Professional Documents
Culture Documents
Klas: ………………………………………
Proceskunde
Samengesteld door:
T. Bijlsma
T. Kuperus
Inleiding:
Verhittingsprocessen zijn nodig om te komen tot voedselveilige producten. Vaak gaat het om
vloeistoffen die met een platenwarmtewisselaar worden gepasteuriseerd. Om producten langer
houdbaar te maken wordt gebruik gemaakt van indampen en drogen.
In dit vak komen de processen verhitten, indampen, filtratie en drogen aan de orde.
Leerdoelen:
De student kan massabalansberekeningen opstellen en uitwerken
De student kan een platenwarmtewisselaar aansturen en doorrekenen en controleren.
De student kan een indamper opstarten en met weinig verlies produceren.
De student kan een membraanfiltratie uitvoeren en beredeneren en doorrekenen
De student kan een droger inregelen en het proces doorrekenen aan de hand van een
Mollierdiagram.
Werkvormen:
Beoordelen/norm:
Aanwezigheid practica: aanwezigheid dient 100% te zijn en van alle proeven dient een meetbrief
ingeleverd te worden
Praktijk ≥ 5,5
Theorie ≥ 4,0
Herkansen:
Praktijk bij ziekte of andere geldige reden kan er één praktijkles worden ingehaald
de praktijktoets (warmtewisselaar) moet voldoende zijn
Theorie van de drie theorietoetsen mag er één worden herkanst
Bronnen / materialen:
Praktijk- en theorielessen worden gegeven uit dictaat Proceskunde, verkrijgbaar bij de repro
Medewerkers:
Sjoerdje Wagenaar, Willem Andries Valk, Simon Feersma Hoekstra en Tsjollyn Kuperus
Inleiding ................................................................................................................................................... 2
Inhoud ..................................................................................................................................................... 4
Massabalansopdrachten ......................................................................................................................... 9
Hoofdstuk 1: De calorimeter................................................................................................... 11
Inleiding:............................................................................................................................................ 11
Doel: .................................................................................................................................................. 11
Theorie: ............................................................................................................................................. 11
Opdrachten ....................................................................................................................................... 13
Hoofdstuk 2: Direct verhitten ................................................................................................. 15
Inleiding:............................................................................................................................................ 15
Doel: .................................................................................................................................................. 15
Theorie: ............................................................................................................................................. 15
Opdrachten: ...................................................................................................................................... 20
Hoofdstuk 3: Warmtetransport .............................................................................................. 21
Inleiding:............................................................................................................................................ 21
Doel: .................................................................................................................................................. 21
Theorie: ............................................................................................................................................. 21
Hoofdstuk 4: Theorie passend bij halpractica ........................................................................ 27
Inleiding:............................................................................................................................................ 27
Doel: .................................................................................................................................................. 27
Theorie drogen:................................................................................................................................. 27
Theorie indampen ............................................................................................................................. 31
Warmtewisselen ............................................................................................................................... 33
Hoofdstuk 5: Indampen .......................................................................................................... 35
Inleiding:............................................................................................................................................ 35
Doel: .................................................................................................................................................. 35
Theorie: ............................................................................................................................................. 35
Pijpenindamper ................................................................................................................................. 36
Opdracht damp/vloeistofafscheiders. ............................................................................................. 37
Massabalans bij indampers .............................................................................................................. 39
Opdrachten ....................................................................................................................................... 40
Samenvatting ................................................................................................................................... 41
Inleiding ............................................................................................................................................ 41
Opdracht mee- of tegenstroom ....................................................................................................... 42
Condensors ....................................................................................................................................... 44
Opdracht: De werking van de barometrische valpijp. ..................................................................... 45
Samenvatting ................................................................................................................................... 45
2. Een zoutoplossing van 2000 kg heeft een beginconcentratie van 10 massa-%. Indien
er 1200 kg water verdampt wat wordt dan de eindconcentratie in massa-%?
3. Een verdamper wordt continu gevoed met 20 ton/uur oplossing die bestaat uit 20
massa-% MgSO4 in water. Doordat het water gedeeltelijk uit de oplossing verdampt,
slaan er magnesiumsulfaat kristallen neer op de bodem. Deze kristallen worden
nagenoeg droog uit het vat verwijderd. Behalve de kristallen tapt men ook continu
een hoeveelheid van 6 ton/uur ingedikte vloeistof af, die 40 massa-% MgSO4 bevat.
Bereken hoeveel kg MgSO4 kristallen er per uur neerslaan.
Hoeveel water verdampt er per uur?
4. Een product met een droge stof gehalte van 10 % wordt geconcentreerd in een
indamper tot een droge stof gehalte van 55 %. Daarna wordt het concentraat
gedroogd in een droger tot een vochtgehalte van 3 %. De toevoer naar de indamper
bedraagt 40.000 kg/uur product met een droge stofgehalte van 10 %. Gevraagd:
a. Hoeveel water wordt er tijdens het indampen en het drogen verwijderd?
b. Druk de antwoorden van vraag a tevens uit in percentages van de totale
hoeveelheid water die wordt verwijderd.
5. Een vloeistof met een droge stof gehalte van 10 % wordt geconcentreerd in een
verdamper tot 33 % d.s.. Daarna wordt het concentraat gedroogd in een sproeitoren
tot een vochtgehalte van 2 %.
a. Welk percentage van het verwijderde water is tijdens het concentreren
verwijderd?
b. Waarom past men bij het drogen van vloeistoffen eerst concentratie toe in
een verdampingsinstallatie?
6. In een ééntrapsverdamper wil men per uur 2000 kg melk indampen tot koffiemelk. De melk
heeft een drogestofgehalte van 13 %. Per uur wordt er 1188 kg water uit de melk verdampt.
Procesgegevens:
De verdamping vindt plaats bij een druk van : 0,80 bar.
De stoomtemperatuur = 110 C
a. Hoe groot is het droge stof gehalte in de koffiemelk?
b. Hoe hoog is de kooktemperatuur in de ketel?
c. Welke druk moet de stoom hebben?
d. Bepaal de condensatiewarmte van de stoom.
e. Bepaal de verdampingswarmte van de kokende melk
Inleiding:
In het Nederlandse kaasproces wordt een bak met wei/wrongel van 31 °C worden
opgewarmd tot 34 °C door er een hoeveelheid warm water aan toe te voegen. In de
kaasbereiding luisteren de temperaturen en hoeveelheden erg nauwkeurig. Dus moet de
temperatuur van het warme water precies worden uitgerekend.
Doel:
De student kan de wet van behoud van energie toepassen.
De student kent de benodigde grootheden en eenheden.
Theorie:
Laten we het proces van de inleiding met eenvoudige waarden doorrekenen. We beginnen
eenvoudig:
Als 3,00 kg water van 31 °C moet worden opgewarmd tot 34 °C met dezelfde hoeveelheid
warm water, dan kunnen we berekenen hoe heet het warme water moet zijn: 37 °C.
Oplossing: Het verschil van 31 en 34 is 3. Het hete water moet dus 3 hoger zijn dan 34.
Je komt op 37 °C voor het hete water.
In de praktijk is het een stapje lastiger, omdat de hoeveelheden niet gelijk zijn:
In dat geval wordt de som: aan 3,00 kg water van 31 °C wordt een hoeveelheid van 1,00 kg
warm water toegevoegd van 45 °C. De eindtemperatuur wordt nu geen 38 °C, omdat er
meer water van 31 °C aanwezig is, dan water van 45 °C.
We kunnen bovenstaande som vergelijken met het uitrekenen van een gemiddeld cijfer uit een
proefwerk dat weegfactor 3 heeft en een S.O. dat een weegfactor 1 heeft.
De berekening wordt lastiger, als je de eindtemperatuur na het mengen exact 34,0 °C moet
zijn. We gaan opnieuw uit van 3,00 kg water van 31 ⁰C dat gemengd wordt met 1,00 kg
water, waarvan de begintemperatuur moet worden uitgerekend.
Oplosvergelijking:
aantal kg x temperatuur water 1 + aantal kg x temperatuur water 2 = totale aantal kg watermengsel x eindtemperatuur
3 · 31 + 1 · T = 4 · 34
93 + T = 136 │ −93 │
T = 43 °C
Je ziet dat we bij deze oplossingen steeds de massa met de bijbehorende temperatuur
vermenigvuldigen.
Maar:
We kunnen de vraag oplossen met de formule die we van het eerste jaar kennen in het boek
Fundering:
We gaan met dit voorbeeld nog een stapje verder. Zink daalt van 190 ⁰C naar 17 ⁰C. Dat zijn
173 ⁰C.
Als 1 kg zink 1 °C wordt afgekoeld, dan levert dat 386 J aan energie.
Als 1 kg zink 173 °C wordt afgekoeld, dan levert dat 66.778 J aan energie.
Als 0,25 kg zink 173 °C wordt afgekoeld, dan levert dat 16.695 J aan energie.
Omgewerkt naar de juiste aantal significante cijfers is de energie 16,7 kJ.
Deze energie moet door het water zijn opgenomen. We controleren dat:
De energie (Qw) die wordt afgestaan door zink wordt opgenomen door water.
In formule: Qw, afgestaan = Qw, opgenomen (energie verdwijnt niet)
Qw,zink = Qw,water
m1 cw1 ΔT1 = m2 cw2 ΔT2
0,25 386 173 ≈ 2,00 4180 2
Opdrachten
Maak van onderstaande vragen de oneven in de les.
Maak thuis de even vragen.
Vragen les 1
1. Een boiler is gevuld met 115 kg water. Het water wordt verwarmd van 15 C tot 80 C.
Hoeveel warmte is nodig om het water te verwarmen?
3. Door een gasgeiser stroomt per minuut 4,5 kg water. De temperatuur van het water
stijgt 75 C. Hoeveel warmte per minuut is hiervoor nodig? Hoe groot is het vermogen?
4. Door een radiator van een centrale verwarming stroomt per uur 48 kg water. Als het
water de radiator verlaat is het 6 C in temperatuur gedaald. Hoeveel warmte geeft de
radiator in een uur af? Hoe groot is het vermogen?
5. Hoeveel kg kwik kan men met 46200 J warmte van –10 C op 12 C brengen?
6. Een koperen waterleidingbuis heeft een massa van 0,5 kg per meter. De lengte van de
buis bedraagt 10 m. Hoe groot is de hoeveelheid warmte die nodig is om de koperen
buis vanaf 15 C tot 65 C te verwarmen?
7. Hoeveel warmte is nodig om een glazen bak van 200 g, dat volledig gevuld is met 1,5
kg water, te verwarmen van 3 C tot 25 C?
8. Een caloriemeter wordt gevuld met 150 gram water van 18,0 C. Als hierin een blokje
koper van 100 C wordt geplaatst, gaat de temperatuur van het water 4,0 C omhoog.
De massa van het blokje koper is 150 gram.
a. Hoeveel energie heeft het blokje zink afgestaan?
b. Hoeveel energie neemt de caloriemeter op?
c. Hoeveel energie neemt de caloriemeter per C op?
Inleiding:
In de dropindustrie worden de ingrediënten verhit met stoom.
Het mengt daardoor goed en het mengsel is meteen gepasteuriseerd.
Doel:
De student kan directe verhitting toelichten.
De student kan rekenen met condensatie warmte.
Theorie:
De film van het proces van de dropbereiding is op n@tschool beschikbaar.
We zien in de film dat drop door stoom wordt verhit in de zogenaamde jetcooker. Het
schema van de jetcooker ziet er als volgt uit.
