You are on page 1of 7

LEERDOELEN ZAKELIJK LEZEN 3MAVO 2019.

2020
LEERDOELEN JAAR 1

ZAKELIJK LEZEN DEEL 1


Ik weet wat leesdoelen zijn en kan deze opnoemen.
- Op zoek naar informatie
- Voor je plezier
- Om de inhoud te begrijpen
- Om de inhoud te onthouden

Ik weet wat leesmanieren zijn en kan deze opnoemen.


- Verkennend lezen
o Koppen en andere vet- en schuingedrukte woorden. Ook kan je de inleiding en
het slot lezen. Kijk tot slot naar de afbeeldingen als die er zijn.
- Zoekend lezen
o Op zoek naar informatie. Zodra je hebt gevonden wat je zocht, lees je alleen
nog de informatie die je gevonden hebt. Alles wat je niet nodig hebt, lees je niet.
- Grondig lezen
o Wanneer je informatie wilt begrijpen of voor je plezier leest. Je leest de tekst
helemaal door.
- Studerend lezen
o Als je een tekst studerend leest, maak je aantekeningen of noteer je de
trefwoorden terwijl je ze leest. Dit doe je wanneer je de inh0oud van de tekst wilt
onthouden.

ZAKELIJK LEZEN DEEL 2


Ik kan het onderwerp van een tekst bedenken.
- Dit doe je door de volgende vraag te stellen:
- Waar gaat de tekst over?
- Dit kan je bijna altijd in één woord (of een paar woorden) samenvatten.
Ik weet wat een regel is.
- Een regel loopt van het begin van het blad, tot het einde van het blad. Denk
hierbij aan Nieuwsbegrip!
Ik weet wat een zin is.
- Een in begint met een hoofletter en eindigt met een punt.
Ik weet wat een inleiding is.
- Meestal de eerste (of de eerste twee) alinea’s van de tekst.
Ik weet wat er in de inleiding kan staan.
- In de inleiding wordt de aandacht van de lezer getrokken en/of het onderwerp
van de tekst aangekondigd.
Ik weet wat een middenstuk is.
- In het middenstuk van de tekst staat alle informatie over het onderwerp.
- Meestal begint het met een kernzin, en is de rest van de alinea toelichting.
- Let op: per alinea heb je één deelonderwerp!
Ik weet wat een slot is.
- Je hebt vier functies van het slot:
o Een korte samenvatting
o Een conclusie
o Een oproep
o De mening van de schrijver
Ik ken de opbouw van een tekst.
- Inleiding, middenstuk en slot.

ZAKELIJK LEZEN DEEL 3


Ik weet wat voor tekstdoelen er zijn.
Tekstdoel Voorbeeld
informeren nieuwsbrief van een school
mening geven ingezonden brief in de krant
amuseren spannend verhaal in een leesboek
activeren advertentie van een warenhuis
instructie geven recept voor zandkoekjes
Ik weet wat voor tekstsoorten er zijn.
- Kan je heel vaak vinden door naar de opmaak te kijken. Wanneer je twijfelt,
kijk je ook even naar de bron: dan weet je waar je tekst vandaan komt.
- Voorbeelden van tekstsoorten zijn: advertentie, gebruiksaanwijzing,
handleiding, recept, brief, e-mail, sms, affiche, gedicht, recensie, tekst in een
schoolboek, krantenartikel, verhaal.

