You are on page 1of 10

Theorie Taalblokken Nederlands 2F

Theorie 2F

Taalblokken | Nederlands | 2F | Theorie


Theorie Taalblokken Nederlands 2F

B OU W S T E E N 1
LEZEN
Theorie Tekstdoelen
Mensen schrijven teksten altijd met een bepaald doel; ze willen iets bereiken bij de lezer. Soms
hebben ze meerdere doelen met één kst.
Er zijn vier verschillende tekstdoelen: informeren, overtuigen, instrueren en amuseren. Als je die
leert (her)kennen, heb je sneller door waar een schrijver op uit is en begrijp je een tekst beter.

Informeren
Het doel van de schrijver is om jou, de lezer, ergens over te informeren. Dat kan bijvoorbeeld een
gebeurtenis zijn (zoals een tekst in een nieuwsapp of krant) of lesstof voor een bepaald vak (zoals
een schoolboektekst).
Hoe herken je dit tekstdoel?
• De schrijver geeft feiten weer of draagt kennis over.
• De schrijver is objectief en neutraal: je kunt niet zien wat zijn of haar mening is. Wel kan
de schrijver de mening van anderen weergeven.

Overtuigen
Het doel van de schrijver is om jou ergens van te overtuigen. Dat gebeurt bijvoorbeeld in een
recensie, een advertentie, een blog of een column. Een tekst waarmee de schrijver jou ergens van
wil overtuigen, noem je ook wel een betoog.
Hoe herken je dit tekstdoel?
• De schrijver geeft zijn of haar eigen mening.
• De schrijver gebruikt argumenten en draagt oplossingen aan.
• De schrijver noemt voordelen op en soms ook nadelen.
• De schrijver probeert je over te halen om in actie te komen. In dat geval kan de schrijver,
net als bij instrueren, de gebiedende wijs gebruiken.

Instrueren
Het doel van de schrijver is om jou te instrueren, dat wil zeggen: om je op weg te helpen en je iets
zo goed mogelijk te laten uitvoeren. Dat gebeurt bijvoorbeeld in een recept, een
gebruiksaanwijzing of een handleiding.

Taalblokken | Nederlands | 2F | Theorie


Theorie Taalblokken Nederlands 2F

Hoe herken je dit tekstdoel?


• De schrijver legt uit hoe je iets moet doen.
• De schrijver geeft een stappenplan.
• De schrijver gebruikt opsommingstekens of woorden die een volgorde aangeven, zoals
‘eerst’, ‘daarna’, ‘vervolgens’.
• De schrijver gebruikt de gebiedende wijs. Bijvoorbeeld: ‘Verwarm de oven voor en vet de
bakvorm in.’

Amuseren
Het doel van de schrijver is om jou te amuseren of vermaken (en soms ook om je aan het denken
te zetten). Dat gebeurt bijvoorbeeld in een stripboek, roman of detective. Ook een column kan
bedoeld zijn om de lezer te vermaken.
Hoe herken je dit tekstdoel?
• De schrijver zet een sfeer neer, speelt in op je gevoelens, probeert je te ontroeren, te
verrassen of aan het lachen te maken.
• De tekst kan fictief (verzonnen) zijn.
1.2LezenLesstof

Verkennend en globaal lezen


Strategie Verkennend en globaal lezen
Verkennend lezen
Als je snel wilt weten wat het doel is van de tekst die je voor je hebt, kun je de tekst verkennend
lezen. Dat betekent dat je kijkt naar de titel, eventuele tussenkopjes en afbeeldingen. Ook kijk je
naar de bron: komt de tekst bijvoorbeeld uit een krant of van de website van een winkel? Verder
lees je de eerste en laatste alinea snel door. Zo kun je vaak al een goede inschatting maken.
Bekijk je een nieuwsbericht op nos.nl? Dan is het doel informeren. Lees je een tekst met de titel
‘Leer in 9 stappen ...’? Dan weet je dat de schrijver je wil instrueren. Op deze manier kun je een
tekst snel ‘scannen’ en weet je of hij wel of niet interessant voor je is.

Globaal lezen
Als je snel wilt weten wat de belangrijkste informatie in een tekst is, kun je de tekst globaal lezen.
Dat betekent dat je alleen let op de grote lijn, de hoofdzaken. Je leest dan alleen de inleiding, de
kernzin van elke alinea, en het slot. De kernzin van een alinea bevat de belangrijkste informatie.
Vaak is dit de eerste of de laatste zin van de alinea.