Oplossing:
De waterstroom geeft aanleiding tot discussie: halverwege heeft de stoom in het dropmengsel een
temperatuur van 120 °C en arriveert dan bij een vacuümtank met een druk van – 200 mbar. Wat
gebeurt er met het mengsel in de vacuümtank?
Als het mengsel in de vacuümtank aankomt, zal het sterk aan de kook raken. Het mengsel moet door
verdamping energie kwijt, zodat het kan afkoelen naar 93 °C.
Oplossing:
Uit de stoomtabel leiden we af dat stoom een condensatiewarmte (rcond) heeft van 2202 kJ/kg.
Als 1 kg stoom van 120 °C condenseert bij die temperatuur, levert dat 2202 kJ op.
Als 2 kg stoom van 120 °C condenseert bij die temperatuur, levert dat 4404 kJ op.
Etc.
In formule: de afgestane warmte door condensatie kan berekend worden door de formule:
Qw, afgestaan = m rcond
Als we verhitten in een dubbelwandige ketel of een platen warmtewisselaar, dan staat de
stoom niet rechtstreeks in contact met het product. We noemen dit indirecte verhitting.
Hieronder staat schematisch uitgelegd hoe de vloeistofstromen door een platen
warmtewisselaar gaan en hoe de platen warmtewisselaar is opgebouwd.
Omdat alles stroomt, passen we de formules van de energiebalans een beetje aan. In een
bepaalde tijd gaat er een massa aan vloeistof door. We spreken niet meer van massa
vloeistof, maar van massastroom. De massastroom (m) wordt uitgedrukt in kg/s. De
warmtestroom (w) wordt uitgedrukt in J/s of Watt.
Oplossing a:
We schetsen de situatie en krijgen
nevenstaande afbeelding:
ϕ w, afgestaan = ϕ w, opgenomen
ϕ w, water = ϕ w, melk
Oplossing b:
Voor het tweede antwoord kunnen we de volgende vergelijking nemen, waarin het hete
water stofstroom 2 is en water stofstroom 1. ϕm2 wordt gevraagd.
ϕm2 cw2 ΔT2 = ϕm1 cw1 Δ T1
Gegevens water m,2 = ?
ϕm2 4,18 30 = 1,0 3,9 20 cw,2 = 4,18 kJ/kg·°C
Δ T2 = 90 – 60 = 30 °C
ϕm2 125,4 = 78
Oplossing c:
Als de melk van 4 °C uiteindelijk een temperatuur van 74 °C moet krijgen, dan is het 70 °C
opgewarmd. Omdat de melk de laatste 20 °C in de verhitter wordt opgewarmd, heeft het
regeneratief dus 50 °C geleverd. Het rendement van het regeneratief kan nu worden
berekend:
Regeneratie-effect = (54 – 4) / (74 – 4) = 50 / 70 = 0,714 ≡ 71,4 %
Vragen les 2
10. Welke van de bovengenoemde manieren van verhitten is effectiever: direct of indirect
en waarom?
11. Hoeveel warmte komt vrij als 5,0 kg stoom bij een druk van 3,0 bar condenseert?
12. Leg uit waarom een platen warmtewisselaar niet geschikt is voor het verhitten van een
dropmengsel.
13. In een warmtewisselaar wordt eiwit op 55 ⁰C gepasteuriseerd. Dit gaat met een
snelheid van 2400 l/uur. Voordat het eiwit de verhitter ingaat, is de temperatuur 48 ⁰C.
Hoe groot moet de warmtestroom zijn om het eiwit van 48 ⁰C op de gewenste
temperatuur te krijgen? (de soortelijke warmte van eiwit is gelijk aan 2,3 kJ/kg⁰C).
14. In een warmtewisselaar wordt melk op 72 ⁰C gepasteuriseerd. Dit gaat met een
snelheid van 18 m³/25 minuten. Voordat de melk de verhitter ingaat, is de
temperatuur 64 ⁰C. Hoe groot moet de warmtestroom zijn om de melk van 64 ⁰C op de
gewenste temperatuur te krijgen?
15. Hoeveel stoom met een druk van 3 bar is er nodig om de warmtestroom bij vraag 4 en
5 te leveren?
16. Hoeveel heet water is er nodig om de warmtestroom bij vraag 4 en 5 te leveren. Het
hete water koelt bij de levering 12 graden af.
17. Hoe groot is het regeneratie-effect bij vraag 4 en 5 als in beide gevallen het product
met een temperatuur van 4 °C het regeneratief binnen komt?
18. Platenwarmtewisselaar
a. Van welk materiaal zijn de platen gemaakt en waarom?
b. Waarom bevorderen de ribbels op een plaat de warmteoverdracht?
c. Waarom is het een groot voordeel om een aantal platen bij te plaatsen?
d. Wat zal er met de snelheid van de stofstroom tussen de platen gebeuren als de
afstand tussen de platen wordt vergroot?
e. Waarom is een hoge snelheid van de stofstroom langs de platen de platen erg
belangrijk?
f. Metaal is een goede geleider. Zal men juist een dikke of een dunne plaat kiezen
voor het warmtetransport door de plaat?
g. Hoe denk je dat de warmte zich door een plaat verplaatst? Maak dat op moleculair
niveau duidelijk.
Inleiding:
Als het winter is, dan is er in huis veel warmtetransport naar buiten. Het
temperatuurverschil is bepalend voor de hoeveelheid warmtetransport. Maar de factor wind
speelt ook een grote rol. Veel wind zal een verhoogd warmtetransport geven.
De factor die de warmte-doorlating weergeeft noemen we de warmteoverdrachtscoëfficiënt
κ. Een bedrijf wil graag weten hoe goed een warmte-wisselaar het doet en wil daarom de κ-
waarde van een apparaat weten.
Doel:
De student kan benoemen welke factoren een rol spelen in de warmtetransport.
De student kan de κ-waarde van een warmte-wisselaar berekenen en houdt daarbij rekening
met logaritmisch temperatuurgemiddelde.
Theorie:
In de vorige proef hebben we gezien dat de vorm van de platen en de afstand tussen de
platen belangrijk zijn voor een goede warmteoverdracht. Net als de wind om ons huis blaast,
zal een snelle en turbulente stroming in de warmte-wisselaar de warmteoverdracht
bevorderen. De warmteoverdrachtscoëfficiënt (κ) gaat dan omhoog.
Echter, bij warmteoverdracht is slechts één drijvende kracht: het temperatuurverschil. Als
het binnenshuis even warm is als buiten, dan kan de wind waaien wat hij wil, maar dan is er
geen warmteoverdracht.
In de vorige les is het onderstaand voorbeeld aan de orde geweest.
In deze warmte-wisselaar wordt in de verhitter melk van 54 °C verhit tot 74 °C. Heet water
van 90 °C koelt daarbij af tot 60 °C. De warmte-stroom was 78 kWatt in dit voorbeeld.
Vanwege de verschillen in temperaturen is de warmte-stroom in de verhitter niet overal
gelijk: 78 kWatt is dus een gemiddelde. We gaan hier dieper op in.
(∆𝑇𝑔𝑟𝑜𝑜𝑡 − ∆𝑇𝑘𝑙𝑒𝑖𝑛 )
∆𝑇𝑚 = ∆𝑇𝑔𝑟𝑜𝑜𝑡
ln( )
∆𝑇𝑘𝑙𝑒𝑖𝑛
16− 6 10 10
Ingevuld: ∆𝑇𝑚 = 16 = = = 10,2 ℃
ln( ) ln 2,67 0,981
6
ɸw = κ · A · ΔTm
Met de gegevens van het vraagstuk in de vorige les (ɸw = 78 kW) en het gegeven van de
totale oppervlakte van de verhitter (ga uit van 8,0 m²), kunnen we de κ -waarde berekenen:
ɸw = κ · A · ΔTm
Opdracht: maak vraag 1 zorgvuldig en oefen met vraagstuk 2; maak daarna de rest.
Vraag 1 les 3
Om een antwoord te krijgen op de vraag
waarom tegenstroom een betere
warmteoverdracht geeft dan meestroom,
beschouwen we twee stofstromen: de
warmte stofstroom koelt af van 83 °C tot
62°C; de koude stofstroom warmt op van 15
°C tot 57 °C. Hiernaast zie je een
temperatuurdiagram, waarin de beide
stofstromen in meestroom door de
warmtewisselaar lagen gaan.
Vraag 2
a. Bereken ΔTm voor zowel tegenstroom als meestroom en haal de gegevens voor de
warme en koude stroom uit onderstaande tabel. Maak gebruik van temperatuur-
diagrammen op de volgende bladzijde.
T1 (in C) T2 (in C) T3 (in C) T4 (in C) ΔTm meestroom ΔTm tegenstroom
110 20 90 75
95 5 95 40
80 10 30 20
3. Een platenwarmtewisselaar heeft 100 platen, met elk een oppervlakte van 1,2 m5.
We verwarmen dunsap van 60 C tot 70 C met een afvalwaterstroom, die daarbij
afkoelt van 80 C tot 65 C. Het afvalwater staat daarbij 10 kWatt aan warmte af.
a. In welke richting zijn de stofstromen op de warmtewisselaar aangesloten?
b. Bereken het logaritmisch temperatuurgemiddelde. Schets daarbij eerst een
temperatuurdiagram van de situatie.
c. Bepaal de totale oppervlakte van de platen, die warmte uitwisselen.
d. Bereken de κ-waarde van de warmtewisselaar.
e. Ligt de eenheid van de κ-waarde toe.
f. We kunnen berekenen hoeveel afvalwater de warmtewisselaar passeert. De
soortelijke warmte van water geeft ons namelijk de informatie hoeveel energie er vrij
komt als 1 kg water 1 C afkoelt. Zoek de soortelijke warmte van water op en
beschrijf wat de waarde betekent.
g. Hoeveel graden koelt het afvalwater af?
h. Hoeveel kg afvalwater moet er dan per seconde door de warmtewisselaar gaan?
i. Wat is de massastroom van het dunsap als de soortelijke warmte 3,7 kJ/kg·K is?
6. Bij indampers laten we een hoeveelheid stoom condenseren, terwijl we damp tijdens
het kookproces uit het dunsap onttrekken. We hebben hier dus te maken dat zowel
de warme stofstroom als de koude stofstroom een fase-overgang ondergaat. In een
indamper laten we per seconde 16 kg stoom bij 140 C condenseren. Gebruik de
stoomtabel en beantwoord onderstaande vragen.
a. Hoeveel warmte staat de stoom per seconde af? (Bereken φw in MWatt.)
b. De verdamping vindt plaats bij 130 C. Hoeveel kg damp ontstaat er per seconde?
c. Vergelijk de hoeveelheid stoom met de hoeveelheid damp. Wat valt je op?
Inleiding:
Drogen is duur. Het kost immers veel energie om water te verdampen. Dat hebben we bij de
indampers ook gezien. Door meer trappen te gebruiken hebben we het rendement van
indampers verhoogd. We zullen in deze paragraaf bekijken hoe we het rendement van de
drogers kunnen vergroten.
Doel:
De student kan het droogproces doorrekenen waarbij gebruik wordt gemaakt van het Mollier
diagram.
Het gaat hier om het rendement en het specifiek warmte-verbruik en het vermogen van de
droger.
Theorie drogen:
Koude buitenlucht wordt in een verhitter opgewarmd tot de inlaat temperatuur en daarna in
de droger in contact gebracht met het te drogen product. Na het droogproces verlaat de
lucht met de uitlaattemperatuur de droger.
