You are on page 1of 283

GESCHIEDENIS

NEDERLANDERS IN INDIE.
I *

w GESCHIEDENIS

YESTIGIJG, UITBREIDIIfG, BLOEI EN TERYAL

VAN DE 1AGT

NEDERLANDERS IN INDIE.
DOOR DEN HOOGLEERAAR

O. LAUTS.

KERSTE DEEL.

TE GRONINGEN, BIJ

W. VAS BOEKEREN.

1852.

{ -> V00* -v •

V?
V ' I A .... . _ . 1/ :..-•.- . ••,*
k ^^^
VOORBERIGT.

JJliet onbekend is het, hoe ik nu, sedert een aantal


jaren, heb getracht mij vertrouwd te maken met de ge-
schiedenis en aardrijlcskun.de onzer kolonien, en met al
wat op onze koloniale belangen invloed Uan uitoefenen,
of daarmede in betrekking staat. Seeds is het vijftien
jaren geleden, dat ik openlijk van die pogingen heb
doen blijken (*). Sedert is die studie mij bij voortdu-
ring dierbaar geweest. In het Indisch archie/ heb ik
omgewroet en naar vermeerdering van kennis ruste-
loos getracht. Is het dan te bevreemden, wanneer
ik mij vlei, meer volledigheid te kunnen geven aan
hetgene wij weten van de verrigtingen onzer vaderen in
hunne betrekkingen tot Indie ? Immers is het bij we-
tenschappelijke onderzoekingen geenszins te loochenen,
dat een ieder onzer zijn voordeel doet met den arbeid
van hen die hem op denzelfden weg zijn voorgegaan,
en dat, om het zoo te noemen, hij die na komt, op de
schouders klimt van zijnen laatsten voorganger-

! (*) Ik bedoel hior hot „Ondcrzook naar geest en strckking van'


het tractaat van den 17 Maart 1824 over handel en railing van
grondgebied in Indie, gesloten tusschen Nederland en Groot-
Brittanje," door mjj in den aanvang van het jaar 1837 uitgegeven.
vi VOORBERIGT.

Ik gevoelde mij te meer aangespoord tot de uitgave van


den tegenwoordigen arbeid, ivijl ik meende, dat de dui-
delijkheid van voorstelling er bij zoude winnen, wanneer
datgene, wat door de Nederlanders in Indie is verrigt,
geheel afzonderlijk icerd behandeld. Is niet ook de
belangstelling in alle aangelegenheden en vraagstukken,
waarbij onze bezitlingen in den Indischen archipel zij-
delings ofregtstreeks gemoeid zijn, levendiger dan iemand
zich had kunnen voorstellen, toen ik in 1837 met mijn
»OnderzoeW optrad? Ik mag dan het tegenwoordig
tijdsgewrichU als geschikt oordeelen, om mijnen landge-
nooten een' arbeid aan te bieden, welke door jaren lange
nasporingen. is voorafgegaan. Moge die arbeid strekken
tot betere waardering van de verrigtingen onzer vaderen
in Indie, opdat hunne daden ons hier tot voorbeeld, elders
tot waarschuioing dienen! — Naar dat doel heb ik
althans bij mijne bewerking gestreefd en ik koester het
vertrouwen, dat die poging voor mijne feilen, bij den
goedgunstigen lezer, als verschooning mag gelden.

Te alien tijde heb ik mij, na de terugkomst van den


generaal Van den Bosch uit Indie in 1834, te bedanken
gehad, over zijne bereidvaardigheid, om. mij in mijne
nasporingen behulpzaam te wezen, zoo veel ik slechts
verlangen mogt; ook aan den minister van kolonien
J . Chret. Baud, ben ik menige oplieldering verpligt.
De heer archivarius P . Scheltema is mij, waar hij ver-
mogt, behulpzaam geweest; maar aan ondankbaarheid
zoude ik mij schuldig maken, wanneer ik naliei den
heer P . L. de Munnick mijne erkentelijkheid te betuigen.
Te veel ben ik verpligt aan de hulpvaardigheid van den
man, die te Amsterdam aan het hoqfd staat van het
koloniaal archie/, dan dat ik daarvan zoude moqen
zwijgen.
VOORBBRIGT. vn

De namen onzer groote mannen, die in Indie hunne


krachten tot het welzijn van het Vaderland hebben aan-
gewend, heb ik getracht te spellen, zoo als zij zelven
hunnen naam schreven. Vandaar is het, dat men zal
vinden Coen, Pieter de Carpentier de J o n g e , Antonio
van Diemen, enz. Tocli zal ik mij wel hier of daar
hebben vergist en zal er wel eens eene verkeerde spelling
zijn ingeslopen, ook bij de namen van plaatsen.
De trage voortgang van de pers is oorzaak, dat ik
ben te rade geworden iiet eerste boek mijner geschie-
denis, loopende tot aan het overlijden van Van Die-
men in 1645, reeds zoodra ik met de uitgave zoo verre
gevorderd was, mijnen landgenooten niet te onthouden.
Als eerste stuk wordt het alhier geleverd. De lezer
wordt daardoor in de gelegenheid gesteld bereids aan-
vankelijk te oordeelen over hetgeen men te wachten heeft,
en tevens zich te overtuigen, dat het geheel, gaande tot
aan het einde van het bewind van den gouverneur-
generaal Jansseus, in vier boeken, uit twee boekdeelen
zal bestaan.

Den 8 van Lentemaand 1852.

LAUTS.
imiouD.

' Inleiding bl. 1.

EERSTE BOEK.

Eerste Uoofdstuk.

Teleurstelling van koning M i p s I I . D . Gerritsz. China. J .


Huigen van Linschoten. C. Houtman. Ondcrncmingen benoorden
Europa o m , naar Cathai en Sina. Vaart door de straat van Ma-
gellaan , door J. Mahu en door O. van Noort. Be Magellaansche
Compagnie. Togt langs de kaap de Goede Hoop. Lotgevallen
op Madagaskar, te Bantam, te Sidayoe, te Arosabaya, op Lu-
bok/ te Padangkove. Drie schepen komen terug; hoe ze ontvan-
gen worden en vruchten van den togt bl. 7.

Tweede tfoofdstuk.

Togt van Van Neck met 8 schepen; hij zelf met 4 schepen terug
in 16 maanden van Bantam. Van Warwijck en Van Heemskerk
van Bantam naar Amboina; hunne ontmoeting te Arosabaya; Van
Heemskerk naar Banda met 2 schepen en huiswaarts. Van War-
wijck met 2 schepen naar Ternate, waar hij wel ontvangen wordt.
Hij vult zijne lading aan te Bantam, waar hij twee Zeeuwsche
schepen ontmoet, die eene rampspoedige reis hadden gohad. Van
Beuningen vermoord. C. Houtman aan het hoofd van 2 schepen te
Atsjeen; vermoord; de schepen terug te Middelburg. F. Houtmans
werkzaamheid gedurende zijne gcvangenschap op Sumatra, hi. 32;
INHOUD. ix

Mtei'tle MWoofdstuk.

Van der Hagen met 3 schepen naar Amboina; hij sticht in 1600
een fortje op Hitoe. P . Both voor eeno nieuwe vennootschap, met
4 schepen; ook J. Willems met 4 schepen naar Indie. Van Caer-
den te Atsjeen, haalt er eenige schepen aan ; de gevolgen in
Nederland en op Sumatra. Uitrusting van Ten Haaff naar Atsjeen
onder L. Bicker, door wien goede verstandhouding wordt bewerkt
en die twee gezanten medekrijgt. Bicker vermeestert te St. Helena
een Portugeesch galjoen. V. Neck en V. Warwijck met 6 schepen,
de eerste naar Ternate, tast de Portugezen op Tidor aan en doet
een' rampspoedigen togt naar Sina. Handel te Patani. Holdhaf-
tigheid van Harmansz. en Brouwer voor Bantam (*). Van Heems-
kerk slaat tegen eene Spaansche scheepsmagt bij kaap Verd; hij
neemt een rijk geladen galjoen in straat Sinkapore. J. v. Spil-
bergen wel ontvangen op Ceylon, neemt gezamenlijk met de En-
gelschen een Portugeesch schip bl. 50.

Vierde Boofdstuk.

Aanleidingen tot de uithreiding van den handel op Indie. In-


koop der Indische voortbrengselen, verkoop in Nederland en
groote winsten. Omwenteling in scheepvaart on handel. Octrooi
der vereenigde Oostindische maatschappij van 20 van Lentemaand
1602. Bepalingen: uitsluitende handel; landbezit. Namen der
eerste bewindhebbers. Bijeengebragt kapitaal bl. 84.

Vijfde JBoofdstult.

Uitnwting eener vloot van 15 zeilen onder Van Warwijck en


De Wcert; de laatste komt op Ceylon; zijne onhandigheid ver-
nietigd de gunstigste uitzigten voor den handel en kost hem het
leven. V. Warwijck maakt velerlei beschikkingen tot verzekering
van den handel en van de goede orde in de loges. Gebruikehjke
geldspecien. V. Warwijck naar Sina, brengt geruimen tijd door
in de haven van Pehoe, doch te vergeefs; neemt eenige Portu-
gesche schepen en komt na vijf jaren terug. Aanvang van zjjde-
weverjj bl. 99.

(*) Deze volzin is op bl. 50 uitgevalleu.


x INHOUD.

Xesde Mioofdstuk.

Van der Hagen met 12 schepen naar Mosambick, dat hij eeni-
gen tijd beschiet; voorts naar Goa. Vordrag met den samorin
van Kalikoet. V. D . Hagen naar Amboina; verovert het Portu-
geesch kasteel. Aanval op het kasteel te Tidor, dat dricmaal
bestormd en ingenomen wordt. Spaansche magt uit Manilla ves-
tigt zich op Tidor en Ternate. Schip Delft met 37 man, ver-
meestert een Portugeesch schip met 760 man. Onder Matolicf
gaan 11 schepen die te vergeefs Malakka aantasten. Vinnige
zeestrijd in straat Malakka. Strijd voor Malakka. Matelief in
Amboina; te Ternate; voor Makao en Kanton. V. Caerden voor
Mosambick en Goa; verder naar de Molukken. Hij vormoestert
Makjan, doch wordt door de Spanjaarden gevangen genomen.
V. d. Hoeven voor Mosambick, Goa, Malakka , J o h o r ; hij wordt
op Banda vermoord. Wittcrt in de Pilippijnsche cilanden, sneuvelt.
Aanvankelijke handel op Japan. Kust van Koromandel. bl. 110.

Xevende ttoofdstuk.
Betrekkingen tusschen de Nedorlanders en de Engelschen in
Indie. Onaangenaamheden met Michelborne en Middleton. Ook
uit Erankrijk dreigt gevaar. Karigheid van de zijde der maat-
schappij; misbruik van vertrouwen van de zijde der ambtonaren.
Aanzienlijke uitdeelingen. Vredehandel met Spanje en de aarts-
hertogen. Twaalfjarig bestand. Togten naar het westen en het
noorden, tot het opsporen van een' nieuwen reisweg. Invloed op
de wetenschappen bl. 137.

JLchtste Mtoofdstuk.
V. Caerden gouverneur der Molukken. Both eerste algemeene
landvoogd. Gehuwde ambtenaren. Predikanten op de Ternataan-
sche en Amboinsche eilandon. Verdrag mot Jakatra. De Span-
jaarden erkennen het twaalfjarig bestand niet. Boschhouwer op
Ceylon wel ontvangen. P. Both sterft op Mauritius. V. d. Broecke
te Aden. Reynst op Banda; Waij gewonnen en verloren. De
gouverneur-generaal Reynst sterft. Reael gouverneur der Molukken.
S. v. d. Hagen, J . Pz. Coen, Corn. Dedel, Raden van Indie.
Aanstellingen en bevorderingen. Reael gouverneur-generaal. Togt
om den aardbol van J. v. Spilbergen; ook van Le Maire en W.
Cz. Schouten. V. d. Broecke te Mocha en Suratte. Boschhouwer
te Bantam, in Nederland, in Denemarken. Kantoren ingetrok-
ken. Briefwisseling der kantoren. Opzending van Ambtenaren.
Het Zuidland bl. 149.
«<

INHOUD. xi

Xegeude Moofdstuk.

Coen wordt gouverneur-generaal. Pogingen om te Jakatra een


hoofdkantoor te vestigen. De Oostindische maatschappij in moei-
jelijkheden. Onderhandelingen in Engeland. Spanning in Indie,
op Amboina, Banda en vooral op Java. De loge te Japatra
geplunderd; dit verraad gewroken. V. d. Broecke , landtogt dwars
door het Malabarsche schiereiland, te Jakatra. Vijandelijkheden
door de Engelschen te Bantam aangevangen. Scheepsstrijd tegen
de Engelschen. Belegering der sterkte te Jakatra. Gebenrteniss'en
na het vertrek van Coen. Uitredding. Oorlog tegen Bantam.
Algemeene toestand. »Besluit om de Engelschen te beoorlogen.
Tijding van de in Europa gesloten vrede bl. 168.

Vieude MEoofdstuk.

Traktaat tusschen de Engelsche en de Nederlandsche Oostindi-


sche maatschappij, 7 van Hooimaand 1619. Bepalingen: veree-
niging, handel; oorlog. Verraad der Engelschen op Amboina
ontdekt; teregtstelling der sclmldigen, zeer hoog opgenomen in
Engeland. Aanhouding in Engeland der schepen, waarmede
V. Speult van Batavia was vertrokken. Do gouverneur-generaal
Coen vertrekt hcimelijk naar Indie. Aan gedelegeerde regters
word liet onderzoek der zaak opgodragen. Gecommitteerden naar
London. Na lange jaren blijft het eilandje Rhun aan Nederland
en wordt het Ambonsch verraad vereffend bl. 188.

Elfde Moofdstuk.

Handel met Perzie. Persische gezanten naar Nederland. Coen


in de Bandasche eilanden. Verwjjdering der bevolking. Perke-
niers op Banda. Sina. De piscadores. Reijersz. Sonk. Eormosa
in bezit genomen. Handel op Japan. Wrevel der Engelschen. De
Carpentier gouverneur-generaal. De Nassauscho vloot. Het Chris-
tendom in Indie. Predikanten. Indisehe kerkordening. Ds. Danek-
aerts op Amboina. Maleische vertaling ( van leerboekon. Kweek-
school van prof. Walaeus. Ziekten aan boord. Verlies van sche-
pen. Ontdekking van de golf van Carpentaria. Coens hcimelijk
vertrek naar Indie. Verraderlijke gezindheid op Java. Do Soe-
soehoenan tast Batavia aan; moet het beleg opbreken. Tweede
beleg van Batavia. Dappere verdediging. Coen sterft. J . Specx
komt; wordt gouvern!-gen. Het beleg opgebroken bl. 201.
XM INHOUD.

Ttvaalfde MMoofdstuk.
y

Vernieuwing van het octrooi voor 21 j a r e n , te beginnen met


1623. Over het eerste octrooi is 29 ton gouds uitgedeeld. An-
der'e bewijzen van blooi. H. Brouwer vertrekt als gouverneur-
generaal. Toestand der Molukken. Op Tajowan P . Nuyts; gaat
naar Japan als gevangene. Handel op Perzie. Vijandelijkheden
tegen de Portugezon op de kust van Malabar en in de straat van
Mosambiek, Handel der vrijlieden. Handhaving van het mono-
polie tegen Europeers en Inlanders. Tegenstand. Kinderen der
compagnie. Predikanten. Kolonisatie van Nederlanders. Brou-
wer verlaat zijne betrekking in ongenoegen bl. 223.

Mtertiende JBoofdstute.

Van Diemen gouverneur-generaal. Amboina. Van den Heuvel


als eerloos opgezondon. Van Diemen naar Amboina. Regeling
van zaken aldaar. Nieuwe loge te Makassar. Eene bezetting op
Mauritius. Ceylon. Radja-Singa beoorloogd door de Portugezen.
Westerwolt sluit eene overeenkomst mot den keizer van Kandie.
Veroveringen op Ceylon gemaakt.^ De bevelhebber Coster wordt
vermoord. De Portugezon hernemen Negombo. Vrede met Por-
tugal ; de oorlog in Indie eindigt met het verdrag van 10 van
Slagtmaand 1644 en het behoud van Gale. Malakka vermeesterd
door Kaartekoe. De sultan van Atsjeen sterft; dat rijk verkwijnt.
Tajowan; uitbreiding van het Christendom. J a p a n ; de Portuge-
zen uitgesloten, slechts Nederlanders en Sinezen toogelaten. Han-
del op Siam. Kambodja in Ba6s. Ontdekkingstogten. Zaken van
kerk en school. Kerkordening van 1643. Kruiskerk binnen het
kasteel. De statuten van Batavia. Particuliere handel. Vrijbur-
jjers. Krijgs- en scheepvolk. Eene koets te Batavia. Van Die-
jnen sterft in 1645 bl. 238.
INLEIDING.

D e stem van een' dweepzieken monnik, en d e ,


In heiligen ijver opgevangene kreet: „ G o d wil het!"
dit was genoeg om geheel Europa in geestdrift te doen
ontvlammen en het zwaard te doen aangorden, ten
einde het Heilige Graf op de belijders van den Islam
te veroveren: zoo ontstonden de kruisvaarders of
kruishelden. Ter inscheping dier ijveraars van Midden-
Europa voor Palestina, waren de havens van Genua
en van Venetie het best gelegen. Een natuurlijk
gevolg was dat die beide havens een' grooten trap van
bloei bereikten; hare scheepsmagt groeide aan, haar
handel vermeerderde, hare rijkdommen namen toe.
Genuezen en Venetianen kvvamen door het overvoeren
der kruisvaarders van lieverlede tot een dagelijksch
verkeer met de havensteden, die vroeger door de nijvere
Pheniciers bewoond werden, waar nog altijd de kunst-
vlijt in grootsche ontwikkeling schitterde. Zelfs had de
handel in die streken eene belangrijke vlugt genomen,
1
2 INLEIDING.

want, terwijl de Islam naar het Oosten was overgebragt


door het zwaard en de dweepzucht, was Mekka den
bekeerlingen als de Heilige Stad aangewezen. Bede-
vaartgangers en kooplieden kwamen daarheen uit het
Oosten.
De kruisvaarders en handelaars van Genua en
Venetie kregen kennis aan de prachtige voortbreng-
selen van het weefgetouw en de staalwerken van Da-
maskus en Konstantinopel, aan de kostbare steenen
en specerijen van het Malabaarsche schiereiland en
van Ceylon, waarin Aleppo handel dreef. Die voor-
werpen, tot daartoe luttel of schier onbekend in Eu-
ropa, werden er weldra gezocht hetzij om het gehe-
melte te prikkelen, hetzij om de zucht tot kleeder-
pracht en den opschik van wapenzalen en hallen vol-
doening te geven.
Naar Genua en Venetie vloeiden de rijkdommen
been; in handelsaanzien en in staatkundige belang-
rijkheid, rezen de beide republieken, naar mate in
Europa , de zucht voor de kruistogten verflaauwde ,
landbouw en beschaving zich ontwikkelden. Te
Alexandrie, te Jaffa of Joppe, te Tripoli in Syrie
(Tripolis of Tarablos) en in de meest oostelijke ha-
vens, tot en met Konstantinopel, dreef de eene of de
andere een' levendigen en winstgevenden handel. De
naijver tusschen Genua en Venetie wies met den dag
en de Archipel werd het veld waar de handelsnijd een'
bloedigen strijd voerde, waarin de Lagunenstad ze-
gcvierde. Hare mededingster werd verpletterd 1
Elders zag men die grootheid met leede oogen.
Portugal behoorde onder die staten. Het werd door
ondernemende vorsten geregeerd, en prins Hendrik,

L
INLEIDING.