Taalblokken | Nederlands | 2F | Theorie


Theorie Taalblokken Nederlands 2F

Andere leesstrategieën
Er zijn nog meer manieren waarop je een tekst kunt lezen. Welke leesstrategie je gebruikt, hangt
af van het doel dat jij als lezer hebt. In Bouwsteen 2 leer je nog twee andere strategieën

kennen: gericht en intensief lezen.1.2LezenLesstof

Omgaan met onbekende woorden


Woordenschat Omgaan met onbekende woorden
Soms kom je in een tekst een woord tegen dat je niet kent. Je kunt daar op verschillende manieren
mee omgaan.

1 Lees verder als het woord niet belangrijk is


Kom je een onbekend woord tegen? Staar je er niet blind op en lees verder. Soms is de betekenis
van dat ene woord helemaal niet van belang om de tekst te kunnen begrijpen.

2 Maak gebruik van de context


Soms kun je de betekenis van het woord uit de context halen, dus uit de tekst vóór of na het
onbekende woord. Die context kan jou op verschillende manieren helpen.
• De schrijver kan een omschrijving geven. Bijvoorbeeld: ‘Wat een attente jongen. Hij is heel
aardig en staat altijd voor je klaar.’ De betekenis van attent wordt duidelijk door de
omschrijving in de volgende zin.
• De schrijver kan een synoniem geven. Dat is een woord (of enkele woorden) met dezelfde
betekenis. Bijvoorbeeld: ‘Op school verwerf je kennis op veel gebieden. Je leert niet alleen
Nederlands, maar ook Engels, rekenen en burgerschap.’ De betekenis van kennis
verwerven wordt duidelijk door het synoniem leren in de volgende zin.
• De schrijver kan een antoniem geven. Dat is een woord (of enkele woorden) met de
tegenovergestelde betekenis. Bijvoorbeeld: ‘Ik vind haar beslist niet authentiek, eerder
nep.’ De betekenis van authentiek kun je afleiden uit het antoniem nep.
• De schrijver kan een voorbeeld geven. Bijvoorbeeld: ‘Tijdens de opleiding tot bakker leer je
allerlei vaardigheden, zoals afwegen, beslagen maken en versieren.’

Taalblokken | Nederlands | 2F | Theorie


Theorie Taalblokken Nederlands 2F

SCHRIJVEN1.3SchrijvenLesstof
Theorie Regels voor het schrijven van een e-mail
Als je een e-mail schrijft, houd je je aan een aantal afspraken of regels. Die worden ook wel
conventies genoemd. In de kop van het e-mailbericht vind je een aantal standaard-onderdelen.
Helemaal bovenaan staat jouw e-mailadres: dit wordt automatisch ingevuld door het
emailprogramma. Aan en Onderwerp vul je altijd in, Cc en Bcc alleen als het nodig is. In het grote
vak typ je het bericht. Bij langere berichten deel je de tekst op in delen (alinea’s). Zorg dat elke
alinea dan een logisch geheel vormt.

Taalblokken | Nederlands | 2F | Theorie


Theorie Taalblokken Nederlands 2F

Theorie Schrijven vanuit je tekstdoel(en)


Je weet al dat teksten verschillende doelen kunnen hebben: informeren, instrueren, overtuigen en
amuseren. Nu ga je zelf aan de slag met doelgericht schrijven.

Informeren
Doel: informatie overbrengen, feiten delen, kennis overdragen.
Belangrijk bij het schrijven:
• Geef alleen feiten.
• Gebruik een zakelijke (niet té persoonlijke) toon.
• Blijf neutraal en objectief (laat niet zien wat jouw mening is).
• Gebruik een titel die de tekst kort en feitelijk samenvat.

Instrueren
Doel: uitleggen hoe iets moet, zodat de lezer de handeling kan uitvoeren. (Denk aan: iets in elkaar
zetten, koken of iets repareren.)
Belangrijk bij het schrijven:
• Gebruik stappenplannen of opsommingen (‘stap 1 …, stap 2 …’ of ‘a … b’).
• Gebruik woorden die een volgorde aangeven, zoals als ‘eerst’, ‘daarna, ‘vervolgens’.
• Begin zinnen met de gebiedende wijs (‘pak dit’, ‘doe dat’).
• Geef tips, aanwijzingen en waarschuwingen.
• Gebruik een titel waaruit blijkt dat het om een instructie gaat. Bijvoorbeeld: ‘In 5 stappen
beroemd’, ‘Gitaar leren spelen? Zó doe je dat!’