Tijdens het drogen wordt er geen energie meer toegevoegd. Maar voor de verdamping van
het water uit de ingedikte vloeistof is wel energie nodig. Dit betekent dat de temperatuur
van de lucht daalt om de energie te leveren. De uitlaatlucht verlaat de droger dus met een
lagere temperatuur en met een hoger vochtgehalte.
We kunnen het rendement, het specifiek warmte-verbruik en het vermogen van de toren
berekenen.
We maken daarbij gebruik van het Mollierdiagram, dat op de volgende pagina is afgebeeld.
Op de horizontale as is het watergehalte in gram waterdamp per kg droge lucht uitgezet. Op
de linker verticale as zie je een hoofdletter T staan voor de temperatuur in °C.
Op de rechter verticale as is de relatieve vochtigheid uitgezet. De kromme zwarte lijnen
horen daarbij: 0,6 staat voor RV = 60 %.
T (°C )
225
5
200
h (kJ/ kg)
175 10
150
20
r.v. %
30
125
40
50
60
100 70
80
90
93 °C 100
τ = 60
75
48 kJ/kg
τ = 50
50 200
τ = 40 P s (m bar)
150
25 100
τ = 25
50
0 0
0,0 25 0,0 50 0,0 75 0,1 00 0,1 25 0,1 50 0,1 75 0,2 00
x (kg wa ter/kg droge lucht)
11 g/kg
55 g/kg
4. Als we de horizontale as beter bekijken, vinden we nog een letter: de letter h. Deze staat
voor enthalpie of energie hoeveelheid in kJ/kg dl. De enthalpie is af te lezen van de
groene lijnen. De verhitte lucht heeft een energie van 242 kJ/kg dl.
5. Omdat tijdens het drogen de energie onveranderd blijft, maar het watergehalte in de
lucht toeneemt, zal het coördinaat van de uitlaatlucht meer waterdamp bevatten (= naar
rechts in de grafiek) en lager in temperatuur uitkomen (= naar onderen). De lijn van
constante enthalpie wordt gevolgd (242 kJ/kg dl) tot de gewenste eindtemperatuur of in
dit geval RV = 10 % is bereikt.
a. Rendement
De hoeveelheid energie die er tijdens het verhitten in de droger is gestopt, is te
berekenen uit het verschil in enthalpie. Omdat de buitenlucht een enthalpie heeft
van 48 kJ/kg dl, is het verschil met 242 kJ/ kg een hoeveelheid van 194 kJ/kg dl.
Omdat het verschil tussen 210 °C en 15 °C bijna net zo groot is (195 °C), kunnen
we handiger met temperaturen vaststellen wat het energieverbruik is.
Er is dus bijna 4,5 MJ nodig om 1 kg water uit het product te krijgen. Als op het
practicum dus 2 liter water wordt verdampt, dan is er in dit geval 8,93 MJ nodig.
c. Vermogen
Voor het berekenen van het vermogen hebben we een tijd nodig. Voor het
practicum is ongeveer 40 minuten nodig om bij deze temperatuur de 2 liter water te
verdampen. Het vermogen van de droger (de energie per seconde) is dan
d. Verbruikte lucht
In de grafiek is af te lezen dat elke kg droge lucht een hoeveelheid waterdamp
opneemt van 55 – 11 = 44 g.
Als er 2 liter water ( = 2 kg) wordt verdampt, dan is er nodig aan drooglucht:
In de dampafscheider (L) wordt de brüdendamp van de vloeistof gescheiden. Bij W gaat een
deel van de brüdendamp naar de condensor (Q) en een deel naar de thermocompressor (X).
In de thermocompressor wordt de brüdendamp met verse stoom gemengd en naar het
verdamperlichaam gestuurd. De in te dikken vloeistof wordt boven in de verdamper
voorverhit door de stoom en komt bij U in de valbuizen terecht. Om de valbuizen zit dezelfde
stoom om de vloeistof stroom te verhitten en te verdampen.
De ingedikte vloeistof wordt door pomp M teruggebracht in de intrektank en opnieuw door
pomp J in de indamper gebracht.
Zodra de vloeistof ver genoeg is ingedikt, kan het concentraat worden afgetapt bij uitloop Z
door klep R te openen en klep G te sluiten. Het concentraat wordt na verloop van tijd
verdrongen door het water dat bij te laag niveau in de intrektank loopt.
Tijdens de proef wordt het droge stofgehalte tegen de tijd uitgezet. Als hiervan een grafiek
wordt gemaakt, dan vinden we geen lineaire grafiek maar een kromme. Immers elke keer als
de vloeistof door de indamper gaat zal een vaste hoeveelheid water verdampen.
Stel dat we starten met 50 kg oplossing met een droge stofgehalte van 2,0 %, dan zit er 1,0
kg droge stof in de oorspronkelijke oplossing. Als per keer dat de vloeistof in zijn geheel door
de indamper is gegaan, er 4 kg verdampt, dan is het droge stofgehalte per keer in de tabel af
Loop 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 11 12 13
m opl.(kg) 50 46 42 38 34 30 26 22 18 14 10 6 2
ds (%) 2,0 2,2 2,4 2,6 2,9 3,3 3,8 4,5 5,6 7,1 10 16 50
Als het ds-gehalte van het concentraat 34 % is, dan kunnen we met de massa-balans
uitrekenen hoeveel concentraat er maximaal kan worden verkregen:
Als in het concentraat 1 kg d.s. overeenkomt met 34 %, dan moet 100 % overeenkomen met
2,94 kg. De hoeveelheid concentraat is dus maximaal 2,94 kg.
Als er 1,72 kg concentraat uit te indamper is verkregen, dan is het rendement van de proef
58 % geweest.
De warmhouder heeft de vorm van een cilinder. Met behulp van de inwendige diameter en
de lengte van de buis kan de inhoud van de cilinder worden bepaald.
De pasteurisatietijd is 12 seconden als de inhoud in die tijd wordt gevuld. Het debiet of
volumestroom is uit de beide waarden te berekenen.
Met de proef wordt de pompstand bepaald die dit debiet levert.
Stel dat de pomp 1,83 kg water verpompt in 1’35’’ en de inhoud van de warmhouder is 0,69
liter. De massa-stroom is dan 1,83 kg / 95 seconden = 0,0193 kg/s.
Als in de buit 0,69 kg water past, dan is deze gevuld in 0,69 kg : 0,0193 kg/s = 35,8 s.
De pasteurisatietijd is afgerond 36 s.
We komen erachter of de vloeistof laminair of turbulent stroomt door het Reynoldsgetal uit
te rekenen. Het Reynoldsgetal (Re) is een dimensieloze grootheid: het is een getal zonder
eenheid. Het getal kan met onderstaande formule worden uitgerekend en moet hoger dan
3000 zijn voor turbulente stroming.
𝜌∙𝑣∙𝑑
𝑅𝑒 =
𝜂
Waarin: ρ = dichtheid in kg/m³
v = snelheid van de vloeistof in m/s
η = dynamische viscositeit in Pa·s
Als we een schatting maken met het bovengenoemde voorbeeld, dan komen we uit op:
De dichtheid is ca 1000 kg/m³ (voor melk is de dichtheid hoger dan voor water, maar bij de
pasteurisatietemperatuur is de dichtheid lager dan bij 20 °C.
De snelheid: stel dat de warmhouder 0,50 meter (= 5 dm) is. Omdat de tijd 36 seconden is,
zal de snelheid van de vloeistof 0,50 m : 36 s = 0,014 m/s zijn.
De diameter: omdat het volume 0,69 liter gelijk is aan 0,69 dm³, is de oppervlakte of
doorsnede van de buis gelijk aan
A = 0,69 dm³ : 5 dm = 0,138 dm².
De diameter van de buis is dan: π·r² = 0,138 dm²
r = 0,21 dm = 0,021 m
d = 0,042 m
De viscositeit: de viscosisteit van water is 1·10−³ Pa·s. Melk heeft een iets hogere viscositeit,
maar omdat de temperatuur hoger is dan 20 °C, kunnen we 1·10−³ invullen.
Inleiding:
Vaak wordt het droge stofgehalte verhoogd om de houdbaarheid van een product te
verlengen. Maar het verwijderen van water is duur. Het kost immers veel energie om water
te verdampen. Daarom zetten we bij het indampen meer trappen in om het rendement van
indampers te verhogen. We zullen in dit hoofdstuk bekijken hoe we dat doen.
Doel:
De student kan het indampproces doorrekenen waarbij gebruik wordt gemaakt van een
massabalans en een energiebalans.
De student krijgt inzicht in het indampen met een meertrapsverdamper en het gebruik van
thermocompressie.
Theorie:
Het verwijderen van water uit het product noemen we een indampproces. Bij de winning
van drinkwater uit zeewater is de verdampte component de belangrijkste. Vandaar dat we
dit een verdampingsproces noemen. Indampers en verdampers kunnen qua apparatuur
identiek zijn, maar door de verschillende doelstellingen worden ze anders genoemd.
Een indamper kunnen we onderverdelen in een kookvat met een warmtewisselaar, een
damp-vloeistofafscheider en een condensor.
Als warmte leverend medium wordt stoom gebruikt. Afhankelijk van de vereiste
kooktemperatuur moet stoom van voldoende druk beschikbaar zijn. Indamp installaties
werken meestal bij onderdruk. Door deze lagere werkdruk kunnen we het kookpunt van de
vloeistof verlagen. Het gevolg is dat er een groter temperatuurverschil ontstaat tussen
stoom en kokende vloeistof. Een ander voordeel is dat vloeistoffen zoals melk en zetmeel,
die slecht bestand zijn tegen hoge temperaturen, ook verdampt of ingedampt kunnen
worden.
Onderdruk bereiken door de ontstane damp te condenseren
Opdracht damp/vloeistofafscheiders
In de bovenstaande afbeeldingen heb je een aantal verschillende damp/vloeistofafscheiders
kunnen ontdekken. In de afbeeldingen hieronder zie je nog twee typen waarbij de
damp/vloeistof afscheiding volgens twee principes plaats vindt.
Hierbij wordt de vloeistof via een voorverwarmer naar de top van de warmtewisselaar
geleidt, die 6 - 12 m hoog is. Vervolgens gaat de procesvloeistof door een verdeler, zodat
elke buis van dezelfde hoeveelheid vloeistof wordt voorzien. Door de grote warmteover-
dracht raakt de vloeistof snel aan de kook in het bovenste deel van de pijp. In de
daaropvolgende zone worden er dampbellen gevormd. Er wordt uiteindelijk zoveel damp ge-
produceerd, dat in het onderste deel van de pijp in hoofdzaak dampstroom ontstaat die de
nog niet verdampte vloeistof meesleurt. In dit gebied wordt de warmteoverdracht meer
door de stromingstoestand van het twee-fasen mengsel bepaald dan door het
kookverschijnsel. De vloeistofstroom in de verdamperpijp zorgt van boven naar beneden
voor de volgende stromingsbeelden.
Proceskunde, September 2018 niveau 4, leerjaar 2 38
Als de vloeistof begint te koken ontstaan er bellen die overgaan tot schuim. Door de
dampvorming neemt de snelheid van de vloeistofstroom toe en de dampbellen coaguleren
tot grotere bellen ('slugs') (figuren a t/m d). De vloeistof wordt door de grotere bellen naar
de wand verdrongen en stroomt daar hoog turbulent (figuur e). In de laatste fase onderin de
pijp verschijnen kleine vloeistofdruppels in de gasfase, doordat de snelheid van de vloeistof
zo enorm groot is. (figuur f) Door de sterke dampstroom wordt het mengsel meegesleurd in
de damp/vloeistof afscheider.
