You are on page 1of 5

Samenvatting Het bittere kruid – Marga Minco Joost den Hollander

1. Op een dag. De vader van de ik-persoon zegt dat er niets zal gebeuren met hen. Maar of hij
dat ook gelooft, is de vraag.
2. De Kloosterlaan. Schoolkinderen werden daar geplaagd omdat ze joods waren.
3. De sterren. Dit hoofdstuk gaat over het naaien van de sterren op de kleding, en dat Dave
nog even naar buiten gaat zonder ster. Ze beseffen nog niet wat voor gevolgen dit heeft.
4. Het flesje. In dit hoofdstuk moeten de mannen zich melden voor een werkkamp. Maar ze
krijgen van de dokter een verklaring, zodat ze worden afgekeurd.
5. De foto’s. Alle joodse mensen lieten een foto maken als herinnering voor later. De zwagers
van de ik-persoon duiken onder.
6. Het gebeurde. We hebben hier te maken met het zusje van de ik-figuur. Ze is opgepakt bij
een razzia in Amsterdam. De vader van de ik-figuur belde bij een kennis, van wie de vrouw
nog een telefoon heeft omdat ze niet joods is en vroedvrouw is. Er is ook een flashback naar
het verleden, dat Bettie bijna verdronk.
7. Kampeerbekers. In dit hoofdstuk worden de ik-figuur en haar broer en zusje opgeroepen
voor een werkkamp, maar het wordt afgeraden door een kennis van meneer Zaagmeier. Toen
ze thuiskwamen, vertelde Lotte dat de ik-figuur een attest had gekregen. Ze kwamen terug
omdat ze kampeerbekers hadden gekocht. Die wilden ze gebruiken om in het werkkamp uit te
drinken.
8. Verzegeld. In dit hoofdstuk gaan de ouders van de ik-persoon naar Amsterdam. De kamer
wordt verzegeld door de Duitsers en het voelt alsof de kamer niet meer van hun is.
9. In bewaring. Het buurmeisje van de ik-figuur krijgt dingen mee en ze zegt: ik houd het wel
in bewaring. Ze is heel egoïstisch en ze kwam alleen voor een racket, maar nam veel dingen
mee.
10. Thuiskomst. De ik-figuur gaat naar Rotterdam om haar ouders te ontmoeten. Haar ouders
waren ondergedoken.
11. In het souterrain. Er is een razzia. De huizen naast hun huis worden leeg getrokken en
iedereen wordt meegenomen. Er wordt ook een meisje meegenomen dat Liesje heet.
12. Sabbat. Ze gaan naar de synagoge. Daarna gaan ze een stuk lopen, maar dan zien ze een
overvalwagen. Ze gaan er weer over nadenken om onder te duiken. Maar ze doen het
uiteindelijk niet.
13. Het meisje. De ik-figuur moest boodschappen halen, maar kwam een dikke man tegen die
vroeg om een meisje, of ze haar kende. Tante Kaatje wordt uit het verzorgingstehuis gehaald
door de Duitsers.
14. De Lepelstraat. In de Lepelstraat is een razzia. De ik-figuur wordt ook opgepakt, maar
weet te ontkomen door middel van praten met haar karakter, dat is doorzettingsvermogen en
assertiviteit. Er komt ook een kind in voor dat wordt meegenomen, met een boterham met
stroop.
15. De mannen. ’s Avonds komen er overvalwagens door de straat rijden en later staan er
mannen voor de deur. Dan worden de ouders opgepakt, maar haar vader zei tegen de ik-
figuur: haal de jassen even, en daardoor is ze via de achtertuin ontsnapt.
16. Het bittere kruid. Ze heeft berouw omdat ze haar ouders heeft verlaten om te vluchten. Zij,
Dave en zijn vrouw worden uit het huis gezet waar Dave was ondergedoken. Ze zoeken een
nieuw onderkomen.
17. Uit elkaar. Ze willen naar Utrecht gaan, maar ze gaat uiteindelijk in haar eentje naar
Utrecht. Daar krijgt ze te horen dat Dave en Lotte zijn opgepakt. Ze krijgt ergens anders een
onderkomen.
18. Het kruispunt. Ze ging terug naar Amsterdam, naar Wout. Die zei dat een oom, Hannes,
haar kwam ophalen. Maar daar kon ze ook niet blijven, ze moest weer verder. Ze werd door
een jongen meengenomen, zei oom Hannes, die haar ergens anders naartoe bracht.
19. Het bed. De ik-figuur gaat naar een ander adres, waar ze lomp wordt ontvangen. Het is
een gezin van zes personen. Er was alleen nog geen bed de eerste nacht. Maar ze mocht toch
blijven, want er stonden zeven borden op tafel.
20. De tol. De tol staat voor de familie van de ik-figuur. De vrachtauto stelt de Duitsers voor.
De auto verpletterde de tol van het meisje. Ze had een gesprek met Wout over haar ouders.
21. Een ander. Ze vertrekt weer van haar adres en gaat naar Heemstede. Ze krijgt een nieuwe
naam die nog onbekend is, deze wordt niet meer genoemd in het boek.
Epiloog.
22. Na de oorlog. De halte. Ze gaat naar een oom en tante in Utrecht. Haar oom had een pak
voor haar vader bewaard. Later overleed haar oom. Haar ouders zijn ook overleden.

