tijdens het ‘volgen’, alsmede dralen te ‘komen’ zijn preteert het ding dan als een bedreigend voorwerp
indicaties voor een onvoldoende duidelijke domi- en soms als een speeltje. Honden die op eigen
nantieverhouding tussen eigenaar en hond. Zijn initiatief, al of niet zonder dreiggedrag, trachten
meerdere gezinsleden aanwezig, dan moeten deze te bijten worden als hoog riskant ingeschat. Dit ze-
testjes met allen uitgevoerd worden. ker als het bijtgedrag naar het gezichtje is gericht
en met kracht uitgevoerd wordt. Honden die op
Snuit omvatten ‘gedrag’ van de pop met dreigen en/of snappen re-
Indicatie. Vermoeden van een dominantieprobleem. ageren worden als riskant ingeschat. Honden die
Uitvoering. De eigenaar wordt gevraagd de snuit pogen te vluchten en daarbij dreigen worden als
met de hand te omvatten gedurende 5 seconden. matig riskant gezien. Honden die uitsluitend pogen
Interpretatie. Indien de hond deze handeling to- te vluchten of sociaal positief gedrag naar de pop
lereert, is een acceptabele dominantieverhouding tonen (speluitnodiging, likken van handjes en ge-
aanwezig, ook al is mogelijk de gehoorzaamheid zichtje) worden als weinig riskant ingeschat.
onvoldoende. Indien de hond gromt of poogt te
bijten, is een dominantieprobleem aannemelijk. Slag-trap-test
nb. Pijn of ongemak in het kopgebied moet wel Indicatie. Het inschatten van agressie- en angstreac-
door onderzoek worden uitgesloten. ties op provocerend gedrag door een onbekende en
het herstelvermogen na deze sociale stressor.

22.2-2 Provocatietesten Uitvoering. De hond wordt goed vastgehouden of
(bij grote, sterke honden) vastgemaakt aan een ring
Poppentest in de muur, een fietsklem of iets dergelijks. Als de
Indicatie. Inschatting van gedrag ten opzichte van halsband en de riem als zwak worden ingeschat,
een onbekend kind, van de mate waarin de hond vervangt men ze door een sterker exemplaar. Ver-
geprovoceerd moet worden om tot bijten te komen volgens maakt men drie slag- en erna drie trapbe-
en van de wijze van bijten. wegingen naar de hond, waarbij men veiligheids-
258 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

halve buiten het bereik van de hond blijft. Daarna de eigenaar is de hond te troosten of ander inade-
benadert men de hond langzaam van ongeveer 5 m quaat of juist adequaat gedrag te vertonen.
afstand, terwijl men de hond strak aankijkt.9 De
wijze van eventueel bijten en de kracht ervan kan men Testen van voederbakagressie
testen door met een laars in de hand een trapbewe- Indicatie. Voederbakagressie.
ging na te doen. Uitvoering. Men tracht de eigen voederbak van
Het herstelvermogen wordt getest doordat men de hond een eindje bij hem weg te schuiven met
op 2 m afstand van de hond hurkt, zich met de behulp van een kunstarm. Dit herhaalt men gedu-
flank naar de hond richt, de hond absoluut niet aan- rende een halve minuut.
kijkt en hem lokt door een open hand uit te steken, Uitkomst. De test geeft aan hoe de hond reageert:
eventueel met een voedselbrokje erin. de lichaamshouding, met dreigen en/of bijten, fre-
De neiging om op agressieve wijze mensen te volgen quentie en de kracht van een eventuele beet.
kan men testen door snel van de hond weg te lopen.
Interpretatie. Deze test lijkt een goede voorspel- Testen van reactie op aanhalen
ler voor reacties bij toekomstige ontmoetingen Indicatie. Agressie tijdens aanhalen.
met (bedreigende) vreemden.8 Angst- en agres- Uitvoering. Men haalt de hond met behulp van een
siereacties, dekking zoeken en steun vragen bij de kunstarm aan op de wijze die volgens de eigenaar
eigenaar zijn goed waarneembaar. Evenzeer kan tot agressief gedrag leidt.
men goed waarnemen hoe snel een hond tot fysieke Interpretatie. Door de plekken van aanhalen te
agressie overgaat en welk type agressie dat is. Soms variëren krijgt men een idee over de plekken waar
interpreteert de hond de sla- of trapbeweging alsof de hond niet of juist wel aangehaald kan worden.
een bal wordt weggegooid of -getrapt. Indien men Voorts wordt duidelijk hoelang het aaien wordt
een slecht herstel waarneemt (herstel duurt minu- getolereerd en hoe de hond reageert (dreigen en/of
ten of vindt niet plaats) is het waarschijnlijk dat bijten).
de therapie moeizamer zal verlopen en langer zal
duren. nb. De uitvoering van deze test is riskant en ■
22.2.3 Confrontatie met honden en rol van de
kan beter niet door de behandelend dierenarts wor- eigenaar
den uitgevoerd: de hond kan immers een onaange-
name associatie opdoen die niet gewenst is. Confrontatie met hond van hetzelfde geslacht
Indicatie. Onzekerheid over de aard van het agres-
Testen van gevoeligheid voor en herstelvermogen van sieve gedrag ten opzichte van andere honden.
visuele of akoestische prikkels Uitvoering. Men kan de betreffende hond aange-
Indicatie. Bij honden met angst voor speciale ge- lijnd (eventueel gemuilkorfd) confronteren met
beurtenissen of specifieke stimuli. een andere hond van hetzelfde geslacht, aangelijnd
Uitvoering. Naar gelang het probleem (of de pro- of vastgebonden en eventueel gemuilkorfd.
blemen) van de hond worden een of meer visuele of Interpretatie. Indien de hond de neiging heeft op
akoestische prikkels aan de hond aangeboden, met grote afstand (> 15 m) direct op het slachtoffer af
een interval dat groot genoeg is om de hond zich te stormen en geen dreiggedrag vertoont (grom-
te laten herstellen. Een geschikt voorbeeld van een men, tanden ontbloten, lippen optrekken, verstar-
visuele prikkel is een openklapbare paraplu. Een ren), wijst dat op ‘killeragressie’. Dit beeld wordt
geschikte akoestische prikkel is bijvoorbeeld een versterkt als de hond niet naar de eigenaar kijkt
tik met een pollepel op een deksel. Bij een visuele gedurende het conflict. Bij ‘normale’ agressie geeft
prikkel kan men het herstel onderzoeken door de de houding van de hond aan of dominantie dan wel
paraplu, nadat deze opengeklapt is, op de grond te angst een overheersende rol speelt. Ook worden de
leggen en de hond de kans te geven dit voorwerp te gedragsneigingen van de eigenaar vaak duidelijk.
benaderen. Nadert de hond niet, dan kan men de
eigenaar het goede voorbeeld laten geven door deze Invloed van de eigenaar op agressief gedrag
rustig naar de paraplu te laten lopen en te vragen Indicatie. Onzekerheid over de rol van de eigenaar
de paraplu aan te raken. bij agressie van de hond ten opzichte van mensen
Interpretatie. Ook hier geldt waarschijnlijk dat een of honden.
grote gevoeligheid (de hond schrikt al van een on- Uitvoering. De test kan binnen (indien agressie
aanzienlijke stimulus) en een slecht herstel moge- tegen mensen is gericht) of buiten (als agressief
lijk indicatoren zijn van een moeizamer verlopend gedrag tegen honden het probleem is) worden uit-
therapeutisch proces. Deze testen bieden ook de ge- gevoerd. De hond wordt degelijk vastgelegd, en
legenheid waar te nemen hoe sterk de neiging van gemuilkorfd als de situatie risicovol is. Een stimu-
22 Gedragsproblemen 259

lus (hond of persoon) provoceert de te testen hond wordt gevraagd naar de plekken in huis waar het
door deze te naderen (hond) of een kamer binnen gedrag zich manifesteert (denk hierbij aan redirec-
te stappen (persoon). De eigenaren worden tevoren tieagressie,27 die soms kan optreden in de buurt
geïnstrueerd van de hond weg te lopen (de kamer van vensterbanken, ramen of deuren28). Waarne-
te verlaten) zodra er sprake is van blaffen of grom- ming van een ‘tegenstander’ buitenshuis kan de kat
men. agressief maken, waarbij het dier soms een persoon
Interpretatie. Indien de hond zich vooral richt op uitkiest om die agressie op af te reageren. Redirec-
de weggelopen of verdwenen eigenaar en nauwe- tieagressie kan eveneens optreden na of tijdens een
lijks aandacht schenkt aan de stimulus, is aanwe- fysiek conflict met een andere kat in huis, waarbij
zigheid dan wel steun van de eigenaar belangrijk ook personen slachtoffer kunnen zijn. De interval-
bij het ontstaan of onderhouden van het probleem- len tussen het optreden van agressief gedrag moe-
gedrag. Dit geldt temeer als het agressieve gedrag ten worden vastgelegd, evenals de context waarin
afneemt als de eigenaar weg is. Test men de rol het agressieve gedrag optreedt.
van eigenaren bij ‘killeragressie’ ten opzichte van Sommige katten verdragen aanhalen slechts als
honden, dan zou de uitkomst moeten zijn dat het dat zich beperkt tot bepaalde plekken (kop en nek)
agressieve gedrag onafhankelijk is van de aanwe- of van korte duur is. Een lichamelijke oorzaak is
zigheid van de eigenaar. hier meestal niet aanwezig en de oorzaken moeten
wellicht gezocht worden in een gebrekkige soci-
alisatie.23 Sommige katten vallen juist bezoekers

22.3 Anamnese bij de kat aan. Dit wordt wel gezien als territoriale agressie3, die
meestal angstcomponenten bevat. De houding van
De anamnese is vooral gericht op agressief gedrag, de kat en de wijze van lopen (laag, langs muren en
angst en het op ongewenste plekken urineren, onder stoelen door, maar niet sluipen) zijn hiervoor
sproeien en defeceren. indicaties.
Agressie ten opzichte van soortgenoten. Agressief ge-

22.3.1 Iatrotroop probleem drag ten opzichte van buurkatten (territoriale agres-
sie) komt vaak voor, evenals agressie jegens katten
De vragen zijn vrijwel gelijk aan die bij de hond in het eigen huis (competitie, jaloezieachtige agressie,
(§ 22.1.1). Toegevoegd moet worden dat het extra territoriale agressie, redirectieagressie en pijngeïnduceerde
belangrijk is te vragen naar de duur van het pro- agressie)23. Als katten in huis jarenlang goed met
bleem. Katten zijn sterke gewoontedieren en nei- elkaar overweg konden en er plotseling vechtpar-
gen ertoe bepaalde gedragingen steeds op dezelfde tijen ontstaan, moet vooral aan een van de twee
plekken (voorwerpen) uit te voeren. laatstgenoemde typen agressie worden gedacht,
zeker als er een duidelijke dader en een duidelijk

22.3.2 Huidig gedrag en functioneren slachtoffer is te onderkennen. Ook voedselallergie
wordt gesuggereerd en moet als mogelijke oorzaak
Agressief gedrag ten opzichte van mensen en katten worden onderzocht.29
Lichamelijke oorzaken van agressie. Oorzaken van
agressief gedrag, zoals pijn (bijvoorbeeld aan het In huis sproeien, urineren en defeceren
gebit), problemen in het centraal zenuwstelsel Uit waarnemingen (eventueel video) omtrent de
(tumoren, epilepsie), endocriene ziekten (hyper- houding van de kat en/of de vindplaats van de uri-
thyroïdie) en hersenveroudering, moeten uitgeslo- nesporen zal duidelijk moeten worden of er sprake
ten worden.23,24 is van staand sproeien (markeren) of zittend urine-
Agressie ten opzichte van mensen. Eerst moet duide- ren; zittend markeren komt echter eveneens voor.30
lijk worden dat het om agressie gaat. Daartoe wordt Tevens moet men vragen naar de duur van het pro-
gevraagd naar de vocalisaties rond de ‘aanval’. Zo bleem. Ook het aantal plekken dat gebruikt wordt
kan men het normaliter geluidloze spel- en prooi- om te sproeien of te plassen is belangrijk. Uitgeslo-
vangstgedrag scheiden van agressief gedrag, dat bij ten moet worden dat gevonden excreties afkomstig
de kat gepaard gaat met grommen, blazen of krij- zijn van buurkatten die via een kattenluik of open
sen.25 Het geluidloze prooivangstgedrag en/of de raam of deur in huis zijn gekomen.
spelagressie kunnen op mensen worden gericht als Mogelijke oorzaken van sproeien in huis zijn:
jonge, speelse katten onvoldoende de kans krijgen stress als gevolg van voor de kat relevante veran-
dat gedrag op een normale wijze te uiten.23,26 deringen in huis (bijvoorbeeld het verplaatsen van
Verder dient men een goed beeld te krijgen van meubilair, geboorte van een baby, uit huis gaan van
de context(en) waarin zich dat gedrag afspeelt. Er een kind, nieuwe kat erbij, slechte relatie met an-
260 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

dere kat in huis) en het bereiken van de puberteit. hebben sterk de neiging zich te verstoppen en/of
Sproeien is daarnaast gerelateerd aan (territoriale) op hoge plekken te gaan zitten.
conflicten tussen buurkatten.2,33 Territoriale mar-
kering kan een rol spelen. Verder kan het beeld be- ■
22.3.3 Leefomstandigheden
rusten op frustratie als gevolg van niet krijgen van
sociaal contact of (zelden) voer.3 Men vraagt naar relevante aspecten uit de sociale
Bij urineren of defeceren buiten de bak is het van situatie (één of meer katten in huis, geslacht en
groot belang na te vragen op hoeveel plekken de leeftijd daarvan, aard van de sociale relaties tussen
kat urineert of defeceert. Is dat op één of twee vaste de katten, jonge kinderen in huis, eigenaar vaak
plekken, dan is er waarschijnlijk iets mis met de weg). Ook vergaart men informatie over de niet-
bak: vies, op onrustige plek, nieuw soort grit, nieu- sociale omgeving, zoals het type woning (flat, huis
we overhuifde bak, kat is geschrokken of lastigge- met of zonder tuin), kattenluik en/of buitenloop,
vallen terwijl hij op de bak zat.3,31 Als de kat echter aantal vertrekken waar de kat mag komen, plekken
op verscheidene plekken urineert of defeceert, is waar voedsel en water worden verstrekt, als ook het
een lichamelijke oorzaak waarschijnlijker. aantal kattenbakken, de positie ervan en het type
Indien echter op de deurmat wordt geplast of (overhuifd of niet).
gedefeceerd, wijst dat vaak op een vorm van territo-
riale markering,28 soms als reactie op markeringen ■
22.3.4 Voorgeschiedenis
door andere katten buiten tegen het huis. Derge-
lijke markeringen kunnen ook op andere plekken Afkomst
in het huis worden aangebracht als er een nieuwe Het kan van belang zijn te achterhalen of de kat
kat bijkomt. Erg oude katten kunnen onzindelijk van een boerderij komt, op straat gevonden is, uit
worden vanwege cognitief disfunctioneren.28 een asiel komt, van een fokker of van een particu-
lier.
Angst
Veelvuldig komt het voor dat katten weigeren zich Leeftijd waarop het dier in het huishouden werd
te laten aanhalen of bang zijn voor bezoek en voor opgenomen
soortgenoten.33 Uitvragen van de voorgeschiedenis Soms worden katten op vroege leeftijd (jonger dan
brengt dan vaak een onvoldoende socialisatie aan 8 weken) in huis genomen. Soms ook wordt het
het licht.3 Traumatische ervaringen met kinderen dier dan met de fles grootgebracht. Gegevens over
of volwassenen, of een onvoorspelbare sociale situ- de speenleeftijd kunnen soms een verklaring leve-
atie (sommige mensen zijn aardig, andere onaardig ren voor afwijkend gedrag, zoals agressief spel met
tegen de kat) kunnen eveneens leiden tot angstge- eigenaren.33
drag. Een traumatische ervaring met een andere
kat kan leiden tot het vermijden van de plekken Ziektekundige gegevens
waar deze kan worden ontmoet.23 Angstige katten Zie § 22.1.4.

Literatuur

1 Knol BW. Behaviour problems in dogs. Problems, diagnoses, therapeutic measures


and results in 133 patients. Vet Quart 1987; 9: 226-34.
2 Hart BL, Hart LA. Canine and feline behavioral therapy. Philadelphia: Lea &
Febiger, 1985; 1-25.
3 Landsberg G, Hunthausen W, Ackerman L. Handbook of behaviour problems of
the dog and cat; 2nd ed. Oxford: Butterworth & Heineman, 2003.
4 Campbell WE. Behaviour problems in dogs; 2nd ed. Goleta: American Veterinary
Publications Inc, 1992; 49-73.
5 Podberscek AL, Serpell JA. The English cocker spaniel: preliminary findings on
aggressive behaviour. Appl Anim Behav Sci 1996; 47: 75-80.
6 DeNapoli JS, Dodman NH, Shuster L. Effect of dietary protein content and
tryptophan supplementation on dominance aggression, territorial aggression and
hyperactivity in dogs. J Am Vet Med Ass 2000; 217: 504-8.
22 Gedragsproblemen 261

7 Dodman NH, Reisner I, Shuster L, et al. Effect of dietary protein content on


behavior in dogs. J Am Vet Med Ass 1996; 208: 376-9.
8 Van der Borg JAM, Netto WJ, Planta DJU. Behavioural testing of dogs in animal
shelters to predict problem behaviour. Appl Anim Behav Sci 1991; 32: 237-51.
9 Netto WJ, Planta DJU. Behavioural testing for aggression in the domestic dog. Appl
Anim Behav Sci 1997; 51: 243-63.
10 Wright JC, Borchelt PL. Report on behavioural testing in dogs. Niet-uitgegeven
rapport voor een rechtszitting. Macon: Mercer University, zj.
11 O’Farrell V. Manual of canine behaviour. Shurdington: British Small Animal
Veterinary Association, 1992; 77-92.
12 Lindsay SR. Handbook of applied dog behavior and training, vol ii. Ames: Iowa
State University Press, 2001; 161-201.
13 Askew HR. Treatment of behaviour problems in dogs and cats. Oxford: Blackwell,
1996; 184-202.
14 Dehasse J. Le chien agressif. Paris: Publibook, 2002; 137-41.
15 Scott JP, Fuller JL. Dog behavior, the genetic basis. Chicago: The University of
Chicago Press, 1974; 133-41.
16 Gant WH. Factors involved in the development of pathological behaviour:
schizokinesis and autokinesis. Perspect Biol Med 1962; 5: 473-82.
17 Appleby DL, Bradshaw JWS, Casey RA. Relationship between aggressive and
avoidance behaviour by dogs and their experience in the first six months of life. Vet
Rec 2002; 150: 434-38.
18 Neilson JC. Fear of places and things. In: Horwitz D, Mills D, Heath S, eds. bsava
Manual of canine and feline behavioural medicine. Shurdington: British Small
Animal Veterinary Association, 2002; 173-80.
19 Hunthausen W. Housesoiling and the geriatric dog. Vet Med 90: Suppl., 4, 1995.
20 Borchelt PL. Separation/elicited behaviour problems in dogs. In: Katcher AH, Beck
AM, eds. New perspectives in our lives with companion animals, Philadelphia:
University of Pennsylvania Press, 1983.
21 Serpell J, Jagoe JA. Early experience and the development of behaviour. In: Serpell
J, ed. The domestic dog, its evolution, behaviour and interactions with people.
Cambridge: Cambridge University Press, 1995; 79-102.
22 Wells D, Hepper PG. Male and female dogs respond differently to men and woman.
Appl Anim Behav Sci 1999; 61: 341-9.
23 Heath S. Feline aggression. In: Horwitz D, Mills D, Heath S, eds. bsava Manual
of canine and feline behavioural medicine. Shurdington: British Small Animal
Veterinary Association, 2002; 216-28.
24 Beaver B. Disorders of behaviour. In: Sherding RG, ed. The cat: diseases and clinical
management. New York: Churchill Livingstone, 1989; 163-84.
25 Leyhausen P. Verhaltensstudien an Katzen. Berlin: Paul Parey, 1956; 110-40.
26 Voith VL. Aggressive behaviour of cats toward people. Proc 12th lak kan
symposium, 1990; 13-7.
27 Chapman BL, Voith V. Cat aggression redirected to people: 14 cases (1981-1987).
J Am Vet Med Ass 1990; 196: 947-50.
28 Overall K. Clinical behavioral medicine for small animals. St Louis: Mosby, 1997.
29 Neville P. Do cats need shrinks? London: Sidgwick & Jackson, 1990; 88-92.
30 Borchelt PL, Voith VL. Elimination behavior problems in cats. In: Voith VL,
Borchelt PL, eds. Readings in companion animal behaviour. Trenton: Veterinary
Learning Systems, 1995; 179-90.
31 Horwitz D. Behavioral and environmental factors associated with elimination
behaviour problems in cast: a retrospective survey. Appl Anim Behav Sci 1997; 52:
129-37.
32 Heidenberger E. Housing conditions and behavioural problems of indoor cats as
assessed by their owners. Appl Anim Behav Sci 1997; 52: 345-64.
33 Overall KL. How understanding normal cat behaviour can prevent behaviour
problems. Vet Med Feb 93 (2): 160-71, 1998.
23 Spoed
J.H. Robben en F.J. van Sluijs

Acuut zieke of gewonde patiënten moeten snel en gelijk systeem, maar er kan een aantal belangrijke
efficiënt worden onderzocht, omdat er sprake kan kenmerken worden overgenomen in protocollen
zijn van een levens- of orgaanbedreigende aandoe- voor de behandeling van gezelschapsdieren.4,5
ning. Snelle hulp kan de kans op morbiditeit en Twee belangrijke schakels in de overlevingsketen
sterfte belangrijk verminderen. In de traumatolo- zijn de elementaire cardiorespiratoire reanima-
gie spreekt men van ‘het gouden uur’. Sterfte na tie/levensondersteuning (‘basic life support’) en
trauma treedt op in drie pieken: direct aansluitend de geavanceerde levensondersteuning (‘advanced
op het trauma door fatale schade aan de hersenen life support’).2 Het diagnostisch protocol voor de
of de circulatie (bijvoorbeeld bij een aortaruptuur), elementaire cardiorespiratoire reanimatie is zeer
na het eerste uur door ernstig trauma dat niet di- beperkt en volgt het abc (zie verder): Is de patiënt
rect dodelijk is maar wel na korte tijd (bijvoorbeeld bij bewustzijn? Is er een vrije ademweg? Zijn er
bij een miltruptuur of een tensiepneumothorax), adembewegingen? Is de pols voelbaar? Elementaire
en enkele dagen na het ongeval door complicaties reanimatie heeft een zekere eenvoud omdat het op
van het trauma zelf of van een inadequate opvang de plek des onheils zonder apparatuur door leken
in de eerste uren. Adequaat optreden in de eer- moet kunnen worden uitgevoerd.6
ste periode kan de kans op sterfte in de tweede of Bij dieren gebeurt dit echter zelden. De meeste
derde piek verminderen. Dit geldt overigens niet honden en katten krijgen pas eerste hulp wanneer
alleen voor trauma, maar ook voor vergiftigingen, zij naar een dierenartspraktijk zijn gebracht.4 Hier
acute ernstige ziekten en acute decompensaties van wordt direct begonnen met geavanceerde levenson-
chronische aandoeningen, als ook voor complica- dersteuning. De behandeling is immers in profes-
ties van medicinale of chirurgische ingrepen. sionele handen: de dierenarts en zijn assistent. Bo-
Om snel en efficiënt te kunnen werken, is het vol- vendien zijn er hulpmiddelen voor de diagnostiek
gende van belang: en de behandeling.
1 Blijf kalm en behoud overzicht. Dit hoofdstuk beperkt zich tot het diagnostisch
2 Wees goed voorbereid: protocol dat deel uitmaakt van de geavanceerde
– Zowel de dierenarts als het ondersteunende per- levensondersteuning. Het protocol wordt onder-
soneel moet een grondige parate kennis hebben verdeeld in een eerste onderzoek (‘primary survey’)
van acute aandoeningen. en een aanvullend onderzoek (‘secondary survey’).3
– De groep moet goed getraind zijn en praktische Het eerste onderzoek omvat een korte anamnese,
ervaring hebben. een korte algemene indruk en een lichamelijk
– De benodigde apparatuur en de materialen onderzoek volgens het abcde-protocol. Als de
moeten gebruiksklaar zijn. toestand van de patiënt is gestabiliseerd en direct
levensbedreigende aandoeningen zijn behandeld,
In de spoedeisende geneeskunde worden de op- wordt het aanvullend onderzoek uitgevoerd. Dit
eenvolgende stappen bij de opvang van de acute onderzoek omvat een volledige anamnese en een
patiënt ook wel de overlevingsketen (‘chain of lichamelijk onderzoek.
survival’) genoemd. Deze keten begint op de plek
des onheils en loopt door tot in de kliniek. In de
humane geneeskunde is het opvangsysteem voor ■
23.1 Eerste onderzoek: korte anamnese
acute patiënten bij diverse aandoeningen (trauma,
hartlijden) gedetailleerd uitgewerkt in protocol- Bij spoedpatiënten is de vraag niet zozeer wat nu
len.1-3 In de diergeneeskunde ontbreekt een der- precies de problemen zijn, maar vooral op welke

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_23, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
264 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

wijze belangrijke orgaanfuncties of zelfs het leven ten omvat hematocrietwaarde en de gehalten aan
van het dier worden bedreigd. Om dit te kunnen totaal eiwit, albumine, natrium, kalium, ureum,
vaststellen, is geen uitgebreide anamnese nodig en creatinine en glucose. Bepalingen van bloedgassen
vaak is dit zelfs niet wenselijk vanwege de nood- en stollingsonderzoek worden meestal op indicatie
zaak om snel te handelen. In acute gevallen kan de aangevraagd.
anamnese worden beperkt tot de volgende vragen: Spoedpatiënten zijn meestal niet stabiel. Daarom
– Wat is er gebeurd? is het gewenst om het onderzoek regelmatig te her-
– Hoe is het gebeurd? halen. Hiermee worden plotselinge verslechterin-
– Wanneer is het gebeurd? gen tijdig gesignaleerd en kan het effect van inge-
Afhankelijk van de situatie (trauma, intoxicatie) stelde behandelingen worden beoordeeld.
worden nog aanvullende vragen gesteld. Bij trauma Het lichamelijk onderzoek kan niet altijd volle-
is het bijvoorbeeld van belang te vragen of de pa- dig worden uitgevoerd. Delen van het onderzoek
tiënt buiten bewustzijn is geweest. Een kortdurend kunnen voor de patiënt te belastend zijn. Er moet
(enkele seconden tot minuten) bewustzijnsverlies dus steeds een afweging worden gemaakt tussen
gevolgd door een korte periode van verwarring de belasting van de patiënt en de vermoedelijke
duidt meestal op een hersenschudding (commotio meerwaarde van het betreffende onderzoek. Hier-
cerebri) zonder weefselschade. Bewustzijnsverlies bij moet meestal worden gekozen voor een minder
van verscheidene minuten kan wijzen op ernstiger uitgebreid onderzoek dan elders in dit boek wordt
beschadigingen zoals kneuzingen (contusio cere- beschreven. Zo zal bijvoorbeeld bij een patiënt die
bri) of verscheuringen, al of niet met bloedingen. niet kan staan, het onderzoek van hart en longen
Bij een intoxicatie richten de vragen zich op wat, worden aangepast.
wanneer en hoeveel er is ingenomen, als ook op de
aard en het beloop van de verschijnselen. ■
23.2.1 Korte algemene indruk

Bewustzijnsniveau

23.2 Eerste onderzoek: lichamelijk De eerste indruk van het bewustzijnsniveau geeft
onderzoek vaak al aan in welke mate haast is geboden. Als de
patiënt nog staat, kan er bijvoorbeeld geen sprake
Afwijkingen die binnen enkele uren of zelfs bin- zijn van een hartstilstand; maar als het dier liggend
nen enkele minuten de dood kunnen veroorzaken wordt aangevoerd en niet aanspreekbaar is, be-
hebben een gemeenschappelijk kenmerk: zij lei- hoort dit zeker tot de mogelijkheden.
den binnen korte tijd tot ernstige weefselhypoxie
met als gevolg weefselsterfte. Zo kan hypoxie van Gedrag
de hersenen al binnen 5-7 minuten leiden tot blij- Door de aan de spoedsituatie ten grondslag lig-
vende schade.7 Het lichamelijk onderzoek richt gende gebeurtenis kan de patiënt zich anders
zich daarom in eerste instantie op de weg die zuur- gedragen dan de eigenaar gewend is. Ter bescher-
stof aflegt van de buitenlucht naar de weefsels. Het ming van de onderzoeker moet soms een snuitje of
meest gebruikte scenario is het abcde-protocol. een muilband worden aangebracht (§ 24.2.2). Men
Deze letters staan voor de Engelse woorden ‘Air- dient echter te beseffen dat men de patiënt hiermee
way’ (luchtweg), ‘Breathing’ (ademhaling), ‘Circula- bij bepaalde aandoeningen (bijvoorbeeld benauwd-
tion’ (bloedsomloop), ‘Disability’ (zenuwstelsel) en heid) ook in gevaar kan brengen.
‘Environment’ (omgevingsfactoren).
Hierbij worden soms al in een vroeg stadium Houding
hulpmiddelen ingezet die bij niet-spoedpatiënten Liggend aangevoerde patiënten worden voor het
pas bij het aanvullend onderzoek aan bod komen, onderzoek in zijligging gebracht met kop en hals
zoals bijvoorbeeld elektrocardiografie. Als er bij in een neutrale positie. Als het een traumapatiënt
het onderzoek levens- of orgaanbedreigende aan- betreft, moet rekening worden gehouden met mo-
doeningen zijn vastgesteld, worden deze onmid- gelijk letsel aan de kop en fracturen of fissuren van
dellijk behandeld. Onderzoek en behandeling zijn de wervelkolom. De patiënt wordt op een stevige
bij spoedpatiënten dus nauw met elkaar verweven. ondergrond gelegd en kan hieraan eventueel met
Dit heeft als nadeel dat waardevolle informatie kleefband worden gefixeerd om verdere schade te
over de uitgangssituatie door de behandeling ver- voorkomen. Benauwde patiënten die liggend wor-
loren kan gaan. Om deze reden wordt materiaal den aangeboden kunnen het beste in borst-buiklig-
voor onderzoek zo vroeg mogelijk afgenomen. ging worden onderzocht omdat hierbij een betere
Een gebruikelijk bloedonderzoek bij spoedpatiën- ventilatie van de longen mogelijk is. De voorste
23 Spoed 265

luchtwegen moeten vrij zijn en er dient geen druk want voor een goede inspectie moet de tongbasis
op te worden uitgeoefend. Dwang moet (vooral met de vingers of met een laryngoscoop naar bene-
bij katten) tot een minimum worden beperkt; dit den worden gedrukt. Bij de inspectie wordt gelet
voorkomt onnodige inspanning door verzet. Een op obstructies door een vreemd voorwerp, ernstige
belangrijk uitgangspunt bij de spoedopvang is: doe zwelling van het slijmvlies, vergrote tonsillen en
de patiënt geen kwaad (‘first do no harm’). een abnormale vorm of positie van het palatum
molle.
In het oog springende afwijkingen
Hieronder vallen bijvoorbeeld dyspneu, afwijkende Larynx en trachea
standen van de ledematen en open wonden. Vroege Bij het uitwendig onderzoek (inspectie en palpatie)
vastlegging van deze afwijkingen kan bijdragen wordt gelet op misvormingen, pijn, open wonden
aan een aangepaste benadering van de patiënt. en zwellingen en op knisteren dat kenmerkend is
Fracturen zijn bijvoorbeeld pijnlijk en bij de mani- voor subcutaan emfyseem. Dit wijst op een perfo-
pulatie ervan moet de patiënt worden beschermd ratie van de voorste luchtwegen. Als een onderzoek
tegen verergering van het letsel en de onderzoeker van de stemspleet nodig wordt geacht (bijvoor-
tegen bijten. beeld bij het vermoeden van een stembandverlam-
ming), moet de patiënt in anesthesie worden ge-

23.2.2 A (‘Airway’): luchtweg bracht. De kop wordt enigszins gestrekt (pas op bij
halstrauma!) en de bek wordt wijd geopend, waar-
Het onderzoek van de luchtweg dient vooral om na de tongbasis met een laryngoscoop naar ventraal
vast te stellen of deze vrij is. Als de patiënt vrij en wordt gedrukt.
zonder stridor ademhaalt, is er geen aanleiding
om te denken aan een obstructie van de luchtweg. ■
23.2.3 B (‘Breathing’): ademhaling
Verder onderzoek hiernaar is dan ook niet nodig.
Verschijnselen die kunnen wijzen op een (gedeel- Adembewegingen
telijke) afsluiting van de luchtweg zijn: excitatie Hierbij wordt gelet op de thoracale en abdominale
(door hypoxie), verminderd bewustzijn, afwijkende adembewegingen. De beoordeling omvat diepte,
(hese) blaf, stridor, geforceerde inspiratoire adem- type, ritme en frequentie. Daarnaast wordt gelet
bewegingen met gebruik van hulpademhalings- op het voorkomen van accessoire adembewegingen
spieren, apneu, tachypneu en cyanose. zoals labiaal ademen, neusvleugelademen, ademen
met open bek en het gebruik van hulpademha-
Stridor lingsspieren (zie ook § 8.3.1).
De lokalisatie van de obstructie wordt mede be-
paald aan de hand van het geluid. Zo wordt er on- Borstwand
derscheid gemaakt tussen een stridor nasalis (snui- Het onderzoek van de borstwand bestaat uit in-
ven), stridor pharyngealis (snurken) en een stridor spectie en palpatie. Bij de inspectie wordt gelet
laryngealis/trachealis (g-geluid). op deformiteiten, verwondingen en abnormale
bewegingen zoals bijvoorbeeld bij een fladdertho-
Mondholte rax (‘flail chest’). Bij een fladderthorax zijn twee
Benauwde patiënten proberen door de bek te ade- of meer opvolgende ribben elk op minimaal twee
men. De mondholte moet hiervoor passabel zijn. plaatsen gebroken. Deze ribben bewegen bij de
Bij het openen van de bek wordt gelet op de passie- ademhaling in een richting tegengesteld aan die
ve beweeglijkheid van het kaakgewricht. De mond- van de rest van de borstwand (paradoxale adembe-
holte wordt gecontroleerd op speeksel, voedsel, wegingen). De ademhaling wordt hierdoor minder
braaksel, bloed, vreemde voorwerpen, gebroken efficiënt. Bij verwondingen wordt gecontroleerd
tanden, een abnormale positie of zwelling van de of de thorax is geperforeerd. Met palpatie kunnen
tong en dikten (bijvoorbeeld speekselcysten). onderhuidse laesies en deformiteiten worden op-
gespoord zoals gebroken ribben, gescheurde inter-
Orofarynx costale spieren en subcutaan emfyseem (knisteren).
Het gebied tussen de kaaktakken en de larynx Ook kan met palpatie eventuele pijnlijkheid wor-
wordt geïnspecteerd en gepalpeerd. Hierbij wordt den gelokaliseerd.
gelet op misvormingen, pijn, open wonden en het
ontstaan van een stridor bij geringe druk. De bin- Longauscultatie
nenzijde van de farynx kan alleen goed worden Zie § 9.2.4.
geïnspecteerd als de patiënt buiten bewustzijn is,
266 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Thoraxpercussie thorax (verhoogde ventrale dempingslijn), de buik-


Bij spoedpatiënten wordt vooral gelet op een extra holte (positieve undulatie), grote subcutane bloe-
holle toon en afwezigheid van een caudale long- dingen (plaatselijke zwelling en verkleuring van
grens (wijst op pneumothorax), een verhoogde de huid), intramusculaire bloedingen (zwelling) en
ventrale longgrens (wijst op vocht in de pleurale bloedverlies via het maag-darmkanaal (bloedbra-
holte) en dempingen in het longveld (wijst op een ken, vers bloed in de ontlasting en/of melaena).
massa in de pleurale holte of de longen). Zie verder
§ 9.2.4. ■
23.2.5 D (‘Disability’): onvermogen/invaliditeit
(zenuwstelsel)

23.2.4 C (‘Circulation’): bloedsomloop
Bij spoedpatiënten gaat de aandacht vooral uit naar
Pols de cerebrale functies. Perifere functiestoornissen
De in hoofdstuk 8 beschreven beoordeling van de kunnen weliswaar levensbedreigend worden door
symmetrie van de femorale pols kan bij een patiënt de gevolgen voor A, B en C (bijvoorbeeld ernstige
in zijligging niet goed worden uitgevoerd. Als de benauwdheid bij polyneuropathie), maar zij zullen
pols niet te voelen is (bij katten in shock komt dit worden onderkend bij het betreffende onderzoek.
nogal eens voor) wordt direct aan de thorax onder- Ze komen hier niet aan de orde.
zocht of er nog een hartslag is (zie hieronder). Bij het eerste onderzoek wordt vastgesteld 1 of er
sprake is van een cerebrale functiestoornis en 2 hoe
Slijmvliezen ernstig deze is. Door het onderzoek te herhalen,
Bij het eerste onderzoek is het niet nodig alle slijm- kan bovendien 3 een indruk worden verkregen van
vliezen te beoordelen. Men kan volstaan met de be- de oorzaak en de prognose. Zo komt bij een snelle
oordeling van de conjunctiva en/of het mondslijm- verslechtering eerder een bloeding in aanmerking
vlies. De beoordeling omvat de kleur, vochtigheid, dan hersenoedeem. Bij een langzame verslechte-
bloedingen en capillaire vullingstijd (crt = ‘capil- ring is het omgekeerde het geval.
lary refill time’). Het neurologisch onderzoek bij spoedpatiënten is
vooral informatief als er sprake is van een primaire
Hart cerebrale aandoening door trauma. Bij intoxicaties
Met palpatie wordt nagegaan of de ictus cordis links en ernstige metabole stoornissen is de betekenis
en rechts aan- of afwezig is. Een eventueel aanwe- van het neurologisch onderzoek beperkt, als ook
zige fremitus wordt genoteerd. De precieze lokali- bij patiënten waarbij geneesmiddelen zijn toege-
satie is in dit geval niet van belang. diend met een effect op de hersenen (bijvoorbeeld
Bij het eerste onderzoek wordt de auscultatie be- anesthetica).
perkt tot essentiële aspecten: is er een hartslag, zijn Asymmetrie van de neurologische verschijnselen
de harttonen van een normale intensiteit en zijn er wijst op een focale hersenaandoening en heeft in
bijgeluiden? het algemeen een slechte prognose. Symmetrische
verschijnselen wijzen op een diffuse aandoening en
Bloedingen kunnen een gunstige prognose hebben.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen arte-
riële en veneuze bloedingen en tussen uitwen- Bewustzijnsniveau
dige en inwendige bloedingen. Bij grote arteriële Het bewustzijnsniveau wordt gehandhaafd door
bloedingen is het bloedverlies vaak groter dan bij de cerebrale cortex en de formatio reticularis in de
veneuze bloedingen. Arteriële bloedingen kunnen hersenstam (afb. 23.1). Een effectieve interactie tus-
snel tot de dood leiden. In het acute stadium kun- sen beide structuren is hierbij essentieel. Uitscha-
nen uitwendige arteriële bloedingen worden her- keling van de formatio reticularis of van de verbin-
kend aan het pulserende karakter van de bloeding. ding tussen de formatio en de cortex resulteert in
Uitwendige bloedingen vallen meestal duidelijk coma. Beschadigingen van alleen de cortex leiden
op. Moeilijker is het om vast te stellen of er veel of niet tot een ernstige vermindering van het be-
weinig bloed is verloren. Gegevens uit de anamnese wustzijnsniveau. Focale laesies veroorzaken alleen
en een onderzoek van het circulatieapparaat kun- stupor of coma als ze in de hersenstam zijn geloka-
nen hierbij helpen. liseerd. Een focaal proces is namelijk niet in staat
Inwendige bloedingen kunnen overal optreden om het uitgebreide verbindingsysteem tussen de
en zijn met lichamelijk onderzoek niet altijd vast formatio reticularis en de cortex uit te schakelen.
te stellen. Punctie van verdachte plaatsen kan uit- Een diffuse laesie zoals bijvoorbeeld hersenoedeem
sluitsel geven. Het onderzoek wordt gericht op de kan dit wel.8
23 Spoed 267

laesie van de rostrale hersenstam met een zeer


slechte prognose.

Ademhalingstype
Hoewel dit al aan de orde is geweest bij het onder-
zoek van de ademhaling, wordt hier apart stilge-
staan bij een aantal ademhalingstypen die in ver-
band kunnen worden gebracht met aandoeningen
van de hersenstam.
– Cheyne-Stokes-ademhaling. Hierbij neemt de
ademfrequentie geleidelijk toe en daarna weer af;
dit patroon wordt afgewisseld met perioden van
ademhalingsstilstand. Dit ademhalingstype wijst
op een ernstige functiestoornis in het cerebrum of
Afbeelding 23.1 het diëncephalon en heeft een slechte prognose.
Schematische weergave van de grote hersenen (cere- – Neurogene hyperventilatie. Hierbij is de adem-
brum), kleine hersenen (cerebellum) en hersenstam: haling zeer snel en zeer regelmatig. Dit patroon
1 cerebrale cortex, 2 diencephalon (thalamus), 3 mesen- duidt op een afwijking in de middenhersenen
cephalon (middenhersenen), 4 metencephalon (pons), met een slechte prognose.
5 formatio reticularis, 6 myencephalon (verlengde merg). – Apneustische ademhaling. Dit patroon wordt
gekenmerkt door een verlengde inspiratie (‘in-
gehouden adem’), gevolgd door expiratie en een
De diverse bewustzijnsniveaus (attent, sopor, stu- fase zonder ademhaling. Dit patroon herhaalt
por en coma) staan beschreven in § 18.2.2. zich een tot anderhalve keer per minuut. Het
duidt op een afwijking in het caudale deel van de
Pupilgrootte en pupilreflex pons en het verlengde merg.9
Afwijkingen van de pupillen kunnen informatie – Atactische ademhaling. Deze ademhaling is on-
geven over primaire cerebrale afwijkingen, als pe- regelmatig in frequentie en diepte en heeft lange
rifere afwijkingen en toxische, metabole en medi- perioden van apnoe. Dit wijst op een ernstige
camenteuze oorzaken kunnen worden uitgesloten. afwijking van het verlengde merg (myelencepha-
Dit laatste is bij spoedpatiënten niet altijd moge- lon) en kan worden beschouwd als een premor-
lijk, hetgeen de interpretatie bemoeilijkt. Regelma- taal ademhalingstype.11
tige herhaling van het onderzoek geeft informatie
over het verloop en de prognose. ■
23.2.6 E (‘Environment’): omgevingsinvloeden
De pupillen worden beoordeeld op twee aspecten:
grootte en reactiviteit. Met behulp van deze twee Bij omgevingsinvloeden gaat het vooral om het ef-
criteria kunnen de lokalisatie van de afwijking en fect van de omgeving op de lichaamstemperatuur.
de prognose worden bepaald (afb. 23.2).8-10 Hyperthermie moet worden onderscheiden van
koorts (§ 8.3.3). Hyperthermie kan optreden als een
Motoriek patiënt (te) lang in een warme ruimte is geweest,
Motorische afwijkingen ten gevolge van een neu- bijvoorbeeld een in de zon geparkeerde en afgeslo-
rologische functiestoornis kunnen aanwijzingen ten auto. Hypothermie treedt vooral op bij patiën-
geven over de lokalisatie en de prognose van het ten die door een gebeurtenis of aandoening im-
letsel. De volgende motorische afwijkingen wijzen mobiel zijn geworden. Ernstige hypothermie kan
op een functiestoornis van het zenuwstelsel:9 onbehandelbare stollingsstoornissen veroorzaken.
– Asymmetrische uitvalsverschijnselen (hemipa- Door rillen stijgt het energieverbruik, wat bij een
rese/paralyse, unilaterale hypertonie) die gepaard slechte weefselperfusie de hypoxie kan verergeren.
gaan met een sterk verminderd bewustzijn dui-
den op een focale aandoening van de hersenstam
met een slechte prognose. ■
23.3 Aanvullend onderzoek
– Decerebrale hypertonie is een hypertonie van de
extensoren van de ledematen en de romp (hy- Als de diagnostiek en de daaruit voortvloeiende
perextensie van de (voor)poten met extensie van behandelingen tijdens het eerste onderzoek heb-
de hals (opistothonus). In combinatie met een ben geleid tot een (tijdelijke) stabilisatie van de
sterk verminderd bewustzijn wijst dit op een patiënt, kan worden begonnen met het aanvul-
268 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 23.2
Overzicht van pupilgrootten en pupilreflexen met vermelding van lokalisatie en prognose van hersenbeschadigingen.
OD = oculus dexter, OS = oculus sinister.
1. De pupilgrootte wordt beoordeeld bij een normale omgevingsverlichting (diffuus daglicht of kunstlicht). 2. Hierbij
gaat het om de directe pupilreflex. Om de afwezigheid van pupilreflexen met enige zekerheid vast te stellen, is het
noodzakelijk om de reflex te controleren in een verduisterde ruimte en met een felle lichtbron (§ 19.4.1). 3. Zie ook af-
beelding 23.1. 4. Hier wordt de herstelkans bedoeld van de centrale hersenfunctie en niet van de gehele patiënt. Door
miosis is deze vaak moeilijk vast te stellen.
23 Spoed 269

lende onderzoek. De anamnese wordt uitgebreid en therapeutisch plan opgesteld. Weglating van de
(§ 6.1.4). Afhankelijk van de bevindingen wordt het aanvullende anamnese en het aanvullend onder-
onderzoek uitgebreid tot een algemeen onderzoek zoek kan tot gevolg hebben dat belangrijke gege-
en een onderzoek van relevante orgaansystemen. vens worden gemist en problemen over het hoofd
Op basis van dit aanvullend onderzoek worden de worden gezien. Dit kan resulteren in ernstige com-
problemen omschreven en wordt een diagnostisch plicaties.1,5

Literatuur

1 Goris RJA. Ongevallen. In: Thijs LG, Delooz HH, Goris RJA, red. Acute
geneeskunde: een probleemgerichte benadering in acute genees- en heelkundige
situaties; 4e dr. Maarssen: Elsevier/Bunge, 1999; 291-322.
2 American Heart Association (aha) in collaboration with the International Liaison
Committee on Resuscitation (ilcor). Guidelines 2000 for cardiopulmonary
resuscitation and emergency cardiovascular care. An international consensus on
science. Circulation 2000; 102 (suppl i): 1-384.
3 American College of Surgeons Committee on Trauma (acs CoT). Advanced Trauma
Life Support for Doctors. Student Course Manual. Chicago: American College of
Surgeons Chicago, 1997.
4 How KL, Reens N, Stokhof AA, Hellebrekers LJ. Huidige inzichten in de
mogelijkheden van reanimatie bij de hond en kat. Tijdschr Diergeneeskd 1998; 123:
464-70.
5 Kovacic JP. Management of life-threatening trauma. Vet Clin North America: Small
Animal Practice 1994; 24: 1057-94.
6 Anonymus. Wanneer elke seconde telt. In: Van Drenth J, red. Leerboekje
elementaire reanimatie. Den Haag: Nederlandse Hartstichting, 1996.
7 Delooz HH, Bronselaer K. Cardiorespiratoire animatie. In: Thijs LG, Delooz HH,
Goris RJA, red. Acute geneeskunde: een probleemgerichte benadering in acute
genees- en heelkundige situaties; 4e dr. Maarssen: Elsevier/Bunge, 1999.
8 Shores A. Craniocerebral trauma. In: Kirk RW, ed. Current veterinary therapy x.
Philadelphia: Saunders, 1989; 847-53.
9 Dewey CW, Budsberg SC, Oliver JE. Principles of head trauma management in dogs
and cats, part i. Comp Cont Educ Pract Vet 1992; 14: 199-207.
10 Heimans JJ, Thijs LG. Coma. In: Thijs LG, Delooz HH, Goris RJA, red. Acute
geneeskunde: een probleemgerichte benadering in acute genees- en heelkundige
situaties; 4e dr. Maarssen: Elsevier/Bunge, 1999; 87-110.
11 Van Nes JJ. Klinische neurologie van de hond en kat. Dictaat Vakgroep
Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Utrecht: Faculteit der Diergeneeskunde,
Universiteit Utrecht, 1993.
24 Houdingen en fixatiemethoden
A.M. van Dongen en J.H. Robben

In de paragraaf over de omgang met de patiënt vena cephalica antebrachii of vena jugularis (zie
(§ 8.2) is aangegeven dat voor sommige onderde- § 25.3.1). De meeste honden kennen het bevel ‘zit’.
len van het lichamelijk onderzoek een bepaalde Mocht dit geen effect hebben, dan kan dikwijls
lichaamshouding gewenst is. Ook is genoemd dat met enige dwang de zittende houding worden ver-
een enkele keer een patiënt een onderzoek of han- kregen. Bij veel honden is er in zittende houding
deling niet toelaat. In die gevallen is fixatie van het weinig neiging tot verzet. Bovendien kan de zit-
dier nodig. tende houding gebruikt worden als tussenstap van
de staande houding naar borst- of zijligging (zie
hieronder). Katten reageren in het algemeen niet

24.1 Houdingen op een commando als bijvoorbeeld ‘zit’, maar ze
zijn met enige dwang vaak wel in een zithouding

24.1.1 Staan te brengen.

Bij diverse onderdelen van het lichamelijk onder- ■


24.1.3 Borstligging
zoek is een ‘vierkante’ stand gewenst. Met de in dit
kader gebruikte term ‘vierkant’ wordt geduid op Onderzoek van bijvoorbeeld oren en ogen wordt
recht onder het lichaam geplaatste poten die op de in het algemeen in borstligging (sfinxhouding)
raakvlakken met vloer of tafel een rechthoek vor- uitgevoerd. Bij coöperatieve dieren met niet-pijn-
men. Zeker bij grote honden verdient het aanbeve- lijke aandoeningen kan vaak worden volstaan met
ling om dit deel van het onderzoek op de grond te eenvoudige fixatie van de kop, zoals aangegeven in
laten plaatsvinden. Angstige honden willen veelal afbeelding 24.1. Een gespannen dier of een dier met
niet (op tafel) staan. Toch kunnen vrij veel van deze bijvoorbeeld een pijnlijk oor moet vaak wat ingrij-
dieren nog in de gewenste stand komen als men, pender worden gefixeerd. In deze gevallen fixeert
achter de hond staand, het bekken ondersteunt. de helper niet alleen de kop, maar gaat hij ook wat
Hiertoe wordt een hand van achter tussen de ach- over het dier hangen om omhoog komen te vermij-
terpoten gebracht en wordt een zachte druk in dor- den (afb. 24.1).
sale richting uitgeoefend.
Katten hebben vrij sterk de neiging om op de be- ■
24.1.4 Zijligging
handeltafel een zittende en spiedende houding aan
te nemen. Een staande houding kan soms worden Kleine honden kunnen vaak gemakkelijk in zijlig-
bereikt door zachtjes vanaf de kop, via de rug naar ging worden geplaatst en gehouden zonder dat
de staart te kriebelen. Hierbij dient men ervoor daarbij een bepaalde procedure moet worden ge-
te zorgen dat de kat niet tegen de onderzoeker of volgd.
eigenaar leunt, omdat dan geen evenwichtige be- Middelgrote honden kunnen vaak eenvoudig op
lasting van de vier extremiteiten totstandkomt, dat een zijde worden gelegd door bij het staande dier
wil zeggen: geen ‘vierkante’ stand wordt bereikt. over de rug van het dier naar de achter- en voor-
poot te reiken aan de zijde waar men staat. Als men

24.1.2 Zitten beide poten onder de hond weg trekt ‘valt’ de hond
met zijn rug tegen het lichaam van de degene die
Deze houding kan gebruikt worden voor onder- de handeling uitvoert. Deze kan nu de ‘val’ opvan-
zoek van kop, hals en eventueel voorpoten, maar gen en verder begeleiden tot de hond op de tafel
bijvoorbeeld ook bij het afnemen van bloed uit ligt. Dit voorkomt dat de hond op de tafel klapt. De

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_24, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
272 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 24.1
Hond in borstligging met fixatie van de kop. Bij (te verwachten) verzet kan de kop steviger worden gefixeerd door wat
over het dier te gaan hangen en een arm om de hals te slaan (rechts).

Afbeelding 24.2
Een hond wordt op de zij gelegd door het dier eerst een zittende houding te laten aannemen. Vervolgens wordt de
kop enigszins gefixeerd door de halsband wat aan te trekken. Door met de andere hand de nabije voor- of achterpoot
rustig weg te trekken, glijdt het dier geleidelijk in zijligging.

kop kan bij deze actie vrij bewegen en men dient heen naar de voor- (soms achter)poot aan de zijde
dus waakzaam te zijn voor het risico van bijten. Als waar men staat. In alle rust wordt deze poot onder
de hond op tafel ligt, zijn op deze manier direct de de hond vandaan getrokken. Hierdoor rolt de hond
onderste poten gefixeerd. in een doorgaande soepele beweging in zijligging
Voor grote honden ligt het wat anders. Voor posi- zonder dat angst of weerstand wordt opgeroepen
tionering in zijligging kan men honden het beste (afb. 24.2). Aansluitend kan het dier in zijligging
eerst laten zitten (afb. 24.2). Met zachte drang kan worden gefixeerd.
dan veelal een zijligging bereikt worden door de
kop enigszins te fixeren via de halsband. Met de Zeer grote dieren worden veelal met twee personen
andere hand reikt men over de rug van de hond opgetild en rechtstreeks vanaf de grond in zijlig-
24 Houdingen en fixatiemethoden 273

ging op tafel gelegd. Het is goed om de gewenste Het zal duidelijk zijn dat de hoogte van de tafel op-
houding en eventuele fixatie vooraf en ondubbel- timaal moet zijn voor zowel de te verrichten hande-
zinnig af te spreken met teksten als bijvoorbeeld: ling als voor de (rug van) degene die de hond vast-
‘We leggen de hond direct in zijligging op tafel met houdt. Met een (elektro-)hydraulisch beweegbare
de tenen naar het raam.’ tafel kan de hoogte gemakkelijk worden ingesteld.
Fixatie in zijligging kan beter door één dan door Tevens kunnen tijdens de handeling(en) eventuele
twee personen worden uitgevoerd. Door vanaf de aanpassingen van de tafelhoogte worden doorge-
rugzijde over de hond heen te buigen, kan men de voerd zonder dat de patiënt onrustig wordt.
onderliggende poten vasthouden (afb. 24.3). De
hond kan de bovenliggende poten dus vrij bewe- ■
24.1.5 Hangend
gen. Kop en hals mogen niet gefixeerd worden door
met de arm op de hals te drukken; dit doet pijn. In In zijligging zijn kleine honden en katten vaak erg
plaats daarvan worden onderarm en elleboog zo- beweeglijk en weinig coöperatief. Een stevige fixa-
danig op de tafel gedrukt dat kop en hals losjes ‘ge- tie is dikwijls nodig, maar dan blijft er soms weinig
vangen’ zitten tussen de bovenarm en de romp van ruimte over voor bijvoorbeeld een goed neurolo-
de helper. Als de hond gaat spartelen, wordt de arm gisch onderzoek. Een alternatief is dan om het dier
wat steviger tegen de hals gedrukt en gaat de hel- met twee handen onder de oksels te fixeren. Het
per (iets!) meer met de romp over de hond hangen. achterste deel van het lichaam hangt dan vrij, ter-
Op deze manier kan de hond de helper niet bijten, wijl het dier met de rug tegen de borst van de eige-
terwijl de ademhaling niet wordt belemmerd en naar of assistent wordt gehouden.
pijn wordt vermeden. Ontspant de hond wat, dan Overigens kan hierbij de kop vrij bewegen, waar-
kan iets meer bewegingsvrijheid voor kop en hals aan risico’s zijn verbonden. Bovendien zullen kat-
worden toegelaten. Blijft de hond tegenstribbelen, ten er niet voor terugdeinzen om ook de nagels van
dan kan de helper enigszins op de romp gaan leu- voor- en achterpoten te gebruiken.
nen; sterke aanhoudende druk moet hierbij wor-
den vermeden, omdat dit een goede ademhaling in
de weg staat. ■
24.2 Fixatiemethoden

Wanneer een dier in een bepaalde houding ge-


fixeerd moet worden, is het goed eerst na te gaan
of de eigenaar dit op een betrouwbare manier kan
doen. Als dat niet het geval is, moet de hulp van
een assistent worden ingeroepen of moet worden
omgezien naar andere maatregelen, bijvoorbeeld
sedatie. Serieuze bezinning op dit punt is van groot
belang en eventueel moet het (deel)onderzoek wor-
den uitgesteld tot goede hulp is verkregen. Dit is
beter dan maar een poging wagen, waarmee men
niet alleen zelf een verwonding zou kunnen oplo-
pen, maar ook de eigenaar en de patiënt aan gevaar
blootstelt. De medewerking van de patiënt is veelal
omgekeerd evenredig aan het aantal pogingen tot
fixatie.
Afhankelijk van persoonlijke voorkeur, het ge-
drag van de patiënt, de diersoort en de aard van de
geplande ingreep kan een keuze gemaakt worden
uit een groot scala aan fixatiemethoden.1,2 Hier
wordt slechts een kleine greep gedaan uit de grote
verscheidenheid aan mogelijkheden.
Afbeelding 24.3
Fixatie van een hond in zijligging. De rechterelleboog rust ■
24.2.1 Manuele fixatie
op tafel, waarmee kop en hals van de hond ‘gevangen’
worden gehouden tussen romp en arm. Vasthouden van Honden kunnen eenvoudig gefixeerd worden door
de onderliggende (!) poten belet de hond om overeind te met twee handen de losse huid ter weerszijden van
komen. de nek stevig beet te pakken (afb. 24.4). Deze greep
274 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

om ook de achterpoten te pakken te krijgen en door


uiteenbewegen van de armen de kat in een gestrek-
te houding te brengen. Het spreekt voor zich dat
nu nog maar weinig onderzoek betrouwbaar kan
worden uitgevoerd.