•de Zeevaarder bijgenaamd(, rigtte de ondernemings-


geest zijner landgenooten op de scheepvaart. Door
Genuesche en Venetiaansche zeelieden onderwezen,
leerden zij de westelijke kusten van Afrika kennen en
bragten den wolharigen Ethiopier of Neger naar Eu-
ropa, waar deze, aanvankelijk als een vreemd schep-
sel aangegaapt, weldra als een lastdier werd gebe-
zigd. Verder zuidwaarts stevenden de Portugezen,
want koning Johannes I I moedigde hen aan, in de
hoop dat eindelijk een weg zou worden gevonden
naar die streken, waar de specerijen groeiden, die
aan de koningin der Adriatische Zee zoo veel luister
schonken. — Na schier oriafgebrokene pogingen ge-
durende bijna eene eeuw slaagde Vasco de Gama.
Hij stevende om Afrika's Zuidhoek, en weinige maan-
den later (in Bloeimaand 1 4 9 8 ) , landde hij op de
kust van Malabar te Kalikoet, de haven, van waar
menig schip met eene lading peper, kaneel enz. naar
de Boode zee was onder zeil gegaan. Nog voordat
de 15 e eeuw een einde had genomen, bragt hij zelf
de tijding te huis van zijne welgeslaagde onderneming,
welke de kroon zette op de scheepstogten, die met
zooveel moed en volharding door de Portugezen op
onbekende zeeen gewaagd waren,
Nu was de weg naar Indie gevonden en aan de
handelswelvaart van Venetie was een onherstelbare
knak toegebragt. Immers voordat de indische voort-
brengselen in Venetiaansch bezit kwamen, gingen ze
door onderscheidene handen; de Portugezen daaren-
tegen . kochten ze uit de eerste hand te Kalikoet
en elders, want zij breidden spoedig hunne betrek-
kingen verder uit dan de kust van Malabar. Te Goa
1*
4 INLEIDING.

vestigden zij het middelpunt van hunnen handel en


van hunne magt; althans het duurde niet lang of zij
kregen in het zuiden van Azie, eene staatkundige
belangrijkheid , die hen alom deed ontzien of vreezen.
Intusschen had de Nederlander, onder den naam
van Vlaming, Pries en Hollander, noch naar den Por-
tusees, noch naar den Italiaan behoeven te wachten
om met de Middellandsche zee en met de handels-
waren , aldaar verkrijgbaar, bekend te worden. Als
ijverige kruisvaarders hadden zij de Saracenen en in
het Heilige Land, en in het Spaansche schiereiland
bestreden; evenmin hadden zij de gelegenheden, welke
zij vonden, tot uitbreiding van hunnen handel verzuimd.
Hunne betrekkingen met de Middellandsche zee, den
Archipel en Konstantinopel werden veelvuldiger, tij-
dens het Vlaamsche Gravenhuis op den Byzantijnschen
troon was gezeteld. — Hun vernuft, geduld en werk-
zaamheid vonden veelvuldige aanleiding tot oefening
in weverij, kleurmenging en metaalbewerking om de
keurige nijverheidsvoortbrengselen van Damaskus en
Konstantinopel na te maken. — De handel in peper,
kaneel en kruidnagel vestigde zich in Nederland : van
daar werden de Bijnstreken en de Oostzee geregeld
voorzien.
Zoo stond het in de Nederlandsche zeegewesten met
dien handel, toen Lissabon de markt werd der koop-
waren, welke Azie leverde, en waarvan de voorname
handel voor Europa laatstelijk genoegzaam uitsluitend
te Venetie was geweest. De vaart op Lissabon was
korter, en had bovendien in haar voordeel, dat het
verkeer met de Biskaaische en andere Spaansche
havens daardoor gemakkelijker werd, een verkeer

L
1NBEIDING. 5

waartoe de troonsbeklimming van den grooten Gente-


naar de deur had geopend. Koning Karel van Spanje,
meestal keizer Karel V genoemd, was te zeer met
zijne landgenooten ingenomen, dat hij ze niet gaarne
in dat rijk het verblijf zoude hebben veraangenaamd,
te meer wijl ze zijne Spaansche onderdanen in on-
derscbeidene opzigten verre vooruit waren.
Gedurende de 16 6 eeuw kwamen niet weinig Ne-
derlanders in Spanje en in Portugal. Er waren die
naar Oost of West gereede plaatsing vonden als zee
lieden of krijgskundigen, of wel in andere hoedanig-
heden. Men zag bereids omstreeks het midden der
16° eeuw Nederlanders te Goa, die ten deele over
Venetie , Aleppo en Ormuz naar die hoofdplaats der
Portugesche magt in Azie waren gekomen. Door de
eenen en door de anderen geraakten velerlei berig-
ten omtrent de vaart op Indie en omtrent de han-
delsvoordeelen, die daar te behalen waren, in de tweede
helft der 16 e eeuw in Nederland bekend.
De Hollandsche en Zeeuwsche handelaars begonnen
alreede de oogen te wenden naar de specerijstreken
van Indie tqen, door eene omstandigheid van buiten,
hunne aandacht daarlieen bepaaldelijk getrokken werd.
Nadat in 1580 de hertog van Alba Portugal, voor
koning Filips I I van Spanje, had veroverd, werd wei-
nige jaren later de oogluikende toelating van den
handel op het Spaansche schiereiland door steeds stren-
gere bevelen bemoeijelijkt. De behandeling, welke de
Nederlandsche schepelingen in de Portugesche en
Spaansche havens ondergingen werd eerlang te eenen
male onlijdelijk. In de gevangcnis of op de galeijen
geworpen te worden, ziedaar het lot dat hen wachtte,
6 1NLEIDING.

omdat de wlanden van herwaarts over," zoo als de


Nederlandsche Gewesten door den koning genoemd
werden, den geloofsdwang niet wilden dulden, en
zich daartegen gewapenderhand verzetteden. — Het
was den koning bewust, dat de Nederlanders de koop-
manschappen, die zij te Lissabon, Seville enz inhandel-
den, in Engeland, in Schotland, in Denemarken, Noor-
wegen, de Oostzee en langs den Eijn vertierden. Die
bron van welvaart wilde hij hun verstoppen; vandaar
de strenge handhaving der plakkaten te hunnen op-
zigte. —| Beantwoordde de uitkomst aan des konings
bedoeling ? Geenszins. Ze was zoodanig, dat de Ne-
derlanders den koning van Spanje en Portugal, in
wiens rijk destijds de zon niet onderging, vermogten
toe te roepen : Gij dacht ons kwaad te doen, doch
de Heere heeft het ten goede o-ekeerd.
EERSTE HOOPDSTUK.

Teleurstelling .van koning Filips II. D. Gerrilsz. China. I. Hui-


gen van Linschoten. C. Houtman. Onderneming benoorden Europa
om, naar Catihai en Sina. Vaart door de straat van Magellaan
door J. Mahu en door 0. van Noort. De Magellaanschs com-
pagnie. Togt langs de Kaap de Goede Hoop. Lotgevallen op
Madagascar, te Bantam> te Sidayoe , te Arofabaya, op Lubolce
te Padangkovc. Drie schepen komen terug; hoe ze ontvangen
worden; en de vruchten van den togt.

Het is niet zeldzaam in de wereldgeschiedenis', dat


de onderdrukker in de uitkomst, welke hij van zijne
vervolgingen meent te mogen verwachten, geheel
wordt teleurgesteld. De vervolgde blijve slechts niet
stil zitten onder den druk, want dan loopt hij gevaar
zich aan moedeloosheid over te gevon; blijft hij in
tegendeel werkzaam , en doet hij, in geloovig ver-
trouwen en onderwerping aan het Opperwezen, alles
wat van hem afhangt, dan mag hij op uitredding ho-
pen. Nimmer had koning Filips I I van Spanje zich
kunnen voorstellen, dat zijne wreedheid jegens het
Nederlandsche scheepsvolk , die de havens van Portu-
gal en Spanje bezochten , bij zijne onderdanen in de
landen van herwaarts over de ceestdrift tot zoodanigc
hoogte zou steigeren, dat zij, met hunne kleine
8 EEESTE HOOPDSTUK.

bodems, de stoutste togten zouden wagen, zich aan


de grootste gevaren zouden blootstellen, ten einde die
havens in het verre oosten op te zoeken, waar de
Portugees zelf de specerijen ging halen. Nogtans
gebeurde dit tot onherstelbare schade der beide rijken
van het zuidwestehjk schiereiland van Europa. Die
welvaart zou tanen, even als vroeger met Genua en
Venetie was geschied. De handel zou zich deza reis
duurzaam verplaatsen naar de noordwestelijke streken
van Europa. Zelfs zouden Brugge en Antwerpen den
schitterenden glans van haar zien wegnemen, om tij-
delijk Middelburg en V e r e , Enkhuizeo en Hoorn te
verrijken, maar om voortdurend Amsterdam en Rot-
terdam als koninginnen der wateren te zien huldigen.
Niet lang na dat de smadelijke behandeling, den
Nederlandschen schepelingen aangedaan, in het vader-
land de algemeene verbittering had ten top gevoerd,
kwamen er mannen terug uit verre gewesten, in staat
en gezincl de ontwaakte geestdrift te leiden. In den
aanvang van 1591 kwam in zijne vaderstad terug
Dirk Gerritsz., wien zijne bekenden weldra den naam
van China toevoegden; want het bleef niet enkel
onder de wetenschappelijke mannen, welke destijds
Enkhuizen binnen hare muren telde, maar evenmin
bij den burgerstand, onbekend, dat de teruggekeerde
stadgenoot een aantal jaren in verre gewesten had
omgezworven, te Goa had gewoond, Sina en Japan
had bezocht. Ofschoon Dirk Gerritsz. China op Por-
tugesche schepen als busschieter had gediend, hij had
evenwel veel kennis opgedaan van de scheepvaart in
Indie en van de zeilkoersen van Goa naar Makao, en
Firato. — Even zoo was het met zijnen vriend Jan

I
b
EERSTE HOOFDSTUK. 9

Huigen van Linschoten , die met Gerritsz. de kust


van Malabar, in den aanvang van 1589, had ver-
laten, doch eerst twee jaren later te Enkhuizen aan-
kwam. Als hofmeester van den aartsbisschop De
Fonseca, was hij naar Goa gekomen, doch, alhoewel
nog op jeugdigen leeftijd, had hij zich »een geest
van opmerken eigen gemaakt en eene gave van waar-
nemen verkregen, welke hem van het uitgebreidste
nut waren" en waardoor hij zijn vaderland ten hoogste
aan zich verpligtte. In den aanvang van het jaar 1594
yerzocht hij octrooi van de Algemeene Staten op
onderscheidene geschriften, de vruchten zijner reize,
waaronder de »Indische Navigatie," door zijne ge-
leerde vrienden te Enkhuizen te regt van het grootste
gewigt geacht'werd. Het kwam onder den titel van
wReijs-Geschrift van de Navigatien der Portagaloysers
in Orienten" in den aanvang van 1595 in het licht.
Het behelsde de zeilkoersen naar en door Indie, en
leverde aan de scheepvaart eene kennis, welke niet ge-
noeg gewaardeerd konde worden, dewijl die navi-
gatien meerendeels door de bekwaamste Portugesche
piloten waren ter neder gesteld; liet was bovendien door
eene tafel van poolshoogten en door eene »memorie
van het wraken ofte declineren " van het compas, voor
de stuurmanskunst van onschatbare waarde.
Terwijl Van Linschoten het octrooi, voor de uit-
gave zijner geschriften, nog niet had verkregen, was
bereids aan eene vennootschap van kooplieden te Am-
sterdam octrooi verleend voor »twee vaerten, voorbij
de Cabo De Bona Esperance." De voorname drijver
hiervan was Cornelis Houtman van Gouda, die, ge-
ruimen tijd in Portugal hebbende verkeerd, er df
10 EEKSTE HOOEDSTUK.

door eigen ondervinding, 6f door onderrigting van


anderen, kennis gekregen had aan de vaart naar Indie,
e n , met die kennis toegerust, in het vaderland was
teruggekeerd.- Hij had zich te Amsterdam tot zijnen
bloedverwant Reinier Pauw gewend (*) en dien de
schoonste uitzigten voorgespiegeld van eene vaart
langs de Kaap de Goede Hoop naar de specerij-
gewesten van Azie. Dien overeenkomstig vroegen
Hendrik Hudde, Reinier P a u w , Pieter Hasselaar en
Cornelis Houtman, kooplieden, zoo voor zich zelven
als voor anderen, hunne medestanders, octrooi, dat
hun bereids in Mei 1594 werd verleend, terwijl bun
eene belangrijke ondersteuning werd toegezegd in ge-
schut, vuurwapenen, blank geweer, alsmede kruid en
lood. De gunstige gezindheid van de Staten van
Holland en Westfriesland bepaalde zich niet enkel
tot die ondersteuning, maar zeide aan die vennoot-
schap voor de uit te rusten vier bodems toe , vrijdom
van uitgaande en van inkomende regten.

(*) Niet zonder grond noem ik Reinier Pauw „ zijnen bloed-


verwant." D i t , alsmede, dat Cornelis on Prcdorik Houtman Gou-
wenaars waren , ksn ik alhier niet ontwikkelcn of bewijzen. Dit
zal geschieden wanneer ik de „ Levensschetsen van eenige be-
langrijke Nederlanders," welke gereed liggen, eenmaal mijnon
landgenooten zal aanbioden. Hier zij het genoeg de vorzekering
te gevon dat Erederick De Houtman, wiens „Loven en Lctter-
kundige verdiensten," door den heer Mr. i. r . BOPEL HYENIIUIS,
zijn behandeld in do Nieuwa werken van de Maatschappij der Neder-
landsche Letterkunde, I I I D . , I I Stuk, v. bl. 301—340, dezelfdo
is met den elders genoemden Frederik Houtman, en wcrkclijk een
brooder van Cornelis Houtman. — Ik weet echter wel, dat op den
titel van het Spraeck- ende Woordboeck in de Maleysche en de Mada-
gaskarsche lalen (1. c. bl. 316), op do bockorij der Leidsche maat-
schappij , als schrijver Erederick De Houtman op den titol staat
to lezen. Zie de Catalogus D. I I , bl. 435.
EERSTE HOOFDSTUK. 11

Terwijl de Amsterdamsche kooplieden bezig waren


hunne schepen voor dien togt gereed te maken, was
Dr. Francois Maelson, begunstiger en vriend van Van
Linschoten, niet stil blijven zitten. Als lid van den
bijzonderen Raad des Stadhouders gereeden toegang
tot Prins Maurits hebbende, gelukte het hem zonder
moeite den Stadhouder, zoo vol ijver voor alles wat
der uitbreiding van den handel konde bevorderlijk
wezen, tot medewerking te bewegen van eenen togt,
onder de leiding van Van Linschoten te ondernemen
naar »die verre gewesten, van waar de koning van
Spanje de rijkdommen haalde , welke hem in staat
stelden den zoo kostbaren oorlog tegen de Neder-
landsche gewesten" te voeren. Alzoo bereids een
octrooi was verleend tot een' togt langs Afrika's Zuid-
hoek, werd besloten , naar aanleiding van een ont-
werp, geopperd in 1593 door Balthazar de Mouche-
ron, doch thans door Van Linschoten gewijzigd, tot
eene uitrusting die ten doel had, benoorden Europa
o m , door de Tartarische zee »na de rijcken van
Catthai ende China" te varen. Aan De Moucheron
en Maelson was, door des Stadhouders belangstelling
in de onderneming, de medewerking der Admiraliteit
in Zeeland en in Westfriesland verworven. Op aan-
sporing van Ds. Plancius te Amsterdam, werd te
dier stede een derde vaartuig uitgerust, om gezamen-
lijk den hagchelijken togt te gaan ondernemen.

,Het zoude overbodig wezen alhier over die togten


uit te weiden. Drie herhaalde reizen werd die waterweg
beproefd; daar de twee eerste van 1594 en 1595 met
geen gunstigen uitslag waren bekroond, trokken de Al-
gemeene Staten zich van de medewerking terug, doch
12 EERSTE HOOEDSTUK.

toonden, bij voortduring, hoe het welslagen dier on-


derneming hun ter harte ging, door het uitloven eener
belooning van / 25,000, eene zeer aanzienlijke som
te dier tijde, voor hem, die benoorden om een reis-
weg naar de oostelijke kusten van Azie zou vinden.
Nu had de derde togt in 1596 plaats, uitsluitend
voor rekening van de stedelijke regering van Amster-
dam en van eenige Amsterdamsche kooplieden: zoo
weinig Het men zich door twee vergeefsche togten
ontmoedigen! Het is bekend h o e , na eenen ver-
schrikkelijken winter op Nova-Sembla te hebben door-
gebragt, slechts weinigen dier stoutmoedige zeebou-
wers in Wijnmaand 1597 het vaderland mogten terug
zien. Die rampspoedige togt is oorzaak dat Willem
Barendsz. van Ter Schelling, die op den terugweg
stierf, en Jakob van Heemskerk, wegens kalme
volharding en gelatene berusting , steeds op de tong
van regtgeaarde Nederlanders leven zullen.
' Voor de vaart door Straat Magellaan werd, om-
streeks dien tijd, aan twee vennootschappen octrooi
verleend en menig voordeel toegezegd. Daar de
hoofddeelhebbers te Rotterdam woonachtig waren,
werden de meeste bodems in die haven uitgerust. —
De koopman Verhagen stond aan het hoofd van de
maatschappij, welke in Zomermaand 1598 , zeven
schepen uit de Maas zond , onder bevel van Jaques
Mahu. Die vloot, op welke Dirk Gerritsz. China
aan boord was, moet gezegd .worden voor de sche-
pelingen rampzalig in hare lotgevallen te zijn geweest,
en voor de reeders hoogst schadelijk te zijn uitgeval-
len; en toch — voor het vaderland was de uitkomst
voordeelig. Naar Firato , onder meer (Chili, P e r u ,
EERSTE HOOPDSTUK. 13

California, Japan, Sina), bestemd, e n , op raad van


Gerritsz., goederen voor de Japansche markt aan boord
hebbende, bereikte een der schepen, waarop Van
Sandvoort zich bevond, alhoewel in ellendigen toe-
stand , de kust van Japan. Aan die omstandigheid
heeft Nederland de gunstige ontvangst en den aanvan-
kelijken handel in dat Rijk te danken. — Het andere
octrooi was ten name van Olivier van Noort, Jakob
Klaasz. en Gebroeders Koeckebakker. Vier schepen
zeilden, onder bevel van den eerstgenoemden, in het
najaar van 1598, naar de Straat van Magellaan.
Van Noort toonde zich, in den Grooten of Stillen
Oceaan, een dapper, stoutmoedig en gelukkig be-
strijder der Spanjaarden; hij vestigde eene factory op
Ternate en maakte de Nederlanders met Borneo be-
kend.
Dusdanig waren de beginselen der Magellaansche
Compagnie of der Magellaans-vaarders, wier handel
op Ternate geenszins voordeelig was, althans weinig
tot nieuwe ondernemingen uitlokte. Der later geoc-
troijeerde Generale-Oostindische-maatschappij was ze
evenwel een doom in het oog, daar zij werkelijk den
specerijhandel op Ternate belemmerde, zoodat, onder
tusschenspreken van de Algemeene Staten, naderhand
overeenkomsten tusschen de beidemaatschappijen ge-
sloten werden. Tot in het jaar 1617 had de Magel-
laansche Compagnie haren factoor of agent op Ternate.
Latere klagten over verongelijking, ondervonden van
de zijde der ambtenaren van de Oostindische maat-
schappij in Indie, gaven aanleiding tot vonnissen van
den Hoogen Raad te 's Hage, zoodanig dat het wel
tot het jaar 1630 aanliep, voordat de bewindhebbers

_____^»___^_^__
14 EERSTE HOOFDSTUK.

der Magellaansche Compagnie eene eindrekening aan


de deelhebbers konde afleggen.
Het liep tot aan den 2 van Grasmaand 1595 voor
dat de vier schepen, onder geleide van Cornelis Hout-
man, uit Texel in zee kwamen, zijnde het met de
verstrekking der metalen stukken geschut langzaam
toeo-egaan. De Mauritius, waar C. Houtman aan
boord was, en de Hollandia, hadden ieder 85 man
en van waren 230 last, de Amsterdam was van 130 last,
met 59 koppen, en de pinas het Dui/ken van 25 last
met 20 man (*). Ze waren bewapend met 23 meta-
len , 43 ijzeren stukken en 36 steenstukken met 200
musketten, 400 spiessen, buskruid en scherp, enz.
Het voorname beleid van den togt was toevertrouwd
met Houtman aan Gerrit van Beuningen r aan boord
van de Hollandia, en aan Reinier Verhel, aan boord
van de Amsterdam, bijgestaan door de vier schippers
Jan Jansz. Molenaar, Jan Dignamsz., Jan^Jacobsz.
Schellinger en Simon Lambertsz. Mau.
Allezins belangrijk was deze onderneming, maar
tevens gevaarlijk, dewijl ze werd ondernomen met vier
bodems gezamenlijk van geringer inhoud dan 6en
Portugeesch gallioen, dat gewoonlijk van 700 tot 800
last groot en met 500 of meer eters bemand was. En
op die* verren togt, waar zoude men zich van versch
water, die eerste behoefte van den mensch, en van
leeftogt voorzien ? Of moest men er niet op rekenen,
waar men landen wilde, vijandelijk gezinde onderda-
nen van koning Filips te zullen ontmoeten, zoo veel

(*) Doze opgave is govolgd naar die, welke aan de Staten van
Holland en Westfriesland is gedaan. Volgens eone andere op-
gave bedroeg de inhoud der vier bodems maar 515 last.
EERSTE HOOFDSTUK. . 15

te vijandiger gezind als de Nederlanders, bij de Span-


jaarden en Portugezen, voor geuzen' en ketters wer-
den uitgekreten, jegens wie men geen gegeven woord
behoefde na te komen ? — Kwam men al niet daar,
waar der Portugezen inyloed gold, dan was het te
verwachten, bij de beperkte kennis, welke men van
de overige werelddeelen had, dat men bij woeste,
barbaarsche volkeren zoude aanlanden, bij wie een
gedoode blanke een heerlijk gastmaal opleverde. —
Waarheen ook zoude men zich wenden bij ziekten
onder de bemanning of bij, zoo hoogst waarschijnlijk,
noodige herstelling der schepen? Men kende destijds
geen middel om het mil worden der bodems voor te
komen, dat wil zeggen, men had geen middel tegen
het aangroeijen van zeegewassen en schelpen aan de
kiel van het schip, iets waardoor de voortgang be-
langrijk vertraagd wordt. Van tijd tot tijd was der-
halve het schoonmaken van de kiel onvermijdelijk. —
Wat al gevaren en bezwaren lagen in het vooruitzigt
van zoodanigen langdurigen zeetogt!
Vol moed ondernamen de schepelingen eene vaart,
welke van een zoo uitgebreid nut voor Nederland
zijn zoude. — Aanvankelijk hadden zij eene voor-
spoedige reis, deden een der Zout-eilanden (Mayo)
aan, waar de inwoners zich voor hen schuil hielden,
en zij versch water, geiten, gevogelte en kokosnoten
vonden. Twee Portugesche gallioenen, tot eene vloot
van vijf schepen, bestemd naar G o a , behoorende ,
werden ontmoet. Onbeschroomd zetteden de Neder-
landers naar deze schepen toe; men bewees elkander
beleefdheden en zond wederzijds geschenken, dewijl
de Nederlanders in last hadden niemand te beleedigen