Bij een te lange pijp, door een onvoldoende hoge druk van de pomp òf door een niet goed
functionerende verdeler kan 'mist' ontstaan (figuur g): alle nog overgebleven vloeistof
bevindt zich als kleine druppels in de dampfase. Dit heeft tot gevolg dat op dat moment veel
'scaling' (vuil afzetting) op zal treden omdat het proces aan het droogkoken is. In figuur h is
alle vloeistof omgezet in damp en de droge stof zit dus aan de wand geplakt.
De lengte van de indamper, de druk die de pomp levert en de verdeler van de
procesvloeistof in de verschillende pijpjes zijn de kritieke punten van een filmverdamper.
Zo'n indamper wordt daardoor een stuk duurder dan de pijpenverdampers. Echter, door de
hoge snelheid en de geringe dikte van de stromende film is de warmteoverdrachtscoëfficiënt
groot en de verblijftijd laag. Deze indampers zijn daarom geschikt voor hitte-gevoelige
producten zoals met name melk, maïszetmeel en sinaasappelconcentraten.
100
280 𝑘𝑔 ∙ = 622 𝑘𝑔 𝑑𝑖𝑘𝑠𝑎𝑝
45
Opdrachten
1. In een ééntrapsverdamper wil men 120 ton dunsap per uur indampen tot diksap. Het
dunsap heeft een drogestof gehalte van 15 %, terwijl het diksap een d.s. moet hebben
van 45 %. Het indampen vindt plaats bij een druk van 0,6 bar. De druk van de stoom die
zorgt voor de warmtetoevoer is 4 bar. De temperatuur van het dunsap is reeds 80 oC als
het de indamper binnen komt. De soortelijke warmte van het dunsap is 4,5 kJ/kg oC.
a. Hoeveel water moet er per uur worden verdampt?
b. Bij welke temperatuur vindt de indamping plaats?
c. Hoeveel C moet het dunsap worden opgewarmd voordat er indamping
plaats vindt?
d. Hoeveel warmte is er nodig om het dunsap op deze temperatuur te
krijgen?
e. Bepaal de verdampingswarmte bij 0,6 bar.
f. Hoeveel energie is er nodig om de bij a berekende hoeveelheid water te
verdampen?
g. Hoeveel energie moet de stoom dus in totaal leveren?
h. Wat is de stoomtemperatuur?
i. Wat is de condensatiewarmte van de stoom bij 4 bar?
j. Hoeveel stoom is er per uur nodig?
2. In een ééntrapsverdamper wil men 100 kg melk per uur indampen tot koffiemelk. De
melk heeft een drogestofgehalte van 13 %. De koffiemelk moet een d.s.-gehalte hebben
van 31 %. De verdamping vindt plaats bij een druk van 0,6 bar. De druk van de stoom die
zorgt voor de warmtetoevoer is 4 bar. De temperatuur van de melk is 6 oC als het de
verdamper binnen komt. De soortelijke warmte van de melk is 3,9 kJ/kg·oC.
a. Hoeveel water moet er per uur worden verdampt?
b. Hoeveel stoom is er per uur nodig?
3. Men wil 1000 kg melk per uur met een droge stof gehalte van 10 % indampen tot 25 %
droge stof. De melk wordt aangevoerd met een temperatuur van 80 oC. De indamping
heeft plaats bij een temperatuur van 60 oC in een 1-trapsverdamper. De temperatuur van
de gebruikte stoom is 110 oC.
a. Hoe groot is de dampproductie per uur?
b. Hoe groot is het stoomverbruik in kg/uur?
c. Hoe groot moet het warmte-wisselend oppervlak in de indamper zijn als
κ = 3000 Watt/m2K
Soortelijke warmte melk = 3,9 kJ/kg·oC
Samenvatting
Robertverdampers behoren tot het type pijpen indampers. Met name de verblijftijd is in
pijpenverdampers groter dan in filmverdampers. Bij een filmverdamper passeert de vloeistof
maar één maal de warmtewisselaar en is derhalve geschikt voor hittegevoelige producten
zoals melk.
Met een massabalans kunnen we de massa’s van de in en uitgaande stromen berekenen.
Kennen we deze massa‘s, dan kunnen we de
energiebalans opmaken. We kunnen met de
energiebalans de hoeveelheid stoom
uitrekenen die er nodig is om ingaande
stofstroom op te warmen en de hoeveelheid
damp te laten ontstaan.
Meertrapsindampers
Inleiding
Zoals uit de berekeningen van de vorige opgaven is gebleken, zal er afgezien van wat
warmteverliezen, voor het verdampen van 1 kg water tevens 1 kg stoom nodig zijn om de
warmte te leveren.
Het kiezen voor mee- of tegenstroom hangt af van het product wat je wilt indampen.
Voordat we bijvoorbeeld melk gaan indampen moeten we eerst weten hoe melk zich gaat
gedragen als we melk gaan verwarmen.
a. Beschrijf wat er kan gebeuren als je melk in een steelpan op een hoog vuur
verwarmd.
b. Is melk een hittegevoelig product? Geef aan welke bestanddelen in de melk het
verwarmen zo lastig maken.
c. Melk met een drogestof gehalte van 13 % kunnen we indampen tot koffiemelk
met een drogestof gehalte van 32 %. Welke stof is hittegevoeliger: melk of
koffiemelk?
d. Uitgaande van de tekening met de
twee achtereen geschakelde
indampers: de productstroom en de
damp uit de eerste trap hebben
dezelfde temperatuur als ze de
tweede trap binnen komen. Hoe
vindt er dan warmteoverdracht
plaats?
e. Beredeneer in welk verdamperlichaam de temperatuur hoger is: de eerste trap of
de tweede?
f. Uit welke indamper zal de koffiemelk moeten stromen en in welke indamper moet
de melk worden toegevoegd?
g. Voor het indampen van melk gebruiken we dus een meestroom/tegenstroom
indampinstallatie.
h. Een suikeroplossing is veel minder hittegevoelig. Bij het indampen van dunsap
kennen we echter een ander probleem. Verklaar de namen dunsap en diksap met
Indien we de damp uit de tweede trap hergebruiken, dan zal daaruit weer 1 kg damp
ontstaan in de derde trap. In de suikerindustrie in Groningen worden 5 traps-indampers
gebruikt. We verkrijgen uit 1 kg verse stoom totaal 5 kg damp. We drukken dit vaak uit in het
specifiek stoomverbruik, dat we definiëren als:
Met thermische damprecompressie kan het rendement nog verder worden opgeschroefd.
We voegen dan de damp uit de eerste of tweede trap toe aan de verse stoom. Elke kg damp
die we terugvoeren verwijdert opnieuw evenveel kg water uit de suikeroplossing. We gaan
hier niet verder op in, omdat het bij het vak zuivel uitgebreid aan de orde komt.
Opdracht: De grenzen aan het specifiek stoomverbruik.
Theoretisch gezien zouden we met 1 kg stoom al het te verdampen water uit het dunsap
moeten kunnen verdampen. Als we het aantal trappen van oneindig opvoeren dan is het
specifiek stoomverbruik nagenoeg nul. Het water zal verdampen, zonder dat het ons iets
kost!
Helaas, de praktijk is anders. We bekijken de mogelijkheden en de onmogelijkheden aan de
hand van gegevens vanuit de praktijksituatie.
m. Verse stoom kan met een druk van 10 bar worden aangevoerd. Welke
temperatuur hoort hierbij?
n. In de fabriek wordt stoom geproduceerd van een veel hogere druk (ca. 40 bar) en
temperatuur. Deze stoom gebruiken we in eerste instantie voor het opwekken van
elektriciteit. Wat beperkt ons in het gebruik van stoom van een hogere
temperatuur, terwijl het wel voorhanden is?
Samenvatting
https://www.youtube.com/watch?v=8MvHplOIQCI
https://www.youtube.com/watch?v=7MhGbOAsJZc
Inleiding:
Drogen is duur. Het kost immers veel energie om water te verdampen. Dat hebben we bij de
indampers ook gezien. Door meer trappen te gebruiken hebben we het rendement van indampers
verhoogd. We zullen in deze paragraaf bekijken hoe we het rendement van de drogers kunnen
vergroten.
Doel:
De student kan het droogproces doorrekenen waarbij gebruik wordt gemaakt van het Mollier
diagram.
Het gaat hier om het rendement en het specifiek warmte-verbruik en het vermogen van de droger.
Theorie:
Koude buitenlucht wordt in een verhitter opgewarmd tot de inlaat temperatuur en daarna in de
droger in contact gebracht met het te drogen product. Na het droogproces verlaat de lucht met de
uitlaattemperatuur de droger.
Tijdens het drogen wordt er geen energie meer toegevoegd. Maar voor de verdamping van het
water uit de ingedikte vloeistof is wel energie nodig. Dit betekent dat de temperatuur van de lucht
daalt om de energie te leveren. De uitlaatlucht verlaat de droger dus met een lagere temperatuur
en met een hoger vochtgehalte.
We kunnen het rendement, het specifiek warmte-verbruik en het vermogen van de toren
berekenen. We maken daarbij gebruik van het Mollierdiagram, dat op de volgende pagina is
afgebeeld.
Op de horizontale as is het watergehalte in gram waterdamp per kg droge lucht uitgezet. Op de
linker verticale as zie je een hoofdletter T staan voor de temperatuur in °C.
Op de rechter verticale as is de relatieve vochtigheid uitgezet. De kromme zwarte lijnen horen
daarbij: 0,6 staat voor RV = 60 %.
242 kJ/kg
250
T (°C )
225
5
200
h (kJ/ kg)
175 10
150
20
r.v. %
30
125
40
50
60
100 70
80
90
93 °C 100
τ = 60
75
48 kJ/kg
τ = 50
50 200
τ = 40 P s (m bar)
150
25 100
τ = 25
50
0 0
0,0 25 0,0 50 0,0 75 0,1 00 0,1 25 0,1 50 0,1 75 0,2 00
x (kg wa ter/kg droge lucht)
11 g/kg
55 g/kg
32. Als we de horizontale as beter bekijken, vinden we nog een letter: de letter h. Deze staat voor
enthalpie of energie hoeveelheid in kJ/kg dl. De enthalpie is af te lezen van de groene lijnen.
De verhitte lucht heeft een energie van 242 kJ/kg dl.
33. Omdat tijdens het drogen de energie onveranderd blijft, maar het watergehalte in de lucht
toeneemt, zal het coördinaat van de uitlaatlucht meer waterdamp bevatten (= naar rechts in
de grafiek) en lager in temperatuur uitkomen (= naar onderen). De lijn van constante enthalpie
wordt gevolgd (242 kJ/kg dl) tot de gewenste eindtemperatuur of in dit geval RV = 10 % is
bereikt.
34. De eindtemperatuur kan worden afgelezen en blijkt hier 93 °C te zijn. Ook het watergehalte
kan worden afgelezen. Dit wordt vastgesteld op 55 g/kg dl.
35. We hebben nu alle gegevens van de drie coördinaten in de grafiek. We kunnen beginnen aan
het volgende berekeningen.
a. Rendement
De hoeveelheid energie die er tijdens het verhitten in de droger is gestopt, is te berekenen
uit het verschil in enthalpie. Omdat de buitenlucht een enthalpie heeft van 48 kJ/kg dl, is
het verschil met 242 kJ/ kg een hoeveelheid van 194 kJ/kg dl.