24.2.2 Snuitje of muilband

Bestaat de kans dat de patiënt zal gaan bijten – bij-


voorbeeld omdat dit bij eerder onderzoek is voor-
gekomen of omdat het uit te voeren onderzoek
mogelijk pijnreacties zal oproepen – dan is het
verstandig het dier van een passend snuitje of een
Afbeelding 24.4 muilband te voorzien. Het verdient aanbeveling de
Fixatie van de kop door met twee handen de losse huid eigenaar (na uitleg van waarom en hoe) te vragen
ter weerszijden van de nek stevig beet te pakken. het snuitje aan te brengen voordat het dier in staat
van opwinding is geraakt. Wanneer de eigenaar
dit niet (alleen) kan doen, is de zojuist genoemde
veroorzaakt weinig ongerief, terwijl de kop goed is tweehandige greep nodig om het dier voor dit doel
gefixeerd. Hiermee kan vaak een angstige of agres- te fixeren (§ 24.2.1). Vooral de beweging naar opzij
sieve hond voldoende worden geïmmobiliseerd kan dan goed onder controle gehouden worden.
voor weinig ingrijpende handelingen als het opne- Een mogelijke uitval naar voren is minder goed in
men van de rectale temperatuur en het geven van toom te houden. Bij een agressieve hond is daarom
een injectie. een zijdelingse benadering het veiligst.
Voor de meeste honden en voor de kat zijn kant-
Katten hebben soms eigen ideeën over de uitge- en-klare snuitjes in de handel (afb. 24.5). Het is
breidheid van het onderzoek. Het omslagpunt zaak om een nauwsluitende maat te kiezen, zowel
kan vrij plotseling optreden en daarna is er vaak qua lengte als qua diameter. De bek dient gesloten
nog maar weinig mogelijk. Het is aan te raden om te zijn, maar er moet nog voldoende ruimte zijn
op dit moment voorbereid te zijn, zodat adequaat om door de neus te ademen. Voor katten bestaan er
ingegrepen kan worden. Zo niet, dan belandt de snuitjes die ook de ogen afdekken. Hierdoor zijn
onderzoeker nogal eens op de knieën voor de kast veel katten goed te behandelen, zeker als dit snuit-
waaronder de kat zich heeft verschanst en moet je op een rustige manier wordt aangebracht en voor
er een totaal nieuw plan worden bedacht. Bij een en tijdens deze handeling goed contact met de kat
dergelijke abrupte gedragsverandering is de eerste wordt gemaakt via stemgeluid en aanraken.
reactie een greep met de volle hand in het nekvel.
Stribbelt de kat tegen, dan kan het dier hieraan Is geen passend snuitje beschikbaar of laat de hond
opgetild worden, zodanig dat de poten geen hou- het aanleggen van een snuitje niet toe, dan kan
vast hebben aan meubilair, eigenaar, assistent of een muilband worden gemaakt. Als muilband kan
dierenarts. Daarna kan een poging gedaan worden bijvoorbeeld een 4-5 cm brede strook linnen wor-

Afbeelding 24.5
Diverse uitvoeringen van snuitjes om de bek dicht te houden: links een voor katten en daarnaast enkele maten voor
dolichocefale en brachycefale honden.
24 Houdingen en fixatiemethoden 275

den gebruikt; geen touw of verbandgaas, omdat Soms wordt de strik in de nek te ver naar caudaal
deze materialen niet vlak op de huid aansluiten en gelegd en kruipt deze tijdens het onderzoek naar
daardoor te veel pijn en insnoering veroorzaken bij craniaal. Hierdoor komen de ter weerszijden van
aantrekken. de kop verlopende banden minder strak te zitten
Bij veel honden is het mogelijk een lus (met halve en kan de halve knoop onder de onderkaak wat
knoop aan de onderkant) over de neus te schuiven. opschuiven. Dan blijkt de bek ineens toch weer vrij
Hierbij wordt de lus (in één hand) tussen duim en ver opengedaan te kunnen worden.
wijsvinger gehouden en aan de andere hand over
de wijsvinger gespannen. De uiteinden van het Na het onderzoek zal deze al niet zo vriendelijke
bandje bevinden zich tussen de overige vingers. patiënt zelf proberen met de poten de muilband
Deze (wijde!) lus wordt over de snuit gelegd en de te verwijderen. De strik maakt het mogelijk dat de
uiteinden van het bandje worden snel aangetrok- onderzoeker of de assistent de muilband snel kan
ken (afb. 24.6). afdoen.
Hiermee komen de handen toch nog vrij dicht
bij de bek. Is men beducht voor mogelijk hieruit
voortvloeiend risico, dan kan men ook wat meer op ■
24.3 Fixatie of sedatie
afstand blijven door een losse lus voor te bereiden
met een halve knoop. Via de lange uiteinden wordt In plaats van de diverse handgrepen, al dan niet
het bandje over de snuit geschoven en dan 180° ge- met hulpmiddelen, kan ook een sedatie overwogen
draaid, zodat de halve knoop onder de onderkaak worden. Zo kan onder bepaalde omstandigheden
kan worden aangetrokken. Dit laatste kan ook wor- blijken dat adequate fixatie niet mogelijk is zonder
den bereikt door de lus eerst bovenop de neus aan dat dit een groot risico voor patiënt en omgeving
te trekken en dan de beide uiteinden nog een keer (mens en meubilair) betekent. Katten verzetten
om de bek te slaan en onder de onderkaak opnieuw zich vaak veel meer tegen fixatie dan honden, zijn
een halve knoop te maken. zeer wendbaar en niet alleen voorzien van tanden
De beide einden van het bandje worden dan maar ook van scherpe nagels. Ze geven zich ook
naar achteren gebracht en direct achter de oren en niet snel gewonnen; de strijd kan zelfs groot risico
achterhoofdsknobbel met een strik aan elkaar ge- voor de patiënt inhouden.
knoopt (afb. 24.6). Is eenmaal tot het aanleggen van Bij veel brachycefale honden is de snuit zo kort
een bandje besloten, dan moet het ook voldoende dat geen snoetje of muilband kan worden toege-
strak worden aangelegd. Dit betekent dat de lus past. Soms lijkt de snuitlengte (bijvoorbeeld bij de
(met halve knoop) zo stevig moet worden aange- boxer) nog wel een bandje toe te laten, maar dan
trokken dat de kaken niet meer van elkaar kunnen. blijkt dit toch goeddeels op de weke delen van de

Afbeelding 24.6
Het aanbrengen van een muilband. Op de foto wordt een wijde lus met een halve knoop (onder) over de snuit gescho-
ven. De tekeningen laten zien hoe men meer op afstand kan blijven. Een lus met een halve knoop (boven) wordt over
de snuit geschoven en dan 180° gedraaid, zodat de halve knoop onder de onderkaak kan worden aangetrokken. Ver-
volgens worden (bij beide benaderingen) de uiteinden van het bandje direct achter de oren en de achterhoofdsknob-
bel met een strik aan elkaar geknoopt.
276 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

neus terecht te komen, met het grote risico van uitmonden in een vechtpartij met flinke risico’s
afsluiting van het craniale deel van de neusgan- voor alle betrokkenen.
gen. Vooral bij de kleine brachycefale honden met Tegen deze achtergrond is het goed te benadruk-
exophthalmus, zoals bijvoorbeeld de pekinees, ken dat bij elke hond, en zeker bij elke kat, die zich
dient men erop bedacht te zijn dat niet veel tractie sterk verzet en/of verschijnselen van benauwdheid
op de huid kan worden uitgeoefend: tijdens een vertoont, van verdere pogingen tot fixatie moet
worsteling kan een prolaps van de bulbus oculi op- worden afgezien. In eerste instantie kan worden
treden. Zelfs bij goede uitvoering van de tweehan- overwogen om in een stille ruimte het dier tot rust
dige greep wordt soms de periorbitale huid aange- te laten komen, met in geval van benauwdheid ex-
spannen. De greep moet dan worden aangepast. tra zuurstofvoorziening. Intussen kan dan overleg
Op warme dagen verdienen ook honden met een plaatsvinden met de eigenaar, kan adequate hulp
dichte vacht speciale aandacht. Een sint-bernard worden georganiseerd en kunnen plannen worden
bijvoorbeeld zal in een warme spreekkamer flink gemaakt voor verdere diagnostiek en/of therapie.
hijgen. Soms draagt opwinding (met grote eigen Hoewel een tweede poging soms succesvol is, ver-
warmteproductie) daar nog toe bij. Wordt zo’n dier dient het in dergelijke gevallen de voorkeur het
in zijligging op tafel gefixeerd, dan kan het erg dier te sederen. Speciaal bij benauwde dieren zal
onrustig worden omdat de thermische polypneu dan bij het pre-anesthetisch onderzoek (hoofdstuk
wordt belemmerd. Dit leidt tot toenemend verzet 26) extra aandacht worden gegeven aan respiratie-
en als het probleem niet wordt onderkend, kan het en circulatieapparaat.

Literatuur

1 Webb TA. Handling and control. In: Lane DR, Cooper B, eds. Veterinary nursing;
2nd ed. Oxford: Butterworth Heinemann, 1999; 1-5.
2 Kesel LM, Neil DH. Restraint and handling of animals. In: McCurnin DM, ed.
Clinical textbook for veterinary technicians; 4th ed. Philadelphia: Saunders, 1998;
1-26.
25 Verzamelen van materiaal voor
laboratoriumdiagnostiek
J.H. Robben en A.M. van Dongen

Aan het slot van diverse hoofdstukken is een korte het van belang dat vóór afname met onuitwisbaar
opsomming gegeven van de mogelijkheden voor schrijfgerei of (voorgedrukte) etiketten de buizen
verdere diagnostiek. Daaronder wordt vaak ook en/of glaasjes worden voorzien van het nummer
laboratoriumonderzoek genoemd. Resultaten van (en/of de naam) van de patiënt en de herkomst en/
laboratoriumonderzoek zijn vaak van groot belang of aard van het monster.
voor het diagnostisch proces c.q. bij de toetsing van Voor verzending dienen de buizen en glaasjes zo
de uit anamnese en lichamelijk onderzoek voortge- te worden verpakt dat geen breuk kan optreden.
komen hypothese(n) (zie ook § 3.2). Verder kunnen De zending dient vergezeld te gaan van informatie
de bevindingen bij het laboratoriumonderzoek over de patiënt, het monster, de datum (en de tijd)
belangrijke informatie verschaffen over de ernst en van de afname en de procedure die bij de afname
(bij herhaalde metingen) ook over het verloop van werd gevolgd. Toevoeging van de probleemfor-
de aandoening. In dit hoofdstuk worden de me- mulering en/of de bij anamnese en lichamelijk
thoden beschreven voor het verzamelen van in het onderzoek verkregen gegevens kan een juiste inter-
laboratorium veelgebruikte lichaamsvloeistoffen pretatie van de resultaten bevorderen. Als dit van
en -substanties. invloed kan zijn op de uitslag, dient aangegeven te
worden of de patiënt op het moment van de afna-
me nuchter was en/of werd behandeld, en zo ja, wat

25.1 Voorbereiding, verpakking en die behandeling inhield. De recent door tpg Post
verzending – op basis van regelgeving van de Verenigde Na-
ties – geformuleerde eisen voor de verpakking van
Alvorens materiaal af te nemen, dient de besluit- diagnostisch materiaal zijn te vinden op de website
vorming over het aan te vragen en/of zelf te ver- van tpg Post.*
richten onderzoek te zijn afgerond. Hetzelfde geldt
voor de te gebruiken afnametechniek. De voor
de afname (spuiten, naalden) en voor verwerking ■
25.2 Materialen
(buisjes, glaasjes) benodigde materialen dienen
klaar te liggen. Soms moeten speciale voorzienin- ■
25.2.1 Urinekatheters
gen worden getroffen, zoals bijvoorbeeld in de
situatie dat het bloed direct na afname gekoeld Er is een grote variatie aan urinekatheters op de
moet worden om (enzymatische) omzettingen/ver- markt. De lengte wordt in het algemeen opgege-
anderingen in de te bepalen variabele na afname ven in centimeters (cm). De uitwendige diameter
te voorkomen. Dit betekent dat de afnamebuizen wordt zowel in millimeters (mm) opgegeven als
voorgekoeld in ijs klaar moeten staan en dat ze ook volgens de schaal genoemd naar Charrière (Ch)
gecentrifugeerd moeten worden in een gekoelde (= French (F)).** Daarnaast is de kwaliteit van de
centrifuge. katheter van belang voor de gebruikskeuze. Rigide
Bij de afname dient de grootst mogelijke hygiëne materiaal kan het urethraoppervlak en ook de
en ordelijkheid te worden betracht. Dit niet alleen
ter bescherming van de patiënt en de bij de afname * www.tpgpost.nl/business/post_versturen/extra_zeker/
betrokken personen (zoönosen), maar ook ter diagnostische_monsters
voorkoming van contaminatie van de verzamelde ** Bij de schaal genoemd naar Charrière (Ch) komt 1 schaal-
vloeistoffen en substanties, als ook ter voorkoming deel ruwweg overeen met 0,33 mm. Joseph Bernard Char-
van verwisseling van monsters. Voor dit laatste is rière (1803-1876) was instrumentmaker in Parijs.1

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_25, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
278 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

blaaswand beschadigen. Daarentegen laat een soe-


pele katheter zich minder makkelijk ‘sturen’, waar-
door het ‘blind’ inbrengen in de urethra, zoals ge-
bruikelijk bij teven en poezen, erg lastig kan zijn.
Hergebruik van katheters moet worden afgeraden,
omdat ze door de noodzakelijke sterilisatie vaak
stug worden en een ruw oppervlak krijgen.
De opening zit bij een urinekatheter meestal aan
de zijkant, dicht bij het gesloten uiteinde. Het afge-
ronde uiteinde beperkt het trauma en vergemakke-
lijkt het opschuiven van de katheter in de urethra.
Bij honden worden katheters gebruikt van onge-
veer 50 cm lengte. De meest gebruikte diameters
zijn 3,0 mm (kleurcode oranje) voor grote en mid- Afbeelding 25.1
delmatig grote teven, 2,0 mm (kleurcode geel) voor Urinekatheters voor honden met diameters van 1,5
reuen en kleine teven en 1,5 mm (kleurcode wit) (kleurcode wit), 2,0 (kleurcode geel) en 3,0 (kleurcode
voor reuen van kleine rassen (afb. 25.1). oranje) mm.

De witte urinekatheter kan ook gebruikt worden


voor poezen. Bij katten, en vooral bij katers, wordt lengte (kleurcode geel). Bij kleine hoeveelheden (1
vaak gebruikgemaakt van een relatief korte kathe- ml) wordt een naald gebruikt met een diameter van
ter (11 cm) met kleine diameter (3 F ≈ 1,0 mm). Een 0,6 mm (= 23 G) en een lengte van 25 mm (kleurco-
dergelijke dunne katheter is veelal onvoldoende de blauw) of een diameter van 0,45 mm (= 26 G) en
rigide en wordt daarom geleverd met een geleider een lengte van 12 mm (kleurcode bruin).
(mandrijn), een (metalen) draad in het lumen van De verpakking van de naald wordt opengevou-
de katheter (afb. 25.2). wen aan de kant van het aansluitstuk voor de
spuit. Als de naald op de conus van de spuit wordt

25.2.2 Naalden geplaatst, moet deze niet aangedrukt worden door
de beschermhuls van de naald vast te pakken. Dit
De (injectie)naalden moeten schoon en steriel zijn, kan tot gevolg hebben dat de beschermhuls zich
en voorzien van een scherpe punt. De punt mag niet niet meer van de naald laat verwijderen. De naald
zo geslepen zijn dat bij het inbrengen een stukje wordt pas stevig op de spuit gedraaid nadat de
huid wordt uitgeponst. Bij gebruik van wegwerp- beschermhuls is verwijderd, vlak voordat met de
naalden is men verzekerd van een goede punt. De prikactie wordt begonnen. Hierbij wordt er met-
lengte van naalden wordt opgegeven in mm en de een voor gezorgd dat de naald zodanig op de spuit
diameter in mm of in gauge (G).* De maat van de staat dat de gebruiker zicht heeft op zowel de
naald wordt afgestemd op het doel waarvoor hij schaalverdeling op de spuit als de opening van de
gebruikt wordt. Hoe dunner (en scherper) de naald, naald (afb. 25.3).
des te minder pijnlijk is de punctie. Vooral bij katten
worden naalden met een geringe diameter gebruikt. Het weggooien van (gebruikte) naalden moet zo
De meest gebruikte naald bij hond en kat heeft gebeuren dat niemand zich aan de naald kan prik-
een diameter van 0,7 mm (= 22 G) en een lengte van ken. Vooral pogingen tot terugplaatsing van de be-
30 mm (kleurcode zwart). Bij afname van grote hoe- schermhuls op de naald veroorzaken veel prikacci-
veelheden (≥ 10 ml) bloed wordt gebruikgemaakt denten. Het heeft daarom de sterke voorkeur om de
van naalden van 0,9 mm (= 20 G) diameter en 30 mm naald, zonder dat de beschermhuls wordt terugge-
plaatst, weg te gooien in een speciale container voor
* De ‘gauge’ (ook ‘gage’) is een in Engelstalige landen ge- scherpe voorwerpen (een ‘sharpsafe’). Deze voor-
bruikte (ijk)maat voor onder meer buizen en vuurwapens. ziening is intussen op veel plaatsen beschikbaar als
Een ‘catheter gauge’ is een plaat met perforaties met oplo- middel ter voorkoming van prikaccidenten.
pende diameter, waarmee de uitwendige diameter van ka-
theters kan worden bepaald. Anders dan bij de hierboven ■
25.2.3 Spuiten
voor urinekathethers al genoemde Charrière (= French) is
er geen lineaire relatie tussen de ‘gauges’ en mm. Boven- Wegwerpspuiten zijn er in vele maten, van 1 tot 50
dien loopt de nummering van de ‘gauges’ op bij afnemende ml. Voor diagnostische doeleinden zijn grote volu-
diameter. mina zelden nodig. Naast tweedelige spuiten be-
25 Verzamelen van materiaal voor laboratoriumdiagnostiek 279

Afbeelding 25.2
Urinekatheter voor mannelijke en vrouwelijke katten. Links wordt de katheter met mandrijn getoond; rechts zijn
katheter en mandrijn apart te zien.

Afbeelding 25.3
Naalden in diverse voorstadia van gebruik. Van links naar rechts: naald nog in de verpakking, verpakking opengevou-
wen aan de zijde van het aansluitstuk, naald op de spuit aangebracht, verpakking verwijderd en beschermhuls ver-
wijderd. Rechts liggen de vier bij hond en kat meest gebruikte naalden: 0,45 (12 mm (kleurcode bruin)), 0,6 (25 mm
(blauw)), 0,7 (30 mm (zwart)) en 0,9 (30 mm (geel)).

staan er ook spuiten met een rubber dop op de zui- de spuit geschoven kan worden. Daarnaast bestaat
gerstang. Deze worden driedelig genoemd. Ze laten er ook een aansluiting volgens Luer* (‘Luer lock’),
zich wat gemakkelijker hanteren dan tweedelige waarbij de naald op de spuit wordt vastgezet. Daar-
spuiten, omdat de zuiger zich soepel laat bewegen. mee komt een stevige (en niet-lekkende) verbin-
Spuiten met een klein volume hebben een cen- ding tot stand die niet gemakkelijk losraakt.
traal geplaatst conisch aansluitstuk voor de naald Bij het uit de verpakking nemen van een spuit
(de conus). Grotere spuiten hebben (meestal) een dient de conus steriel te blijven. Daarom wordt de
excentrische conus. De excentrische conus maakt verpakking geopend aan de kant waar de zuiger-
het gemakkelijker om bij intraveneuze injectie de stang zich bevindt. Om contaminatie te voorkomen
spuit (en de naald) zoveel mogelijk evenwijdig aan wordt de verpakking dus niet geopend door de co-
het bloedvat te houden. De schaalverdeling zit bij nus door de verpakking te drukken.
dit type spuiten dan ook tegenover de conus.
De conus kan verschillende vormen hebben. Stan- * Genoemd naar de in Parijs werkzame Duitse instrument-
daard is een systeem waarbij de naald eenvoudig op maker Luer (overleden in 1883).1
280 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Hanteren spuit gevonden. In geen van de studies werd melding ge-


Omdat voor lokalisatie en fixatie van het aan te prik- maakt van infecties (in welke vorm dan ook) indien
ken weefsel al minstens één hand nodig is, zal de niet was gedesinfecteerd voorafgaand aan de injec-
bediening van spuit (met naald) ook door één hand tie.2 Toch vermindert een goed uitgevoerde desin-
dienen te geschieden. Voor een goed gecontroleerde fectie wel degelijk het aantal huidbacteriën.3,4 Het
beweging kan de spuit het beste tussen duim en lijkt dan ook raadzaam om zekerheidshalve bij die
wijsvinger (eventueel middelvinger) worden gehou- ingrepen waarvoor vergelijkend onderzoek (nog)
den, zo dicht mogelijk bij de kraag van de cilinder. niet heeft aangetoond dat desinfectie van de huid
Met behulp van ringvinger (en eventueel pink) kan overbodig is, een grondige voorbereiding door
dan de zuigerstang worden aangetrokken (afb.25.4). middel van scheren en het gebruik van een desin-
Dit gebruik van de ringvinger of pink lijkt in eerste fectans toe te passen. Hier wordt gedoeld op punc-
instantie nogal onnatuurlijk en vereist wat oefe- ties van de lichaamsholten (§ 25.7 en § 25.8).
ning. Men leert de zuiger aan te trekken en daarbij Het is overigens interessant om te zien dat de
spuit en naald volledig stil te houden. aanbeveling om te stoppen met desinfecteren
Met de hierdoor gecreëerde onderdruk kan ma- voorafgaand aan een injectie en een bloedafname
teriaal (bijvoorbeeld bloed of cellen voor cytologie) niet gemakkelijk wordt opgevolgd. In een Brits
worden aangezogen. Te sterke onderdruk is onge- ziekenhuis waarin desinfectie vóór injectie was af-
wenst. Bloedafname kan door sterke onderdruk geschaft, bleek dat 8 jaar later het poetsritueel nog
worden bemoeilijkt omdat dan soms de vaatwand steeds door 70% van de artsen en 90% van de ver-
tegen het uiteinde van de naald wordt gezogen. Bij pleegkundigen werd toegepast.5
de verzameling van weefselcellen voor cytologisch In de diergeneeskunde is er nog wel een ander
onderzoek kan te veel onderdruk zodanige cel- argument om bij venepunctie de vacht te scheren
beschadiging veroorzaken dat een uitstrijkje niet en de huid te bevochtigen. Hiermee wordt het zicht
goed beoordeeld kan worden. op de vene sterk verbeterd. Enige matiging bij het
nb. Bloedafname bij mensen vindt tegenwoordig scheren is overigens wel op zijn plaats, zeker als
routinematig plaats met een afnamesysteem waar- er een tentoonstelling of clubwedstrijd in het ver-
bij de naald na het aanprikken van het vat recht- schiet ligt. Bij sommige rassen (bijvoorbeeld bij
streeks op een afnamebuis met vacuüm kan worden oosterse katten) verschijnen na scheren of knippen
aangesloten. Dit vermindert het aantal handelingen (in eerste instantie) haren van een wat andere kleur.
bij bloedafname, als ook het risico op contact met
het bloed van de patiënt; dit laatste is een belangrijk
gezondheidsaspect in de humane geneeskunde. Bij ■
25.3 Bloed
honden en katten heeft het gebruik van dit systeem
(nog) weinig ingang gevonden door praktische De vereisten voor bloedmonsters ten aanzien van
problemen bij het gebruik en wellicht ook door on- minimale hoeveelheid, maximale transportduur
bekendheid en onervarenheid met het systeem. Bij en aard van bewaarmedium verschillen per bepa-
kleine zoogdieren worden deze afnamesystemen lingsmethode (en laboratorium). Zekerheidshalve
wel veelvuldig gebruikt (zie cd-rom). kan voor deze gegevens het beste bij de betreffende
instelling informatie worden ingewonnen. Voor

25.2.4 Desinfectie de meeste klinisch-chemische bepalingen volstaat
een monster met heparine als anticoagulans. Voor
Bij hond en kat wordt voor een subcutane of intra- de bepaling van glucose wordt het bloed afgeno-
musculaire injectie de huid meestal niet voorbe- men in buizen die natriumfluoride (NaF, stopt de
reid. Er worden geen haren weggeknipt en er wordt glycolyse) bevatten. Voor sommige bepalingen (b.v.
geen desinfectans gebruikt. Bij intraveneuze injec- eiwitspectrum en immunologische bepalingen) is
ties en bij bloedafname wordt soms wel geknipt of een serummonster vereist. Bij de beoordeling van
geschoren. Vervolgens strijkt men veelal met een in de morfologie van cellen wordt edta als anticoagu-
alcohol gedrenkt gaasje of watje over de punctie- lans gebruikt.
plaats, en gaat men binnen enkele seconden over Voor de verkrijging van plasma kan men het
tot punctie van de vene zonder de huid te laten bloed direct na de afname centrifugeren en het
drogen; uit de literatuur blijkt dat dit zinloos is.2 plasma afpipetteren en versturen (of gekoeld be-
Bij mensen is nagegaan of er verschillen zijn in het waren als versturen even moet wachten). Hiermee
aantal infecties na subcutane, intramusculaire of voorkomt men veranderingen (bijvoorbeeld hemo-
intraveneuze injecties met of zonder voorafgaande lyse) die de metingen zouden kunnen verstoren.
desinfectie van de huid. Er werden geen verschillen Is serum vereist, dan dient het bloedmonster
25 Verzamelen van materiaal voor laboratoriumdiagnostiek 281

enige tijd (10 à 20 minuten) op kamertemperatuur voorpoot ter hoogte van de elleboog. Bij grote hon-
te blijven om het fibrinestolsel te laten ontstaan en den kan de assistent over de borst leunen om te
te laten retraheren. Als hierbij de buis niet wordt voorkomen dat de hond uit de sfinxhouding om-
neergelegd maar rechtop wordt gezet, voorkomt hoog komt. Door de vingers achter het olecranon te
men dat het stolsel zich over de volle lengte van de plaatsen, wordt de poot automatisch gestrekt. Bij
buis uitstrekt. Dit komt de hoeveelheid af te pipet- katten is soms extra assistentie nodig om de poten
teren serum ten goede. Vervolgens wordt de schei- onder controle te houden.
ding tussen celmassa (met stolsel) en serum bevor-
derd met centrifugeren. In de handel zijnde buizen Vena cephalica
voor de opvang van bloed ten behoeve van serum- De v. cephalica loopt van mediaal van de carpus
bereiding bevatten een gel die zowel de stolsel- naar dorsaal over de voorpoot tot de elleboog. In
vorming als ook de scheiding tussen het serum en dit verloop ligt de vene direct onder de huid. Met
de gestolde celmassa bevordert. Na centrifugeren de duim kan de assistent de vena cephalica ante-
bevindt de gel zich tussen serum en stolsel, hetgeen brachii ter hoogte van de elleboog stuwen. Als de
het afpipetteren en/of decanteren vergemakkelijkt. vene wordt gestuwd, kan de assistent de hand wat
Om veranderingen in de celmorfologie van in naar buiten draaien. Daarmee wordt de enigszins
edta opgevangen bloedmonsters tijdens transport mediaal verlopende v. cephalica wat naar lateraal
te ondervervangen, worden veelal bij de afname al verschoven en meer ‘boven op’ de voorpoot aan
enkele uitstrijkjes gemaakt. Deze kunnen aan de de bloedafnemer gepresenteerd. Door met de stu-
lucht drogen en met de (niet-gecentrifugeerde!) wende hand stevig contact te houden met het tafel-
edta-buis met bloed worden verstuurd. blad wordt voorkomen dat de hond of kat de poot
terugtrekt.

25.3.1 Afname Controleer voor het aanprikken of de naald goed
op de conus van de spuit is gefixeerd, of de schaal-
Met goede kennis van de lokale anatomie en door verdeling van de spuit naar de bloedafnemer is
palpatie kan de vene meestal worden gelokaliseerd gericht zodat de hoeveelheid bloed die afgenomen
en is het niet nodig haren weg te knippen. Bij die- wordt direct kan worden bepaald (een excentrisch
ren met een dichte vacht en zeker bij herhaaldelijk geplaatste conus komt bovendien daardoor auto-
aanprikken van een bloedvat verdient het aanbe- matisch tegen de poot te liggen) en of de opening
veling om de haren te verwijderen voor een goede
lokalisatie van de vene. Voor alle venen kan de spuit
worden beetgepakt zoals hierboven beschreven,
waarbij de opening van de naald naar boven is ge-
keerd (‘in de naald kijken’) (afb. 25.4).

Voor bloedafname wordt bij honden en katten ge-


bruikgemaakt van de v. cephalica antebrachii, de v.
jugularis externa en de v. saphena. Veelal gaat (bij
afname van kleine hoeveelheden) de voorkeur uit
naar de v. cephalica antebrachii. Dit vat laat zich
meestal al met geringe fixatie goed exponeren. Als
het formaat (hond) het toelaat, wordt de patiënt op
een tafel geplaatst in sfinxhouding (afb. 25.5). Een
zittende of staande houding wordt door sommige
dieren beter geaccepteerd, maar onverwachte bewe-
gingen zijn moeilijker te controleren.

De taak van de assistent is drieledig: voorkomen


dat het dier kan bijten, strekken van de voorpoot
en stuwen van de v. cephalica antebrachii. Hiertoe
staat de assistent naast de tafel en het dier. De as-
sistent omvat met één hand de kop door onder- en Afbeelding 25.4
bovenkaak te omvatten en de kop naar zich toe te Voor bloedafname wordt de injectiespuit zo vastgehou-
draaien, weg van degene die bloed afneemt (afb. den dat met de ringvinger en de pink de zuigerstang kan
25.5). Met de andere hand omvat de assistent de worden aangetrokken.
282 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 25.5
Fixatie in borstligging (sfinxhouding) voor bloedafname uit de rechter v. cephalica antebrachii (links). Sommige hon-
den laten zich gemakkelijker in zittende houding bloed afnemen (rechts).

aan het uiteinde van de naald zichtbaar is (of er ‘in onbewust de bloedtoevoer ter hoogte van de carpus
de naald’ gekeken kan worden). wordt dichtgedrukt. Als een goede bloedtoevoer
De bloedafnemer pakt de voorpoot ter hoogte van zeker is gesteld en er komt nog geen bloed, dan
de carpus in ondergreep (vanaf lateraal) waarbij de zou toch door de tegenoverliggende wand geprikt
duim langs de v. cephalica wordt gelegd om ‘weg- kunnen zijn. Bij die verdenking kan (al zuigend)
rollen’ van het vat te voorkomen. Hierbij moet erop de naald 1 à 2 mm worden teruggetrokken. In het
worden gelet dat deze hand niet te stevig de poot geval dat dan alsnog het lumen van de vene wordt
fixeert (dit is de primaire taak van de assistent), om- bereikt, zal er onmiddellijk bloed in de spuit stro-
dat hierdoor de v. cephalica wordt dichtgedrukt en men.
bijgevolg de toestroom van bloed stagneert. Door Na de bloedafname wordt de naald uit het vat
na het insteken van de naald de spuit te fixeren te- verwijderd en drukt de assistent de vene dicht
gen de muis van deze hand is het vaak mogelijk on- door bijvoorbeeld de huid ter hoogte van de steek-
verwachte bewegingen van de poot op te vangen. opening strak te trekken via aanspanning aan de
De naald wordt door de huid in het bloedvat ge- volaire zijde. De vene wordt vervolgens nog een
stoken onder een hoek van 20-35°. Men kan het vat minuut dichtgehouden. In vrijwel alle gevallen
direct aanprikken of eerst de huid naast het vat is er dan geen nabloeding. Indien nodig kan een
penetreren en vervolgens de naald richting vat be- drukverbandje over de injectieplaats worden aan-
wegen en het dan aanprikken. Bij laatstgenoemde gelegd.
aanpak wordt voorkomen dat door de druk van de
naald op de huid de vene wegrolt of wordt afgeplat. Vena jugularis
Daarmee zou de kans kunnen toenemen dat ook De v. jugularis wordt bij hond en kat vooral gebruikt
door de tegenoverliggende venewand wordt ge- als grote hoeveelheden (> 5 ml) bloed afgenomen
prikt, c.q. het vat wordt doorboord. moeten worden (afb. 25.6 en 25.7). Het dier wordt
Als de naald subcutaan is, wordt continu enige ook in sfinxhouding of zittende houding gebracht.
onderdruk in de spuit aangebracht door licht te De assistent neemt plaats naast het dier, omvat via
zuigen, zodat onmiddellijk bloed wordt aangezo- de rug de onder- en bovenkaak en strekt de hals door
gen als de vene is aangeprikt. Is dit het geval, dan de kop op te tillen en weg te draaien van het gezicht
wordt de naald iets verder in het vat geschoven. van de bloedafnemer. Als dit langzaam gebeurt en
Lukt het niet om bloed aan te zuigen en bestaat de hals niet wordt overstrekt, roept dit in het alge-
niettemin de indruk dat er niet naast de vene is ge- meen weinig weerstand op. Bij katten en kleine hon-
prikt, dan moet eerst worden nagegaan of toch niet den is het vaak nodig om de voorpoten over de rand
25 Verzamelen van materiaal voor laboratoriumdiagnostiek 283

Afbeelding 25.6
Bij kortharige honden met een ranke hals wordt bij stuwen de v. jugularis duidelijk zichtbaar (links). Bij langharige (en
tevens adipeuze) honden en bij katten komt de v. jugularis bij stuwen in beeld als in het betreffende gebied de haren
worden verwijderd (rechts).

Afbeelding 25.7
Gestuwde en aangeprikte v. jugularis (links) bij een hond en een gestuwde v. saphena medialis bij een kat (rechts).
284 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

van de tafel te brengen en naar beneden te strekken, ■


25.4 Urine
zodat de bloedafnemer voldoende ruimte heeft om
naald en spuit in het verlengde van de vene te bren- Urine is het eindproduct van nieren en urinewe-
gen. Hiertoe kunnen de voorpoten worden gefixeerd gen. Urineonderzoek kan informatie verschaffen
door ze met een hand van achteren beet te pakken over de functie van deze organen, maar ook over
en een vinger van deze hand tussen de voorpoten die van andere. Zo kan de aanwezigheid van glu-
te plaatsen. Bij zich verzettende katten en honden cose in de urine wijzen op een tekortschietende
zorgt het strekken van kop en voorpoten er tevens productie van insuline door het pancreas (diabetes
voor dat men beter controle over het dier krijgt (bij mellitus). Daarnaast kunnen concentraties van
gestrekte spieren is het moeilijker om kracht te zet- hormonen in de urine worden bepaald. De reser-
ten). Het is dan raadzaam de achterpoten apart te voirfunctie van de blaas integreert bijvoorbeeld de
laten fixeren of het achterlijf te fixeren door dit met over de periode tussen de micties geproduceerde en
de arm waarmee de voorpoten worden vastgehou- (deels) via de nieren uitgescheiden hormonen (en
den tegen de borst te drukken. metabolieten daarvan).
Zoals in § 25.3 al voor bloed aangegeven, geldt
De v. jugularis loopt van de oorbasis naar de borst- ook hier dat voor de meeste bepalingen aan speci-
ingang. Door met de vlakke duim te stuwen ter fieke randvoorwaarden dient te worden voldaan.
hoogte van de borstingang, kan de gehele hals wor- Voor een betrouwbaar bacteriologisch onderzoek
den gebruikt om de vene te lokaliseren. Lokalisatie heeft urine verkregen met een blaaspunctie de
kan op drie manieren plaatsvinden: 1 stuwen en voorkeur.6 De aldus verkregen urine moet zo snel
daarna stuwing opheffen laat een samenvallende mogelijk op een kweekmedium worden gebracht.
vene zien; 2 stuwen en daarna stuwing opheffen en Om een goede indruk te kunnen krijgen van het
met een vinger voelen naar de wegvallende vene; urinesediment is ten minste 10 ml nodig, terwijl
3 stuwen van de vene waarbij met de middelvinger voor een meting van het soortelijk gewicht of een
van de andere hand op de hals wordt getikt. Op test op de aanwezigheid van glucose één druppel
het moment dat de vene wordt aangetikt, ontstaat urine volstaat. Ochtendurine is veelal het meest
een zich voortplantende golf die met de stuwende geconcentreerd en biedt de beste kansen om onge-
duim kan worden gevoeld. Vaak wordt een combi- bruikelijke bestanddelen aan te treffen. Dit echter
natie van deze methoden gebruikt. met de kanttekening dat cellen in sterk geconcen-
Is de vene gelokaliseerd, dan wordt de duim iets treerde urine veel van hun oorspronkelijke cyto-
onder het midden van de hals geplaatst, zodat de logische kenmerken kunnen verliezen. Om goed
duim als steun kan dienen voor de in te brengen zicht te krijgen op het verloop van de urineconcen-
naald en om de vene beter te fixeren. Terwijl de tratie gedurende de dag, wordt de eigenaar soms
spuit rust op de duim, kan de naald boven de duim gevraagd elke twee uur urine te verzamelen.7 Ter
onder een hoek van ongeveer 30° in de vene wor- vermijding van verhoging van de cortisolproduc-
den gestoken. Verder verloopt het hanteren van de tie door de stress van het bezoek aan de dierenarts
spuit als beschreven bij gebruik van de v. cephalica dienen urinemonsters voor de meting van cortisol/
(afb. 25.7). creatinineratio’s thuis te worden opgevangen.8

Vena saphena ■
25.4.1 Verzamelmethoden
Een derde mogelijkheid voor bloedafname is de
v. saphena; bij de hond de v. saphena lateralis, bij Opvangen
de kat de medialis. De hond wordt in zijligging Bij vrijwel elke hond is het mogelijk om tijdens
gebracht en de assistent fixeert en stuwt de boven- de mictie urine op te vangen. Om contaminatie
liggende achterpoot door deze net boven de knie te vanuit de lage delen van de urogenitale tractus te
omvatten. Hierdoor wordt de poot gestrekt. De vin- voorkomen, wordt nogal eens gebruikgemaakt van
gers reiken tot in de knieholte, waardoor tevens de ‘midstroomurine’. Men probeert dan de opvang
vene wordt gestuwd. De vene is vrijwel altijd goed te beperken tot het middelste deel van de urine-
zichtbaar, maar het aanprikken is vaak lastiger dan lozing. Hiermee hoopt men dat weinig (met de eer-
bij de v. cephalica omdat de v. saphena meer de nei- ste straal afkomend) ontstekings- en celmateriaal
ging heeft om te rollen. Bij de kat wordt door de as- wordt gevangen, en ook materiaal dat bij eventueel
sistent de bovenliggende achterpoot weggehouden napersen zou kunnen afkomen, te vermijden. Als
en in de onderliggende liesstreek wordt gestuwd. het echter gaat om materiaal voor bacteriologisch
De dunne huid ter plaatse geeft goed zicht op de onderzoek, moet bedacht worden dat midstroom-
v. saphena medialis (afb. 25.7). urine die verzameld is bij gezonde honden via
25 Verzamelen van materiaal voor laboratoriumdiagnostiek 285

spontane mictie vrij veel bacteriën bevat. Urine blaas. Hierbij wordt continu een matige druk op de
verkregen bij gezonde honden via blaaspunctie is gevulde blaas uitgeoefend terwijl de blaashals zo-
steriel.6 veel mogelijk naar craniaal wordt gestrekt.
Sommige katten laten toe dat de eigenaar tijdens
de mictie de urine via een schoteltje of schaaltje Blaaskatherisatie
opvangt, maar bij veel katten lukt dat niet. Daarom Behalve urine kan met blaaskatheterisatie tevens
wordt nogal eens gebruikgemaakt van een gemo- informatie worden verkregen over een eventuele
dificeerde kattenbakvulling. De gebruikelijke ab- obstructie in de urethra. Onder normale omstan-
sorberende kattenbakvulling wordt dan vervangen digheden kan een katheter zonder veel weerstand
door gewassen kiezelsteentjes (‘aquariumsteen- tot in de blaas worden gebracht. Bovendien kan via
tjes’) of in de handel zijnde korrels van kunststof. blaaskatheterisatie het op dat moment aanwezige
Veel katten accepteren deze wijziging, al of niet urinevolume worden bepaald. Bij dieren die tevo-
na enige gewenning. De urine wordt via een filter ren voldoende gelegenheid hebben gehad om te
(gaasje) afgegoten in een urinepotje met goed slui- plassen, geeft dit volume een goede indruk van het
tend deksel. restvolume. Onder normale omstandigheden be-
Bij katten kan soms ook een ‘spontane’ blaasledi- draagt dit slechts enkele milliliters of nog minder.
ging worden bewerkstelligd door palpatie van de Bij gebruik van de urine voor laboratoriumonder-

Afbeelding 25.8
Handgrepen en voorzorgen waarmee bij de reu (a) en
de kater (b) de blaas kan worden gekatheteriseerd met
minimale contaminatie.

A
286 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

zoek moet men er rekening mee houden dat tijdens de katheter tot stand. Als de katheter dan ventraal
katheterisatie gemakkelijk kleine beschadigingen van de vinger wordt opgevoerd, zal door tegendruk
van urethra- en/of blaasslijmvlies optreden. Hier- van de vinger de katheter in het orificium worden
door worden in katheterurine vaak meer bloedcel- geleid en niet rechtdoor de vagina ingaan. Als de
len (vnl. erytrocyten) aangetroffen dan in spontaan katheter kan worden opgeschoven zonder dat hij
geloosde urine. De urine kan gebruikt worden voor verder nog door de begeleidende vingertop in de
bacteriologisch onderzoek. Ondanks aseptische vagina wordt gevoeld, kan men zeker zijn van de
voorzorgen is katheterurine echter bij ongeveer een juiste positie.
kwart van de honden verontreinigd met bacteriën Bij kleine teven en bij poezen kan gebruikge-
uit de perifere urinewegen.6 maakt worden van vaginoscopie. Na visualisering
Katheterisatie bij reu en kater (afb. 25.8). De preputia- van het orificium kan de katheter worden inge-
le opening wordt gereinigd met een desinfecteren- bracht en opgevoerd tot in de blaas. Ook kan ka-
de crème. Nadat de penis enigszins is uitgeschacht, theterisatie bij deze kleine dieren geheel ‘blind’
wordt ook het orificium urethrae gedesinfecteerd geschieden. Met enige tractie aan de vulva wordt
en wordt eventueel oppervlakteanesthesie toe- de vagina wat naar achteren gestrekt, zodat deze
gepast met lidocaïne (Xylocaine 10% spray). Het zoveel mogelijk in horizontale positie komt. Dan
inbrengen van de katheter kan vergemakkelijkt wordt een niet te kleine en voldoende rigide kathe-
worden door het aanbrengen van een inert glijmid- ter voorzichtig in de dorsale vulvahoek ingebracht
del. Met het uitschachten wordt de penis van de reu (en daarmee dorsocraniaal van de fossa clitoridis)
gestrekt en kan de katheter met minimale weer- en over het ventrale vestibulumslijmvlies verder
stand worden opgeschoven tot urine afvloeit. Bij de craniaal gebracht. Voorzichtig manipuleren is
reu kan tijdens het inbrengen van de katheter enige vooral nodig omdat herhaald beroeren van de cer-
weerstand worden verwacht bij de passage van het vix veel verzet kan oproepen. Zekerheid over een
os priapi en bij de bekkenomslag. Door voorzichtig goede positie van de katheter wordt bij de poes pas
manipuleren worden deze weerstanden norma- verkregen bij afvloei van urine.
liter snel overwonnen. Dit zal niet het geval zijn
bij aanwezigheid van urineconcrementen op deze Blaaspunctie
(voorkeurs)plaatsen. Zoals hierboven al aangegeven, kan voor de ver-
zameling van niet-gecontamineerde urine het
Bij de kater wordt de urethra gestrekt door de beste een blaaspunctie (cystocentese) worden ver-
uitgeschachte penis aan de basis beet te pakken richt. Hiertoe wordt de enigszins gevulde (!) blaas
en naar achter te trekken. Een voldoende dunne eerst met palpatie gelokaliseerd. Dit kan zowel
katheter (eventueel met een mandrijn) kan dan bij het staande als bij het liggende dier. Bij het
zonder hindernissen worden opgeschoven tot in staande dier ligt de blaas in de mediaanlijn op de
de blaas.

Katheterisatie bij teef en poes (afb. 25.9). Anders dan bij


de mannelijke dieren is bij de teef en de poes het
orificium urethrae uitwendig niet waarneembaar.
De urethra-uitgang is gelokaliseerd op of direct
craniaal van de overgang van het verticale naar het
horizontale deel van de vagina. Dit is beduidend
verder naar dorsocraniaal dan de lokalisatie van de
fossa clitoridis, die soms ten onrechte voor het ori-
ficium urethrae wordt gehouden. Bij grote teven,
met een niet al te nauwe overgang van vestibulum
naar vagina, kan getracht worden de katheter on-
der begeleiding van een vinger op te voeren. De
wijsvinger wordt in de vulva ingebracht en in verti-
cale richting voortbewogen tot het horizontale deel
is bereikt. Door kromming van de vinger kan de
urethraopening veelal op de overgang van verticaal
naar horizontaal, op de ventrale bodem gepalpeerd Afbeelding 25.9
worden. Door de gekromde vingertop juist craniaal Positie van de begeleidende vinger tijdens de katheteri-
van het orificium te plaatsen komt een geleide voor satie van de teef.
25 Verzamelen van materiaal voor laboratoriumdiagnostiek 287

Afbeelding 25.10
Cystocentese bij een hond in zijligging.

buikbodem, maar heeft het dier nogal wat bewe- verteringsparameters. Derhalve is gekoelde opslag
gingsvrijheid. Het liggende dier kan beter worden gewenst.
gefixeerd. Bij kleine tot middelmatig grote honden
in zijligging is de blaas vaak het beste te presente- ■
25.5.1 Verzamelmethoden
ren voor punctie door de blaashals tussen duim en
wijsvinger te fixeren en wat druk uit te oefenen, Spontane defecatie
terwijl het geheel wat naar craniaal wordt getrok- Van vers geproduceerde feces wordt met een schep-
ken. Hierdoor ligt de blaas als een wat gespannen je een monster genomen. Door van de bovenkant
ballon tussen duim en wijsvinger. Bij de hond in van de bolus te scheppen, wordt voorkomen dat
rugligging is de blaas minder goed palpabel, maar bodemparasieten worden meegenomen. Voor dit
deze houding is geschikt voor blaaspunctie bij de doel zijn potjes in de handel met een schepje beves-
kat omdat het dier goed gefixeerd kan worden. Na tigd aan de dop.
de hierboven aangegeven positioneringen kan de
blaas vrij eenvoudig blind worden aangeprikt in Rectale verzameling
de ventrale mediaanlijn, craniaal van de bekkenbo- Door met een vinger (met handschoen en glijmid-
dem en vaak ter hoogte of juist caudaal van de ach- del) in het rectum te gaan kunnen feces worden
terste tepel (afb. 25.10). opgehaald. Ook kan men trachten de defecatie te
stimuleren door de anus met een wattenstokje te

25.5 Feces prikkelen. Na wat manipulatie komt soms wat
ontlasting af.
In overeenstemming met hetgeen daarover is ge-
zegd voor urine en bloed, dient ook de verzameling
van feces te worden afgestemd op het te verrichten ■
25.6 Weefselcellen
onderzoek. Voor een sneltest op het parvovirus is
vaak maar een druppel diarree nodig. Bij de speur- Met cytologisch onderzoek van aspiratiebiopten is
tocht naar wormeieren echter dient men zich te het veelal mogelijk onderscheid te maken tussen
realiseren dat een enkel monster negatief kan uit- ontstekingsweefsel en tumor, als ook tussen acute
vallen, terwijl er toch een worminfestatie bestaat. en chronische ontsteking en tussen een benigne en
Daarom wordt voor dit onderzoek meestal aan de een maligne tumor. Bij diverse infectieuze ontste-
eigenaar gevraagd om monsters van drie opeen- kingen kunnen de etiologische agentia worden ge-
volgende dagen mee te brengen. Parasieten zoals categoriseerd (bacteriën, schimmels en parasieten
Giardia overleven in de buitenlucht niet lang en als Toxoplasma en Leishmania). Veel tumoren laten
kunnen alleen in kersverse ontlasting gedetecteerd zich verder typeren. Met lichamelijk onderzoek
worden. niet nader te karakteriseren cutane en subcutane
Bacteriologisch onderzoek van de ontlasting geeft dikten zijn bij uitstek een indicatie voor een aspira-
zelden bruikbare resultaten. De fysiologisch aan- tiebiopsie. Ook zijn diverse lymfknoopafwijkingen
wezige bacteriën kunnen interfereren met diverse (inclusief metastasen) goed te diagnosticeren. De
288 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

ervaren biopteur weet voor bijna elk weefsel een


toegang voor een aspiratiebiopsie.


25.6.1 Dunnenaald-aspiratiebiopt

De aspiratiebiopsie wordt in het algemeen uitge-


voerd met de dunne naald (dunnenaald-aspiratie-
biopsie, dnab).9 Het is een betrekkelijk eenvoudig
te leren methode, die bovendien goedkoop is. De
resultaten kunnen binnen een half uur bekend
zijn. De dnab wordt in het algemeen uitgevoerd
zonder anesthesie, wat toepassing tijdens het
spreekuur mogelijk maakt; verwerking (kleuring)
kan tot een later tijdstip worden uitgesteld. Met
dnab kan een proces met bepaalde tijdsintervallen
A
worden vervolgd. Het risico van door dnab veroor-
zaakte metastasen is verwaarloosbaar klein.
Tegenover deze voordelen staan echter ook nade-
len. Bij de keuze tussen een chirurgisch biopt voor
histologisch onderzoek en een dnab voor cyto-
logisch onderzoek dient zorgvuldige afweging
plaats te vinden. Zo is de positief voorspellende
waarde van cytologisch onderzoek hoger dan de
negatief voorspellende waarde (zie ook § 3.1.5).
Anders gezegd: indien cytologisch onderzoek geen
kanker aantoont, is dit minder betrouwbaar dan
wanneer wel kankercellen worden gevonden. Im-
mers, bij het aspireren kan men naast de tumor
geprikt hebben, of in een necrotisch of ontstoken
gebied van de tumor. Ook kan de tumor bestaan uit
moeilijk loslatende cellen. Dit alles kan een fout- B
(tumor)negatieve uitslag tot gevolg hebben. Een
andere beperking is de onmogelijkheid om histolo-
gische diagnoses te stellen.


25.6.2 Verzamelen van celmateriaal (afb. 25.11)

De benodigdheden voor een dnab zijn:


1 enige voorwerpglaasjes met een gematteerd uit-
einde,
2 een (10 ml) wegwerpspuit,
3 een dunne (0,7 mm) naald (kleurcode zwart).