.
16 EERSTE HOOFDSTUK.

en geene vijandelijkheden aan te vangen. Eenige


dagen daarna werden vijf Nederlandsche schepen ge-
praaid, die in de bogt van Guinea ten handel,geweest
waren. Na drie maanden reis de Abrolhos — destijds
de schrik aller zeevaarders — voorbij zijude , had het
eerste sterfgeval op de schepen plaats. De scheurbuik
vertoonde zich, die vreeselijke kwaal, tot in de tweede
helft der 18 e eeuw de geesel der scheepvaart, op alle
verre togten; ze werd eerlang zoo algemeen, dat aan
boord van een der groote schepen het getal kranken
wel 50 bedroeg. — Na den 2 van Oogstmaand de Kaap
de Goede Hoop te zijn voorbij gestevend, wierpen de
schepen, op den 4 dier maand, het anker in eene opene
baai (waarschijnlijk de sedert genoemde Mosselbaai),
en vertoefden er, in weerwil der voortdurende ziekte
van het volk, niet langer dan tot den l l n , wijl de
ligplaats door de, uit het zuiden opzettende zee,
geene veiligheid verleende. De Nederlanders hadden
dagehjks omgang met de Hottentotten, en ruilden van
hen runderen en schapen voor ijzer of ijzeren gereed-
schap; zij sloegen pinguins dood, die zij onder het
volk omdeelden en voorzagen zich van versch water.
Herhaalde stormen en verergerde scheurbuik onder
de schepelingen waren oorzaak dat Madagaskar, door
de Portugezen San Lorenzo genoemd, werd opge-
zocht. Den 3 van Horfstmaand in het gezigt van dat
eiland gekomen, hield men eenige dagen af en aan
om eene goede haven te zoeken en kwam aan den
Zuidhoek, en wat verder bewesten, ten anker. De
inlanders waren er roofzuchtig en te kwader trouw,
zoodat men dikwijls met hen twistte, en steeds op
zijne hoede zijn moest. Op een klein eilandje nabij
EERSTE HOOFDSTUK. 17

de kust, dat onbewoond was werd eerlang schipper


Dignumz. en anderen begraven, zoodat het den naam
van 't Hollandsch Kerkho/ ontving. De zieken wa-
ren er ontscheept. Toen de Pinas op de oostkust
aan de baai Sint Augustijn eene goecle ligplaats en
overvloed van vee gevonden had, verzeilden de sche-
pen den 9 van Wijnmaand daarheen. Eene verschan-
sing ter beveiliging der zieken werd gemaakt en zoo
veel runderen en schapen, als men bergen kon , ge-
kocht (voor 6en tinnen eetlepel een r u n d , of drie of
vier schapen). Twee maanden vertoefde men daar.
Zeil gegaan naar Java, werden de schepen op nieuw
door stormen geteisterd en door Z. O. winden uit de
koers gedreven. Terwijl het scheepsvolk wederom door
ziekte in de kooi geworpen was, beleefden de Neder-
landers, op de hoogte van 22" tot 21° Z. Br., een' som-
beren overgang van het jaar 1595 tot 1596. Eerlang
oordeelden de opperhoofden best naar Madagaskar terug
te keeren, waar thans het eiland S t a Maria en de
naburige baai van Antongil werden bezocht. Men
vond bij deze bevolking meer beschaving, dan in het
zuiden, zag hunne dorpen en kreeg er rijst, suiker-
r i e t , palmietkool, bananen , limoenen enz., geiten ,
hoenders en ander gevogelte. Den 12 van Sprokkel-
maand 1596 verlieten de Nederlanders voor goed het
uitgestrekte Madagaskar, nadat zij ruim vijf maanden
op hetzelve en in de naburige zeeen doorgebragt had-
den. Tot den 5 van Zomermaand duurde het alvorens
land werd ontdekt: het was het eiland Engano nabij de
Z. W . kust van Sumatra. Intusschen was het drink-
water zeer schaarsch geworden, zoodat ieder man maar
een half rantsoen, namelijk een pintje water daags,
I. 2
18 EERSTE HOOFDSTUK.

. ontving, en soms een rijksdaalder te vergeefs voor


een dronk water geboden werd. Den 13 dou omstreeks
straat Sunda onder den wal zijnde, bekwamen de
schepen water en velerlei ververschingen, ook palm-
wijn. Een loots aan boord genomen hebbende, zet-
tede men den 16d°n de straat in, en liet op den 22 van
Zomermaand 1596 voor Bantam het anker vallen. In
het geheel had de eerste scheepstogt der Nederlanders
naar Indie 446 dagen geduurd, dus 90 dagen meer
dan Vasco de Gama op zijnen eersten togt van Lissa-
bon naar de kust van Malabar had besteed. Eigen-
lijke vergelijking komt geenszins te p a s , dewijl de
Portugees uit eene zuid-europesche haven was ge-
zeild, en de togt, door het kanaal van Mozambiek
naar Kalikoet veel korter is dan beoosten Madagaskar
naar en door straat Sunda.
Het zoo vurig gewenschte doel was bereikt! Op
Java bevonden zich de Nederlanders , op dat eiland,
zoo rijk in velerlei keerkringsvoortbrengselen, en dat,
door de vele hooge bergen die het van 't westen naar
't oosten doorloopen, zich in het bezit verheugen mag
van eene menigte rivieren , die in allerlei rigtingen
het eiland doorstroomen en alomme vruchtbaarheid
aanbrengen. Ofschoon Java in de nabijheid der even-
nachtslijn is gelegen, veroorzaken die bergen een
luchtstroom op de laaggelegene kuststreken, die de
, keerkringshitte tempert, en verschaffen aan dit rijk be-
j* giftigde eiland eene afvvisseling van klimaat, waardoor
>*•'" het geschikt is tot het voortbrengen van gewassen en
/
planten , die aan de gematigde luchtstreek, zelfs aan
de Alpen-vegetatie eigen zijn.
Naauwelijks was het twee eeuwen geleden dat in
EERSTE HOOFDSTUK. 19

het oosten van Java de Arabieren, in schijn hande-


laars, doch in waarheid dweepzieke ijveraars van den
Islam, te Garsik (Grissee) waren aangeland en aanvan-
kelijk op listige wijze, door over-reding, hadden getracht
ingang te vinden. Wat later had Sheik-Ibn-Moelena-
Magfoer te Cheribon voet aan wal gezet. Deze wordt
veelal genoemd de eerste apostel van den Islam op
Java. Hoe het zij, van beide kanten gingen de ver-
breiders van Mohammeds leer er op u i t , om de Hin-
doesche leer, welke over het grootste gedeelte van
Java was verspreid, te bestrijden , en, waar zulks niet
door overreding kon geschieden, hunne leer door het
zwaard te vestigen. De rivicr Lossarie scheidt eigen-
lijk de bevolking in twee gedeelten, die in taal en ge-
bruiken oorspronkelijk van eikander onderscheiden zijn.
Daaraan zal het wezen toe te schrijven, dat onder
de inwoners bewesten de Lossarie, Soedanezen ge-
noemd , de Hindoeleer minder ingang had gevonden,
ofschoon evenzeer daar, in het rijk van Padjajaran,
als in het uitgestrekte rijk van Madjopahit, eerst na
hardnekkigen wederstand, de leer van Mohammed
algemeen werd ingevoerd. In het uiterste oosten des
eilands greep dit eerst plaats in den aanvang der 17 e
eeuw. Nogtans worden in het Tingergebergte nog
heden aanhangers der Brahminische• leer gevonden,
zooals in het Bantamsche, bij de Badoeweis nog spo-
ren worden aangetroifen der vroegere Fetischedienst.
Bij de aankomst der Nederlanders was het rijk van
Mataram, dat het middengedeelte van Java, beslaat,
het aanzienlijkste. Daarop volgde Bantam aan straat
Sunda, in uitgebreidheid alsook in aanzien, door
den invloed op Borneo en vooral door de bezittingen

2*
20 EERSTE HOOFDSTUK.

op Sumatra, die zoowel aan straat Sunda als aan de


westkust lagen. De overige rijken langs de noord- en
oostkust van Java waren kleinere staten, en het rijk
van Balambowang, aan het oostereinde, was nog het
eenige dat gewapenderhand zich tegen de overheer-
sching van den Islam verweerde.
Te midden van den bloedigen worstelstrijd om de
opperheerschappij, door de volgelingen van Moham-
med in het leven geroepen, verschenen de Portuge-
zen in 1510 op Java. Door hunne bezittingen om
de West van Indie (sedert groote-Oost genoemd), ge-
ruggesteund, gelukte het hun in twee der voornaamste
zeesteden van J a v a , te Bantam en Panaroekan, als
kooplieden in aanzien te geraken. De staatkundigo
invloed, dien zij op Java erlangd hadden, toen de Ne-
derlanders zich voor het eerst vertoonden, was even-
wel onbeduidend. Groot was hun invloed op twee
eilanden ten oosten van J a v a , in de Molukken, in
Sina en Japan, ten gevolge van hunne magt in
de straat van Malakka en verder om de west van
Indie. Geen wonder dat zij de komst der Nederlan-
landers met leede oogen aanzagen. Die mededingers
uit eenen handel, welke zij nagenoeg alleen in bezit
hadden, te verwijderen, moest hun streven wezen; en
zij maakten van hunnen gevestigden invloed gebruik,
om de nieuw aangekomenen (Vlamingen door hen ge-
noemd) als zeeroovers uit te krijten.
Daar de sultan van Bantam op een' krijgstogt tegen
Palembang was gesneuveld, werd dat rijk bestuurd
door een' regent, in naam van den minderjareh vorst.
Op den 26stc" kwam de sjabandaar of opperste van
het tolkantoor aan boord, en toen werden de schepen
1
EERSTE HOOFDSTUK. 21

bezocht door Portugezen, Sinezen, Perzianen enz.


de eersten om te bespieden, de anderen om handel
te drijven. Ook ververschingen ontving men. Nadat
den 27 sle " door den regent eenige ververschingen waren
gezonden, kwam hij den 29 van Zomermaand zelf aan
boord van de Mauritius. Twee dagen daarna ging
C. Houtman, in plechtigen optogt, naar den regent,
overhandigde de brieven van den stadhouder, en gaf
het verlangen te kennen om een verdrag van vriend-
schap en van handel te sluiten. — Op den 3 van
Hooimaand ging Houtman op nieuw met een' stoet
van adelborsten en matrozen naar het paleis en een
verdrag werd met den regent gesloten en geteekend,
inhoudende dat men elkander als vrienden zou be-
handelen, en de een den ander tegen zijne vijanden
zou helpen.
Van nu aan mogten de Nederlanders ongehinderd
handel drijven. De sjabandaar en anderen rieden
hun peper te koopen die zeer goedkoop was. Dewijl
evenwel de voorraad gering was, oordeelde » de
Scheeps-Ovei'igheyt" raadzamer tot den aanstaanden
oogst te wachten. Dit konde nog eenigen tijd duren.
De mataram of keizer van J a v a , die intusschen
ook te Bantam aan boord der schepen was geweest,
scheen eenen aanslag op de Nederlanders in den zin
te hebben. De Bantammers waarschuwden, doch ook
zij waren evenmin te vertrouwen. Toen de keizer
ontwaarde dat zijn aanslag niet zoude gelukken, ver--
liet hij Bantam. — Op den 13 van Hooimaand werd
de loge (gebouw tot verblijf en het drijven van handel)
in bezit genomen, en verschillende goederen daarheen
gebragt. Veel peper werd aangeboden, doch men '
22 EERSTE HOOFDSTUK.

bleef bij het genomen besluit volharden, van te zullen


wachten tot den aansfaanden oogst. Deze weigering
diende den Portugezen, die ze als een voorvvendsel
deden voorkomen; hunne besclmldiging dat de Neder-
landers slechts zeeroovers waren, vond thans gereeden
ingang in het wantrouwig gemoed van den Javaan.
Na eenige weken was de peperoogst' d;tar, doch
de regent bleef in gebreke de peper te leveren ,
waarop hij geld en koopwaren op rekening had ont-
vangen. Ook bij de Hollanders bestohd thans wan-
trouwen, en ofschoon gewaarscliuwd, niet aan land
te komen, wijl hem ongeval dreigde, begaf zicli
Houtman naar den regent. Zich hebbende laten vev-
luiden, de ter reede liggende Portugesche en andere
vaartuigen te zullen vermeestoren, en bovendien wat
scherp in zijne verwijtingen, werd hij met zijn gevolg
in het paleis gevangen gehouden. Die in de loge
waren , waaronder Verhel, moesten daar als gevan-
genen blijven. — Dit alles had plaats op het einde
van Oogstmaand. Nu werden openlijke vijandelijkheden
tegen de ter reede liggende vaartuigen gepleegd, e n ,
toen dat niethielp, tegen de stad zelve, waardoor vele
menschen gedood werden. — Het liep aan tot den 24
van Wijnmaand alvorens men het eens werd om de
gevangenen voor een losprijs van Rx. 2000 op vrije
voeten te stellen (*). Dewijl echter, niettegenstaande

(*) Vrocger hadden do Portugezen, zoo hot heet, Rx. 4000


goboden , indien do Hollaiidsche gevangenen hun werden overge-
loverd. Bij hot vormeldon dat de regent do holft dior som aan-
nam om hun de vrijheid terug te geven, voegt N. e. VAN KAMPEN,
Gesch. der Nederlanders buiten Europa, D . I , bl. 75 de vraag:
„Moet men dit aan edelmoedighoid of vreos toeschrijven?" .—
Mijns oordoels ongetwijfeld hot laatste.
EERSTE HOOFDSTUK. 23

dat, de vijandige gezindheid der Bantammers bleef


voortduren, nam men nog eenige vaartuigen, waar-
onder een voornamelijk met rijst geladen, welke
voorraad zeer ter_ snede kwam; terwijl twee jonken,
geladen met eene schoone hoeveelheid muskaatnoten
en foelie, door hen gekocht, doch welke de koop-
lieden, ten gevolge van het verbod des regents, niet
dorsten leveren, door de Nederlanders met geweld
moesten worden vermeesterd.
Eerst op den 6 van Slagtmaaud werd de baai van
Bantam door de Nederlandsche schepen verlaten,
ten einde een weinig verder ten oosten versch water
in te nemen. De kooplieden of commiesen, zoo als
ze genoemd werden, namelijk Houtman, van Beu-
ningen en Verhel, waren van meening, dat men thans
den steven naar de Molukken behoorde te wenden,
doch de schippers oordeelden dat men huiswaarts
keeren moest. De oneenigheid, die reeds sedert het
overlijden van Dignumsz. bestaan h a d , bij gelegen-
heid dat een ander schipper in zijne plaats was be-
noemd, had nieuw voedsel gekregen, door den wei-
nig gunstigen uitslag der zaken te Bantam, en door
de vijandelijkheden, die de schepen gepleegd hadden,
tegen den zin van Houtman en Verhel, die gedurende
hunne gevangenschap meermalen uit dien hoofde
in doodsnood verkeerd hadden. Die oneenigheid
nam sedert toe in die mate dat men elkander niet
enkel van verkeerdheden, maar zelfs van misdrijven
en snoodheden (*) beschuldigde. Tot een' voordeeligen

(*) Ik heb hier bet oog op de beschuldiging, dat Corne-'


lis Houtman den schipper Jan Molenaar met vergif had van
kant Kcmaakt. K. o. VAN KAMPEN, Gesch. der Nederlanders buiten
24 EERSTE HOOFDSTUK.

keer in den uitslag der verrigtingen en handelsaange-


legenheden kon dit in geenen deele leiden.
Achter den hoek van Ontong-Java gezeild, Het
men vervolgens voor Jakatra, ook Sunda Kalapa ge-
heeten, het anker vallen. Niet alleen de shabandaar,
ook de sultan kwam aan boord, doch het scheen dat
er geen handel mogelijk was. Verder om de oost
niet ver genoeg van den wal houdende, kreeg het schip
Amsterdam een zwaar lek. Een Guzeratsch ingeze-
ten als loots aan boord hebbende , kwamen de sche-
pen in de eilanden Karimon-Java en voorts te Sidayoe,

Europa, D. I , bl. 76 noemt C. H . : „ een onzedelijk leidsman,


die de sterksto verdenking op zich laadde van den schipper op het
schip Mauritius, Jan Molenaar, met wien hij altijd in twist ge-
leofd h a d , vergiftigd te hebben." Ik weet dat or ergons aanlci-
ding is te vinden om in dier voege te schrijven, maar ik heb eon
verhaal van dien togt voor mij, waarin geen zweem van zooda-
nige verdenking voorkomt. Ik bedoel ,,'T eerste Boeck. Historic
van Indien, waer inne verhaelt is de avonturen die de Hollandsche
schepen bejegent zijn: cnz. Door G. M. A. W. L. , Tot Middel-
burch in 1598 of in 1601 ," breed 4to. Daar Ices ik bl. 7 1 , 7", a.
onder December 25. „ Desen selvon dach is schipper Jan Mulle-
naer subijtelijck ghestorven, daerdoor ons een grooto bcroerte over
quam , ende 't ghomeyne volck so goaltereert ghevvorden, dat alle
de ghene die te vooren seer hadden begeert de reyse wijder te ver-
soeoken met gemeyno stemmen riepen dattet moer als tijt was
na buys te seylen, eerder meer van deso fenijnighe lucht ghein-
fecteort wierden." — Bij denzelfden uitgever te Middelburg (B. Ean-
gones) werd in 1598 uitgogeven: „Journael van de Reyse der
Hollandlsche schepen, ghedaan in Oost-Indien," onz. in breed 4to ;
doch zondor bladnummering. Op do dagtookoning van 25 Decem-
ber 1596 staat: „ Don 25 Dito is Jan Mollcnaer, schipper op
Mauritius seer haostelijek ghestorven, so dat hij binnen een ure
gesont ondo doot was." — Daar is dorhalvo tweedorlei berigt van
die gebourtenis, naar mijne ovortuiging, boide door mindero hoof-
den op den togt, gegeven. Ik heb daarin voldooiido grondon ge-
vonden om bier boven, van die aantijging, niet to gewagen.
EERSTE HOOFDSTUK. 25

waar op den 2 van Wintermaand het anker geworpen


werd. Met veel heuschheid ontvangen zijnde, heette
het dat de sultan van Toeban de schepen wilde
bezoeken. Onder dat voorwendsel kwamen den 5 dcn
zes praauwen vol volks naar de schepen, en van deze
drie aan de pinas, en drie aan 't schip Amsterdam,
welke het naast aan den wal lagen, en beide, twee
dagen vroeger elkander voor den boeg komende,
groote averij hadden gekregen. De shabandaar over-
gekomen , werd op de Amsterdam gevolgd door eene
menigte volks. Plotseling werd de commies Verhel,
en de schipper Schellinger met de meeste maats, die
op het dek tegenwoordig waren vermoord. Die beneden
waren, geenszins onthutst, weerden zich dapper en
dreven hunne aanvallers van het schip. Nog was de
pinas niet aangetast toen op Amsterdam de kans,
voor de aanranders, reeds was gekeerd. De aanval-
lers hidden af, wachtende op onderscheidene praauwen,
die te hulp kwamen. Van de andere twee schepen
was intusschen de manschap in de sloepen gevallen,
en kwam de beide bodems te hulp. Eene praauw
werd in den grond geschoten, eene praauw werd
vermeesterd, en al het volk, ook de zwemmenden,
welke men bereiken kon, met het zwaard of de mus-
ket gedood, totdat er geene vijanden in de nabijheid
van het schip meer overbleven. Van de Nederlanders
waren 12 omgekomen en 4 gewond; van de Javanen
waren er omtrent 150 gedood.
Deze [even noodlottige, als onverwachte gebeur-
tenis vervulde de Nederlanders met ongerustheid en
wantrouwen. E n zulks teregt! De gemaakte ge-
vangenen verklaarden , dat onderscheidene praauwen
26 EERSTE HOOFDSTUK.