Omdat het verschil tussen 210 °C en 15 °C bijna net zo groot is (195 °C), kunnen we
handiger met temperaturen vaststellen wat het energieverbruik is.
Als we dit voor onze droger uitrekenen, dan komen we op de volgende berekening:
Er is dus bijna 4,5 MJ nodig om 1 kg water uit het product te krijgen. Als op het practicum
dus 2 liter water wordt verdampt, dan is er in dit geval 8,93 MJ nodig.
c. Vermogen
Voor het berekenen van het vermogen hebben we een tijd nodig. Voor het practicum is
ongeveer 40 minuten nodig om bij deze temperatuur de 2 liter water te verdampen. Het
vermogen van de droger (de energie per seconde) is dan
d. Verbruikte lucht
In de grafiek is af te lezen dat elke kg droge lucht een hoeveelheid waterdamp opneemt
van 55 – 11 = 44 g.
Als er 2 liter water ( = 2 kg) wordt verdampt, dan is er nodig aan drooglucht:
Opdrachten:
Tbuiten (oC) Tinlaat (oC) RVuitlaat (%) Tuitlaat η (%) verdampt q (kJ/kg)
o
( C) water (g/kg)
15 175 40
15 175 60
15 175 100
15 250 40
15 250 60
15 250 100
Trek een conclusie over rendement en specifiek stoomverbruik.
3. Verzadigde lucht van 25 C wordt opgewarmd tot 220 C en over een product geleid. De
uitlaatlucht (lucht die de droger verlaat) heeft een temperatuur van 95 C.
jj. Wat is het dampgehalte van de inlaatlucht?
kk. Wat is het traject welke de drooglucht doorloopt in het Mollier-diagram? (Laat dit in de
grafiek zien)
ll. Wat is de relatieve vochtigheid van de uitlaatlucht?
mm. Bereken het warmterendement.
nn. Hoeveel vocht neemt 1 kg droge lucht op, tijdens dit droopproces?
oo. Bereken het specifiek warmteverbruik van deze droger.
pp. Er is 2,65 ton product per uur in de droger gegaan met een drogestofgehalte van 35%. Het
product verlaat de droger met een vochtpercentage van 4 %. Hoeveel water moet de lucht
per uur opnemen?
qq. Bereken het energieverbruik van de droger.
rr. Bereken het vermogen van de droger.
ss. Hoeveel kg droge lucht moet per uur worden aangevoerd?
tt. Hoeveel kg (vochtige) buitenlucht is dat per uur?
uu. Hoeveel stoom (r = 2300 kJ/kg) moet er per uur condenseren om energie van de droger te
leveren?
4. In een droger wordt verzadigde buitenlucht van 15 oC verhit tot 150 oC en daarna gebruikt als
drooglucht. RVuitlaatlucht = 50 %.
a. Bereken het warmte-rendement ()
b. Bereken het specifiek warmteverbruik (q)
Er moet 10 ton product worden gedroogd tot 1 ton eindproduct.
c. Hoeveel water wordt er verdampt?
d. Hoeveel kg droge lucht is hiervoor nodig?
e. Hoeveel m3 lucht is dit?
f. Hoeveel aardgas is er nodig als 1 m; aardgas 23.000 kJ levert?
5. Door een defect in de luchtconditionering stroomt er lucht in een kaaspakhuis met een temperatuur
van 20 graden. Normaal gesproken is deze lucht gekoeld, zonder dat het vochtgehalte verandert, tot
een temperatuur van 14 graden met een RV van 70%.
6. De uitgaande lucht van het kaaspakhuis heeft een temperatuur van 13 graden en een RV = 80%.
Deze lucht wordt afgekoeld tot 2 graden onder het dauwpunt. Daarna wordt de lucht weer
opgewarmd tot een temperatuur waarbij de RV 70% is.
a. Wat is het dauwpunt?
b. Tot welke temperatuur wordt de lucht afgekoeld?
c. Tot welke temperatuur wordt de lucht verwarmd?
7. In een pakhuis wordt de RV vastgesteld door de natte bol temperatuur en de droge bol
temperatuur te meten. De droge bol temperatuur is 16 ⁰C. De natte bol temperatuur is 12 ⁰C. Hoe
hoog is de RV van de lucht?
Orientatie
Voor het de lucht in een woonkamer, wordt water in de centrale verwarming afgekoeld. De
warmte uitwisseling vindt plaats in de radiator. In de industrie gebruiken we vaak stoom
om te verhitten, waarbij de stoom condenseert tot water. Echter, wat is het verschil tussen
het opwarmen met water of het opwarmen met stoom? Is de warmte-inhoud van de
stoffen hetzelfde? Op deze vragen een antwoord te krijgen, gebruiken we een calorimeter
die de warmte-inhoud van stoffen kan bepalen. Maar deze meter neemt zelf ook warmte
op en heeft dus ook een warmte-capaciteit. We zullen de warmte-inhoud van een
calorimeter eerst moeten vaststellen voordat we de warmte-inhoud van onbekende
stoffen kunnen bepalen.
Leerdoelen
De deelnemer kan:
de formules toepassen voor het berekenen van de warmte die nodig is voor een
temperatuurstijging of -daling van een stof;
de energiebalans invullen voor de warmte-uitwisseling tijdens de proef om de
warmtecapaciteit van de calorimeter vast te stellen.
Voorbereiding
Benodigdheden
Om materialen in temperatuur te laten stijgen is energie nodig. Deze energie is afkomstig uit andere
materialen, zoals vaste stoffen (energie uit steenkool of aardwarmte) vloeistoffen (warm water,
stookolie, benzine of alcohol) en gassen (stoom of energie uit aardgas). De stof kan dus chemische
energie hebben, maar het materiaal kan ook energie afstaan door zelf in temperatuur te dalen, te
condenseren of te stollen. Ten allen tijde geldt de wet van behoud van energie:
Qw, afgestaan = Qw, opgenomen (energie verdwijnt niet)
De hoeveelheid energie die afgestaan of opgenomen wordt, is afhankelijk van een aantal
factoren:
1. De massa (m); als de massa tweemaal zo groot wordt, dan heeft men tweemaal zo
veel energie nodig, om dezelfde temperatuurstijging te verkrijgen.
2. Het temperatuurverschil (AT); Als het temperatuurverschil tweemaal zo groot moet zijn,
dan is tweemaal zoveel energie nodig.
3. De soortelijke warmte (cw); Elk materiaal vraagt voor een bepaalde
temperatuurverandering zijn eigen hoeveelheid energie.
De cw-waarden kun je vinden in tabellen.
Als een stof wordt opgewarmd, dan kunnen we de hoeveelheid energie die nodig is voor een
temperatuurstijging, berekenen met de formule:
Qw w AT formule 1
Een caloriemeter bestaat uit een geïsoleerde aluminium beker met deksel, waarin vloeistoffen
kunnen worden opgewarmd door middel van hete voorwerpen, die daarbij afkoelen. De calorimeter
bestaat dus niet uit één enkele stof maar uit verschillende. Bovenstaande formule kunnen we hierop
niet toepassen. Toch moeten we de warmte-inhoud ervan weten. Daarom hebben we het begrip
warmtecapaciteit
(C)
Vergelijk de onderstaande formule met de formule hierboven:
Qw = C AT formule 2
Als we een warm stuk metaal in het water van de calorimeter brengen, dan kunnen we de
volgende energiebalans opstellen:
Qw, = Qw,
afgestaan opgenomen + Qw,calorime
=
ter
Qw, metaal Qw, water
mmetaal w 1 = mwater w + 2
AT2
Berekeningen
Conclusie:
Noteer het eindresultaat met de nauwkeurigheid van de proef (relatieve fout) en
voorzie het resultaat van commentaar.
Vragen:
kamertemperatuur?
Leerdoelen
De deelnemer kan:
een temperatuurdiagram tekenen van een stof in de gasfase die overgaat in de vloeibare
vorm en daarbij een aantal graden in temperatuur afneemt;
de formules toepassen voor het berekenen van de warmte die vrijkomt of nodig is bij een
temperatuurstijging of -daling van een vloeistof of vaste stof;
de formules toepassen voor het berekenen van de warmte die nodig is of vrijkomt om een stof
van fase te laten veranderen;
Voorbereiding
1. Zoek de soortelijke warmte van water op en noteer deze.
2. Doe hetzelfde voor de verdampingswarmte van water.
Benodigdheden
BINAS
Materiaal: calorimeter + roerder en deksel
thermometer (nauwkeurigheid 0,1 °C)
bekerglas (250 ml); maatcilinder van 250 ml
balans (nauwkeurigheid 0,01 g)
stoomketeltje
stopwatch
Theorie
Om materialen in temperatuur te laten stijgen is er energie nodig, die we kunnen berekenen met
de formule:
Q = m . cw . AT formule 1
Maar de omstandigheden kunnen zodanig zijn, dat bij een energietoevoer de temperatuur niet
stijgt, omdat de stof van fase verandert. In het geval dat een stof smelt bij een energietoevoer,
spreken we van smeltwarmte (Rsmelt). De smeltwarmte is alleen afhankelijk van de massa die smelt.
De formules waarmee de warmte kan worden uitgerekend voor de verschillende fase-overgangen,
luiden:
Q = m . Rsmelt voor het smeltproces formules 2
Q = m . Rstol voor het stollingsproces
Q = m . Rcond voor het condensatieproces
Verwerking
+ condensaat
Doel:
Het bepalen van het directe ketelrendement van de HR-verwarmingsketel met behulp van de
zogenaamde bovenwaarde en onderwaarde.
Theorie:
Bij het rendement wordt bedoeld het efficiënte gebruik van energie. Dus hoeveel energie van
de brandstof wordt nuttig gebruikt in het water.
In formule:
Qwater
ketelrendement = ________
Qverbranding
Zoals hieruit blijkt zijn er een aantal gegevens nodig, deze zijn te verkrijgen door de ketel te
starten met behulp van de computer en de installatie.
Berekeningen
a. Maak een schatting van de hoeveelheid water in de tank en bereken hoeveel energie er
nodig is om het water op temperatuur te krijgen.
b. Bereken uit het verbruikte volume aardgas, de energie die vrijkomt bij het verstoken van het
aardgas, volgens de onderwaarde en volgens de berekening met de bovenste
verbrandingswaarde.
c. Bereken uit a en b het ketelrendement.
d. Bereken het afgegeven vermogen van de ketel. Ga uit van antwoord a en de benodigde
tijd voor het verwarmen. Druk het vermogen uit in J/s (=Watt).
Doel:
Met behulp van de proceswaarden (temperatuur en flow) maak je een schematische tekening van
de warmte-wisselaar, waarin de verhitter en regeneratief zijn opgenomen. In dit schema zijn de
temperaturen van de stofstromen verwerkt.
Met de waarden stel je het regeneratie-effect vast. Bovendien bereken je de hoeveelheid
warmte die de productstroom in de verhitter opneemt.
Uitvoering:
Verwerking:
Formules: Qw = m · cw· AT
Of : 0w = 0m·cw·AT
Uitvoering:
Warm de ketel op. Als de temperatuur 75 C of hoger is, kan de proef worden gestart. Stel
de flow van je productstroom (0v,product) in. Verwarm de productstroom via het regeneratief en
de verhitter tot de opgegeven waarde (Tmax, product).