Op het gematteerde uiteinde van de glaasjes wordt


naam/nummer van de patiënt vermeld met potlood
(potlood lost in tegenstelling tot inkt niet op in
C
het alcoholbad van de kleuring). Dikkere naalden
leiden niet tot betere aspiraten. Met dikke naalden
worden grote klontjes weefsel geaspireerd. Deze Afbeelding 25.11
zijn moeilijk uit te strijken, worden gemakkelijk Positie van naald en spuit voor een dunnenaald-aspi-
beschadigd en laten zich slecht kleuren en beoorde- ratiebiopt van een dikte. De zuiger wordt aangetrokken
len. Bovendien wordt met een dikke naald gemak- (tot schaaldeel van 1 à 2 ml) nadat de naald in de massa
kelijk bloed aangezogen. is gestoken (a). Geaspireerd materiaal is op een glaasje
Men laat de patiënt door de eigenaar of door de gebracht en wordt uitgestreken met een tweede glaasje
assistent goed vasthouden. De te aspireren dikte (b en c).
25 Verzamelen van materiaal voor laboratoriumdiagnostiek 289

wordt met één hand gefixeerd en daarna wordt met ■


25.7 Thoraxpunctie
de andere hand de naald ingebracht. Een onder-
druk van 1-2 ml is meestal voldoende om materiaal Voor een diagnostische punctie van de pleurale
op te zuigen. Zonder de naald uit de dikte te halen, holte (thoracocentese) bij een liquothorax hoeft
kan deze in diverse richtingen gestoken worden slechts een beperkte hoeveelheid vocht verzameld
om een zo representatief mogelijk biopt te verkrij- te worden (10 tot hoogstens 20 ml). De vloeistof kan
gen. Veelal zal men niets of hooguit een geringe cytologisch, chemisch en bacteriologisch worden
hoeveelheid materiaal in de conus van de naald onderzocht.
zien verschijnen. Komt er plotseling een hoeveel- De thoraxhelften worden gescheiden door het
heid bloed, dan kan men de procedure beter op- mediastinum, dat bij hond en kat erg weinig bind-
nieuw met een schone naald herhalen, omdat veel weefsel bevat. Op veel plaatsen bestaat het medi-
bloed de beoordeling van de preparaten bemoei- astinum uit niet meer dan de tegen elkaar liggende
lijkt. Alvorens men de naald weer uit het weefsel pleurabladen.10 Liquothorax en/of het daaraan
haalt, moet de onderdruk worden opgeheven door ten grondslag liggende proces leidt vaak tot zoda-
de zuiger in de ruststand terug te brengen. Gebeurt nige beschadiging van het tere mediastium dat de
dit niet, dan kan het geaspireerde materiaal in de vochtophoping beiderzijds is. Toch komt liquotho-
cilinder van de spuit terecht komen, wat het erg rax ook eenzijdig voor, vooral bij de kat. Ook be-
moeilijk maakt om het celmateriaal ongeschonden vindt het vocht zich soms in aparte holten. Als het
op een glaasje te brengen. onduidelijk is of het vocht in beide thoraxhelften
Vervolgens wordt de naald van de spuit losge- bij beiderzijdse liquothorax met elkaar in verbin-
maakt, er wordt wat lucht in de spuit gezogen, de ding staat, is het voor de diagnostiek raadzaam om
naald wordt weer op de spuit geplaatst en de in- de beide thoraxhelften als aparte compartimenten
houd van de naald wordt op een voorwerpglaasje te beschouwen en elke zijde te puncteren.
gespoten. Voor het uitstrijken van het gebiopteerde
materiaal wordt meestal de methode gebruikt die ■
25.7.1 Methode
ook gehanteerd wordt voor het uitstrijken van een
druppel bloed. Hierbij wordt een tweede voorwerp- Omdat contaminatie van het pleurale vocht ver-
glaasje onder een hoek van 45° tegen het materiaal strekkende, levensbedreigende gevolgen kan heb-
op het eerste voorwerpglaasje gehouden. Daarna ben, dient de punctieplaats grondig te worden
wordt het materiaal met een vloeiende beweging voorbereid en gedesinfecteerd (zie ook § 25.2.4).
uitgestreken c.q. aan de achterkant van het uit- Om de kans op pneumothorax en contaminatie
strijkglaasje meegetrokken. van de pleurale holte te verkleinen, moet altijd ge-
De verdere verwerking van de uitstrijkjes is af- prikt worden met een gesloten systeem. Met een
hankelijk van de kleurmethode. Bij de in de dier- naald (0,7 mm, kleurcode zwart) en een 10 of 20 ml
geneeskunde meest toegepaste kleuring volgens spuit (grootte afhankelijk van de hoeveelheid af te
het contrastprincipe van Romanowsky* (Giemsa, zuigen vloeistof) kan vloeistof voor diagnostische
May/Grünwald, Hemacolor) wordt gefixeerd door doeleinden worden afgezogen. Het is echter aan
droging op kamertemperatuur. Aldus aan de lucht te bevelen een flexibele verbinding te hebben tus-
gedroogde preparaten kunnen ook na lang bewa- sen naald en spuit. Dit kan bereikt worden door
ren nog worden gekleurd. een driewegkraan met afvoerslang tussen naald en
spuit te plaatsen of de naald te vervangen door een
soepel slangetje waarop een vleugelnaald is gemon-
teerd (een zogeheten ‘butterfly’) (afb. 25.12).11 Op
die manier is er meer bewegingsvrijheid voor zowel
* De Russische arts Dimitri Leonidow Romanowsky (1861- (de ademhaling van) de patiënt als diegene die de
1921) ontwikkelde een van de eerste contrastkleuringen spuit en naald hanteert. Er kan zelfs gebruikge-
van malariaparasieten met een geconcentreerde oplos- maakt worden van een assistent die apart de spuit
sing van methyleenblauw en eosine. Op zijn principe zijn bedient.
de kleuringen van William Boog Leishman (1865-1926;
Engelse officier van gezondheid), Gustav Giemsa (1867- De patiënt wordt in borst-buikligging of in staande
1948; apotheker en chemicus te Berlijn en Hamburg) en positie gebracht. De thoracocentese vindt plaats
anderen gebaseerd. De bekende May-Grünwald-kleuring ventraal onder een eventueel vastgestelde dem-
voor bloeduitstrijkpreparaten is genoemd naar de Duit- pingslijn (vaak niet hoger dan de costochondrale
se artsen Richard May (1863-1936) en Ludwig Grünwald overgang), in de 7e (of 8e) intercostale ruimte. Zo
(geb. 1863).1 loopt men weinig risico om het hart te raken dan
290 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

hoeveelheden vloeistof gecontra-indiceerd. Als de


oorzaak van de vloeistofophoping niet is opgehe-
ven, zal de ascites snel recidiveren. De punctie heeft
dan vooral verlies van vocht, elektrolyten en eiwit
tot gevolg. Indien de ascitesvloeistof bestaat uit
exsudaat of urine, kan een zo volledig mogelijke
verwijdering van de ascitesvloeistof heilzaam zijn,
maar de aandacht zal zich dan toch vooral moeten
richten op de oorzaak van het probleem.


25.8.1 Methode

De buikpunctie wordt bij voorkeur verricht bij het


staande dier. Het vocht zal zich onderin de buik
Afbeelding 25.12 verzamelen. De punctieplaats wordt voorbereid
Benodigdheden voor een diagnostische thoracocentese. door middel van scheren en desinfecteren. Voor af-
Een spuit van 10 of 20 ml met naald en eventueel voor- name van buikvocht kan gebruikgemaakt worden
zien van een verbindingsslangetje tussen spuit en naald van identieke systemen als beschreven bij de thora-
(boven en midden). Ook kan een vleugelnaald (‘butter- cocentese (§ 25.7.1). Door een bescheiden naald (0,7
fly’) via het daaraan verbonden slangetje op de spuit mm) voorzichtig in te brengen, is de kans op risico-
worden gezet (onder). volle beschadiging van de darmen te verwaarlozen.
De naald wordt in de ventrale mediaanlijn, enkele
cm caudaal van de navel, ingebracht. Door juist
wel in de buikholte terecht te komen. Nadat de caudaal van de navel in te steken, vermijdt men
naald subcutaan is gebracht, wordt in de spuit on- het (vetrijke) ligamentum falciforme en is boven-
derdruk gecreëerd door de zuiger over 1 à 2 ml aan dien de kans erg klein dat men de (overvulde) blaas
te trekken. Onder handhaving van deze onderdruk aanprikt. Overigens heeft het sterk de voorkeur de
wordt de naald langzaam door de thoraxwand ge- blaas vóór buikpunctie te ledigen. Als de patiënt
stoken, direct craniaal van de rib (a. en v. costalis een eerdere buikoperatie heeft ondergaan, dient de
lopen caudaal van de rib). Door de onderdruk zal buikwand buiten de mediaanlijn te worden aange-
er onmiddellijk vocht in de naald komen zodra de prikt in verband met mogelijke verklevingen van
pleura parietalis wordt gepenetreerd. Er is geen re- buikstructuren aan de operatiewond.
den om de naald dieper in te brengen. Gebruik bij aspiratie van vocht slechts een ge-
ringe onderdruk, omdat snel omentum en andere
buikstructuren tegen de punt van de naald kunnen

25.8 Buikpunctie worden gezogen, zodat de aspiratie van vocht stag-
neert. Soms is het passief laten aflopen van vocht
Bij de buikpunctie (abdominocentese) blijft de via een losse naald een acceptabel alternatief.
vloeistofafname in het algemeen beperkt tot de Als slechts een zeer geringe hoeveelheid vloeistof
hoeveelheid die nodig is voor diagnostiek. Zeker in het abdomen vermoed wordt, kan een diagnos-
in het geval van transsudaat is afname van grote tische lavage uitkomst bieden.12

Literatuur

1 Beijer T, Apeldoorn CGL. Woordenboek van medische eponiemen. Houten: Bohn


Stafleu Van Loghum, 1998.
2 Lieffers MAM, Mokkink HGA. Desinfecteren van de huid vóór injecties niet van
invloed op het ontstaan van infecties; een literatuurstudie. Ned Tijdschr Geneeskd
2002; 146: 765-7.
3 Osuna DJ, DeYoung DJ, Walker RL. Comparison of three skin preparation
techniques. Part 1: Experimental trial. Vet Surg 1990; 19: 14-9.
25 Verzamelen van materiaal voor laboratoriumdiagnostiek 291

4 Osuna DJ, DeYoung DJ, Walker RL. Comparison of three skin preparation
techniques. Part 2: Clinical trial in 100 dogs. Vet Surg 1990; 19: 20-3.
5 Liauw J, Archer GJ. Swabaholics? Lancet 1995; 345: 1648.
6 Comer KM, Ling GV. Results of urinalysis and bacterial culture of canine urine
obtained by antepubic cystocentesis, catheterization, and the midstream voided
methods. J Am Vet Med Ass 1981; 179: 891-5.
7 Van Vonderen IK, Kooistra HS, Rijnberk A. Intra- and interindividual variation in
urine osmolality and urine specific gravity in healthy pet dogs of various ages. J Vet
Int Med 1997; 11: 30-5.
8 Van Vonderen IK, Kooistra HS, Rijnberk A. Influence on veterinary care on the
urinary corticoid:creatinine ratio in dogs. J Vet Int Med 1998; 12: 431-5.
9 Cowell RL, Tyler RD. Diagnostic cytology of the dog and cat. Goleta (Cal): American
Veterinary Publications, 1989.
10 Dyce KM, Sack WO, Wensing CJG. Textbook of veterinary anatomy; 3rd ed.
Philadelphia: Saunders, 2002; 408.
11 McGuire MH. Centesis. In: McCurnin DM, Poffenbarger EM, ed. Small animal
physical diagnosis and clinical procedures. Philadelphia: Saunders, 1991; 181-94.
12 Crowe DT. Diagnostic abdominal paracentesis techniques: clinical evaluation in
129 dogs and cats. J Am Anim Hosp Assoc 1984; 20: 223-30.
26 Preanesthetisch onderzoek
L.J. Hellebrekers

In hoofdstuk 2 is reeds aangegeven dat anamnese voor de anesthesie zal niet altijd de volledige gege-
en lichamelijk onderzoek niet altijd tot doel heb- vens opleveren die nodig zijn voor het vaststellen
ben het probleem dat de eigenaar bij het gezel- van het anesthesierisico en voor de keuze van de
schapsdier heeft opgemerkt, op te helderen of op te anesthesiemethode. Daarom wordt een specifiek
lossen. Soms moet een gericht onderzoek worden preanesthetisch onderzoek verricht, een onder-
ingesteld omdat de eigenaar dat vraagt. In andere zoek waarmee wordt getracht een indruk te krij-
gevallen is dat nodig voor het verdere onderzoek of gen van het functioneren van enkele vitale orgaan-
voor de behandeling. Zo komt in dit hoofdstuk het systemen. Zowel het voorafgaande onderzoek als
preanesthetisch onderzoek aan de orde. het preanesthetisch onderzoek kan afwijkingen
aan het licht brengen die met aanvullend onder-
zoek nader afgebakend zouden kunnen worden.

26.1 Uitgangspunten Hierbij zijn echter altijd twee overwegingen van
groot belang:
Bij de toediening van in de anesthesiologie toe- 1 In hoeverre is het aannemelijk dat een gevonden
gepaste farmaca ter bewerkstelliging van sedatie, afwijking van een specifieke variabele voortkomt
pijnstilling of algemene anesthesie, is er sprake uit een afwijkende orgaanfunctie?
van een geleide intoxicatie. Dit leidt tot gewenste 2 In hoeverre is het te verwachten dat de gevonden
en ongewenste veranderingen, waarvan de ernst en afwijking van invloed is op het per- en postopera-
de duur onder meer afhankelijk zijn van de alge- tieve verloop?
mene conditie en de emotionele gesteldheid van de
patiënt, de eigenschappen en de dosering van het Indien men de gegevens van anamnese en (pre-
toegediende farmacon, en het metabolisme en de anesthetisch) onderzoek telkens op deze wijze
excretie ervan door de patiënt. beoordeelt, kan men vaak met een minimum aan
Met het preanesthetisch onderzoek tracht men aanvullend onderzoek een goede afbakening van
het anesthesierisico in te schatten, om daar de de problematiek bereiken.
eigenaar van op de hoogte te stellen, en vervolgens Het preanesthetisch onderzoek vindt bij voor-
de meest geschikte anesthesiemethode voor de be- keur de dag voor de anesthesie plaats, zodat tijd
trokken patiënt vast te stellen. De zwaarte van de resteert voor eventueel aanvullend onderzoek. Ook
indicatie voor de anesthesie wordt vervolgens afge- kan, op basis van de bevindingen, het onderzoek
zet tegen het anesthesierisico. Ter bepaling van het vlak voor de ingreep geheel of gedeeltelijk worden
anesthesierisico dient men te beschikken over een herhaald. Wanneer het preanesthetisch onderzoek
goed inzicht in het functioneren van die orgaansys- meer dan een paar dagen voor de ingreep heeft
temen, die – indien afwijkend – het verloop van de plaatsgevonden, verdient het aanbeveling om, ook
anesthesie nadelig kunnen beïnvloeden. Voor het indien er aanvankelijk geen afwijkingen werden
verkrijgen van het gewenste niveau van anesthesie gevonden, minimaal de controle van de hartfunctie
zijn er dikwijls diverse mogelijkheden. De keuze te herhalen. Indien hierin veranderingen zijn opge-
van de methode van anesthesie wordt, behalve treden, dient de gehele preanesthetische evaluatie
door beschikbare kennis en kunde, bepaald door te worden herhaald.
de specifieke problemen van de betrokken patiënt.
Zo nodig wordt de anesthesie aangevuld met extra
ondersteunende maatregelen.
Het onderzoek dat heeft geleid tot de indicatie

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_26, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
294 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren


26.2 Basisonderzoek sen van de voorspellende waarde van een variabele,
maar ook afspraken maken omtrent de zogenaam-
Onder het preanesthetisch basisonderzoek vallen de ‘actiegrenzen’: de waarden waarboven of waar-
de volgende elementen. onder vervolgonderzoek of wijziging van het anes-
Signalement: behalve leeftijd en geslacht komen thesie- of operatiebeleid gewenst is. Deze waarden
hierbij raspredisposities naar voren (Bedlington- hoeven niet noodzakelijkerwijs overeen te komen
terriër: leverfunctiestoornissen, Engelse of Franse met de voor de betrokken variabele geldende ‘refe-
bulldog: voorste-luchtwegobstructie, greyhound: rentiewaarden’.
gevoeligheid voor bepaalde anesthetische farmaca).
Anamnese: naast informatie over de eventuele
ziekte of afwijking van de patiënt wordt gevraagd ■
26.4 Risicocategorieën
naar het uithoudingsvermogen, de digestieve func-
ties en het gedragspatroon. Aan de hand van de gegevens uit het preanesthe-
Algemene indruk: gelet wordt op de bewustzijns- tisch basisonderzoek, eventueel aangevuld met
graad van de patiënt, de verzorging, het gedrag en informatie uit het aanvullend onderzoek, kan men
de voedingstoestand. een indeling in (anesthesie)risicocategorieën ma-
Algemeen onderzoek: vooral aan ademhaling, pols, ken. Hiervoor kan men de indeling gebruiken van
temperatuur en slijmvliezen (kleur en capillaire de American Society of Anesthesiology (asa).2 De
vullingstijd) wordt aandacht besteed. definities van deze categorieën luiden als volgt:
Respiratieapparaat: zorgvuldige auscultatie van de asa-klasse 1: normaal gezond
longen. asa-klasse 2: geringe systeemaandoening zonder
Circulatieapparaat: als aanvulling op de beoorde- functieverlies
ling van de perifere pols wordt het hart geauscul- asa-klasse 3: ernstige systeemaandoening met
teerd en wordt de veneuze circulatie gecontroleerd. beperkt functieverlies
Indien hierbij geen afwijkingen naar voren ko- asa-klasse 4: ernstige systeemaandoening met
men, vindt geen verder onderzoek plaats. levensbedreigend functieverlies
asa-klasse 5: moribundus – levensverwachting
zonder behandeling minder dan 24 uur

26.3 Nader onderzoek
De indeling in risicocategorieën dient vooral als
Bij afwijkingen wordt het preanesthetisch onder- waarschuwingselement. Daarnaast kunnen per
zoek uitgebreid met een nader onderzoek van één of categorie richtlijnen worden opgesteld voor speci-
meer orgaansystemen. Men kan besluiten tot aanvul- ale behandeling of voorzorgsmaatregelen rond de
lend onderzoek zoals ecg, radiologisch of laborato- anesthesie.
riumonderzoek.
De indicatiestelling voor het aanvullend
(laboratorium)onderzoek dient te geschieden op ■
26.5 Notatie
basis van gegevens uit de anamnese en het lichame-
lijk onderzoek. Het (routinematig) uitvoeren van De gegevens over de indicatie voor de anesthesie,
preanesthetisch laboratoriumonderzoek op basis de resultaten van het preanesthetisch onderzoek,
van de (hoge) leeftijd is van weinig waarde geble- de risicocategorie-indeling en de instructies voor
ken voor wat betreft het voorspellen van het anes- de anesthesist (of bijvoorbeeld de chirurg) kunnen
thesieverloop.1 worden genoteerd op een formulier. Een voorbeeld
Met betrekking tot het uit te voeren laboratori- staat op de cd-rom.
umonderzoek moet men zich niet alleen vergewis-

Literatuur

1 Dzankic S, Pastor D, Gonzalez C, Leung JM. The prevalence and predictive value of
abnormal preoperative laboratory tests in elderly surgical patients. Anesth Analg
2001; 93: 301-8.
2 http://www.asahq.org/clinical/physicalstatus.htm
27 Gezondheidscontrole
F.C. Stades en A.A. Stokhof

Evenals bij het preanesthetisch onderzoek gaat het verkleind. Met de term ‘non-conformiteit’ wordt
bij een gezondheidscontrole niet primair om een geduid op situaties waarbij niet wordt voldaan aan
door de eigenaar opgemerkt verschijnsel. De die- het gebruikelijke verwachtingspatroon van de ko-
renarts wordt gevraagd na te gaan of het dier (of de per van een gezelschapsdier. Ook kan het zijn dat
dieren) gezond is (zijn). In de diergeneeskundige niet wordt voldaan aan nader bij de koop afgespro-
praktijk wordt veelvuldig om een gezondheids- ken (liefst op schrift gestelde) voorwaarden waar-
controle gevraagd. Doorgaans gaat het hierbij om aan het geleverde moet voldoen.
een nestcontrole tussen de 6e en 9e week na de De nieuwe eigenaar heeft een onderzoeksplicht.
geboorte, een controle voorafgaand aan de eerste Dat wil zeggen: de nieuwe eigenaar dient het dier
enting of een controle vlak voor de wisseling van naar beste kunnen te controleren op eventuele on-
eigenaar. Daarnaast kan het nestjes van pasgeboren gewenste eigenschappen, bij voorkeur voordat de
dieren betreffen, of nestgenoten van één of meer koop is gesloten. Om meer zekerheid te verkrijgen
pups of kittens waarbij al (aangeboren) afwijkin- kan de koper het dier tevens laten keuren door een,
gen zijn gezien. Ook kan het gaan om een juridisch liefst in overeenstemming met de verkoper geko-
gewenste keuring direct na de verwerving van de zen, dierenarts. Is de koop reeds gesloten, dan kan
nieuwe huisgenoot. Soms wordt een volwassen dier alsnog een aankoopkeuring worden verricht door
aangeboden in verband met een voorgenomen of de dierenarts van de koper, eventueel in overeen-
recente aankoop. stemming met de verkoper.
Op deze wijze kan de koper vroegtijdig worden
geattendeerd op de aan- of afwezigheid van eigen-

27.1 Gezondheidscontrole bij jonge schappen of aandoeningen die door hem als ge-
dieren en/of dieren die van wenst of ongewenst worden beschouwd. Hierbij
eigenaar wisselen moet ook worden gedacht aan een speciaal ver-
wachtingspatroon, zoals bewakingshond, tentoon-
Vanzelfsprekend is de onderkenning van afwij- stellingskat, geschiktheid voor africhting en aan de
kingen die later kunnen leiden tot ernstige pro- afwezigheid van erfelijke aandoeningen. Voorwaar-
blemen, van het grootste belang. De aanpak van den waaraan het dier dient te voldoen, kenbaar ge-
het onderzoek verschilt in wezen niet van het in maakt voorafgaand aan of overeengekomen bij de
eerdere hoofdstukken besproken onderzoek. Het koop, kunnen leiden tot geheel afzien van de koop,
heeft echter een meer ziftend karakter, gericht op vermindering van de koopsom of ontbinding van
detectie van congenitale (aangeboren), al dan niet de koop. Een vroegtijdig bij een gezondheidscon-
erfelijke afwijkingen die de levensverwachting trole gevonden afwijking kan ook het resultaat van
en/of het functioneren van het dier nadelig kun- een (latere) behandeling ten goede komen.
nen beïnvloeden. Met de term ‘aangeboren’ wordt Worden bij de aankoopkeuring ongewenste eigen-
overigens niet alleen gedoeld op afwijkingen die schappen gevonden, dan kan de koper zich beroe-
direct na de geboorte worden ontdekt. Sommige pen op wanprestatie door de verkoper en via de
congenitale afwijkingen worden pas later ontdekt rechter mindering van de koopsom of ontbinding
na de verdere ontwikkeling van de orgaansyste- van de koop proberen te bereiken.
men. Om een gezondheidscontrole efficiënt en toch
Kort voor de verkoop of overdracht van een dier is volledig uit te voeren, wordt dit onderzoek verricht
een gezondheidscontrole vooral belangrijk omdat aan de hand van een controlelijst (‘checklist’) of een
hiermee de kans op non-conformiteit kan worden formulier. Na een summiere anamnese gaat men

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_27, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
296 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

over tot een algemeen onderzoek, gevolgd door Tot slot worden nog enkele punten van de vierde
meer gerichte aandacht voor oog en oor, respiratie-, kolom toegelicht:
circulatie-, digestie-, urogenitaal en bewegings- Oogonderzoek: mpp: membrana pupillaris persis-
apparaat. tens. Aplasie betekent niet-aangelegd, dysplasie
betekent verkeerd aangelegd. Andere voorbeelden
zijn entropion, dermoïden en cataract.

27.2 Notatie Neus, respiratie en circulatie: deformiteiten tho-
rax, let ook goed op het sternum en aangeboren
Het op de cd-rom geplaatste formulier is te be- hartafwijkingen, zoals stenoses, klepgebreken en
schouwen als een controlelijst en kan eventueel ook ‘shunts’.
worden gebruikt als gezondheidsverklaring; er is Digestieapparaat: aandacht wordt besteed aan de
ruimte voor ondertekening door de dierenarts. snijtanden, hoektanden, premolaren, molaren en
In de derde kolom staan belangrijke punten die het gehemelte. Rekening houdend met de tandfor-
bij een gezond dier behoren te worden aangetrof- mule van het gezonde dier kijkt men of er elemen-
fen. Met ‘papierprop’ wordt gedoeld op de reactie ten ontbreken of te veel zijn aangelegd. Ook een af-
van pup of kitten op een weggegooid propje papier. wijkende plaatsing van elementen of een gespleten
De gewenste reactie bij een pup is het erachteraan gehemelte wordt vermeld.
gaan en eventueel zelfs apporteren. Van een gezon- Urogenitaal apparaat: zoeken naar aangeboren af-
de kitten kan worden verwacht dat ermee wordt wijkingen. Bij de pup bereiken de testes rond de
gespeeld. 35e dag na de partus het scrotum.1
In de vierde kolom is ruimte voor het aangeven Locomotie: bij de tenen moet worden gedacht aan
van belangrijke afwijkingen; ook kunnen hier de bij sommige rassen voorkomende hubertus-
eventueel niet-genoemde afwijkingen worden klauwtjes. Met inachtneming hiervan controleert
vastgelegd. De vijfde en zesde kolom zijn bedoeld men op de aanwezigheid van de normale aantallen
om overzichtelijk aan te geven of er afwijkingen tenen.
zijn gevonden. Indien dit het geval is, kan men Fontanel: deze behoort bij de geboorte te zijn ge-
dit in de kop van het formulier aangeven met ja sloten. Bij sommige kleine rassen blijft de fontanel
of nee. Indien het antwoord ja is, is het voor de open, hetgeen vanzelfsprekend een risico inhoudt.
eigenaar van belang of het gaat om een ernstige Ook een appelschedel – dat wil zeggen: een sterk
of een minder ernstige afwijking en ook of nadere opbollende schedel – komt hierbij voor. Dit kan een
diagnostiek wenselijk is. In het bijzonder de ge- teken zijn van een hydrocephalus.
schatte levensverwachting van de patiënt zal een
belangrijke rol spelen in de besluitvorming van de
eigenaar.

Literatuur

1 Baumans V, Dijkstra G, Wensing CJG. Testicular descent in the dog. Zbl Vet Med C
1981; 10: 97.
2 acvo Genetics Committee, 1999 en/of gegevens van cerf. All breeds Report, 1991-
1998. In: Ocular disorders, presumed to be inherited in purebred dogs. American
College of Veterinary Ophthalmologists; 3th ed. 1999. ISBN 0-96 35163-2-0.
3 Yakely WL. A study of inheritability of cataracts in the American Cocker spaniel.
J Am Vet Med Assoc 1978; 172: 814.
28 Vogels
J.T. Lumeij

Rond honderdvijftig miljoen jaar geleden zijn de neseformulier gaat niet direct in op het iatrotrope
vogels (klasse Aves) ontstaan uit hagedisachtige probleem, maar er wordt een vrij volledig beeld
reptielen. Veel van de anatomische en fysiologische verkregen van het functioneren van het dier, de
kenmerken van vogels zijn gelijk aan die bij rep- leefomstandigheden en de voorgeschiedenis. Bij
tielen. Een belangrijk verschil is dat vogels homeo- een eerste bezoek moeten alle vragen worden be-
therm zijn en reptielen poikilotherm. antwoord en bij een herhalingsbezoek naar aanlei-
Gemeenschappelijke kenmerken van vogels zijn: ding van het oorspronkelijke probleem alleen de
de aanwezigheid van een verenkleed, vleugels, vragen onder A.
kaken zonder tanden, uitgebreide luchtzaksyste-
men met verbindingen naar het gepneumatiseerde Signalement
skelet, een hart met vier compartimenten en de Nadat het iatrotrope probleem goed is omschreven
afwezigheid van zowel een diafragma als een urine- en is genoteerd op de onderzoekstatus (zie cd-rom),
blaas. Alle vogels zijn ovipaar. wordt nagegaan of het signalement van het dier
Er bestaan ruim 8900 soorten die op basis van zoals dit door de receptionist(e) werd genoteerd,
verschillende anatomische en fysiologische criteria juist is. Tot welke soort behoort het dier? Behalve
zijn onderverdeeld in 1800 genera, 160 families en de Nederlandse naam kan de Latijnse naam van be-
27 orden.1 Deze classificatie is voor de dierenarts lang zijn om bepaalde aspecten in de literatuur te
een goed uitgangspunt, omdat de normale anato- kunnen nazoeken.
mie en fysiologie een basis vormen voor de patho- Van vele vogelsoorten zijn verschillende onder-
fysiologie. Kennis van de diergeneeskundige aspec- soorten bekend, die door hun afmeting of kleur
ten van bekende soorten uit een bepaalde orde of van elkaar zijn te onderscheiden. Zo kennen we
familie kan worden aangewend bij de benadering bijvoorbeeld de nominaatvorm van de grijze rood-
van minder bekende soorten uit dezelfde orde of staartpapegaai (Psittacus erithacus erithacus) met een
familie. zwarte snavel en een rode staart en een kleinere on-
dersoort, de ‘timneh’ (Psittacus erithacus timneh) met
een hoornkleurige snavel en een roestbruine staart.

28.1 Anamnese Het komt wel voor dat de ‘timneh’ als een jonge
grijze roodstaart wordt verkocht.
Over het algemeen verloopt het eerste contact met Verder is het van belang te weten hoe oud het dier
de eigenaar van een zieke vogel via de telefoon. is, hoe lang het dier reeds in gevangenschap leeft en
Om een optimaal rendement te halen uit het be- hoe lang de huidige eigenaar in bezit is van het dier.
zoek aan de dierenarts dat op dit telefoongesprek Bij ara’s en grijze roodstaarten is de kleur van de
kan volgen, verdient het aanbeveling een lijst met iris van belang voor het vaststellen van de leeftijd.
instructies voor de eigenaar bij de receptie neer te In het eerste jaar is bij ara’s de iris donker gekleurd.
leggen, zodat de receptionist(e) de eigenaar kan Tussen een en drie jaar is de iris wit gekleurd, en bij
instrueren (zie de bijlage aan het einde van dit vogels ouder dan drie jaar (volwassen vogel) is de
hoofdstuk). iris geel van kleur. Bij grijze roodstaarten verandert
de iriskleur van bruin via grijs naar wit.
Anamneseformulier Het is klinisch van belang onderscheid te maken
Indien de toestand van de patiënt dit toelaat, wordt tussen vogels die al lang of sinds kort in het bezit
de eigenaar een voorgedrukt anamneseformulier zijn van de eigenaar. Een ziekte die niet wordt ge-
voorgelegd (afgebeeld op de cd-rom). Het anam- zien bij pas geïmporteerde papegaaien, maar juist

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_28, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
298 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

voorkomt bij papegaaien die al vele jaren in gevan- (chd-nw) bezitten en dus mannelijk zijn of beide
genschap worden gehouden en zijn gevoerd met genen bezitten en dus vrouwelijk zijn.2
een deficiënt dieet, is vitamine-A-deficiëntie (zie
verder). Probleem
Nadat het signalement van het dier voor zover mo-
Geslacht gelijk is geverifieerd en genoteerd, wordt aan de
Ook kan het belangrijk zijn te weten of men met hand van het door de eigenaar ingevulde anamne-
een vrouwelijk of mannelijk dier te maken heeft. seformulier nagegaan of er belangrijke zaken zijn
Bij veel vogelsoorten is dit vaak moeilijk of niet vast die om opheldering vragen.
te stellen. Af en toe wordt men geconfronteerd met
een vogel die van een ander geslacht blijkt te zijn Huisvesting en voeding
dan de eigenaar dacht, hetgeen soms tot verrassen- Voorts worden gegevens over de huisvesting geno-
de bevindingen kan leiden (zo werd eens de diagno- teerd en wordt nagegaan of de voeding adequaat is.
se eiperitonitis gesteld bij een ‘mannelijke’ emoe). Een veelvoorkomende voedingsfout is bijvoorbeeld
De geslachtsdifferentiatie bij vogels kan bij een een calcium- en vitamine-A-deficiënt dieet bij Psit-
aantal soorten geschieden op basis van uitwendige taciformes. Papegaaien worden vaak gevoerd op
geslachtskenmerken. Zo kan men bij de meeste een puur zaaddieet, dat in de dierenwinkels wordt
witte kaketoesoorten aan de hand van de kleur van verkocht onder de naam ‘compleet papegaaien-
de iris het geslacht bepalen. Volwassen vrouwelijke voer’. Vaak vertonen deze vogels een uitgesproken
vogels hebben een roodbruine iris en bij volwas- voorkeur voor zonnebloempitten en pinda’s. Het
sen mannelijke vogels is de iris bruin tot zwart calciumgehalte in een dergelijke voeding is veel te
gekleurd. laag, terwijl de Ca/P-verhouding onjuist is. Hier-
Bij een groot aantal vogelsoorten (bijvoorbeeld door kan demineralisatie van het skelet optreden.
de wilde eend, zie Verenkleed in § 28.3.2) kan men Het hanteren van een dergelijke papegaai kan bij
aan de hand van de kleur van het verenkleed het verzet aanleiding geven tot fracturen, hetgeen een
geslacht vaststellen. Bij grasparkieten kan het ge- hoogst onaangename complicatie is tijdens het
slacht worden vastgesteld aan de hand van de kleur spreekuur. Ook bij carnivore vogels in gevangen-
van de washuid. Bij sommige soorten kan men via schap kan een nutritionele secundaire hyperpara-
cloacaal onderzoek het geslacht vaststellen, door de thyroïdie (‘all meat syndrome’) leiden tot onvol-
aanwezigheid van een grote phallus bij de manne- doende mineralisatie van het skelet. Tegenwoordig
lijke exemplaren (zie Cloacaal onderzoek in § 28.6). zijn er volledige papegaaienvoeders op basis van
Vaak is het geslacht moeilijk of niet vast te stel- geëxtrudeerde korrels in de handel.
len op basis van bovengenoemde kenmerken en is
men voor de geslachtsbepaling genoodzaakt endo- Verschijnselen bij contactpersonen
scopisch onderzoek van de gonaden te verrichten. De vraag of er ziekteverschijnselen zijn waargeno-
Andere methoden berusten op analyse van de chro- men bij contactpersonen dient, behalve voor het
mosomen (karyotypering) of dna-analyse. Beide verkrijgen van informatie die nodig is voor het
laatste methoden berusten op het principe dat er stellen van een diagnose bij de vogel, ook om de
verschillen zijn tussen de geslachtschromosomen eigenaar attent te maken op het feit dat het hou-
van vrouwelijke individuen (zw) en mannelijke den van vogels niet geheel ontbloot is van gevaren
individuen (zz). Het op het W-chromosoom voor- voor zijn gezondheid. Bij papegaaiachtigen die
komende chd-w-gen is een sterk geconserveerd recent zijn aangekocht wordt nogal eens psittacose
gen dat bij vrijwel alle vogelsoorten voorkomt en waargenomen. Deze ziekte kan overgaan op de
wordt gebruikt bij de universele methode van ge- mens. De verschijnselen lijken erg veel op die van
slachtsbepaling bij vogels. Er is een sterk verwant een griepinfectie. Psittacose kan fataal aflopen bij
chd-gen dat voorkomt op andere chromosomen de mens en het is de taak van de dierenarts om bij
bij zowel mannelijke als vrouwelijke dieren. De een verdenking op deze ziekte contact op te (laten)
aanwezigheid van dit andere chd-nw-gen geeft nemen met de huisarts van de eigenaar. Ook bij die-
een goede mogelijkheid van interne controle en renartsen die regelmatig met vogels in contact ko-
kan helpen corrigeren op fout-negatieve uitslagen. men is er een reëel gevaar voor infectie. Gelukkig is
Door pcr-primers te gebruiken die zowel het chd- de prognose gunstig indien tijdig een behandeling
w- als het chd-nw-gen amplificeren, maar zodanig met tetracyclinen wordt ingesteld.
dat de fragmentgrootte aanzienlijk verschilt, kan
na pcr-amplificatie door middel van elektroforese Entingen
worden onderzocht of de vogels slechts één gen Indien op het door de eigenaar ingevulde anamnese-
28 Vogels 299

formulier werd vermeld dat er ‘entingen’ werden beschreven intoxicatie bij in het wild levende en in
verricht, behoort op de onderzoekstatus te worden gevangenschap gehouden vogels is een loodvergif-
vermeld om welke entingen het ging, de datum en tiging. Een belangrijke risicogroep wordt gevormd
wijze van enten, de aard van de gebruikte entstof en door de papegaaiachtigen. Door de destructieve
het al of niet optreden van een entreactie. manier waarop zij hun omgeving te lijf gaan zijn
zij gepredisponeerd tot ingestie van lood. Dit
Valkeniersvogels zware metaal wordt nog veelvuldig in het huiska-
Bij valkeniersvogels is er nog een aantal specifieke mermilieu aangetroffen; het kan bij het afnemen
vragen die van belang zijn bij het afnemen van de van de anamnese van belang zijn om het volgende
anamnese. Een serieuze valkenier kan gedetail- lijstje paraat te hebben: loodveters van gordijnen,
leerde informatie verstrekken over het gewichts- windbukskogeltjes, loodsoldeer, loodfolie van
verloop van de patiënt in de afgelopen periode. wijnflessen, loodgewichtjes voor de sportvisserij,
Voor de valkerij gebruikte roofvogels worden in het loodbevattend speelgoed (zelfrichtende poppetjes),
jachtseizoen door een kwalitatief en kwantitatief kerstboomversiering, loodhoudende verf (menie),
aangepast systeem van ‘azen’ (voeren) op een lager gewichtjes voor tuintafelkleedjes, glas-in-lood-
lichaamsgewicht gehouden dan in de ‘muit’ (wis- ramen, linoleum.
selen van verenkleed, dus ruien; vgl. het Franse mu-
ter, van het Latijnse mutare). Dit systeem, dat tot een Plaatsing
optimaal evenwicht moet leiden tussen een goede De plaatsing van kooi of volière is van belang in
fysieke conditie om te jagen en een zo groot moge- verband met weersinvloeden en temperatuur-
lijke bereidheid tot jagen en terugkeren bij de val- schommelingen. Zo wordt een vogel in een kooi op
kenier, heeft bezwaren. Deze moeten worden op- een vensterbank blootgesteld aan grote tempera-
gevangen door een aantal maatregelen, waaronder tuurschommelingen, tocht en vaak aan direct zon-
het dagelijks wegen van de vogel. In de muit is het licht, soms zonder mogelijkheid om in de schaduw
dagelijks contact tussen valkenier en vogel min- te gaan zitten. Verbrandingsproducten van polyte-
der. Er wordt dan niet gejaagd, niet gewogen en trafluorethyleen (ptfe) en boter kunnen dodelijk
ad libitum geaasd met voedzaam aas, bijvoorbeeld zijn voor vogels, evenals de inhoud van spuitbus-
duif. Gedragsafwijkingen die op een gestoorde ge- sen die voor allerlei huishoudelijke doeleinden
zondheid kunnen wijzen, worden in het algemeen worden gebruikt.
in deze periode minder snel opgemerkt dan in het
jachtseizoen.3 Vrij vliegende vogels
Indien vogels zich vrij in de kamer kunnen bewe-
gen, zijn er nog andere potentiële gevaren zoals

28.2 Onderzoek van kooi of volière dichtvallende deuren, ramen, pannen met heet
vet, hete kookplaten en kachels, draadjes en mo-
Door onderzoek van het verblijf en de directe om- gelijk andere huisdieren, die als predator kunnen
geving worden vaak belangrijke diagnostische optreden. Indien beten toegebracht door andere
aanwijzingen verkregen. Bij een huisbezoek kan de huisdieren niet direct dodelijk zijn, bestaat er een
volière worden geïnspecteerd. Een vogelkooi kan grote kans dat er een sepsis optreedt met Pasteurella
worden meegenomen naar de praktijkruimte van multocida. Onmiddellijke behandeling met een
de dierenarts. Aan de hand van een controlelijst op intramusculair of intraveneus toegediend penicil-
de onderzoekstatus kunnen de verschillende pun- linepreparaat is dan geïndiceerd.3
ten worden nagelopen.
Algemene hygiëne
Feces van andere dieren Het is belangrijk zich een indruk te vormen van
In volières waar feces van wilde vogels of knaagdie- de algehele hygiëne van het vogelverblijf. Is de
ren terecht kunnen komen, wordt nogal eens een constructie zodanig dat een goede reiniging en
infectie waargenomen met Yersinia pseudotuberculosis desinfectie mogelijk is en wordt dit ook inderdaad
(rodentiose). Op dezelfde wijze kunnen infecties gedaan? Zo is het onmogelijk om in een buiten-
met Mycobacterium avium (aviaire tuberculose) of volière met een zandbodem een goede hygiëne te
Syngamus trachea (gaapworm) optreden. handhaven.

Toxische stoffen Daglicht


Allerlei toxische stoffen kunnen bij vogels pro- Bij vogels wordt een aantal fysiologische processen
blemen veroorzaken. De meest voorkomende en gestuurd door de daglichtlengte. Vogels die in de
300 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

huiskamer worden gehouden, worden (onbewust) niet-verteerde delen van het voedsel in de vorm van
blootgesteld aan een onnatuurlijke daglichtlengte zogenaamde braakballen. Dit is onder meer bekend
omdat ’s avonds de lichten aangaan. In de gemid- van kraaiachtigen, meeuwen, lijsters, roofvogels en
delde huiskamer is de daglichtlengte ’s zomers uilen. Bij valkeniersvogels behoort men dan ook
ongeveer gelijk aan die gedurende de winter. Bij altijd te vragen hoe lang na het ‘azen’ het ‘gewel’ is
sommige vogelsoorten is aangetoond dat manipu- afgekomen, of het aas voldoende verteerd was en
latie met de daglichtlengte aanleiding kan geven of er geen bijmengingen zijn waargenomen met
tot problemen bij de rui. Ook wordt de reproductie bloed of slijm.
van veel vogelsoorten gestuurd door de daglicht-
lengte. Verlenging van de daglichtlengte in de Voeding, voedselresten
wintermaanden wordt bijvoorbeeld gebruikt om Behalve naar de gegevens die de eigenaar verstrekt
bij kippen gedurende het gehele jaar eiproductie heeft over de voeding, kijkt men ook naar de voe-
te krijgen. ding of naar de voedselresten die zich in de kooi
bevinden. Er wordt gekeken of het voer volledig
Inrichting wordt opgenomen en of de vogel een voorkeur
De veiligheid van het vogelverblijf wordt beoor- heeft voor bepaalde zaden. Een veelvoorkomend
deeld door te kijken of de tralies voldoende dicht verschijnsel is dat er weliswaar een redelijk uitge-
bij elkaar staan. Hiermee wordt voorkomen dat de balanceerde voeding wordt verstrekt, maar dat de
vogel er met de kop of de vleugels tussen kan ko- dieren zeer selectief de lekkere hapjes eruit pik-
men. De afstand tussen de spijlen moet ook overal ken en de rest laten liggen, waarna de eigenaar de
even breed zijn, omdat anders het gevaar bestaat vogel(s) de volgende ‘volledige maaltijd’ voorzet.
dat het dier met een lichaamsdeel tussen de tralies Het is verder van belang op te letten of de vogel
knel komt te zitten. tijdens het afnemen van de anamnese en het onder-
De zitstokken moeten een zodanige diameter zoek van de kooi eetlust vertoont.
hebben dat de vogel ze niet met de voet kan om-
spannen. Zijn de zitstokken te dik, dan kunnen er Ontlasting
drukplekken op de voetzolen ontstaan die geïn- Het macroscopisch aspect van de ontlasting vari-
fecteerd kunnen raken (‘bumblefoot’). Indien er eert sterk per vogelsoort en er is ervaring vereist
zitstokken van verschillende diameter in de kooi om te beoordelen wat normaal of afwijkend is.
aanwezig zijn, wordt de voet steeds anders belast Bijmengingen in de vorm van bloed, slijm, weefsel
en kan de vogel een stok uitzoeken. Zitstokken die of pseudomembranen zijn duidelijk pathologisch.
zijn voorzien van schuurpapier ‘om de nagels bij te Om de geproduceerde ontlasting van gehospitali-
slijpen’ bevorderen voetzoollaesies. Gladde plastic seerde vogelpatiënten goed te beoordelen, verdient
zitstokken zijn te glad voor veel vogels om een goe- het aanbeveling de bodem van de kooi te bedek-
de greep op de stok te kunnen krijgen. Geribbelde ken met een stuk waspapier. Voorts dient men zich
plastic zitstokken vormen een constante besmet- te realiseren dat de urine en de feces samen via de
tingsbron voor de voetzool, omdat de feces zich cloaca worden uitgescheiden. De urine van vogels
tussen de ribbels ophopen. Het lijkt het beste om bevat als eindproduct van de stikstof-stofwisse-
gladde houten zitstokken te gebruiken. Eventuele ling urinezuur, dat normaal als een ‘witte vlag’ op
spleten in de onderkant en aan de kopse kanten van de feces zichtbaar is. Bij polyurie ziet men rond de
de zitstokken dienen te worden geïnspecteerd op normale feces een plas helder vocht. Nerveuze vo-
de aanwezigheid van de ‘rode bloedmijt’ (Dermanys- gels (bijvoorbeeld een vogel die voor onderzoek bij
sus gallinae). Deze parasiet houdt zich overdag ook de dierenarts wordt gebracht) defeceren soms fre-
graag op in nestkastjes, in de sepia of onder de bo- quenter, waardoor de ontlasting het aspect krijgt
dem van de kooi. Ter detectie van deze parasiet kan als bij een ‘polyuriepatiënt’. De terugresorptie van
het gebruik van een loep nuttig zijn. De plaats van ureter-urine in de einddarm is door de verhoogde
de zitstokken is van belang in verband met moge- defecatie verminderd.
lijke verontreiniging van voer- en waterbakjes. Het aantal excreta per 24 uur kan een indruk ver-
schaffen over de eetlust van de vogel. Zo is bijvoor-
Regurgiteren beeld van een parkiet bekend dat er 25 à 50 hoopjes
Kooiverrijking met spiegeltjes en plastic vogels per 24 uur worden geproduceerd. Postduiven pro-
leidt er soms toe dat mannetjesparkieten voedsel duceren tot 25 hoopjes per 24 uur. Bij duiven die
gaan regurgiteren. Dit is een onderdeel van het op eieren zitten is dit gereduceerd tot maximaal 10
baltsgedrag en moet niet als een ziekte worden hoopjes per dag.
beschouwd. Sommige vogelsoorten regurgiteren Bij vogels met goed ontwikkelde caeca (bijvoor-
28 Vogels 301

beeld Galliformes) kunnen twee soorten feces wor- Bloedstrepen


den onderscheiden: niet-caecale feces en caecale Indien bloedstrepen worden waargenomen aan de
feces. De niet-caecale feces vormen het grootste wanden van de kooi, wijst dit meestal op bloedver-
gedeelte van de geproduceerde feces. Bij de kip lies uit de vleugel. Vaak gaat het om een beschadig-
zijn deze grijsgroen van kleur en bedekt met een de slagpen in de groeifase.
wit laagje uraten. De caecale feces worden slechts
enkele malen per dag uitgescheiden. Deze zijn zeer Dons of veren op de bodem
homogeen, vrij kleverig, en wat dunner dan niet- De aanwezigheid van dons en/of veren op de
caecale feces; de kleur is kastanjebruin en het as- bodem van kooi of volière kan aanwijzingen ver-
pect is glad en glimmend. Caecale feces verspreiden schaffen over ziekte of gezondheid. Postduiven-
een typische zwak-aromatische geur. houders komen bijvoorbeeld nogal eens op het
Indien vogels een verminderde of geen eetlust spreekuur met als probleem: ‘de duiven donzen
hebben, wordt vaak een groene verkleuring van de niet meer’. De donsrui verloopt bij duiven het
ontlasting waargenomen. Deze wordt veroorzaakt gehele jaar door; indien de dieren ziek worden, is
door biliverdine, de voornaamste galkleurstof van stagnatie van de donsrui vaak het eerste verschijn-
vogels. De in de linker leverhelft geproduceerde sel (zie onder Verenkleed). Bij papegaaien kan de
gal wordt bij alle vogelsoorten direct via een duc- aanwezigheid van (dons)veren onder in de kooi
tus hepato-entericus afgevoerd naar de darm; de de clinicus in een vroeg stadium attent maken op
in de rechter leverhelft geproduceerde gal kan bij ‘verenpikken’. Papegaaien die wegens ziekte in
sommige vogelsoorten eerst worden opgeslagen een kliniek worden opgenomen, kunnen tijdens
in een galblaas (kip en eend), terwijl bij andere vo- de hospitalisatieperiode beginnen zichzelf veren
gelsoorten de situatie dezelfde is als voor de linker uit te pikken. Wordt dit niet tijdig onderkend en
leverhelft (duif en papegaai). Omdat de galpro- worden geen maatregelen genomen, dan bestaat
ductie ook bij anorexie gewoon doorgaat en de gal de kans dat de vogel kaalgepikt weer naar huis
(gedeeltelijk) niet kan worden opgeslagen in een gaat.
galblaas, zullen de bij anorexie geproduceerde fe-
ces voor een groot deel uit gal bestaan.
Sommige afwijkingen in de feces zijn vrijwel pa- ■
28.3 Lichamelijk onderzoek: inleiding
thognomonisch voor een bepaalde ziekte bij een
bepaalde diersoort. Zo wijzen onverteerde granen Bij het onderzoek naar de oorzaak van ziekte-
in de ontlasting van een postduif op de aanwezig- verschijnselen bij vogels moet men onderscheid
heid van een traumatische gastritis (meestal een maken tussen diagnostiek bij het individu en dia-
spijker), terwijl bloed in de feces van postduiven gnostiek bij het koppel. In het eerste geval nemen
meestal wijst op een infectie met Echinoparyphium lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek
sp. (‘darmbotten’). (bijvoorbeeld laboratoriumonderzoek en röntgen-
Indien bij amazonepapegaaien onverteerde feces diagnostiek) een belangrijke plaats in, terwijl bij
worden waargenomen, dient in eerste instantie koppelproblemen de postmortale diagnostiek een
aan het kliermaagdilatatiesyndroom te worden ge- belangrijke rol speelt. Vaak kunnen een of enkele
dacht, terwijl bij hemoglobinurie loodvergiftiging aangetaste dieren uit een koppel worden opgeof-
de meest waarschijnlijke diagnose is. Door vermen- ferd voor sectie. Dit is vooral ook van belang bij
ging van hemoglobine met uraten kan de urine het vogelsoorten waarbij de mogelijkheden van het
aspect krijgen van tomatensoep. onderzoek beperkt zijn (kleine Passeriformes, zoals
In het algemeen kan men stellen dat onverteerde prachtvinken).
granen in de ontlasting van vogels wijzen op een
functiestoornis van de spiermaag, terwijl een rode
verkleuring van de feces wijst op een aandoening ■
28.4 Lichamelijk onderzoek: inspectie op
van het caudale deel van het maag-darmkanaal, van afstand
de oviduct of van de cloaca, of op hemoglobinurie.
Het onderzoek van (liefst) lichaamswarme feces Bij de inspectie op afstand probeert de onderzoeker
op wormeieren, flagellaten en protozoaire oöcysten zo veel mogelijk diagnostische informatie te verza-
behoort tot het routineonderzoek bij als patiënt melen zonder het dier aan te raken. Indien moge-
aangeboden vogels. Dit onderzoek kan plaatsvin- lijk worden vogels die in een doos(je) ter onderzoek
den voordat de vogel uit de kooi wordt gehaald worden aangeboden eruit gehaald en in een obser-
door met behulp van een öse wat fecaal materiaal vatieruimte (bijvoorbeeld een kooi) geplaatst. Na
tussen de tralies door te verzamelen. een korte periode van gewenning aan deze nieuwe
302 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

situatie wordt het onderzoek begonnen. In de on- ning van de vleugel als de buitenste slagpen ver-
derzoekstatus is een protocol opgenomen, dat hier- ontreinigd is met vuil en feces. Als de vogel weer in
onder wordt toegelicht. een rustige omgeving wordt gebracht en ‘stiekem’
Aspecten waarop moet worden gelet in dit stadi- wordt geobserveerd, zal men zien dat de aangetaste
um van het onderzoek zijn in principe te verdelen vleugel over de grond sleept.
in vier hoofdgroepen: zenuwstelsel en locomotie- Bij een afhangende vleugel kan er sprake zijn van
apparaat, respiratieapparaat, verenkleed en in het een neurologische afwijking, maar vaker is er spra-
oog springende afwijkingen. ke van een afwijking van skelet, gewrichten, ban-
den of spieren. Door de manier waarop de vleugel

28.4.1 Zenuwstelsel en locomotieapparaat afhangt kan een aanwijzing worden verkregen over
de lokalisatie van de laesie. Bij laesies distaal van
Bij het beoordelen van het bewustzijnsniveau dient het schoudergewricht worden de punten van de
men zich te realiseren dat een ernstig zieke vogel in slagpennen lager gehouden dan die van de gezonde
een vreemde omgeving redelijk attent kan lijken, zijde, terwijl bij laesies van het schoudergewricht
zeker als er personen in witte jassen omheen staan. en het coracoïd de vleugel zelf weliswaar afhangt,
Omgekeerd geldt dat een vogel die ‘dik zit’ of met maar door rotatie van de vleugel de punten van de
de kop in de veren, of een vogel die telkens in slaap slagpennen van de aangetaste zijde boven die van
valt in de spreekkamer, daardoor verdacht is van de gezonde zijde kunnen uitsteken.
ziekte.
Het gedrag van de vogel geeft aanwijzingen over ■
28.4.2 Respiratieapparaat
de relatie tussen patiënt en eigenaar en over de tijd
dat het dier reeds in gevangenschap is: een hand- De wanden van de sinus infraorbitalis worden bij
tamme papegaai die kan praten is duidelijk al lang vogels begrensd door zachte weefsels. De verbin-
in gevangenschap. ding naar de neusholte ligt in de dorsale wand.
Gelet wordt op het vóórkomen van verschijnse- Door het laatste is de drainage van de sinus slecht,
len die wijzen op een aandoening van het zenuw- terwijl door het eerste bij een sinusitis de laterale
stelsel. Vaak kan aan de hand van de aard van de wand gemakkelijk kan uitpuilen. Een uitpuiling
nerveuze verschijnselen en de diersoort een waar- tussen de snavel en de mediale ooghoek wordt
schijnlijkheidsdiagnose worden gesteld. Bij post- veelvuldig gezien bij allerlei vogelsoorten en duidt
duiven wordt een torticollis meestal veroorzaakt op een overvulling van deze sinus. De beiderzijdse
door een infectie met Salmonellabacteriën of het sinusitis kan extreme vormen aannemen. Bij Gal-
paramyxovirus. liformes spreekt men soms wel van ‘uilenkop’ (afb.
Bij eenden die midden in de zomer ter onderzoek 28.1).
worden aangeboden met een verlamming van de
halsspieren (‘limberneck’) is naar alle waarschijn-
lijkheid sprake van botulisme. Bij zwanen met
loodvergiftiging treedt ook verlamming van de
halsspieren op, waardoor de hals niet meer rechtop
wordt gedragen, maar met een knik naar achte-
ren op de rug rust. Oudere grasparkieten met een
eenzijdige parese of paralyse van een poot hebben
vaak een niertumor die druk uitoefent op de poot-
zenuwen.
Ritmische zijdelingse bewegingen van de kop
worden bij sommige vogelsoorten (vooral roof-
vogels en uilen) gezien bij aandoeningen van het
evenwichtsorgaan. Dit verschijnsel is vergelijkbaar
met nystagmus bij zoogdieren. Bij veel vogelsoor-
ten zijn de bewegingen van de oogbol beperkt en
worden ze gecompenseerd door bewegingen van
de kop.
Hoewel het op het moment van onderzoek niet
direct zichtbaar hoeft te zijn aan de manier waarop Afbeelding 28.1
de vleugel wordt gehouden, kan men een aanwij- ‘Uilenkop’ bij een pauw door overvulling van de sinus
zing verkrijgen voor het bestaan van een aandoe- infraorbitalis.
28 Vogels 303

Bij papegaaien bestaat een verbinding tussen de longen is voornamelijk in één richting. Tijdens
sinus infraorbitalis en de luchtzakken die zijn ge- inspiratie vullen de caudaal gelegen abdominale
legen onder de kop- en nekhuid. Dit cervicocefale en caudale thoracale luchtzakken zich met zuur-
luchtzaksysteem staat niet in verbinding met het stofrijke buitenlucht, terwijl zuurstofarme lucht
pulmonale luchtzaksysteem (afb. 28.2). Bij vernau-
wingen van de verbinding tussen sinus infraorbi-
talis en cervicocefale luchtzak kan een ventielwer-
king optreden waardoor de luchtzakken overvuld
raken, hetgeen leidt tot omvangsvermeerdering
ter hoogte van de nek. Deze overvulling mag niet
worden verward met een ruptuur van een luchtzak,
waarbij lucht vrijkomt onder de huid.

Het stemvormende orgaan bij vogels is, anders dan


bij zoogdieren, niet gelegen in de larynx (stem-
banden), maar ter plaatse van de bifurcatie van de
trachea (syrinx). Afwijkende stemgeluiden duiden
bij vogels dan ook in het algemeen op een dieper
gelegen aandoening.
De longen van vogels zijn relatief star en het
luchttransport door de longen is afhankelijk van
volumeveranderingen van het met de longen in
verbinding staande pulmonale luchtzaksysteem
(afb. 28.3). Deze volumeveranderingen zijn mo- Afbeelding 28.2
gelijk door een cranio-ventrale beweging van het De ligging van het subcutaan gelegen cervicocefale
sternum tijdens inspiratie en een caudo-dorsale luchtzaksysteem bij een papegaai. A cefaal deel, B cervi-
beweging tijdens expiratie. De luchtstroom in de caal deel, C sinus infraorbitalis.