met gewapenden hen van Bantam af gevolgd wa-


ren. — Men liep nu over van de Javasche zijde
naar den wal van Madoera, doch moest verwachten,
dat, hetgeen te Sidayoe was gebeurd, ook daar was
bekend geworden. Uit dien hoofde waren de sche-
pelingen op hunne hoede. De aanbiedingen van spe-
cerijen te koop te hebben, van den eenen gedaan,
door den anderen gelogenstraft, waren niet geschikt
om hunne achterdocht in slaap te sussen. —• Op den 8-
van Wintermaand kwam een tolk aan het schip Am-
sterdam , vragende de vergunning voor het opperhoofd
van Arosabaya om den aanvoerders eenige geschen-
ken te mogen brengen. De manschap van dat schip,
gedachtig aan hetgeen drie dagen vroeger was ge-
beurd en ontzet op het gezigt, van drie praauwen vol
volks, was huiverig dien stoet te ontvangen. Den
tolk werd daarop gezegd dat het opperhoofd niet aan
boord van de Amsterdam maar van de Mauritius zou
worden ontvangen. Eene sloep van 13 man roeide
daarop metter haast naar de Mauritius om die tijding
te brengen, en tevens om tot versterking der aldaar
aan boord zijnde schepelingen te verstrekken. — In-
tusschen naderden de drie praauwen de Amsterdam.
Het voorste van alien was een vaartuig met een dek,
en dat dienvolgens, een groot getal manschappen
in had. In de oogen der schepelingen van de Am-
sterdam was dit een ontwijfelbaar bewijs v/m verra-
derlijke gezindheid. Om voor te komen van door
eene zoo groote overmagt te worden overrompeld en
vermoord, werden door het scheepsvolk, zonder daar-
too order te hebben ontvangen, drie stukken met
schroot geladen, op die vaartuigen gelost. Eene
EERSTE HOOFDSTUK. 27

groote verwoesting was het gevolg en de verwafring


algemeen. De sloep, op dat schieten teruggekeerd ,
hielp de verwoesting vermeerderen, en werd door
de andere beschikbare sloepen gevolgd. De groote
praauw werd vermeesterd en daarin vele wapenen en
schilden gevonden. Het opperhoofd bevond zich onder
do dooden. De gekwetsten en 21 personen, die niet
gewond waren, werden aan boord van de Hollandsche
schepen gebragt. Ofschoon sommige gevangenen be-
kenden dat de praauwen een' kwaad opzet hadden
voorgehad, twijfelden de scheepsoversten daaraan ,
dewijl onder de gevangenen zich een knaap van 7
tot 8 jaar bevond, een zoontje van het opperhoofd
met zijne minne. Daar de geheele gebeurtenis door de
oppersten aan misyerstand werd toegeschreven, als
zonder hunnen last geschied, werd .den gevangenen
het diepste leedwezen betuigd , en alien werden , na
voedsel te hebben genoten en nadat hunne gekwet-
sten waren verbonden, naar wal gezonden (*).
Wat zoude thans worden aangevangen ? De schepen
wendden het naar Lubok, dat sedert drie jaren, van

(*) Ik heb noodig geoordecld deze gebeurtenis, zoowel als die


welke te Sidayoo hceft plaats gchad, bmstandig en naar do berig-
ten van ooggetuigon te verhalen, omdat beide met valsche klcurcn
zijn voorgesteld. Landgonooten hebben zelfs niot geaarzeld de
hoogstpartijdige voorstolling van Crawfurd, zoo niet geheol dan
toch nagenoeg, als waarheid aan to nemen. J. CKAWFUKD , Be
Indische Areldpel, zegt D. I l l , bl. 407: „ To Sidaya, op J a v a ,
bevlekten zij zich met moord, en Sumatra (dit moot zijn Madoera)
was getuige van eone misdaad, onder nog afscliuwelijker omstan-
digheden gepleogd. De vorst van dat land, wekte bij gelegonhoid
van eon vriondsehappolijk bczoek aan boord, het wantrouwen op
van die achterdochtige vreemdelingen , en vcrloor daarbij het
levon."

_
28 EERSTE HOOFDSTUK.

Japara uit, bevolkt was; waar zij velerlei ververschingen


inruilden. •—• Intusschen duurde de verdeeldheid tus-
schen de commiesen en de schippers voort. Tijdens het
verzeilen van Jakatra begeerden de eersten tot vor-
dering van den handel naar de Molukken te zeilen,
hetgeen door de schippers steeds werd geweigerd.
Na het ongeval te Sidayo en dat te Arosabaya ble-
ven Houtman en van Beuningen steeds bij hetzelfde
gevoelen, en drongen er zelfs schriftelijk op aan,
om met de Hollandia en het Duifken naar de Mo-
lukken te zeilen. Tevens zoude van wege de weinige
© ©

manschappen die nog overig waren (in alles 94 kop-


pen, waaronder die uit hoofde van ziekte buiten staat
waren dienst te doen) het schip Amsterdam worden
verlaten , en met het schip Mauritius naar Europa
alien terugkeeren, die tegen de reis naar de Molukken
opzagen. De schippers verkozen naar dat voorstel niet
te luisteren en wilden, tegen den Mousson in, west-
waarts terugkeeren. Doch op den 25 van Wintermaand
kwamen de schepen, door de winden teruggedreven,
op nieuw onder Lubok ten anker. Dienzelfden dag
stierf schipper J a n Molenaar, na eene ongesteldheid
van naauwelijks een paar Uren. Dit ongeval sloeg
alien zoodanig met schrik, dat thans de algemeene
stem was: huiswaarts keeren.
Om de vier schepen over zee te brengen bij eene
zoo verre reize, daartoe zoude geene kans geweest
zijn , al waren ze alien in staat geweest zee te bou-
wen, — gebrek aan manschap maakte dit onmogelijk;
doch het schip Amsterdam, sedert het stooten bij
Jakatra zeer lek geworden zijnde, moest wor-
den achtergelaten. Met hot lossen, onttakelen en
EERSTE HOOFDSTUK. 29

verbranden, verliepen eenige dagen. Eerst op den 12


van Louwmaand 1597 verliet men L u b o k , liep be-
oosten Madoera naar straat Balambowang, ook Ba-
lambangan of straat Balie genoemd ; men bevond zich
den 21 8ton op de hoogte van Balambangan, dat destijds
onder eene harde belegering zuchtte. De schepen,
naar de kust van Balie overgeloopen, hidden langs
de zuidkust en, na vele vergeefsche pogingen om de
Tafelhoek te boven te komen, bevonden zich de drie
bodems op den 16 van Sprokkelmaand bij elkander
in de haven van Padang-kove. Hier werden de Ne-
derlandsche zeelieden rijkelijk voorzien van alles wat
zij behoefden en wat het eiland opleverde, in dier
voege dat alles binnen weinige dagen was afgeloopen.
Den 21 van Sprokkelmaand werden de zeilen ge-
heschen om, door de Indische z e e , weder naar de
Kaap de Goede Hoop te stevenen. Twee maanden
later kreeg men de kust van Natal in het gezigt. Thans
werd men door hevige stormen geteisterd, zoo veel
te gevaarlijker voor het schip Mauritius als het, reeds
in de eerste dagen van Grasmaand, tweemaal een
zwaar lek had; gekregen. De stormen duurden tot dat
de schepen de Kaap voorbij waren en Sint-Helena in
het gezigt liepen, dat op den 25 van Bloeimaand
gebeurde. Het schip Hollandia, van de beide anderen,
in de stormen beoosten de K a a p , afgeraakt, kwam
tot wederzijdsche blijdschap, in de nabijheid van Sint-
Helena, weder bij hen. Op den 7 van Zomermaand
passeerden de schepen de evennachtslijn; den 9 van
Oogstmaand bereikten zij de Hoofden; den l l d r a kwa-
men Mauritius en het Duifken binnen Texel, doch
Hollandia eerst den 14 d0 ", als hebbende van wege
30 EERSTE HOOFDSTUK.

de zwakko bemanning voor Petten ten anker moeten


blijven.
Ofschoon deze togt den reederen geene voordeelen
aanbragt, werd evenwel door het stedelijk bestuur
van Amsterdam en door de geheele burgerij teregt
begrepen, van hoe groot een belang het was dat de
weg naar Indie was gevonden, en dat door Neder-
landsche schepen van daar regtstreeks was aangebragt
peper, muskaatnoten, foelie, indigo* en andere indi-
sche voortbrengselen. Toen de schepen voor de stad
het anker hadden laten vallen, werd den schepelingen
van stadswege den eerewijn aangeboden, de klokken
werden feestelijk geluid en andere vreugdeblijken
toonden, dat er groote prijs werd gesteld op de ge-
varen, uitgestaan door het kleine hoopje van aan
de 90 koppen, dat van 249 man het vaderland, na
een' zoo hagchelijken togt, terugzag (*).
Groot waren inderdaad de voordeelen, die als vruch-
ten van dezen togt konden worden beschouwd: de
kennis aan de Javanen, aan hunne zeden, gebruiken
en wijze van handel drijven was opgedaan door niet
weinigen, alzoo de meesten van hen, die aan het
hoofd der eerstvolgende uitrustingen geplaatst wer-
den, deze reize hadden mede gemaakt. E r waren
twee jongelingen van Madagaskar, twee van Sumatra,
een man van de kust van Malabar enz. medegebragt,

(*) Een jaardicht of jaarvers, op die terugkomst vervaardigd,


is te vinden bij v. BOR , cz., Nederlandtsche Oorloghen, Boek X X X I I ,
fol. 16 v. en luidt als volgt:

D e HoBBanders, die NagoLen, P o e B I e , MUsCaten


P e p e r , CaneeB, UUt Spacngion haeBdon t' haorder baten
HaLeu die nU gedWongen tot profllt Van Verde straten.
EERSTE HOOFDSTUK. 31

een onfeilbaar middel om zich tolken voor die streken


te vormen , terwijl men te gelijkertijd met hun ge-
boorteland, de taal en voortbrengselen, althans op-
pervlakkig, bekend werd.
Nog een wezenlijk voordeel trok Nederland van
dezen t o g t , dat namelijk, van met de natuurlijke
geschiedenis van dat verre oosten kennis te maken.
Een Emu of Kasuaris, van Toeban of Sidayoe ten
geschenke ontvangen, ook schildvarkens van Mada-
gaskar en andere tot daartoe onbekende diersoorten
werden medegebragt, zoowel als eenige vreemde
planten en gewassen. Deze laatste, voor zoo veel zij
daartoe nog geschikt waren, werden geplaatst in den
Plantentuin of » Cruyt en Medicijn-Hof," hetgeen aan-
leiding gaf aan de Hoogeschool te Leiden , dat van
harenwege niet lang daarna bij de Staten van Hol-
land een verzoekschrift werd ingediend, opdat, ten
behoeve van die Hoogeschool en den Plantentuin te
Leiden, mogte worden medegebragt »Indiaansche
kruiden , zaden , bloemen , wortelen" en dergelijke,
alsmede mineralen enz. Ook heeft de zucht tot bevor-
dering der kennis van de natuurlijke geschiedenis bij
de scheepsbevelhebbers op die en andere verre togten
uit de onderscheidene werelddeelen naar Nederland
zoo vele schatten van het plantenrijk gebragt, en zoo
vroegtijdig zeldzame viervoetige dieren of vogelen
bekend gemaakt, dat die wetenschap in Nederland,
in den aanvang der 18 e eeuw, eene elders ongekende
hoogte had bereikt.
TWEEDE HOOFDSTUK.

Togt van Van Neck met 8 schepen, hij self met 4 schepen terug
in 16 maanden van Bantam. Van Warwijk en Van Heemskerk
van Bantam naar Ambonia; hunne ontmoeting te Arosabaya;
Van Heemskerk naar Banda met 2 schepen en huiswaarts. Van
Warwijk met 2 schepen naar Ternate, waar hij wel ontvangen
wordt. Hij vult zijne lading aan te Bantam, waar hij 2
Zeeuwsche schepen ontmoet, die eene rampspoedige reis hadden
gehad. Van Beuningen vermoord. C. Houtman aan het hoofd
van 2 schepen te Atsjeen; vermoord; de schepen terug te Mid-
delburg. F. Houtmans werkzaamheid gedurende zijne gevangen-
schap op Sumatra.

Was het al noodig, althans wenschelijk, van dezen


eersten togt der Nederlanders, langs de Kaap de
Goede Hoop naar Indie, eene vrij uitvoerige beschrij-
ving te geven, van wege de menigte bezwaren aan
zoodanigen togt verbonden; bij verdere reizen komt dit,
uit den aard derzelve, minder te pas. De lezer kent
nu eenmaal de moeijelijkheden, die aan dien eersten
togt verbonden waren, en begrijpt, dat de schepelin-
gen met de opgedane ondervinding hun voordeel zullen
hebben gedaan, en vele gevaren hebben vermeden.
D e reeders, weinig genegen zijnde, C. Houtman aan
het hoofd van eene tweede uitrusting te stellen, gelukte
TWEEDE HOOFDSTUK. 33

b e t , hem van alle verder aandeel aan hunne ven-


nootschap te doen afzien, doch begrepen evenwel dat
het beter was een hoofd te hebben, waartoe een man
van deftigen stand te Amsterdam , Jakob van Neck,
zich liet gebruiken. Wijbrand van Warwijck zou als
tweede het bevel voeren , terwijl Jakob van Heems-
kerk, met andere bekwame mannen, tot de kooplieden,
commiesen of gecommitteerden behoorde. De vennoo-
ten hadden nog eenige deelhebbers opgenomen voor
de tweede reis, welke hun het octrooi verleende en
deden acht bodems gereed maken, waaronder Mau-
ritius, Hollandia en het jagt, die tot den eersten togt
behoord hadden. De meeste schepelingen werden op
nieuw aangenomen , onder dezen schipper M a u , die
thans op de Hollandia het bevel voerde. •— Van Beu-
ningen was evenmin als Houtman onder de nieuwe
togtgenooten. Of het beiden ook welligt gefaald hadde
aan de noodige bekwaamheid om met de Javaansche
grooten om te gaan, de een zoowel als de ander had
bewijzen gegeven, dat het hem noch aan moed, noch
aan volharding ontbrak. — Aan de medegekomen
Aziaten werd de gelegenheid verschaft eenige voor-
name steden te zien, ten einde zij, teruggekeerd,
zouden kunnen getuigenis geven van de welvaart der
vereenigde gewesten. — Op den 9 van Lentemaand
1598 was die vloot gereed, met 560 koppen aan
boord, doch het Hep aan tot den 1 van Bloeimaand,
alvorens zij van Texel in zee kwam. Zonder ergens
het anker te hebben laten vallen kwamen de schepen
den 24 van Hooimaand op de hoogte van de Kaap
de Goede Hoop, doch zagen eerst, te midden van
vele stormen, dat voorgebergte op den laatsten dier
I. 3
34 TWEEDE HOOFDSTUK.

maand. Steeds door stormen beloopen, geraakten, den


8 van Oogstmaand, de schepen van elkander af. —
Van Neck, slechts drie zeilen bij zich hebbende, toen
hij Madagaskar in het gezigt kreeg, liep naar het
eiland St. Maria en verder naar de baai Anton-Gil,
alwaar hij zich slechts den hoog noodigen tijd van wei-
nige dagen ophield , dewijl de manschap eene goede ge-
zondheid genoot. Den 26 van Slagtmaand ankerde hij
voor Bantam. De Portugezen wilden het doen voor-
komen, dat die schepen, sedert het verlaten der haven,
al dien tijd, op de indische wateren hadden gezwor-
ven, en dus inderdaad zeeroovers waren. Wel had
dit eenigen schijn, dewijl de Mauritius en de Hollan-
dia werkelijk dezelfde schepen waren, die de Ban-
tammers twee jaren vroeger gezien hadden. Doch
de Guzerat Abdul, die destijds van Bantam met de
Nederlanders vertrokken was , verhaalde hetgeen hij
in Holland gezien had, en zijne verklaringen werden
bevestigd door den Madagaskarschen jongman, die
eenige weken te voren had geweigerd, op zijn vader-
land te worden achtergelaten. Nu vond men geloof.
De brieven van den Stadhouder en de medegebragte
ceschenken werden overhandigd, en de handel toe-
gestaan. De goede verstandhouding tusschen den
regent van Bantam en de Nederlanders bleef bewaard;
weinig weken waren voldoende, om eene behoorlijke
lading specerijen in te koopen niet enkel voor de
alhier zijnde twee schepen en een jagt, maar zelfs
meer dan deze bergen konden.
Het was ruchtbaar geworden, dat nog vijf zeilen, die
tot deze vloot behoorden, gewacht werden, en dat andere
schepen in Nederland werden toegereed, die ook naar
TWEEDE HOOFDSTUK. 35

deze .streken bestcmd waren. Kramerijen, lakenen, zij-


den en fluweelen stoffen enz., werden daarop door de
kooplieden minder begeerd, maar wel rijksdaalders
(Spaansche pilaar realen van achten of Spaansche mat-
ten). Het pikol of centenaar zwarte peper, dat de
Nederlanders in de eerste dagen hadden kunnen koo-
pen voor Rx. 6 , werd spoedig verhoogd tot Rx. 8.
In gelijker voege ging het met de nagelen, foelie,
muskaatnoten en kaneel. Van Neck deed evenwel
door Cornelis van Heemskerk koopen wat er aan de
markt kwam, zoodat toen , na vijf weken, de andere
vijf bodems kwamen opdagen , er weinig specerijen
meer te verkrijgen waren. — Verheugd dat men, van
weerskanten, geene rampen had te betreuren en de
manschappen, over het geheel, eene goede gezond-
heid genoten, werd het jagt Vriesland ook tot de
terugreize in gereedheid gebragt. — De lading, be-
nevens de rijst en andere ververschingen te Bantam
hebbende ingenomen, liep Van Neck den 11 van
Louwmaand 1599 , met zijne vier schepen onder de
kust van Sumatra in straat Sunda, vulde zijne water-
vaten en ruilde eene menigte vruchten in voor mes-
sen, spiegeltjes, naalden en Neurenberger kramerijen.
De straat uitgezeild en den oceaan zijnde overgesto-
ken , werd slechts het eiland St. Helena als verver-
schingsplaats aangedaan. Men voorzag zich van gei-
t e n , yeldhoenders , wilde varkens en versche visch.
Weder voorwaarts ging het, zonder ergens verder te
ankeren, totdat Van Neck met de vier schepen on-
verzeerd, op den 19 van Hooimaand 1 5 9 9 , wederom
te Texel het anker liet vallen. —• De reeders haast-
ten zich naar de Helder, om de teruggekomenen te
3*
36 TWEEDE HOOFDSTUK.

verwelkomen, en alzoo de admiraal van wege den


sultan van Bantam brieven en geschenken voor den
stadhouder had medegebragt, ging de reeder Hendrik
Buijck met Cornelis van Heemskerk naar den H a a g ,
om ze prins Maurits aan te bieden. — Den 27 dier
maand kwam van Neck met de Hollandia te Amster-
dam, waar hem eene even feestelijke ontvangst ver-
beidde, als aan de eerste uitrusting bij hare tehuis-
komst was te beurt gevallen. De voorspoed, welke
hij op zijne uit- en tehuisreize had gehad en de rijke
lading verheugden de geheele gemeente.
Wijbrand van Warwijck, om tot dezen terug te
keeren, landde met de schepen, die onder zijne vlag
waren gebleven, den 18 van Herfstmaand 1598 in de
zuidoosterhaven (*) van het eiland Uha da Cerne,
doch door de Nederlanders bij deze gelegenheid
Mauritius , ter gedachtenis van den stadhouder Mau-
rits van Nassau, genoemd. Het eiland was onbewoond ,
en men gebruikte de veertien dagen, welke er door-
gebragt werden, om de schepen schoon te maken
en alles te herstellen of te voorzien wat des behoefde,
nadat de predikant (Van Warwijck had evenzeer als
Van Neck, een predikant aan boord), voor de be-
houdene reize tot hiertoe God met ernst en gepast-
heid had dank gezegd in tegenwoordigheid van al het
© © © D
scheepsvolk, dat van de schepen kon gemist worden.