Als de warmte-wisselaar enigszins stabiel is, noteer je alle temperaturen (T4 t/m T9) die bij de
warmtewisselaar horen. En je bepaalt de flow van de warme en koude stofstroom.
Verwerking:
Werk de onderstaande stappen netjes uit op A4 papier. Lever de uitwerking binnen een
lesuur in.
11. Maak een schematische voorstelling van de warmte-wisselaar waarin zowel de verhitter als het
regeneratief zijn opgenomen.
12. Noteer de waarden van de temperaturen T4 t/m T9 in de schematische voorstelling van de
warmte-wisselaar.
13. Reken het regeneratie-effect uit.
14. Zet de flow van de productstroom om naar kg/s.
15. Bepaal de hoeveelheid warmte die de productstroom in de verhitter opneemt.
16. Bereken de flow van de warme stofstroom.
17. Bereken het gemiddelde temperatuurverschil tussen de warme stofstroom en de
productstroom in de verhitter (ATm).
18. Bereken de k-waarde van de verhitter (uit stap 5 en 6), waarbij je ervan uitgaat, dat de
verhitter een oppervlakte heeft van 0,5 m2.
19. Benoem de CCP’s van de warmte-wisselaar en leg uit waarom het CCP’s zijn.
Formules: 0w = 0m rverd
0w = 0m cw AT
0w = k A ATm
Tgr Tkl
Tm
Tgr
ln ---------
Tkl
Werkinstructie pasteurisatie
Zie ook bedieninginstructie BI-Z-c-03 en BI-Z-k-02
Oriëntatie
In dit practicum wordt er gekeken hoe lang het product onderweg is in de warmte-wisselaar
en hoe scherp de productscheiding te realiseren is. Daarvoor wordt gekleurde vloeistof
gebruikt. Daarna wordt de flow bepaald bij verschillende pomp
standen. Tenslotte wordt bepaald hoe lang de vloeistof in de
warmhouder aanwezig is.
Uitvoering
1.
Start de warmte-wisselaar op volgens bedieningsinstructie BI-Z-c-03, maar sla de
desinfectiestap over.
2.
Regel de warmte-wisselaar in bij 72 °C en gebruik pompstand 2,5. Het product gekoeld
wordt tot 50 °C (indien mogelijk). Indien de kaasmelkpasteur wordt gebruikt, kies dan
voor pompstand 10.
3.
Zet voor de totale uitvoering klaar: 16 schone flessen van 1000 ml 5 liter water met ca. 30
druppels rode kleurstof 10 liter water (bv in melkbus)
4.
Doe de gekleurde vloeistof in de producttank. Let op dat tijdens het pasteuriseren er
iemand het niveau van de producttank tijdens de proef in de gaten houdt! Als het niveau te
laag is, moet de inhoud van de melkbus worden toegevoegd. Houd een stopwatch gereed.
5.
Druk op steriliseren (of kaasbak 1) en druk de stopwatch in, zodat deze begint te lopen. En
druk op “product uit”.
6.
Na exact twee minuten wordt het eerste flessen voor ongeveer ¼ gevuld, zonder te morsen.
Ga door met vullen totdat de overige 15 flessen voor ¼ gevuld zijn. (er hoeft
geen dop op). Zodra de kleurstof in de eerste fles verschijnt, wordt de tijd geregistreerd.
7.
Zet de flesjes in volgorde op een rij en bepaal de grootte van de mengfase. Dit kan
eventueel met cuvetten van 100 ml. Weeg de mengfase in kg en reken dat om naar liters.
8.
Voeg water toe, zodra de intrektank leeg raakt en spoel de machine schoon. Schakel over op
de circulatietank via inregelen (of circuleren) door eerst op “stoppen” en direct daarna op
“inregelen” te drukken. Zorg voor voldoen de water in de circulatietank, maar laat de rode
vloeistof niet in de circulatietank teruglopen.
9.
Maak de productietank schoon en vul opnieuw met wat er om de flow bij verschillende
pompstanden te bepalen. Weeg een lege twee-liter-kan.
Proceskunde, September 2018 niveau 4, leerjaar 2 67
10.
Bepaal het gewicht en de tijd om de twee-liter-kan te vullen. Bereken de flow.
11.
Doe hetzelfde voor de pompstanden 1 t/m 6. (pompstanden 5, 7, 9 en 11).
12.
Meet intussen zo goed mogelijk de lengte en binnendiameter van de duurverhitter op
en stel de inhoud van de warmhouder vast. Er ligt een buis met dezelfde doorsnede.
13.
Bereken de verblijftijd in de duurverhitter bij de verschillende pompstanden.
14.
Bepaal de snelheid in de duurverhitter bij de verschillende pompstanden.
15.
Noteer de meetwaarden overzichtelijk in een meetbrief en trek je conclusies.
16.
Bepaal de pompstand voor de situatie dat de melk 12 seconden in de warmhouder zit.
17.
Bereken het Reynoldsgetal voor deze situatie.
Werkinstructie:
Doel:
Om er achter te komen of een pasteur op de juiste wijze functioneert, wordt rauwe melk bij
verschillende temperaturen gepasteuriseerd op 12 à 13 seconden. Door de fosfatase-test uit te
voeren kan worden vastgesteld of de pasteurisatie voldoende is geweest. Factoren die afhankelijk
zijn voor een goede pasteurisatie zijn: temperatuur, verblijftijd in de warmhouder en het
stromingsprofiel in de warmhouder.
Uitvoering:
Voorbereiding
1. Meet de inwendige diameter op van de warmhouder. Bereken de inhoud van de
warmhouder uit zijn lengte.
2. Stel de flow vast die nodig is voor een verblijftijd van 12 à 13 seconden.
3. Stel vervolgens vast hoeveel seconden er nodig is om exact 3 liter op te vangen bij de
vastgestelde pompstand.
4. Start de UHT lijn op volgens bedieningsinstructie BI-Z-c-03. Desinfecteer de UHT en
spoel de lijn na met heet water. Tijdens het naspoelen kan de pompsnelheid ingesteld
worden op de berekende flow. Deze zal ongeveer 5 moeten zijn, maar het moet door
middel van metingen nauwkeurig worden vastgesteld.
13. Voer de fosfatasetesten uit voor de verschillende melkmonsters. Neem ook rauwe melk
en gekookte melk als monsters.
14. Voer de reiniging van de warmte-wisselaar uit volgens BI-Z-c-03.
15. Bepaal het drogestofgehalte van de rauwe melk en vergelijk dit met de melk monsters.
Reken met het drogestofgehalte van de verdunde melk uit hoeveel water bij de melk
terecht is gekomen en hoe groot de mengfase is geweest.
Doel:
In dit practicum wordt een suikeroplossing ingedikt tot een droge stofgehalte van 72%. De ingedikte
vloeistof wordt met water uit de indamper verdreven. Je onderzoekt het verloop van de refractie
gedurende het indampproces en op welke wijze een goede productscheiding wordt verkregen.
Uitvoering:
1. Steriliseer de indamper volgens bedieningsinstructie BI-Z-e-01. Pasteuriseer intussen 80 kg
water bij 72 C en voeg bij deze temperatuur zoveel suiker toe, dat het suikergehalte 6 massa-
% wordt. Koel terug tot 50 C. Bepaal van deze oplossing de refractie met behulp van de
refractometer.
2. Nadat de indamper nagespoeld is met water en is ingeregeld, kan de suikeroplossing worden
overgebracht in de indamper. Bepaal elke 5 minuten de refractie en verwerk de gegevens in
een tabel. Maak een grafiek van de gegevens in de tabel.
3. Als de refractie gelijk is aan 72 brix wordt de temperatuur van het concentraat bepaald.
Raadpleeg de leiding voor de vraag of het indampen kan worden beëindigd. Het volgende
moet dan klaar staan: 6 VS kannen van 2000 ml
1 emmer onder de uitloop
een refractometer met water en papier om te drogen
1 emmer met ca 10 liter warm water
4. Laat de ingedikte suikeroplossing uit de indamper lopen en vang dit steeds in porties van ca.
1,5 liter in de kannen op. Om het rendement te vergroten kan de vlotter even omhoog
gehouden, maar er mag beslist geen lucht aangezogen worden! Gooi daarom op tijd de
emmer met warm water in de indamper. Ga door tot alle kannen gevuld zijn. Zet de kraan
vervolgens op het riool.
5. Weeg de inhoud van de kannen en controleer van iedere kan de refractie. Meng een de
inhoud van een aantal kannen: vraag daarvoor advies van de begeleiding.
6. Giet ongeveer 1,5 liter over in een bekerglas van 2000 ml en dek deze af met alumi-niumfolie.
Plaats in het midden een verticale katoenen draad en zet de kan een week bij 20 C weg;
daarna een week in de koeling. Leg er een ingevuld productbriefje bij.
7. Leeg een tweede hoeveelheid in een brede pan en breng deze al roerend aan de kook. Meet
de kooktemperatuur en laat zoveel mogelijk water al roerend verdampen.
8. Giet vervolgens de hete stroop terug in een bekerglas van 2000 ml. Weeg de inhoud en dek
ook deze af met aluminiumfolie. Plaats in het midden een verticale katoenen draad en zet de
kan een week bij 20 C weg; daarna een week in de koeling. Leg er een ingevuld productbriefje
bij. Zet een derde hoeveelheid in ijs en koel al roerende af tot ca 50 C. Voeg vervolgens 20
gram gemalen suiker toe. De suiker vermaal je in een mortier met stamper (entsuiker). Koel
de suikeroplossing al roerende verder af. De koude suikeroplossing worden gezeefd om de
kristallen te verkrijgen. Weeg de kristallen zo nauwkeurig mogelijk.
9. Zet de resultaten in een meetbrief en lever deze in. Over 14 dagen worden de laatste
waarnemingen toegevoegd.
10. Reinig de indamper volgens de bedieningsinstructie BI-Z-e-01.
11. Demonteer de kop van de indamper en controleer of deze schoon is.
12. Zet de indamper weer op de juiste wijze in elkaar: het deksel heeft uitsparingen waar de
pennen in staan.
Afstand s Meter m
Oppervlakte A Vierkante meter m²
Volume V Kubieke meter m³
Tijd t Seconde s
Snelheid v Meter per seconde m/s
De pasteur is opgebouwd uit vier delen: een koeler, een eerste en tweede regeneratief en een
verhitter. Verder is een externe (buizen)warmtewisselaar aanwezig voor het bereiden van heet
water.
Het heetwatercircuit bestaat uit een buizenwarmtewisselaar, waar het water van het gesloten
circuit wordt verwarmd door stoom, en een pomp (T, zie foto en afbeelding op de volgende
pagina’s) die het hete water rondpompt door het circuit.
De melk gaat vanuit de verhitter naar de warmhouder. Hier wordt de melk 12 - 15 seconden
warm gehouden op de ingestelde pasteurisatietemperatuur. Hierna gaat de melk terug naar
het tweede en eerste regeneratief, en vervolgens naar de koeler, waar de melk wordt gekoeld
door koud leidingwater. Hierna gaat de melk naar één van de wrongelbereiders.
WAARSCHUWING: de pasteur mag niet drooglopen. Bij een koude pasteur gaat alleen de
pomp kapot, bij een hete pasteur gaan ook de pakkingen tussen de platen kapot!