Wikipedia samenvatting:
Een joodse familie keert enkele dagen na de capitulatie terug naar hun huis te Breda, dat
vanwege de Duitse inval was geëvacueerd. De familie bestaat uit de ik-verteller en haar
ouders; haar iets oudere zus Bettie en broer Dave wonen in Amsterdam. Met de buurman
en enkele gemeenteleden bespreken ze de toestand. Het algehele gevoelen is dat hen niets
goeds te gebeuren staat, al houdt de vader er de moed in door zich vast te houden aan de
gedachte dat Nederland geen Duitsland is. Wanneer ze op straat een paar soldaten passeren,
zegt de vader: 'Zie je wel, ze doen ons niets.' Als schoolmeisje werd de hoofdpersoon
regelmatig gepest door kinderen van de naburige katholieke school. Haar broer Dave is eens
gewond geraakt toen hij in gevecht raakte met een jongen die maar 'vuile jood' bleef roepen.
Thuis heeft de vader toen het litteken laten zien dat hijzelf in zíjn schooltijd aan een
soortgelijk incident over heeft gehouden.
In het eerste jaar van de oorlog wordt de ik-persoon ziek en verblijft in een Utrechtse tbc-
kliniek, waar ze vanwege de anti-joodse regels geen familiebezoek krijgt. Haar ouders
trekken bij haar inmiddels getrouwde broer in te Amersfoort. Enkele weken na haar ontslag
uit het ziekenhuis komt haar vader thuis met een pakje met gele Jodensterren, die met zorg
op de jassen worden genaaid met bijpassende kleuren garen. Nagekeken door het hele gezin
gaat Dave nog even naar buiten zonder ster; de laatste dag dat dat is toegestaan.
Op een dag moeten de vader en Dave worden gekeurd voor de werkkampen. Vader wordt
afgekeurd wegens een huidaandoening, Dave vanwege ziekteverschijnselen die hij met een
bruin drankje bij zichzelf heeft weten op te wekken. Zijn ziekelijke uiterlijk herinnert de
hoofdpersoon aan haar broers studietijd in Rotterdam, toen de vader hem eens bezocht en hem
zo dronken aantrof van een hele week fuiven dat de vader hem mee naar huis nam. Net als de
familie Zwagers en vele anderen laten ze bij fotograaf Smelting portretten maken, voor als er
iets met een van hen gebeurt. Niet lang daarna zijn de Zwagers verdwenen, de eerste
onderduikers die ze meemaken.
Een telegram brengt slecht nieuws uit Amsterdam: Bettie is opgepakt. Vader gaat telefoneren
bij een kennis die met een niet-joodse vrouw getrouwd is, die vanwege haar beroep van
vroedvrouw telefoon mag houden. Bettie is thuis om negen uur 's avonds per overvalwagen
opgepakt. Opnieuw denkt de ik-persoon terug aan haar jeugd, toen Bettie van een
verdrinkingsdood werd gered doordat vader haar uit het water stekende hand wist te grijpen.
Dit keer komt er geen helpende hand.
Nadat ze een oproep hebben gehad om zich te melden en kampeerbekers zijn gaan kopen,
komen ze meneer Zaagmeier tegen die hen afraadt gehoor te geven aan de oproep, omdat
ze dan nooit meer zullen terugkomen. Dave en de hoofdpersoon krijgen een attest van de
dokter dat ze niet mogen reizen. Een nieuwe verordening bepaalt dat elke jood boven de
50 jaar naar Amsterdam moet, waar volgens de vader een nieuw getto zal worden
opgebouwd. Hij en zijn vrouw mogen één koffer meenemen. Twee in zwarte leren jassen
geklede functionarissen komen de koffer verzegelen en maken inventaris op van de kamer,
die ook verzegeld wordt. Het verzegelen van de koffer herinnert de ik-persoon aan een
treinreis vanuit België naar Nederland, waarbij moeder bang was de koffer gecontroleerd zou
worden omdat er twee flessen eau de cologne in zaten. Vader zegt optimistisch dat ze niet
lang weg zullen blijven en bagatelliseert de verhalen over Polen die de ronde doen. Enkele
dagen na de razzia waarbij Bettie is opgepakt is er een briefkaart van haar gekomen dat ze het
goed maakt. Nadat de ouders weg zijn, betreden Lotte en de hoofdpersoon de verzegelde
kamer; ze hebben het gevoel dat de spullen niet meer van hen zijn.
Onder het mom een racket te komen lenen komt het niet-joodse buurmeisje langs en kiest
een aantal spullen uit waarvan ze het zonde vindt als de familie die zou achterlaten. Ze
mag meenemen wat haar bevalt en verlaat met armen vol spullen het huis. ‘Ik had beter een
tas mee kunnen nemen,’ zei ze lachend. De ouders wonen op kamers in de Amsterdamse
Sarphatistraat, in een huis met een tuin, te midden van veel bekenden. De hoofdpersoon gaat
ze opzoeken in Amsterdam en neemt het risico van een treinreis, waarvoor ze haar ster van
haar jas afhaalt. De reis vervult haar met een opgewonden gevoel, 'omdat ik even kon doen of
alles normaal was.' Zonder incidenten bereikt ze het huis, waar iedereen haar over de reis