(*) In do Eransche vortaling, welke van deze reize in 1601


in het licht kwam, wordt ze genoemd: „ B a baye de Warwick,"
en het zuidelijkste oilandje bij het inkomen der baai : „ Isle de
Heemskerk. Inderdaad hadden de schepelingen van Van Warwijks-
havon on Hoemskerks-eiland gosproken. Waarom zijn die namen
zoo spoedig van de kaarten verdwenen ?
TWEEDE HOOFDSTUK. 37

Onbekende boomsoorten, planten, gewassen en vo^


gelen werden alhier gevonden en onder dezen de
walgvogel of dodaars, welke sedert is uitgestorven (*).
Overtnigd dat het van groote waarde voor volgende
scheepstogten zou wezen, indien gewenschte verver-
schingen in de nabijheid van eene ruime haven, waar
water en brandhout in overvloed waren, konde ge-
vonden worden, deed Van Warwijck een' grooten tain
aanleggen en behoorlijk ompalen, waarin erwten,
boonen, moesgroenten enz. werden gezaaid; ook liet
hij er hoenders achter, alles »tot voordeel van andere
schepen, die daer souden moghen komen haer te ver-
verschen." — Na een verblijf van ruim veertien da-
gen verlieten de vijf schepen Mauritius en kwamen
behouden op den 1 van Louwmaand 1599 te Bantam,
alwaar de andere schepen reeds bezig waren de lading
, in te nemen en het verkeer met de inlanders allezins
op een' gunstigen voet stond. '
Van Warwijck zou met de vier grootste schepen der
vloot, Amsterdam, Gelderland, Zeeland en Utrecht,
gezamenlijk metende ruim 800 last, in Indie achter-
blijven en naar de Molukken stevenen. Jakob van
Heemskerk, reeds bekend door zijne togten naar het
Noorden, was tweede bevelhebber over die bodems.
Den 8 van Louwmaand vertrokken ze langs de noord-
kust van J a v a , Jakatra en Toeban aandoende. Ter

(*) Ik heb, in den aanvang van het jaar 1835 , aan de oudste
bo5cheiden omtrent die diersoort herinnerd, welk stukjo: Over
het uitgestorven vogelgeslacht, Didus Ineptis, is te vinden in hot
Mongolwerk , bl. 74—83 , der Bijdragen tot boekcn- en menschen-
kennis, verzamcld door Mr F. s. SCHUW. en A. VAN DER HOOP, J r .
D . IV.
38 TWEEDE HOOFDSTUK.

laatstgemelde plaats werden de Nederlanders met veel


voorkomendheid behandeld door den sultan, die hun
zijne paleizen en stallen Het zien, hetgeen zeer ge-
schikt was om hun een groot denkbeeld van zijne
rijkdommen te geven. Ook verschafte hij hun het
genoegen van een tornooi, waaraan zijne edelen deel
namen, welke zich met veel behendigheid van die
ridderlijke oefening kweten. — Rijst, runderen en an-
dere benoodigdheden kregen de schepen aan boord. —•
Van Heemskerk verzeilde met twee schepen naar J o -
hortan (*) , tot het verkrijgen van een' loots Voor de
Molukken, en vond er een Nederlander , die met de
Portugezen op Java gekomen was en een'aanzienlijken
handel dreef. Een kostbare kris of Javaansche dolk,
ten geschenke voor prins Maurits, werd van Heems-
kerk alhier van wege den sultan van Toeban ter hand
gesteld. Genoegzaam gelijktijdig vernam hij echter,
dat den admiraal voor Arosabaya een groot ongeval
was overkomen, nadat deze aldaar van Toeban ter
reede was gekomen, om leeftogt te koopen. Eene
Hollandsche sloep, die rijst geladen had, met de ebbe
op het droog gerakende , werd in de stad de tijding
verspreid dat deze schepelingen van denzelfden land-
aard waren, die, ruim twee jaren geleden, zoo velen
om het leven had gebragt. Het gelukte daarop aan
de inlanders den commies Schuermans met een veer-
tigtal manschappen, drie sloepen en vrij wat wapenen,
ook twee steenstukken, in hunne magt te krijgen.
Den 1 van Sprokkelmaand, toen Van Heemskerk mede

(*) Doze plaats zal waarschijnlijk in de nabijheid van Straat


Madoora zijn golegen geweest.
TWEEDE HOOFDSTUK. 39

voor Arosabaya gekomen was, begon men te onder-


handelen over den losprijs, doch daar de eisch te hoog
was, poogde men den 5d01J de gevangenen te verlossen.
Dit mislukte, dewijl eene opgekomene stormbui twee
sloepen, gezamenlijk met 49 man, onderst boven
wierp in den mond der rivier. Die aan den eenen
oever te land zochten te komen, werden dadelijk af-
gemaakt, en sommigen, nog tegen het water worste-
lende, gekrist; die aan den anderen oever landden ,
behielden het leven ; dezen waren ten getale van 24. —
In slechter toestand geraakt, schoot er dus niets over
dan te trachten het omtrent den losprijs eens te wor-
den. Men werd het eens voor eene som van Rx. 2000
en den 14do" was al het volk, ten getale van onge-
veer 6 0 , weder aan boord, behalve 2 die vrijwillig
achterbleven. Nu haastte men zich het anker te lig-
ten en naar Amboina onder zeil te gaan.
In 1515 hadden de Portugezen voor het eerst zich
in de Molukken vertoond, en dewijl deze eilanden
eigenlijk die waren, welke de zoo algemeen gezochte
kruidnagelen, muskaatnoten en macis of foelie ople-
verden , kon het geene bevreemding wekken, dat zij
getracht hadden er vasten voet te verkrijgen. Dit
was hun gelukt voornamelijk op Ternate en Tidor, op
Amboina, later op Timor en Solor. Op de Bandasche
eilanden was het hun niet gelukt, van wege het groote
wantrouwen van den landzaat. In dienzelfden tijd
waren de Spanjaarden, onder aanvoering van Magel-
l a n , door het westen been, in Indie gekomen, en
er ontstond een geschil tusschen Spanje en Portugal
of de Molukken aan deze of gene zijde lagen van de
lijn, welke de Paus in die verre streken getrokken had
40 . TWEEDE HOOFDSTUK.

als grens van het gebied, dat de opperkerkvoogd aan


die beide rijken toestond voor zich zelven te verove-
ren. — De Portugezen waren er tot daartoe in
geslaagd de Spanjaarden uit de Molukken verwijderd
te houden, doch hunne onderdrukkingen of hunne
onberaden bekeeringszucht, hadden hun veel vijan-
den gemaakt, en de sultan van Ternate, die eene
eeuw vroeger nog in het bezit was geweest van eene
uitgebreide magt, was het in 1581' slechts met veel
inspanning gelukt, het juk van den vreemdeling af
te schudden, en zijne onafhankelijkheid te handha-
ven. — Zoo stonden de zaken, toen zich een ge-
duchte mededinger, de Nederlander namelijk, in de
Molukken kwam vertoonen.
Den 3 van Lentemaand 1599 kwam Van Warwijck
met zijne schepen onder Hitoe, het westelijke schier-
eiland van Amboina, ten anker; — op het oostelijke
Leytimor hadden de Portugezen een fort, aan de
groote baai. Door de opperhoofden (Orangkayas) wel
ontvangen zijnde, vernam Van Heemskerk, in een
onderhoud met hen, dat er voor de vier schepen geen
genoegzame lading zou wezen. Hij vertrok derhalve
met twee bodems naar Banda, waar hij, op den 15 dcn ,
door het Gat van Lonthoir, in de groote baai het
anker wierp. Des bevelhebbers bekwaamheid werd
gevorderd om in goede verstandhouding te geraken
met de Bandanezen; hij slaagde, want zoowel op Lont-
hoir als op Neira zag hij zich een huis toestaan tot
berging der koopmanschappen. Deze werden door de
inlanders zeer begeerd, die daarentegen de baar (525
pond Amst.) foelie voor Rx. 6 0 , de baar muskaat-
noten voor Rx. 6 , en nagelen voor Rx. 4 5 , aan de
TWEEDE HOOFDSTUK. 41

vreemdelingen verkochten. —• De Bandanezen waren


in onderlinge oneenigheid, doch Van Heemskerk wist
zich buiten die twisteu te houden niet alleen, maar
zelfs een verdrag met de voornaamste hoofden te slui-
t e n , uit krachte waarvan hij twintig schepelingen met
geld en koopmanschappen achterliet, om verder noten
en foelie op te koopen. Hierdoor gaf Van Heemskerk
een groot bewijs van menschenkennis en geschiktheid,
dewijl de Bandanezen, sedert de Portugezen door
hen verjaagd waren, geene andere dan inlandsche
vaartuigen hadden willen dulden. — Den 5 van Hooi-
maand verlieten de twee bodems Banda, en bereikten,
na Bantam te hebben aangedaan, het eiland St. H e -
lena den 8 van Wintermaand, waar zij tot den 1 van
Louwmaand 1600 bleven om zich te ververschen. —
Op het einde van Grasmaand kwam Van Heemskerk
met de beide schepen voor Amsterdam en was de
eerste die nagelen en noten aanbragt, ingeladen ter
plaatse waar ze geoogst waren.
De twee schepen, welke onder Hitoe waren geble-
ven, kregen minder specerijen dan aanvankelijk was
toegezegd, doch rijst en andere lceftogt in overvloed
en goedkoop. Van Warwijck vond gelegenheid te too-
nen, dat de Nederlanders den Portugezen vijandig wa-
ren , door enkele manschappen te vergunnen de
• Ambonezen, bij een' aanval op de Portugezen, te ver-
zellen. De admiraal verliet daarop den 8 van Bloei-
maand dat eiland, eenigen in een nieuw klein fortje
achterlatende, en kwam den 228""1 derzelfde maand
voor Ternate. Zeer wel ontvangen zijnde door den
maharadja, scheen het weinig dagen later, dat de
goede verstandhouding zoii worden verstoord , dewijl
42 TWEEDE HOOFDSTUK.

de vorst met 32 oorlogsvaartuigen (korrakorras), ieder


voorzien van een paar honderd gewapenden en twee
of meer draaibassen, de schepen naderde. Men was
derhalve op zijne hoede en ten strijde gereed, doch
de grootste omzigtigheid was den schepelingen aanbe-
volen. Het bleek, dat de vorst slechts eene krijgsver-
tooning had willen maken. De vorst was ontegen-
zeggelijk wantrouwend, ten gevolge der gebeurtenis-
sen, welke tusschen hem en de Portugezen hadden
plaats gehad; dikwijls had hij beloofd aan boord te
zullen komen, dikwijls ook was hij met eene korra-
korra of praauw het admiraalschip aan boord komen
leggen; doch eerst na twee maanden waagde het de
maharadja aan boord te komen, sedert herhaalde hij
zijn bezoek meermalen.
Veel nagelen en op voordeelige wijze werden ge-
kocht, zelfs voor eene partij apothekersfleschjes, een
pond nagelen voor ieder fleschje. Met den vorst werd
een verdrag voor de geheele lading gesloten, e n ,
voor het vertrek trof Van Warwijck zelfs eene over-
eenkomst voor den geheelen aanstaanden oogst. De
gewone oogst van Ternate, Tidor, Batsjan en Motier
te zamen werd geschat op 4600 baar, a 620 Ainst.
ponden ieder. Ten einde die nagelen in ontvang te
nemen werd Frank van der Does, met eenige min-
dere beambten, wel voorzien van goederen en geld,
achtergelaten.
Den 19 van Oogstmaand verliet Van Warwijck dit
eiland, schaars voorzien van rijst of vleesch, als moe-
tende een en ander op Ternate van elders worden
aangevoerd. Dit maakte den toestand der schepelingen
bedenkelijk, en wijl men 87 dagen reis had van
TWEEDE HOOFDSTUK. 43

Ternate naar Jakatra, hadden ze veel honger en


kommer uit te staan. Te Jakatra had de ellende een
einde, want nu kon men drie pond rijst voor een
stuiver koopen. Te Bantam, waar de lading met
eenige specerijen werd aangevuld, vond Van War-
wijck twee Zeeuwsche schepen. •—• Deze waren met
octrooi van de Staten van Zeeland uitgerust door
den Middelburgschen koopman Ten Haaf en eenige
vrienden, en waren in de eerste dagen van Gras-
maand 1598 in zee gekomen met nog een derde schip,
d a t , niet behoorlijk geballast zijnde, op de hoogte
van Douvres, omgeslagen en gezonken was, waarbij
veel volks omkwam. De Zonne en de Lange Bercke
hadden eene rampspoedige reis, en kwamen eerst een
jaar na het vertrek van Vere in de baai van Bantam
ten anker, hebbende vrij wat manschappen verloren ,
en nog vele zieken aan boord. Ruim zeven maanden
lagen ze daar, toen Van Warwijck verscheen, heb-
bende naauw 60 last peper en nagelen in. Slecht
bemand, konden de beide bodems terugkeeren onder
het admiraalschap van Van Warwijck, van wien ze
alle inogelijke hulp en ondersteuning ontvingen. — Het
schip Utrecht laadde te Bantam nog peper, foelie en
nagelen, welke beide laatste artikelen er veel duurder
betaald werden dan op Banda.
Na van het noodige zich te hebben voorzien, ver-
lieten de vier zeilen Bantam op den 21 van Louw-
maand 1600. Den 16 van Bloeimaand lieten ze voor
St. Helena het anker vallen, waar ze op de gewone
ligplaats vier groote Portugesche schepen vonden. Die
groote gevaarten , ofschoon eene bemanning hebbende,
die ongetwijfeld viermaal talrijker was, waagden evenwel
44 TWEEDE HOOFDSTUK.

geen aanval op de kleine Nederlandsche vaartuigen,


en vergenoegden zich met het waterhalen te beletten.
Nu liepen de vier schepen naar het eiland Ascension,
waar men wel schildpadden (zelfs van 400 pond) ,
varkens, meeuwen en overvloed van visch k r e e g ,
maar niet wat men het meeste zocht: versch water.
Van Warwijck oordeelde het, uit dien hoofde , niet
dienstig, zich Iang op te houden en verwijderde zich
van Ascension den 31 van Bloeimaand. Na veel
sukkelens en ziekten, ten deele het gevolg van gebrek
aan ververschingen en schaarschte van water, kwamen
ten laatste de Zeeuwsche schepen te V e r e , de Hol-
landsche te Texel en voorts te Amsterdam in behou-
dene haven.
Wat waren intusschen de lotgevallen van de beide
mannen aan wie, op den eersten togt naar Indie,
onder den titel van commies of koopman (thans zegt
men super-carga), alles wat de inkoop en verkoop
der goederen en het staatkundig verkeer met de
vreemdelingen, bij wie men zou aanlanden, was toe-
vertrouwd geweest? Of kwam Cornelis Houtman en
Gerrit van Beuningen niet meer in aanmerking bij
de stoute ondernemingen, welke de Nederlanders ver-
der op het einde der 16" en in het begin der 17" eeuw
ten uitvoer bragten ? Verre van daai\ Van Beunin-
gen werd bevelhebber van een der schepen bij de
onderneming, aan welker hoofd Jaques Mahu geplaatst
werd. Hij werd eerlang tweede bevelhebber over drie
schepen; op de westkust van Zuid-Amerika echter
werd de onverschrokken man deerlijk om het leven
gebragt. — Cornelis Houtman ging het niet beter. —
De uitkomst van den eersten togt had overtuigend
TWEEDE HOOFDSTUK. 45

getoond, hoe het niet raadzaam was, den scheepsraad,


of hoe men de vergadering van de commiezen met de
schippers wilde noemen, in alle belangrijke zaken te
doen beslissen. Ging de Amsterdanische vennootschap
of » Compagnie van Verre," van die ondervinding in
1598 gebruik maken, Balthazar de Moucheron, vroe-
ger koopman te Antwerpen, toen te Middelburg,
een man vol wijdstrekkende ontwerpen en die vele
grootsche ondernemingen tot stand bragt of althans
beproefde , deed zulks niet minder. Met blijdschap
vatte hij de gelegenheid aan om C. Houtman aan het
hoofd eener uitrusting, waarvan hij de ziel was , te
plaatsen. Twee schepen: de Leeuw en de Leeuwin,
te zamen 325 last, bemand met 223 koppen, gin-
gen van Vlissingen op den 15 van Lentemaand 1598
in zee. Behalve Frederik, jonger broeder van Cor-
nelis Houtman, en eenige neven van De Moucheron,
bevonden zich als stuurlieden aan boord John Davis (*),
»een versocht piloot" en zijn vriend Tomkins ,
beide Engelschen. In de Saldanhabaai werd eenige
dagen vertoefd, alsmede in de baai van Sint Augustijn
op Madagaskar. Houtman koos thans een' anderen
reisweg clan die op den vorigen togt gevolgd was, en
wel het kanaal van Mozambiek, het gewone vaarwater
der Portugezen naar en van Indie. In den aanvang
van Grasmaand 1599 bereikte men de Komoorsche
eilanden, aan het noordeinde dier straat gelegen (f),

(*) Het blijkt niet dat deze John Davis dezelfde i s , door wien
in 1585 Straat-Davis of zoo als wij verkeerdolijk zeggcn, Straat-
Davids is ontdekt. gedert ontmoeten wij dozen stuurman, jaren
achtereen, in Indie met engelscho schepen.
(t) Aan dit bezoek op do Komoorsche of Majotsche eilanden ,
46 TWEEDE HOOFDSTUK.

bleef in die eilanden een twintigtal dagen, om versch


water, rundvee, rijst en ververschingen in to nemen,
en ligtte het anker op den 28"*°" dier maand. Na
kaap Komorin in het gezigt te zijn geloopen, werd
de vaart gerigt naar Sumatra, waar de beide bodems
op den 21 van Zomermaand te Atsjeen binnen vie-
len. — Het rijk Atsjeen was destijds het bloeijendst
van Sumatra, zich ver uitstrekkende kings de west-
kust van dat eiland, alsmede op de oostkust en op
den overwal van het schiereiland Malakka. Sedert
de invoering van den Islam was er een druk verkeer
geweest tusschen Atsjeen en de Roode Zee, inzon-
derheid tot het heen en terugvoeren der bedevaart-
gangers van Sumatra en verdere eilanden van de
oostersche eilandzee. Ook had de sultan groote rijk-
dommen verzameld en spreidde, vooral wanneer hij
zich aan zijn volk vertoonde, dat echter zeldzaam
gebeurde, groote pracht ten toon. — Houtman werd
met veel praalvertooning aan het hof ontvangen, en
door den sultan met eene rijkversierde kris — eene
buitengewone onderscheiding te Atsjeen — beschon-
ken. Oogenschijnlijk bleef hij op zeer goeden voet
bij den vorst, die hem sprak van de opstokerijen der
Portugezen ten nadeele der Nederlanders, en hunne
hulp inriep tegen den sultan van Johor. Met den
handel ging het echter tragelijk en het bleek welhaast,
dat er een snood verraad broeide. Op den 1 van Herfst-
maand barstte het los. De shabandaar kwam met

heeft men derzelver ontdekking aan Houtman, dus aan de Ne-


derlanders , toegeschrcven. Zie K. FALKENSTEIN , Geschichte der
Geographischen Enldcckungsreisen, B . I I , S. 105. Het is editor
onjuist. De Portugezen kenden sedert lang die eiland-groep.
TWEEDE HOOFDSTUK. 47

een groot gevolg bij Houtman aan boord, en zond


een gedeelte der zijnen naar de Leeuwin, om de be-
velhebbers te onthalen. In den drank was een be-
dwelmend sap gemengd, en toen deszelfs uitwerking
bij de scheepshoofden zigtbaar werd, viel men op
beide schepen hun te lijf. Cornelis Houtman was een
der eerste slagtoffers. Daar echter de schrik bij
de meesten de bedwelming deed wijken, en het volk
zich spoedig schrap zette , of zich uit het want ver-
dedigde, kregen de Atsjeenders het eerlang te kwaad,
zoodat de vaartuigen (padoewakans) met gewapenden,
die reeds genaderd waren, hunne lading niet dorsten
overwerpen. De shabandaar en velen der zijnen
kwamen om. Toen de sultan vernam, dat de verra-
derlijke aanslag geheel mislukt was, maakte hij zich
niet enkel meester van alle goederen in de loge en
van de drie sloepen, die aan wal waren , maar liet
ook de meeste Nederlanders die in zijn bereik waren,
vermoorden. Onder dezen bevond zich Th. Kooimans,
die in het gezag op Houtman volgde. In het geheel
waren 68 schepelingen onder de dolken der moorde-
naars bezweken. — Guijon le Fort nam, ingevolge
de bedoeling der reeders, het bevel op zich. — Uit
vreeze voor erger, verzeilde men dienzelfden dag naar
Pedier, alwaar men, daags daaropvolgende, zich
door een aantal padoewakans zag bestookt. Een
dezer, in den grond geschoten zijnde, trokken de
anderen zich buiten bereik van het geschut terug.
De beide schepen verlieten deze verraderlijke streken,
zeilden naar de kust van Kweda, voorts naar de Ni-
kobarische eilanden, waar men in Slagtmaand, daar-
na op de zuidoostkust van Ceylon, rijst, hoenders en
48 TWEEDE HOOFDSTUK.

eene menigte ververschingen inruilde. Specerijen of


andere koopmanschappen waren niet te krijgen, zoo
dat men zich moest vergenoegen met ruim 70 last
peper die men te Atsjeen ingekregen had, en eene
aanzienlijke hoeveelheid rijst, ingeruild van een schip ,
dat men ontmoet had en dat van Negapatnam naar
Atsjeen was bestemd. — Den 28 van Wintermaand
1599 verliet Le Fort die streken, gierde aan op
St. Helena, Ascension en Novonha, en kwam den 29
van Hooimaand 1600 in de haven van Middelburg ,
hebbende 866 dagen reis.
Hoe noodlottig deze togt ook was uitgevallen, hadden
de Nederlanders nogtans het voordeel, dat ze meer
westdijke gedeelten van Indie leerden kennen, en
dat zij, die, als gevangenen, waren achter gebleven,
met het Maleisch, de landsvoortbrengselen en de ze-
den der landzaten van noordelijk Sumatra bekend
werden. Zelfs de sterrekunde had er voordeel van ,
want Frederik Houtman bevond zich onder de ge-
vangenen. Ofschoon de meesten een jaar later hunne
vrijheid herkregen, moest hij ruim twee jaren te
Pedier of te Atsjeen als gevangene vertoeven. Aan
dat langdurige verwijl heeft de wetenschap een aantal
zuider starrebeelden te danken , zoo als Willem Jan-
sen , gezegd Blaeu, getuigt en op zijne hemelglobe
heeft aangeduid (*). Ook een woordenboek van de
Maleische en Madagaskarsche talen, met eenige

(*) Men zie de reeds op bl. 10 aangehaalde verhandeling van


Mr. i. F. BODEL NTENiinis, bl. 316 en volg. Op bl. 318 vindt
men den titel van het Spraeck ende Woordboeck), welk hoogst zeld-
zaam werk voorhanden is op de Bibliotheek der Beidsche Maat-
schappij van Bettcrkunde.
TWEEDE HOOFDSTUK. 49

zamenspraken, ten behoeve der zeevarenden, schreef


Frederik Houtman bij zijne tehuiskomst. Zeer ver-
dienstelijk was het eene gevangenschap, welke zoo
weinig gelegenheid aanbood tot wetenschapjjelijke oe-
feningen , ten nutte der wetenschap te doen strekken;
een schitterend bewijs tevens ten voordeele van zijn
karakter, dewijl hij zich door die treurige omstan-
digheden niet geheel had laten ter nederdrukken. —
Wat het » spraeckboeck" aangaat, dat een honderdtal
bladzijden beslaat, hierin volgde hij het voetspoor van '
Van Warwijck , die, hoezeer meer onvolkomen, zijne
landgenooten bereids met het Maleisch, zoo als het in
de Molukken gesproken wordt, en met het Javaansch
had getracht eenigermate bekend te maken. In alien
opzigte toonde de Nederlander van het einde der 16 e
eeuw een' wakkeren zin en bevlijtigde zich om
zijn vaderland de vruchten te doen trekken van de
land- en volkenkennis door hem opgedaan. De reisbe-
schrijvingen of journalen van onze zeevaarders kwa-
men niet alleen in de Nederlandsche, maar vaak te
gelijker tijd of kort daarna tevens in het Latijn,
in het Fransch en in het Hoogduitsch in het licht.
Andere natien konden in dier voege winst doen met
de ondervinding, die door de Nederlanders, ten prijze
van goed en bloed , gekocht was.
DERDE HOOFDSTUK.