Afbeelding 28.3
De ligging van de long en het pulmonale luchtzaksysteem bij een postduif.
304 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

buikholte. Omdat dan de abdominale luchtzakken


zich niet volledig met lucht kunnen vullen, zal de
luchtstroom door de longen afnemen. Ruimte-
innemende processen kunnen worden veroorzaakt
door omvangvermeerdering van reeds aanwezige
organen (bijvoorbeeld hepatomegalie, uterus met
ei), door nieuwvormingen (bijvoorbeeld een testi-
keltumor) of door ontstekingsmateriaal (bijvoor-
beeld eiperitonitis).
Men moet onderscheid maken tussen thermische
polypneu en dyspneu. Door thermische polypneu
raakt de vogel de overtollige warmte voorna-
melijk kwijt door verdamping van water via de
mondslijmvliezen. Hierbij is de ademhaling snel
en oppervlakkig, met open mond. Veel vogelsoor-
ten kunnen de effectiviteit van dit mechanisme
verhogen door snelle ritmische bewegingen van de
Afbeelding 28.4 wanden van de oropharynx (zie Lichaamstempera-
Schematische weergave van de luchtstroom in het respi- tuur en thermoregulatie).
ratieapparaat bij vogels. Tijdens inspiratie vullen de cau- Bij vogels met goed doorbloede kopversierselen
daal gelegen (caudale thoracale en abdominale) lucht- (zoals de kam van een kip) kan aan de hand van de
zakken zich vanuit de primaire bronchi met verse lucht, kleur van deze versierselen een indruk worden ver-
terwijl gebruikte lucht vanuit de longen (paleopulmo) kregen van de oxygenatiegraad van het bloed.
naar de craniaal gelegen (craniale thoracale en clavi- Dyspneu bij vogels wordt gekenmerkt door snelle
culaire) luchtzakken stroomt. Tijdens expiratie stroomt en diepe adembewegingen. Als typische secun-
lucht van de caudaal gelegen luchtzakken naar de lon- daire adembeweging bij vogels is het zogenaamde
gen, terwijl de craniaal gelegen luchtzakken zich via de staartwippen bekend. Bij zeer extreme dyspneu
primaire bronchiën en trachea ledigen naar de buiten- kan men tijdens de inspiratie en expiratie cloacale
lucht. In de parabronchiën van de longen vindt de lucht- bewegingen waarnemen.
stroom dus in één richting plaats. (Gemodificeerd naar: Bepaalde verschijnselen zijn bij sommige vo-
King AS, McLelland J. Birds; their structure and function; gelsoorten vrijwel pathognomonisch voor een
2nd ed. Londen: Ballière-Tindall, 1984; 139.) bepaalde ziekte. Zo wijzen klikkende geluiden
in een volière met kanaries op een infectie met
tracheamijten, terwijl gapen en kopschudden bij
uit de longen in de craniaal gelegen claviculaire fazanten en kraaien wijst op een infectie met tra-
en craniale thoracale luchtzakken stroomt (afb. cheawormen. Bij papegaaien worden stemverlies
28.4). Tijdens de expiratie stroomt de zuurstofrijke en een stridor trachealis meestal veroorzaakt door
lucht uit de caudaal gelegen luchtzakken door de een schimmelinfectie ter plaatse van de bifurcatie
long, terwijl de zuurstofarme lucht uit de craniaal van de trachea.
gelegen luchtzakken naar buiten stroomt. Vogels
hebben in tegenstelling tot zoogdieren geen dia- ■
28.4.3 Verenkleed
fragma; de borst-buikholte is één functioneel ge-
heel. Het verenkleed is een belangrijke warmte-isolator
en stelt de meeste vogelsoorten in staat te vliegen.
Dyspneu bij vogels kan behalve door aandoeningen Bij een aantal vogelsoorten speelt de kleur van het
van het respiratieapparaat ook worden veroorzaakt verenkleed een rol bij de voortplanting.
door processen buiten het respiratieapparaat. Een
voorbeeld is het bij grasparkieten voorkomende Opbouw
struma. Door schildklierhyperplasie wordt de tra- Het verenkleed is opgebouwd uit verschillende
chea gecomprimeerd. Overigens zal compressie soorten veren (pennae). De contourveren springen
van buitenaf op de trachea bij vogels niet zo snel het meest in het oog en bepalen het uiterlijk van
problemen opleveren als, bijvoorbeeld, bij de hond, de vogel. Contourveren kunnen worden onder-
omdat vogels gesloten tracheale ringen hebben. verdeeld in slagpennen, vleugeldekveren, staart-
Een andere oorzaak van dyspneu door compressie pennen en lichaamscontourveren. De slagpennen
van buitenaf is een ruimte-innemend proces in de van de vleugel worden onderverdeeld in ‘slagpen-
28 Vogels 305

nen’ in engere zin (‘primaries’) en ‘broekpennen’


(‘secondaries’). De ‘slagpennen’ zitten vast aan het
os carpometacarpale en de phalangen, terwijl de
‘broekpennen’ vastzitten aan de ulna (afb. 28.5).

De overgang tussen ‘slagpennen’ en ‘broekpen-


nen’ is duidelijk zichtbaar indien men de vleugel
spreidt. ‘Slagpennen’ worden genummerd van
mediaal naar lateraal, terwijl ‘broekpennen’ wor-
den genummerd van lateraal naar mediaal. Vogel-
soorten die tot vliegen in staat zijn hebben tussen
de negen en twaalf ‘slagpennen’ per vleugel. Bij de
postduif bedraagt dit aantal tien of elf.
Lichaamscontourveren zijn bij de meeste vo- Afbeelding 28.5
gelsoorten niet gelijkmatig over het lichaam ver- Postduif waarbij lege artis de vleugel wordt gespreid. De
spreid, maar groeien alleen in bepaalde gebieden: toppen van de vingers worden onder tegen de slagpen-
de veervelden (pterylae). Deze pterylae zijn bij een nen gehouden, terwijl de duim boven op de vleugel ligt.
geplukte vogel goed zichtbaar. De tussenliggende Het polsgewricht (intercarpale gewricht) wordt vervol-
huidgebieden worden apterylae genoemd. gens gestrekt door met de palm van de hand hier druk
Een contourveer bestaat uit een schacht (rachis), een op uit te oefenen. De overgang tussen (a) ‘slagpennen’
vlag (vexillum) en het vlagloze deel van de schacht, en (b) ‘broekpennen’ is duidelijk zichtbaar. De slagpen-
de spoel (calamus), die vastzit in de veerfollikel. nen zitten vast aan het os metacarpale en de phalanges,
De spoel is een holle buis met aan het uiteinde een terwijl de broekpennen vastzitten aan de ulna.
ronde opening (umbilicus proximalis). In deze
ronde opening bevindt zich een uitstulping van de
dermis van de veerfollikel, die overgaat in de pulpa,
de dermispapil. Bij een volgroeide contourveer is
de calamus hol, terwijl bij een groeiende contour-
veer de calamus gevuld is met pulpa, waarin zich
een arterie en een vene bevinden. Bij het volgroeien
van de contourveer gaan deze vaten in regressie
en wordt de pulpa geresorbeerd. De calamus gaat
naar distaal over in de rachis; deze bevat aan de li-
chaamszijde een groef en geeft de contourveer zijn
stevigheid. Aan weerszijden van de schacht zijn
de baarden (barbae) bevestigd onder een hoek van
ongeveer 45°. Bij de slagpennen zijn deze barbae
asymmetrisch en bij de staartpennen symmetrisch.
Aan weerszijden van elke baard ontspringen weer
twee baardjes (barbulae), die eveneens onder een
hoek van 45° staan met de baarden. De barbulae
van twee aangrenzende barbae staan dus onder een
hoek van 90° ten opzichte van elkaar. De distale
barbulae bevatten haakjes (hamulae), die de proxi-
male barbulae van de aangrenzende barbae omvat-
ten. Op deze manier wordt een bijna luchtdichte
vlag gevormd. Indien de haakjes losraken, kan de Afbeelding 28.6
vogel de situatie redresseren door de vlag door de Een contourveer.
snavel te halen. Een en ander is enigszins vergelijk-
baar met een ritssluiting (afb. 28.6).
als hun verenkleed niet waterdicht is. Men wordt
Het onderhouden van de structuur van de contour- nogal eens geconfronteerd met ‘lekke’ watervogels.
veren is ook zeer belangrijk voor het waterdicht Bij deze dieren is het verenpak onvoldoende water-
houden van het verenkleed. Voor watervogels is afstotend en de vogels liggen dan te diep in het wa-
dit van levensbelang, want deze dieren verdrinken ter. In die gevallen moet altijd inspectie van de con-
306 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

tourveren aan de ventrale zijde van de watervogels Bij sommige vogelsoorten vindt er tweemaal per
(contactoppervlak met het water) plaatsvinden. jaar een rui plaats en bij weer andere soorten zelfs
Men moet kijken of er geen verontreiniging heeft driemaal. Het ruien wordt geïnitieerd door uitwen-
plaatsgevonden en of de veren droog zijn. Water dige invloeden, zoals daglichtlengte en tempera-
dat op de veren wordt aangebracht moet er als pa- tuur, die de voor de rui noodzakelijke hormonale
reltjes aflopen. processen op gang brengen. Vooral de schildklier
Een andere categorie veren zijn de donsveren (plu- en de gonaden spelen een belangrijke rol. Bij de
mae). Deze veren vormen een isolerende laag onder meeste vogels worden niet alle veren tegelijk ver-
de contourveren. Donsveren bezitten geen schacht vangen. De slagpennen en staartpennen ruien
en geen vlag. Sommige vogelsoorten hebben dons- meestal in paren, waardoor de aërodynamische
veren verspreid over het gehele lichaam (eenden), eigenschappen behouden blijven.
terwijl bij andere vogelsoorten donsveren alleen
worden gezien in de pterylae (Tinamiformes), de Bij eenden en ganzen treedt een bijzondere vorm van
apterylae (de meeste Galliformes), of zelfs geheel rui op. Paarvorming vindt bij de wilde eend plaats
afwezig zijn (Passeriformes, Columbiformes). in de herfst. De woerden hebben in deze tijd hun
Bij het zogenaamde poederdons (pulviplumae) karakteristieke verenkleed: zilvergrijze flanken
breken de baardjes tijdens de groei telkens af, zo- met kastanjebruine voorborst, een groene kop met
dat het ‘veerpoeder’ ontstaat. Dit veerpoeder be- witte halsband en een zwarte krul in de staart. De
staat uit kleine keratinegranulae met een diameter vrouwtjes zijn bruingevlekt.
> 1 μm. Het veerpoeder vormt een waterafstotende
laag over de contourveren, terwijl de veren ook Gedurende de gehele herfst en winter vinden copulaties
schoner blijven. Het poederdons wordt vooral aan- plaats. De eieren worden op zijn vroegst eind februari ge-
getroffen bij vogelsoorten die geen stuitklier heb- produceerd. De meeste legsels worden pas in april gezien.
ben, maar ook wel bij andere vogelsoorten. Duiven- Het vrouwtje broedt de eieren uit en blijft bij de jongen
houders zien graag dat het badwater van de duiven totdat deze zelfstandig zijn. De woerden hebben in dit
na het baden bedekt is met een wit laagje veerpoe- seizoen nauwelijks een functie met betrekking tot de voort-
der. Indien men postduiven die in goede vorm zijn planting, tenzij er legsels verloren gaan. Vaak ziet men in
hanteert, voelen de dieren door het veerpoeder erg deze periode groepjes van enkele woerden achter vrouwtjes-
zacht aan, terwijl het poeder op de handen en de eenden aanzitten, die even het nest hebben verlaten. Rond
kleding afgeeft. mei verzamelen de woerden zich en vindt een rui plaats
De haarveren (filoplumae) komen verspreid over van de contourveren. Het opvallende ‘prachtkleed’ ver-
het gehele lichaam voor. Zij hebben een proprio- dwijnt en maakt plaats voor het bruine ‘eclipskleed’.
ceptieve functie en dienen om de contourveren in Bij oppervlakkige beschouwing vertoont het eclipskleed
optimale positie te houden. van woerden sterke gelijkenis met het verenkleed van een-
Borstelveren worden bij sommige vogelsoorten den. Er zijn duidelijke verschilpunten tussen eend en woerd
waargenomen rond de bek (bijvoorbeeld bij de Eu- in deze periode: 1 het bruin van de woerd is minder gevlekt
ropese nachtzwaluw), neusgaten (bijvoorbeeld bij dan dat van de eend, 2 de kop van de woerd is uitgesproken
de wespendief) of ogen (een struisvogel heeft echte beigegrijs, 3 kop en hals van de woerd steken duidelijker
wimpers). De borstelveren hebben een filter- en een dan bij de eend af tegen de borst, 4 de borst van de woerd
tactiele functie. is vosbruin, zonder veel tekening, 5 de vlektekening op de
flanken van de woerd is vaag en minder puntig dan bij de
Rui eend, 6 de snavel van de woerd is groen, 7 de schedel van de
Vogels ruien het verenkleed regelmatig. De rui woerd is zwart en er is (anders dan bij de eend) geen uitge-
dient ervoor om versleten veren te vervangen door sproken oogstreep.
nieuwe. Bij sommige vogelsoorten dient de rui In dit eclipskleed trekken de woerden vanaf de eerste helft
ook om de dieren in de paartijd te voorzien van van juni massaal naar riet- en biezenvelden, waar ze alle
een ‘prachtkleed’. Nadat een vogel uit het ei is ge- slag- en staartpennen tegelijkertijd ruien. Hierdoor zijn de
kropen, maakt hij een aantal veerwisselingen door woerden ongeveer vier weken niet in staat te vliegen. Het
die uitmonden in het volwassen verenkleed. Bij de eclipskleed verschaft de woerden in deze periode een schut-
meeste vogelsoorten duurt het twee jaar voordat kleur. De slagpenrui bij de woerden valt tussen half juni
het volwassen verenkleed wordt verkregen; sommi- en half augustus. De vrouwtjeseenden moeten de jongen
ge soorten doen er langer over. Een albatros krijgt verzorgen en de slagpenrui begint voor deze categorie begin
pas na zeven of acht jaar het volwassen verenkleed. juli en duurt tot half oktober. Vanaf september kunnen
Het volwassen verenkleed wordt minstens één keer weer woerden in prachtkleed worden waargenomen: eerst
per jaar gewisseld (meestal na het broedseizoen). de jonge woerden, later de oudere exemplaren.
28 Vogels 307

Bij postduiven is kennis van de rui, vooral van de matige verloop van de slagpenrui zijn bepaalde
slagpenrui, van belang voor de wedvluchten, om- gebeurtenissen tot op zekere hoogte zelfs te an-
dat de beste prestaties kunnen worden verwacht tedateren (elke slagpen heeft drie weken nodig
van vogels met een ‘volle vleugel’, een vleugel waar- om volledig uit te groeien en de volgende slagpen
in alle slagpennen aanwezig zijn. Bij postduiven wordt pas gestoten als de mediaal hieraan grenzen-
ruit in het algemeen de eerste slagpen nadat de eer- de pen voor driekwart is ontwikkeld).
ste ronde jongen is ‘afgespeend’ (rond april/mei).
Bij jonge duiven wordt de eerste slagpen ‘gestoten’ Als een zich ontwikkelende slagpen onvoldoende
rond de leeftijd van zeven weken. Als er normaal bouwstoffen krijgt aangevoerd, kan zich dit op ver-
wordt doorgekweekt met de duiven, wordt de schillende manieren manifesteren.
volgende pen gestoten als de eerste pen voor drie- Een afwijking die al honderden jaren bekend is
kwart is uitgegroeid en zo verder totdat alle tien bij valkeniers betreft de insnoeringen in de schacht
slagpennen zijn gewisseld (de volgorde van ruien van de slagpennen, gepaard gaande met een streep-
is van binnen naar buiten, de buitenste pen is dus vormige, dwars op de schacht staande verdunning
de tiende pen). Vaak wordt bij het ‘schieten’ van de van de vlag. Valkeniers noemen dergelijke strepen
vijfde pen een vermindering waargenomen van de in de slagpennen ‘hongermaliën’. Ter plaatse van
vliegprestaties. deze hongermaliën vertonen deze slagpennen een
Worden de duiven gescheiden (‘weduwschap’), zwakke plek, waarop een breuk kan ontstaan bij
dan zal er een vertraging optreden in de slagpen- belasting van de vleugel. Deze afwijking wordt ook
rui. Hier wordt wel gebruik van gemaakt om later bij andere vogelsoorten waargenomen. Alleen bij
in het vliegseizoen duiven met ‘volle vleugels’ te die soorten waarbij het vliegvermogen van belang
hebben. Men kan ook de gehele ruiperiode ver- is, speelt deze afwijking een belangrijke rol. De af-
schuiven door de duiven extra vroeg of extra laat te wijking wordt vooral gezien bij jonge vogels. Daar
koppelen. de slagpennen van de linker en rechter zijde zich
De broekpennen en de staartpennen worden pas vrijwel symmetrisch ontwikkelen, is de afwijking
geruid wanneer de zevende slagpen is gestoten. meestal aan beide zijden op nagenoeg dezelfde
Meestal worden er per jaar maar enkele broekpen- plaats zichtbaar. Bij postduiven worden de slag-
nen gewisseld. De staartpenrui begint met het pennen die deze afwijking vertonen ‘werkpennen’
binnenste paar of het op één na binnenste paar en genoemd. Behalve een onvoldoende voorziening
verloopt vervolgens van binnen naar buiten. De van nutriënten tijdens de groei van de slagpen
twee buitenste staartpennen worden echter eerder speelt ook stress een rol bij het ontstaan van deze
geruid dan de op één na buitenste pennen. De laat- afwijking. Bij duiven die een zeer zware vlucht
ste pen die de duif wisselt is dus de op één na bui- hebben gehad, zal dit te zien zijn aan een dwarse
tenste staartpen. streping in de slagpennen die zich op dat moment
De rui van de contourveren begint eveneens rond aan het ontwikkelen waren. Ook na toediening van
het stoten van de zevende slagpen. In het algemeen corticosteroïden kan men dwarsstrepen in de zich
is dit een geleidelijk proces; de rui van de contou- ontwikkelende slagpennen waarnemen.
ren van de nek gaat echter vaak met vele veren te- Anders dan bij werkpennen, waarvan de slag-
gelijk. pen slechts gedurende een zeer korte periode
Rond half december moet het gehele ruiproces onvoldoende nutriënten krijgt aangevoerd, is er
zijn voltooid. Daarom wordt deze datum vaak ook bij buispennen sprake van een langere periode van
aangehouden als het tijdstip waarna de duiven onvoldoende aanvoer van nutriënten. Bij buispen-
gevaccineerd mogen worden tegen diverse infectie- nen wordt een slechte ontwikkeling van de vlag
ziekten. Het toedienen van vaccins of geneesmid- waargenomen.
delen tijdens de slagpenrui kan namelijk aanlei- Er wordt van bloedpennen gesproken als de schacht
ding geven tot ontwikkelingsstoornissen van deze van een dekveer gevuld is met bloed. Dit fenomeen
slagpennen. wordt aangetroffen bij de slagpennen, maar ook
De pulviplumae en filoplumae worden het gehele de lichaamscontourveren kunnen zijn aangetast.
jaar door gewisseld. Het stoppen van deze donsrui Bloedpennen kunnen optreden na een trauma van
is voor de duivenhouder een teken dat er iets niet de veerfollikel.
in orde is. Bij postduiven ziet men dikwijls een te korte slag-
Behalve het stoppen van de donsrui kunnen zich pen wanneer de rui niet helemaal optimaal is ver-
enkele andere abnormaliteiten in de rui voordoen. lopen.
Vooral ontwikkelingsstoornissen van de slagpen- Een ontwikkelingsstoornis van de veren die voor-
nen zijn in dit opzicht van belang. Door het regel- al bij bepaalde inteeltlijnen van kanaries wordt
308 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

aangetroffen betreft de veercysten of ‘lumps’. Deze Kleur


veercysten worden waargenomen op de vleugels Kleuren komen tot stand door de aanwezigheid
en zijn gevuld met een op kaas gelijkende massa. van melanine, carotenoïden en porfyrinen. Mela-
Verwarring met een ontsteking of een tumor is mo- ninepigment bevindt zich in granulae in huid
gelijk. Behalve bij kanaries kunnen deze veercysten en veren en is verantwoordelijk voor de kleuren
ook bij andere vogelsoorten worden gezien. dofgeel, roodbruin, bruin en zwart. Carotenoïden
komen diffuus verspreid in de veren voor, opgelost
Hormonen in vetbolletjes. Carotenoïden zijn afkomstig van
De hormonen die vooral van belang zijn voor plantaardig materiaal en zijn verantwoordelijk
groei en ontwikkeling van het verenkleed, zijn het voor sommige kleuren geel (kanariegeel), oranje
schildklierhormoon en de geslachtshormonen. Het en rood. Bij de afwezigheid van nutritionele caro-
juveniele verenkleed kan zich alleen ontwikkelen tenoïden kan bij sommige vogels een afwijking
bij een voldoende hoge concentratie van schild- ontstaan in de kleur van het verenkleed. Vooral
klierhormoon in het bloed; de geslachtshormonen bij vogels in gevangenschap is het dan nodig om
spelen hierbij nog geen rol. Ten tijde van de aanleg speciale carotenoïden bevattende voedersoorten te
van het volwassen verenkleed staat het dier onder verstrekken (‘roodfactor’ bij kleurkanaries). Porfy-
invloed van zowel schildklier- als geslachtshormo- rinen worden door de vogels zelf gesynthetiseerd
nen. De rol die de geslachtshormonen spelen bij de en komen diffuus verspreid in de veren voor. Por-
bevedering is sterk afhankelijk van de vogelsoort. fyrinen zijn verantwoordelijk voor groene en rode
Men kan een indeling maken in twee groepen: kleuren bij sommige vogelsoorten (Toeraco).
1 vogels waarbij geslachtshormonen de uitwendige Structurele kleuren worden veroorzaakt door een
geslachtskenmerken in grote mate bepalen (zoals samenspel van reflectie, absorptie, verstrooiing en
Galliformes en Anseriformes), en 2 vogels waarbij irisentie van het invallende licht. De irisentie die
de geslachtshormonen geen invloed hebben op kan worden waargenomen bij de contourveren
de uitwendige geslachtskenmerken (zoals Passeri- van pauwen wordt veroorzaakt door het feit dat de
formes). baardjes van de betreffende veren zijn bedekt met
Uit onderzoek verricht bij vogelsoorten uit groep drie dunne laagjes keratine, waardoor het inval-
1 is gebleken dat het verenkleed in aanleg bij beide lende licht als in een zeepbel wordt gebroken. De
geslachten mannelijk is, of anders gezegd; het diverse kleuren van het lichtspectrum worden op
mannelijke verenkleed is het onzijdige verenkleed. deze manier zichtbaar.
Een gecastreerde haan krijgt na de rui een zelfde
type verenkleed terug, terwijl een gecastreerde kip
het vrouwelijke verenkleed verliest en het man- ■
28.5 Lichamelijk onderzoek: hanteren
nelijke (= onzijdige) verenkleed krijgt. Indien oes-
trogenen worden toegediend aan een gecastreerde Wanneer de dierenarts een maximum aan gegevens
haan of gecastreerde hen, komt na de rui het vrou- heeft verzameld zonder dat de patiënt in handen
welijke verenkleed te voorschijn. is geweest, wordt besloten op welke manier het
De rol van het schildklierhormoon is het belang- onderzoek verder zal verlopen. In dit stadium van
rijkst in de fysiologie van de bevedering: slechts bij het onderzoek bevindt zich dus een beslispunt. De
een bepaalde drempelwaarde van het schildklier- reden hiervan is dat de periode dat de vogel in de
hormoon kunnen de geslachtshormonen hun in- handen wordt gehouden tot een minimum beperkt
vloed doen gelden. moet worden, zodat de patiënt zo min mogelijk
Geslachtshormonen hebben wat betreft de beve- aan stress wordt blootgesteld.
dering invloed op:
– structuur: een haan bezit in tegenstelling tot een Voorbereiding
kip lancetvormige veertjes op de hals, het zadel Bij moeilijk te vangen of moeilijk te hanteren vo-
en de staart gels is het van belang dat eerst alles klaar wordt
– groei gezet wat nodig is voor het geplande onderzoek
– pigmentatie: de invloed van geslachtshormonen (bekspreider, wattenstaafjes voor bacteriologisch
op de pigmentatie verschilt per soort. Wel geldt onderzoek, bloedafnamesysteem, bloedbuizen,
voor alle soorten dat bij stijgende concentraties in eventueel een middel om het dier te sederen, enz.).
het plasma eerst de pigmentatie wordt beïnvloed Zo wordt voorkomen dat de vogel steeds opnieuw
en pas later de structuur en de groei uit de kooi gehaald moet worden of dat men met de
vogel in de hand allerlei zaken bij elkaar moet gaan
zoeken. Dit is vooral van belang bij kooi- en volière-
28 Vogels 309

vogels en wilde vogels. Bij postduiven die regelma- Verwondingen door het dier
tig ook door de eigenaar in de hand worden geno- Vogels kunnen, afhankelijk van de soort, de on-
men, verloopt een groot deel van het lichamelijk derzoeker op verschillende manieren verwonden.
onderzoek met de vogel in de handen van de onder- Bij papegaaien moet men erg beducht zijn voor de
zoeker. Als postduiven goed worden gehanteerd, krachtige snavel. Een ara en een molukkenkaketoe
vindt er geen noemenswaardige stijging plaats van zijn in staat om een vinger van de onderzoeker te
ademhalings- en hartfrequentie. Het op de juiste vermorzelen. De eerste zorg van de onderzoeker bij
wijze hanteren van een vogel die als patiënt wordt Psittaciformes is dus het fixeren van de kop van het
aangeboden, is een eerste vereiste voor een dieren- dier. Bij de carnivore kea, ook een vertegenwoordi-
arts die vogelgeneeskunde bedrijft. Belangrijk is ger van de Psittaciformes, moet men ook beducht
dat de patiënt geen nadelige gevolgen ondervindt zijn voor de klauwen.
van het hanteren en dat de behandelende dieren- Bij Falconiformes en Strigiformes zijn de poten
arts niet door de vogel wordt verwond. Bovendien voor de onderzoeker het gevaarlijkste wapen, hoe-
zal het op de juiste manier hanteren van de vogel wel men bij gieren en de Amerikaanse zeearend
het vertrouwen van de eigenaar in de behandelende ook moet uitkijken voor de snavel. Als een roofvo-
dierenarts ten goede komen. Als papegaaiachtigen gel de onderzoeker eenmaal met zijn klauwen vast-
in quarantaine onderzocht moeten worden, is het heeft, is het meestal onmogelijk zonder hulp van
verstandig de ruimte pas te betreden nadat bescher- derden los te komen.
mingsmaatregelen zijn getroffen tegen psittacose De struisvogel en de kasuaris hebben krachtige
(mond/neusmasker). Omdat papegaaien erg veel la- poten, voorzien van forse nagels, en zijn in staat
waai kunnen maken, verdient het aanbeveling een om met één haal van een poot de onderzoeker le-
vorm van gehoorbescherming te gebruiken; de in vensgevaarlijk te verwonden. Deze dieren moet
de schietsport gebruikte oorbeschermers zijn zeer
geschikt.

Onderzoekruimte
Omdat vogels, met uitzondering van Sphenisci-
formes (pinguïns) en loopvogels, in staat zijn via
de lucht te ontsnappen, is het van groot belang dat
het lichamelijk onderzoek plaatsvindt in een van
de buitenwereld afgesloten onderzoekruimte. In
de onderzoekruimte zelf mogen geen voor vogels
gevaarlijke voorwerpen aanwezig zijn, zoals ven-
tilatoren waar zij kunnen worden ingezogen of
kachels waaraan zij zich kunnen branden. Voor het
geval een vogel tijdens het onderzoek uit de han-
den van de onderzoeker ontsnapt, is het handig een
vangnet bij de hand te hebben waarmee de vogel
eenvoudig kan worden teruggevangen. De ramen
van de onderzoekruimte dienen zodanig te zijn
dat zij door de vogel als een visuele barrière wor-
den beschouwd (geblindeerd, beplakt, matglas).
Als de onderzoekruimte kan worden verduisterd,
vergemakkelijkt dit het uit de kooi pakken (of het
terugvangen) van vogels. Met uitzondering van
enkele vogelsoorten blijven vogels in het donker
rustig op hun plaats zitten. Eventueel kan gebruik
worden gemaakt van rood licht om zelf nog wat te
kunnen zien.
Een in de valkerij veel gebruikte methode om
jachtvogels tot rust te brengen is het aanbrengen
van een leren huif over de kop van het dier (afb.
28.7). De vogels zitten dan als het ware in het don-
ker en komen geheel tot rust. Het is zelfs mogelijk Afbeelding 28.7
de jachtvogels te leren met de huif op te ‘azen’. Gehuifde valk op gehandschoende hand.
310 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

men dan ook niet zonder speciale maatregelen van uit de mand wordt gehaald en dat de slagpennen
voren benaderen. van de vleugels niet ‘tegen de draad in’ langs de
Bij Ciconiformes, zoals reiger en ooievaar, moet rand worden bewogen. Vaak kan men het uit de
men voorkomen dat men met de snavel in de ogen mand halen van de duif overlaten aan de eigenaar.
wordt gepikt. De eerste zorg bij deze vogels is het Bij het vasthouden van de duif zorgt men ervoor
fixeren van kop en snavel. Eventueel kan een kurk dat de kop altijd naar de onderzoeker is gekeerd.
op de scherpe snavelpunt worden gezet. De snavel Het dier wordt met de volle hand omvat, waarbij
kan met pleister of plakband worden dichtgeplakt, zich vier vingers onder het lichaam bevinden en de
waarbij erop moet worden gelet dat de neusgaten duim op de rug. Beide vleugels worden tegen het li-
niet worden afgesloten. Visetende watervogels en chaam gehouden met de uiteinden van de slagpen-
pinguïns zijn in staat met de scherpe snavel stuk- nen van beide vleugels kruiselings over elkaar op
ken uit de huid van de onderzoeker te scheuren. de rug van het dier. De poten worden naar achteren
Vooral bij zwanen, maar ook bij pinguïns, zijn de gestrekt of, indien men dit wenst voor meer greep
vleugels lichaamsdelen waar de onderzoeker het op het dier, tussen wijs- en middelvinger geklemd
nodige ontzag voor moet hebben. (afb. 28.8).

Stress Hanteren van kooi- en volièrevogels


Het hanteren houdt voor duidelijk zieke vogels, in Bij het hanteren van kooi- en volièrevogels moet
het bijzonder bij de kleine soorten, een zeker risico men zich eerst op de hoogte stellen van het karak-
in. De stress van het hanteren, zeker als dit op de ter van de vogel en de band met de eigenaar. Vooral
verkeerde manier gebeurt, kan ertoe leiden dat de bij papegaaien is dit van belang. Sommige pape-
vogel in de handen van de onderzoeker sterft. Het gaaien zijn zo tam dat zij zelfs blijven doorkletsen
is daarom raadzaam de eigenaar van tevoren op de bij het jugulair afnemen van een bloedmonster,
hoogte te brengen van het risico. Dit mag echter terwijl andere papegaaien al een felle aanval met
geen reden zijn de patiënt daarom maar niet in de de snavel doen als de eigenaar of de onderzoeker
hand te nemen en zonder een gedegen onderzoek een hand in de kooi steekt. Zelfs bij ogenschijnlijk
een therapie voor te schrijven. heel tamme vogels is het verstandig toch altijd de
Als de eigenaar veel ervaring heeft met het han- nodige voorzichtigheid in acht te nemen. Sommige
teren van zijn vogel(s), kan het vangen soms beter papegaaien hebben een voorkeur voor een bepaalde
aan hem worden overgelaten. Vaak zal een eigenaar sekse.
echter niet weten hoe een vogel vast te pakken. Voor alle kooivogels verdient het aanbeveling
Soms pakt een eigenaar het dier niet stevig genoeg de zitstokken uit de kooi te verwijderen voordat
vast, uit angst het pijn te doen. men het dier uit de kooi haalt. Grasparkieten en
Vogels die niet gewend zijn te worden gehan- kanaries kunnen eenvoudig met onbeschermde
teerd, zullen zich verzetten. Bij het fixeren van handen uit een kooi worden gehaald. Een en ander
deze dieren moet men voorkomen dat de ademha- wordt vergemakkelijkt door de onderzoekruimte
ling wordt belemmerd. Men moet er vooral voor te verduisteren. Grasparkieten behoort men zo-
zorgen dat de uitwendige ademhalingsopeningen
niet worden dichtgehouden, dat de hals redelijk
recht ligt en de trachea dus niet wordt afgekneld.
Bovendien mag de buitenwaartse excursie van het
sternum niet worden belemmerd.
Bij het hanteren van vogels met lange dunne po-
ten moet men de uiterste voorzichtigheid betrach-
ten. Flamingo’s hebben weliswaar harde, maar zeer
dunne botten, die gemakkelijk fractureren en ver-
splinteren. Een pootfractuur bij deze vogels gaat
altijd gepaard met een ernstige beschadiging van
zenuwen en bloedvaten. Pootfracturen bij deze die-
ren hebben een uiterst slechte prognose. Afbeelding 28.8
Fixatie van een postduif. Beide vleugels worden tegen
Hanteren van postduiven het lichaam gehouden met de uiteinden van de slagpen-
Postduiven worden in een duivenmand ter onder- nen van beide vleugels kruiselings over elkaar op de rug
zoek aangeboden. Bij het uit de mand halen moet van het dier. De poten worden bij voorkeur tussen wijs-
men ervoor zorgen dat het dier met de kop vooraan en middelvinger geklemd.
28 Vogels 311

danig te fixeren dat de rug van het dier in de palm


van de hand ligt, terwijl duim en wijsvinger de
kop ter hoogte van de ondersnavel omvatten (afb.
28.9). Bij kleine zangvogels is de handgreep vrijwel
hetzelfde, met dit verschil dat duim en wijsvinger
iets lager worden geplaatst en de ondersnavel niet
omvatten. Middelgrote Psittaciformes kan men het
beste met een gehandschoende hand op bovenbe-
schreven wijze uit de kooi halen.

Bij grotere papegaaiensoorten kan men gebruik-


maken van een handdoek, die zodanig om de ge-
spreide hand wordt gelegd dat er een plooi in de
doek ontstaat tussen duim en wijsvinger. De vogel
weet niet waar zich de vingers bevinden en zal in
het algemeen in de plooi van de doek bijten, zodat
de onderzoeker de kop van het dier kan omvatten.
De kop kan van achteren worden vastgehouden
met de basis van de ondersnavel tussen duim en
wijsvinger. Met de andere hand slaat men de rest
van de handdoek om de vleugels, zodat deze niet
beschadigd kunnen raken bij het uit de kooi halen
van de vogel (afb. 28.10). Als de vogel eenmaal uit de Afbeelding 28.9
kooi is gehaald, verdient het aanbeveling de vogel Fixatie van een grasparkiet. De rug van het dier ligt in de
over te (laten) nemen in een onbeschermde hand, palm van de hand, terwijl duim en wijsvinger de kop ter
zodat manipulaties met het dier gemakkelijker zijn hoogte van de ondersnavel omvatten. De buitenwaartse
uit te voeren. Men moet er altijd voor zorgen dat excursies van het sternum, die tot gevolg hebben dat het
de vleugels tegen het lichaam worden gefixeerd en pulmonale luchtzaksysteem zich kan vullen, mogen niet
dat de poten naar achteren worden gestrekt. Bij het door de greep worden belemmerd.

Afbeelding 28.10
a Het fixeren van een grote papegaai met behulp van een theedoek. De kop wordt van achteren omvat en gefixeerd
met de basis van de ondersnavel tussen duim en wijsvinger.
b Eenmaal uit de kooi gehaald verdient het aanbeveling de vogel over te (laten) nemen in een onbeschermde hand,
zodat het dier beter onderzocht kan worden.
312 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

terugzetten van Psittaciformes in een kooi kan men structuur van de poten (pedogram). De schubstruc-
de bovensnavel van de patiënt op een dwarsverlo- tuur is voor elke vogel uniek en vergelijkbaar met
pende tralie plaatsen. De vogel zal deze met de sna- de vingerafdruk van de mens.
vel vasthouden zodat de onderzoeker de handen
ongedeerd uit de kooi kan halen. ■
28.6.2 Voedingstoestand

Hanteren van fazanten Na het vastpakken van een vogel zal men als eerste
Fazanten zijn vaak moeilijk te hanteren en plegen de voedingstoestand beoordelen. Dit wordt gedaan
altijd veel verzet. Als zij op het spreekuur ter on- door links en rechts van de borstbeenkam (carina;
derzoek worden aangeboden, bevinden zij zich zie afbeelding 28.16, u) te voelen naar de omvang
vaak in een kartonnen doos. Men dient erop be- van de spiermassa, die wordt gevormd door de op-
dacht te zijn dat de dieren bij het openen van de pervlakkig gelegen m. pectoralis en de dieper gele-
doos zeer explosief omhoog kunnen vliegen. gen m. supracoracoideus. Bij de beoordeling van de
omvang van de spiermassa moet men zich realise-
Hanteren van ganzen, eenden en zwanen ren dat deze mede bepaald wordt door de mate van
Anseriformes kunnen worden gevangen met be- activiteit. Zo voelen bij goed getrainde postduiven
hulp van een stompe haak die om de hals wordt die in een goede voedingstoestand verkeren, de
gelegd, of zij kunnen met de hand worden beet- pectorale spieren en de borstbeenkam aan als één
gepakt. Eerst dient de nek vlak onder de kop te ronde massa. Soms kunnen de pectorale spieren
worden vastgepakt en daarna pas andere lichaams- zelfs tot voorbij de borstbeenkam uitbollen. Bij
delen. weinig getrainde dieren (bijvoorbeeld kooivogels)
Eenden kan men oppakken door met één hand promineert de borstbeenkam licht. Bij dieren in
de nek vast te houden en met de andere hand óf de een slechte voedingstoestand is de kam als zodanig
poten óf de vleugels. Ganzen kunnen op dezelfde goed te voelen, enigszins vergelijkbaar met de kiel
manier worden gehanteerd, behalve dat het optil-
len níet mag geschieden door nek en poten vast te
houden. Vooral zwaardere ganzen moeten worden
gedragen door de humeri vast te pakken, daar er
anders gevaar bestaat voor beschadiging van de
halswervels. Bij het vastpakken van Anseriformes
dient men er ter bescherming van de kleding altijd
voor te zorgen dat de cloaca van de onderzoeker of
helper is afgekeerd (afb. 28.11).


28.6 Lichamelijk onderzoek bij het
gefixeerde dier

In het onderstaande wordt de volgende volgorde


aangehouden: identificatie, voedingstoestand, kop,
hals, vleugels, poten, romp (zie ook Onderzoeksta-
tus vogels op de cd-rom).


28.6.1 Identificatie

Soms is het bij vogels van belang dat identificatie


van het individuele dier plaatsvindt. De meest be-
trouwbare methoden zijn de gesloten genummer-
de voetring, die wordt aangebracht vlak nadat de
vogel uit het ei is gekropen, en de geïmplanteerde Afbeelding 28.11
transponder met een uniek nummer. Het is een Fixatie van een gans. Men moet erop bedacht zijn dat
goede gewoonte om van een geïdentificeerde vogel eenden, ganzen en zwanen nogal eens de neiging heb-
het nummer op de onderzoekstatus te noteren. ben om een grote hoeveelheid te defeceren tijdens fixa-
Ongeringde vogels zonder transponder kunnen tie. De dierenarts zorgt dus dat de cloaca van hem af is
worden geïdentificeerd met een foto van de schub- gekeerd.
28 Vogels 313

van een schip. Legkippen hebben slecht ontwikkel- postduiven dat deze niet mooi aangesloten liggen,
de pectorale spieren. Bij de slachtrassen daarente- maar iets uitstaan (‘dikke oortjes’). Er wordt ge-
gen is de pectorale musculatuur goed ontwikkeld. dacht aan een relatie met infecties van de bovenste
Hoewel met de beoordeling van de musculatuur luchtwegen (sinusitis).
een goede maat wordt verkregen voor de voedings- De uitwendige gehoorgang wordt onderzocht
toestand, kunnen geringe veranderingen in de tijd op overvloedige cerumenproductie, ontstekingen,
niet door middel van palpatie worden waargeno- zwellingen en ectoparasieten.
men. Hiervoor is het nodig de dieren te wegen. He-
laas ontbreekt meestal een nauwkeurig overzicht Oog
van het gewichtsverloop van de vogel. Bij duidelijk De iris bestaat bij de meeste vogelsoorten, anders
zieke vogels die ter onderzoek worden aangeboden, dan bij de zoogdieren, uit dwarsgestreept spier-
is het raadzaam het gewicht bij het eerste bezoek weefsel. Als gevolg hiervan staat de pupilgrootte bij
vast te leggen. Dit is ook van belang voor de dose- vogels onder invloed van het willekeurig zenuw-
ring van eventueel toe te dienen geneesmiddelen. stelsel. Over het algemeen ziet men bij vogels een
matige respons op lichtstimuli. Bij geëmotioneerde

28.6.3 Kop papegaaien ziet men vaak een snel op elkaar vol-
gende miosis en mydriasis. Ook bij een postduif die
Gelet wordt op bevedering en symmetrie. Sommige men in de hand houdt, ziet men altijd vergroting
vogelsoorten hebben uitgebreide kopversierselen en verkleining van de pupil. Een ander gevolg is
die men als afwijkend zou kunnen interpreteren. het feit dat het mydriaticum dat bij de hond wordt
Asymmetrie van de kop wordt vaak gezien bij pape- gebruikt (atropine) bij vogels geen mydriasis ver-
gaaien door ophoping van metaplastisch epitheel oorzaakt. Bij vogels maakt men gebruik van een
in de infraorbitale of supraorbitale sinus (vitamine- vers bereide oplossing van 3 mg/ml d-tubocurarine
A-deficiëntie). De schedel kan worden gepalpeerd in 0,025% benzalkoniumchloride. Herhaaldelijk
op symmetrie, deformiteiten en fracturen (denk appliceren in een periode van vijftien minuten kan
aan de vingers!). Bij uitvloeiing uit de neusgaten of soms mydriasis bewerkstelligen. Voor een meer be-
de ogen zijn vaak de veren van de kop besmeurd. trouwbaar resultaat wordt het pure tubocurarine
Bij aanwezigheid van uitvloeiing is het wenselijk in in de voorste oogkamer geïnjecteerd. Vanwege de
dit stadium van het lichamelijk onderzoek materi- mogelijke complicaties behoort dit echter niet tot
aal te verzamelen voor bacteriologisch onderzoek. het routineonderzoek.
Als men bij vogels een zeer duidelijke pupilreflex
Oor ziet op licht, is dit een teken dat de corticale invloed
In tegenstelling tot de meeste zoogdieren hebben is verdwenen. Dit is dus een aanwijzing voor een
vogels geen oorschelpen. De meatus acusticus ex- corticale blindheid. Daar bij vogels een volledige
ternus kan men bij de meeste vogelsoorten caudo- ‘crossing-over’ bestaat van de vezels van de n. opti-
ventraal van het oog vinden, bij sommige vogel- cus in het chiasma opticum, is een consensuele pu-
soorten (bijvoorbeeld de houtsnip) ventraal van het pilreflex (zie ook § 18.2.4 en § 19.4.11) in theorie niet
oog. Bij de meeste vogelsoorten is de opening van mogelijk.4 Omdat echter de ogen zeer groot zijn en
de uitwendige gehoorgang bedekt door speciale vrijwel tegen elkaar aanliggen, kan bij belichting
contourveren, de oordekveertjes. van één oog het contralaterale oog van binnenuit
Bij uilen is het gehoor zeer belangrijk voor het worden belicht, waardoor ook bij het contralaterale
lokaliseren van prooidieren in het donker. Bij de oog een pupilreflex kan worden waargenomen.
kerkuil (Tyto alba) bevindt zich caudaal van de uit- Bij sommige vogelsoorten kan men aan de hand
wendige gehooropening een ‘schild’ van veertjes van de kleur van de iris de leeftijd of het geslacht
ter reflectie van het geluid. Rostraal van de uit- vaststellen (zie § 28.1). Bij jonge postduiven is de
wendige gehooropening bevindt zich een verticale iris donkerbruin gekleurd, bij oudere postduiven is
huidflap, die operculum of concha wordt genoemd. deze kleur fel oranjerood. Bij sommige duivenras-
Loodrecht op de rand van dit operculum bevindt sen worden lichtgekleurde irissen waargenomen.
zich een rij veertjes. Het operculum kan door mid- Verkleuring van een of beide irissen wijst op een
del van huidspieren overeind worden gezet om (eventueel reeds herstelde) infectie of op zeer zware
beter geluiden te kunnen lokaliseren. Bij deze vo- inspanningen. De oorspronkelijke kleur komt bij-
gelsoorten hebben de veertjes dus de functie van de na altijd binnen een of twee maanden weer terug.
oorschelp overgenomen. Bij sommige duivenrassen is het echter normaal
Bij het lichamelijk onderzoek wordt gelet op de dat één iris donker is en de andere een felle kleur
stand van de oordekveertjes. Soms ziet men bij heeft.
314 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Een belangrijk verschil tussen het vogeloog en traanklier, maar een speciale zoutklier die in de
het zoogdieroog is de aanwezigheid van een pec- neus uitmondt: de glandula lateralis nasi of kort-
ten bij vogels. Het pecten is een uitpuiling van het weg ‘zoutklier’. Deze klier varieert, afhankelijk
chorioïd in het corpus vitreum. Het pecten speelt van de vogelsoort, in grootte van 0,1 tot 2% van het
een rol bij de voeding van de retina. Een praktische lichaamsgewicht. De zoutklier bevindt zich dorso-
consequentie van de aanwezigheid van een pecten mediaal van het oog (afb. 28.12). De aanwezigheid
is de onmogelijkheid om met behulp van een oftal- van een ‘zoutwaterklier’ verklaart de uitvloeiing
moscoop de papil te bekijken, daar deze door het uit neus of bek die soms bij zeevogels kan worden
pecten wordt bedekt. waargenomen. De zoutklieren hebben een aanpas-
Bij veel vogelsoorten worden de oogleden alleen singsperiode nodig om weer maximaal te kunnen
gesloten tijdens de slaap, terwijl de bevochtiging functioneren na een periode buiten gebruik te zijn
van het oog plaatsvindt door de membrana nicti- geweest. Voordat dieren, na een periode van zoet
tans. De membrana nictitans bij vogels bevat, an- water, weer worden losgelaten moeten ze geduren-
ders dan bij zoogdieren, twee dwarsgestreepte spie- de een bepaalde tijd drinkwater met een oplopende
ren die zorgen voor de beweging over de oogbol. zoutconcentratie te drinken krijgen.
Het derde ooglid heeft zijn basis mediodorsaal en
beweegt in transversale richting over het oog. Bij Bij het onderzoek van de ogen moet men altijd
de meeste vogelsoorten is het derde ooglid transpa- links en rechts met elkaar vergelijken. Een eenzij-
rant. Aan de basis van het derde ooglid bevindt zich dige exophthalmus valt vaak pas op als het linker-
de klier van Harder (glandula membranae nicti- oog met het rechter wordt vergeleken. Het onder-
tantis). Het mucoïde secretieproduct wordt via een zoek van de ogen verloopt van ‘buiten naar binnen’.
enkelvoudige afvoergang in de conjunctivale zak Eerst wordt de omgeving van het oog geïnspec-
uitgescheiden. De klier van Harder heeft niet al- teerd, vervolgens de oogleden en de conjunctivae
leen een reinigende en bevochtigende functie, maar en daarna pas de ogen zelf. Bij vogels worden veel-
speelt bovendien een belangrijke rol bij de lokale vuldig ooglidlaesies waargenomen, bijvoorbeeld
immuniteit van het oog en de bovenste luchtwe- door traumata of infecties. Bij parkieten moet men
gen. Na applicatie van antigeen in het oog kan een bij afwijkingen van de ooglidrand altijd een afkrab-
toename van antilichaam-producerende plasmacel- sel maken om te zoeken naar schurftmijten (Cnemi-
len in de klier van Harder worden waargenomen, docoptes pilae). Bij duiven is de ooglidrand vaak de
gevolgd door uitscheiding van antilichamen in het eerste plaats waar men een infectie met pokken kan
traanvocht. vaststellen.
Anders dan bij zoogdieren is de glandula mem- Het derde ooglid kan men normaal zeer snel
branae nictitantis veel groter dan de glandula lacri- over het oog zien flitsen; het is niet permanent
malis. Laatstgenoemde klier bevindt zich aan de zichtbaar. Door met duim en wijsvinger boven- en
caudolaterale zijde van de oogbol. De klier heeft onderooglid gelijktijdig uit elkaar te bewegen, zal
behalve bevochtiging van de oogbol geen specifieke de vogel proberen het oog dicht te knijpen met het
functie. derde ooglid en wordt dit beter zichtbaar. Bij som-
Het traanvocht wordt afgevoerd via de puncta mige vogelsoorten kunnen zich parasieten achter
lacrimalia, die zich vlak bij de mediale ooghoek in het derde ooglid bevinden (filariën, bloedzuigers).
het bovenste en onderste ooglid bevinden. Bij de
kip is het dorsale punctum lacrimale ongeveer 3
mm en het ventrale ongeveer 1 mm in diameter. Na
enkele millimeters komen de twee kanaaltjes bij el-
kaar en vormen ze de ductus nasolacrimalis, die via
de dorsomediale wand van de infraorbitale sinus in
de neusholte uitmondt.
Van zeeschildpadden is bekend dat de klieren in
de orbita (klier van Harder en traanklier) in staat
zijn een vloeistof te produceren met een hogere os-
molaliteit dan zeewater. Hierdoor zijn deze dieren
in staat zeewater te drinken. Deze klieren worden
wel zoutklieren genoemd. Bij vogels die in zeewa-
termilieu leven, zoals meeuwen en pinguïns, maar Afbeelding 28.12
ook eenden, vinden we ook een zoutklier. Deze is Ligging van de zoutklier dorsomediaal van het oog bij een
echter geen gemodificeerde klier van Harder of meeuw.
28 Vogels 315

Snavel, washuid, neusgaten cium bevat, kunnen, vooral bij jonge vogels, zachte
Tussen de diverse vogelsoorten bestaan zeer grote snavels ontstaan (rubber bek).
verschillen in de snavelvorm die voornamelijk Na het onderzoek van de snavel wordt aandacht
worden bepaald door de aard van het voedsel en de besteed aan washuid en neusdoppen. De neusdop-
wijze van voedselopname. Bij papegaaien wordt de pen zijn bij sommige vogelsoorten bevederd (bij-
snavel ook gebruikt voor de locomotie. voorbeeld bij de kraai). De neusdoppen behoren
Vogels hebben geen tanden. De functie van de bij postduiven krijtwit te zijn. Een bruine verkleu-
snijtanden wordt overgenomen door de snijdende ring kan worden waargenomen bij infecties van de
rand van de snavel, terwijl bij zaadetende vogels luchtwegen, maar ook in de periode dat er jonge
de functie van de kiezen wordt overgenomen door duiven worden grootgebracht. Bij mannelijke gras-
steentjes in de spiermaag. Door de contracties van parkieten treedt soms een bruine verkleuring van
de spiermaagwand worden de zaden als tussen de blauwe washuid op. Dit is een aanwijzing dat
molenstenen fijngemalen. De enige ‘tand’ die bij er mogelijk sprake is van een oestrogenen-produ-
vogels wordt gezien is de ‘eitand’. Dit is een harde, cerende testistumor (feminisatie). Bij vrouwelijke
scherpe uitstulping aan de rostrodorsale zijde van grasparkieten ‘op leeftijd’ is de zogenaamde bruine
de bovensnavel bij vogels die net uit het ei zijn hypertrofie van de washuid een bekend verschijn-
gekomen. Deze eitand helpt het kuiken om de ei- sel. Hieraan wordt geen pathologische betekenis
schaal open te breken. toegekend.
De snavel wordt gevormd door bot uit de boven- De neusgaten bevinden zich meestal aan de sna-
en onderkaak, dat wordt bedekt door hoorn. De velbasis. Ze worden gecontroleerd op symmetrie,
groeisnelheid van het hoorn van de bovensnavel uitvloeiing en verstopping. Bij postduiven drukt
van een grasparkiet bedraagt ongeveer 7,5 cm per men op de neusdoppen om te controleren op neus-
jaar. Bij sommige vogelsoorten bedraagt de groei- uitvloeiing. Bij papegaaien zijn de neusgaten vaak
snelheid het dubbele. Behalve door trauma kunnen verstopt. Door een alleen uit zaden bestaande
afwijkingen in de snavelvorm ontstaan door sto- voeding treedt vitamine-A-deficiëntie op, met als
ringen in de groei of storingen in de afslijting van gevolg metaplasie van het epitheel en secundaire
het hoorn. Een voorbeeld hiervan is de afwijkende bacteriële of mycotische infecties. Bij chronische
snavel bij parkieten met een schurftinfectie rond de rinorroe kan de veergroei dorsaal van de washuid
snavelbasis (Cnemidocoptes pilae). achterwege blijven. Ook ziet men wel eens een
Bij eenzijdige beschadiging van de germinatieve groef in de snavel als gevolg van chronische neus-
laag kan scheefgroei van boven- of ondersnavel op- uitvloeiing.
treden, waardoor boven- en ondersnavel niet meer
op elkaar aansluiten, met als gevolg een kruissna- Mondholte
vel. Bij sommige vogelsoorten (bijvoorbeeld kruis- Bij parkieten kan men de mondholte openhou-
bek, Loxia curvirostra) is het vóórkomen van een den door gebruik te maken van een paperclip (afb.
kruissnavel fysiologisch. Kruisbekken gebruiken 28.13). Bij grotere Psittaciformes, zoals een grijze
hun snavel om de schillen van conifeervruchten roodstaart of een amazonepapegaai, voldoet de
(dennenappel) uit elkaar te houden, om zodoende vingeropening van een schaar goed (afb. 28.14). Bij
bij de zaden te kunnen komen. Bij kaketoes met kaketoes en ara’s bestaat het gevaar dat de snavel-
‘snavel- en veerrot’ verdwijnt de doffe kleur van de rand beschadigd wordt bij het gebruik van de ach-
snavel. De snavel gaat glanzen omdat er geen poe- terkant van een schaar, daar er te veel druk op een
derdons meer wordt gemaakt. klein oppervlak wordt uitgeoefend. Bij deze vogels
Bij vogels die in gevangenschap leven en die het moet men een instrument gebruiken dat de druk
voeder kant-en-klaar krijgen aangeboden, kan de over een groter oppervlak verdeelt.
afslijting aan de periferie onvoldoende zijn, waar-
door een overgroeide snavel ontstaat. Dit zien we Om de bek van een postduif te openen pakt men
vooral optreden bij vogelsoorten die onder natuur- van onder af tussen duim, middelvinger en wijs-
lijke omstandigheden echte ‘notenkrakers’ zijn, vinger de onder- en bovensnavel. Vervolgens wordt
maar in gevangenschap alleen maar zacht voer de kop naar achteren en omlaag geduwd, waarbij
krijgen aangeboden. Om de normale slijtage van boven- en ondersnavel horizontaal moeten blij-
de snavel de helpende hand te bieden, verdient het ven. Terwijl duim en middelvinger de volle lengte
aanbeveling om de vogels te voorzien van hiertoe van de ondersnavel blijven omvatten, laat men de
geschikt materiaal (hard voer, sepia, knaaghout, bovensnavel door deze vingers glijden, terwijl de
steen). Als gevolg van voeding die te weinig cal- wijsvinger op de punt van de bovensnavel blijft
rusten. De bek zal zich nu vanzelf openen. Men
316 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Het mondslijmvlies beoordeelt men op kleur,


geur, vochtigheid en op het vóórkomen van lae-
sies of parasieten. Bij sommige vogelsoorten is het
mondslijmvlies gepigmenteerd. Er mogen zich in
de mondholte geen verdikkingen of woekeringen
bevinden, evenmin als slijmdraden. De verhemelte-
spleet behoort open te zijn. Door gebruik te maken
van een goede lichtbron (hoofdlamp) kan men in
het craniale deel van de trachea kijken. Soms kan
men bij een infectie met gaapwormen (Syngamus
trachea) deze parasieten in de trachea zien kronke-
len. De rand van het verhemelte is bij postduiven
normaal voorzien van papillen. Als postduiven een
infectie in dat gebied hebben doorgemaakt, is deze
karteling vaak verdwenen. In veel gevallen was het
een protozoaire infectie met Trichomonas gallinae. In
de duivenwereld wordt wel gezegd: ‘het geel heeft
de tandjes weggevreten’. Bij een actieve infectie met
deze parasiet kunnen gele haardjes in de mond-
holte worden waargenomen. Deze gele haardjes
Afbeelding 28.13 moeten worden onderscheiden van witte haardjes
Het openhouden van de snavel van een grasparkiet met door speekselstenen, die geen klinische beteke-
behulp van een grote paperclip. De paperclip wordt hori- nis hebben. Vroeger dacht men wel dat deze witte
zontaal ingebracht en vervolgens 90° gedraaid. haardjes littekens waren van een doorgemaakte
Trichomonas-infectie. Bij het onderzoek van de
mondholte moet ook altijd (met behulp van een
pincet) onder de tong worden gekeken. Bij zwanen
kan men onder de tong wel eens ophopingen van
gras aantreffen. Draadjes kunnen rond de tong of
om de tongbasis zijn geslagen. Bij aasetende vogels
kan een trachearing van een prooidier om de tong
zijn geschoven en necrose hebben veroorzaakt.