Overtuigen
Doel: de lezer overtuigen van jouw mening of de lezer aansporen om in actie te komen.
Belangrijk bij het schrijven:
• Geef je eigen mening en geef er goede redenen voor.
• Noem voordelen en eventueel nadelen.
• Draag oplossingen voor een ‘probleem’ (nadeel) aan.
• Prikkel de lezer om zijn of haar mening te vormen of bij te stellen.
• Probeer de lezer over te halen of aan te zetten tot actie (een product kopen, zich
inschrijven, handtekening zetten).
• Gebruik een titel die prikkelend of uitnodigend is en/of nieuwsgierig maakt.

Taalblokken | Nederlands | 2F | Theorie


Theorie Taalblokken Nederlands 2F

LUISTEREN
Theorie Tekstdoel verkennen
Als je naar een podcast luistert of een video bekijkt, kun je vaak al iets te weten komen over het
tekstdoel zonder alles helemaal af te spelen. Hoe doe je dat?

Kijk naar de bron


Wat vertelt de bron je over het doel van de makers? Bijvoorbeeld: de NOS is een nieuwszender en
dus gericht op informeren. Bekijk je een video van GOGO Jongerenreizen, dan zal het eerder gaan
om overtuigen (de kijker overhalen om een reis te boeken).

Luister of kijk naar de titel


• Is het doel informeren, dan is de titel neutraal en staan er feiten in. Bijvoorbeeld:
‘Nachttrein rijdt weer in heel Europa.’
• Is het doel overtuigen, dan lees je in de titel vaak al een aansporing om iets te doen of een
mening. Een voorbeeld van een aansporing is: ‘Ga met GOGO mee op reis!’ Een voorbeeld
van een mening is: ‘Waarom iedereen eens zou moeten liften.’
• Is het doel instrueren, dan bevat de titel vaak woorden als ‘stappenplan’, ‘instructie’ of ‘zo
doe je dat’.
Let op. Sommige video’s hebben twee titels: een titel die onder de video staat en een titel die in de
video zelf in beeld komt. Bij de titel onder de video wordt soms ook een korte uitleg of
samenvatting gegeven.

Beluister de intro
In de inleiding van een podcast of video hoor je vaak waar deze over gaat en wat de bedoeling van
de spreker(s) is.
• Als het gaat over feiten en gebeurtenissen, is het doel informeren.
• Als de spreker vooral zijn of haar mening wil geven of je wil aansporen om iets te doen,
dan is het doel overtuigen.
• Wil de spreker je vertellen hoe je iets moet doen, dan is instrueren het doel.

Let op de spreektoon
• Bij het doel informeren en instrueren is de toon objectief en neutraal.
• Bij het doel overtuigen praten mensen soms harder of sneller als ze hun mening of
argumenten daarvoor geven. Of de toon is enthousiast, omdat ze je willen aansporen om
iets te doen.

Taalblokken | Nederlands | 2F | Theorie


Theorie Taalblokken Nederlands 2F

Let op het taalgebruik


• Bij het doel overtuigen gebruiken sprekers vaak zinnetjes als ‘Ik vind …’, ‘Ik denk …’ of
‘Volgens mij …’. Ook hoor je subjectieve woorden zoals ‘geweldig’ of ‘vreselijk’.
• De gebiedende wijs wordt vaak gebruikt bij instrueren, bijvoorbeeld: ‘Leg eerst de bagage
in het rek en zoek dan een zitplaats.’ Bij overtuigen kom je de gebiedende wijs ook tegen,
als iemand je wilt aansporen om iets te doen. Bijvoorbeeld: ‘Dus wacht niet langer en koop
nu een ticket.’

GESPREKKEN
Theorie Aan het woord
Hoe zorg je dat je aan het woord komt?
Op school steek je je hand op als je iets wilt zeggen. In een werksituatie of projectoverleg gebruik
je andere manieren om aan het woord te komen:
• Je wacht af tot er een stilte valt en begint dan te praten.
• Je geeft antwoord op de vraag van de spreker en voegt daarna eigen informatie toe.
Bijvoorbeeld: ‘Ja dat klopt, maar …’
• Je gebruikt lichaamstaal (non-verbale communicatie). Je maakt bijvoorbeeld oogcontact.
Een spreker die (bijna) klaar is met spreken, richt zijn/haar ogen meestal op de groep
en/of de volgende spreker.
• Je maakt de zin van de ander af.