uitvraagt. De eigenaren van het huis zijn een week na de aankomst van de ouders verdwenen,
ondergedoken. Met het andere inwonende gezin is toen afgesproken dat de ouders de
benedenverdieping zou gebruiken, die ze zo hebben ingericht dat het de hoofdpersoon doet
denken aan thuis in Breda.
Het souterrain is een opslagplaats voor huisraad, waar de hoofdpersoon terugdenkt aan haar
kindertijd, toen ze op zolder speelde met de daar opgeslagen carnavalspakken. 'Ik paste ze
allemaal aan en liep er hele middagen in rond. Zo omhing ik me in het souterrain met snoeren
kralen en wandelde door de bedompte vertrekken.' Vader komt gealarmeerd het souterrain
binnen met de jassen. Hij doet het licht uit en iedereen kijkt door het tralievenster, waar
ze alleen zicht hebben op de voeten van de voorbijgangers op straat. Uit het huis ernaast,
een rusthuis voor zieken, stappen glimmend gepoetste zwarte laarzen die naar een
geparkeerde auto lopen. Daarna zien ze gewone schoenen volgen, waaronder de beige
kinderlaarsjes van Liesje, het buurmeisje.
In Breda was de vader voorganger bij de dienst in de synagoge, maar in Amsterdam is hij
gewoon gemeentelid. Na de sabbatdienst bespreken ze de onderduikmogelijkheid en
concluderen dat dat in Breda eenvoudiger zou zijn geweest omdat ze in Amsterdam
weinig bekenden hebben. Naar huis lopend komen ze langs het gele bord 'Judenviertel' dat
bij de brug over de Amstel ter hoogte van de Nieuwe Herengracht is aangebracht. Tante
Kaatje zal op bezoek komen, de tweelingzuster van de grootmoeder van de hoofdpersoon van
vaderskant en al dik in de tachtig. Grootmoeder zelf is al voor de oorlog overleden. Zodra ze
buiten komt dwingt een man haar enkele vragen te beantwoorden en haar persoonsbewijs te
tonen. Hij is echter op zoek naar een ander meisje. Ze loopt door naar de Weesperstraat, waar
al het winkelpersoneel gele sterren op de jassen heeft. Op de terugweg loopt ze over de stille
Achtergracht. Thuis verneemt ze dat het verzorgingstehuis van tante Kaatje is
leeggehaald. Op weg naar de slager wordt de hoofdpersoon in de Lepelstraat door twee
overvalauto's ingesloten. Soldaten in groene uniformen ontruimen de huizen; omdat de
ik-persoon zelf elders woont, wordt ze niet opgepakt. De volgende ochtend ziet ze in de
straat diverse huisdeuren open staan en de slagerij is dichtgetimmerd.
Tussen twee schuttingen in de tuin is een smalle ruimte waar ze zich kunnen verstoppen,
ontdekt vader. Die avond rijden er weer ophaalwagens door de straat, maar de
ophaalfunctionarissen staan al binnen voor ze het weten, zodat ze geen kans hebben de
tuin in te gaan. 'Haal onze jassen even,' zegt vader en dat geeft de hoofdpersoon de kans om
via de keuken en de tuin de straat uit te rennen tot aan het Frederiksplein. Haar jas met daarin
haar persoonsbewijs hangt nog thuis, zodat de bezetters haar signalement hebben.
Ze gaat naar het adres van Dave en Lotte op de Weteringschans en overweegt even om
naar de Hollandsche Schouwburg (de verzamelplaats voor opgepakte joden in
Amsterdam) te gaan om te kijken of haar ouders daar uit komen, maar dat vindt Dave
te riskant. Van buren uit de Sarphatistraat verneemt ze dat het huis geobserveerd wordt
omdat men denkt dat ze terugkeert om spullen te halen. Met waterstofperoxide bleekt Lotte
haar haren en vervolgens die van zichzelf. Als ook Dave dit doet, wekt dit de argwaan van
de hospita, die hen sommeert de volgende dag het huis te verlaten. Die nacht denkt de ik-
figuur aan Seideravond, wanneer er altijd een deur open stond om een vreemdeling binnen te
laten, wat nooit gebeurd is. Het betreft de herdenking van de joodse uittocht uit Egypte,
waarbij ongezuurd brood en bittere kruiden gegeten worden.
Ze besluiten met zijn drieën naar Utrecht te gaan en veiligheidshalve ieder apart op de
trein te stappen. In Utrecht verneemt de ik-verteller dat Lotte bij een controle is opgepakt
en Dave bij haar is gebleven. De ik-persoon gaat weer naar Amsterdam en daar helpt haar
kennis Wout haar aan een onderduikadres bij een boer op het platteland in de buurt
van Aalsmeer. Tot het einde van de oorlog wisselt ze nog een paar keer van
onderduikadres, onder meer in Heemstede.
Na de bevrijding bezoekt de verteller haar oom en tante in Zeist, die niet waren opgepakt
omdat haar tante niet joods was. Haar oom staat elke dag bij de tramhalte te wachten tot zijn
broer, haar vader, terugkeert. Ook heeft hij diens kleren bewaard, waar de ik-persoon echter
niets aan heeft, omdat ze beseft dat haar familie niet zal terugkeren. Kort daarop sterft de
oom.