ZAKELIJK LEZEN DEEL 4


Ik weet wat een kop is.
- Boven een krantenartikel of een advertentie staat een kop.
- Een kop is vetgedrukt en heeft grotere letters dan de tekst zelf.
- Een kop maakt de lezer duidelijk waar de tekst over gaat.
- Hij kan de lezer ook nieuwsgierig maken.
Ik ken het verschil tussen een kop en een titel.
- Een kop staat boven een krantenartikel of een advertentie.
- Een titel is de naam van een boek, werkstuk of een hoofdstuk.
Ik weet wat een paragraaf is.
- Als een tekst in een studieboek of werkstuk erg lang is, kan hij opgedeeld
worden in paragrafen.
- Denk hierbij aan je geschiedenisboek.
Ik weet wat een tussenkopje is.
- Dikgedrukt, denk maar aan de teksten van Nieuwsbegrip.
- Tussenkopjes zorgen er voor dat de tekst overzichtelijker is voor de lezer.
Ik weet wat deelonderwerpen zijn.
- Een hele tekst bestaat uit één onderwerp. In een langere tekst is dit
hoofdonderwerp opgedeeld in deelonderwerpen. In één of meer alinea’s wordt
informatie gegeven over het deelonderwerp. Je komt achter het deelonderwerp door
antwoord te geven op de vraag: ‘Waar gaat dit stukje tekst over?’
Ik weet wat kernzinnen zijn.
- In de meeste alinea’s staat een kernzin. Dit is de belangrijkste zin van de
alinea. Vaak is de kernzin de eerste zin van de alinea. Je leest dan in de rest van de
alinea een verdere uitleg of een toelichting. De kernzin kan ook de tweede zin zijn.
Dan gaat de eerste zin nog over de alinea die erboven staat. Ten slotte kan een
kernzin ook de laatste zin zijn. Dan staat er in deze zin vaak een conclusie. In de
kernzin staan de hoofdzaken. In de rest van de alinea staan de bijzaken.
Ik weet waar ik kernzinnen kan vinden.
- De eerste zin van de alinea, meestal.
- Andere keuzes: tweede zin of laatste zin van de alinea.

ZAKELIJK LEZEN DEEL 5

Ik weet wat een doelgroep is.


- Iedere tekst is voor een bepaalde doelgroep geschreven. Dit kan een brede
doelgroep zijn, zoals jongeren of volwassenen. De doelgroep kan ook kleiner zijn,
bijvoorbeeld dansers of muziekliefhebbers.
Ik weet welke vragen ik mezelf moet stellen wil ik de doelgroep kunnen bepalen.
- Wat is het onderwerp van de tekst?
- Wat is de bron?
- Wat is de aanspreekvorm?

LEERDOELEN JAAR 2

ZAKELIJK LEZEN DEEL 1


Ik ken meer tekstdoelen dan vorig jaar.
Tekstdoel Voorbeeld
adviseren brochure van een bank
waarschuwen etiket van een gevaarlijk middel
overtuigen programma van een politieke partij
gevoelens tot uitdrukking brengen liefdesbrief aan je partner

Ik weet hoe ik meerkeuzevragen moet aanpakken.


- Meerkeuzevragen (ook multiplechoicevragen genoemd) zijn een bijzondere
soort gesloten vragen. Bij een meerkeuzevraag moet je vaak kiezen uit drie of vier
antwoorden. Meestal is één daarvan het juiste antwoord. Soms is er meer dan één
antwoord goed. Dit wordt van tevoren aangegeven. De andere antwoorden zijn
‘afleiders’. Meerkeuzevragen horen bij een tekst of verwijzen direct naar de geleerde
toetsstof.
- Bedenk eerst zelf het antwoord
- Natuurlijk moet je ook bij meerkeuzevragen genoeg tijd nemen en zorgvuldig
lezen. Dek de antwoorden af als je de vraag leest. Bedenk nu eerst zelf wat het
goede antwoord op de vraag is. Kijk dan pas naar de antwoorden. Als jouw antwoord
erbij staat, dan is de kans groot dat dat het juiste antwoord is!
- Laat foute antwoorden afvallen
- Soms weet je het antwoord niet zelf. Dan ga je omgekeerd te werk. Kijk eerst
welk antwoord in elk geval fout is. Dat is meestal gemakkelijk te vinden. Dat valt af.
Kijk dan welke antwoord(en) nog meer fout zijn. Zo houd je het juiste antwoord over.
- Kies het beste (of minst slechte) antwoord
- Het kan voorkomen dat volgens jou geen van de mogelijke antwoorden
(helemaal) goed is. Je zult dan toch een keuze moeten maken, want geen antwoord
geven is sowieso fout. Kies voor het beste (of minst slechte) antwoord en bewaar je
bedenkingen tot na de toets.
Ik weet hoe ik open vragen moet aanpakken.
- Neem genoeg tijd
- Lees zorgvuldig
- Vergeet niets
- Doe niet te veel.