Keeluitstrijkje
Het maken en direct bekijken van een lichaams-
warm keeluitstrijkje behoort tot het routineon-
derzoek bij vogels. Bij de postduif is deze onder-
zoekmethode vooral bedoeld voor de diagnostiek
van een infectie met Trichomonas gallinae (het geel).
Hiertoe wordt gebruikgemaakt van een watten-
stokje dat onder de warme kraan goed nat wordt
Afbeelding 28.14 gemaakt. Het wattenstokje wordt door de onder-
Het openen van de snavel van een papegaai met behulp zoeker zelf gemaakt door het uiteinde van een
van de vingeropening van een schaar. Bij grote kaketoes stokje al draaiende in de nabijheid van een plukje
en ara’s bestaat het gevaar dat de snavelrand wordt be- watten te brengen en, nadat het stokje vat heeft ge-
schadigd doordat te veel druk op een klein oppervlak kan kregen op de watten, de watten goed strak om het
worden uitgeoefend. stokje te draaien. De eigenaar houdt de duif vast
terwijl de onderzoeker met één hand de kop fixeert
en met de andere hand een keeluitstrijkje maakt.
heeft dus nu alleen de ondersnavel vast tussen De kop wordt gefixeerd door deze vanaf caudaal
duim en wijsvinger, terwijl de bovensnavel wordt aan de ventrale zijde te omvatten tussen middel-
gestabiliseerd met de punt van de wijsvinger. Het vinger en ringvinger, terwijl duim en wijsvinger
is belangrijk dat de ondersnavel niet aan de punt vanaf caudaal de snavel aan de basis omvatten. De
wordt vastgehouden, maar over de gehele lengte hals wordt gestrekt zodat er een rechte lijn ontstaat
tussen duim en middelvinger. tussen de ondersnavel en de punt van het borst-
28 Vogels 317

been. De bek van het dier wordt geopend door met bij het onderzoek onderscheid maken tussen af-
een vinger van de hand waarin zich het wattenstok- gebroken veren en uitgevallen veren. In het eerste
je bevindt, boven- en ondersnavel van elkaar te be- geval is de oorzaak (meestal) de scherpe rand van
wegen. De snavel wordt opengehouden door duim de drinkbak, terwijl in het tweede geval de oorzaak
en wijsvinger van de andere hand in de mond- een schurftmijt kan zijn. Deze mijt is aan te tonen
hoeken te drukken. Nadat de hals van het dier is door de inhoud van de calamus van een uitgevallen
gestrekt wordt het wattenstokje al draaiend on- veer microscopisch te bekijken.
geveer 5 cm in de slokdarm geschoven (afb. 28.15). De slokdarm verloopt bij vogels, anders dan bij
Eén druppel vocht van het watje wordt vervolgens zoogdieren, aan de rechter zijde van de hals. Som-
op een voorwerpglaasje gebracht, bedekt met een mige vogelsoorten hebben ter plaatse van de borst-
dekglaasje en direct (lichaamswarm) microscopisch ingang een zakvormige uitstulping van de slok-
bekeken bij een vergroting van 10 × 10. Bij een Tri- darm, die krop of ingluvies wordt genoemd. Bij de
chomonas-infectie kan de men de door de zweep- duif zien we, zowel bij de doffer als bij de duivin,
draden veroorzaakte beweging van de flagellaten gedurende de eerste dagen nadat de jongen uit het
waarnemen. De aanwezigheid van epitheelcellen in ei zijn gekropen, vorming van de ‘kropmelk’. Deze
het preparaat is een aanwijzing dat het uitstrijkje kropmelk bestaat uit een brijachtige massa van los-
op de juiste wijze is gemaakt. Zo nodig kunnen ook geraakte, vervette epitheelcellen die dient om de
andere infecties met behulp van een keeluitstrijkje jongen te voederen. Overvulling van de slokdarm
worden gediagnosticeerd, eventueel na kleuren. door slokdarmverlamming wordt bij (water)vogels
Als men bij papegaaiachtigen een keeluitstrijkje gezien als gevolg van loodvergiftiging. Bij loslo-
wil maken, moet het wattenstokje van metaal zijn, pende kippen die veel vezelrijk materiaal opnemen
omdat de patiënt het stokje anders doorbijt en in- (bijvoorbeeld houtkrullen of hooi), komt kropver-
slikt. stopping voor. Bij de postduif hoort de krop drie
uur na de maaltijd leeg te zijn. Verdikkingen in de

28.6.4 Hals krop bij postduiven worden nogal eens veroorzaakt
door een infectie met Trichomonas gallinae (het geel).
Het onderzoek van de hals geschiedt door inspectie De schildklier bevindt zich bij vogels in de borst-
en palpatie. ingang en is normaal niet palpabel. Bij een zeer
Het verenkleed van de hals vertoont bij postdui- extreme vergroting, zoals bij grasparkieten voor-
ven nogal eens afwijkingen (‘kale borst’). Men moet komt ten gevolge van een jodiumdeficiëntie, kan
de schildklier soms worden gepalpeerd. De trachea
is goed te palperen vanaf de kop tot aan de borst-
ingang. Bij kanaries met klikkende bijgeluiden
tijdens de ademhaling kan men soms in de trachea
zwarte puntjes zien zitten als men de hals tegen
een sterke lichtbron houdt, nadat men de veertjes
met behulp van met alcohol bevochtigde watten
wat opzij heeft gewreven. Deze zwarte puntjes zijn
tracheamijten (Sternostoma tracheocolum) die zich
met bloed hebben volgezogen.
Soms kunnen bij postduiven verdikkingen dor-
saal van de nek tussen de schouderbladen worden
gepalpeerd, als gevolg van een subcutane enting ter
plaatse (‘entknobbels’).
De halswervels kunnen goed worden gepalpeerd.


28.6.5 Vleugels

Het schouderskelet van vogels wijkt sterk af van


dat van zoogdieren (afb. 28.16). De schoudergordel
bestaat uit de scapula, het coracoïd en de clavicula.
De scapula loopt van het schoudergewricht naar
Afbeelding 28.15 caudaal en is bij de meeste vliegende vogels lang
Het maken van een keeluitstrijkje bij een duif. Let op de en smal. Bij sommige vogels reikt de scapula zelfs
wijze waarop de kop wordt gefixeerd. tot aan het ilium. Bij pinguïns die hun vleugels
318 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

zorgt voor de neerwaartse slag. De m. supracora-


coideus wordt omgeven door een stevig bindweef-
selkapsel, waardoor de spier niet kan expanderen.
Bij plotselinge overmatige activiteit van de spier
kan dit aanleiding geven tot ophoping van inter-
stitieel vocht, waardoor de druk in het spierkapsel
toeneemt. Dit kan leiden tot circulatiestoornissen,
zelfs tot ischemische spiernecrose. Deze afwijking
is bekend bij kalkoenen en slachtkippen (‘Oregon
muscle disease’). Ook in de humane geneeskunde
is dit zogenaamde ‘compartimentsyndroom’ be-
kend.

Het skelet van de vleugel bestaat uit de humerus,


ulna/radius, carpalia, het os carpometacarpale ii en
iii en de digiti mani.
De humerus is luchthoudend en staat in verbin-
ding met de claviculaire luchtzak. Bij een fractuur
van de humerus is vaak onderhuids lucht te palpe-
ren. Als complicatie van een humerusfractuur kan
Afbeelding 28.16 er bloed of ontstekingsmateriaal in de claviculaire
Klinisch belangrijke onderdelen van het vogelskelet: luchtzak terechtkomen. De ulna is bij vogels, an-
a scapula, b coracoïd, c clavicula, d humerus, e ulna, ders dan bij zoogdieren, groter dan de radius.
f radius, g carpalia, h os carpometacarpale II en III, i pha- Bij geleewiekte vogels heeft amputatie, indien
lanx I en j phalanx II digiti manus II, k pollex, l os ilium, lege artis uitgevoerd, plaatsgevonden van het deel
m os ischii, n os pubis, o femur, p patella, q tibiotarsus, van de vleugel net distaal van de proximale verbin-
r fibula, s intertarsaal gewricht met laterale en mediale ding tussen carpometacarpale ii en iii.
meniscus, t tarsometatarsus en u carina. Om de vleugels goed te kunnen onderzoeken,
moeten deze worden gespreid (zie afb. 28.5). Voor
het spreiden van de vleugel van een duif worden de
gebruiken om te zwemmen, is de scapula zeer toppen van de vingers onder tegen de slagpennen
breed. Bij de struisvogel is de scapula erg klein en gehouden, terwijl de duim boven de vleugel ligt.
vergroeid met het coracoïd. Het coracoïd is het Het carpale gewricht wordt vervolgens gestrekt
stevigst en loopt beiderzijds van de craniodorsale door er met de palm van de hand tegenaan te druk-
punt van het sternum naar het schoudergewricht. ken. Bij postduiven mag de vleugel dus niet wor-
Dit bot voorkomt dat tijdens contractie van de pec- den gespreid door met duim en wijsvinger de slag-
torale musculatuur de borstkas wordt gecompri- pennen vast te pakken en hieraan te trekken. Gelet
meerd. De clavicula ligt craniaal van het coracoïd. wordt op de slagpenrui en op eventuele afwijkin-
De beide claviculae zijn aan de ventrale zijde met gen (zie onder Verenkleed). Men moet onderscheid
elkaar verbonden en vormen samen de furcula (het maken tussen groeistoornissen en mechanische
vorkbeen). Door middel van een stevige bindweef- beschadigingen van de slagpennen.
selstreng is de symphysis van de furcula verbon- De onderzijde van de vleugel wordt geïnspecteerd
den met het craniale deel van het sternum. Aan de op de aanwezigheid van ectoparasieten. Deze zijn
dorsale zijde sluiten de claviculae aan mediaal van vaak zichtbaar te maken door de dekveertjes die de
de dorsale uiteinden van de coracoidea. Bij enkele onderzijde van de slagpennen bedekken wat weg
vogelsoorten (bijvoorbeeld sommige papegaaien) te blazen. Bij de postduif kunnen de lange luis (Co-
ontbreekt de clavicula. Op de plaats waar de sca- lumbicola columbae) en de schachtmijt (Falculifer ros-
pula, het coracoïd en de clavicula samenkomen tratus) worden aangetroffen. Schachtmijten vindt
bevindt zich het foramen triosseum. Door dit fo- men vooral langs de schacht van de (witte) slagpen-
ramen triosseum loopt de eindpees van de diep nen; ze zijn het beste zichtbaar te maken door de
gelegen pectorale spier (m. supracoracoideus), die gespreide vleugel tegen het licht te houden. De
aanhecht aan de dorsale zijde van de humerus. parasieten zijn dan zichtbaar als puntjes langs de
Hierdoor kan de diep gelegen pectorale spier zor- schacht.
gen voor de opwaartse slag van de vleugel. De op- Bij de gespreide vleugel moet ook inspectie van
pervlakkig gelegen pectorale spier (m. pectoralis) de huid in het okselgebied plaatsvinden. Deze
28 Vogels 319

plaats is de dunst bevederde plaats van het lichaam ren (papegaai). Bij vogels met loop- of waadtenen
en soms treden hier ontstekingen op. is de achterste teen rudimentair of verdwenen (ver-
Nadat veren en huid van de vleugel zijn geïnspec- dwijnen van de grijpfunctie), terwijl er vaak sprake
teerd, beoordeelt men de passieve beweeglijkheid. is van oppervlaktevergroting van de overige tenen
Elk gewricht wordt vergeleken met het contralate- (langer worden, vliezen tussen de tenen, bij het
rale gewricht. sneeuwhoen zelfs bevederde tenen). Bij zwemtenen
Vervolgens worden de afzonderlijke gewrichten zien we goed ontwikkelde zwemvliezen tussen de
van de vleugel gepalpeerd. Palpatie van het schou- drie naar voren gerichte tenen en een rudimentaire
dergewricht is niet goed mogelijk. Als gevolg van vierde teen (eend), goed ontwikkelde zwemvliezen
een ruptuur van de pees van de m. supracoracoi- tussen vier naar voren gerichte tenen (aalscholver)
deus kan een subluxatie van het schoudergewricht of goed ontwikkelde zwemlobben op vier naar vo-
optreden. ren gerichte tenen (meerkoet).
Een overvulling van het ellebooggewricht bij De huid van de vogelpoot vertoont sterke gelijke-
postduiven is vrijwel pathognomonisch voor para- nis met de schubben van een reptiel. Bij sommige
tyfus. Bij deze diersoort kunnen echter tumoren, vogelsoorten is het loopbeen bevederd.
hematomen, luxaties of oude fracturen erg veel op Het onderzoek van de poten omvat inspectie
een chronische artritis van het gewricht lijken. van de huid en nagels, inspectie en palpatie van de
musculatuur en inspectie, palpatie en passieve be-

28.6.6 Poten weging van het skelet. Net als bij de vleugels wordt
de linker met de rechter kant vergeleken. Bij ver-
Het bekken heeft bij de meeste soorten ventraal denking op neurologische afwijkingen kan dit on-
geen symphysis. De beide legbeentjes wijken tij- derzoek worden uitgebreid met een neurologisch
dens het eileggen geheel van elkaar. Bij de grote onderzoek.
loopvogels, zoals de struisvogel, bestaat er wel een Bij elke geringde vogel moet worden gekeken of
symphysis pelvis. de ring niet te strak zit. Vaak is er sprake van een
Het pootskelet is erg simpel, vergeleken met ophoping van vuil onder de ring waardoor deze te
dat van zoogdieren, door fusie van de tarsalia met strak komt te zitten. Bij postduiven met een beve-
enerzijds de tibia en anderzijds de metatarsus. De derd loopbeen treden problemen met de ring vaker
op deze wijze ontstane beenderen heten respec- op dan bij duiven met een niet-bevederd loopbeen.
tievelijk tibiotarsus en tarsometatarsus. Het ge- Indien er vuil onder de ring zit, moet dit worden
wricht tussen deze twee botten is het intertarsale verwijderd. Afknelling van de circulatie kan acuut
gewricht. Dit intertarsale gewricht bevat bij vrij- optreden en tot verlies van het distale deel van de
wel alle vogelsoorten een laterale en een mediale poot leiden.
meniscus. De relatieve lengte en sterkte van tibio- Een huidafwijking die frequent bij vogels wordt
tarsus en tarsometatarsus verschilt bij de diverse waargenomen betreft een verdikking en schilfe-
vogelsoorten. Veelal is de tibiotarsus langer dan de ring van de huid van het loopbeen ten gevolge van
tarsometatarsus. Bij de kanarie is de tarsometatar- een infectie met schurftmijten (Cnemidocoptes).
sus dun en lang en bij deze diersoort fractureert Bij afwijkingen ter plaatse moet dan ook altijd een
dit bot eerder dan de tibiotarsus. Bij de grasparkiet huidafkrabsel worden gemaakt voor microscopisch
is de tarsometatarsus kort en dik. Hier fractureert onderzoek. De onderzijde van de voet moet niet
dan ook de tibiotarsus eerder. Bij veel vogelsoorten worden overgeslagen bij het onderzoek. Afwijkin-
ziet men de ontwikkeling van een spoor aan de me- gen die kunnen worden waargenomen, zijn bevrie-
diale zijde van het distale uiteinde van de tarsome- zing, verbranding en abcesvorming aan de onder-
tatarsus (vooral bij mannetjes). zijde van de voet (‘bumblefoot’).
De anatomie van de vogelvoet varieert aanzien- Een afwijking die, anders dan bij andere diersoor-
lijk. Het maximale aantal tenen is vier. Sommige ten, regelmatig bij vogels wordt waargenomen, is
soorten hebben maar drie tenen, terwijl onder meer gewrichtsjicht. Soms kan men de uraatophopingen
de struisvogel twee tenen heeft. De rangschikking door de huid zien schemeren.
van de tenen is sterk afhankelijk van de functie. Er Bij de kip worden de spreidreflexen van de poten
kan een hoofdverdeling worden gemaakt in grijp- als volgt onderzocht. De aan de vleugels gefixeerde
tenen (voor klimmen en vastgrijpen van takken of kip laat men plotseling met een snelle beweging
prooidieren), loop- of waadtenen en zwemtenen. een stuk zakken. Een normale reactie is dat het
Vogels met grijptenen hebben vier tenen waarvan dier de poten en de tenen strekt. Een andere reflex
drie naar voren en één naar achteren gericht (kana- wordt opgewekt door het lichaam van een aan de
rie, havik), of twee naar voren en twee naar achte- vleugels gefixeerd dier met een snelle polsbewe-
320 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

ging omhoog te werpen, waarbij de pols nagenoeg pennen naar lateraal te bewegen tussen duim en
op de plaats blijft. Een normale reflex is dat de po- wijsvinger van beide handen, waardoor de staart
ten tegen het lichaam worden aangetrokken. als een waaier uitspreidt (afb. 28.17). De staartpen-
nen worden op dezelfde wijze beoordeeld als de

28.6.7 Romp slagpennen. Vogels die worden gehouden op gazen
roosters of vogels die in volières zitten met dwars
Het onderzoek van de romp omvat het onderzoek verlopende spijlen, hebben vaak gerafelde of afge-
van het verenkleed, van de huid en van de borsthol- broken staartpennen.
te. Als hiertoe een indicatie bestaat, kan eventueel
worden afgesloten met een cloacaal onderzoek. Bij het onderzoek aan de ventrale zijde van de vogel
wordt gelet op de aanwezigheid van oude dons- of
Huid en huidderivaten van de romp dekveren, de huid ter plaatse van de pectorale mus-
Boven op de rug, net craniaal van de inplanting van culatuur en de kleur van de pectorale spieren.
de staartpennen, bevindt zich bij vele vogelsoorten Een postduif wordt aan de onderzijde bekeken
de stuitklier, glandula uropygii. Vooral bij enkele nadat de vogel vanuit de normale fixatiehouding
watervogels is deze klier sterk ontwikkeld. Bij an- (zie § 28.5) ondersteboven is gedraaid. Hiertoe
dere vogelsoorten (bijvoorbeeld bij de amazonepa- wordt de vogel met de andere hand dan die waarin
pegaai) is de ontwikkeling van de klier beduidend de duif zich bevindt, over de rug vastgepakt, zoda-
minder, terwijl bij sommige soorten (bijvoorbeeld nig dat met de duim en wijsvinger van deze hand
bij de struisvogel) de klier geheel afwezig is. Soms de tenen gestrekt worden gehouden. Nu kan deze
bevindt zich een krans van veertjes rond de uit- hand worden gedraaid, waardoor de duif op zijn
monding van de klier. Met het vettige secretum van rug op de palm van de hand en de pols van de on-
de klier wordt uitdroging van het keratine van de derzoeker rust. Het onderzoek vindt plaats door
veren voorkomen. Bovendien is het secretum anti- met de volle hand tegen de ligging van alle dek-
microbieel actief. veren in te strijken. Het ‘oud dons’ is zichtbaar als
Het secretum van de stuitklier bevat 7-dehydro- veertjes die donkerder zijn dan de rest. De aanwe-
cholesterol. Nadat het secretum door de snavel over zigheid van ‘oud dons’ wijst erop dat het dier gedu-
het verenkleed is verspreid, wordt het onder in- rende enige tijd niet in conditie is geweest.
vloed van ultraviolet licht omgezet in provitamine De huid over de pectorale musculatuur kan bij
D3, dat in chemisch evenwicht is met vitamine veel vogelsoorten worden beoordeeld door de ve-
D3. Op deze manier zijn vogels, mits zij worden ren die de borstbeenkam bedekken naar lateraal
blootgesteld aan zonlicht, in staat zelf vitamine D3 te schuiven. Normaal gesproken is deze huid zeer
te maken.5 Opname van dit vitamine vindt plaats dun. Bij sommige vogelsoorten ontwikkelt zich op
tijdens de verzorging van het verenkleed. Door ge- deze plaats tijdens de broedperiode onder invloed
brek aan zonlicht hebben kooivogels een grotere van het prolactine een ‘broedplek’, die wordt ge-
behoefte aan vitamine D3 in hun voeding dan hun kenmerkt door hyperemie en oedeemvorming. De
wilde soortgenoten. broedplek bevordert de warmteoverdracht van het
De stuitklier is te inspecteren door de dekveren ouderdier op de eieren. Afhankelijk van de vogel-
ter plaatse op te tillen. Dit is het gemakkelijkst te soort wordt de broedplek gezien bij het mannetje,
bereiken door de staartpennen naar ventraal te
drukken en de dekveren, die dan iets uitsteken,
naar voren te klappen. Vooral bij grasparkieten
worden afwijkingen van de stuitklier waargeno-
men (tumor of ontsteking). Bij postduiven is het
belangrijk om de omgeklapte dekveertjes goed
te inspecteren door ze één voor één terug te laten
vallen. Men controleert op de aanwezigheid van
de stuitluis (Campanulotes bidentatus compar). Deze
parasiet kan ernstige onrust bij de duiven veroor-
zaken. Dit onderzoek moet snel geschieden, daar
deze parasieten de neiging hebben om weg te krui-
pen voor het licht.
Bij de postduif worden de staartpennen gecontro-
leerd door de vleugelpunten onder de staartpennen Afbeelding 28.17
te brengen en vervolgens de twee buitenste staart- Spreiden van de staartpunten.
28 Vogels 321

het vrouwtje of bij beide geslachten. Bij pinguïns voor ruimte-innemende processen in de buikholte.
worden de eieren bebroed boven op de goed ge- Normaal bedraagt deze afstand bij de postduif en
vasculariseerde (plat)voeten in een abdominale de grijze roodstaartpapegaai maximaal 3 cm en bij
huidplooi. Bij eenden en ganzen is de huid over de de kanarie, grasparkiet en Gould’s amadine maxi-
pectorale musculatuur bedekt met (dons)veren en maal 1 cm.
ontwikkelt zich geen broedplek; de eieren worden Bij palpatie van het abdomen is meestal alleen de
warm gehouden door ze te bebroeden in een nest maag te voelen. Bij zaadetende vogels is de spier-
dat bekleed is met donsveren die uit de borsthuid maag stevig. Soms kan men de steentjes in de ven-
worden getrokken. trale blindzak van de spiermaag tegen elkaar voe-
Bij de postduif wordt door duivenliefhebbers veel len knarsen. Bij vleesetende vogels is de spiermaag
waarde gehecht aan het onderzoek van deze huid te voelen als een meer pasteuze massa. Bij grote
en de onderliggende musculatuur. De huid zelf vogelsoorten kan soms net de rand van de lever cau-
moet dun en doorschijnend zijn en er mogen geen daal van het sternum worden gepalpeerd. De ove-
schilfertjes op zitten. Bij duiven in goede conditie rige organen zijn normaal niet te palperen, behalve
kan in de huid een dwars op de borstbeenkam ver- soms een ei in het oviduct vlak voor het leggen.
lopende vene worden gezien. Deze vene tekent zich De afstand tussen de beide legbeentjes bedraagt
aan het caudale einde van het sternum als een rode normaal gesproken enkele millimeters. Bij vrou-
stip tegen de witte borstbeenkam en wordt door welijke vogels gaan de legbeentjes uit elkaar staan
duivenhouders ‘vormstip’ genoemd. De spieren die rond het eileggen. Ook bij pathologische verande-
door de huid heen goed zichtbaar zijn, moeten bij ringen in de buikholte (zowel bij mannelijke als bij
de postduif roze van kleur zijn. Een blauwpaars- vrouwelijke vogels) kunnen de legbeentjes te wijd
achtige verkleuring van de borstspieren wordt door uit elkaar staan.
de duivenliefhebber niet graag gezien en wordt Auscultatie van de borst-buikholte kan soms ab-
geassocieerd met een slechte vliegconditie (‘blauw normaliteiten aan het licht brengen.
vlees’). De oorzaak van deze blauwe verkleuring is
onbekend. Cloacaal onderzoek
Bij de inspectie kijkt men of de veren in de omge-
Borst-buikholte ving van de cloaca niet bezoedeld zijn met faeces
Bij een ruimte-innemend proces ter plaatse van het of bloed. De huid rond de cloaca wordt beoordeeld
abdomen moet onderscheid worden gemaakt tus- op eventueel aanwezige ontstekingsverschijnselen
sen subcutane processen (vervetting, tumor) en een en er wordt gelet op in het oog springende afwij-
dikte in de buikholte. Dit kan men doen door de kingen (prolaps van oviduct of cloaca; penisprolaps
borstbeenkam naar caudaal te vervolgen. Bij intra- bij de mannetjes van sommige vogelsoorten, bij-
abdominale processen is er veelal sprake van een voorbeeld de woerd). Bij de kanarie kan men aan de
scherpe overgang ter plaatse van het caudale einde hand van het uitwendige aspect van de cloaca het
van het borstbeen, terwijl subcutane processen geslacht vaststellen.
vaak doorlopen tot over de pectorale musculatuur. Het cloacaal toucher kan uiteraard alleen bij de
Vooral bij kleine vogelsoorten ziet men vaak wat grotere vogelsoorten worden uitgevoerd en
organen door de relatief dunne buikwand heen wordt verricht als hiertoe een indicatie bestaat. Dit
schemeren als de veertjes aan de ventrale zijde, onderzoek wordt verricht met een vinger die is be-
caudaal van het borstbeen, terzijde worden gebla- dekt met een vingercondoom of een handschoen,
zen. Bij kanaries is normaal een 2 mm brede rand voorzien van glijmiddel. Bij sommige vogelsoor-
van de lever zichtbaar net achter de caudale rand ten (b.v. Anseriformes, Struthioniformes) kan men
van het sternum. Bij een infectie met Lankesterella aan de hand van de grootte van de phallus van het
(synoniem: Atoxoplasma) kan een vergroting van mannelijke dier het geslacht vaststellen (afb. 28.18).
de lever optreden; vandaar de populaire benaming Voorts kan men bij ruimte-innemende processen in
‘groteleverziekte’ voor atoxoplasmose bij kanaries. de buikholte met behulp van een cloacaal toucher
Bij een enteritis kan men vaak de rode dunne darm het proces beter karakteriseren. Concrementen in
door de buikwand zien schemeren. de cloaca kan men eveneens met behulp van dit on-
De afstand tussen de legbeentjes en het caudale derzoek vaststellen. Als het eileggen niet vordert,
einde van het sternum, die gemeten wordt door kan cloacaal onderzoek worden verricht om de aard
deze structuren met het midden van de vingertop- van de eischaal en de positie van het ei nader te on-
pen van wijsvinger en middelvinger te palperen en derzoeken. Bij kleine vogelsoorten waarbij cloacaal
door de afstand tussen het midden van de nagels toucher niet mogelijk is, kan men de cloaca inwen-
met een liniaal te meten, kan een aanwijzing geven dig inspecteren met een otoscoop.
322 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

temperaturen. Sommige vogels, inclusief de duif,


zijn in staat dit gevoelige weefsel relatief koel te
houden, terwijl de rest van het lichaam een hogere
temperatuur heeft. Dit wordt bereikt door afkoe-
ling van het arteriële bloed dat naar de hersenen
stroomt door veneus bloed, afkomstig van de kop,
ogen en bovenste luchtwegen in het rete mirabile
ophthalmicum. Evenals de hond en de kat bescher-
men vogels zich tegen hyperthermie door ver-
damping van vocht in de respiratietractus. Hierbij
kunnen twee verschillende soorten ademhaling
worden onderscheiden: thermische polypneu (of
thermische tachypneu; zie ook hoofdstuk 8) en
buccofaryngeaal fladderen.
Door het uitgebreide pulmonale luchtzaksysteem
bij vogels zijn deze diersoorten zeer goed in staat
om de totale ventilatie te verhogen zonder dat de
parabronchiale ventilatie toeneemt. De beweging
van de ademhalingsspieren leidt echter weer tot
warmteproductie.
Afbeelding 28.18 Bij buccofaryngeaal fladderen treden snelle rit-
Geslachtsbepaling bij de wilde eend. Bij de woerd is de mische bewegingen op van de slijmvliezen in het
spiraalvormige phallus uitstulpbaar door met duim en keelgebied, die extra worden doorbloed. Deze
wijsvinger druk uit te oefenen lateraal van de cloaca. bewegingen zijn zeer oppervlakkig, waardoor de
kans op hyperventilatie en daardoor beïnvloeding
van de bloedgassen (respiratoire alkalose) mini-

28.7 Lichaamstemperatuur en maal is. De benodigde energie voor de bewegingen
thermoregulatie van het keelgebied is bovendien gering, waardoor
ook de warmteproductie gering is. Bij de vogelsoor-
De lichaamstemperatuur wordt bij vogels niet rou- ten waarbij beide vormen van respiratoire warmte-
tinematig opgenomen, maar kan onder bepaalde afgifte gelijktijdig voorkomen, is de frequentie van
omstandigheden wel belangrijke informatie ople- het buccofaryngeaal fladderen meestal hoger dan
veren. Over verhogingen van de lichaamstempera- die van de thermische polypneu.
tuur bij vogels en de klinische betekenis hiervan Andere vormen van warmteafgifte aan de om-
is veel minder bekend dan bij zoogdieren. Vooral geving kunnen onder bepaalde omstandigheden
over het verloop van de lichaamstemperatuur bij ook een belangrijke rol spelen. Vooral gedurende
ziekte zijn weinig gegevens beschikbaar. Sommige het vliegen kan de warmteafgifte aan de omgeving
bacteriële en virale infecties kunnen, zeker als ze door middel van convectie groot zijn. De uitge-
gepaard gaan met een septikemie, koorts veroorza- strekte vleugels zorgen voor een vergroting van het
ken. Ook kan door een onvermogen om voldoende lichaamsoppervlak. De onderkanten van de vleu-
warmte aan de omgeving af te geven hyperthermie gels zijn slecht bevederd en goed gevasculariseerd.
ontstaan. Er zijn voorts fysiologische en patholo- Bij sommige vogelsoorten is het warmteverlies via
gische condities bekend waarbij hypothermie kan de goed gevasculariseerde poten belangrijk. Zitten-
optreden. de vogels kunnen de warmteafgifte door convectie
De normale lichaamstemperatuur bij vogels is vergroten door de vleugels op te tillen. Vogels heb-
in het algemeen hoger dan bij zoogdieren, hoewel ben geen zweetklieren, maar kunnen wel in be-
er veel uitzonderingen zijn op deze regel. Bij de perkte mate water via de huid verdampen.
meeste vogelsoorten varieert de lichaamstempera- Vogels kunnen zich beschermen tegen lage
tuur tussen 40° en 43°C. De lichaamstemperatuur omgevingstemperaturen door middel van verschil-
van de grote loopvogels (struisvogel, emoe, nandoe) lende mechanismen. De meest extreme vorm is de
is lager (37-39°C). Dit geldt eveneens voor enkele jaarlijkse migratie van bepaalde wilde vogelsoor-
duikende vogelsoorten, zoals pinguïns. De letale ten naar zuidelijke gebieden. Een ander bekend
lichaamstemperatuur bij vogels ligt tussen 46° en fenomeen ter bescherming tegen koude is het
47°C. ‘bolzitten’. Door contractie van de mm. arrectores
De hersenen zijn het meest gevoelig voor hoge plumarum worden de donsveren recht overeind
28 Vogels 323

gezet, waardoor de dikte en daardoor de isolerende Belangrijk voor de vogelpraktijk is dat de meeste
werking van het verenkleed toeneemt. Sommige vogelsoorten binnen een bepaald bereik van de
vogels die aangepast zijn aan het leven op of in omgevingstemperatuur hun energieverbruik con-
het water (eenden resp. pinguïns) hebben behalve stant kunnen houden: de thermoneutrale zone. Om
het verenkleed ook een dikke laag subcutaan vet. zieke vogels zo min mogelijk te overbelasten, is het
Een speciale vorm van isolatie wordt gezien bij de wenselijk om deze patiënten te huisvesten bij een
bruine pelikaan, die over de gehele romp een uit- temperatuur die ligt tussen de boven- en onder-
gebreid systeem van subcutaan gelegen luchtzak- grens van deze thermoneutrale zone (onderste en
ken bezit. bovenste kritische temperatuur). Voor veel kleine
Vooral vogels die langdurig in koud water ver- vogelsoorten, zoals de zebravink (10 g), ligt de ther-
blijven, vertonen vasculaire aanpassingen die het moneutrale zone tussen 32° en 40°C. Bij grotere vo-
warmteverlies moeten beperken. In extreme vorm gelsoorten ligt de thermoneutrale zone lager. Voor
kunnen deze bestaan uit een speciale vasculaire de postduif (400 g) ligt deze tussen 18° en 32°C en
structuur, het rete mirabile. De structuur bestaat voor de kip (2000 g) tussen 10° en 25°C. Genoemde
uit een netwerk van arteriën en venen die dicht grenzen van de thermoneutrale zone gelden voor
tegen elkaar aanliggen en waarin het bloed in vogels met een intact verenkleed. Het is bekend
tegengestelde richting stroomt. Door dit tegen- dat de onderste kritische temperatuur bij ruiende
stroomprincipe wordt het koudere terugstromen- vogels hoger ligt dan bij vogels met een volledig ve-
de veneuze bloed opgewarmd door het warmere renkleed. Hetzelfde geldt uiteraard voor operatie-
arteriële bloed. Dank zij dit mechanisme wordt patiënten waarbij een deel van het verenkleed voor
de temperatuur van het distale uiteinde van de operatieve doeleinden is verwijderd.
extremiteit lager, waardoor de warmteafgifte aan Gedehydreerde vogels zijn niet goed in staat om
de omgeving afneemt. Warmteafgifte via dezelfde door verdamping overtollige warmte kwijt te raken
extremiteit kan plaatsvinden als het veneuze bloed en mogen dus zeker niet in een te warme ruimte
terugstroomt via subcutaan gelegen venen. worden behandeld.
De cloacale lichaamstemperatuur vertoont bij vogels De lichaamstemperatuur moet altijd worden
een circadiaan ritme. Het verschil tussen dag en opgenomen bij vogels die in stupor/coma worden
nacht hangt onder andere samen met het lichaams- aangeboden, bij ‘lekke’ watervogels (zie onder
gewicht. Zo bedraagt het verschil in lichaamstem- Verenkleed) en bij vogels die door een andere oor-
peratuur tussen dag en nacht bij kolibri’s (3 g) 8°C6, zaak de isolerende werking van hun verenkleed
terwijl dit bij struisvogels (100 kg) minder dan 1°C hebben verloren. Ook tijdens langdurige narcose is
bedraagt.7 De lichaamstemperatuur is het hoogst bewaking van de lichaamstemperatuur van belang
tijdens dat deel van de dag waarop de meeste (zo nodig de dieren opwarmen!).
activiteit plaatsvindt. Zo is de lichaamstempera- Vanwege de grote temperatuurvariatie en de re-
tuur bij uilen ’s nachts hoger. De fluctuatie van latief hoge lichaamstemperaturen bij vogels zijn
de lichaamstemperatuur is gecorreleerd aan de de in de humane geneeskunde en diergeneeskunde
fluctuatie van de daglichtlengte en wordt geregu- gebruikte kwikthermometers ongeschikt voor
leerd via de epifyse. Behalve de dagelijkse tempe- gebruik bij vogels. Zeer geschikt daarentegen zijn
ratuurfluctuaties kennen sommige vogelsoorten elektronische thermometers voorzien van een flexi-
ook seizoensfluctuaties. De Europese nachtzwaluw is bele meetsonde met kleine diameter. Het tempera-
hier een voorbeeld van. Deze soort kent een echte tuur opnemen bij vogels is niet geheel zonder risi-
winterslaap, gepaard gaand met een daling van de co: als niet de nodige voorzichtigheid in acht wordt
lichaamstemperatuur (hibernatie, torpor). Deze genomen, kan de wand van de cloaca gemakkelijk
soort kan een lichaamstemperatuur van 5-8°C over- worden geperforeerd.
leven. Het op eigen krachten ontwaken is echter
pas mogelijk vanaf een omgevingstemperatuur
tussen 13° en 20°C. ■
28.8 Notatie
Behalve de bovenbeschreven fysiologische da-
lingen van de lichaamstemperatuur die de vogels De gegevens van het anamneseformulier kunnen,
moeten beschermen tegen uitputting van hun aangevuld met de gegevens verkregen door nadere
energiereserves, kan een daling van de lichaams- vragen, worden genoteerd op een onderzoekstatus
temperatuur bij alle vogelsoorten worden waar- voor vogels. Hierop kunnen ook de bevindingen
genomen na een periode van vasten. Vogels die als van het lichamelijk onderzoek worden genoteerd
patiënt worden aangeboden hebben vaak om deze (zie cd-rom).
reden een hypothermie.
324 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren


28.9 Verder onderzoek den) ontwikkeld voor nader onderzoek. Dit betreft
onder meer beeldvormende diagnostiek8, bloedon-
Evenals voor de hond en de kat zijn ook voor vogels derzoek (hematologie9, biochemie10), endoscopie11
diverse methoden (met referentiewaarden en -beel- en elektrocardiografie.12

Literatuur

1 Del Hoyo J, et al. Handbook of the birds of the world, dl 1. Barcelona: Lynx, 1993.
2 Lessels K, Mateman C. Molecular sexing of birds. Nature 1996; 383: 761-2.
3 Van Nie GJ, Lumeij JT, Dorrestein GM, et al. Tuberculose bij roofvogels (i) Tijdschr
Diergeneeskd 1982; 107: 563-72.
4 Williams D. Ophthalmology. In: Ritchie BW, Harrison GJ, Harrison LR, eds. Avian
medicine. Principles and application. Lake Worth (Fl): Wingers, 1994; 676.
5 Hou HC. Relation of preen gland of birds to rickets iii. Site of activation during
irradiation. Chin J Physiol 1931; 5: 11-8.
6 Lasiewski RC. Body temperature, heart rate and breathing rate and evaporative
water loss in hummingbirds. Physiol Zool 1964; 37: 212.
7 Crawford EC Jr, Schmidt-Nielsen K. Temperature regulation and evaporative
cooling in the ostrich. Am J Physiol 1967; 212: 347.
8 McMillan MC. Imaging techniques. In: Ritchie BW, Harrison GJ, Harrison LR, eds.
Avian medicine. Principles and application. Lake Worth (Fl): Wingers, 1994; 246-
326.
9 Campbell TW. Hematology. In: Ritchie BW, Harrison GJ, Harrison LR, eds. Avian
medicine. Principles and application. Lake Worth (Fl): Wingers, 1994; 176-98.
10 Lumeij JT. Avian clinical biochemistry. In: Kaneko JR, Harvey JW, Bruss ML, eds.
Clinical biochemistry of domestic animals; 5th ed. San Diego: Academic Press,
1997; 857-84.
11 Taylor M. Endoscopic examination and biopsy techniques. In: Ritchie BW,
Harrison GJ, Harrison LR, eds. Avian medicine. Principles and application. Lake
Worth (Fl): Wingers, 1994; 223-45.
12 Lumeij JT, Ritchie BW. Cardiology. In: Ritchie BW, Harrison GJ, Harrison LR, eds.
Avian medicine. Principles and application. Lake Worth (Fl): Wingers, 1994; 695-
722.
Bijlage: Instructies voor de eigenaar

1 Als het een ‘kooivogel’ betreft, verdient het aanbeveling de niet-schoongemaakte


kooi mee te nemen bij het bezoek aan de dierenarts. Het onderzoek van de kooi
kan vaak waardevolle informatie opleveren voor het stellen van een diagnose.
2 Indien mogelijk dient 24 uur voor het bezoek aan de dierenarts de bodem van
de kooi te worden bedekt met waspapier. Zo kan tijdens het bezoek een goede
indruk worden verkregen omtrent het aantal en de aard van de uitwerpselen van
de patiënt. Bovendien is het eenvoudig om vanaf het waspapier monsters van de
uitwerpselen te verzamelen voor nader onderzoek.
3 Maak voorafgaand aan het bezoek aan de dierenarts een lijst van aan de patiënt
verstrekte voedingsmiddelen, inclusief de toevoegingen en de respectievelijke
hoeveelheden. Als de vogel meer dan normaal drinkt, verdient het aanbeveling
de opgedronken hoeveelheid water per dag nauwkeurig te meten met behulp van
een huishoud-maatbeker. De verpakking en een kleine hoeveelheid van het voe-
der en de eventuele toevoegingen moeten worden meegenomen.
4 Maak een lijst van de aan de patiënt verstrekte geneesmiddelen (middel én dose-
ring). Neem eventueel nog aanwezige medicijnen mee naar de dierenarts.
5 Maak vóór het transport naar de dierenarts het waterbakje leeg en hang het weer
in de kooi op, om morsen tijdens het transport te voorkomen. Ook verdient het
aanbeveling het eventueel aanwezige grit vóór het transport uit de kooi te ver-
wijderen, om te voorkomen dat de patiënt zich ten gevolge van stress tijdens het
transport gaat overeten aan het grit.
6 Tijdens het transport moet de kooi worden bedekt met een deken om afkoeling te
voorkomen en om de patiënt rustig te houden.
7 Als de vogel erg zwak is, verwondingen heeft of zenuwverschijnselen vertoont,
verdient het aanbeveling eventuele schommels te verwijderen en de zitstokken
lager te plaatsen.
8 Bij postduiven, volièrevogels, of andere vogels die niet in een kooi worden gehou-
den, is het van belang een verzamelmonster van de ontlasting mee te nemen uit
de verschillende hokken of volières.
9 Als het een niet-alledaagse soort betreft, verdient het aanbeveling gegevens over
de soort, de ondersoort of het ras, het geslacht en de leeftijd van de vogel zo nodig
thuis na te zoeken, zodat hierover bij de dierenarts geen misverstanden hoeven te
bestaan.
29 Kleine zoogdieren:
konijn, cavia, chinchilla, goudhamster,
muis, rat, gerbil, fret en nerts
J.T. Lumeij

Anamnese en lichamelijk onderzoek bij de kleine Konijn (Oryctolagus cuniculus)


zoogdieren verschillen in principe niet van die bij Het skelet van het konijn is zeer fragiel. Het
de hond of kat. De detailverschillen in (de moge- totale gewicht van het skelet bedraagt 8% van het
lijkheden van) het onderzoek worden hoofdzake- lichaamsgewicht (bij een kat is dit ongeveer 13%).
lijk bepaald door het verschil in grootte tussen de Indien ondeskundig met konijnen wordt gemani-
diverse diersoorten en verschillen in anatomie en/ puleerd, kunnen gemakkelijk fracturen of luxaties
of fysiologie. Ook wat betreft huisvesting en voe- optreden van de lumbale wervels (meestal L7), met
ding bestaan verschillen, zodat deze aspecten in de als gevolg paralysis posterior. Konijnen moeten dus
anamnese de nodige aandacht moeten krijgen. altijd goed worden gefixeerd om tegenspartelen te
In dit hoofdstuk wordt niet per diersoort een voorkomen.
kant-en-klaar protocol voor onderzoek aange- Hoewel dit zelden voorkomt, kunnen oudere
boden; in plaats daarvan worden verschillen in rammelaars en primaire voedsters met een sterk
vergelijking met hond en kat vermeld. Voor de territoriaal gedrag mensen bijten. In het algemeen
grote lijn van het onderzoek en een gedetailleerde moet men meer beducht zijn voor het krabben
beschrijving van de uitvoering van het onderzoek met de nagels. Om deze reden verdient het aanbe-
wordt verwezen naar hetgeen hierover ten aan- veling konijnen niet met opgestroopte mouwen te
zien van hond en kat is gezegd. Als eerste wordt hanteren. Men kan een konijn oppakken door één
het hanteren van de diverse kleine zoogdieren be- hand langs de zijkant van het dier onder de achter-
sproken. poten te brengen terwijl men met de andere hand
het nekvel van het dier vastpakt. Het konijn wordt
vervolgens opgetild en met één beweging wordt

29.1 Hanteren en technieken de kop tussen de arm en het lichaam gedrukt (afb.
29.1a). Fixatie kan ook geschieden door de kop
Sommige knaagdieren hebben een ontsnappings- van het dier met de elleboog te fixeren, terwijl de
mechanisme ontwikkeld om aan predatoren te ont- hand van dezelfde arm de achterkant omvat (afb.
komen. Hiermee moet rekening worden gehouden 29.1b). Konijnen mogen nimmer aan de oren wor-
bij het hanteren. Voorbeelden van dieren met een den opgetild. (Indien men een konijn optilt met
ontsnappingsmechanisme zijn de muis, de rat, de beide handen rond de thorax, beginnen de dieren
gerbil en de chinchilla. vaak met de achterpoten te slaan en kunnen ze
Bij de eerste drie soorten kan de staarthuid van de daarmee de onderzoeker verwonden of hun rug
staart afstropen indien de dieren aan het uiteinde beschadigen.)
van de staart worden opgepakt. Vooral bij de gerbil
is dit nogal eens het probleem. Bij de chinchilla is Voor het afnemen van een bloedmonster of het inbren-
het fenomeen ‘fur slip’ bekend. Dit kan optreden gen van een maagsonde zonder assistentie van
ten gevolge van stress tijdens het hanteren. Door iemand die het dier vasthoudt, kan men konijnen
het effect van adrenaline op de mm. arrectores pi- fixeren in een speciaal hiervoor ontworpen kistje
lorum kunnen hele plukken haar uitvallen. Het (afb. 29.2) of in een nylon fixatiezak voor katten.
duurt ongeveer vijf maanden voordat de uitgeval-
len haren vervangen zijn door nieuwe met de oor- Konijnen kunnen in een soort hypnose worden
spronkelijke lengte. gebracht door ze uitgestrekt op hun rug neer te
leggen. Vervolgens wordt de ventrale zijde van de

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_29, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
328 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

wordt het konijn door een helper goed gefixeerd


(als alternatief kan een fixatiekistje worden ge-
bruikt) en wordt met behulp van een vacuümsys-
teem en een 27G-naald (0,45 mm) bloed afgenomen
uit de laterale oorvene (marginale vene), nadat de
haren ter plaatse zijn geschoren of geplukt en de
huid is gedesinfecteerd met alcohol. Ook kan de
centraal verlopende a. auricularis worden gebruikt.
Hoewel lastiger uit te voeren, kan ook bloed wor-
A den afgenomen uit de v. jugularis. Na scheren en
desinfecteren met alcohol wordt op dezelfde wijze
als bij hond en kat bloed afgenomen, of het dier
wordt op de rug gelegd met de kop juist over de
rand van de tafel, waarna het bloed uit de v. jugu-
laris wordt afgenomen. In die houding geraakt het
konijn in een soort hypnosetoestand (zie eerder).
Intraveneuze injecties kunnen worden gegeven in
de v. cephalica, de v. saphena of de laterale oorvene.
Voor verblijfskatheters worden de v. saphena, de v.
cephalica of (bij voedsters) de laterale thoraxvene
aanbevolen. Ook kan de v. jugularis hiervoor wor-
den gebruikt. De femur leent zich goed voor in-
traossale katheters zoals bij het fret.
B Oraal toedienen van medicijnen via het diastema
(tandloze ruimte tussen snijtanden en kiezen) met
Afbeelding 29.1 behulp van een tuberculinespuit gaat vaak zeer
a Correct oppakken van een konijn. goed. Ook via een maagsonde kunnen medicijnen
b Fixatie van een konijn. worden ingegeven. Men gebruikt als sonde een
soepele plastic urinekatheter met een diameter van
2 tot 3,5 mm. Men meet de afstand van de mond
tot aan de laatste rib en markeert deze lengte op
de sonde. Vervolgens plaatst men een mondhoutje
met centraal gat ter plaatse van het diastema. Om
het slikken tijdens het inbrengen te bevorderen
blaast men in de sonde op het moment dat de punt
zich in de pharynx bevindt. De maagsonde wordt
zeer voorzichtig doorgeschoven tot in de maag.
Indien er weerstand wordt gevoeld is de sonde
mogelijk in de trachea ingebracht. Voordat men
vloeistoffen appliceert moet eerst worden gecon-
troleerd of er maagsap is terug te zuigen (afb. 29.3).
Ook kan, zoals bij de kat, gebruik worden gemaakt
van een dunne maagsonde die via de neus wordt
ingebracht.

De urineblaas is bij konijnen goed te katheterise-


Afbeelding 29.2 ren. Bij katheterisatie van de rammelaar maakt
Fixatie van een konijn in een fixatiekistje. men gebruik van een katheter met een diameter
van 1 tot 2,5 mm (1-5 kg). De penis moet goed wor-
den uitgestulpt. Na behandeling met xylocaïne-
thorax en buik in caudale richting zachtjes geaaid spray wordt de katheter ingebracht. Bij de voedster
en wordt de kop licht achterover gebogen. wordt een katheter gebruikt met een doorsnede
Uit het oor kan men zowel arterieel als veneus van 2 mm. Door met de duim ventraal van de vulva
bloed afnemen. Bloedafname kan op diverse ma- druk uit te oefenen of door het pluisje ventraal van
nieren geschieden. Voor routinebloedonderzoek de vagina zorgvuldig aan te trekken, kan de vagina
29 Kleine zoogdieren 329

Afbeelding 29.3 Afbeelding 29.4


Inbrengen van een maagsonde bij een konijn met behulp Correct vasthouden van een cavia.
van een mondhoutje.

goed worden uitgestulpt. Na sprayen met xyloca- De huid van de cavia is erg stevig, vooral op de rug.
ine wordt de katheter langzaam glijdend schuin Hier moet men op bedacht zijn bij het geven van
verticaal over de ventrale vaginawand in de urethra subcutane injecties in dit gebied.
geschoven. Indien weerstand wordt gevoeld, wordt Orale toediening van medicijnen gaat gemak-
de katheter vervolgens horizontaal verder gescho- kelijk met behulp van een tuberculinespuit via het
ven. Dit laatste behoort zonder enige weerstand te diastema. Met behulp van een flexibele katheter en
geschieden. Cystocentesis met een 23 tot 25 gauge een mondhoutje of een stompe canule kan ook de
naald (zie ook § 25.2.2) is eveneens mogelijk (zie maag worden gesondeerd.
ook § 25.4). Katheterisatie van de blaas is zowel bij zeugjes
als bij beertjes mogelijk met een katerkatheter. Bij
Cavia (Cavia porcellus) beertjes treedt echter vrijwel altijd een ejaculatie op
Cavia’s zijn soms moeilijk te vangen. De dieren waardoor de katheter verstopt raakt. Cystocentesis
moeten met de volle hand onder de thorax worden met een 25G-naald is eveneens mogelijk.
opgepakt terwijl het lichaam met de andere hand
wordt ondersteund (afb. 29.4). Indien de thorax Chinchilla (Chinchilla laniger)
of het abdomen van dorsaal wordt omvat, kan dit Bij het hanteren van chinchilla’s moet men bedacht
aanleiding geven tot long- of leverbeschadiging. zijn op ‘fur slip’ (zie eerder). Het beste kan men het
Cavia’s zullen zelden bijten, maar ze zijn erg be- dier optillen aan de staart en het in een vloeiende
weeglijk en luidruchtig, enigszins vergelijkbaar beweging op de onderarm zwaaien (afb. 29.5). Een
met biggetjes. chinchilla kan, evenals een rat, rond de thorax wor-
den omvat. Chinchilla’s kunnen over een afstand
Bij sommige cavia’s is het mogelijk bloed uit de v. van ongeveer 75 cm urine wegspuiten indien ze in
jugularis te verkrijgen. De methode is identiek aan het nauw worden gebracht. Wees hierop bedacht
de methode die bij hond en konijn wordt gebruikt. bij het hanteren.
Bloed kan ook worden afgenomen uit de zoge-
naamde femorale driehoek. Het dier wordt hiertoe De oorvenen kunnen worden gebruikt voor bloed-
in rugligging gefixeerd. Het bloed is arterieel of afname en het geven van injecties met behulp van
veneus. Intraveneuze injecties kunnen worden een 25- of 27G-naald. Orale toediening van medi-
gegeven in de v. saphena en soms in de oorvene. cijnen gaat eenvoudig met een tuberculinespuit
Transilluminatie en een zeer fijne naald (27 G) zijn via het diastema. Indien de dieren niet stil willen
voor de laatste techniek essentieel. Bloedafname en zitten, kunnen ze in een handdoek worden gerold.
intraveneuze toediening van medicijnen kunnen Cystocentesis met een 25G-naald is mogelijk.
ook geschieden via de v. cephalica of de v. saphena.
330 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

dier bij de staart (niet aan het uiteinde, zie eerder)


op te tillen en vervolgens op een ruwe ondergrond
te plaatsen. Wanneer het dier dan aan de staart ach-
terwaarts wordt getrokken, zal het zich schrapzet-
ten met de voorpootjes. Met de duim en wijsvinger
van de andere hand kan het dier nu in de nekhuid
worden gepakt en opgetild. De hand wordt in pro-
natiestand gebracht en de staart van de muis wordt
met de ringvinger of pink gefixeerd (afb. 29.6). In-
Afbeelding 29.5 dien onvoldoende nekhuid wordt vastgepakt, kan
Correct vasthouden van een chinchilla. de muis zich omdraaien en in de vingers bijten. In-
dien het dier te strak wordt vastgehouden, kan de
ademhaling worden belemmerd.

Bloedafname kan plaatsvinden uit de staartvene.