Het bittere kruid:


- Nasmaak van de vreselijke oorlog.
- Het bittere kruid is maror, een gerecht dat Joden op sederavond eten ter nagedachtenis
aan de slavernij in Egypte. Het symboliseert het leed dat mensen wordt aangedaan.
Motto van het boek: Er rijdt door mijn hoofd een trein vol joden, ik leg het verleden als een
wissel om.

Marga Minco
Marga Minco, pseudoniem van Sara Voeten-Menco (Ginneken, 31 maart 1920), is een
Nederlandse schrijfster van 'humoristische en absurdistische verhalen en suggestieve, sobere
vertellingen'. Haar veel vertaalde oorlogskroniek Het bittere kruid (1957) is een klassieker uit
de Europese literatuur over de Tweede Wereldoorlog. Voor haar gehele oeuvre ontving zij in
2005 de Constantijn Huygensprijs en in 2019 de P.C. Hooftprijs.
Ze was joods. Zelf verbleef ze in de oorlog ook in Breda, Amersfoort en Amsterdam. Veel
dingen die in het boek gebeuren heeft ze zelf meegemaakt. Het boek is dus een beetje
autobiografisch.
Ze trouwde met Bert Voeten, daar zat ze een tijdje bij ondergedoken. Als enige van haar
familie overleefde ze de oorlog.

You might also like