<S. van der Hagen met 3 schepen naar Amboina; hij sticht in 1600
een fortje op Hitoe. P. Both, door eene nieuwe vennootschap, met
4 schepen; ook J. Willems met 4 schepen naar Indie. V. Kaar-
den te Atsjeen, haalt er eenige schepen aan; de gevolgen in
Nederland en op Sumatra. Uitrusting van Ten Haaff naar
Atsjeen onder L. Bicker, door wien goede vcrstandhouding wordt
bewerkt en die twee gezanten medekrijgt. Bicker vermeestert
te St. Helena een Portugeesch galjoen. Van Neck en Van
Warwijck met 6 schepen, de eerste naar Ternate, fast de Por-
tugezen op Tidore aan, en doet een' rampspoedigen togt naar Sina.
Handel te Patani. Van Heemskerk slaat tegen eene Spaansche
scheepsmagt bij kaap Verd; hij neemt een rijk geladen galjoen
in straat Sinkapore. J. van Spilbergen, wel ontvangen op Cey-
lon , neemt gezamenlijk met de Engelschen een Portugeesch schip.

Reeds bij het vertrek van de uitrusting onder Van


Neck was de »Compagnie van V e r r e " er op bedacht,
om op nieuw schepen toe te reeden ; ongeveer drie
maanden, bevorens deze vlootvoogd terug kwam, wa-
ren de schepen de Zonne, de Mane en de Morgen-
sterre in staat zee te kiezen. Steven van der Hagen,
ook Verhagen genoemd, was aan het hoofd, had
Cornelis Jansz. Schouten als schipper, en J a n Sas
van Gouda als opperkoopman aan boord. Den 6 van
Grasmaand 1599 in zee geraakt, bereikte Van der
Hagen in vier weken de paralel der eilanden van het
DERDE HOOFDSTUK. 51

Groene-voorgebergte , waar hij op het eiland Maijo


versch water innam, doch, door de onachtzaamheid
van het scheepsvolk, eenige manschappen verloor, die
in Portugesche gevangenschap geraakten. In de bogt
van Guinea vervallen bekwam hij eenige ververschin-
gen , en bereikte tegen het einde van Wijnmaand Ma-
dagaskar , dat voor den schepeling niet veel opleverde.
Eerst den 13 van Lentemaand 1600 kwam hij te Ban-
tam, waar, bij weinig voorraad , tollen en gelden ver-
hoogd waren. Ingelicht door den ( commies , die door
Van Warwijck in de loge was achtergelaten, werden de
zeilen weder in top geheschen en zette hij koers naar
de Molukken. De zeevoogd zelf naar Amboina, en de
beide andere schepen naar Banda geloopen zijnde,
verkregen de laatste, ten gevolge der door Van Heems-
kerk gesloten overeenkomst, voile lading en kwa-
men den 18 van Herfstmaand ter reede bij Van der
Hagen. Deze had, ten verzoeke der Hitoenezen, met
drie sloepen en de Zonne, gedurende twee maanden,
het Portugesche fort helpen belegeren, zonder veel
uit te rigten, wijl de eilanders niet in staat waren ,
eene zoo groote magt te leveren, als zij, om des vloot-
voogds bijstand te verkrijgen, hadden beloofd. Te
hunnen genoege werd, aan het zuideinde van Hitoe,
een fortje gebouwd, ondersteund door grooten ijver
van de Amboinezen , met wie een verbond van onder-
linge hulpe tegen de Portugezen werd gesloten , en
tevens bepaald, dat de nagelen tot zekere prijzen
uitsluitend aan de Nederlanders zouden geleverd wor-
den. Het fort of Kasteel van Verre ontving Jan Dirksz.
Sonnenberg als bevelhebber en 27 vrijwilligers als be-
zetting, wordende bewapend met 5 metalen en eenige
4*
52 DERDE HOOFDSTUK.

ijzeren stukken, en wel voorzien van oorlogsbehoeften,


leeftocht, koopwaren en geld.
Aldus werd bereids in het jaar 1600 van wege
eene reederij van eenige Amsterdamsche kooplieden
een verbond tot wederzijdsche hulp gesloten met de
bevolking van een der voornaamste eilanden van de
Molukken , en te harer bescherming eene sterkte ge-
sticht, welke met der daad als de eerste Idem is te
beschouwen van het landbezit, dat gewis niet in de
oorspronkelijke bedoeling der vennooten heeft gdegen.
Van der Hagen werd hierin niet geleid door de
zucht om aan den last zijner meesters te voldoen; ook
zijne vijandelijkheden jegens de Portugezen beston-
den in aanval en geenszins in verdediging, het eenige
dat door de Algemeene Staten den aanvoerders dier
schepen was vergund geworden. Men moet het daar-
voor houden, dat hij, zoo niet alleen , dan toch hoofd-
zakelijk gedreven werd door den ijver, zoo algemeen
onder de Nederlanders destijds, om den koning van
Spanje te benadeelen, waar en zoo veel men ver-
mogt. Misschien wilde hij zich wreeken op het onge-
lijk , dat door de Portugezen op Maijo en Del Prin-
cipe hem was aangedaan. Wie kon het hem euvel
duiden, wanneer Van der Hagen aan al het kwaad
dacht, dat door de Portugezen zijnen landgenooten
op Java berokkend was ?
Dit fort op de zuidkust van Hitoe bleef slechts
weinige maanden bezet. In Zomermaand van het vol-
gende jaar vond J. van Heemskerk goed die geringe
bezetting bij zich aan boord te nemen , overtuigd dat
ze te zwak was om een aanval van de Portugezen te
wederstaan. Hoe voorzigtig hij daarmede handelde,
DERDE HOOFDSTUK. 53

bleek nog geen acht maanden daarna; toen de vloot-


© o

voogd de Mendoza met eene aanzienlijke magt, na


zijne nederlaag te Bantam, in de Molukken verscheen.
Intusschen had Sonnenberg de hem toevertrouwde
belangen met ijver behartigd, dewijl hij gedurende zijn
verblijf eene lading van 300 baar nagelen had bijeen-
gezameld.
Den 6 van Wijnmaand verliet Van der Hagen de
Molukken om naar Bantam terug te keeren. Zes
weken bragt hij op dien togt door. Hij vond er den 19
van Slagtmaand zes Nederlandsche bodems, die niet
alle tot dezelfde vennootschap behoorden. Men kwam
echter overeen elkander den Iiandel niet te bederven,
maar gemeene zaak te maken en de een niet tegen den
ander op te bieden. Zoo eendragtig handelende bevor-
derden de Nederlanders dkanders belangen. Van der
Hagen vertrok den 14 van Louwmaand 1601 en
kwam, na omtrent de kaap de Goede Hoop zware
stormen te hebben doorgestaan, behouden te huis.
Te gelijk met Van der Hagen was van Bantam
teruggekeerd, Pieter Both, bevelhebber van de nieu-
we of Brabandsche Compagnie, zoo genoemd omdat
de meeste vennooten , ofschoon te Amsterdam geves-
tigd, uit de zuidelijke Nederlanden, om het genot
van geloofsviijheid, daarheen waren verhuisd. De
nieuwe Compagnie had zich reeds gevornid kort na
de terugkomst van Houtman in 1&97, en alhoewel
baar door de Staten van Holland eenige stukken
met het benoodigde buskruid , lood en lonten was
toegestaan, zoo Hep bet evenwel aan tot diep in het
najaar van 1599, alvorens de twee schepen en twee
jagten gereed waren. Pieter Both stond aan het hoofd;
54 DERDE HOOFDSTUK.

tweede bevelhebber was Paulus van Kaarden, die aan


den eersten togt naar Indie had cleel genomen. Den
21 van Wintermaand geraakten die vier bodems van
Texel in zee, tegelijk met vier schepen van de oude
Compagnie, welke, na de terugkomst van Van Neck
in Hooimaand van dat j a a r , met der haast tot een
nieuwen togt waren uitgerust en onder bevel gesteld
van Jakob Willemsz., ook wel Willekens genoemd.
De uitrustingen der twee Compagnien scheidden van
elkander; het bleek dat men met elkander wilde wed-
ijveren, want men zette wederzijds grooten spoed
achter bet werk, Willems ging met zijne vier sche-
pen regelregt naar Sumatra; te Atsjeen ter reede
gekomen, haaste hij zich weder t'zeil te gaan , toen
hij vernam, door welke verraderij Cornelis Houtman
er den dood had gevonden, en dat er een toeleg
gesmeed werd ook de nieuw aangekomenen te over-
rompelen. Hij wendde langs de westkust van Su-
matra; ontmoette, op den 29 van Oogstmaand,
Van Kaarden, aan wien van het gebeurde te Atsjeen
werd kennis gegeven, en kwam te Bantam, alwaar hij
Pieter Both met twee schepen in lading vond. W e -
derzijds oordeelde men raadzaam de spreuk: eendragt
maakt magt, in toepassing te brengen , en, in den
aanvang van Louwmaand 1 6 0 1 , verlieten 7 Neder-
landsche schepen, van behoorlijke lading voorzien ,
de haven van Bantam, terwijl twee bodems van Wil-
lemsz., die nog geene genoegzame lading hadden ,
achterbleven.

De belaiigrijke verrigtingen van Van Kaarden waren,


dat hij kennis maakte met de havens Priaman, Tikoe
en Passaman, op welke kust veel peper gebouwd
DERDE HOOFDSTUK. 55

wordt. Hij had zich over plagerijen en bedriegerijen


van de inlanders te beklagen , zoodat hij met weinig
lading den 21 van Slagtmaand 1600 te Atsjeen aan-
kwam. Ook hier ging het hem niet beter. W e l werd
hij met veel pracht ontvangen, en ofschoon van een
der gevangen Nederlanders, Hans Decker, vermaand
om op zijne hoede te wezen, liet hij zich eindelijk bele-
zen , om op de gesloten ,koop een gedeelte vooru.it
te betalen. De gevangenen zouden worden los ge-
geven en zelfs was eens Frederik Houtman aan boord,
doch moest terugkeeren. De koopman A. de Vlaming
ontkwam het naauwelijks om als gevangene te moeten
achterblijven. Ten laatste, voor erger beducht, meen-
de Van Kaarden, bier niet langcr te moeten verwijlen,
doch alvorens de belangen zijner meesters te dienen
door de ter reede liggende schepen aan te halen,
ten einde de 1800 baar peper, hun door den sultan
verkocht, en ten deele betaald, magtig te worden.
Daar er onder de aangehaalde vaartuigen drie waren
met peper geladen, die aan Portugezen toebehoorden,
en alles te zamen meer bedroeg dan de reeds betaalde
waardeu , schreef hij naar den wal met aanbod alles
te betalen. Zonder te dien aanzien iets te kunnen
uitrigten , vertrok hij den 21 van Louwmaand 1 6 0 1 ,
bereikte den 19 van Lentemaand Bantam, kocht nog
eene schoone hoeveelheid peper en kwam den 11
van Wijnmaand te Vlissingen binnen. Van wege den
slechten toestand zijner schepen viel hij daar binnen;
ook had hij tien van de gevangenen der schepen van
De Moucheron medegebragt.
© o

Niet gunstig was bet voor de reederij, welke Van


Kaarden had uitgezonden, dat hij in Zeeland binnen
56 DERDE HOOFDSTUK.

viel. Althans de fiskaal der admiraliteit kennis gekre-


gen hebbende van hetgeen te Atsjeen was gebeurd;
achtte zich geregtigd de beide schepen in beslag te
nemen, en den bevelhebber te beschuldigen als hadde
hij tegen eene natie, waarmede men in goede ver-
standhouding vei'keerde , en zonder voldoende rede-
nen , vijandschap gepleegd. Na vrij wat moeite ver-
kreeg de Brabandsche Compagnie, dat baar vergund
werd, een borgtogt van vijftigduizend gulden te stel-
len, ten einde de vrije beschikking over schepen en
lading te erlangen in afwachting van de verdere be-
slissing. — Dit was niet het eenige leed, dat der
nieuwe Compagnie wegens het to Atsjeen gebeurde
wedervoer, want twee barer schepen geraakten in
zeer treurige omstandigheden te dier zake, nog geen
zes maanden daarna.
Deze schepen, ieder 300 last groot, waren, op het
einde van Zomermaand 1600, in gezelschap van zes
schepen der oude Compagnie van Texel in zee ge-
raakt, kregen eerlang, ten gevolge van schraal rant-
soon, ongenoegen onder het bootsvolk, en niet lang
daaiTia de scheurbuik. Deze kwaal als besmette-
lijk beschouwd zijnde , werd de daarmede geplaagde
manschap aan een , afzonderlijken bak geplaatst (*).

(*) Het is bekend, dat het scheepsvolk, naar mate het geza-
menlijk spijst, do gewono kost in een bak ontvangt, en dus, als
tot denzelfden bak behoorende, baksvolk genoemd wordt. Men gaf
dozen zieken „ydor 5 pond broot ter week; 2 mutsjens wijns ende
1/2 pot waters daeghs, sondcr eenigho toespijs, dan alleene 1/2 muts-
jen olio dos daoghs voor haer alien." Sterke drank werd dcstijds
geheel niet gegeven, maar wel envten, boonen, grutten, stokvisch
en pekclvleesch. — W. Harmanscn , van wien weldra zal gespro-
ken worden , vcrordende voor die zieken „ twee lepelen lymoen-
DERDE HOOFDSTUK. 57

Na op Annobon, met toestemming van den Portu-


geschen bevelhebber, zich behoorlijk te hebben ver-
verscht, werd geen land aangedaan, ingevolge verbod
bij den artikelbrief, doch men krakeelde onophoudelijk,
dewijl de Zwarte Arend, met Cornelis Pietersz. als
opperhoofd, een traag zeiler, aan de Witte Arend,
met G. Seneschal, veel tijds deed verliezen. Reeds
had het eerste schip 34 man verloren , toen tegen
het einde van Hooimaand 1 6 0 1 , in plaats van nabij
straat Sunda te zijn, men » op de westkust van Su-
matra" was vervallen (*). Hier eenige dagen zijnde
opgehouden, werden de schepelingen verraderlijk over-
vallen , eenigen vermoord, anderen gevangen, onder
wie Pietersz. en Seneschal. De schepen, op die wijze
van de beide hoofden en een twintigtal manschappen
beroofd, hetgeen alles aan het gebeurde met Van
Kaarden werd toegeschreven , vertrokken naar Ban-
tam.
De gcvangenschap dier zeelieden zou evenwel niet
lang duren, want maar weinig dagen waren die bodems
verzeild, toen twee Zeeuwsche schepen in de baai van
Atsjeen aankwamen. — Alhoewel Ten Haafl en zijne
vrienden met de eerste uitrusting schade hadden

water 's morgens on 's avonds, ook lymoonwater om van tijd tot
tijd te smeeren ter plaatsc daer sy pijn hebben," voorts tweemaal
rijst, on het gewone rantsoen brood en boter.
(*) Ik begrijp niet, hoc doze schepen, zondor te woten waar zij
waren , zich op de westkust van Sumatra bovonden. Te minder
begrijp ik zulks, wijl in het journaal wordt gozegd, dat zij eenige
dagen langs de kust gezoild zijn, strekkend O . N . Oost on W. Z.
West. Intusschen is het ontwijfelbaar, dat zij in het rijk van Ats-
jeen waren. — Volgens sommigo berigten is Tikoo de plaats van
dit noodlottig wedervarer. geweest.
58 DERDE HOOFDSTUK.

beloopen, aarzelden zij niet om ten spoedigste weder


twee bodems uit te rusten bij de twee, die van de
reis waren teruggekomon. Op het einde van Louw-
maand 1601 naar Indie op weg gegaan, wendden
Zelandia en de Lange Bercke den steven naar Ats-
jeen , onder bevel van Laurens Bicker en Gerard de
Rooi, hebbende twee gemagtigden van de nieuwe
Compagnie aan boord , belast om de zaak van Van
Kaarden te vereffenen. De brieven van den stadhou-
der en kostbare geschenken aan den sultan waren
welkom en werden met bijzondere betuigingen van
erkentenis ontvangen. Het onlangs gebeurde met
Pieterz. en Seneschal werd zoo veel verbloemd als
mogdijk, en aan Van Kaarden en De Vlaming te
laste gelegd, dat zij groote geweldadigheden hadden
gepleegd. Nogtans kwam men overeen, dat Frederik
Houtman en Laurens Warner, die nu ongeveer twee
jaren alhier waren, en van tijd tot tijd in vreeze had-
den verkeex'd van te worden gekrist of wel voor de
olifanten geworpen, om door dezen te worden ver-
treden, zouden worden in vrijheid gesteld, alsmede
de twaalf koppen, die van de laatste schepen nog in
leven waren. De vorst werd te vrede gesteld en twee
Arabische kooplieden gingen met de Zeeuwsche schepen
naar Europa, onder toezegging dat zij de geledene
schade zouden hersteld zien. Voile lading bekwamen
de beide schepen en de sultan zelf zond twee gezanten
aan den, Stadhouder. — Aan een zoo gunstigen keer
van zaken was bevorderlijk, dat de Atchinezen nu reeds
onderscheidene welgewapende Nederlandsche schepen
binnen een vrij kort tijdsbestek te Atsjeen hadden
zien verschijnen: dat het bekend was geworden, hoe
DERDE HOOFDSTUK. 59

zij veel handel te Bantam dreven, en dat de sultan


met de Portugezen in onmin was geraakt, dewijl zij
in de nabijheid van Atsjeen een eilandje wenschten
te bezetten en, bij weigering, met een' vijandelijken
aanval dreigden.
Toen de Arabische kooplieden in Zeeland waren
aangeland, verkregen eene gewenschte schadeloosstel-
ling. Door baar gedrag in dezen gaf de Republiek
een scbitterend bewijs, hoe, in weerwil van knevelarijen
en gewelddadigheden, die door de Nederlanders had-
den ondergaan, niemand te vergeefs om regt kwam
vragen , wanneer de eisch niet ten eenenmale tegen
de billijkheid aandruischte.
Vreemd schijnt bet, dat de vorst, die jegens de Ne-
derlanders zooveel verraderij had gepleegd, en in
wiens rijk tot daartoe de handel niet was geslaagd,
inderdaad de eerste was, die een gezantschap naar
Nederland zond. Was het welligt om door oogge-
tuigen zich te vergewissen, dat het een onafhankelijke,
bloeijende staat was ? Was het om te weten, of hij
op ondersteuning tegen Portugal kon hopen? Hoe het
zij : die Gezanten, zij konden getuigenis geven van
Nederlandsche regtvaardigheid, of, wil men , edel-
moedigbeid. Zij landden op Walcheren, doch de
oudste Abdul Zamat, overleed te Middelburg (*),
De andere, Sihri Mohammed, vertrok naar het leger
van prins Maurits , die op dat pas de stad Grave
belegerde. Hij werd er met veel pligtplegingen