Hiertoe wordt de muis in een speciaal houdertje
gefixeerd (afb. 29.7). Ook kan via punctie van de
retrobulbaire plexus met een hematocrietcapillair
bloed worden verkregen. Hiertoe moet de muis
echter onder anesthesie worden gebracht. Door het
dier vervolgens in de nekhuid te pakken kan aan
beide zijden de v. jugularis worden dichtgedrukt,
waardoor stuwing van bloed in de kop plaatsvindt.
Afbeelding 29.6
Correct oppakken en fixeren van een muis. Door een afgebroken hematocrietcapillair via de
mediale ooghoek langs de oogbol in te brengen
kan de retrobulbaire plexus worden aangeprikt
Goudhamster (Mesocricetus auratus) (afb. 29.8). Nadat de stuwing is opgeheven en de
Hamsters moeten regelmatig worden gehanteerd capillair is verwijderd, houdt het bloeden vanzelf
om ze handtam te houden. Hamsters zijn nachtdie- op. Deze methode van bloed afnemen kan nadelige
ren en indien ze overdag plotseling worden gewekt gevolgen hebben voor de visus van het dier. Een
of ruw worden opgepakt, willen ze wel eens bijten. eveneens weinig elegante methode voor het ver-
Hamsters moeten solitair worden gehuisvest om krijgen van bloed, die bij proefdieren wel wordt ge-
vechten te voorkomen. Men kan hamsters oppak- bruikt, is het afsnijden van een puntje van de staart.
ken op dezelfde manier als een rat door met de
volle hand de thorax te omvatten. In het algemeen Voor het oraal toedienen van medicijnen kan ge-
zijn mannetjes gemakkelijker te hanteren dan bruik worden gemaakt van een geknopte canule,
vrouwtjes. Hamsters kunnen eenvoudig worden die tot in de maag kan worden gebracht. Nadat het
verplaatst met behulp van een blikje. Meestal krui- dier op bovenbeschreven wijze is gefixeerd met ge-
pen de dieren er zelf in.
Bloedafname kan plaatsvinden uit de retrobul-
baire plexus, na lokale of algehele anesthesie.
Kleine hoeveelheden bloed kunnen worden verza-
meld met behulp van een vaccinostyle of naald uit
de staart. Ook kan bloed worden afgenomen uit de
v. jugularis. Intraveneuze injecties kunnen worden
gegeven in de v. saphena. Bij subcutane injecties
moet rekening worden gehouden met de uitbrei-
ding van de wangzakken tot aan de schouder.
Het oraal toedienen van medicijnen kan geschie-
den met behulp van een stompe canule via het di-
astema.

Muis (Mus musculus) Afbeelding 29.7


De beste methode om een muis te pakken is het Aanprikken van de staartvene bij een muis.
29 Kleine zoogdieren 331

strekte nek, brengt men voorzichtig de geknopte


canule langs het verhemelte in (afb. 29.9). Hoeveel-
heden tot 0,1 ml kunnen oraal worden toegediend
via het diastema met een medicijndruppelaar. In
verband met het geringe spiervolume zijn intra-
musculaire injecties niet aan te bevelen. Subcutane
injecties kunnen worden gegeven in de huidplooi
waarmee het dier wordt gefixeerd. De laterale
staartvene leent zich voor intraveneuze injecties
nadat deze gedilateerd is in warm water of met een
gloeilamp. Hiertoe wordt de muis in een speciaal
houdertje gefixeerd. Voor het verkrijgen van urine
van een muis kan men het diertje ondersteboven
houden. Vaak beginnen de diertjes dan spontaan te
Afbeelding 29.8 urineren. Alleen al het hanteren is soms voldoende.
Aanprikken van de retrobulbaire plexus vanuit de mediale
ooghoek bij een muis. Rat (Rattus norvegicus)
De meeste rattenstammen zijn tam en gemakkelijk
te hanteren. Als eerste stap bij het oppakken laat
men de dieren even wennen aan de aanwezigheid
van de onderzoeker. Vervolgens kan de rat bij de
staartbasis (niet aan het uiteinde, zie eerder) wor-
den gepakt. Het dier zal willen weglopen, waarbij
het lichaam wordt gestrekt. Met de andere hand
wordt de rat nu omvat waarbij de duim onder de
kin en de wijsvinger om de nek van het dier wordt
gehouden (afb. 29.10). Vooral een goede plaatsing
van de duim is belangrijk. Door deze tegen de on-
derkaak te drukken, kan men bijtlustige ratten het
bijten beletten. Bij zware en drachtige dieren moet
het achterlichaam met de andere hand worden
ondersteund. Als hulpmiddel om ratten te fixeren
wordt ook wel gebruikgemaakt van plastic cilin-
ders. In de cilinder zijn allerlei openingen aange-
bracht om injecties te kunnen geven of bloedmon-
sters te verzamelen.
Afbeelding 29.9
Inbrengen van een geknopte canule in de maag van een Bloed kan men afnemen via orbitapunctie, zoals
muis. beschreven voor de muis. Bij de rat wordt de capil-
lair echter vanuit de dorsale conjunctiva in cau-
domediale richting gestoken. Ook kan de laterale
staartvene worden gebruikt voor het verzamelen
van een bloedmonster.
Het oraal toedienen van medicijnen kan, net als
bij de muis beschreven, gebeuren met behulp van
een geknopte canule.
Intraveneuze injecties kan men toedienen via de
laterale staartvene. De staartvene is echter in ver-
gelijking met de muis veel slechter te zien, vooral
bij oudere ratten. Door gedurende twee minuten
de staart te wrijven met alcohol kan men de opper-
vlakkige laag van verhoornde epitheelcellen ver-
wijderen waardoor de vene duidelijker zichtbaar
Afbeelding 29.10 wordt. Ook de v. saphena en de v. jugularis kunnen
Fixeren van een rat. worden gebruikt voor intraveneuze injecties.
332 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Gerbil (Merionus unguiculatus) rieel bloed kan worden verkregen uit de a. caudalis
Een van de redenen waarom gerbils als proefdieren aan de ventrale zijde van de staart. Bij sommige
worden gebruikt, is dat sommige stammen een ge- fretten is het wenselijk een isoflurane inhalatie-
netisch bepaalde aanleg hebben voor epileptiforme anesthesie te gebruiken bij de bloedafname. Voor
aanvallen. Bij het hanteren van gerbils kan soms een jugulair bloedmonster wordt het fret door een
een epileptiforme aanval worden geïnduceerd; assistent in borstligging gefixeerd met de hals naar
deze kan circa vijftien tot dertig seconden duren en dorsaal en de voorpoten over de rand van de tafel
is erg indrukwekkend. Een dergelijke aanval gaat (zie ook § 25.3.1). Na scheren en desinfecteren met
spontaan over en behandeling is niet noodzakelijk. alcohol (zie ook § 25.2.4) kan na stuwing ter hoogte
Bij het hanteren, het afnemen van bloed en het toe- van de borstingang aan de laterale halsvlakte de v.
dienen van medicijnen gaat men bij de gerbil op jugularis worden gezien. Met behulp van een 22G-
dezelfde wijze te werk als bij de muis. Door de sterk naald en een vacuümsysteem met 3 ml vacuümbuis-
gepigmenteerde staart is echter het gebruik van de je kan hieruit een bloedmonster worden verzameld.
staartvene voor klinische doeleinden moeilijk, in Bij sommige fretten is de hoeveelheid subcutaan
tegenstelling tot bij de muis. Bij de gerbil kunnen vet zo groot dat de vene niet zichtbaar kan worden
intraveneuze injecties het beste worden gegeven in gemaakt. De methode die dan kan worden gebruikt
de v. femoralis. is punctie van de v. cava cranialis bij het in ruglig-
ging gefixeerde fret, waarbij de voorpoten langs de
Fret (Mustela putorius furo) en nerts (Mustela vison) thorax naar achteren, en de kop over de rand van
In tegenstelling tot wat veel mensen denken zijn de tafel naar beneden zijn gestrekt. Een 25G-naald
fretten geen wilde dieren, doch reeds duizenden wordt craniomediaal van en halverwege de eerste
jaren gedomesticeerd, net zolang als cavia’s. De rib ingebracht. Nadat de huid is gepenetreerd,
meeste als huisdier gehouden fretten zijn gewend wordt het vacuümbuisje aangeprikt en de naald in
om regelmatig te worden gehanteerd en zullen bij de richting gestoken van de contralaterale heup-
het onderzoek weinig problemen opleveren. Fret- kom. Voorzichtig wordt de naald doorgeduwd tot-
ten hebben lange en scherpe tanden die diep in de dat het vacuümbuisje zich met bloed vult. Indien
huid kunnen penetreren, dus wees bedacht op de de naald tot aan de conus is ingebracht zonder dat
ontmoeting met een minder handzaam exemplaar. het vacuümbuisje zich met bloed vult, wordt de
Vooral bij zogende moertjes en jonge fretten moet naald langzaam teruggetrokken. Vaak zal bij het
men erop bedacht zijn dat ze kunnen bijten. terugtrekken plotseling bloed in het buisje begin-
Fretten kunnen, net als ratten, worden gehan- nen te stromen. Op dit moment moet de naald
teerd door met de volle hand de thorax te omvatten worden stilgehouden zodat het buisje zich verder
en de duim onder de kin te plaatsen. Lastige dieren kan vullen. De v. saphena aan de laterale zijde van
kan men het beste met de volle hand in de nekhuid de achterpoot net boven de hak of de v. cephalica
(laten) pakken, terwijl de rest van het lichaam vrij aan de voorpoot kan na scheren van de huid en
naar beneden hangt. Deze handgreep veroorzaakt desinfecteren met alcohol (zie ook § 25.2.4) worden
bij de meeste fretten een volledige ontspanning gebruikt voor het verzamelen van een kleine hoe-
waardoor een lichamelijk onderzoek mogelijk veelheid bloed.
wordt. Een bijkomend voordeel is dat de abdomi- De a. caudalis kan het beste worden aangeprikt
nale organen zich wat naar beneden (caudaal) ver- nadat het fret enige tijd in een warme ruimte is ge-
plaatsen en makkelijker palpabel zijn. De aandacht plaatst om de circulatie te bevorderen. Vervolgens
van lastige fretten kan worden afgeleid door ze te wordt het dier op de rug gefixeerd en wordt een
laten likken aan een spuit met pasteuze voeding 21G-naald ingebracht in de groeve aan de ventrale
(bijvoorbeeld Nutri-Cal). De meeste fretten vinden zijde van de staart en 2 à 3 mm in de diepte in de
dit zo lekker dat zij zich al likkend aan deze pasta richting van het lichaam gestoken. Met deze tech-
gewillig laten onderzoeken. Mocht een fret de on- niek kan 3-5 ml bloed worden verzameld. Na bloed-
derzoeker bijten, dan moet niet de gebeten hand afname moet enige tijd druk worden uitgeoefend
worden teruggetrokken, doch de frettenbek moet op de punctieplaats om nabloeding te voorkomen.
(door een assistent) worden geopend door duim Hoewel bloedafname bij het fret via punctie van de
en wijsvinger in de mondhoeken van het fret te retro-orbitale plexus en via het kort afknippen van
duwen. Voor het hanteren van niet-gesocialiseerde een teennagel mogelijk is, worden deze technieken
nertsen (bontproductie) wordt aanbevolen om zwa- in de kliniek niet gebruikt.
re (gewapende) leren handschoenen te gebruiken. Urine kan bij een fret worden verzameld na spon-
Bij het fret kan bloed worden afgenomen uit de v. tane lozing op een glad oppervlak, of bij mictie via
jugularis, de v. cava cranialis of de v. saphena. Arte- manuele druk op de blaas. Ook is cystocentesis met
29 Kleine zoogdieren 333

een 25G-naald een goede optie. Het katheteriseren stabiele vorm aanwezig is. Wordt echter de houd-
van de blaas bij fretten is lastig maar niet onmoge- baarheidstermijn van drie maanden overschreden,
lijk. Blaaskatheterisatie gebeurt onder anesthesie. dan zal het gehalte aan vitamine C in het voer te
Bij het vrouwelijke dier bevindt zich de urethrale laag zijn om de behoefte van 16 mg/kg/dag te dek-
opening op ongeveer 1 cm craniaal van de clito- ken. Vaak wordt in de behoefte aan vitamine C van
ris. Er wordt een katheter van 3.5 french (zie ook cavia’s, die als gezelschapsdier worden gehouden,
§ 25.2.2) met mandrijn gebruikt. Bij het mannelijke voorzien door het verstrekken van koolsoorten of
fret kan de J-vormige bocht aan het distale einde wortelen. Ook kan vitamine C in het drinkwater
van het bacculum (os penis) bij de katheterisatie worden verstrekt (200 mg/l).
problemen veroorzaken. Hier wordt een katheter Cavia’s (en ook wel ratten) zijn erg kieskeurig wat
zonder mandrijn gebruikt. hun eten betreft. Gedurende de eerste levensdagen
Intraveneuze injecties worden gegeven in de v. leert de cavia te discrimineren tussen voer en niet-
cephalica, de v. saphena en soms de v. jugularis. Ver- voer. Voerveranderingen op oudere leeftijd kunnen
blijfskatheters worden bij fretten onder anesthesie om deze reden leiden tot anorexie, omdat ze het
geplaatst. Ook kan een intraossale katheter in het nieuwe voer niet kennen (neofobie). Zeker in het
femur worden gebracht. Hiertoe wordt een spinale terminale stadium van de dracht, wanneer de ener-
naald (20 G) ingebracht mediaal van de trochanter giebehoefte groot is, kan dit aanleiding geven tot
major in distale richting. ernstige problemen (acetonemie). Plotselinge ver-
Een maagsonde kan bij het fret worden inge- anderingen van voer kunnen bij alle dieren met een
bracht via een mondhoutje met een centraal gat. gecompliceerde maag-darmflora, zoals konijnen en
knaagdieren, leiden tot digestieproblemen omdat
de maag-darmflora zich moet aanpassen aan het

29.2 Anamnese gewijzigde substraat. Om deze reden dienen wijzi-
gingen in de voedersamenstelling over een periode
Aan de hand van een anamneseformulier voor de van ten minste vijf dagen te worden doorgevoerd.
eigenaar wordt getracht een zo compleet mogelijke Konijnen die ad libitum met pellets worden gevoed
anamnese te verkrijgen. Omdat infectieziekten bij zijn vaak erg vet en neigen soms tot dunne ontlas-
kleine zoogdieren in het spel kunnen zijn, is het ting omdat de vertering niet optimaal verloopt. Het
wenselijk behalve de anamnestische gegevens, die is beter deze dieren gerantsoeneerd te voeren. Om
waardevol zouden kunnen zijn voor een indivi- enteropathieën te voorkomen, moeten voldoende
dueel ziek dier, ook informatie te verkrijgen over ruwe vezels in het dieet aanwezig zijn, bijvoor-
eventuele andere dieren die met de patiënt in aan- beeld in de vorm van hooi. Alhoewel hooi niet strikt
raking zijn geweest. noodzakelijk is in de voeding voor cavia’s, vermin-
Bij een groepsprobleem moeten aanvullende vra- dert het wel de kans op het zogenaamde haarbijten
gen worden gesteld over de morbiditeit, de mor- (‘barbering’). Dit haarbijten door dominante dieren
taliteit, de leeftijd en de sekse van de aangetaste wordt ook gezien bij muizen en gerbils. In voorko-
dieren en over de verschijnselen. Uiteraard zijn we mende gevallen is het belangrijk te weten door wie
ook geïnteresseerd in het absolute aantal dieren het (de) dier(en) word(t)(en) verzorgd. Kleine kinde-
met verschijnselen. ren vergeten nog wel eens hun gezelschapsdier eten
Bij de anamnese van het individuele dier wordt of drinken te geven, hetgeen soms fatale gevolgen
gevraagd naar de voeding (bron en samenstelling, kan hebben. De beschikbaarheid én de opname van
opslag, fabricagedatum, toevoegingen, hoeveelheid zowel water als voedsel dienen te allen tijde gron-
recente wijzigingen) en naar de huisvesting (hok- dig te worden gecontroleerd in gevallen van ver-
type, plaatsing en formaat, voeder- en drinkwa- magering, dehydratie of sterfte zonder een andere
tervoorziening, bodemtype, hygiëne, lichtregime, aanwijsbare oorzaak. Soms wordt het drinkwater
ventilatie, temperatuur, vochtigheid) (tabel 29.1 en gechloreerd (2 ml van een 5,25% hypochlorietoplos-
29.2). sing per 10 liter drinkwater) of aangezuurd tot een
pH van 2,5 (2,6 ml geconcentreerde HCl per 10 l wa-
De cavia bijvoorbeeld is, net als de primaten, niet ter) ter voorkoming van verspreiding van bacteriële
in staat zelf vitamine C te synthetiseren (dit wordt infecties (Pseudomonas).
veroorzaakt door een genetisch bepaalde deficiëntie Sommige hoktypen predisponeren voor ziekten.
van het leverenzym L-gluconolactonoxidase, een Voetzoolproblemen bij cavia’s en konijnen treden
van de enzymen die nodig zijn voor de vorming van frequent op bij roostervloeren. Bij cavia’s die niet
L-ascorbinezuur uit D-glucose). Er zijn caviavoeders van jongs af aan gewend zijn om op roostervloeren
in de handel waarin vitamine C in een betrekkelijk te lopen treden gemakkelijk pootfracturen op. On-
334

Tabel 29.1 Enkele fysiologische en zoötechnische gegevens van kleine zoogdieren

diersoort levensduur volwassen adem- polsfre- rectale tempe- relatieve droog voer/dag wateropname/
in jaren gewicht halings- quentie tempera- ratuur vochtig- dag
(max) (g) frequentie tuur verblijf heid
(˚C) (˚C) (%)

konijn 5-10 (15) 900-9000 32-60 120-325 37,5-39,5 15-19** 50 3-4 g/100 g 5-10 ml/100 g
(rasafhankelijk) gerantsoeneerd (90 ml/100 g
ad lib hooi tijdens lactatie)

cavia 4-5 (8) 么 900-1200 42-104 230-280 37,2-39,5 18-23 50-70 5-6 g/100 g 10 ml/100 g
乆 700-900

chinchilla 10 (20) 么 400-500 – 700–750 36,1-37,8 15-21 – – –


乆 500-600

hamster 1½-2 (4) 么 85-130 33-135* 250-500* 35,5-38,9 19-23 40-60 10-12 g/100g 8-10 ml/100 g
Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

乆 95-150

muis 1-2 (4) 么 20-40 94-216 325-780 36,5-38,0 19-23 45-70 15 g/100 g 15 ml/100 g
乆 20-60 (ad lib)

rat 2-3 (5) 么 267-500 63-179 250-500 35,6-38,9 19-23 60-80 10 g/100g 10-12 ml/100 g
乆 225-325 (ad lib)

gerbil 2-4 (8) 么 50-130 90-160 200-600 35,8-39,0 18-24 <50 5-10 g/100 g 4-7 ml/100 g
乆 50-55 (ad lib)

fret 5-8 (13) 么 1350-2700 30-40 180-250 37,8-40,0 15-19** – ad lib –


乆 450-900

nerts (11) 么 1700-2200 38,8


乆 800-1000

* ademhalings- en polsfrequentie en ook lichaamstemperatuur dalen aanzienlijk bij de hamster tijdens hibernatie.
** konijn en fret zijn gevoelig voor hoge temperatuur; plaats ze nooit in de volle zon.
29 Kleine zoogdieren 335

Tabel 29.2 Richtlijn voor de huisvesting van muizen als proefdier. Bron: Voorlopig Advies
van de Raad van Europa ETS 123; GT 123(2000) 57. Tabellen met gelijksoortige
gegevens voor ratten, gerbils, hamsters, cavia’s, konijnen en fretten staan in
bijlage 1 van dit boek

Lichaams- Minimale Minimale Vloeropper-


gewicht vloeroppervlakte kooihoogte vlakte per dier
(g) (cm2) (cm) (cm 2)

In voorraad en = 20 330 12 60
gedurende de procedure 21-25 330 12 70
26-30 330 12 80
> 30 330 12 100

Tijdens het fokken 330 12


Monogaam paartje
of trio.
Voor elk extra vrouwtje
met nest 180 cm2 extra

Voorraad bij fokker * <20 950 12 40


kooigrootte 950 cm2

Kooigrootte 1500 cm2 <20 1500 12 30

*Gespeende muizen mogen in deze hoge dichtheid worden gehouden gedurende de korte periode na het spenen,
onder voorwaarde dat de ruimte voldoende groot is en voldoende verrijkt is. Er mogen geen aanwijzingen zijn voor
aantasting van gezondheid en/of welzijn.

der slechte hygiënische omstandigheden kan bij de fotofase in de herfst van nadelige invloed op de
konijnen gemakkelijk een urineuze dermatitis ont- reproductieresultaten van konijnen, terwijl met
staan (urinebrand) in het anogenitale gebied. Om een constante fotofase van veertien tot zestien uur
vechten te voorkomen, moeten rammelaars na het gedurende het gehele jaar met vrouwelijke konij-
spenen individueel worden gehuisvest. Voedsters nen kan worden gefokt.
dienen op een leeftijd van drie maanden van elkaar Een aandoening bij ratten van 7-15 dagen oud
te worden gescheiden. Indien verscheidene volwas- die wordt gezien bij een lage luchtvochtigheid,
sen mannetjesmuizen samen worden gehuisvest, zoals kan voorkomen in de wintermaanden in ver-
kunnen ten gevolge van vechtpartijen uitgebreide warmde ruimten, is ‘ringtail’. De staart dient bij
verwondingen ontstaan. ratten mede voor de thermoregulatie. Bij een re-
De dieren dienen te zijn gehuisvest in voldoende latieve luchtvochtigheid lager dan 20% kan er een
grote kooien met de juiste temperatuur en voch- storing optreden in het regelmechanisme van de
tigheidsgraad (zie tabel 29.1 en 29.2). Konijnen, ca- microcirculatie in de staart, hetgeen leidt tot ring-
via’s en fretten kunnen slecht tegen temperaturen vormige insnoeringen ten gevolge van ischemie.
boven de 28°C. Indien deze dieren ’s zomers in het Staartnecrose distaal van de insnoering(en) kan het
volle zonlicht staan, kan dit leiden tot hyperther- gevolg zijn.
mie. Langdurige blootstelling aan hoge temperatu- Er moet worden geïnformeerd of er een quaran-
ren is een bekende oorzaak van fertiliteitsstoornis- taineprocedure wordt gehanteerd bij de introduc-
sen bij rammelaars en van embryonale sterfte bij tie van nieuwe dieren.
drachtige voedsters. Het vragen naar de leeftijd van de patiënt is es-
De ventilatie dient zodanig te zijn dat er een sentieel omdat veel kleine zoogdieren slechts een
luchtverversing van ongeveer tienmaal per uur beperkte levensduur hebben (zie tabel 29.1). Bij
wordt bereikt. sommige diersoorten vraagt men ook naar de vac-
Het lichtregime kan duidelijk invloed hebben op cinatiestatus. Zo kan bij het konijn worden ge-
de reproductieresultaten. Zo is een verkorting van ent tegen myxomatose en ‘rabbit haemorrhagic
336 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

disease’ (rhd, ook wel aangeduid als ‘viral hae- observeren van de ademhaling van gezonde dieren.
morrhagic disease’: vhd), bij nerts en fret tegen Tabel 29.1 geeft enige referentiewaarden.
hondenziekte, rabiës en botulisme type C, en bij de
nerts verder tegen ‘mink viral enteritis’ (met kat- Pols (en hartauscultatie)
tenziektevaccin). Palpatie van de perifere pols is door de geringe
afmetingen van kleine zoogdieren vaak niet moge-
lijk. Bovendien is het tellen van de hartfrequentie

29.3 Lichamelijk onderzoek eigenlijk alleen bij het konijn mogelijk, omdat de
andere in tabel 29.1 genoemde dieren daarvoor een

29.3.1 Algemene indruk te hoge frequentie hebben. Bij het konijn kan de
pols worden opgenomen zowel aan de a. femoralis
Speciaal bij diersoorten waarbij een uitgebreid als aan de a. auricularis (centrale oorarterie) (afb.
lichamelijk onderzoek door de afmetingen van de 29.11). De polsfrequentie van een konijn in rust be-
soort moeilijk uitvoerbaar is, is een minutieuze draagt 120-150/min; bij excitatie kan de pols snel
observatie van het dier, liefst in een voor het dier oplopen tot 200-300/min. Bij het konijn is de ictus
vertrouwde omgeving, belangrijk. Nauwgezet die- cordis palpabel in de tweede, derde en vierde inter-
nen de punten van de algemene indruk (hoofdstuk costale ruimte links en rechts (L > R). Auscultatie
7) te worden nagelopen. Zo kan men de gang van van het hart kan plaatsvinden links in de vierde in-
een dier pas beoordelen als men het dier ook in- tercostale ruimte en rechts in de derde intercostale
derdaad laat lopen. Bij het beoordelen van de loco- ruimte. Bij het fret ligt het hart tussen de zesde en
motie moet men weten hoe de soort zich normaal achtste rib.
voortbeweegt. Het konijn maakt bijvoorbeeld met
de voorpoten een loopbeweging terwijl de achter- Temperatuur
poten een gelijktijdige sprongbeweging maken. De temperatuur moet worden opgenomen met een
Het fret heeft een zeer eigenaardige manier van aangepaste (eventueel digitale) thermometer (zie
voortbewegen. De rug is zodanig gekromd dat het ook § 4.2). Glasthermometers worden vanwege het
voor pathologisch aangezien zou kunnen worden risico van breken niet aanbevolen. Door het hoge
door iemand die niet weet hoe deze soort zich metabolisme en het grote lichaamsoppervlak in
normaal voortbeweegt. Bij de rat en het konijn relatie tot het gewicht van kleine (zoog)dieren is
wordt nogal eens als gevolg van ziekte een scheve het opnemen van de temperatuur essentieel tij-
kopstand waargenomen. Als hier niet bewust naar dens anesthesie. De temperatuur kan dan zeer snel
wordt gekeken, kan deze belangrijke afwijking dalen, indien geen maatregelen zijn getroffen. Bij
over het hoofd worden gezien. Een hibernerende het inbrengen van de thermometer kan men bij het
hamster ligt opgerold en lijkt in coma of zelfs konijn links en rechts in het perineum met secreet
dood. Hamsters gaan in hibernatie in perioden gevulde huidplooien waarnemen, de fossae ingui-
van een tot drie dagen bij een temperatuur van nales. Dit secreet wordt uitgescheiden door de in-
6°C of lager. Dergelijke dieren moet men dus eerst guïnale klieren. Het secretum bevat feromonen, die
opwarmen en proberen wakker te maken voordat onder meer dienen voor het markeren van het ter-
men kan concluderen of er iets ernstigs aan de
hand is. Bij intacte fretten bestaat er een seizoens-
afhankelijke variatie van de hoeveelheid lichaams-
vet, waardoor zij ’s winters 40% meer kunnen we-
gen dan ’s zomers.


29.3.2 Algemeen onderzoek

Adembewegingen
Na een algemene indruk van de patiënt te hebben
vastgelegd, kijkt men eerst naar ademhalingsfre-
quentie, -type en -ritme en daarna manipuleert
men pas met het dier. Dit gebeurt liefst in een voor
het dier vertrouwde omgeving. Nagegaan wordt
of de ademhaling voor het dier normaal of afwij- Afbeelding 29.11
kend is onder de gegeven omstandigheden. Het zal Opnemen van de perifere pols aan de a. auricularis bij
duidelijk zijn dat men dit alleen kan na veelvuldig het konijn.
29 Kleine zoogdieren 337

ritorium. Bij mannelijke cavia’s bevinden zich links tast en omschreven (zie ook § 4.1.2). Tevens worden
en rechts van de anus perianale klieren, die in de de plaatsen onderzocht waar men lymfknopen kan
anus uitmonden. Vooral bij oudere beertjes geven verwachten (mandibulaire, axillaire, popliteale en
deze kliertjes wel eens aanleiding tot problemen inguïnale lymfeknopen).
door accumulatie van secretum in de anus. Fretten Het onderzoek van de mammae wordt eveneens
hebben sterk ontwikkelde anaalzakken met een in dit stadium van het onderzoek uitgevoerd (zie
sterk ruikende en geelgekleurde inhoud. tabel 29.2). Bij muis en rat komen frequent mam-
matumoren voor. Een eventuele mastitis kan ge-
Vacht, huid en nagels makkelijk over het hoofd worden gezien als de
Behalve hetgeen hierover bij de hond en de kat is ge- mammae niet bewust worden onderzocht (konijn
zegd, zijn nog enkele specifieke zaken van belang. en cavia). Omdat het mammaweefsel zich bij de
Onder invloed van oestrogenen vindt bij het fret muridae vrij ver kan uitstrekken, kunnen tumo-
een synchronisatie van de haargroei plaats en be- ren van dit weefsel op de meest vreemde plaatsen
vinden zich veel haren in de telogene fase. Loopse optreden, zoals ter hoogte van de scapula of in de
fretten verliezen derhalve veel haar. Pas als de nabijheid van de vulva. Bij dieren die wangzakken
loopsheid (door o.a. dekking) wordt beëindigd, bezitten (hamster) moet uiteraard onderscheid
vindt weer nieuwe haargroei plaats en wordt de worden gemaakt tussen fysiologisch gevulde wang-
vacht weer voller. zakken en abnormaliteiten. Het onderzoek op ver-
Bij konijnen, vooral oude voedsters, bevindt zich groting van lymfknopen vindt gelijktijdig plaats.
in de keelstreek een goed ontwikkelde huidplooi Bij de rat kunnen depots van bruin vet in het ven-
die wam wordt genoemd. De wam kan vooral bij trale cervicale gebied worden verward met speek-
oudere voedsters groot worden en met een abces selklieren of lymfknopen. Bij verdenking op een in-
worden verward. Soms kunnen in de wam harde fectie met mijten kan het, naast onderzoek van de
stukjes vet worden gepalpeerd. Wat verder craniaal laesie zoals bij hond en kat beschreven, zinvol zijn
ligt de kinklier. Deze produceert evenals de inguï- enkele haren rond de neus of achter de oren met be-
nale (perianale) klieren feromonen. hulp van een mosquitoklemmetje uit te trekken en
Volwassen mannetjeshamsters hebben donker vervolgens microscopisch te bekijken. Vaak vinden
gepigmenteerde plekken ter hoogte van de heu- we hier een concentratie van mijten (muis).
pen. De huid is daar wat ruw, met stugge, donkere Het beoordelen van de huidkleur kan zeker bij
haren. Hier liggen de heupklieren. Bij seksuele op- witte dieren informatie verschaffen over respiratie
winding wordt de vacht rond deze klieren vochtig en circulatie. Vooral tijdens anesthesie is bij deze
en begint het dier op deze plaats te krabben en te dieren de kleur van de neus en de voetzolen een
schuren. De geurstoffen uit de heupklieren dienen belangrijke graadmeter voor de oxygenatie van
onder meer voor afbakening van het territorium. het bloed. Een gele huidkleur (icterus) kan worden
Bij vrouwtjeshamsters zijn de heupklieren veel gezien bij te hoge concentraties circulerend biliru-
minder ontwikkeld. Waarschijnlijk zijn bij het bine. Bij een dermatitis kan de verkleuring van de
vrouwtje de klieren alleen maar actief tijdens de vacht soms een aanwijzing geven voor het oorza-
oestrus. kelijk agens. Bij een infectie met Pseudomonas aerugi-
Bij de gerbil bevindt zich aan de ventrale zijde nosa veroorzaakt het bacteriële pigment pyocyanine
van het abdomen, vlak bij de navel, een dergelijke een blauwgroene verkleuring (‘blue fur disease’ bij
klier, die een geelbruin secretum met muskusach- het konijn).
tige geur secerneert. Deze klier is gevoelig voor Tijdens het algemeen onderzoek van kleine zoog-
androgenen en daarom bij het mannetje groter dan dieren moet altijd de turgor van de huid worden
bij het vrouwtje. gecontroleerd, omdat bij ziekten (of verstopping
Bij fretten wordt tijdens de voortplantings- van de drinkwaternippel) de dieren snel uitdrogen.
periode een verhoogde secretie van de talgklieren Door de manier van huisvesten zijn de nagels
gezien, wat leidt tot een sterkere geur in deze van de kleine zoogdieren vaak erg lang. Ze dienen
periode, een vettere vacht en een geelachtige ver- regelmatig te worden geknipt. Men kijkt ook naar
kleuring van de ondervacht. eventuele laesies van de voetzolen (cavia) of de hak-
Omdat (sub)cutane abcessen of tumoren nogal ken (konijn) die kunnen optreden door zoötechni-
eens worden waargenomen bij de kleine zoogdie- sche tekortkomingen.
ren, wordt routinematig de (sub)cutis van het ge- Bij het fret, het konijn en de rat wordt de uitwen-
hele dier systematisch gepalpeerd om eventuele ab- dige gehoorgang en de oorschelp routinematig on-
normaliteiten te kunnen opsporen. De uitbreiding derzocht op het vóórkomen van korstvorming door
van de processen dient nauwkeurig te worden afge- mijtinfecties.
338 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Slijmvliezen testikels of foeten, kunnen bij de muis door een


Routinematig worden mond en conjunctivale onervaren onderzoeker als abnormaal worden ge-
slijmvliezen onderzocht. Ook worden (meer dan interpreteerd. Bij het fret is vaak een (te?) grote milt
bij hond en kat) de genitale slijmvliezen bekeken, palpabel; de klinische betekenis hiervan is ondui-
om de volgende redenen: 1 vaststelling van het ge- delijk.
slacht, 2 eventueel bepaling van het tijdstip van de
cyclus bij vrouwelijke dieren en 3 uitsluiting van ■
29.3.3 Respiratieapparaat
infecties (spirochetose, konijn). De kleur van de
sclerae wordt, indien mogelijk, eveneens beoor- Het onderzoek van het respiratieapparaat verloopt
deeld. Konijnen hebben een goed ontwikkeld derde bij de kleine zoogdieren in principe op dezelfde
ooglid. Aan de achterzijde hiervan bevindt zich de wijze als bij de hond en de kat (hoofdstuk 9). Door
klier van Harder met een kleine witte ventrale lob, de geringe afmetingen van de kleine zoogdieren
en een grote gekleurde dorsale lob. Deze klier is bij zijn echter grote delen van het onderzoek technisch
rammelaars groter dan bij voedsters, vooral in de niet uitvoerbaar. Enkele voor deze diersoorten spe-
voortplantingstijd. cifieke zaken worden hier besproken.
De slijmvliezen van kleine knaagdieren zijn Een rode neusuitvloeiing bij de rat en bij de ger-
moeilijk te beoordelen. Bij deze dieren moet vaak bil wijst meestal niet op bloed. Bij deze diersoorten
worden volstaan met een beoordeling van de wordt door de klier van Harder traanvocht gepro-
huidskleur. Bij het konijn en het fret kan ook wor- duceerd dat rijk is aan porfyrinen, die de rode kleur
den gekeken naar de capillaire (her)vullingstijd van het traanvocht veroorzaken. Bij een excessieve
(zie § 8.2.5). (gekleurde) tranenvloed (chromodacryorroe) wordt
(via de ductus nasolacrimalis) ook een gekleurde
Buikpalpatie neusuitvloeiing waargenomen. Het traanvocht fluo-
In tegenstelling tot hetgeen hierover met betrek- resceert onder ultraviolet licht.
king tot de hond en de kat werd gezegd (hoofdstuk Een neusuitvloeiing bij een konijn is bij het li-
2), behoort de buikpalpatie bij de kleine zoogdie- chamelijk onderzoek niet altijd zichtbaar. Bij het
ren te worden gezien als een onderdeel van het al- toiletteren wordt de neus namelijk met de voor-
gemeen onderzoek, daar het weinig tijd vraagt en pootjes schoongemaakt. Vaak is te concluderen dat
een grote gevoeligheid heeft. er sprake moet zijn van neusuitvloeiing omdat de
Bij het konijn wordt de rechter helft van het ab- haren aan de binnenzijde van de voorpootjes aan
domen geheel door de dikke darm in beslag geno- elkaar zijn gekleefd.
men, evenals het ventrale derde gedeelte van de lin- Inspectie van de nasopharynx is bij de kleinere
ker helft van het abdomen. De dunne darm bevindt gezelschapsdieren alleen mogelijk na anesthesie,
zich in het dorsale deel van de linker buikhelft. Bij en met gebruik van speciaal instrumentarium
gezonde dieren voelt men de dikke darm als een (mondsperder en wangsperder) en een goede licht-
weke deegachtige massa. Het colon descendens is bron (hoofdlamp).
herkenbaar aan de keutels, die als een ketting in dit Percussie van de thorax is eigenlijk alleen bij het
deel van de dikke darm palpabel zijn. Bij obstipatie konijn mogelijk met behulp van de ‘vinger-vinger-
kan men grote hoeveelheden feces palperen in de methode’. Op beide thoraxhelften wordt langs twee
dikke darm. Bij konijnen kan men, evenals bij kat- horizontale en drie verticale lijnen gepercuteerd,
ten, beide nieren palperen als boonvormige, glad zoals beschreven voor de hond en kat. De respectie-
aanvoelende organen. De rechter nier is meestal velijke longgrenzen voor de drie horizontale lijnen
bedekt door de ribbenboog maar kan, meestal met (halverwege scapula – schoudergewricht – halver-
de middelvinger, naar caudomediaal worden ge- wege humerus) zijn de tiende, negende en zevende
bracht. De linker nier bevindt zich in het mediale intercostale ruimte (het konijn heeft twaalf rib-
mesogastrium en is relatief goed verplaatsbaar. Bij ben). Door de geringe afmetingen is het vaststellen
voedsters kan men eventueel drachtigheid vaststel- van de relatieve hartdemping bij het konijn niet
len (zie verder). De blaas is palpabel in het ventrale mogelijk.
hypogastrium. Met nadruk wordt erop gewezen
dat de palpatie niet te ruw mag geschieden; dit zou ■
29.3.4 Digestieapparaat
tot orgaanbeschadiging kunnen leiden. De maag
en de lever zijn onder normale omstandigheden Een verschil tussen de Lagomorpha (waartoe het
niet palpabel. Bij de muis en de rat is de lever wel konijn behoort) en de Rodentia is dat zich bij de
palpabel. Lagomorpha in de bovenkaak een paar snijtanden
Normale ‘ruimte-innemende processen’, zoals bevindt achter het eerste paar. Rodentia hebben
29 Kleine zoogdieren 339

slechts één paar snijtanden in de bovenkaak. Het kiesafwijkingen ontstaan. Het doorgroeien van
tweede paar snijtanden bij de Lagomorpha heeft de kiezen zien we alleen bij diersoorten met open
geen snijvlakte en wordt aangeduid met de term kieswortelkanalen (konijn, cavia, chinchilla). Bij
‘stifttanden’. Rodentia noch Lagomorpha hebben diersoorten met gesloten kieswortelkanalen treedt
hoektanden. Tussen de snijtanden en de mond- geen continue groei op van de kiezen (muis, rat,
holte bevindt zich een behaarde wang/lipplooi die hamster, gerbil). De tandformules van enkele klei-
de mondholte afsluit. Dit maakt de mondinspectie ne zoogdieren staan vermeld in tabel 29.3.
bij de dieren van beide orden moeilijk. Voor het
inspecteren van de mondholte bij muizen, ratten, Bij Lagomorpha en Rodentia is coprofagie een
hamsters en cavia’s is door Macedo-Sobrinho en normaal verschijnsel, waarmee het lichaam wordt
medewerkers (1978) een techniek beschreven waar- voorzien van essentiële aminozuren en vitaminen
bij gebruik wordt gemaakt van een buisvormig in- die door de darmflora worden gesynthetiseerd. Bij
strument. Voor het onderzoek van de mondholte konijnen wordt dit proces caecotrofie genoemd. De
van geanestheseerde konijnen, cavia’s en chinchil- feces die worden opgegeten heten caecotrofen, zijn
la’s wordt gebruikgemaakt van een beksperder die kleiner dan de normale feces en bedekt met een
om de snijtanden van boven- en onderkaak wordt slijmlaag. Bij konijnen vertoont de caecotrofie een
aangebracht, waarna de bek wordt opengesperd. circadiaan ritme. Het gedomesticeerde konijn pro-
De wangen worden door een wangspreider uit duceert caecotrofen gedurende de nacht, terwijl het
elkaar gehouden. Met behulp van een hoofdlamp wilde konijn de caecotrofen overdag produceert.
kan dan mondinspectie plaatsvinden (afb. 29.12). Een anatomische bijzonderheid van de hamster
Bij de Rodentia en de Lagomorpha vormen de snij- is de aanwezigheid van wangzakken. De wangzak-
tanden een segment van een cirkel. De snijtanden ken kunnen binnenstebuiten worden gekeerd voor
groeien voortdurend door en slijten normaal op inspectie. De onderzoeker pakt hiertoe de hamster
elkaar af. met één hand vast, met de ventrale zijde van het
dier naar zich toe, en met de duim onder de onder-
Omdat er alleen aan de voorzijde van de snijtanden kaak. De pink van de vrije hand duwt de wangzak
email wordt afgezet en aan de achterkant dentine, van caudaal naar craniaal, terwijl gelijktijdig met
en omdat email harder is dan dentine, slijt de voor- de duim van de vrije hand de betrokken mondhoek
zijde minder snel dan de achterzijde, waardoor de naar lateraal wordt getrokken. Deze techniek kan
snijtanden scherp blijven. Indien de snijtanden zonder sedatie van het dier worden toegepast (afb.
niet (meer) op elkaar aansluiten, kan een zoge- 29.13). Bij kleinere soorten kan men in plaats van de
naamd olifantsgebit ontstaan. Bij het konijn wordt pink een wattenstaafje gebruiken om de wangzak
dit nogal eens gezien ten gevolge van een erfelijk binnenstebuiten te keren.
defect. De ondersnijtanden steken dan vóór de bo-
vensnijtanden uit (mandibulaire prognathie). Ook Konijnen, cavia’s en ratten kunnen (net als paar-
de kiezen groeien bij de Lagomorpha en een aantal den) niet braken. Bij de rat is de maag onderver-
Rodentia (cavia en chinchilla) continu door. Als het deeld in twee compartimenten: de voormaag
normale afslijtingsproces niet plaatsvindt, kunnen (zonder klieren) en het corpus (met klieren), die

Afbeelding 29.12 Afbeelding 29.13


Schematische weergave van het gebruik van een mond- Inspectie van de wangzakken bij een hamster.
spreider voor gebitsinspectie bij het konijn.
340 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

ICPM
Tabel 29.3 Tandformules van kleine zoogdieren –
ICPM

2033
konijn –
1023

1013
cavia –
1013

1013
chinchilla –
1013

1003
hamster –
1003

1003
muis –
1003

1003
rat –
1003

1003
gerbil –
1003

3131
fret –
3132

3131
nerts –
3132

van elkaar worden gescheiden door een wand. De Bij het konijn wordt dit veroorzaakt door kristallen
slokdarm mondt uit in de maag via een slijmvlies- van calciumcarbonaat en tripelfosfaat. Bij vastende
plooi ter plaatse van deze scheidingswand; dit konijnen en zogende jongen (‘vleeseter’) is de urine
vormt de verklaring voor het niet kunnen braken. helder en wordt een neutrale of zure pH gevonden.
Bij de goudhamster bestaat ook een onderverde- Ook bij acetonemie bij het konijn en de cavia wordt
ling in voormaag en kliermaag. Het konijn en de de urine zuur en helder. Bij het konijn kan de kleur
andere in dit hoofdstuk genoemde knaagdieren van de urine sterk variëren, van lichtgeel tot rood-
zijn monogastrisch. De maag van het konijn is bruin of oranje. Deze laatste kleur wordt veroor-
nooit leeg. Haren die tijdens het verzorgen van zaakt door porfyrinen en stofwisselingsproducten
de vacht naar binnen worden gelikt kunnen niet, van bilirubine. De kleur wordt donkerder naarmate
zoals bij de kat, worden uitgebraakt. Dit is de re- de pH van de urine hoger wordt en het soortelijk
den waarom bij het konijn nogal eens haarballen gewicht van de urine toeneemt. Wanneer bijvoor-
in de maag worden gevonden (buikpalpatie!). Bij beeld ’s winters het drinkwater bevriest, kan dit
de hamster zijn deze trichobezoaren eveneens aanleiding geven tot intens roodoranje gekleurde
beschreven. Bij de cavia kan een maagtorsie op- urine. Verwarring met hematurie of hemoglobinu-
treden, evenals een torsie van het caecum. De ap- rie is mogelijk. Tot deze laatste afwijkingen mag
pendix en de sacculus rotundus, die zich bevindt alleen worden besloten na het aantonen van bloed-
op de ileocaecale overgang, zijn zeer uitgesproken cellen en/of hemoglobine.
lymfatische structuren van het maag-darmkanaal De nieren en de blaas zijn door buikpalpatie en
van het konijn. röntgenonderzoek te onderzoeken. Het maken van
een intraveneus pyelogram behoort bij konijn en

29.3.5 Nieren en urinewegen fret tot de diagnostische mogelijkheden.
De techniek van het katheteriseren van de urine-
De urine van sommige knaagdieren en het konijn is blaas en het verzamelen van urine bij de diverse dier-
normaal alkalisch en troebel (tabel 29.4). soorten werd reeds eerder beschreven (zie § 29.1).
29 Kleine zoogdieren 341

Tabel 29.4 Macroscopisch aspect en pH van urine van enkele kleine zoogdieren

diersoort aspect pH

konijn troebel 8,2

cavia troebel 8,0-9,0

chinchilla helder 6,0

hamster troebel 8,0

muis helder 6,0

rat helder 6,0-7,5

gerbil helder 6,5-7,5

fret helder 6,0-7,5

nerts helder 6,8-7,5


29.3.6 Geslachtsapparaat nijn geen erg regelmatige en duidelijke oestrische
cyclus. Wel bestaat een zekere ritmische (vier tot
Algemeen zeven dagen durende) periode waarin de voed-
Een van de verschillen tussen de Rodentia en de ster zich laat dekken, gevolgd door een inactieve
Lagomorpha betreft de ligging van het scrotum. periode van een à twee dagen. Op basis van de kleur
Bij de Lagomorpha ligt het scrotum craniaal van van het vaginale slijmvlies kan min of meer de
de penis en bij de Rodentia caudaal van de penis. beste periode voor dekking worden bepaald (tabel
Bovendien hebben Rodentia een os penis, de Lago- 29.6).
morpha niet. Zowel bij Rodentia als bij Lagomor-
pha kunnen de testikels abdominaal of scrotaal Voor de dekking wordt de voedster bij de ram ge-
gelegen zijn. Het lieskanaal is vrij wijd. Dit heeft bracht, om te voorkomen dat zij haar territorium
consequenties voor de castratietechniek. Bij Cavio- verdedigt. De eisprong (ovulatie) wordt opgewekt
morpha (cavia en chinchilla) is er geen duidelijk door de copulatie en vindt plaats tussen de tien en
scrotum. Bij de cavia bevinden de testikels zich dertien uur na dekking. Indien een steriele dek-
subcutaan en bij de chinchilla in het lieskanaal. De king plaatsvindt, kan dit leiden tot een veertien
Caviomorpha hebben een relatief lange draagpe- à achttien dagen durende schijnzwangerschap.
riode en kleine worpgrootten. Dit heeft tot gevolg Prenatale mortaliteit, vooral gedurende de eerste
dat de jongen goed ontwikkeld, volledig behaard twintig dagen van de dracht, is een reguleringsme-
en met geopende ogen, ter wereld komen. Jonge chanisme bij konijnen die in het wild leven onder
cavia’s rennen al direct na de geboorte rond en kun- stresscondities (bijvoorbeeld overbevolking). De
nen dan al hard voer eten. De normale zoogperiode embryo’s worden door de uterus geresorbeerd. Dit
van deze soort is 10-21 dagen. Jonge cavia’s zijn ech- proces verloopt binnen drie dagen. De moeder-
ter ook zonder moedermelk groot te brengen. Alle dieren lacteren en komen in oestrus alsof er een
Mustelidae (waaronder nerts en fret) hebben een geboorte van levende jongen had plaatsgevonden.
door de coïtus geïnduceerde ovulatie, evenals het Foetale sterfte na de derde week van de dracht re-
konijn en de kat. Reproductiegegevens van de di- sulteert in abortus.
verse kleine zoogdieren zijn in tabel 29.5 samenge- De gemiddelde draagtijd is 31-32 dagen. Duurt
vat. Hieronder volgt per diersoort een bespreking de dracht langer, dan wijst dit meestal op proble-
van de voortplanting, geslachtsdifferentiatie en men. Vlak voor de geboorte plukt de voedster de
onderzoek van het geslachtsapparaat. vacht van haar buik en borst. Hierdoor worden de
tepels beter bereikbaar voor de jongen en komt er
Konijn materiaal beschikbaar voor bekleding van het nest.
In tegenstelling tot de knaagdieren heeft het ko- Jonge konijntjes die buiten het nest raken, zijn
342

Tabel 29.5 Reproductiegegevens van kleine zoogdieren

fertiele fokrijp oestrus- duur oestrus draagtijd worp- geboorte- speen- speenleef- aantal abdo-
oestrus cyclus (uren) (dagen) grootte gewicht gewicht tijd tepels minaal
post (dagen) (g) thora-
partum caal

konijn – 么 6-10 mnd 4-7 d tot paren bereid, 31-32 4-10 (1-23) 70-100 4-6 w 8-10
乆 5-9 mnd gevolgd door 1 à 2 d inactiviteit, (28-35)
geïnduceerde ovulatie

cavia + 3-4 mnd* 15-17 (13-20) 6-11 56-74**** 1-3 (8) 60-115 180 2-3 w (0-4) 0 2x1
(min. 4 dg)

chinchilla + 4-18 mnd** 41 (30-50) 105-115 2 (1-6) 30-50 6-8 w (2-3) 2x1 2x1
lateraal

hamster – 么 10-14 w 4-5 8-26 15-18 5-9 (2-16) 1½-3 30-40 20-25 d 12-17
乆 6-10 w
Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

muis + 么 50 d 4-5*** 9-20 18-21 5-12 (20) 1-1½ 8-14 18-21 d 3x2 2x5
乆 60 d

rat + 65-110 d 4-5 14 9-20 6-12 (20) 4-6 40-50 21 d 3x2 2x6

gerbil + 么 70-126 d 4-7 12-18 22-26 4-6 (3-8) 2½-3½ 20-30 d 2x4
乆 65-85 d

fret 4-10 mnd in het seizoen voortdurend tot 41-42 5-15 8-10 6w 8-10
(1e lente na copulatie bereid, geïnduceerde
geboorte) ovulatie

nerts 12 mnd 8-10 48 38-76 (13) 6-8 w


geïnduceerde
ovulatie

* 么 geslachtsrijp met 10 w; 乆 geslachtsrijp met 3-4 w ** afhankelijk van geboortedatum


*** zie tekst voor toelichting **** draagtijd is afhankelijk van worpgrootte; hoe groter het aantal jongen, hoe korter de draagtijd
29 Kleine zoogdieren 343

