Professional Documents
Culture Documents
Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van een tekst. Je kunt met één woord
of met een paar woorden zeggen wat het onderwerp is, bijvoorbeeld: vriendschap,
voetbal of het ontstaan van een file. Als je weet wat het onderwerp van een tekst is, dan
begrijp je de tekst beter als je hem helemaal gaat lezen.
Om het onderwerp te vinden, hoef je een tekst niet helemaal te lezen. Je leest de tekst
alleen oriënterend, dat wil zeggen: je bekijkt de tekst en je leest de eerste alinea. Alinea’s
zijn de (genummerde) kleine stukjes waarin een tekst verdeeld is.
1. Bekijk de tekst:
H2 - Deelonderwerpen
Ga na welke alinea’s over hetzelfde aspect van het onderwerp gaan. Lees daarvoor de
tekst globaal: je leest dan vooral de eerste en laatste zinnen van alle alinea’s.
Als je alleen iets wilt opzoeken in de tekst, kun je ook zoekend lezen. Tussenkopjes helpen je
bij het zoeken, net als anders gedrukte woorden (vet, cursief, onderstreept) en opvallende
tekens (bolletjes, nummers, sterretjes).
Het eerste deel van een tekst is de inleiding. Hierin wordt duidelijk wat het onderwerp van de
tekst is. Vaak gebeurt dat met een voorbeeld, een (grappig) verhaaltje (anekdote) of een
bijzondere situatie. Daardoor wordt de lezer nieuwsgierig gemaakt naar de rest van de tekst.
Het laatste deel van een tekst is het slot. Daar vind je bijvoorbeeld een conclusie of een korte
samenvatting. Ook wordt in het slot weleens naar de toekomst gekeken of er wordt
aangehaakt bij de inleiding, zodat het verhaal mooi ‘rond’ is. Bij nieuwsberichten ontbreekt
vaak het slot. In deze berichten staat het belangrijkste altijd in het begin van de tekst. Het deel
daarna geeft extra informatie. Bij informatieve teksten, zoals in naslagwerken en op internet,
ontbreken inleiding en slot bijna altijd.
De hoofdgedachte van een tekst is één volledige zin, die het belangrijkste samenvat wat in de
tekst over het onderwerp gezegd wordt. Bij het onderwerp ‘verjaardagen’ kan de
hoofdgedachte zijn: Wereldwijd bestaan er veel verschillende verjaardagstradities. De
hoofdgedachte staat meestal in de inleiding of in het slot. Het kan zijn dat je de hoofdgedachte
daar letterlijk vindt, maar soms moet je zelf een zin formuleren. Die zin moet antwoord geven
op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?
Om te bepalen wat de hoofdgedachte van een tekst is, moet je de tekst precies lezen. Je leest
de tekst dan nauwkeurig van het begin tot het eind.
H4 - Tekstverbanden en signaalwoorden
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea’s met elkaar samen. Die samenhang heet
het verband in de tekst. Door te letten op verbanden in de tekst, kun je de tekst beter
begrijpen. Je kunt verbanden vaak herkennen aan signaalwoorden.
Er bestaan verschillende tekstverbanden:
Tekstverband Signaalwoorden
en data
andere kant
amuseren dat je je vermaakt roman, rap, strip, cartoon, kort verhaal, mop,
column
(achtergrond)artikel, folder
overneemt
H6 - Tekst en beeld
Vaak staan er illustraties bij een tekst, zoals foto’s, tekeningen, schema’s, (land)kaartjes en
tabellen. De schrijver kan met een illustratie verschillende doelen hebben. Hij wil:
• de tekst verfraaien. Hij kiest een illustratie die bij de tekst past.
• de aandacht trekken. Hij kiest voor een opvallende afbeelding bij de tekst.
• informatie uit de tekst verduidelijken. Hij zet bijvoorbeeld informatie uit de tekst
overzichtelijk in een schema of tabel.
• informatie uit de tekst aanvullen. Hij laat bijvoorbeeld op een kaartje zien waar de plek ligt
die in de tekst genoemd wordt.