Hoe zorg je dat je aan het woord blijft?


Soms heb je tijd nodig om een goede reactie te kunnen geven. Je kunt er dan op verschillende
manieren voor zorgen dat je aan het woord blijft:
• Je herhaalt de vraag van de spreker.
• Je herhaalt woorden of zinsdelen uit je eigen verhaal.
• Je gebruikt standaardzinnen, bijvoorbeeld: Dat is een moeilijk te beantwoorden vraag.
• Je gebruikt tussenzinnen voordat je bij de kern van je antwoord of verhaal komt.
• Je pauzeert op een opvallend moment, bijvoorbeeld na ‘en’. De luisteraar weet dan dat er
nog iets volgt.
Vragen stellen

Taalblokken | Nederlands | 2F | Theorie


Theorie Taalblokken Nederlands 2F

Theorie Vragen stellen


Vragen stellen is een goede manier om duidelijke informatie te krijgen of naar de mening van
anderen te informeren. Er zijn verschillende soorten vragen.

Open vragen
Open vragen zijn vaak vrij neutraal. Je nodigt de ander uit om zijn verhaal te vertellen, kennis te
delen of zijn mening te geven. Als je informatie wilt verzamelen, is het stellen van open vragen
verstandig.
Bijvoorbeeld:
• Wat kunt u ons zoal vertellen over uw museum?
• Welke activiteiten vindt u geschikt voor studenten van onze opleiding, en waarom?
• Waarom is het niet mogelijk om met uw vervoersbedrijf te reizen?

Gesloten vragen
Bij gesloten vragen zijn de antwoordmogelijkheden beperkter en zijn de antwoorden vaak kort. Er
zijn verschillende soorten gesloten vragen.
• Ja-/nee-vragen
Dit zijn vragen die je met ‘ja’ of ‘nee’ kunt beantwoorden. Je gebruikt ze als
gespreksopener of om de richting van een gesprek te bepalen. Meestal beginnen ze met
een werkwoord. Een voorbeeld: ‘Zijn er bij jullie ook mogelijkheden om een lunch te
krijgen?’
• Controlevragen
Met een controlevraag probeer je meer duidelijkheid te krijgen of vraag je om bevestiging.
In je vraag vat je min of meer samen wat je net gehoord hebt. Een voorbeeld: ‘Begrijp ik
het goed dat de school dus ‘ja’ zegt tegen deze activiteitendag?’
• Meerkeuzevragen
Met een meerkeuzevraag help je je gesprekspartner op weg door alvast een aantal
antwoorden aan te bieden. Bijvoorbeeld: ‘Wat is beter voor onze activiteitendag: een
survivaltocht of een stadswandeling?’

Doorvragen
Als je niet precies de gewenste informatie krijgt, moet je doorvragen. Vraag bijvoorbeeld naar
details of vraag je gesprekspartner om meer over een bepaald onderwerp te vertellen. Enkele
voorbeelden:
‘Wat bedoelt u daar precies mee?’, ‘Zou u over die activiteiten voor jongeren wat meer kunnen
vertellen?’ en ‘Kunt u uitleggen hoe het dan precies gaat als we bij jullie binnen zijn?’
Doelgericht in gesprek of overleg

Taalblokken | Nederlands | 2F | Theorie


Theorie Taalblokken Nederlands 2F

Theorie Doelgericht in gesprek of overleg


Een gesprek heeft altijd één of meer doelen, bijvoorbeeld overtuigen, informeren, instrueren of
amuseren. Wanneer ‘informatie uitwisselen’ je doel is, probeer je je aan dat doel te houden. Je let
erop dat jullie in het gesprek niet afdwalen. Dat kun je doen door:
• expliciet te benoemen wat je doel is. Bijvoorbeeld: ‘Zou je me meer willen vertellen over
…’.
• expliciet te benoemen dat je afdwaalt. Bijvoorbeeld: Ik merk dat we afdwalen. Volgens mij
gaat het erom dat …’.
• het woord te geven aan een ander. Bijvoorbeeld: ‘Charlie, ik ben benieuwd welke
informatie jij hebt over …’.

Taalblokken | Nederlands | 2F | Theorie

You might also like