Tabel 29.6 Kleurveranderingen van het vaginale slijmvlies in relatie tot het beste tijdstip
voor de dekking (naar Havenaar, 1986)

kleur vaginaal slijmvlies vóórkomen willig drachtig na


dekking

wit 1% 0% 0%

roze 35% 51% 31%

rood 63% 96% 84%

blauw/violet 1% 100% 0%

meestal verloren: anders dan rat en muis brengt de vingers aan de andere kant. Door een lichte druk
voedster de jongen niet meer in het nest. De voed- uit te oefenen en de hand voorzichtig naar caudaal
ster zoogt de jongen maar één keer per dag gedu- en craniaal te bewegen, kan de uterus worden afge-
rende enkele minuten. Totdat de jonge konijntjes tast. Afwijkingen aan de uterus zoals pyometra of
zelf uit het nest lopen, vindt dit bij wilde konijnen endometriumcarcinoom zijn ook door buikpalpa-
ongeveer een uur vóór zonsopkomst plaats. Na het tie vast te stellen. Vaak zal dan ook een purulente
uitlopen van de jongen rond de 21e dag verschuift respectievelijk hemorragische vaginale uitvloeiing
dit naar ongeveer twee uur na zonsondergang. worden waargenomen.
Voor het bepalen van het geslacht van pasgeboren De penis en het preputium van de rammelaar
konijntjes houdt de onderzoeker de diertjes omge- kunnen worden geïnspecteerd door de penis uit te
keerd in de palm van de linkerhand met het kopje schachten. De beide testes liggen horizontaal en
naar zich toe. Met de duim van de linkerhand en de craniaal van de penis onder de buik. De testes dalen
wijsvinger van de rechterhand oefent men vervol- af op een leeftijd van twaalf weken. Het lieskanaal
gens druk uit rond de genitale opening. Bij man- blijft echter gedurende het hele leven open: de tes-
nelijke dieren kan de ronde penis rondom gelijk- tikels bevinden zich soms in het lieskanaal.
matig worden uitgestulpt. Bij vrouwelijke dieren
kan de spleetvormige vulva alleen ventraal worden Cavia
uitgestulpt; de dorsale zijde stulpt niet uit en be- Na de copulatie ontstaat in de vagina een prop door
vindt zich dicht bij de anus. Rond de speenleeftijd coagulatie van ejaculaat (lengte tot 3,75 cm). Een
is de geslachtsdifferentiatie veel gemakkelijker. Bij à twee dagen na de copulatie valt deze prop uit de
volwassen mannetjes zijn de haarloze scrotale zak- vagina.
jes goed te herkennen. Het seksen van cavia’s is al vanaf de eerste dag
Voor het seksen van volwassen konijnen wor- gemakkelijk uit te voeren. Zeugjes hebben een Y-
den de dieren gefixeerd als eerder beschreven (zie vormig en beertjes een spleetvormig anogenitaal
§ 29.1). Met de vingers van de hand waarop het ko- gebied. Bij de beertjes is het os penis palpabel. Door
nijn rust wordt tussen de achterpoten door de on- craniaal van het preputium druk met de duim uit
der de geslachtsopening gelegen huidplooi gepakt te oefenen kan men bij beertjes de penis uitschach-
en naar craniaal getrokken. Met de andere hand ten. Bij zeugjes is de vaginale opening gescheiden
wordt de staart omhoog getild en naar craniaal over van de uretrale opening. De vagina is door een
de rug gehouden. membraan gesloten, behalve gedurende de oestrus
Een bijzonderheid bij de voedster is de aanwezig- en ten tijde van de partus. De ano-uretrale afstand
heid van een dubbele uterushoorn en een dubbele is bij mannetjes en vrouwtjes gelijk. Cavia’s hebben
cervix (uterus duplex). gepaarde baarmoederhoorns, een kort corpus uteri,
Bij drachtige dieren kan men tien tot veertien da- en een enkele cervix (uterus bicornis).
gen na dekking dorsaal in de buikholte ronde weer- Bij de cavia kan men het drachtigheidsonderzoek
standen met een diameter van ongeveer 1 cm palpe- uitvoeren vanaf de zestiende dag; dan kan men de
ren. Voor het konijn staand fixeert men de nekhuid ampullen met een doorsnede van 1 cm voelen. Na
met één hand, terwijl men met de andere hand het 23 dagen is de doorsnede van de vruchten ongeveer
caudale hypogastrium aftast. De tastende hand 2 cm.
wordt ventraal tussen de achterpoten geplaatst met Na de dertigste dag van de dracht kan bij de cavia
de duim aan de ene kant van het abdomen en de een torsio uteri optreden. Een andere afwijking van
344 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

de uterus die bij de cavia wordt gezien is pyometra. vierde dag) is er een overvloedige, opalescerende,
Ook wordt een tumoreuze ontaarding van de ova- slijmige vaginale uitvloeiing, niet te verwarren
ria regelmatig gezien. met een bacteriële infectie van de genitale tractus.
Tien dagen voor de partus beginnen bij de zeugjes De dracht is uitermate kort en kan door middel
de beide bekkenhelften van elkaar te wijken; 47 uur van palpatie worden vastgesteld na zes à zeven
voor de partus is de afstand tussen de schaambeen- dagen. Als de jongen gedurende de eerste levens-
deren ongeveer 1,5 cm. Tijdens de partus varieert dagen gevaar lopen, kan de moeder tot twaalf
deze afstand tussen 1,8 en 2,2 cm. Indien zeugjes jongen tegelijk in de wangzakken vervoeren. De
op een leeftijd van zeven à acht maanden of ouder jonge hamsters kunnen echter ook stikken in de
voor het eerst worden gedekt, geeft dit vaak aan- wangzakken! Kannibalisme van de baby’s door
leiding tot problemen. De symphysis wijkt minder het moederdier kan ook voorkomen als zij wordt
gemakkelijk en vet kan de doorgang in het bekken- verstoord, vooral gedurende de eerste dagen post
kanaal bemoeilijken. partum. Het seksen gaat op dezelfde wijze als be-
Bij het beertje zijn de glandulae vesiculares zeer schreven voor de muis.
groot. Deze 10 cm lange, transparante organen die
bij postmortaal onderzoek zijn waar te nemen, Muis
lijken bij een eerste confrontatie enigszins op een De bronstcyclus bij solitaire vrouwtjes duurt vijf
uterus. à zes dagen. Vrouwtjes die in de nabijheid van een
mannetje zijn gehuisvest, hebben een cyclus van
Chinchilla vier dagen. Dit wordt veroorzaakt door een fero-
In fokkerijen wordt vaak een haremsysteem toege- moon van het mannetje. Grote groepen vrouwtjes
past, waarbij de individueel gehuisveste vrouwtjes die samen worden gehuisvest, gaan in anoestrus
een kraag omhebben om hen te beletten hun hok (Whitten-effect). Worden zij vervolgens met een
te verlaten. Het mannetje draagt geen kraag en mannetje gehuisvest, dan begint de oestrische
kan via een gang achter de hokken de individuele cyclus weer: bijna de helft van de vrouwtjes is op
vrouwtjes wel benaderen. De meeste voortplan- de derde dag na introductie van een mannetje in
tingsactiviteit vindt plaats in de winter, maar ook oestrus (synchronisatiemethode). Het paren wordt
wel in andere seizoenen. Na de copulatie kan men gekarakteriseerd door multipele copulaties en één
in de vagina of op de grond copulatiepluggen ejaculatie. Tot 24 uur na copulatie bevindt zich een
aantreffen die ruim 2,5 cm lang kunnen zijn. Er is copulatieplug in de vagina. De ovulatie is spontaan
een oestrus post partum en drie worpen per jaar en er is een oestrus post partum. Indien bevruch-
zijn mogelijk, hoewel twee worpen gebruikelijk ting plaatsvindt tijdens een oestrus post partum, is
is. Meestal worden twee jongen geboren, maar de implantatie vertraagd. De totale draagtijd kan dan
worpgrootte kan oplopen tot vijf. Bij eenlingdracht uitlopen tot 31 dagen. Sommige vrouwtjes worden
treden vaak partusproblemen op. Ook wordt nogal schijnzwanger bij groepshuisvesting (Lee-Boot-
eens mummificatie van de vrucht gezien. effect). Indien een drachtig vrouwtje een vreemd
Het differentiëren tussen de geslachten is niet mannetje ontmoet tussen de eerste en de vierde
gemakkelijk. De clitoris is puntvormig en ventraal dag van de dracht, wordt de dracht geblokkeerd
van de vagina gesitueerd. Verwarring met een pe- (feromonen!). Blijft zij langer bij het mannetje, dan
nis is mogelijk, te meer daar bij het mannetje geen vinden opnieuw ovulatie en bevruchting plaats
scrotum aanwezig is (de testikels bevinden zich in- (Bruce-effect).
guïnaal). De vagina is erg onopvallend en, behalve Het seksen van muizen is niet moeilijk. De af-
tijdens de oestrus en gedurende de partus, door een stand tussen anus en urethra is bij mannetjes twee
membraan afgesloten. De meest betrouwbare me- keer zo groot als bij vrouwtjes. Bij vrouwtjes is de
thode om chinchilla’s te seksen is te kijken naar de opening van de urethra gescheiden van de opening
afstand tussen anus en genitalia. Bij het mannetje van de vagina. Juveniele vrouwtjes hebben een
is de afstand tussen anus en penis dubbel zo groot membraan over de vagina.
als de afstand tussen anus en clitoris bij het vrouw-
tje. Het vrouwtje heeft een dubbele cervix (uterus Rat
duplex). Net als alle andere knaagdieren heeft het Anders dan bij muizen treden het Bruce-effect en
mannetje een os penis. het Whittten-effect bij ratten niet op. Bevruchting
tijdens de oestrus post partum leidt, evenals bij de
Hamster muis, tot vertraagde implantatie (tot tien dagen,
Hamsters hebben evenals konijnen en chinchil- afhankelijk van de grootte van de uterus). Na de co-
la’s een dubbele cervix. De dag na de ovulatie (elke pulatie bevindt zich een wasachtige copulatieplug
29 Kleine zoogdieren 345

in de vagina. Soms worden deze pluggen in het hok ven haken als het diertje door een nauwe opening
aangetroffen. Drachtigheidsonderzoek kan door kruipt.
middel van palpatie plaatsvinden, vanaf de achtste
dag na de dekking. Het seksen vindt op dezelfde Nerts
manier plaats als bij de muis. Nertsen planten zich maar eenmaal per jaar voort
gedurende de eerste 3,5 week van maart. Nertsen
Gerbil zijn mono-oestrisch (zie ook § 13.1.1). De werkelijke
Indien een gerbil tijdens de oestrus post partum drachtigheidsduur is 30 dagen. De tijd tussen het
wordt gedekt, kan dit leiden tot een vertraagde im- dekken en de partus kan echter variëren tussen
plantatie en ten gevolge daarvan tot een verlengde 38 en 76 dagen. Dit kan worden verklaard door
dracht (tot 42 dagen). Schijnzwangerschap (16 da- een vertraagde implantatie. De pups worden in
gen) wordt ook bij de gerbil gezien. Het seksen gaat mei geboren. Meestal wordt één mannetje per vijf
op dezelfde wijze als bij de muis. à tien vrouwtjes gehouden. Het vrouwtje moet bij
het mannetje worden geplaatst. Omdat het niet
Fret mogelijk is vast te stellen of een vrouwtje in oestrus
Het reproductieseizoen van het fret loopt van maart is, worden vrouwtjes om de vier dagen bij het man-
tot augustus. De testes van de mannetjes worden netje gezet totdat copulatie plaatsvindt. Als dit na
dan groter en bij het vrouwtje treedt een enorme enkele weken niet is gelukt, wordt het interval ver-
vulvazwelling op. De vulva zwelt op tot een bleek- kort tot twee dagen. De copulatie kan tot veertien
roze bolletje met een doorsnede van ongeveer uur duren en gaat gepaard met veel schreeuwen en
8 mm. Indien men met de dieren wil fokken, kan vechten. Rond de partus moet men de nertsen zo-
men het beste het vrouwtje bij het mannetje zetten. veel mogelijk met rust laten om te voorkomen dat
De copulatie gaat, net als bij de nerts, niet bepaald de moederdieren de jongen opeten.
zachtzinnig. Het mannetje grijpt het vrouwtje in
de nekhuid en sleept haar op deze wijze door het ■
29.3.7 Zenuwstelsel
hok. De feitelijke copulatie duurt een half tot drie
uur. Ongeveer een week na de paring verandert de Een fractuur of een luxatie in de lumbale wervel-
vulva van aspect en wordt gerimpeld. kolom wordt nogal eens bij het konijn waargeno-
Indien niet met vrouwtjesfretten wordt gefokt, men. Het meest in het oog springende symptoom
zijn ze gevoeliger voor ziekten dan indien er wel is paresis of paralysis posterior. Behalve inspectie
mee wordt gefokt. Dit hangt samen met het feit dat en palpatie van de wervelkolom is een goed uitge-
het vrouwtje het gehele seizoen loops blijft totdat voerd neurologisch onderzoek, zoals bij de hond
ze wordt gedekt. Dit ‘fysiologische’ verschijnsel beschreven, verricht minimaal 24 uur na het ont-
kan soms leiden tot hyperoestrogenisme. De bloot- staan van de verlamming, essentieel voor het stel-
stelling aan hoge concentraties oestrogenen kan len van een juiste prognose. De afwezigheid van
leiden tot suppressie van het beenmerg. De dieren pijnperceptie (getest door met een arterieklem in
kunnen dan ook bleke slijmvliezen en petechiën de tenen te knijpen) is een zeer ongunstig teken.
gaan vertonen. Vanwege de stilstand van de haar- Is echter pijnperceptie aanwezig, dan is genezing
groei in de telogene fase treedt er onder invloed van geenszins uitgesloten.
oestrogenen ook een bilaterale symmetrische kaal-
heid op. Omdat de cervix gedurende de loopsheid ■
29.3.8 Ogen
constant open is, zou hierdoor de kans op baarmoe-
derontsteking ook groter zijn. Anders dan bij de In het algemeen is men bij oogaandoeningen van
meeste andere Mustelidae vindt geen vertraagde kleine zoogdieren geneigd aan infectieuze oorza-
implantatie plaats. ken te denken. Bij een goed uitgevoerd onderzoek,
Vrouwtjes in oestrus waar nog mee gefokt moet zoals voor hond en kat beschreven, worden echter
worden, kunnen beter niet bij elkaar worden ge- vaak op zichzelf staande oogafwijkingen gedia-
plaatst. Hun spel kan ovulatie induceren, waardoor gnosticeerd.
de dieren vervolgens schijndrachtig worden. De Een bijzonderheid bij de rat is de aanwezigheid
schijndrachtigheid duurt evenals een echte dracht van de klier van Harder, die onder parasympathi-
41-43 dagen. sche invloed een secretum produceert dat rijk is
Het seksen van fretten levert geen problemen aan lipiden en porfyrinen (protoporfyrine ix en
op. Net als bij de hond is de penis (met een os copropofyrine iii). Deze klier is groter dan de oog-
penis) ventraal gesitueerd. Omdat het penisbotje bol en ligt mediaal van dit orgaan. Onder stress,
een J-vormig distaal uiteinde heeft, kan dit blij- bij allerlei infectieziekten en bij specifieke oogaan-
346 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

doeningen komt verhoogde traanproductie voor. ke maand het dier is geboren (een 1 voor januari,
Door de porfyrinen zijn deze tranen rood gekleurd. een 2 voor februari enz.), gevolgd door een volg-
Rond de ogen en de neus kunnen de ingedroogde nummer van de vereniging. Alleen konijnen die ge-
tranen worden waargenomen. Soms is de gehele durende de eerste 9 maanden van het jaar worden
kop roodgekleurd. Deze verhoogde tranenvloed, geboren, worden getatoeëerd.
die ook wel eens bij de gerbil wordt waargenomen,
wordt chromodacryorroe genoemd. De ingedroog-
de tranen geven een oranjerode fluorescentie on- ■
29.4 Notatie
der ultraviolet licht. Door de rode kleur lijkt deze
overmatige tranenvloed vaak ernstiger dan zij in Op de cd-rom staat een formulier dat gebruikt kan
werkelijkheid is. worden om de eigenaar de verschijnselen, voorge-
schiedenis en leefomstandigheden te laten aange-

29.3.9 Oren ven. Op basis hiervan worden aanvullende vragen
gesteld, die het mogelijk maken het (iatrotrope)
Onderzoek van de oren moet bij konijn, rat en fret probleem te omschrijven. Dit wordt genoteerd op
worden gezien als een deel van het algemeen on- een blanco formulier, waarop vervolgens ook de be-
derzoek (zie § 29.3.2) in verband met het veelvuldig vindingen van het lichamelijk onderzoek worden
voorkomen van mijtinfecties (onderzoek met de genoteerd.
otoscoop). Bij raskonijnen wordt door konijnenfok-
verenigingen een tatoeage aangebracht in de oor-
schelpen. In de rechter oorschelp kan men een code ■
29.5 Verder onderzoek
van één of twee letters vinden van de vereniging
(bijvoorbeeld een U voor Utrecht), gevolgd door het Veel van het verdere onderzoek dat voor de hond en
laatste cijfer van het kalenderjaar waarin het dier de kat is opgegeven, kan ook bij kleine zoogdieren
geboren is (dus 5 voor 2005). In de linker oorschelp worden uitgevoerd.
wordt een cijfer aangebracht waaruit blijkt in wel-

Literatuur

1 Baker HJ, ed. The laboratory rat; 2 dln. New York: Academic Press, 1979.
2 Barnes RD. Special anatomy of laboratory animals. Davis (Cal): Department of
Anatomy, School of Veterinary Medicine, University of California, 1971.
3 Cook M. The anatomy of the laboratory mouse. New York: Academic Press, 1965.
4 Cooper G, Schiller AL. Anatomy of the guinea pig. Cambridge: Harvard University
Press, 1975.
5 Foster H, et al. The mouse in biomedical research; 4dln. New York: Academic Press,
1982.
6 Fox JG, Cohen BJ, Loew FM, eds. Laboratory animal medicine. Orlando: Academic
Press, 1984.
7 Fox JG. Biology and diseases of the ferret; 2nd ed. Baltimore: Williams & Wilkins,
1998.
8 Green E. Biology of the laboratory mouse; 2nd ed. New York: Blakeston, McGraw
Hill, 1966.
9 Harcourt-Brown F. Textbook of rabbit medicine. Oxford: Butterworth-
Heinemann, 2002.
10 Harkness JE, Wagner JE. The biology and medicine of rabbits and rodents; 2nd ed.
Philadelphia: Lea & Febiger, 1983.
11 Hoffman R, et al, eds. The golden hamster: its biology and uses in medical research.
Ames: Iowa State University Press, 1968.
12 McLaughlin CA, Chiasson RB. Laboratory anatomy of the rabbit; 2nd ed. Dubuque:
Brown, 1971.
29 Kleine zoogdieren 347

13 Macedo-Sobrinho B, Roth G, Grellner T. Tubular device for intraoral examination


of rodents. Lab Anim 1978; 12: 137.
14 Olds RJ. A colour atlas of the rat: dissection guide. New York: Halsted, Wiley, 1979.
15 Quesenberry KE, Carpenter JW. Ferrets, rabbits and rodents; 2nd ed. Philadelphia:
Saunders, 2004.
16 Wagner JE, Manning PJ. The biology of the guinea pig. New York: Academic Press,
1974.
17 Weisbrith R, Flatt R, Kraus A. The biology of the laboratory rabbit. New York:
Academic Press, 1974.
18 Williams CF. Practical guide to laboratory animals. St. Louis: Mosby, 1976.
19 Williams WM. The anatomy of the Mongolian gerbil (Meriones unguiculatus).
West Brookfield: Tumblebrook Farm, 1974.
30 Reptielen
I. Westerhof

Reptielen omvatten ongeveer 6000 soorten. Ze Schildpadden zijn globaal in te delen in (meer of
worden verdeeld in drie grote ordes: de Testudines minder) in het water levende soorten en op het land
(schildpadden), de Crocodylia (krokodillen) en de levende soorten. Landschildpadden hebben klomp-
Squamata (hagedissen [Sauria] en slangen [Serpen- achtige poten met duidelijke tenen, terwijl water-
tes]). De schildpadden behoren tot de oudste reptie- schildpadden min of meer ontwikkelde zwemvlie-
len, terwijl slangen evolutionair de meest recente zen tussen de tenen hebben. Alle schildpadden zijn
zijn. ovipaar. Enkele gegevens over de meest gehouden
Veel problemen bij reptielen worden veroorzaakt schildpadden zijn achter in dit hoofdstuk samen-
door verkeerde huisvesting en/of voeding. Elke gebracht in de bijlagen 2.1 en 2.2.
soort stelt zijn eigen eisen aan huisvesting, voeding
en verzorging en voor een globaal advies over de ■
30.1.2 Slangen
huisvesting, voeding of verzorging is karakterise-
ring van het dier op het niveau van soort of familie Serpentes behoren samen met de hagedissen tot de
essentieel. Gezien het enorme aantal soorten rep- orde van de Squamata. Bijlage 2.3 bevat een over-
tielen is het niet altijd eenvoudig de soort vast te zicht van de soorten die het meest worden aange-
stellen. Voor deze identificatie kan men gebruik- boden bij de dierenarts. De familie van de Colubri-
maken van determinatietabellen.1-3 dae (ringslangachtigen) is de grootste familie van
Hieronder volgt een globaal overzicht van de de slangen. Hierin onderscheidt men niet-giftige
veelgehouden familiesoorten. en giftige soorten.
Gifslangen bezitten gifklieren; dit zijn gemodifi-
ceerde speekselklieren. Het gif kan per soort vari-

30.1 Systematiek (bijlage 2) eren. Het gif wordt via de holle giftanden van de
bovenkaak in de prooi gebracht (afb. 30.2). Bekende
Het meest opvallende kenmerk van Testudines is gifslangen zoals de cobra’s, mamba’s, zeeslangen
het schild. De vorm, kleur en grootte van het schild en koraalslangen behoren tot de familie Elapidae.
varieert per soort. Serpentes hebben een langgerekt
lichaam en een opvallend gevorkte tong. Sauria
hebben min of meer duidelijk ontwikkelde poten.
Sommige hagedissen, zoals bijvoorbeeld de hazel-
worm (Anguis fragilis), zijn pootloos en worden wel
eens voor een slang aangezien. (afb. 30.1). Hagedis-
sen hebben een vlezige dikke tong, die soms aan
het uiteinde meer of minder gevorkt is.


30.1.1 Schildpadden

In de literatuur stuit men op verschillende bena-


mingen voor schildpadden. In de Engelse litera-
tuur maakt men onderscheid tussen terrapins (moe- Afbeelding 30.1
rasschildpadden), tortoises (landschildpadden) en Hazelworm (Anguis fragilis), behorend tot de familie van
turtles (zeeschildpadden). In de Amerikaanse litera- de Anguidae, in zijn natuurlijke leefgebied: bossen en
tuur worden alle schildpadden turtles genoemd. grasland.

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9_30, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
350 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

aan de tenen met hechtschijfjes (afb. 30.3). Binnen


deze soort onderscheidt men dagactieve gekko’s
(Phelsuma’s) en schemer- en nachtactieve gekko’s
(Eublepharidae, lidgekko’s of luipaardgekko’s).
Deze dieren hebben beweegbare oogleden, waar-
door ze kunnen knipperen. Andere gekko’s kun-
nen dit niet en reinigen hun ogen door ze te lik-
ken. De daggekko is met een lengte van 51 mm een
van de kleinste hagedissen.

Dieren behorende tot de Anguinomorpha heb-


ben een gevorkte tong. Tot deze groep behoort
de varaan. Er zijn binnen deze groep twee giftige
Afbeelding 30.2 soorten: het gilamonster (Heloderma suspectum) en
De holle giftanden van de in Nederland inheemse adder de korsthagedis (Heloderma horridum). De giftanden
(Vipera berus) bevinden zich in de bovenkaak (achter de van hagedissen zijn niet hol en bevinden zich in de
plooi bij de pijl). onderkaak. De hagedis brengt het gif in zijn prooi
door goed op de prooi te kauwen, waarna het gif in
de wonden sijpelt.
Sommige cobrasoorten spugen gif over een afstand Sommige hagedisachtigen zijn ovipaar (Varanus
van 2 meter. De slang richt hierbij op de ogen van spp, meeste iguanidae, gekko’s, sommige kame-
het slachtoffer. Leden uit de familie van de Vipe- leons), anderen zijn vivipaar (sommige skinken en
ridae (adders) en Crotalidae (groefkopadders) zijn kameleons).
herkenbaar aan een zigzagtekening op de rug, de Inheemse hagedissen. In Nederland komt de kleine
grote driehoekige kop en de lange giftanden. hagedis (Lacerta vivipara) en de duin- of zandhage-
dis (Lacerta agilis) voor.
Inheemse slangen. In Nederland zijn drie slangen-
soorten inheems. Zie voor een overzicht bijlage 2.4.

30.2 Wetgeving
■30.1.3 Hagedissen
Ter bescherming van de fauna en flora is er een
In bijlage 2.5 wordt een overzicht gegeven van mondiale overeenkomst betreffende de handel in
enkele soorten die het meest worden aangeboden bedreigde dier- en plantensoorten. Deze overeen-
bij de dierenarts. Een veeleisende soort is de ka- komst is vastgelegd in de regelgeving van de cites
meleon, behorende tot de familie van de Iguania. (Convention on International Trade in Endange-
Ze zijn duidelijk herkenbaar aan de lange, uit- red Species of wild fauna and flora), uitgebracht
rolbare tong. Gekko’s (Gekkota) zijn herkenbaar in 1974. De dieren- en plantensoorten waarop de

Afbeelding 30.3
De Phelsuma madagascariensis (reuzendaggekko) heeft duidelijke hechtschijfjes aan de tenen.
30 Reptielen 351

regelgeving van toepassing is, zijn vermeld in drie ■


30.3 Signalement
bijlagen van dit cites-document.
Bijlage i vermeldt soorten die met uitsterven wor- De eerste stap in de verslaglegging omvat het sig-
den bedreigd en waarvoor handel een directe bedrei- nalement.
ging vormt. De handel in levende of dode exempla- Indien de soort niet bekend is, kan getracht wor-
ren, of delen of producten daarvan, is aan strenge den deze met behulp van determinatietabellen te
regels gebonden. In gevangenschap gekweekte die- achterhalen.1-3
ren of planten mogen wel verhandeld worden, mits
aan een aantal voorwaarden is voldaan. ■
30.3.1 Geslacht
Bijlage ii vermeldt soorten die niet direct met uit-
sterven worden bedreigd, maar waarbij dit wel aan Schildpad. Diverse schildpadsoorten vertonen sek-
de orde is als de handel niet wordt gereguleerd. sueel dimorfisme. Bij de meeste schildpadden is
Bijlage iii vermeldt de soorten die beschermd zijn het vrouwelijke dier groter dan het mannelijke
in een bepaalde lidstaat die bij cites is aangesloten. dier. Mannelijke schildpadden hebben veelal een
Andere lidstaten zijn verplicht de invoer van de be- langere staart dan vrouwelijke schildpadden. Bij
treffende soorten in eigen land te controleren. het mannelijke dier is de afstand tussen cloaca en
Binnen de Europese Unie zijn regels voor de buikschild groter dan bij het vrouwelijke dier. Bij
cites-soorten opgesteld die voor alle eu-landen sommige soorten hebben de mannelijke dieren een
gelden. Deze regels zijn vastgelegd in verordenin- hol buikschild, terwijl dit bij de vrouwelijke dieren
gen. Verordening 2307/97 bevat bijlage A t/m D. In plat is. Mannelijke moerasschildpadden hebben
deze bijlagen zijn soorten opgenomen waarvoor aan de voorpoten langere nagels dan vrouwelijke
bepaalde regels van kracht zijn. De cites-soorten schildpadden. Bij de Terrapene spp hebben de
uit bijlage i en een aantal van bijlage ii zijn opgeno- mannelijke dieren een rode iris, terwijl die bij de
men in bijlage A van de eu-verordeningen. De bij- vrouwelijke dieren bruin is.
lage-ii-soorten van cites zijn grotendeels opgeno-
men in bijlage B van de eu en de bijlage-iii-soorten Slang. Ook sommige slangen hebben een seksueel
van cites zijn grotendeels opgenomen in bijlage C dimorfisme. De Boidae hebben sporen aan weerszij-
van de eu. Bijlage D bevat niet-cites-soorten waar- den van de cloaca (afb. 30.4). Deze zijn bij het man-
voor waakzaamheid is geboden. nelijke dier groter dan bij het vrouwelijke dier. Bij
Sinds 1995 is in Nederland de wet Bedreigde Uit- sommige soorten hebben de mannelijke slangen
heemse Dier- En Plantensoorten (Wet budep) van een langere staart dan vrouwelijke slangen, met een
kracht ter implementatie van de cites-regelgeving dikkere staartbasis ter plaatse van de hemipenissen.
en eu-verordeningen. Onder deze wet valt ook het
in- en uitvoerbesluit bedreigde uitheemse dier- en Volwassen slangen kan men cloacaal sonderen.
plantensoorten. Hiertoe wordt een gladgemaakte metalen sonde
De handel in soorten die in de cites-bijlagen lateraal in de cloaca gebracht en voorzichtig in de
worden genoemd, geschiedt door middel van ver-
gunningen en certificaten. In Nederland geldt een
bezitsverbod voor de meeste soorten van bijlage A.
Ontheffingen kunnen bij het ministerie van Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij worden aange-
vraagd. Op een aantal bijlage-B-soorten is ook een
bezitsverbod van kracht.
De lijsten met soorten zijn veelvuldig aan ver-
andering onderhevig. Actuele lijsten kunnen aan-
gevraagd worden bij Sdu.* Ook kan informatie
verkregen worden via internet.** Op de website van
de unep kan men op soortnaam uitzoeken hoe een
dier is beschermd, en wanneer dit is gewijzigd.***

* Sdu Servicecentrum Uitgevers, Postbus 20014, 2500 ea


Den Haag.
** http://www.minlnv.nl/cites/of via www.cites.org/ Afbeelding 30.4
*** http://www.unep-wcmc.org/index.html en Koningspython (Python regius) met kleine sporen aan
http://quin.unep-wcmc.org/isdb/Taxonomy/tax-gs- weerszijde van de cloaca.
search1.cfm?undefined~main
352 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 30.5
Leguaan met duidelijk zichtbare femorale poriën. Deze bevinden zich aan de binnenzijde van de dij. Bij het manne-
lijke dier (links) zijn deze poriën duidelijker ontwikkeld dan bij het vrouwelijke dier (rechts).

richting van de staartpunt opgeschoven. Bij man- een levensverwachting van tussen de 5 en 8 jaar, bij
nelijke dieren is het mogelijk om de sonde over de groene leguaan is dit 10 en 20 jaar, en bij andere
een afstand van 6-8 schublengtes in de zakjes van soorten varieert de levensverwachting tussen de
de hemipenissen te schuiven. Bij de vrouwelijke 20 en 40 jaar.4,5
dieren is het sonderen slechts over een afstand van
2-4 schublengtes mogelijk (zie cd-rom).
Bij jonge dieren kunnen de hemipenissen door ■
30.4 Anamnese
manuele druk uitgestulpt worden (‘uitpoppen’).
Zowel voor het sonderen als voor het uitpoppen is De anamnese begint met de vraag naar het iatro-
ervaring gewenst. trope probleem. Daarna volgen vragen naar het
functioneren van het dier, de voorgeschiedenis en
Hagedis. Bij sommige volwassen hagedissen, zoals de leefomstandigheden.
de Iguania en meeste gekko’s, is er sprake van een
seksueel dimorfisme. Mannelijke Iguania hebben, ■
30.4.1 Iatrotroop probleem
vergeleken met vrouwelijke dieren, duidelijker
ontwikkelde femorale poriën aan de binnenzijde De eerste vraag luidt: wat is het probleem? Is het
van de dijen (afb. 30.5), grotere stekels op de rug, dier behandeld, en zo ja, door wie, hoe, gedu-
grotere kopversierselen en een grotere kinflap. rende welke periode en waarmee? Het is hierbij
Bij de mannelijke gekko’s, en soms ook bij andere niet vanzelfsprekend dat een dierenarts het dier
hagedissen, zijn bij de staartbasis verdikkingen ter heeft behandeld. Vaak wordt via een dierenwinkel
plaatse van de hemipenissen te zien. of via collega-reptielenhouders een behandeling
ingesteld. Wat was het effect van de behandeling?

30.3.2 Leeftijd Wordt het dier preventief behandeld, waarmee,
op welke manier en hoe vaak? Hierbij moet onder
Leeftijdsschatting bij reptielen is bijzonder moei- meer gedacht worden aan behandeling tegen endo-
lijk, aangezien hun groeisnelheid sterk afhankelijk en ectoparasieten.
is van de voeding, huisvesting en verzorging. De
levensverwachting van reptielen is sterk afhanke- ■
30.4.2 Huidig functioneren
lijk van de soort en de leefomstandigheden. Som-
mige schildpadden, zoals moerasschildpadden, Er wordt gevraagd naar de voedselopname, drin-
hebben een levensverwachting tussen de 7 en 30 ken en eventueel braken. Is het dier benauwd en/of
jaar. Andere soorten kunnen onder goede omstan- zijn er bijgeluiden te horen? Wat is het aspect van
digheden 60 jaar of veel ouder worden. Veel slan- de urine en ontlasting? Hoe is de voortbeweging
gensoorten en vooral grote wurgslangen kunnen van het dier, zijn er veranderingen of afwijkingen
20 jaar of ouder worden. Kleine hagedissen hebben in de bewegingen? Indien van toepassing: valt het
30 Reptielen 353

dier van zijn stok? Er wordt gevraagd naar het ge- In de natuur gaan dieren uit gematigde streken
slacht en of er iets bekend is over de reproductie in winterslaap bij een omgevingstemperatuur on-
van het dier. Tevens wordt gevraagd of er verande- der de 10°C. Sommige slangen in woestijngebieden
ringen aan het uiterlijk zijn opgevallen. kennen tevens een zomerslaap tijdens het heetste
jaargetijde. Het nut van een winterslaap in gevan-

30.4.3 Voorgeschiedenis genschap staat ter discussie. Indien men besluit
reptielen in winterslaap te laten gaan, dienen de
Wanneer is het reptiel in het bezit van de eigenaar dieren gezond te zijn en in een goede conditie te
gekomen en wat is de herkomst van het dier? Is het verkeren. Ziekte en slechte conditie predisponeren
nakweek of wildvang? Is er contact met andere die- voor post-hibernale problemen. Gedurende de win-
ren? Zo ja, welke soorten, hoe lang is er al contact terslaap verliezen de dieren 1% van hun oorspron-
en zijn er nieuwe dieren geïntroduceerd? Slangen kelijke gewicht per maand. Bij temperaturen onder
en schildpadden zijn in principe solitair levende de 0°C kan irreversibele retinadegeneratie en zelfs
dieren die elkaars gezelschap slechts zoeken voor sterfte optreden.
de reproductie. Sommige soorten functioneren Licht. In de meeste gevallen worden lampen ge-
prima indien ze in groepen gehuisvest worden, bruikt voor de verlichting van het terrarium. Van
andere soorten kunnen beter als paartje of solitair belang is dat de dieren een dag-nachtritme hebben.
gehouden worden. De lichtintensiteit en het spectrum spelen een be-
Is het dier eerder ziek geweest? Zo ja, wanneer, en langrijke rol bij het algemeen welzijn van het dier.
om welke ziekte ging het? Is er destijds een behan- Ultraviolet-B is van belang voor de calciumhuis-
deling ingesteld? Zo ja, welke, hoelang, door wie en houding, vooral bij herbivore en insectivore rep-
met welk resultaat? tielen. Gloeilampen en gasontladingsbuizen geven
geen ultraviolet licht. Er zijn diverse lampen in de

30.4.4 Leefomstandigheden handel die wel uv-licht geven en die naast andere
lichtbronnen gebruikt kunnen worden.
Zoals al vermeld worden veel problemen bij rep- Luchtvochtigheid. Afhankelijk van de herkomst
tielen veroorzaakt door fouten in de huisvesting, van de dieren volstaat voor de meeste soorten een
voeding en verzorging. Hier wordt bij de anamnese luchtvochtigheid tussen de 50 en 70%. Voor woes-
dan ook veel aandacht aan besteed. tijndieren en dieren uit het tropische regenwoud
zal de luchtvochtigheid lager resp. hoger moeten
Huisvesting zijn. Een inadequate luchtvochtigheid kan onder
Temperatuur. Reptielen zijn ectotherm. Hun li- andere leiden tot huidproblemen en vervellings-
chaamstemperatuur is afhankelijk van de omge- problemen.
vingstemperatuur. Reptielen hebben voor activiteit Watervoorziening. De meeste reptielen drinken uit
(het vangen en verorberen van voedsel) een andere een bak, andere (sommige hagedissen) likken uit-
voorkeurstemperatuur dan voor vertering en rust. sluitend vocht- of dauwdruppels en dienen regel-
Indien het dier daartoe in de gelegenheid wordt matig besproeid te worden. Veel reptielen nemen
gesteld, zal het de lichaamstemperatuur aanpassen graag een bad. Daarom dient een ruime waterbak
door die plaatsen op te zoeken die de voorkeurs- aanwezig te zijn. Het water in deze bak dient regel-
temperatuur op dat moment het beste benaderen. matig ververst te worden.
Het is daarom belangrijk om te vragen naar de Inrichting. Er dienen voldoende schuil- en klim-
temperatuur in het terrarium, en naar een tempe- mogelijkheden aanwezig te zijn. Als bodembedek-
ratuurgradiënt. king worden de meest uiteenlopende materialen
Hoe wordt het terrarium verwarmd? Is er een gebruikt. Voorop staat dat het terrarium goed te
warmtespot, warmtelamp, verwarmde rots, warmte- reinigen moet zijn, en dat de bodembedekking bij
kabel, vloerverwarming of een andere manier van onverhoopte consumptie geen aanleiding geeft tot
warmtetoediening? De warmtebronnen dienen zo- ileus of obstipatie. Veel van de eileggende reptielen
danig geplaatst te zijn dat de dieren zich hier niet stellen speciale eisen aan de bodembedekking om
aan kunnen branden. Voor de meeste reptielen ligt hun eieren te leggen. Indien ze geen geschikte leg-
de laagste omgevingstemperatuur waarbij nog acti- plaats vinden, kan legnood ontstaan. Elk soort stelt
viteiten worden ontplooid op 24-26°C (bijlage 3), en zijn specifieke eisen aan een legplaats.
de hoogste temperatuur kan onder een warmtespot Hygiëne. Reptielen kunnen drager zijn van be-
oplopen tot boven de 40°C. Thermometers dienen paalde bacteriën (Salmonella’s!). Er dienen dan ook
op diverse plaatsen in het terrarium aanwezig te strikte hygiënische maatregelen in acht te worden
zijn. genomen. Bij contacten met reptielen dient niet ge-
354 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

geten of gedronken te worden. Na elk contact moe- komen uit tekorten aan kalk en vitamine A, met als
ten de handen zorgvuldig worden gewassen. Wa- gevolg onregelmatige, weke schilden en verdikte
ter- en voerbakken dienen niet gereinigd te worden oogleden (afb. 30.7). Insectivoor en herbivoor voed-
op plaatsen waar men ook de vaat doet. Reserveer sel kan aanleiding geven tot tekorten aan kalk en
bepaalde schoonmaakborstels uitsluitend voor de vitamine D3 met als mogelijke verschijnselen spier-
terraria en berg ze apart op. tremoren, ontkalking van het skelet, verweking
van het schild, kalkarme eieren en eiretentie. On-
Voeding dervoeding kan optreden bij dieren die niet eten,
Belangrijke vragen met betrekking tot de voeding bijvoorbeeld ten gevolge van ziekte of verkeerde
zijn: wat voert u, hoe voert u, hoeveel, hoe vaak? huisvesting. Ook indien te weinig of verkeerd
Worden toevoegingen gegeven en zo ja welke, hoe voedsel wordt verstrekt (bijvoorbeeld voedsel dat
wordt het toegevoegd, hoeveel, en hoe vaak (bij- van nature niet wordt gegeten of niet wordt her-
lage 2)? kend), kan ondervoeding optreden. Voor een aantal
soorten is inmiddels fabriekmatig bereid voer in
Schildpad. Bij schildpadden komen veel voedings- de handel.
gerelateerde problemen voor. Bij de moerasschild-
padden zijn carni- en omnivoren te onderschei- Slang. Slangen worden het beste gevoerd met
den. De meeste landschildpadden zijn omnivoor, intacte prooidieren. Daarmee wordt goed in de
sommige soorten meer herbivoor. De voeding van behoefte aan vitaminen en mineralen voorzien.
moerasschildpadden kan samengesteld worden Omdat slangen geen sternum en clavicula bezitten,
uit insecten, tubifex (wormpje uit de familie van zijn ze in staat een zeer grote prooi te verzwelgen.
de Tubificidae), rode muggenlarve, waterslakjes, Afhankelijk van de grootte van de slang worden
wormen, forellenpellets, groenvoer, soms wat
vlees en vis en kattenvoer (afb. 30.6). Herbi- en
omnivore schildpadden worden gevoerd met
groenten, fruit, bloemen, insecten en als aanvul-
ling kattenvoer.

Behalve van een uitgebalanceerd voer als bijvoor-


beeld kattenvoer, wordt ook wel gebruikgemaakt
van aanvullende mengsels van vitaminen en mine-
ralen, maar hiermee loopt men het risico onjuiste
hoeveelheden (over- of onderdosering) toe te voe-
gen, waardoor problemen kunnen ontstaan.
Bij de moerasschildpad kunnen problemen voort-

Afbeelding 30.6 Afbeelding 30.7


Een zeer gevarieerde voeding van een doosschildpad Moerasschildpadden met vitamine-A-deficiëntie. Door
(Terrapene carolina), bestaande uit groenten, fruit en de verdikte oogleden zijn bij geen van beide dieren de
kattenvoer. oogbollen zichtbaar.
30 Reptielen 355

knaagdieren, konijnen, biggen, kuikens, kippen


en kwartels gegeven. Het verdient aanbeveling om
dode prooidieren te voeren om te voorkomen dat
de prooidieren de slangen bijten. Indien meerdere
slangen samen worden gehuisvest, dient onder toe-
zicht gevoerd te worden. De kans bestaat namelijk
dat twee slangen ieder aan een kant van het prooi-
dier beginnen en de grootste slang zo de kleinere
slang opeet.
Sommige ringslangachtigen (Natrix sp.) en kou-
senbandslangen (Thamnophis sp.) leven deels in Afbeelding 30.8
het water. Hun voedsel bestaat uit amfibieën (kik- Leguaan met ernstige skeletafwijkingen. De ernstige lor-
kers, salamanders), vissen, wormen en slakken. Bij dose is het gevolg van dislocaties in de wervelkolom. Aan
het voeren van visvlees moet gewaakt worden voor de zwelling van de kaken ligt fibreuze osteodystrofie ten
het ontstaan van vitamine B1-deficiëntie. Het vlees grondslag, die is ontstaan door secundaire hyperparathy-
van vele soorten zee- en zoetwatervis (onder andere roïdie als gevolg van een gestoorde calciumstofwisseling.
kabeljauw) bevat thiaminase, een enzym dat vita-
mine B1 afbreekt. Ook diepgevroren vis bevat thi-
aminase. Verse hele vissen, of vers ingevroren hele ■
30.5 Omgang en hanteren
vis die langzaam wordt ontdooid, kunnen worden
gevoerd. Door de vis voor het invriezen 5 minuten Een aantal van de hieronder beschreven handelin-
tot 80°C te verhitten, wordt thiaminase vernietigd. gen is op de cd-rom in beeld gebracht.
Als alternatief kunnen guppies en regenwormen
gevoerd worden. De meest opvallende verschijn- Schildpad. Tijdens het hanteren kunnen schildpad-
selen van vitamine B1-tekort zijn spiertremoren, den krabben, bijten, urineren en defeceren. Bij
ataxie en opisthotonus. Voor sommige slangen, zo- moerasschildpadden plaatst men een hand tussen
als de koningsslangen (Lampropeltis spp.), kunnen de achterpoten, waarbij de duim op het rugschild
andere slangen als voedsel dienen. (carapax) en de overige vingers op het buikschild
(plastron) geplaatst worden.
Hagedis. We onderscheiden omnivore, herbivore, Grote schildpadden mogen niet om hun lengteas
insectivore en carnivore hagedissen. Omnivore ha- gedraaid worden, omdat dit tot een torsie van het
gedissen kunnen min of meer herbivoor zijn. Jonge darmpakket kan leiden. Schildpadden met lange
dieren zijn meestal omnivoor en worden op latere nekken, zoals bijvoorbeeld de bijtschildpad (Che-
leeftijd meer herbivoor. Tot de omnivore hagedis- lydra serpentina), de weekschildpad (Trionyx spp.)
sen behoort de leguaan. De beste voeding voor de en de slangehalsschildpad (Chelidae) kunnen ver
leguaan bestaat uit eiwitrijke en vezelrijke groen- met hun kop via het rugschild naar achteren rei-
ten en planten, fruit, insecten, muisjes en katten- ken. Deze dieren worden bij de achterrand van het
voer of leguanenkorrel. carapax gefixeerd en opgetild, waarbij het plastron
Anolissen en kameleons zijn voorbeelden van in- naar de hanteerder toegekeerd is. Landschildpad-
sectivore hagedissen. Deze dieren eten bewegend den zijn over het algemeen vriendelijker en kun-
voedsel. Hagedissen die uitsluitend met kleine in- nen ook via de zijkant met de hand tussen de voor-
secten worden gevoerd, kunnen een calciumtekort en achterpoten gehanteerd worden.
ontwikkelen. De meeste voedingen kunnen com- Sommige soorten, zoals doosschildpadden, kun-
pleet worden gemaakt door toevoeging van kat- nen hun schild hermetisch afsluiten, waardoor
tenvoer of door toevoeging van een vitaminen- en onderzoek onmogelijk wordt (afb. 30.9). Door de
mineralenmengsel. Insecten kunnen calciumrijker wijsvingers net voor de achterpoten onder het rug-
worden door ze calciumrijke voeding te geven (‘gut schild te plaatsen, wordt voorkomen dat het schild
loading’). sluit. Vooral bij sterke dieren dient voorkomen
Tekorten aan calcium en vitamine D, als ook een te worden dat een vinger of hand mee het schild
verkeerde verhouding van calcium en fosfaat in de wordt ingetrokken en in de knel komt. Soms is on-
voeding, en/of onvoldoende uv-licht kunnen bij derzoek alleen mogelijk na sedatie.
hagedissen resulteren in ernstige skeletafwijkin-
gen (afb. 30.8). De verschijnselen zijn onder meer Slang. Slangen kunnen bijten, wurgen, defeceren,
tremoren, pathologische fracturen en legnood. urineren en tijdens het hanteren een stinkend se-
cretum lozen. Benader een slang niet van voren.
356 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

bij de Agamidae, Chamaeleon spp. en varanen.


Sommige soorten hebben een zeer fragiele huid die
gemakkelijk scheurt.
Kleine dieren worden met de platte hand tegen
de bodem of wand van de bak gedrukt, waarna ze
net achter de kop gepakt worden met wijsvinger en
duim. De rest van het lichaam wordt in de palm van
de hand gefixeerd. Vanwege de kans op autotomie
mag een hagedis niet bij de staart vastgehouden
worden. Bij angstige dieren kan een handdoek
over het dier geplaatst worden, waarna het achter
de kop wordt vastgepakt. De rest van het lichaam
wordt, afhankelijk van de grootte van het dier, met
Afbeelding 30.9 dezelfde of met de andere hand ondersteund.
Doosschildpadden (Terrapene carolina): links met volle- Grote hagedissen fixeert men ook net achter de
dig afgesloten schild en rechts met geopend schild. kop. De achterpoten worden met de andere hand
langs de staart gefixeerd. Dit voorkomt dat het
dier kan krabben en met de staart kan slaan. In
Slangen fixeert men net achter de kop. Hoe steviger sommige gevallen is het raadzaam om de nagels te
de slang wordt vastgehouden, hoe groter het ver- knippen, zeker indien het dier frequent gehanteerd
zet. De slang wordt in een min of meer horizontale moet worden. Grote, agressieve soorten kunnen
positie gehouden om verzet en dislocatie van de met een handschoen gehanteerd worden. Ze kun-
wervels te voorkomen. Indien de slang in een zak nen ook in een stevige handdoek worden gerold.
wordt aangeboden, wordt de kop door de zak ge- Indien nodig worden de dieren gesedeerd.
lokaliseerd en gefixeerd. Daarna wordt de kop via Bij verdenking op een ontkalkt skelet dient extra
de opening van de zak met de andere hand over- voorzichtigheid in acht te worden genomen ter
gepakt. Kleine wurgslangen winden zich meestal voorkoming van fracturen. Ook dieren met actieve
rond de arm, en kunnen zo gehanteerd worden; eifollikels in de buik dienen met extra zorg te wor-
de kop blijft echter gefixeerd. Wurgslangen langer den gehanteerd. Bij onzorgvuldig hanteren kun-
dan 2,5 meter moeten met twee personen gehan- nen de follikels ruptureren.
teerd worden. Indien een slang niet te benaderen Kameleons zijn rustige dieren die zich gemak-
is, kan het dier gevangen worden met een vang- kelijk laten hanteren. Ze voelen zich het prettigst
stok of haak. Voorzichtigheid is hierbij geboden als ze zich ergens aan vast kunnen houden, bijvoor-
in verband met de kans op luxatie van het atlanto- beeld een takje (afb. 30.10).
occipitale gewricht. Daarna wordt de slang op de
hierboven beschreven methode gefixeerd. Bij het
hanteren van agressieve slangen is sedatie te over-
wegen.
Indien het noodzakelijk is om giftige slangen
te hanteren, dient men vooraf te weten om welke
soort het gaat en waar antigif te verkrijgen is. In-
formatie over giftige slangen en antigif is te ver-
krijgen bij het Slangengifcentrum Serpo in Delft
(015-213 03 34) en het Nationaal Vergiftigingen
Informatie Centrum (nvic) van het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (rivm), Postbus 1,
3720 BA Bilthoven (bij spoed: 030-274 88 88).
Afbeelding 30.10
Hagedis. Hagedissen kunnen bijten, krabben, defe- Kameleon in rust op een tak.
ceren en met de staart slaan tijdens het hanteren.
Bij een aantal soorten (o.a. de meeste Iguanidae,
Geckonidae, Anolis spp.) bevindt zich in de staart-
wervels een voorgevormde fractuurlijn waardoor
de staart, als er gevaar dreigt, los kan laten (zelfam-
putatie of autotomie).6 Autotomie vindt niet plaats
30 Reptielen 357


30.6 Lichamelijk onderzoek en zwemt kan belangrijke informatie verschaffen.
Een scheve positie kan veroorzaakt worden door
Het onderzoek bij reptielen verloopt niet volgens eenzijdige longverdichtingen of een ruimte-inne-
orgaansystemen maar topografisch van craniaal mend proces. Let op dat het dier niet verdrinkt.
naar caudaal.
Slang. De wijze waarop een slang ligt, hangt, klimt

30.6.1 Algemene indruk of zich voortbeweegt kan zeer informatief zijn.
Hierbij moet bedacht worden dat het gedrag sterk
Door het dier op enig afstand te observeren, kan afhankelijk is van de soort. Wat voor de ene slang
men een eerste algemene indruk krijgen van normaal gedrag is, kan voor een andere soort juist
de gezondheidstoestand van het dier, als ook abnormaal zijn (afb. 30.12). Zo zal de konings-
van eventuele in het oog springende afwijkin- python (Python regius), ook wel de balpython ge-
gen. Dit laatste met inbegrip van abnormale noemd, zich oprollen tot een bal. Een attente slang
(ademhalings)geluiden. tongelt (zie cd-rom).

Bewustzijnsniveau, houding, gang en gedrag Indien een gezonde slang op zijn rug wordt gelegd,
Reptielen kunnen worden aangeboden in een terra- zal het dier zich onmiddellijk terugdraaien op de
riumbak, zak of transportkist. Is het dier niet te ob- buik. Een gezonde slang die bij het uiteinde van de
serveren, dan kan het in een ‘observatieterrarium’ staart wordt vastgehouden en met de kop naar be-
worden geplaatst. neden hangt, zal de kop oprichten (oprichtreflex).

Schildpad. Sommige schildpadden zullen zich niet Hagedis. Ook hier varieert het gedrag, de houding
verroeren, andere lopen of zwemmen rond. Moe- en de gang bij de diverse soorten. Kleine hagedis-
rasschildpadden zijn doorgaans actiever dan land- sen zullen zich in de meeste gevallen trachten te
schildpadden. De doosschildpad is in staat om zijn verschuilen en zijn normaliter zeer beweeglijk. An-
schild hermetisch af te sluiten, waardoor het onmo- deren, zoals bijvoorbeeld de kameleon, kunnen ge-
gelijk is om een algemene indruk te verkrijgen (afb. durende lange tijd op een takje zitten zonder zich
30.9). De meeste gezonde schildpadden zullen de te verroeren (afb. 30.10). Diverse soorten hagedissen
kop enigszins oprichten en oplettend rondkijken. (o.a. leguanen en varanen) onderzoeken hun omge-
Ze bewegen zich voort met een symmetrische gang ving door met de tong reukprikkels op te vangen.
waarbij de romp bij de meeste soorten van de grond Sommige soorten hagedissen gebruiken de tong-
wordt gedragen. Sommige soorten schildpadden bewegingen om te dreigen.
gebruiken hun poten bij de ademhaling, hetgeen
vooral in rust te zien is. ■
30.6.2 Inspectie op afstand
Moerasschildpadden laten zich vaak goed ob-
serveren in een bak met water (afb. 30.11). De wijze Het dier wordt systematisch van voor naar achter
waarop het dier in het water ligt (normaliter recht) bekeken. Bij inspectie van de kop let men op de

Afbeelding 30.11 Afbeelding 30.12


Een gezonde roodwangsierschildpad drijft recht in zijn Chondropython viridis (familie Boidae) in soortspecifieke
aquarium. houding.
358 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 30.13
Vervellende slang. De oogleden van slangen zijn met
elkaar vergroeid en vormen een transparante bril. Deze
bril vervelt met iedere vervelling mee. Net voor de vervel-
ling wordt de huid dof van kleur en wordt de bril ondoor-
zichtig. Vervolgens helderen huid en ogen op en gaat het
dier vervellen.

ogen, de neusgaten, de bek, de gehoorgangen en zijschild beoordeeld op vorm, regelmaat, kleur,


de huid. vervelling (schildpadden vervellen per veld), afwij-
De ogen zijn normaliter open. Bij moerasschild- kende plekken en verwondingen.
padden letten we vooral op verdikte oogleden, zo- De huid van de slang en de hagedis wordt onder-
als gezien wordt bij vitamine-A-deficiëntie. zocht op de aanwezigheid van laesies, bloedingen,
Bij gezonde dieren zijn de neusopeningen verkleuringen, diktes en parasieten. Slangen ver-
schoon. Eventuele uitvloeiing uit een of beide vellen in één stuk. De frequentie van vervelling is
neusopeningen wordt gekarakteriseerd naar het afhankelijk van vele factoren, zoals soort, leeftijd,
aspect van de uitvloeiing (§ 9.2.2). voedingstoestand, reproductiestatus, ziekten, om-
De bek is normaliter gesloten. Agressieve dieren gevingstemperatuur en relatieve vochtigheid van
kunnen dreigend de bek openen, waarbij de onder- de omgeving.
zoeker dankbaar gebruikmaakt van deze mogelijk- Voor de beoordeling van de huid van slangen
heid tot inspectie van de mondholte. en hagedissen is enige kennis van de vervelling
Bij schildpadden en hagedissen is het trommel- vereist. Tijdens de rustfase van de huid bestaat
vlies bedekt met huid. Schildpadden met een mid- deze uit een stratum germinativum en buitenste
denoorontsteking hebben vaak een zwelling ter epidermis. Bij aanvang van de vervelling gaan de
plaatse van het uitwendig zichtbare trommelvlies. cellen van de germinatieve laag zich vermeerderen
Slangen hebben geen trommelvlies, maar wel een en vormen zij een geheel nieuwe laag epidermis
smal spleetvormig binnenoor. Ze zijn in staat om bestaande uit drie lagen (de binnenste epidermis).
laagfrequente geluiden te horen.7 Gedurende deze fase, die 5-7 dagen duurt, wordt
Bij de inspectie van de huid van kop en nek dient de huid dof van kleur. Vervolgens wordt de ‘bril’
gekeken te worden naar eventuele laesies, bloedin- gedurende 3-4 dagen ondoorzichtig (de oogleden
gen, parasieten en andere in het oog springende van de slang zijn met elkaar vergroeid en vormen
afwijkingen. een transparante bril). Daarna komt er een enzym-
Bij de schildpad worden het rugschild en het houdende interstitiële vloeistof tussen de twee bui-
30 Reptielen 359

tenste huidlagen, waardoor er een scheiding tussen De meeste schildpadden hebben korte nagels aan
de oude en nieuwe laag totstandkomt. Gedurende alle klauwen. Uitzondering zijn de mannelijke
deze fase worden de ogen en de huid weer helder moerasschildpadden: zij hebben lange nagels aan
en zal het dier 3-4 dagen later vervellen (afb. 30.13).8 de voorklauwen.
De tong vervelt regelmatig mee.
De meeste hagedissen vervellen in stukken. Staart. De staart heeft een soortspecifieke vorm en
houding. Sommige hagedissen kunnen een deel
Poten. Inspectie verloopt van proximaal naar dis- van hun staart afwerpen. In de meeste gevallen zal
taal. Op de huid van de poten van gezonde dieren er een nieuwe staart aangroeien (regeneratie) met
zijn geen laesies, bloedingen, verdikkingen, pa- vaak een ander aspect. Indien de autotomie onvol-
rasieten of andere abnormaliteiten zichtbaar. Bij ledig was, kunnen er zelfs twee staarten aangroei-
schildpadden en hagedissen kunnen normaliter en. Ook kunnen abcessen en fracturen in de staart
de poten het gewicht van het lichaam dragen (afb. ontstaan en kunnen delen van de staart necrotisch
30.14). Bij de leguaan komen frequent (patholo- worden.
gische) fracturen en gewrichtsontstekingen voor.
Deze uiten zich in een afwijkende stand van de ■
30.6.3 Onderzoek bij het gefixeerde dier
betreffende extremiteit(en), onvermogen om het
lichaamsgewicht te dragen en/of zichtbaar gezwol- Alvorens het dier te hanteren, maakt men een
len gewrichten. onderzoeksplan op basis van een of meer gefor-
muleerde problemen, zoals die kunnen worden
ontleend aan anamnese, algemene indruk en in-
spectie op afstand. Alle benodigde materialen wor-
den klaargelegd, zodat het onderzoek zo efficiënt
mogelijk verloopt. Onderzoek vindt systematisch
plaats van craniaal naar caudaal, zodat geen onder-
deel wordt overgeslagen.

Kop. Bij de inspectie van de kop wordt aandacht be-


steed aan dezelfde onderdelen als bij onderzoek op
afstand. Voor nadere inspectie of palpatie van het
dier en voor het verzamelen van materiaal voor ver-
der onderzoek wordt de kop van het dier gefixeerd.
Bij de schildpad wordt de kop van dorsaal of van
ventraal benaderd met de duim en de wijsvinger
Afbeelding 30.14 net achter de kaken (afb. 30.15). Bij een ingetrok-
Een gezonde leguaan is in staat de romp en het eerste ken kop worden de achterpoten binnen het schild
deel van de staart van de grond te dragen. gedrukt, waarna de kop meestal buiten het schild

Afbeelding 30.15
Fixeren van de kop van een schildpad (links): de kop wordt van dorsaal benaderd door de duim en de wijsvinger net
achter de kaken te plaatsen. Rechts: door gelijkmatige tractie wordt de hals gestrekt.
360 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 30.16
Leguaan met botstofwisselingsstoornis. De hypertrofische osteodystrofie heeft geleid tot enorme zwelling van de
onderkaak. Rechts ter vergelijking de kop van een gezonde leguaan.

komt. Agressieve dieren kan men op een geschikt regulatie van vooral de reproductie en bij de ther-
voorwerp laten bijten, om zo de kop buiten het moregulatie.9
schild te trekken. Ook kan met behulp van een
rubberen tang, geplaatst over de schedel en onder- Neus. De neusgaten dienen open en schoon te
kaak, de kop voorzichtig buiten het schild worden zijn. In geval van chronische infectie kunnen de
getrokken. Indien al deze pogingen geen succes neusopeningen vergroot zijn. Sommige herbivore
hebben, kan men het dier enige tijd met rust laten hagedissen (o.a. de leguaan) hebben in de neus
en het later nog eens proberen. Uiteindelijk kan zoutklieren die bij een verhoogde osmolaliteit van
worden gesedeerd. het plasma zout uitscheiden (zie ook § 28.3.4). De
dieren niezen dan een heldere vloeistof uit die bij
De kop van de slang en de hagedis wordt eveneens opdroging een fijn wit poederlaagje (zoutkristal-
met duim en wijsvinger net achter de kaken ge- len) rond de neusgaten achterlaat. Dit wordt soms
fixeerd (zie cd-rom). verward met een luchtweginfectie.