Punten dataloggers temperatuur PT100: 1=heetwatercircuit ingaand pasteur, 2 heetwatercircuit uitgaand pasteur, 3=melktemperatuur producttank, 4= melk uit regeneratief C in
regeneratief D, 5=melk uit pasteur in warmhoudbuis, tevens pasteurisatietemperatuur regelaar, 6=melk uit warmhoudbuis pasteur ingaand, 7=melk uit pasteur, tevens out let
temperatuurregelaar.
1. Zet het ontluchtingskraantje boven op de pasteur (op de leiding ‘heet water in’) open.
2. Vul het heetwatercircuit bij met koud water door de zilverkleurige kraan te openen tot
de drukmeter op 2,5 bar staat en de overstortklep bij het rode expansievat water spuit.
Sluit hierna meteen het ontluchtingskraantje weer, de druk moet 2,5 bar blijven. Sluit
daarna ook de zilverkleurige kraan.
3. Vul de circulatietank met koud water (via kraan J).
4. Zet de heetwaterpomp aan (knop nummer 1, zie afbeelding bedieningspaneel op
volgende pagina.
5. Zet de circulatiepomp aan (knop nummer 2). Het circulatie-programma neemt vloeistof
uit de circulatietank en de vloeistof uit de pasteur komt hierin ook weer terug.
6. Stel m.b.v. regelaar nummer 9 de pasteurisatietemperatuur in (meestal 72 C en soms
76 °C: vraag de practicumleiding). Niet op handbediening zetten!
Proceskunde, September 2018 niveau 4, leerjaar 2 78
7. Zoek via knop nummer 15 de ingestelde waarde WI op, dit is af te lezen op het
onderste schermpje (nummer 12). Druk de knop zo vaak in totdat de letters WI
verschijnen. Als deze op WI staat kan de ingestelde waarde op het bovenste schermpje
(nummer 11) worden afgelezen. Deze waarde kan veranderd worden m.b.v. knop 13 en
14 (driehoekjes). Verander hierna m.b.v. knop 15 WI in X. Nu geeft scherm 11 de
werkelijke waarde en scherm 12 de klepstand Y van stoomklep S (in percentages) weer.
8. Stel m.b.v. regelaar nummer 10 de uitgaande (strem)temperatuur in: Stel de ingestelde
waarde WI in op de gewenste temperatuur en zet deze hierna weer op X. Op het
onderste schermpje (nummer 17) staat nu de klepstand Y van en koelwaterklep L op
het bovenste schermpje (nummer 16) de werkelijke temperatuur.
9. Als de werkelijke waarden overeenkomen met de ingestelde waarden, kan met de
pasteurisatie van de kaasmelk worden begonnen.
Afbeelding bedieningspaneel
Pasteuriseren
Reiniging
1. Vul de circulatietank met 25 liter heet water en 125 g K500.
2. Laat het 1 uur circuleren (knop 2) en verwarmen (zie punt 3).
3. Stel op kaasmelkpasteur beide ingestelde temperaraturen (WI, knop 9 en 10) op 80°C.
Zet de regelaars daarna direct op X, zodat het opwarmingsproces gevolgd kan worden.
4. Bereid voor het einde van het uur circuleren het volgende punt voor: Reiniging
melktank en afvoerleidingen.
Berekening pasteurisatietijd
Lengte warmhoudbuis = 2,80 m, Doorsnede warmhouder = 2,0 cm
Dan is de inhoud van de warmhouder 0,942 liter
Capaciteit = 150 kg/uur
Dan is de pasteurisatietijd (0,942/150) x 3600 = 22 s
Principe
De te concentreren vloeistof wordt vanuit tank A door plunjerpomp E opgevoerd
langs de membranen F en G. De kokers F en G bevatten elk 18 buisvormige
membranen van 1,20 m lengte en 1,2 cm diameter. Het uittredende permeaat wordt
afgevoerd naar emmer M. De geconcentreerde vloeistof, nu verder concentraat
genoemd, stroomt door de drukregelaar H (witte knop) naar warmtewisselaar I en
van daar weer naar tank A.
Wanneer de vloeistof voldoende is geconcentreerd kan het concentraat worden
afgetapt door leiding P los te koppelen van tank A.
Regelafsluiter H dient voor de opbouw van de procesdruk. De druk wordt
opgebouwd door regelafsluiter H te sluiten: hoe verder H is gesloten, hoe hoger de
druk.
Bij de pompschakelaar zit een drukbeveiliging: de pomp zal zowel afslaan bij een te
hoge druk (verstopping) als bij een te lage druk (geen vloeistof). De waarden voor de
maximum druk en minimum druk moeten iedere keer worden ingesteld.
Alleen voor desinfectie en reiniging wordt de permeaatafvoer gekoppeld aan pomp
E, zoals aangegeven in de tekening met N. De reinigings- of desinfectievloeistof zal
door pomp E niet alleen door de binnenkant van de membranen spoelen, maar ook
langs de buitenkant (door de shroud). De langs N binnengekomen vloeistof loopt
dan weg langs overloop R, welke dan in een afvoerputje ligt. Tijdens filtratie van het
product is de permeaatopening afgesloten met een metalen stop.
Leegdrukken
1. Indien tankje A nog niet leeg is: koppel concentraatafvoerleiding P bij Q los
van tankje A en start de pomp weer zonder druk. Vang het concentraat apart
op.
2. Stop de pomp zodra tankje A leeg is. Vul tank A geheel met water van
dezelfde temperatuur als het concentraat (meestal 50 oC).
3. Start de pomp weer zonder druk. De eerste 3 liter concentraat is zeker nog
onverdund en kan apart worden opgevangen. De rest van het concentraat is
waarschijnlijk verdund met water.
4. Stop de pomp, zodra tank A voor de helft leeg is.
Conservering
1. Vul het tankje met een conserveringsoplossing van 0,25 % natriumsulfiet (75
gram in 20,5 liter water, want er zit nog 9,5 liter in het apparaat).
2. Hang de permeaatafvoerslang R weer in tankje A en koppel
concentraatafvoerleiding P weer vast aan tank A bij Q.
3. Start de pomp en laat de conserveringsvloeistof gedurende 10 minuten
circuleren.
4. Stop de pomp, sluit afsluiter B en wees er zeker van dat
permeaatafvoerslang R niet uit het tankje kan schieten!. Als slang R op de
grond valt en/of als afsluiter B open staat kan het apparaat namelijk op den
duur droog lopen. Permeaatafvoerslang S is nog steeds gekoppeld volgens N
aan pomp E.
Dan is stopprocedure:
Druk omlaag
Pomp uit
Snel 2 kraantjes dicht
Bijlage 4: ULTRAFILTRATIE
Waarschuwing: deze apparatuur is zeer kwetsbaar. De membranen zijn gevoelig voor
extreme pH (< 2,5 en > 12,0), voor hoge temperatuur (> 60 oC) en voor verkeerde
chemicaliën zoals chloorbleekloog. Denk hieraan tijdens filtreren, reinigen en
desinfecteren. De membranen mogen ook nooit droog komen te staan!
Principe
De te concentreren vloeistof wordt vanuit buffertank A door centrifugaalpomp C
opgevoerd naar lobbenpomp E. Deze stuurt de vloeistof langs de membranen F. De
koker F bevat 18 buisvormige membranen van 1,20 m lengte en 1,2 cm diameter. Het
uittredende permeaat wordt afgevoerd naar emmer M. De geconcentreerde vloeistof,
nu verder concentraat te noemen, stroomt door een flowbegrenzer S naar
warmtewisselaar I en vandaar ofwel naar pomp C (interne circulatie) ofwel naar tank A
(externe circulatie). Wanneer de vloeistof in geval van externe circulatie voldoende is
geconcentreerd kan het concentraat worden afgetapt door leiding P los te koppelen
van tank A.
Er zijn twee flowbegrenzers beschikbaar: één tot 13,8 liter/minuut, één tot 22
liter/minuut.
De druk wordt opgebouwd door de bypassleiding bij pomp E steeds verder te sluiten
met afsluiter / reduceerventiel D: hoe verder gesloten, hoe hoger de druk.
Bij de pompschakelaar zit een drukbeveiliging: de pomp zal zowel afslaan bij een te
hoge druk (verstopping) als bij een te lage druk (geen vloeistof). De waarden voor te
hoog en te laag moeten iedere keer worden ingesteld.
Alleen voor desinfectie en reiniging wordt de permeaatafvoer gekoppeld aan pomp C,
zoals aangegeven in de tekening met N. De reinigings- of desinfectievloeistof zal door
pomp C niet alleen door de binnenkant van de membranen spoelen, maar ook langs de
buitenkant (door de shroud = reduceerventiel D). De langs N binnengekomen vloeistof
zal dan weglopen langs overloop R.
Voorbereiding
1. De installatie behoort gevuld te zijn met conserveringsvloeistof. Dat betekent,
dat vlinderklep B gesloten is, leiding N gemonteerd, permeaatafvoer P
gekoppeld aan een gevulde tank A en de overloop R omhoog. Controleer dit.
Zoniet, waarschuw de practicumleiding.
2. Koppel, voor het afvoeren van de conserveringsvloeistof leiding P los van tank A
en leg leiding P en R in een afvoerputje.
3. Open vlinderklep B en controleer of reduceerventiel D geopend is.
4. Zet de maximumdrukbeveiliging op 4 bar en start de pompen (centrifugaalpomp
C en lobbenpomp E) m.b.v. de groene knop. Let erop, dat de afsluiters U en V
geopend zijn.
5. Stop de pompen (rode knop), zodra tank A vrijwel geheel leeg is.
6. Sluit vlinderklep B en leg leiding P en R omhoog.
7. Vul tank A geheel met KOUD leidingwater.
8. Start de pompen, nadat vlinderklep B geopend is en de leidingen P en R in het
afvoerputje zijn gelegd.
9. Zodra tank A leeg is stop de pompen. Sluit vlinderklep B en leg de leidingen P
en R weer omhoog.
10. Koppel permeaatafvoer N los van pomp C en sluit het gat N met een dop. Leg
de permeaatafvoer in permeaattank / emmer M en sluit afsluiter V voor interne
Proceskunde, September 2018 niveau 4, leerjaar 2 86
circulatie of afsluiter U voor externe circulatie. Meestal zal worden gewerkt met
externe circulatie, in welk geval V gesloten dient te worden. Dit betekent dat
altijd via tank A wordt gecirculeerd.
Conservering
1. Koppel leiding P weer vast aan tank A. Vul tank A met 13,5 liter KOUD water en
voeg toe 50 gram natriumsulfiet (Na2SO3). (natriummetabisulfiet of
natriumdisulfiet = Na2S2O5). Gebruik hierbij de veiligheidsbril en de rubberen
handschoenen! Start de pompen en laat de conserveringsvloeistof gedurende 5
minuten circuleren. Open ook af en toe afsluiter V.
2. Stop de pompen en sluit vlinderklep B. Laat de conserveringsvloeistof
gedurende 3 tot 30 dagen in de installatie staan.
3. Reinig de installatie aan de buitenkant.
Dan is stopprocedure:
Druk omlaag
Pomp uit
Snel 2 kraantjes dicht
Dan is startprocedure:
Eerst pomp aan
Dan 2 kraantjes open
Dan druk opbouwen
Bijalge 5:UHT-INSTALLATIE
Chocolademelk steriliseren m.b.v. indirecte verhitting
Principe
Het product gaat vanuit de producttank m.b.v. een productpomp naar het eerste en
tweede regeneratief van een platenwarmtewisselaar. Vervolgens gaat het product
naar de verhitter, waar het door heet water uit het heetwatercircuit wordt verhit tot de
gewenste sterilisatietemperatuur (115 - 121°C).