(*) Hij was omstreeks 70 jaar oud, en overleed den 9 van


Oogstmaand 1602. Do Oostindische maatschappij heeft sedert te
zijner gedaehtenis een gedenktocken opgerigt. Zie Van Meteren,
Boek X X I V , f. 480. v. a.
60 DERDE HOOFDSTUK.

ontvangen, en had eene schoone gelegenheid over de


krijgstoerustingen en de krijgshaftigheid der natie te
oordeelen. Ook verschillende steden en hare inrig-
tingen liet men hem in oogenschouw nemen, ten einde
met den beschavingstoestand van Nederland bekend
te worden. Sihri Mohammed, admiraal van Atsjeen
zijnde, ontbrak het evenmin aan veelvuldige aanleiding
om zich een denkbeeld te vormen van het verschil
in den bouw der schepen van Europeers en Aziaten.
Hij vertrok weder naar Indie in 1 6 0 3 , waar hij de
grootheid van den Nederlandschen staat op eene
meer afdoende wijze vermogt bekend te doen worden,
dan zulks immer door de Nederlanders zelven hadde
kunnen geschieden.
De beide bodems onder L. Bicker hadden, van
Atsjeen vertrokken, nog geen drie maanden r e i s ,
toen zij den 6 van Lentemaand 1602 ter reede van
St. Helena ten anker kwamen om zich te ververschen.
Daar kwam ook de Zwarte Arend, die met de Witte
Arend eenigen tijd in lading gelegen had te Bantam,
thans in bedroefden staat, wat manschap en leeftogt
betrof. Bicker kon nu dat schip zijne eigene man-
schap teruggeven. Een paar dagen later een ander
zeil ziende naderen, meende men dat het de Witte
Arend was : doch het was een Portugeesch galjoen,
dat dadelijk tegen de Lange Bercke zijn vuur opende.
Reeds had het schutgevaarte een uur geduurd, toen
de Zeelandia deel aan den strijd kwam nemen, waar-
door de Portugees het zoo benaauwd kreeg, dat hij
onder den wal liep, op hoop al zijn geschut, aan
eene zijde, te boord te kunnen halen. Dit mislukte,
wijl de kleinere Zeeuwsche vaartuigen minder diepgang
DERDE HOOFDSTUK. 61

hadden. Na onderscheidene grondschoten te hebben


gekregen, en na dat zijn staande want was stuk ge-
schoten, toen eerst, na een gevecht van onderschei-
dene uren, sprak de Portugees van overgave. Lijfs-
behoud werd alien toegezegd. Dit schitterend wapen-
feit had plaats op den 16 van Lentemaand, waarbij
de Zeeuwsche schepen 130 koppen en het galjoen
ongeveer 400 telden. Het portug.esche schip was
van Lissabon als admiraalschip naar Goa gezeild, van
waar het nu terugkeerde, hebbende, volgens zeggen
der passagiers, eene lading van eenige millioenen
waarde. Het had in: paarlen, juweelen, lapis-bezoar,
grijze amber en andere kostbaarheden , voorts ruwe
zijde, zijdelakenen, katoenen stoffen, peper en andere
goederen. — Ten einde het galjoen weder in staat
te doen zijn om zee te bouwen, had het eenige her-
stellingen noodig en onderscheidene zaken, die door
het indringende water bedorven waren, moesten over
boord geworpen worden. De Portugezen werden op het
eiland Fernando Noronha, onder de kust van Brasilie,
aan land gebragt, behoorlijk van leeftogt en andere
benoodigdheden voorzien.
Op den 20 van Hooimaand 1602 werd deze rijke
bodem bebouden te Middelburg binnen gebragt, tot
algemeene vreugde in en buiten Zeeland. De kamer
ter admiraliteit van Zeeland moest beslissen, of het
een goede prijs was ? Dit zijnde toegestemd (*)

(*) De Portugesche kooplieden te Amsterdam en te Antwerpen,


wilden do Sauvegarde hun voor hunne personen, goederen en
handel toegekend in 1581 en 1588, uitgebreid den 30 van Hooi-
maand 1592, en 2 van Wijnmaand 1600, op dit genomon schip
hebben toegopast, ofschoon hun niet toekomonde , en alhoewol het

_:
b2 DERDE HOOFDSTUK.

werd die prijs, onder het toezigt der Rekenkamer van


Zeeland, verkocht, en bragt ongeveer vijftien ton gouds
op. Het scheepsvolk was afgekocht met f 100.000;
aan de armen van Middelburg werdy~ 10.000 geschon-
k e n , en het gemeeneland van de provincie Zeeland
genoot aan regten f 300.000, dat, zoo als later be-
weerd werd, 12 ten honderd of f 36.000 te veel was.
De vennooten deden op die heugelijke gebeurtenis,
in zilver en goud , een gedenkpenning slaan, die aan
vrienden en aan 's lands staatsleden werd uitgedeeld.
Men zal zich herinneren , hoe op het einde van
Zomermaand 1600 twee schepen van de Brabandsche
compagnie, in gezelschap van zes schepen van de
oude compagnie, van Texel in zee waren gekomen.
Deze laatste, waaronder van 500 last, met 180 man
en 30 stukken , bevonden zich onder het bevel van
Jakob van Neck als admiraal en W. van Warwijck
als onder-admiraal. Op Annobon ontmoette men een
vriendschappelijk onthaal, welke ontvangst zoo veel
te meer welkom was, als zijnde op sommige schepen
nabij de 40 man ziek aan de scheurbuik. Den 10 van
Wijnmaand Annobon verlaten hebbende, Hep de Ad-
miraal met de drie best bezeilde schepen vooruit ;
doch, ten gevolge van stormen en stilte, maakte hij
170 dagen reis tot Bantam, en hadden de schepe-
lingen veel van de schaarschte van water te lijden.
Niet vroeger dan op den 30 van Lentemaand 1601

de vijandelijkheden had aangevangen, in overeenstemming met


don aan boord gevonden lastbrief van den ondorkoning van Goa. —
Ze zijn in die vordering afwezen, doch door de Algcmeene Staten
i s , den 12 van Herfstmaand 1603, een nieuw privilegie des be-
treffende gegeven.
DERDE HOOFDSTUK. 63

kwam Van Neck voor Bantam, vernam dat er maar


voor een schip lading was, dat in gezelschap van
Van Kaarden kon vertrekken , waarop hij zelf, van
wege den bijna verloopen mousson, zich haastte met
Amsterdam en het jagt Gouda naar de Molukken 't zeil
te gaan. Den 20 van Zomermaand liet hij bet anker
voor Ternate vallen. Ten gevolge van den omgang
met Van der Does en andere Nederlanders, had de
maharadjah alle wantrouwen afgelegd en kwam zelf
aan boord om den zeevoogd te verwelkomen. Den
volgenden d a g , zijnde zondag, kwam de Vorst on-
verwacht en zonder eenige pligtplegingen aan boord.
Het was juist godsdienstoefening, welke door de ge-
heele bemanmrig werd bijgewoond, geknield, met veel
ernst en aandacht. Ofschoon de vermaning en de
gebeden vrij lang duurden, hield deze prins zich vol
eerbied op eenen afstand, en verhinderde de zijnen
om eenige stoornis te veroorzaken, begeerende dat de
provoost aan de godsdienstoefening zoude deelnemen.
Zijne achting voor de Nederlanders rees door hetgeen
hij van hunne godsdienstigheid bad gezien. Zoo ge-
droeg zich een Mohammedaansch vorst, wiens gebied
zich van de westkust van Celebes tot aan de noord-
kust van Nieuw-Guinea uitstrekte !
Alzoo de Portugezen met vier schepen (waaronder,
dat tot de togt van Mahu had behoord, en dat zij,
bij deszelfs komst voor Tidore, hadden vermeesterd),
onder Tidore lagen, waar zij eene sterkte hadden
aangelegd, oordeelde Van Neck beter aan te tasten
dan te wachten,.. tot dat hij aangetast werd. De drie
portugesche schepen waren onder den wal gehaald,
waar zij door drie batterijen beschermd werden. Een
64 DERDE HOOFDSTUK.

hevig vuur hadden de twee Nederlandsche schepen te


verduren, doch hidden zij het schutgevaarte derde-
half uur vol, zich niet verwijderende dan nadat
de maharadja, hen herhaarddijk had laten verzoeken,
het vuur te staken. In eene korrakorra had de vorst
den strijd bijgewoond. Groote schade kregen de
Portugesche, maar niet minder de Nederlandsche
schepen. Aan de zijde van de laatsten bepaalde zich
het getal dooden en gekwetsten tot eenige weinigen.
Onder de gewonden behoorde de admiraal zelf( # ),
en Klaas Cornelisz. schipper, die acht dagen later aan
zijne wonden overleed. — Hadden de Ternatanen
gelegenheid gehad zich te overtuigen van de eerbiedige
aandacht, waarmede de Nederlanders de openbare
godsdienstoefening bijwoonden, ze zagen nu dat on-
verschrokkenheid en dapperheid evenzeer bij hen te
vinden waren. — Den vorst zoude het zeer aange-
naam geweest zijn, hadde Van Neck verwijld tot op
de komst van Van Warwijck, die mede met twee
schepen gewacht werd, te meer wijl de Portugezen
uit de Filippijnen versterking wachtten.
Na twee maanden vertoefs, vertrokken de beide
schepen naar de kusten van Sina, doch liepen langs
de Filippijnen, zonder vijanden te ontmoeten of zonder
ververschingen te bekomen. Den 20 van Herfstmaand
bereikten zij de kust van Sina en kwamen weinige
dagen later in het gezigt van Makao, welke plaats
destijds bereids in handen der Portugezen was. De

(*) De meeste berigten willen dat aan Van Neck zijn' regter
hand afgeschoten werd; andere dat hij de vingers zijner regter
hand verloor. Een of ander is onwaarschijnlijk, omdat hij later
schepen, raad en in 1622 burgemeestor vap. Amsterdam werd.
DERDE HOOFDSTUK. - 65

vijandigheid van dezen was oorzaak, dat twee sloepen,


met een twintigtal koppen, verloren gingen; alle die
manschappen werden opgehangen , behalve de opper-
stuurman en de kwartiermeester, die later naar Goa
werden vervoerd.
Weinig voldaan, omdat hij zelfs geen ververschingen
had kunnen bekomen, verliet van Neck na veertien
dagen de Sinescbe wateren , en wendde den steven
naar Patani, het oorspronkelijke doel bij het vertrek
uit de Molukken. Toen hij op het einde van Wijn-
maand het Rijk van Patani, aan do westzijde van de
golf van Siam, in het gezigt Hep, was het gebrek
onder de schepelingen groot. De tucht was echter
zoo goed en de acliting voor den bevelhebber zoo
algemeen, dat van niemand eenig gemor werd gehoord.
Nu was er' aldra overvloed. Den 7 van Slagtmaand
1601 kwam van Neck voor de stad Patani, waar de
vorstin, schatpligtig aan den sultan van Siam, baar
verblijf hield. Het duurde lang alvorens men het
eens werd omtrent den prijs van de peper, terwijl
men, aan de andere zijde, tegen de Portugezen, die
er waren, op zijne hoede moest wezen. — Geenszins
voordeelig ging het te dezer plaatse, want het duurde
menige maand voordat de beide schepen hare lading
in hadden, zoodat zij eerst den 24 van Oogstmaand
1602 die haven konden verlaten. Drie maanden
vroeger waren twee van de schepen, onder L. Bicker
in den aanvang van 1601 uit Zeeland gezeild, mede
te Patani ter reede gekomen , kregen eene redelijk
goede lading en vertrokken met Van Neck naar Ban-
tam , wederzijds eeii' factoor of koopman met goederen
en geld achterlatende. — Die schepen hadden eene
I. 5
,J .._ 1 • ^.1 JI

66 DERDE HOOFDSTUK.

treurige tehuisreize, ten gevolge van ziekte en sterfte


aan boord, zoodat ze ten laatste naauwelijks over
zee gebragt konden worden. In Hooimaand 1604
zagen de overgeblevenen de vaderlandsche kusten
weder.
Ongeveer drie maanden nadat Van Neck Patani
verlaten had, kwamen drie schepen (Dordrecht, Lei-
den , Haarlem), die tot zijn admiraalschap behoorden,
in die haven , na langen tijd te hebben gesukkeld op
de kusten van Kambodia, en op de kust van Kosjin-
sina in de naburige Sinesche zee. Tragelijk ging het
ook nu met den aanvoer van peper, zoodat die bo-
dems eerst in Wijnmaand 1603 konden vertrekken.
Leiden en Haarlem kwamen echter weinige dagen
later terug, dewijl Haarlem zoodanig lek was gewor-
den , dat dit schip onmogelijk Bantam konde bereiken.
Intusschen kwamen er ter reede twee schepen (de
Hollandsche Tuin en de Sterre) van de eerste vloot,
die door de algemeene O. I. Compagnie in 1602 uitge-
zonden was. De eerste nam de lading van Haarlem
r

over. De Sterre was met Leiden naar Bantam geloopen,


waar, niet lang daarna, twee andere schepen van de
vloot, die in 1602 gezeild was, na alvorens Patani te
hebben aangedaan, van eene gunstig volbragte Sinesche
reize (*) terugkwamen. Zoo vereenigden zich schepen,
(*) Deze schepen waren naar do kusten van Sina bestemd, om
er zoo mogelijk handel te drijven. •— Wijl editor uit de papieren,
door Van Heemskerk in het voroverdo galjoen gevonden, was
gebleken, dat er dien zomer uit Makao een met ruwo zijde rijk
geladen bodem naar Japan zou vertrekken, kreeg do bevelheb-
ber dier twee schepen hiervan uit. Bantam tijding nog voor hij
Patani verliet. Het gelukte hun het bedoeldc Portugesche schip
te onderscheppen en te vermeesteren.
DERDE HOOFDSTUK. 67

na eene hoogst voorspoedige en zeer onvoorspoedige


reize tot den togt naar Europa, waar ze op het
einde van Oogstmaand 1604 aankwamen , zijnde die,
welke tot voor Makao waren geweest, ruim twee
j a r e n , en Leiden ruim vierdehalf jaar uit geweest.
Talrijker werden steeds de uitrustingen. Zoo kwa-
men , op den 13 van Grasmaand 1601 van Texel in
zee niet minder dan 13 schepen, waarvan 8 uitge-
rust waren door de oude Compagnie onder de be-
velen van Jacob van Heemskerk en Jan Grenier,
en vijf behoorende aan de nieuwe of Brabandsche
Compagnie (*), waarover Wolfart Harmansz. bevelheb-
ber of admiraal en Hans Hendrikz. Brouwer tweede
bevelhebber was. — Rijk aan wedervaren waren die
schepen, en zoo ooit eenige scheepsmagt in hare
daden de natie, waartoe zij behoorde, als heldhaftig,
zelfs aan het fabelachtige grenzende, had doen scbit-
teren, dan was het door de bodems aangevoerd, door
W . Harmansz. en door J. van Heemskerk.
Harmansz., als eerste grondvester van Nederlands
roem in Indie, moet, ook in tijdordening, het eerst
vermeld worden. De vijf schepen, wier aanvoerder
hij was , hadden gezamenlijk een' inhoud van 665
last. Ze hadden zich op Mauritius ververscht en be-
reikten straat Sunda op den 26 van Wintermaand.
Thans vernam Harmansz. hoe sedert twee dagen
alles te Bantam in rep en roer was door de aankomst
eener aanzienlijke Portugesche armade, wier voor-
nemens geenszins vriendschappelijk waren. — Koning

(*) Zoo die schepen niet aan gezegde vonnootschap bohoorden ,


dan waren ze uitgezonden door eene vereeniging, dio mij onbokend
is geblevcn.
5* .
68 DERDE'HOOFDSTUK.

Filips I I I had scherpe bevelen naar Goa gezonden,


om de Nederlanders, waar zij zich mogten vertoonen,
te beoorlogen, hun den handel op Java en in de
Molukken onmogelijk te maken, en hunne onderneem-
zucht voor goed den kop in te nijpen. Om dit uit
te voeren, daartoe was Andrea Hurtado de Mendoza
de man. Hij had op de kusten van Malabar, op
Ceylon en elders, zich lauwren verworven, en , of-
schoon niet in de beste verstandhouding met den on-
derkoning, gelukte het hem te Malakka bijeen te
krijgen eene scheepsmagt van elf groote schepen,
van 300 tot 400 last ieder en een dertigtal kleinere
vaartuigen, hebbende op 800 man Portugesche troe-
pen , onder aanzienlijke of met roem bekende aan-
voerders, ook Aziaten, met het bootsvolk in alles
wel 3000 koppen sterk. •—• Harmansz. was dus ge-
waarschuwd. Ware hij in plaats daarvan in straat
Sunda door den vijand overvallen, zoo waren zijne
vijf schepen als eene weerlooze prooi den Portu-
gees in handen gevallen. Immers het geschut was,
op een paar stukken na op elk schip , omstreeks de
kaap de Goede Hoop in den kuil neergelaten, en
slechts weinige handwapenen bevonden zich in het
bereik van Jan-maat. — Genadig had God hen be-
waard, want ware Mendoza's vloot niet door stor-
men geteisterd geworden, die vloot zou reeds veer-
tien dagen vroeger voor Bantam zijn verschenen. —-
Nu was Harmansz. in tijds gewaarschuwd, en het
ontbrak hem geenszins aan de gelegenheid om eene
zoo groote scheepsmagt te ontwijken. Wat toch zou
hij met vijf kleine schepen, met scheepsvolk, ver-
moeid door eene zeereis van onderscheidene maanden,
DERDE HOOFDSTUK. 69

uitgeput en verzwakt door de scheurbuik, bestaan


tegen eene vloot van veertig zeilen ! Wat deed hij ?
Liet hij den steven wenden ? Integendeel. Terwijl
zijne geringe magt met een guhstigen voordewind,
zich voortspoedde en de wateren van straat Sunda
kliefde, werd scheepsraad belegd, eenstemmig be-
sloten den vijand te gemoet te gaan, het geschut
uit de kuil gehaald, de handwapenen gereed gemaakt,
de kooijen gesjord en onder de verschansing gebor-
gen. Zoo was met den aankomenden dag van den
278loa alles gereed, toen men het eiland Pandjang,
aan den hoek der baai van Bantam, in het gezigt
kreeg, en tegelijk twee vijandelijke schepen, die,
zonder echter iets kwaads te vermoeden, aan de
westzijde van Pandjang op de wacht lagen. Har-
mansz. en zijn vice-admiraal Brouwer kozen ieder
hunnen vijand uit, en bulderden hun eene morgen-
groete toe, die ze geenszins verwachtende waren.
De Gelderland wendde, schoot met de stukken,
achteruit te boord gehaald, doch een dier stukken
springende, werden eenige manschappen gekwetst,
en geraakte het roer onklaar. Uit dien hoofde moest
de admiraal ten anker en zijn vijand ontkwam het
binnen de baai, terwijl Brouwer met de Zeelandia het
andere schip genoegzaam reddeloos schoot, dat met
moeite hem ontsnapte. Hierbij bleef het dien dag. —
Den 28aten was het weder onstuimig, doch den 29"l'm
'smorgens ligtte men het anker, om de Portugezen
in de baai aan te fasten. Deze kwamen daarop de
onzen te gemoet, doch in linie blijvende, hield men
op eenigen afstand schutgevaarte. Twee galeijen in
het oosten der baai zijnde, werden door Utrecht en
70 DERDE HOOFDSTUK.