ZAKELIJK LEZEN DEEL 2


Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Signaalwoorden laten zien wat ze met elkaar te maken hebben. Zij geven
zinsverbanden en alineaverbanden aan.
- Signaalwoorden geven aan waar bepaalde informatie in een tekst staat. Ze
helpen je bij het vinden van de informatie waar je naar op zoek bent.
- Signaalwoorden heten ook wel ‘stoplichtwoorden’.

Ik ken de onderstaande schema’s helemaal uit mijn hoofd.


Verband Signaalwoorden
tijd voordat, wanneer, achteraf
opsomming ook, verder, daarnaast
oorzaak en gevolg doordat, daardoor, zodat
Verband Signaalwoorden
reden want, namelijk, daarom, omdat
tegenstelling echter, maar, toch
plaats hier, waar, daar

ZAKELIJK LEZEN DEEL 3

Ik weet wat verwijswoorden zijn.


- In elke tekst komen verwijswoorden voor. Verwijswoorden verwijzen naar één
of meerdere woorden in dezelfde zin, de zin ervoor of erna. Een schrijver maakt
gebruik van verwijswoorden om een tekst makkelijker leesbaar te maken. Zo worden
niet steeds dezelfde woorden herhaald.
Ik weet dat er gesplitste verwijswoorden bestaan.
- Meestal is een verwijswoord één woord, bijvoorbeeld hier, daar, hij, of dit.
Maar soms zijn het samengestelde woorden die uit elkaar staan. Voorbeelden
hiervan zijn: daar...mee, hier...over en er...in.
Ik weet hoe ik moet citeren.
- ‘Eerste twee… laatste twee.’ (regel 17)

ZAKELIJK LEZEN DEEL 4

Ik weet wat een onderkop of ondertitel is.


- In een krantenartikel staat onder een kop soms een onderkop. Onder de titel
van een werkstuk staat soms een ondertitel. Deze zijn net als een kop en titel
vetgedrukt. Wel hebben ze kleinere letters en bestaan ze uit meer woorden. Ze
vertellen nog meer dan een kop en titel waar de tekst over gaat.
Ik ken drie functies van de inleiding.
- Voorbeeld en vraag
- Er kan eerst een voorbeeld worden gegeven. Daarna kan er een vraag
worden gesteld, die in het middenstuk wordt beantwoord. Het leest vooral prettig als
jij je, als lezer, herkent in het voorbeeld en nieuwsgierig wordt naar het antwoord op
de vraag:
- Aanleiding
- De schrijver kan ook een aanleiding noemen. Dit kan een gebeurtenis zijn,
bijvoorbeeld het verschijnen van een boek, een nieuwsfeit of een eigen ervaring.
- Onderwerp noemen (niet anders dan in jaar 1)

ZAKELIJK LEZEN DEEL 5


Ik kan de hoofdgedachte in een tekst vinden.
- Wat wil de schrijver mij vertellen over dit onderwerp?
- De hoofdgedachte is een hele zin, bijvoorbeeld: Vriendschap is het
allerbelangrijkste in het leven van een scholier.

ZAKELIJK LEZEN JAAR 3

ZAKELIJK LEZEN DEEL 1


- Ik weet dat een tekst meer dan één tekstdoel kan hebben.
- Ik weet dat ik als er naar het tekstdoel wordt gevraagd, ik het belangrijkste
tekstdoel moet noteren. Dit doe ik door de vraag: ‘Waarom heeft de schrijver
deze tekst geschreven?’ te stellen.

ZAKELIJK LEZEN DEEL 2


- Ik weet wat een stelling is.
- Ik weet wat een standpunt is.
- Ik weet wat argumenten zijn.
- Ik weet wat tegenargumenten zijn.

ZAKELIJK LEZEN DEEL 3


- Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Ik weet dat signaalwoorden zinsverbanden en alineaverbanden aangeven.
- Ik ken het onderstaande rijtje uit mijn hoofd.

Verband Signaalwoorden
voorwaarde als, wanneer, in geval van
doel en middel hiermee, door middel van,met behulp van
vergelijking net als, hetzelfde als, in vergelijking met
voorbeeld zoals, bijvoorbeeld, zo, een voorbeeld hiervan is
conclusie / samenvatting dus, alles bij elkaar, dat houdt in, daarom
uitzondering tenzij, behalve

You might also like