Ogen. Schildpadden hebben goed ontwikkelde Bek. De bek van reptielen is normaliter gesloten. Bij
oogleden en een derde ooglid. Zoals hierboven al hagedissen kunnen door mineralisatiestoornissen
getoond, zijn de oogleden van slangen met elkaar misvormingen van de kaak optreden waardoor de
vergroeid en vormen zij een transparante ‘bril’. De bek niet goed sluit. Indien de kaken indrukbaar
meeste hagedissen hebben oogleden en een derde zijn, wijst dit op een botstofwisselingsstoornis (afb.
ooglid, met uitzondering van sommige gekko’s en 30.8 en 30.16).
skinken (Ablepharus sp.); bij deze soorten zijn de
oogleden net als bij de slang vergroeid en vormen Enkele slangensoorten (sommige Boidae, Viperidae
ze een ‘bril’. en Crotalidae) hebben een pitorgaan. Het pitorgaan
Nadere inspectie van de ogen verloopt in grote lij- bevindt zich bij sommige Boidae in de labiale
nen als bij hond en kat. De iris bij reptielen bestaat schubben van de bovenkaak en soms van zowel de
echter net als bij vogels uit dwarsgestreept spier- boven- als de onderkaak (labiaal pitorgaan). Bij de
weefsel en staat daarmee onder invloed van het wil- adders ligt het pitorgaan tussen de neusopeningen
lekeurig zenuwstelsel (zie ook § 28.3.4). Sommige en het oog (faciale pitorgaan). Dit orgaan bevat
hagedissen hebben op de dorsale zijde van de kop uiterst gevoelige infrarood- en warmtereceptoren
in de mediaanlijn een ‘derde oog’ (pariëtaal oog, en neemt temperatuurverschillen van 0,003°C
parapineaal orgaan of extraoculaire fotoreceptor). waar. Het stelt het dier in staat om te navigeren
Dit rudimentaire oog heeft een lens en een retina, en in het donker voedsel te vinden. In en rond
en staat door middel van een zenuw in contact met dit pitorgaan kunnen parasieten, ontstekingen
de pijnappelklier (glandula pinealis of epiphysis of andere abnormaliteiten worden aangetroffen
cerebri). Deze klier speelt een rol bij de hormonale (afb. 30.17).10
30 Reptielen 361

Slang. Slangen hebben geen mandibulaire sym-


physis, waardoor de onderkaakhelften onafhan-
kelijk van elkaar kunnen bewegen. Hierdoor zijn
ze in staat om grote prooidieren te eten. Voor het
onderzoek van de mondholte maakt men gebruik
van het ontbreken van de mandibulaire symphysis.
De slang wordt net achter de kop tussen duim en
wijsvinger gefixeerd. Een brede, gesloten pincet of
spatel wordt via de voorzijde van de bek tussen de
boven- en onderkaak geplaatst en zo ver mogelijk
naar achter in de bek geschoven. Zodra de slang de
bek opent, wordt het instrument een kwartslag ge-
draaid en in de mondhoeken geplaatst.
Slangen hebben zes rijen met tanden. De onder-
Afbeelding 30.17 kaakhelften hebben elk één rij, de bovenkaakhelf-
Sommige slangensoorten bezitten een pitorgaan. Dit ten elk twee rijen. De tong ligt in een schacht op
warmte- en infraroodgevoelige orgaan bevindt zich bij de mondbodem. De slang vangt met de gevorkte
deze slang (Corallus caninus) zowel in de boven- als in de tong reukpartikels op uit de omgeving (tongelen).
onderkaak (pijl 1). Let op de aanwezigheid van bloedmijt De opgevangen omgevingsstimuli worden met de
in het pitorgaan (zie pijl 2). tong naar het in het monddak gelegen vomerona-
sale orgaan (orgaan van Jacobson) gebracht. Dit
gespecialiseerde reukorgaan speelt een rol bij het
Mondholte. Sommige reptielen (vooral moeras- lokaliseren van een prooi, hofmakerij, paren en
schildpadden) openen spontaan de bek als dreiging agressie. Het orgaan van Jacobson is goed ontwik-
om te bijten. Men kan dan een spatel of een mond- keld bij slangen en de meeste hagedissen. Het is
spreider in de bek plaatsen. De bek kan ook wor- afwezig bij krokodillen en afwezig of gemodifi-
den geopend door de vingers in de mondhoeken te ceerd bij schildpadden.11-13 Slangen die hun tong
plaatsen (afb. 30.18). Deze methode is niet zonder verliezen kunnen dan ook anorexie ontwikkelen.
risico voor de onderzoeker, aangezien schildpad- De tong vervelt af en toe.
den flink kunnen bijten. Bij inspectie van de mond- De slijmvliezen van de slang zijn normaliter
holte wordt gelet op eventuele laesies en bloedin- bleekroze van kleur en vochtig. Overmatige slijm-
gen, als ook op de kleur en de vochtigheid van de productie en dradentrekkend slijm is afwijkend.
slijmvliezen en tong. Bij de glottis wordt bij gezonde dieren geen slijm
of exsudaat aangetroffen.
Bij de schildpad is de tong vlezig en lichtroze van Hagedis. Sommige dieren openen de bek indien
kleur. De glottis bevindt zich aan de basis van de men op de neus tikt. Door gelijkmatige tractie aan
tong. Bij inspectie van het monddak komen ook de de huid van de onderkaak is de bek vaak te openen.
inwendige neusopeningen in zicht. Ook kan een (rubberen) spatel als mondsperder

Afbeelding 30.18
Een van de manieren om de bek van een schildpad te openen. Na het openen van de bek kan een mondspreider
worden geplaatst.
362 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 30.19
De gehoorgangen van een leguaan zijn bedekt met een transparant trommelvlies (links). Bij sommige hagedissen,
zoals bij de goudgekko (Gecko auratus), is een opening ter plaatse van de gehoorgang zichtbaar.

fungeren. Door deze tussen de boven- en onder- Huid, poten en staart. Er wordt geïnspecteerd op het
kaak te plaatsen, wordt de bek geopend. De onder- eventuele vóórkomen van laesies, bloedingen, ont-
zoeker dient zich te hoeden voor beschadigingen stekingen, verdikkingen, verkleuringen, vervelling
aan de tanden. In sommige gevallen is sedatie en parasieten. Bij slangen en hagedissen wordt de
noodzakelijk. De vorm van de tong varieert van huid over het gehele lichaam van craniaal naar cau-
vlezig (o.a. leguaan) tot min of meer gevorkt (o.a. daal geïnspecteerd en gepalpeerd, zowel dorsaal als
varaan) en uitrolbaar (kameleon). Bij de groene ventraal. De rugspieren geven een indicatie over de
leguaan is de punt van de tong donkerder van kleur voedingstoestand van de slang. Bij sommige slan-
dan de rest. Ontstekingen van het mondslijmvlies gensoorten bevinden zich aan weerszijden van de
berusten nogal eens op misvormingen van de kaak. cloaca sporen (afb. 30.4). Bij de mannelijke dieren
De inwendige neusopeningen bevinden zich in het zijn deze sporen duidelijker ontwikkeld dan bij de
monddak en worden geïnspecteerd op eventuele vrouwelijke.
ophoping van exsudaat. Sommige hagedissoorten, zoals leguanen en
agamen, hebben femorale poriën (huidklieren) op
Gehoorgangen. De gehoorgangen worden van dicht- de ventrale zijde van de dijen (afb. 30.5). Gekko’s
bij geïnspecteerd en gepalpeerd indien hiertoe aan- hebben tevens in een V-vorm gelegen precloacale
leiding is. Het trommelvlies is bij de meeste hage- poriën. De spiermassa op de poten (schildpad en
dissen plat en doorzichtig (afb. 30.19). hagedis) en staart (hagedis) geeft enige indicatie
omtrent de voedingstoestand van het dier. Na con-
Hals. Bij schildpadden en hagedissen wordt de hals trole van de stand van de poten worden ze van bo-
rondom gepalpeerd op het vóórkomen van laesies, ven naar beneden geïnspecteerd en gepalpeerd op
bloedingen, verdikkingen, parasieten en andere het vóórkomen van afwijkingen aan de huid, weke
abnormaliteiten. delen, gewrichten, tenen en nagels. Bij de staart let
men op de vorm en de lengte.
Schild. Bij de schildpad wordt het schild (rug-, zij-
en buikschild) systematisch onderzocht op vorm, Cloaca. Het onderzoek van de cloaca komt neer
trauma, laesies, bloedingen, ontsteking en groei- op inspectie op vorm, uitvloeiing of prolaberend
stoornissen. De hardheid van het schild wordt ge- weefsel. De penis (schildpad), hemipenis (slangen
controleerd door het schild tussen duim en wijsvin- en hagedissen) en een deel van de cloaca kunnen
ger te omvatten en in te drukken. zowel fysiologisch als pathologisch prolaberen,
Bij de meeste schildpaddensoorten is het schild terwijl prolaps van een deel van de einddarm, blaas
hard en niet vervormbaar. Uitzonderingen zijn on- (schildpad en meeste hagedissensoorten) en eilei-
der meer de weekschildpadden. Bij percussie van der als pathologisch beschouwd moet worden. Ook
het schild kan een eventueel aanwezige verminde- kan een ei in de cloaca worden aangetroffen.
ring van de hoeveelheid gas in de longen worden Sommige slangensoorten produceren een stin-
opgespoord. kend secretum uit de cloaca als afweer tegen be-
30 Reptielen 363

(afb. 30.20). Soms wordt op deze manier alleen


urine (of uraten) verkregen. Ook dit materiaal kan
microscopisch onderzocht worden.

Indien op deze manier geen feces kunnen worden


verkregen, kan een cloacaspoeling worden verricht.
Hiertoe wordt ca 10 ml/kg lichaamswarme NaCl
in de cloaca gebracht, waarna de vloeistof weer
opgezogen wordt. Sommige schildpadden en slan-
gen defeceren indien ze in een ondiep warm bad
geplaatst worden. Het microscopisch onderzoek
wordt gericht op wormeieren en flagellaten.
Ten slotte wordt het dier gemeten en gewogen.

Afbeelding 30.20
Voor het verzamelen van ontlasting bij een slang wordt ■
30.8 Verder onderzoek
een glazen staafje in de cloaca geplaatst. Door dit staafje
voorzichtig rond te draaien kan defecatie worden opge- Aanvullend onderzoek bij reptielen kan bestaan uit
wekt. monstername voor bacteriologisch, mycologisch,
cytologisch en histologisch onderzoek, bloedon-
derzoek (hematologie, biochemie), beeldvormend
lagers. Dit gele secretum wordt soms abusievelijk onderzoek, endoscopie en elektrocardiografie. Voor
aangezien voor ontstekingsmateriaal. diverse soorten zijn referentiewaarden bekend voor
de resultaten van bloedonderzoek.
Buikpalpatie. Bij gezonde reptielen voelt de li-
chaamsholte soepel aan. Bij de schildpad worden Bloedafname
de wijsvingers craniaal van de achterpoten in de Bij reptielen wordt gebruikgemaakt van buizen
knieholte geplaatst. Met lichte druk kan men de met lithiumheparine als anticoagulans. edta geeft
buikholte deels palperen. Door het dier vervolgens celbeschadiging en is daardoor niet geschikt. Op
op een zij te houden, kunnen eventuele intra-abdo- diverse punctieplaatsen kan vermenging met lymfe
minale massa’s via de onderliggende zijkant beter ontstaan.
palpabel worden. Door het dier vervolgens op de
andere zijde te kantelen, kan men die zijde palpe- Schildpad. De voorkeursplaats voor bloedafname
ren. Eventuele ruimte-innemende processen (bij- bij de schildpad is de rechter v. jugularis. Dit vat is
voorbeeld eieren) zijn afhankelijk van hun grootte te vinden aan de rechter laterale zijde van de hals
en lokalisatie al of niet palpabel. in een lijn van trommelvlies naar de meest laterale
Bij de slang plaatst men de wijsvinger achter de plek waar de hals contact maakt met het rugschild.
kop aan de ventrale zijde tussen de ribben, waarna Terwijl de hals maximaal wordt gestrekt, wordt
men systematisch van voren naar achteren de ge- de naald van craniaal naar caudaal ingebracht
hele lichaamsholte kan palperen. Let op ruimte-in- (afb. 30.21).
nemende processen, vloeistof, gasophopingen en
pijnuitingen. Een andere mogelijkheid biedt de dorsale staart-
Bij de hagedis kan de lichaamsholte, afhankelijk vene. Deze loopt in de mediaanlijn van de staart.
van de grootte en vorm van het dier, van ventraal De naald wordt onder een hoek van 45° in crani-
of lateraal met een of twee vingers worden gepal- ale richting ingebracht tot op de wervels. Daarna
peerd. wordt de naald voorzichtig teruggetrokken.
Een derde optie is de v. brachialis (afb. 30.22).
Deze vene loopt bij de aanhechting van de pees

30.7 Fecesonderzoek van de m. biceps brachii en is te benaderen door
de voorpoot naar voren te strekken en de naald ter
De feces van reptielen zijn normaliter vermengd hoogte van radius en ulna in proximale richting in
met uraten. Voor (microscopisch) onderzoek van te brengen.
de (bij voorkeur lichaamswarme) feces wordt een
met water of glijmiddel gladgemaakt glazen staafje Sommige soorten hebben een subcarapaxiale ple-
in de cloaca gebracht en voorzichtig rondgedraaid xus waaruit bloed afgenomen kan worden. Deze
364 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Afbeelding 30.21
Bloedafname uit de rechter v. jugularis bij de schildpad. Na maximale strekking van de hals wordt de naald van
craniaal naar caudaal ingebracht.

plexus loopt net onder het rugschild ter hoogte van


de aanhechting van de hals (afb. 30.23). Bloedafna-
me kan zowel bij gestrekte als bij ingetrokken hals
plaatsvinden. De naald wordt precies in de medi-
aan lijn bij de aanhechting van de hals ingestoken
in de richting van het rugschild tot de plexus wordt
aangeprikt.14

Ook kan bloed afgenomen worden uit de veneuze


femorale plexus. Deze ligt vrij oppervlakkig aan de
mediale zijde van de femur. De achterpoot wordt
bij de voet gefixeerd en naar achteren getrokken.
De naald wordt craniaal van de knie in proximale
Afbeelding 30.22 richting ingebracht.
Bij bloedafname uit de v. brachialis wordt de voorpoot
naar voren gestrekt. De naald wordt ter hoogte van de Slang. Bij de slang kan afhankelijk van de grootte
elleboog in proximale richting ingebracht. De kop van de van het dier bloed afgenomen worden via hart-
schildpad bevindt zich rechts op deze afbeelding. punctie alsook uit de ventrale staartvene, mond-
vene of v. jugularis. Cardiocentesis is een betrek-
kelijk eenvoudige ingreep, doch er is een kleine
kans op een fatale harttamponnade. De slang
wordt op de rug gelegd. Het hart is te lokaliseren
op ongeveer een derde van de lichaamslengte. De
duim wordt craniaal van het hart geplaatst, de
wijsvinger caudaal. De naald wordt in het hart ge-
bracht, waarna langzaam bloed wordt aangezogen
(afb. 30.24).

Voor bloedafname uit de staartvene wordt de slang


in rugligging gefixeerd. De naald wordt onder een
hoek van 45° in de mediaanlijn ingebracht. Pas op
voor de hemipenissen. Via de mondholte kunnen
de sublinguale vene of de monddakvene (v. pala-
Afbeelding 30.23 tina) worden aangeprikt. Zodra de bek is geopend,
Bloedafname uit de subcarapaxiale vene bij de schildpad. zijn deze venen zichtbaar, respectievelijk aan
weerszijden van de tong en in het monddak. Seda-
tie is meestal gewenst.
Minder gangbaar is de bloedafname uit de rechter
30 Reptielen 365

Afbeelding 30.24 Afbeelding 30.25


Voor bloedafname bij de slang uit het hart wordt het dier Bloedafname bij een leguaan uit de ventrale staartvene.
op de rug gelegd. Het hart wordt tussen twee vingers ge-
fixeerd, waarna de naald onder een hoek van 45° in het
hart wordt ingebracht.

v. jugularis. De vene is te puncteren op 4-7 schubjes worden gefixeerd. In het laatste geval wordt de
craniaal van het hart en op de overgang van de ven- staart omhooggehouden. De naald wordt onder
trale schubben naar de rechter laterale schubben. een hoek van 45-90° op ongeveer een vierde van
de staartlengte in de mediaanlijn ingebracht (afb.
Hagedis. Bij de hagedis is de voorkeursplaats voor 30.25). Zodra de naald de wervels raakt, wordt hij
bloedafname de ventrale staartvene. De hagedis langzaam onder aantrekken van de zuiger terug-
kan zowel in rugligging als in borstbuikligging getrokken.

Literatuur

1 Obst FJ, Richter K, Jacob U. The completely illustrated atlas of reptiles and
amphibians for the terrarium. Neptune (NJ): tfh Publications, 1988.
2 Pritchard P. Encyclopedia of turtles. Neptune (NJ): tfh Publications, 1979.
3 Peterson’s Field Guides. Reptiles and amphibians. Eastern/central North America;
2nd ed. Boston: Houghton Mifflin, 1975.
4 Jacobson ER, ed. Biology, husbandry and medicine of the green Iguana. Malabar
(Fl): Krieger, 2003.
5 Funk RS. Snakes. In: Mader DR, ed. Reptile medicine and surgery. Philadelphia:
Saunders, 1996.
6 Barten SL. Lizards. In: Mader DR, ed. Reptile medicine and surgery. Philadelphia:
Saunders, 1996.
7 Wever EG. The reptile ear. Princeton (NJ): Princeton University Press, 1978; 61-5.
8 Rossi JV. Dermatology. In: Mader DR, ed. Reptile medicine and surgery.
Philadelphia: Saunders, 1996; 105-6.
9 Lawton MPC. Ophthalmology. In: Beynon PH, Lawton MPC, Cooper JE, eds.
Manual of reptiles. Shurdington: British Small Animal Veterinary Association,
1992; 157-69.
10 Marcus LC. Veterinary biology and medicine of captive amphibians and reptiles.
Philadelphia: Lea & Febiger, 1981; 47.
11 Marcus LC. Veterinary biology and medicine of captive amphibians and reptiles.
Philadelphia: Lea & Febiger, 1981; 42-5.
366 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

12 Parsons TS. The nose and Jacobson’s organ. In: Gans C, Parsons TC, eds. Biology of
reptilia, vol ii. New York: Academic Press, 1970; 99-191.
13 Rehorek SJ, Firth BT, Hutchinson MN. The structure of the nasal chemosensory
system in squamate reptiles. J Biosci 2000; 25: 181-90.
14 Hernandez-Divers SM, Hernandez-Divers SJ, Wyneken J. Angiographic, anatomic
and clinical technique descriptions of a subcarapacial venipuncture site for
chelonians. J Herpetolog Med Surg 2002; 122: 32-7.
Bijlage 1
Richtlijnen voor de huisvesting van ratten, gerbils, hamsters, cavia’s, konijnen
en fretten als proefdier. Bron: Voorlopig Advies van de Raad van Europa ETS
123; GT 123 (2000) 57.

Ratten

lichaams- minimale minimale vloeropper-


gewicht vloeropper- kooi- vlakte per
vlakte hoogte dier
(g) (cm2) (cm) (cm 2)

in voorraad en = 200 800 18 200


gedurende de 201-300 800 18 250
procedure* 301-400 800 18 350
401-600 800 18 450
> 600 1500 18 600

tijdens het fokken 800 18


vrouwtje met
nest
voor elk extra
volwassen dier
met 400 cm 2
extra

voorraad bij fokker = 50 1500 18 100


kooigrootte 51-100 1500 18 125
1500 cm 2 101-150 1500 18 150
151-200 1500 18 175

voorraad bij fokker = 100 2500 18 100


kooigrootte 101-150 2500 18 125
2500 cm 2 151-200 2500 18 150

* Bij ‘lifetime’-studies moeten de dieren sociaal worden gehuisvest. Omdat dichtheden


aan het einde van een studie lastig kunnen worden vastgesteld, kunnen onder bepaalde
omstandigheden de normen worden overschreden. In deze gevallen moet de prioriteit
worden gegeven aan het handhaven een stabiele sociale structuur.

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
368 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Gerbils

lichaams- minimale minimale vloeropper-


gewicht vloer opper- kooi- vlakte per
vlakte hoogte dier
(g) (cm2) (cm) (cm2)

in voorraad en = 40 1200 18 150


gedurende de > 40 1200 18 250
procedure

tijdens het fokken 1200 18


monogaam
paartje of trio
met jongen

Hamsters

lichaams- minimale minimale vloeropper-


gewicht vloer opper- kooi- vlakte per
vlakte hoogte dier
(g) (cm2) (cm) (cm2)

in voorraad en = 60 800 14 150


gedurende de 61-100 800 14 200
procedure > 100 800 14 250

tijdens het fokken 800 14


monogaam
paartje of
vrouwtje met
jongen

voorraad bij fokker* < 60 1500 14 100

* Gespeende hamsters mogen in deze hoge dichtheid worden gehouden gedurende de korte
periode na het spenen, onder voorwaarde dat de ruimte voldoende groot is en voldoende
verrijkt is. Er mogen geen aanwijzingen zijn voor aantasting van gezondheid en/of welzijn.
Bijlage 1 369

Cavia’s

lichaams- minimale minimale vloeropper-


gewicht vloeropper- kooi- vlakte per
vlakte hoogte dier
(g) (cm2) (cm) (cm2)

in voorraad en = 200 1800 23 200


gedurende de 201-300 1800 23 350
procedure 301-450 1800 23 500
451-700 2500 23 700
> 700 2500 23 900

tijdens het fokken 2500 23


paartje met
jongen
voor elk extra
fokzeugje
1000 cm 2 extra

Konijnen

Ouder dan 10 weken

maximale lichaamsgewicht minimale vloeropper- minimale kooi-


dat in de kooi mag worden vlakte voor een of twee hoogte (cm)
bereikt sociaal harmonieuze
dieren (cm 2)

<3 3500 45
3-5 4200 45
>5 5400 60

Voedster met jongen

gewicht voedster (kg) minimale vloer- extra voor nest- minimale


oppervlakte kasten (cm 2) hoogte (cm)
(cm2)

<3 3500 1000 45


3-5 4200 1200 45
>5 5400 1400 60

Konijnen jonger dan 10 weken

leeftijd minimale maximaal per dier minimale


vloeropper- aantal dieren extra hoogte
vlakte (cm 2) op minimale (cm 2) (cm)
oppervlakte

spenen-7 weken 4000 5 800 40


8-10 weken 4000 3 1200 40
370 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Konijn

Zitplanken voor konijnen

leeftijd (weken) lichaamsgewicht oppervlakte hoogte boven


maximaal (kg) (cm × cm) kooivloer (cm)

< 10 – 55 × 25 –

> 10 <3 55 × 25 25
3-5 55 × 30 25
>5 60 × 35 30

Fretten

individuele huisvesting 4500 cm 2

groepshuisvesting dieren < 600 g 1500 cm 2 per dier


groepshuisvesting dieren > 600 g 3000 cm 2 per dier

volwassen mannetje 6000 cm 2 per dier

vrouwtje met jongen 5400 cm2


Bijlage 2
Systematiek van amfibieën en reptielen

Ref: Animal Diversity Web

Klasse Reptilia

Orde Testudines (schildpadden) ongeveer 254 soorten


Familie Chelidae (slangehalsschildpadden)
Familie Cheloniidae (zeeschildpadden)
Familie Cheydridae (bijt- en alligatorschildpadden)
Familie Carettochelyidae (Nieuwguinese tweeklauwschildpadden)
Familie Dermatemydidae (Mesoamerikaanse rivierschildpadden)
Familie Dermochelyidae (lederschildpadden)
Familie Emydidae (zoetwaterschildpadden en doosschildpadden)
Familie Kinosternidae (modder- en moerasschildpadden)
Familie Pelomedusidae (Afro-Amerikaanse slangehalsschildpadden)
Familie Testudinidae (landschildpadden)
Familie Trionychidae (echte weekschildpadden)

Orde Crocodilia (krokodillen, kaaimannen en aanverwanten) ca. 27 soorten


Familie Crocodylidae (krokodillen en aanverwanten)
Subfamilie Alligatoridae (alligators en kaaimannen)
Subfamilie Crocodylinae (krokodillen)
Subfamilie Gavialinae (gavialen)

Orde Squamata (hagedissen en slangen)


Suborde Sauria (hagedissen) ongeveer 3900 soorten
Infraorde Diploglossa
Familie Anguidae (hazelwormen en alligatorhagedissen)
Familie Anniellidae (Amerikaanse pootloze hagedissen)
Familie Xenosauridae (knobbelhagedissen)
Infraorde: Gekkota (gekko’s)
Familie Dibamidae (blinde hagedissen)
Familie Gekkonidae (gekko’s)
Familie Pygopodidae (schubpoothagedissen)
Infraorde Iguania
Familie Agamidae (agamen)
Familie Chamaeleonidae (kameleons)
Familie Corytophanidae (helmhagedis of basilisk)
Familie Crotaphytidae (halsbandleguanen)
Familie Hoplocercidae (boshagedissen)
Familie Iguanidae (leguanen)
Familie Opluridae (Madagascar leguanen)
Familie Phrynosomatidae (Noord-Amerikaanse gordelhagedissen)
Familie Polychrotidae (anolissen)
Familie Tropiduridae (neotropische grondhagedissen)

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
372 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Infraorde Platynota
Familie Helodermatidae (gilamonster of korsthagedissen)
Familie Lanthanotidae (dove varanen)
Familie Varanidae (varanen)
Infraorde Scincomorpha
Suborde Amphisbaenia ongeveer 140 soorten
Familie Amphisbaenidae (wormhagedissen)
Familie Bipedidae (2-potige wormhagedissen)
Familie Rhineuridae (floridawormhagedis)
Familie Trogonophidae (slanghagedis)
Suborde : Serpentes (slangen) ongeveer 2400 soorten
Infraorde Henophidia
Familie Aniliidae (pijpslangen)
Familie Anomochilidae (dwergpijpskangen)
Familie Boidae (reuzenslangen)
Familie Uropeltidae (schildstaartslangen)
Familie Xenopeltidae (aardslangen)
Infraorde Typhlopoidea (blinde slangen)
Familie Leptotyphlopidae (draadwormslangen) 78 soorten
Familie Typhlopidae (wormslangen) 180 soorten
Familie Anomalepidae 20 soorten
Infraorde Xenophidia
Familie Acrochordidae (vijlslangen)
Familie Atractaspididae (gravende of moladders)
Familie Colubridae (ringslangachtigen)
Familie Elapidae (cobra-achtigen)
Familie Hydrophiidae (zeeslangen)
Familie Viperidae (adders)

Orde Rhynchocephalia (brughagedissen) 1 soort


Familie Sphenodontidae (brughagedissen)
Bijlage 2 373

Bijlage 2.1 Enkele gegevens van de meest gehouden landschildpadden

Testudo Testudo Chelonoidis Geochelone


hermanni graeca carbonaria pardalis

taxonomie (familie) Testudinidae Testudinidae Testudinidae Testudinidae

Nederlandse naam Griekse landschild- Moorse land- roodvoetkolen- panter- of luipaard-


pad schildpad brander schildpad

herkomst Zuid-Europa Zuid-Spanje tot Zuid-Amerika Centraal- en Zuid-


Noord-Afrika, Afrika, Zuid-Azië
Balkan

biotoop gematigd klimaat gematigd klimaat tropisch woud droog gebied

voeding herbivoor/ herbivoor/ omnivoor herbivoor/


omnivoor omnivoor omnivoor

bijzondere kenmerken nagel aan staart- sporen op dijen Amerikaanse carapax tot 70 cm
punt carapax tot 20 cm reuzenschildpad
carapax tot 20 cm carapax tot 50 cm

verwante soorten T. graeca T. hermanni C. denticulata G. sulcata


T. marginata T. marginata C. elephantopus G. elegans
T. horsfieldi T. horsfieldi
T. kleinmanni T. kleinmanni

Bijlage 2.2 Enkele gegevens van de meest gehouden zoetwaterschildpadden

Chrysemys scripta Trionyx Terrapene Chelydra


elegans carolina serpentina

taxonomie (familie) Emydidae Trionychidae Emydidae Cheydridae

Nederlandse naam roodwang- weekschildpad doosschildpad bijtschildpad


sierschildpad

herkomst Noord-Zuid- Noord-Amerika, Noord-Amerika Canada tot Zuid-


Amerika Afrika, Azië, Indo- Amerika
Australië

biotoop meren, rivieren meren, rivieren, open bos/bij water ligt graag verstopt in
vijver zachte bodem
in schemer en nacht
actief

voeding omnivoor carnivoor carnivoor/ carnivoor (inverte-


omnivoor braten en reptielen)

bijzondere kenmerken rode wangvlek slurfvormige neus kunnen schild relatief klein buikschild,
zonaanbidders indrukbaar schild geheel sluiten lange nek, grote kop
carapax 20-40 cm carapax tot 90 cm carapax tot 18 cm met sterke bek
tot 70 cm

verwante soorten C. decorata T. cartilagineus T. ornata Macroclemys


C. concinna T. ferox T. coahuila temminckii
C. picta picta T. triunguis T. nelsoni
374 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

Bijlage 2.3 Enkele gegevens van de meest gehouden slangen

Boa constrictor Python molurus Elaphe guttata Thamnophis


sirtalis sirtalis

taxonomie (familie) Boidae Boidae Colubridae Colubridae

Nederlandse naam boa constrictor tijgerpython ratten- of koren- kousebandslang


slang

herkomst Zuid-Midden- Afrika, Zuidoost- zuidoosten van Noord-Centraal-


Amerika Azië, Australië Midden-Amerika Amerika

biotoop droge gebieden, bos, moeras, bos- vochtige velden, bos alle habitats
bossen land

voortplanting vivipaar ovipaar ovipaar vivipaar

voeding prooidieren zoogdieren, vogels kleine zoogdieren vis

bijzondere kenmerken wurgslang wurgslang populaire terrarium- 30-60 cm


2,5-4 meter tot 8 meter slang
60 cm tot 2 meter
wurgslang

verwante soorten Boa constrictor P. regius E. obsoleta T. sirtalis tetrataenia


occidentalis P. reticularis E. schrenki T. elegans elegans
E. rufodorsata T. sirtalis concinnus
(viseter, vivipaar)

Bijlage 2.4 Enkele gegevens van in Nederland voorkomende slangen

Natrix natrix Coronella austriaca Vipera berus

taxonomie (familie) Colubridae Colubridae Viperidae

Nederlandse naam ringslang gladde slang adder

herkomst Nederland, Europa, Nederland, Europa, Europa, West-Azië


Noordwest-Afrika, Azië Noordwest-Afrika,
West-Azië

biotoop vochtige, zonnige plekken heidevelden, grasvlakten bosranden, kreupelhout,


bij het water heidevelden

voortplanting ovipaar vivipaar vivipaar

voeding kikker, vis hagedissen, kleine zoog- kleine zoogdieren


dieren, vogels, muizen

bijzondere kenmerken kunnen zich schijndood grijs/rode slang zigzagstreep op rug,


houden 70 cm verticale pupil
lichte vlek achter de kop 50-80 cm
80-150 cm

verwante soorten N. natrix helvetica C. girondica (ovipaar) V. kaznakovi


N. tesselata V. ursinii
Bijlage 2 375

Bijlage 2.5 Enkele gegevens van de meest gehouden hagedissen

Iguana iguana Agama Gekko gecko Skink

taxonomie Iguanidae Agamidae Gekkonidae Scincidae


(familie)

herkomst Centraal-Mexico, Afrika (agama, Zuidoost-Azië, Zuidoost-Azië,


Zuid-Amerika Uromastyx), Zuid- Indo-Australië, Korea, Australië, Afrika
west-Centraal-Azië Japan
(Phrynocephalus)
Australië (Amphi-
bolorus, etc.)

Nederlandse groene leguaan agaam Tokay gecko skink


naam

biotoop regenwoud, dicht bij tropisch regenwoud, in bomen, tropisch tropische gebieden
water berggebied, steppen regenwoud tot savan- grond
en woestijnen ne, steppe, bij water soms gravers

voortplanting ovipaar ovipaar meeste ovipaar ovovivipaar, sommige


m.u.v. Nieuw-Zee- vivipaar, sommige
land: ovovivipaar ovipaar met zeer korte
incubatietijd

voeding omnivoor/herbivoor insecten insecten, kleine verte- insecten, sommige


braten, sommige eten planten
planten

verwante soorten I. delicatissima Draco, Hydrosauru en G. japonicus Subfamilie:


vele andere G. smaragdinus Tiliquinae
G. monarchus Scincinae
G. vittatus Lygosomina

bijzondere lange staart, goede kan van kleur veran- verticale pupil cilindervomig
kenmerken zwemmers, zonaan- deren hechtschijfjes aan lichaam, korte
bidders vlezige tong poten rudimentaire poten,
femorale poriën stekels, keel- of huid- preanale poriën korte nek
stekels, keel- of huid- flappen en andere 5-35 cm 10-65 cm
flappen en andere versieringen
versieringen tot 40 cm
tot 2 meter lang
Bijlage 3
Basisprincipes voor de reptielenhouderij (I)

Met dank aan Chris van Kalken

terrarium

plaats bij voorkeur op een rustige plaats, niet achter een raam waardoor
direct zonlicht binnenvalt

afmetingen slang: de diagonaallengte van het terrarium minstens even lang


als de totale lengte van de slang; bij ieder dier meer: de diago-
naallengte met de helft van de terrariumbreedte vergroten

hagedis: de lengte van het terrarium 1, 5-2× de totale lengte van


het dier, de breedte 1× de totale lengte van het dier; bij ieder dier
meer: de lengte en breedte met 30% vergroten

landschildpad: de lengte en breedte 4× de carapaxlengte van het


dier; bij ieder dier meer: 1× de carapaxlengte aan de terrarium-
lengte en -breedte toevoegen

waterschildpad: lengte en breedte 6× de carapaxlengte; bij


ieder dier meer: 1, 5× de carapaxlengte aan lengte en breedte
toevoegen

NB .bij boombewonende dieren moet de hoogte van het ter-


rarium minstens even groot zijn als de lengte

verwarming met warmtemat en/of spotlamp(en); er moet een opwarmplaats


(hotspot) zijn waardoor een temperatuursgradiënt in het ter-
rarium ontstaat

de dieren mogen niet met lampen in contact kunnen komen

inrichting zo eenvoudig mogelijk met een niet-gladde afwasbare bodem,


wat takken en/of stenen en minimaal één schuilplaats

het terrarium moet dicht zijn, met aan één bovenkant een niet
te grote ventilatieopening; bij landschildpadden uit subtropische
en gematigde gebieden mag de bovenkant open zijn

bij voorkeur slechts één dier per terrarium huisvesten; schildpad-


den kunnen wel goed met meerdere dieren in één bak

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
378 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

terrariumtemperatuur

equatoriaal 28-33°C overdag A


25-29°C ’s nachts

tropisch 24-30°C overdag B


20-25°C ’s nachts

subtropisch zomer:
20-27°C overdag
15-21°C ’s nachts

winter: C
10-16°C overdag
5-12°C ’s nachts

gematigd zomer:
16-23°C overdag
10-16°C ’s nachts

winter:
4-9°C overdag
2-5°C ’s nachts

deze dieren hebben een winterrust/slaap nodig! D

woestijn 30-40°C overdag E


8-12°C ’s nachts

luchtvochtigheid

droog relatieve luchtvochtigheid tussen 20 en 40 % F

normaal relatieve luchtvochtigheid tussen 40 en 70 % G

vochtig relatieve luchtvochtigheid tussen 70 en 100% H

dag-en-nachtlengte

aanpassing van dag-en-nachtlengte is niet nodig, de normale variatie in


Nederland vormt voor reptielen geen probleem

voeding

het soort voedsel is sterk afhankelijk van de diersoort en de grootte van het dier
(bijlage 3):

zoogdieren I

vogels J

reptielen K

amfibieën L

vissen M

schaaldieren N
Bijlage 3 379

insecten O

slakken P

spinnen Q

vruchten R

groenvoer S

bloemen T

gekookte eieren U

kattenvoer V

NB .Veel groente-etende reptielen moeten regelmatig met kattenvoer of commerciële


pellets bijgevoerd worden om voedingsdeficiënties te voorkomen.
Bijlage 4
Basisprincipes voor de reptielenhouderij (II)

Met dank aan Chris van Kalken

temp. luchtv. voedsel

slang

afgodslang Boa constrictor sp. A, B F, G I, J

python Python, Morelia, Liasis sp. A, B F, G I, J

boompython Chondropython sp. A H I, J

overige boa’s A, B F, G I, J

rattenslang Elaphe sp. C, D G I, J, U

anaconda Eunectes sp. A, B H I, J, K

cobra Naja en Ophiophagus sp. B, C G I, J, K

eieretende slang Dasypeltis scabra B, C G I, U

kousebandslang Thamnophis sp. D G I, K, L, M

ringslang Natrix en Nerodia sp. D G L, M

koningsslang Lampropeltis sp. C, D G I, J, K

adder Vipera, Cerastes, Bothrops C, D G I, J, K


sp.

hagedis

agame Agama sp. A, B G, H I, O

anolis Anolis sp. B G, H O

basilisk Basiliscus sp. B H I, O

kameleon Brooksia, Chamaeleo sp. A, B, C G, H O, I

gekko diverse soorten A tot D I, O, K, J


G, H

daggekko Phelsuma sp. B G, H O, R

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
382 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

temp. luchtv. voedsel

groene leguaan* Iguana iguana B G I, J, O, P, R,


S, T, V

varaan* Varanus sp. A, B, C G, H I, J, K t/m Q,


U, V

skink o.a. Scincus, Chalcides sp. B G I, J, O, P, Q, S,


T, U, V

schildpad

Griekse en Moorse Testudo hermanni en C, D G R, S, T, V


l.sch. T.graeca

stralenschildpad Testudo radiata B G R, S, T, V

kolenbrander- Chelonoides carbonaria B G, H R, S, T, V


schildpad

doosschildpadden Terrapene sp. B, C H M, O, P, R,


S, T, V

waterschildpad

roodwang- Chrysemys scripta elegans A, B H L t/m P, U,


schildpad V, S

gekielde schildpad Graptemys sp. B, C H L t/m P, U,


V, S

krokodil

Mississippi- Alligator mississippiensis B H Z, J, K, L, M, V


alligator

kaaiman Caiman sp. A, B H Z, J, K, L, M, V

krokodil Crocodylus sp. A, B H Z, J, K, L, M, V

Ganges-gaviaal Gavialis gangeticus A, B H M, V, J, L

* Het voedsel van leguanen en varanen varieert aanzienlijk met de leeftijd. Jonge exempla-
ren eten in het algemeen meer insecten dan volwassen dieren.
Register

aankoopkeuring 295
aanwijstijd 29
abcde-protocol 264
abdominocentese 290
abductie 169
accessoire geslachtsklieren 148
accuratesse 10
achillespees 176, 181
achterste kruisband 182
adductie 169, 185, 186
adembewegingen 60, 85, 336
ademgeruis 87
ademhaling:
–, costo-abdominale 61
–, costale 61
–, abdominale 61
–, pendelende 61
ademhalingstypen 267
adipositas 56
administratiesysteem 33
afhangende vleugel 302
agressie:
–, hond 254, 258
–, kat 259
akoestische impedantie 26
algemeen onderzoek 59
algemene indruk 55
algoritmen 16
alleen zijn 255
alopecia 157
anale klieren 124
anamnese 49
(anesthesie)risicocategorieën 294
angst 255, 257, 260
anisocorie 229
anoestrus 137
anorexie 110
anticoagulans 280
anus 122
anusreflex 125
apathie 247
a posteriori-waarschijnlijkheid 15

A. Rijnberk, F. J. v. Sluijs (Red.), Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren, DOI 10.1007/978-90-313-9460-9, © 2005 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
384 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

a priori-kans 10
(a priori) waarschijnlijkheid 15
arthrocentesis 191
ascites 121
ataxie 171, 187, 196, 199
auscultatie 24, 86
–, hart 103
autotomie 356
auxiliaire ademhalingsspieren 60
axillair gebied 181

Barlow-teken 185
Beer, wet van 25
beharing 67
bekken 174, 187
bekwaamheidsprofielen 18
belastingskreupelheid 171
beroepsprofiel 5
bewegingskreupelheid 171
bewustzijnsniveau 198, 264, 266
bijgeruis 103
bijschildklieren 252
blaas 128, 132
blaaskatheterisatie 285
blaaspunctie 286
blepharospasmus 211, 222
bloedafname:
–, cavia 329
–, chinchilla 329
–, gerbil 332
–, goudhamster 330
–, konijn 328
–, muis 330
–, rat 331
–, reptielen 363
bloeddruk 96
bloeddrukmeters 30
bloedmijt 361
bloedpennen 307
boeggewricht 179, 180
bolzitten 322
borborygmi 88, 121
borstwand 86
bovenarm 172, 179
bovenbeen 175
boventonen 24
braakballen 300
brachycefale hondenrassen 60
bradycardie 104
bradypneu 62
braken 109
bril, reptielen 358, 360
broedplek 320
bronchiën 85
brongericht 41
Register 385

buigreflex 207
buikomvang 251
buikpalpatie, kleine zoogdieren 338
buispennen 307
bumblefoot 300, 319

cachexie 56
caecale feces 301
caecotrofie 339
calcaneus 181
capillaire vullingstijd 70, 97
carapax 355
carpus 178
carpus en ondervoet 173
cataract 234
causale benadering 16
cavia 329, 343
centrale veneuze druk 97, 99
cerebrale reflexen 203
cerumen 242
cervix 143
cervixkanaal 141
chalazion/hordeolum 219
charrière 277
chinchilla 329, 344
chromodacryorroe 338, 346
circulatieapparaat 95
circumanale klieren 122
cites 351
cloaca 321, 351, 362
collaterale banden 184
colloïd-osmotische druk 127
coloboma 219
coma 55
commotio cerebri 264
communicatie 49
compartimentsyndroom 318
conchae 82
congenitale afwijkingen 295
conjunctiva 220
contourveer 305
contusio cerebri 264
coprofagie 339
cornea 225
corneadefecten 227
corpus ciliare 230
crepitatie 88, 177
cryptorchidisme 251
cutis 68
cyanose 97
cystocentese 286

darmbeenlymfknopen 125
darmkanaal 121
decerebrale hypertonie 267
386 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

deklust 145
dempingslijn 121
derde oog (pariëtaal oog, parapineaal orgaan) 360
dermis 68, 155
desinfectie 280
Descemet, membraan van 225
diagnostisch plannen 44
diarree 109
diascopie 161
dikkedarmdiarree 110
distichiasis 219
dnab (dunnenaald-aspiratiebiopsie) 288
dominantie 257
dons 301, 320
doosschildpad 357
Doppler-effect 31
draagtijd 342
drachtigheidsdiagnose 140
draf 169
dreigreflex 204
dubbeltreden 205
dunnedarmdiarree 110
dysfagie 196
dysfonie 196
dyspneu 60, 80, 95
–, expiratoir 61
–, inspiratoir 61
dysurie 130

eclipskleed 306
ectoparasieten 318
ectotherm 353
ectropion 220
eetlust 248
ejaculatie 149
elleboog 173
ellebooggewricht 179
endocriene klieren 247
endorotatie 169
endotorsie 169
enophthalmus 211, 222
entropion 220
epidermis 68, 153
epididymis 147
epigastrium 119
epiphora 211
epistaxis 82
erectie 148
excitatie 256
exophthalmus 211, 223
exorotatie 169
exotorsie 169

falsificatie 1
farynx 118
Register 387

femorale poriën 352, 362


fertilisatiefase 142
fetor ex ore 115
fladderthorax 62, 265
flatus 56
flauwtes 197
fluoresceïne 213, 225, 226
fonendoscoop 26, 27
fontanel 296
fossa clitoridis 140
fout-negatief 13
fout-positief 13
fremitus 102
fret 332, 345
fundus, oog 236
fur slip 327

gaapwormen 316
galop 170
gauge 278
gebit 115
–, kleine zoogdieren 339
gecomputeriseerde 38
gedrag:
–, probleemgedrag 197
–, abnormaal 197
gedragsanamnese 253
gedragstesten, hond 256
geel 316, 317
gehoor 204
gehoorgang 242
gehoorverlies 245
gehoorzaamheid 254
gekruiste strekreflex 208
geluidsgolven, reflectie van 26
gerbil 332, 345
geslachtsbepaling 298
gesprekstijl 50
getal van Reynolds 24, 79
gevoeligheid 12
gewrichtspunctie 191
gezondheidscontrole 295
gifslangen 349
gingiva 116
glaucoom 231, 233
gouden uur, spoed 263
goudhamster 330

haarschacht 154
hamersteel 244
hamster 344
hanteren, vogels 310
hartdemping 89
hartonderzoek 101
harttonen 102, 104
388 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

hematurie 129
hemipenissen 351
herbivoor 354
hernia diaphragmatica 91
hernia perinealis 124
heupgewricht 184
hinkelen 205
hoek van luxatie 185
hoek van reductie 186
hoesten 80, 95
hongermaliën 307
houding 169
houdingsreacties 205
hubertusklauwtjes 296
huid 67, 69, 74, 153, 157
huidafkrabsel 161
huidatrofie 248, 250
huidgeur 156
huidklieren 337, 362
huidlaesies:
–, primaire 157
–, secundaire 158
huif 309
huisvesting, kleine zoogdieren 333
–, reptielen 353
hyperextensie 169
hyperflexie 169
hyperfuncties, endocrien 248
hyperoestrogenisme 345
hyperparathyroïdie 128
hypertensie 97
hypofunctie, endocrien 247
hypogastrium 119
hypogenitalisme 251
hypogonadisme 251
hypothermie 250

iatrotroop probleem 9, 49, 51


icterus 70
ictus cordis 101
identificatiechip 34
identificatiegegevens patiënt 34
impedantie, akoestische 26
incidentie 10
incontinentia alvi 124
incontinentia urinae 130
inheemse slangen 350
inspectie 21
interwaarnemervariabiliteit 10
intraoculaire druk 223
involutio uteri 136
inwendige neusopeningen 361, 362
iridodonesis 231
iris 230
Register 389

jeuk 155

kaalheid 156
kamerhoek 228
katheterisatie:
–, cavia 329
–, fret 333
–, konijn 328
kattenbak 260
kauwmusculatuur 111
kauwspieren 202, 214
keeluitstrijkje 316
keratinocyten 153
killeragressie 258
klachten 9
klepgebieden 104, 105
kleurmethode 289
klinimetrie 10
klinisch denken 17
knie 182
kniegewricht 175, 182
kniepeesreflex 207
konijn 327
Korotkoff-tonen 30
kreupelheid 167, 171
kritisch rationalisme 1
kropmelk 317
kruisband, achterste 182
–, voorste 178, 182
kruissnavel 315
Kuhn 1
kunstmatige inseminatie, endoscopische 141
kyfose 188

laboratoriumonderzoek 277
lagophthalmus 218
Lakatos 2
leefomstandigheden 51
legbeentjes 321
lensluxatie 234
lensvezels 232
lever 120
leverstuwing 100
libido 146
lichaamstemperatuur 66, 322, 336
likelihood ratio 14
liquothorax 289
liquothorax 91
locomotie:
–, kracht 198
–, coördinatie 199
–, belemmerd 199
–, nevenbewegingen 199, 200
locomotiestoornis (zie kreupelheid) 171
loodvergiftiging 299, 301, 302
390 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

lordose 188
luchtzak 323
luchtzaksysteem 303
luer lock 279
lumbosacrale druktest 188
luxatio bulbi 212, 276
lymfdrainage, melkklieren 164
lymfknopen 71
lymphonodi 71, 164

maag 120
maagsonde 328
medisch dossier 37
meetfouten 10
meetschalen 9
melanine 157
melanocyten 154
melkgebit 115
melkklier 163
melkklierenpakket 163
membraan van Descemet 225
membrana nictitans 221, 314
membrana pupillaris persistens 296
meniscus 182, 184
mesogastrium 119
metoestrus 137
mictie 129
middenoor 244
mildstroomurine 284
milt 120
mimische musculatuur 202
mondholte 111
mondslijmvlies 114
monsteren 168, 187
motorisch:-, spontaan 195-, geprovoceerd 195
muilband 274
muis 330, 344
musculus biceps brachii, pees 180
musculus iliopsoas 174
myclonieën 200
mydriasis 229, 313
mydriaticum 213

nagels 154, 161


nasopharynx 83
neusdoppen 315
neusspiegel 81, 161
neusuitvloeiing 79, 82
nieren, palpatie 131
niezen 79
Nikolsky-fenomeen 162
nystagmus 222

obesitas 56
oedeem 69, 95, 98, 99
Register 391

oestrisch, kleine zoogdieren 341


oestrische cyclus 136
oestrus 137, 142
oestrusintervallen 137
oftalmascoop 213
oftalmoscopie 238
omnivoor 354
onderarm 173, 178
onderbeen en hak 176
onderkaak 203
ondervoet 176, 178, 181
onzindelijkheid 255
ooglidrand 219
ooglidreflex 204
oogspleet 218
ooguitvloeiing 217
ooronderzoek 242
oorspoelen 243
oorthermometer 30
orbita 214
orgaan van Jacobson 361
orificium urethrae 286
oropharynx 84, 118
Ortolani-teken 186
oscillometrie 31
othematoom 241
otitis externe 241
otoscoop 243
overlevingsketen, spoed 263
ovipaar 350

palatum durum 118


palpatie 22
pancreas 120
paradigmatheorie 2
paralyse 199
paralysis posterior 327, 345
paratyfus 319
parese 171, 187, 196, 199
partus 137
passieve bewegingen 201
patella 176, 182
pathologische reflexen 208
patiëntenregistratienummer 35
patroonherkenning 16
pecten 314
pedogram 312
penis 147
penlamp 213
percussie 89
–, akoestische 23
–, directe 23
–, hart 106
–, plessimeter 23
percussietonen 24
392 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

persoonsgegevens eigenaar 34
petechiën 70
phallus 321
pharynx 113
pica 111
pijnperceptie 209
pijnreacties 177
pitorgaan 360
plaatsingsreacties 206
plasma 280
plastron 355
pneumothorax 91
poederdons 306
pokken 314
pols 336
polsgolf 62
polsuitval 65
polydipsie 127, 248
polyurie 127, 248
Popper 1
post-hibernale problemen 353
postreflectoire clonus 208
praktijkadministratie 33
preanesthetisch onderzoek 293
precisie 10
precloacale poriën 362
preputium 133, 147
prevalentie 10
prikaccidenten 278
probleemformulering 6
probleemgedrag 253
probleemgeoriënteerd (zie verslaglegging) 37
probleemgericht medisch dossier 41
probleemlijst 41, 42
progesteron 143
pronatie 178
pro-oestrus 137, 142
prooivangstgedrag 259
prostaat 125, 132, 148
pruritus 155
psittacose 298
ptosis 218
pulsus aequalis 63
pulsus frequens 65
pulsus inaequalis 63
pulsus magnus 64
pulsus parvus 64
pulsus rarus 65
pupillen 203
pupilreflex 203, 229, 267
pyelonefritis 128

rat 331, 344


redirectieagressie 259
reflectie van geluidsgolven 26
Register 393

reflexhamer 26
regeneratie, reptielen 359
registratienummer 35
regurgiteren 109
resonantie 23
respiratie 60
respratoire aritmie 64
retina 236
–, vaten 239
retrobulbaire druk 223
reverse sneezing 79
Reynolds, getal van 24, 79
rhonchi 88
ring, vogels 319
Riva-Rocci 30
rode bloedmijt 300
Romanowsky 289
rotatie 169
ruis 24

sacci paranales 122


scapula 181
schedel 187, 189
scheidingsangst 256
Schiff-Sherrington-fenomeen 201
schijnzwangerschap 341
schildklier 252
–, vogels 304, 317
Schirmer-tear-test (stt) 213, 216
schoudergordel 172
schouderskelet 317
schuifladefenomeen 178, 183
schurft, vogels 314, 315
sclera 224
scoliose 188
scrotum 146
–, kleine zoogdieren 341
seborroe 156
sedatie 275
seksueel dimorfisme 351
sfinxhouding 271
sinus frontalis 81, 83
slagpennen 304, 307
slangengifcentrum 356
slijmvliezen 70
–, kleine zoogdieren 338
slik- en hoestreflex 204
slikproblemen 196
slokdarm 118
snavel- en veerrot 315
snijtanden 117
snuitje 274
Sopor 55
souffles 103
specificiteit 11
394 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

speekselklieren 113
speenleeftijd 342
sperma 149
spiertonus 201
spierzwakte 249
spinale reflexen 207
spleetlamp 21, 213, 226
sporen, slangen 351
spreidreflexen 319
sproeien, kat 259
staartvene 364, 365
stand 169
stap 169
stethoscoop 26
strabismus 222
stress, vogels 310
stridor 79, 265
stromingen 24
stuitklier 320
stuitluis 320
stupor 55
subcarapaxiale plexus 363
subcutis 155
sugillaties 70
supinatie 178
symptomen 9
syrinx 303

tachycardie 104
tachypneu 62
talgklieren 154
tandformule 112
–, kleine zoogdieren 339
tapetum lucidum 237, 239
tapetum nigrum 237, 239
tarsocruraal 181
tarsocruraal gewricht 176
tatoeage 34
tatoeagenummers 35
tenen 173
tenesmus 110
–, alvi 130
testes:
–, thermoregulatie 146
–, retractiele 147
theorema van Bayes 14
therapeutisch plannen 44
thermische polypneu 82, 304, 322
thermometer 29
thermoneutrale zone 323
thermoregulatie 60, 66, 146
thoracocentese 289
tibia 181
tibia-compressietest 182, 183
tic 200
Register 395

toevallen 197
tong 112, 118, 203
tongbeen 84, 113
tongelen 357
torsie 169
torticollis 188, 302
traanafvoer 226
traanfilm 216
traanproductie 216
traanstreep 215
transducer 30
transponder 312
tremor 200
trichiasis 215
trommelvlies 244
turgor 69
Tyndall-effect 21, 226

uilenkop 302
uitpoppen 352
undulatieproef 99, 122
uraten 363
uremiesyndroom 128
ureters 132
urethra 132, 133, 143
urine, kleine zoogdieren 340

vaccinatie, kleine zoogdierieren 335


vacht 67, 157
–, kleine zoogdieren 337
vaginaal onderzoek 140
vaginacytologie 139
vaginale uitvloeiing 135
vaginoscopie 141
valgus 169
valkerij 299
varus 169
veercysten 308
veerpoeder 306
vena cephalica 281
vena jugularis 282
vena saphena 284
venepols 98
veneuze drukgolven 98
veneuze femorale plexus 364
Venn-diagram 11
Venturi-effect 25, 88
veren 301
verloopbladen (flowsheets) 36
verpakkingseisen 277
verschijnselen 9
verslaglegging:
–, chronologische 36
–, brongerichte 36
–, probleemgerichte 36
396 Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren

vervelling 358
Vetware Utrecht 38
videomateriaal 256
vierkante stand 271
viscositeit 24
visus 204
–, onderzoek 237
vitamine-A-deficiëntie 313
vitreum 234
vivipaar 350
vleugelnaald 289
voeding, kleine zoogdieren 333
–, reptielen 354
voedingsdeficiënties, reptielen 379
voedingstoestand 56
voetring 312
vogelkooi 299
vogels:
–, huisvesting 298
–, voeding 298
vogelvoet 319
vomeronasale orgaan 361
voorgeschiedenis 51
voorste kruisband 178, 182
voorste oogkamer 228
voortgangsnotities 43
vormstip 321
vraaggesprek 50
vullingstijd, capillaire 70, 97
vulva-uitvloeiing 138

waarschijnlijkheid:
–, onvoorwaardelijke 11
–, voorwaardelijke 11
–, nosologische 11, 13
–, diagnostische 11, 14, 15
waarschijnlijkheidsdiagnostiek 16
wangzakken 339
weekschildpadden 362
wegwijzer 6, 17
werkpennen 307
wervelkolom 188, 189, 200
Wet budep 351
winterslaap 353
W.I.P.:
–, waarnemingen 43
–, interpretatie 43
–, programma 43

zijligging 273
zoutklier 314
–, hagedissen 360
zweetklieren 154

You might also like