(Het heetwatercircuit is een apart gesloten circuit waar koud water m.b.v. stoom wordt
verhit in een kleine platenwarmtewisselaar).
Via de warmhoudbuis, waar het product ??? seconden verblijft bij een pompsnelheid
van 2,5, gaat het product naar het tweede en eerste regeneratief en vervolgens naar
de koelsectie. Hier wordt het product met koud leidingwater gekoeld tot de gewenste
temperatuur. Hierna gaat het product naar de afvuller, waarna het product in
nauwmondse halve liter flessen kan worden afgevuld.
Waarschuwing: de pasteur mag nooit drooglopen. Bij een koude pasteur gaat alleen
de pomp kapot, bij een hete pasteur ook de pakkingen van de platen!!!!
Desinfectie
1. Zet de hoofdschakelaars van de bedieningskast achter op de UHT-installatie
op ON en de bedieningskast linksvoor op 1 (gezien vanaf de PC).
2. Open na het aftappen van het condenswater de stoomkraan, boven de vloer
linksachter de installatie. Van de twee stoomafsluiters boven in de installatie
behoort de achterste (rechts) geopend te zijn en de voorste (links) gesloten.
3. Open de waterkraan en de persluchtkraan, boven de vloer linksvoor de
installatie.
4. Zet de computer aan m.b.v. de knop op de zijkant van het scherm op 1.
5. Main menu - UHT-installatie - Enter en klik UHT indirecte verhitting aan
m.b.v. de linker muis en volg de aanwijzingen op het scherm tot en met proces.
6. Zorg ervoor dat de circulatietank voor de helft gevuld is met KOUD water,
i.v.m. de droogloopbeveiliging (waterkraan boven de tank kan geopend
worden).
7. Maak in de producttank 15 liter desinfectie-oplossing met 45 ml oxonia
actief.
8. Controleer of de blauwe productpomp op stand 2,5 staat!!!!
9. Contoleer of de groene afvoerslang onder de afvuller in het rioolputje steekt.
10. Klik m.b.v. de muis sterilisatie / desinfectie aan. De desinfectie-oplossing zal
nu eerst vanuit de producttank door het systeem naar de circulatietank
gaan. Na een ingestelde tijd van 2 min en 30 sec gaat het product automatisch
naar de afvuller (deze tijd komt overeen met de tijd die nodig is om het
systeem leeg te drukken).
11. Wanneer de producttank leeg is, het systeem stoppen (m.b.v. de muis stop
aantikken). Dit mag alleen als de UHT-installatie koud is.
12. De producttank los koppelen en goed uitspoelen met HEET water.
13. Koppel de producttank weer vast en vul de producttank met 20 liter HEET
water om het systeem na te spoelen.
Proceskunde, September 2018 niveau 4, leerjaar 2 89
14. Druk m.b.v. de muis weer op sterilisatie / desinfectie en stop wanneer de
producttank leeg is.
15. Draineer de circulatietank (aftap onder de tank) en vul de circulatietank
opnieuw met schoon KOUD water (via kraan boven het tankje).
16. Desinfecteer de flessenafvulkop in een emmer met desinfectie-oplossing
(oxonia actief 2 ml / liter) en spoel na met KOUD water.
17. Monteer de afvulkop in de afvuller, nadat de afvoerslang is verwijderd en over
het statief is gehangen.
18. Controleer of de afvuller bovenop met een dop is afgesloten en iets los zit om
een beetje vacuüm te creëren.
19. Zorg dat er voldoende nauwmondse halve liter flessen schoon zijn.
Inregelen
1. Breng de druk van het heetwatercircuit op 3 bar door het zwarte
ontluchtingskraantje boven op de platenwarmtewisselaar en de waterkraan (=
onder, voor de drukmeter) open te zetten en daarna weer te sluiten.
2. Start het systeem door m.b.v. de muis op inregelen / circuleren aan te
klikken.
3. Stel de gewenste temperatuur in: Ga naar regelaar en ga op I.W. (= ingestelde
waarde) van T1 = temp. verhitter staan, tik de sterilisatietemperatuur in
(meestal 115 C) en druk op enter: er verschijnt nu een blauwe balk. De
uittree temp. T4 (= uitgaande temperatuur) kan op 40 C worden gezet. Ga
via proces terug naar het andere scherm (= processchema).
4. Wanneer de G.W. (= gemeten waarde) van T1 (= temperatuur van het product
in de warmhoudbuis) een paar minuten constant op de gewenste temperatuur
blijft, kan het product erdoor. Dit is af te lezen in het processchema bij T1, maar
ook in het scherm regelaar.
5. In het scherm history kan je de grafiek van het temperatuurverloop bekijken.
6. Indien de druk in het heetwatercircuit tijdens het sterilisatieproces te laag
wordt, dan niet bijvullen met water: practicumleiding raadplegen.
Steriliseren
1. Doe het product in de producttank.
2. Start het systeem door met de muis sterilisatie / desinfectie aan te klikken.
3. Hang de slang, welke in de circulatietank hangt, buiten de tank boven een
emmer: er zal namelijk wat product uit komen en dan is het circulatiewater
meteen vies.
4. Wanneer het eerste product / water-mengsel uit de slang komt, een fles onder
de afvuller plaatsen en deze tegen de afvulkop drukken. Ook hier komt
namelijk eerst wat water / product mengsel uit, de eerste fles kan worden
leeggegooid.
5. Wanneer de producttank leeg is, zet het systeem dan op circuleren. Het
product, dat nu nog in het systeem aanwezig is, wordt met water uit de
circulatietank uit het systeem gedrukt.
6. Hang de slang, welke buiten de circulatietank hangt, weer in de tank zodra er
schoon water uit komt. Ga direct door met de REINIGING.
7. Vul al het product af in flessen door op de bedieningsknop te drukken en sluit
deze met een flessendop af.
8. Steriliseer de flessen nog een keer na in de schommelsterilisator (zie
bedieningsinstructies van de schommelsterilisator).
Proceskunde, September 2018 niveau 4, leerjaar 2 90
Reiniging
Principe
Vanuit bufferbak I wordt het product of water met intrekpomp J via de condensor naar de
verhitter gebracht, alwaar het product, na in de condensor Q en boven bij de valpijp H te
zijn opgewarmd met vrijkomende warmte, bij U over de valbuizen verdeeld wordt en naar
beneden stroomt. Het product wordt verwarmd in de buizen door middel van stoom aan
de buitenzijde van die buizen. Het product gaat koken in de buizen en de waterdamp
wordt afgezogen via V en L. Bij W wordt de waterdamp gescheiden: een deel van de
waterdamp wordt gemengd met verse stoom (thermocompressor X) en gebruikt voor het
weer opwarmen van product. De rest van de waterdamp komt in de condensor, waar het
door het condensorwater Y wordt gecondenseerd en afgevoerd door koelwaterpomp F.
Het gedeeltelijk ingedikte product komt uit de verhitter H en wordt teruggevoerd naar het
bufferbak I en kan vandaaruit weer door de indampinstallatie worden gevoerd. Wanneer
bij de terugvoer in bufferbak I wordt gemeten, dat het product voldoende is ingedampt
kan het worden afgetapt via Z. Om te voorkomen dat de apparatuur zou drooglopen wordt
steeds product in het buffertank I getrokken door productpomp J. Wanneer er geen
product meer beschikbaar is wordt automatisch water toegevoerd via afsluiter N.
Desinfectie
Reiniging
1. Spoel het apparaat gedurende 10 minuten door met water. Open daarbij
beurtelings vlinderklep G en R.
2. Vul een emmer met 22 liter HEETwater en los hierin 1 % P3 MIP RVS op(of een
ander reinigingsmiddel: vraag de practicumleiding) (de valstroomverdamper heeft
een inhoud van ongeveer 7 liter) Giet deze reinigingsoplossing in buffertank I en
laat deze oplossing gedurende 30 minuten met stoom circuleren (dus afsluiter G
open en R dicht). Open daarbij regelafsluiter K een slag verder (knop op 3e lijn),
opdat de bodem van de dampafscheider goed gereinigd wordt.
3. Stop de concentraatpomp zo nu en dan, zodat de dampafscheider even opgevuld
wordt met reinigingsvloeistof. Door de concentraatpomp weer te starten krijgt de
vloeistof een mechanische kracht en dus een extra reinigende werking.
4. Voer de bruine reinigingsvloeistof af naar het riool op de gebruikelijke wijze en
spoel het apparaat na met KOUDwater gedurende 10 minuten. Open hierbij de
afsluiters G en R om beurten.
5. Sluit stoomafsluiter O en de koelwaterafsluiter E, stop de pompen M, J, F, en D, doe
het licht (B) uit, open de vacuümafsluiter en zet hoofdschakelaar A op 0.
6. Sluit de stoomafsluiter (links) en sluit als laatste de koelwaterafsluiter (rechts van
het apparaat).
7. Reinig het apparaat aan de buitenzijde.
Desinfectie
Het is ongebruikelijk een poedertoren te desinfecteren. Soms wordt wel randapparatuur
gedesinfecteerd, bijvoorbeeld een pasteur. Dat is hier niet aan de orde.
Drogen
1. Het is voor een goed resultaat van belang, dat de hier aangegeven volgorde der
handelingen aangehouden wordt. In andere gevallen kan de poedertoren te nat
worden, waardoor grote poederverliezen kunnen ontstaan.
2. Controleer of de poedertoren en bijbehorende installaties goed gereinigd zijn. Let
hierbij in het bijzonder op de twee-fasen-nozzle: haal deze uit elkaar en controleer
inwendig! Let ook op de aanwezigheid van verbrande poederdeeltjes bij de hete-
lucht-uitlaat.
3. Monteer de poedertoren, indien dat nog niet gedaan is: cycloon aan de
luchtuitlaatpijp, die door het dak gaat; verbindingsbuis tussen de droogtoren en de
cycloon (met 2 zwarte pakkingsringen!) en bevestig (om het poeder op te vangen)
een witte bak (met een afdichtingsring!) onder de cycloon door het tafeltje eronder
aan te draaien.
4. Sluit de poedertoren en zet de zwarte schakelaar voor het verwarmen van de lucht
op stand 7 kW.
5. Vul een 2 liter maatkan B met onthard KOUD water. Zorg ervoor, dat afsluiters C en
D gesloten zijn.
Reiniging
1. Verwijder de buis met r rubberen pakkingsringen tussen poedertoren en cycloon en
ook, voorzichtig, de cycloon. Deze laatste mag geen deuken oplopen!
2. Reinig met de hand, water, borstel en zeep deze losse onderdelen.
3. Verwijder uit de poedertoren eerst zoveel mogelijk poeder droog. Daarna kan met
WARM water uit de spuit de toren aan de binnenzijde gereinigd worden. Vermijd
Proceskunde, September 2018 niveau 4, leerjaar 2 95
dat er water in de hete-lucht-uitlaat komt! Dit kan kortsluiting veroorzaken en/of de
electrische elementen vernielen.
4. Verwijder ook de verbrande poederdeeltjes uit de uitlaatopening van de hete lucht.
5. Verwijder nozzle G en reinig deze, reinig ook leiding P, voorkom hierbij dat er water
in de luchttoevoerleiding O komt en reinig de productoevoerleidingen vanaf de
maatkan A.
6. Reinig de installatie aan de buitenzijde.