de Wachter aangetast, het jagt kwam den aanvallers


te hulp; beide vaartuigen werden vermeesterd, ge-
noegzaam al de opvarenden over de kling gejaagd,
het geschut er uit geligt, en vervolgens, met lading
en al, aan de vlammen opgeofferd. Gedurende al
dien tijd hadden Harmansz. en Brouwer alleen ge-
noeg te doen om de vijandelijke vloot op behoorlijken
afstand te houden. — Den volgenden dag bleven de
Portugezen liggen , ofschoon te loefwaart van de Ne-
derlanders; alleen rustten zij twee vaartuigen toe als
branders, en zonden ze, onder het voordeel van den
wind, op hunne vijanden af; doch ze verbrandden
zonder schade te doen. — Op den 31*""1 de wind
steeds in denzelfden hoek zijnde, verdroot den Hol-
landers die ,gedwongene rust; zij kwamen onder zeil
om den strijd te gaan hervatten. De vijand ligtte
nu ook het anker; opkomende stilte en achterlijkheid
van de Portugezen belette Harmansz. zijnen vijand
nabij te komen. — Op den 1 van Louwmaand 1602
gingen de Nederlanders op de Portugezen af, die
mede onder zeil geraakten, de admiraal met de bloed-
vlagge achteraf. Een strijd, voor de vijf zeilen hag-
chelijk, welligt noodlottig, Het zich tegemoet zien.
Evenwel, weldra bleek hoe de meeste Portugesche
schepen den strijd vreesden; in weerwil der seinen
van De Mendoza, wendden zij telkens, alvorens zij
onder schot kwamen, van de Nederlanders af, zoodat
daarmede de geheele dag verliep, en de Portuge-
zen langzamerhand buiten de baai geraakten. Daags
daaraan waren de Nederlandsche schepen binnen,
de Portugesche buiten de baai; de eersten hidden
zich strijdvaardig, doch hunne vijanden kwamen niet
DERDE HOOFDSTUK. 71

opzetten, en verdwenen in den nacht, tegen den zin


van den admiraal De Mendoza, die daarop koers
naar de Molukken zette , waar de zijnen op min
bloedige lauweren konden rekenen.
Triumfantelijk liepen op den 3 van Louwmaand
1602 de vijf zeilen voor Bantam, waar men gezien
had, hoe eene aanzienlijke vloot voor hen de wijk had
genomen. Bantam was door die uitkomst van vele
angsten verlost, en onverwelkelijken roem hadden de
Nederlanders verworven. Wie had zulk eene uitkomst
kunnen verwachten of zelfs hopen! t De Heere had
het alles beschikt!
De Bantammers hadden gezien, hoe eenige weinige
schepen eene groote scheepsmagt hadden verjaagd.
Verbaasdheid en bewondering vervulde hen. Eene zoo
onvergelijkelijke heldhaftigheid: wie kan ze beseffen!
Natnurlijk was de sultan zijnen verlossers hoogelijk
voor de uitredding verpligt, vergunde het bouwen
eener ruime steenen loge, en maakte te hunnen be-
hoefte gunstige bepalingen omtrent de regten op den
in- en uitvoer.
Van Heemskerk met Grenier en de onder hen be-
hoorende schepen ontmoetten, op den 19 van Bloei-
maand 1 6 0 1 , op de hoogte van de kaap-verdische
of Zout-eilanden, eene Spaansche vloot van 13 sche-
pen, uitgezonden om de Nederlandsche schepen, hetzij
uit of naar Indie op weg, den pas af te snijden en
te vermeesteren. Ofschoon de spaansche magt eene
meer dan dubbele sterkte had, werd dezerzijds niet
geaarzeld omtrent de partij, die gekozen moest worden.
Men beschoot elkander gedurende eenige uren, zon-
der dat de vijanden iets, vermogten. Het Spaansche
12 DERDE HOOFDSTUK.

vice-admiraalschip had zwaar geleden en bereikte tar


naauwernood eene haven. Van de Nederlandsche
schepen had het jagt de Groene Leeuw zoo veel
schade bekomen , dat de admiraal het voor de verdere
reize ongeschikt oordeelde, de goederen, die voor Indie
bestemd waren daaruit ligtte, en het, met eene gerin-
ge bemanning huiswaarts zond, waar het spoedig de
tijding van het gebeurde aanbragt. — Grenier ge-
raakte twee dagen na het gehoudene schutgevaarte,
in hagchelijken toestand: van de andere schepen af-
geraakt, bevond bij zich met den dageraad te midden
der Spaansche vloot. Door zijne tegenwoordigheid
van geest ontkwam hij het nijpend gevaar.
Na elkander gezdschap te liebben gehouden tot op
de ververschingsplaats Antongil, Hep Grenier naar
Atsjeen, waar tijdens zijn verblijf door een' geweldigen
brand niet enkel de stad, maar ook de Nederlanders,
door bet verbranden der loge groote schade leden.
Te dier plaatse en te Tikoe ki'eeg hij ruim 130 baar
peper (364 pond de baar). Voorts met Cubebe
(staartpeper) nagelen en foelie, op Sumatra en te
Bantam, de lading aangevuld hebbende, ging die
zoogenoemde Atsjeensche vloot, in gezelscliap van
andere schepen, van Bantam onder zeil, en vond te
Sint Helena nog twee huiswaarts keerende bodems.
Met twee zeilen, de Witte LeeUw en Alkmaar,
bezocht J. van Heemskerk eenige havens op de
noordkust van J a v a , kreeg twist met de bevolking
van Demak, waai'bij hij 18 man gewond of gedood
kreeg, en 12 gevangenen verloor. In zijne handen
bleven daarentegen een zeventigtal inlanders, tegen
welke gevangenen hij gaarne zijne manschappen had
DERDE HOOFDSTUK. 73

ingewisseld. Dit werd geweigerd, waarop hij 30 Java-


nen, die van dienst konden wezen , behield en de
overigen zonder losprijs aan wal zond. — Kort daarna
kwam hij te Johor, werd door den sultan met groote
voorkomendheid ontvangen , vooral dewijl de Portu-
gezen te Malakka meesters waren, de vorst hunne
heerschzucht vreesde en hulp van de Nederlanders
hoopte te verkrijgen. Hier zijnde vernam Van Heems-
kerk , dat jaarlijks eene rijk geladen karaak of gal-
joen , van Makao naar Malakka en voorts naar Goa
bestemd , door straat Sinkapore bare bestemming
zocht te bereiken. Zonder aarzelen besloot hij, op
een' zoo rijken buit eene kans te wagen. Intusschen
Hep Van Heemskerk naar Banda, en naar de westkust
van Borneo, voorts weder naar Johor. Des sultans broe-
der bragt hem een bezoek, begeerig om aanschouwer
te wezen van het gevecht In den aanvang van Len-
temaand 1603 met beide bodems het vaarwater be-
kruisende , kwam het zoo vurig gewenschte zeekasteel
opdagen. De beide vaartuigen, met de driekleurige
vlagge (oranje, wit en blaauw) ziende, wierp de Por-
tugees trotschelijk de bloedvlag achter af, ten teeken
dat hij ze ten strijde uitdaagde. Die »geuzen en
lutherauen" wilde de Portugees verdrinken. En waar-
om zoude hij ze niet vermeesteren ? Een gevaarte
van 750 last, met minstens 400 weerbare koppen
(800 zielen, waaronder ruim 100 vrouwen en kin-
deren), behoorlijk van zwaar geschut en musketten
voorzien, tegen de twee Nederlandsche vaartuigen,
te zamen geen 450 last groot, met scbaars 200 eters,
en veel ligter geschut. Kon het twijfelachtig wezen,
aan welke zijde de overwinning zou zijn? Doch
• • . -' '

74 DERDE HOOFDSTUK.

vertrouwen op God en dapperheid golden veel in den


bngelijkon kamp. De Nederlanders naderden het gal-
joen zoo nabij, dat, wijl het dompen der stukken des-
tijds nog niet, of hoogst onvolkomen geschiedde, de
kogels uit de zware Portugesche stukken over de
vijandelijke schepen heenvlogen. Deze troffen zoo veel
• te zekerder, in dier voege dat bet water naar binnen
drong en de passagiers, of door het water of door
een kogelregen zich bedreigd zagen. Deze menschen
veroorzaakten eene groote verwarring. Nogtans duurde
het gedonder van het geschut en bet geknetter van
bet kleingeweer voort, tot dat de Portugees ruim
70 man buiten staat van gevecht gesteld zag. Hij
heesch de, witte vlag; en dit zeekasteel gaf zich over.
Groot was de eer, die Jakob van Heemskerk zich
bij vriend en vijand verwierf, doch grooter was de
eere , welke zijne overwinning hem deed inoogsten
voor de edelmoedigheid, die hij jegens de passagiers en
de bemanning betoonde, door hen het hunne te laten be-
houden en ze zonder losgeld naar Malakka te zenden.
Welk een onderscheid tusschen die edelmoedigheid
en de wreedbeid der Portugezen te Makao jegens het
bootsvolk van Van Neck! Eervol voor den vlootvoogd
©

waren de brieven vol dankbaarbeid, die den 9 van Len-


temaand 1603 door Fernando d'Albuquerque en Paulo
Mendes de Vascolas te Malakka bij de aankomst der
gevangenen geschreven werden. Het vaartuig, dat hen
had aangebragt ontving eene menigte keurige vruchten
en ververschingen ten geschenke. •—• De faam verspreid-
de spoedig die glorierijke victorie door Indie, en deed
ze door Europa weerklinken. Onverwinnelijk noemde
de Indische Archipel den Ncderlander!
DERDE HOOFDSTUK. 75

Met zijne prijs Hep Van Heemskerk aanvankelijk


naar J o h o r , sloot een verbond met den vorst en Het
er een koopman achter. Te Bantam aangekomen ver-
deelde hij de kostbare lading van het galjoen S t a Ca-
tharina over zijne beide schepen, Het de zware goe-
deren — toetenage (zink) , koper, lood — in het gal-
joen , dat merkelijk verlaagd werd, en laadde het
overigens met peper. De geheele waarde van den
buit werd gerekend op nagenoeg vierendertig tonnen
schats, hoofdzakelijk bestaande in ruwe en getwernde
zijde, armozijnen en damasten; droogerijen, als radix-
china, benjoin, kamfer, muskus, alsmede suiker enz.
In Wijnmaand 1603 met eenige schepen, die met hem
gelijktijdig uit het vaderland waren vertrokken, van
Bantam t'zeil gegaan zijnde , kwam hij met dezen in
Hooimaand 1604 te huis , vindende in bet kanaal twee
oorlogschepen , om den medegebragten schat tot ge-
leide te strekken.
Alkmaar, waarovcr Jan Pauwdsz. het bevel voerde,
in de Indische zee van het gezelschap afgeraakt, was
men in Nederland niet weinig in zorge over dien bo-
dem, van welke men niets vernam. Dit schip, na
van de anderen te zijn afgedwaald, had een zwaar
lek gekregen. Vruchteloos zocbt het Mauritius te
bereiken, en moest zich in de baai van Antongil
bergen. Men sloeg hutten op en loste de goederen.
Het scheepsvolk, aan velerlei benoodigdheden gebrek
Hjdende en onophoudelijk verontrust, bestolen en be-
dreigd door de verraderlijke inboorlingen, leed aan
ziekten en smolt weg tot een dagelijks kleiner wor-
dend getal. Geene mogelijkheid bestond er, bier- of
daarheen berigt te geven van den treurigen toestand
76 DERDE HOOFDSTUK.

waarin de manschappen verkeerden. Reeds waren acht


maanden op Madagaskar in ellende doorgebragt, reeds
telde men niet meer dan achttien koppen in leven.
Hoe lange nog zoude het duren, voor dat de begeer-
lijkheid der Madagassen de laatsten zou hebben om
het leven gebragt ? — De Goddelijke voorzienigheid
gaf uitkomst op het gebed. — Onverwacht kwamen
twee zeilen voor de baai, en het dundoek toonde de
Nederlandsche kleuren. Twee schepen, op het einde
van 1603 van Texel uitgeloopen , om op Mauritius
hulp toe te brengen aan een' anderen bodem, welke
men vermoedde, dat in de Warwijksbaai reddeloos was
binnengeloopen, werden , op de hoogte van Mauritius
gekomen, door een' zwaren orkaan beloopen , zoodat
ze te Antongil als noodhaven binnen vielen. — Hier
waren ze hemelboden ! Van bet wrak van de Alkmaar
beterden die schepen de geledene schade; de naar
Indie bestemde goederen werden door het jagt Me-
denblik overgenomen, dat er mede naar Bantam zeilde,
terwijl het Hof van Holland de 1300 balen zijde, de
tlroogerijen enz. laadde e n , in Lentemaand 1605, met
de ongelukkigen, die nog in leven waren, te Amster-
dam aanbragt.
Onder de togten, welke in 1601 naar Indie werden
ondernomen, mag die van Joris van Spilbergen niet
worden vergeten. Of hij door B. de Moucheron al-
leen, of voor dezen, Verduin en Van Hercke werd
uitgezonden, in het midden latende, is die reize
vooral belangrijk , als makende de Nederlanders met
en op Ceylon bekend. Dit eiland, het oude Tapro-
bane, was voor het eerst door de Portugezen in 1505
bezocht. -In 1515 werd hun. vergund een fort te
DERDE HOOFDSTUK. - 77

Kolombo te bouwen; van dit bezit maakten zij een


zoo schoon gebruik tot uitbreiding hunner magt, dat
zij den keizer of oppervorst weldra dwongen, hun eene
jaarlijksche schatting van zekere hoeveelheid kaneel,
olifanten en edele gesteenten op te brengen. Het
vorstelijke geslacht omhdsde , althans in schijn, het
Christendom, en ontving portugesche doopnamen. Een
prins uit het keizerlijke huis, Radjah Singa, stond
tegen de Portugezen op, maakte groote veroveringen,
doch verviel, ook jegens zijne landgenooten, tot zoo-
danige wreedheden, dat het Andrea Hurtado de Men-
doza gelukte hem te bedwingen. Een der door de-
zen verheven prinsen werd nu een dwingeland; hij
werd magtig onder zijne landgenooten, overwon Rad-
jah Singa, beoorloogde de Portugezen, die zich op
Ceylon bij alien hatelijk hadden gemaakt, en behaalde
eene beslissende overwinning op hen in 1590. Deze
was Fimala Derma Suri Ada.
Zoodanig was de toestand van het eiland, dat met
uitsluiting van geheel Indie de kaneel leverde, ook
velerlei kostbare gesteenten en de scboonste olifanten,
die of voor vorstelijken praal, of voor godsdienstige
plegtigheden, van Ceylon moesten herkomstig wezen.
Spilbergen den 5 van Bloeimaand 1601 met den
Ram, het Schaap en het Lam van Ter Vere zijnde
gezeild , kwam , na eenige ontmoetingen met de Por-
tugezen op de westkust van Afrika, na de kust van
Sofala en de Majotsche eilanden te hebben bezocht,
na menigen rampspoed te hebben ondervonden, op
den 31 van Bloeimaand 1602 te Batikalo op de oost-
kust van Ceylon. Door eenige vijandelijkheden, die
hem door den vorst aldaar werden aangedaan, werd
. jUBUJiua

78 DERDE HOOFDSTUK.

bet hem duidelijk, dat men de vreemdelingen uit het


westen alien voor Portugezen hield. Van Spilbergen
zond een der commisen naar den keizer, die te Kandij,
in het midden des eilands, zijn verblijf hield. Hij werd
uitgenoodigd zelf te komen, en dewijl intusschen
Guyon le Fort met bet schip de Ram bij hem was
gekomen, na zes maanden van elkander te zijn ver-
stoken, waagde de admiraal het zoo veel te eerder
naar het binnenland op reis te gaan. Ruim drie weken
verliepen met de heen- en weerreize. Van Spilbergen
had zich bij den keizer voorgedaan als gezant van
den stadhouder en de algemeene staten, gekomen om
hulp en ondersteuning aan te bieden tegen alle vijan-
den des keizers , inzonderheid tegen de Portugezen.
Dit behaagde den keizer buitengemeen, die hem al de
peper en kaneel, welke voorhanden was, ter waarde
van vijftien tot twintigduizend gulden ten geschenke
gaf. Vervolgens onderhield zich de vorst met den
Nederlander op eene vertrouwelijke wijze , ook over
de godsdienst der Portugezen en der Singalezen, waar-
omtrent Van Spilbergen het geenszins aan vrijmoedige
en rondborstige aanmerkingen Het ontbreken. In het
kort: deze aanvoerder leide in zijne gesprekken met
dien vorst zoo vele bekwaamheid aan den dag, dat
de keizer, na hem in tegenwoordigheid der keizerin te
hebben gebragt, zeide, dat hij zelf met zijne gemalin
en kinderen steenen en kalk zoude helpen aandragen,
ingevalle de Nederlanders in zijn gebied een kasteel
wilden bouwen, blijvende de plaats wddr geheel aan
hunne verkiezing overgelaten. Des vorsten ingeno-
menheid met de Nederlanders ging alles te boven, wat
men elders had gezien. Ook bleven op zijn verzoek

^^
DERDE HOOFDSTUK. 79

bij hem achter de wondheeler Hans Rempel en Eras-


mus Martsberger, die bekwaam ter penne,' in onder-
scheidene talen bedreven en zeer godvreezend was;
beide waren bovendien bekwame muzikanten. Van
den laatsten zouden de vorstelijke personen de Neder-
landsche taal leeren. — Ook Le Fort ging een bezoek
aan den vorst bre'ngen en werd mede zeer wel ont-
haald. —• De beloofde geschenken bestonden uit 60
pakken kaneel, 16 balen peper en 4 balen kurkuma.
Vele gesteenten, als robijnen, topazen enz. werden
door de Nederlanders ingeruild of ten geschenke ont-
vangen.
Nog voor het vertrek bad men gelegenheid drie
Portugesche kustvaartuigen te nemen, gezamenlijk
wel 100 man op hebbende, hoofdzakelijk met Areka-
noten geladen. De bemanning werd deels aan den
keizer, deels aan den vorst van Batikalo overgeleverd,
opdat men overtuigend zien zoude, dat de Nederlan-
ders met de Portugezen in vijandschap waren.
Zoo hadden de Nederlanders bij hun eerste bezoek
op Ceylon , gedurende een verblijf van drie maanden,
zich over de meest gunstige ontvangst te verheugen,
en hadden den grondslag gelegd tot een' voordeeligen
handel, en evenzeer tot eene vriendscbap , welke
slechts rondborstigheid en vertrouwen behoefde om
duurzaam te wezen.
Op den 3 van Herfstmaand 1602 vertrok Van
Spilbergen van Batikalo met het Schaap en den Ram
naar Atsjeen, te welker reede hij den 16 dcn aankwam,
en tot zijne blijdschap de pinas het Lam vond, on-
der bevel van Cornelis Specx , die in de Komoorsche
eilanden van hem was afgedwaald. Hij ontmoette er de
80 DERDE HOOFDSTUK.

Engelsche scheepsbevelhebbers Lancaster en Middleton,


die , naar het voorgeven was , reeds sedert verschei-
dene jaren, Indie bezochten en er handel dreven;
almede waren er de beide schepen van Sint Malo
onder De la Bordeliere, doch waarvan ook Peyrard
de Laval en De Vitre als bevelhebbers worden op-
gegeven, die hij bereids aan de kaap de Goede Hoop
had gezien. Geen dier twee schepen kwam weder
in Frankrijk, en slechts weinigen van het bootsvolk,
zoo rampspoedig was die reize, ofschoon W . Wille-
kens, die met de eerste Nederlandsche schepen in
Indie was geweest, voor grof geld, bij de Franschen
als piloot major diende. Groot was bij deze eerste
ontmoeting de vriendschappelijke verhouding met
eene natie, van wie de Nederlanders weldra en bij
voortduring uit verregaanden naijver zoo veel te
lijden zouden hebben. — Specx had zich met de
pinas aan de Engelschen verhuurd, toen de komst
van Van Spilbergen aan die overeenkomst een einde
maakte. De Engelschen, op het punt zijnde een' kruis-
togt te ondernemen naar het noordeinde van straat
Malakka, om , zoo mogelijk , te vermeesteren het gal-
joen of de karaak, die van de kust van Koromandel
te Malakka gewacht werd, verlangden van den Ne-
derlander zich bij hen te voegen, om met zulke kloeke
mannen van de overwinning zekerder te zijn. Gretig
werd dit aanbod aangenomen , en reeds na vijf dagen
verlieten het Schaap en het Lam met de twee Engel-
sche zeilen de haven van Bantam. Den 13 van Wijn-
maand kreeg men de karaak, die van Maliapoor of Ma-
draspatnam kwam, in het gezigt. Tegen den avond
begon het geschutgevaarte en duurde den geheelen
DERDE HOOFDSTUK. 81

nacht; den volgenden morgen gaf de kapitein zich


over, met beding van lijfsbehoud en het ledige schip.
Het was een bodem van 700 last, hebbende wel 600
zielen aan boord, onder welke eenige vrouvven en kin-
deren alsmede verscheidene aanzienlijke Portugezen.
Met veel heuschheid werden die menschen behandeld,
de meesten behielden den inhoud hunner kisten, en
van de lading werd de rijst, olie en geringe koopwaren
aan boord gelaten. Aanzienlijk was nogtans de hoe-
veelheid koromandelsche of kustkleedjes, en Sint-
Thomesche doeken, welke uit het Portugesche schip
gelost werden. Een en ander om de oost van Indie
zeer gezocht zijnde, verkocht Van Spilbergen, te
Bantam gekomen, zijn aandeel aan Van Warwijck
voor Rx. 16400.
Tegen het einde van het jaar kwam de Zeeuwsche
bevelhebber terug te Atsjeen en verbleef er drie maan-
den, dewijl de sultan hem met beleefdheden over-
laadde en hoop gaf op 200 baar peper, welke hem
achtehalve stuiver het pond zouden kosten. Het aan-
zien der Nederlanders steeg intusschen zoodanig, dat
eenige Portugezen van hem paspoort verzochten, om
veiliglijk met eenige Negapatnamsche vaartuigen naar
de kust van Koromandel te kunnen oversteken. De
sultan schonk hem de fraaije steenen-loge, die door
de Engelschen gebouwd, doch door hen verlaten was;
e n , bij zijn vertrek den 3 van Grasmaand 1603 Het hij
er als koopman Corn. Specx met den adsistent Gillis
Michielsen.
Terwijl Van Spilbergen alzoo te Atsjeen bezig was,
kwamen er voor en na eenige schepen van Batikalo,
I. 6
§2 DERDE HOOFDSTUK.

uit welke hij verstond, dat het met Martsberger op


Ceylon zeer goed stond, en dat deze schepen, waar-
over Sebald de Weerd als onder-vlootvooo-d het
bevel voerde, belioorden onder de onlangs opgerigte
generale O. I. Compagnie. Ook bier toonde Van
Spilbergen eenerzijds door zijne voorzigtigheid, ander-
zijds door zijne hulpvaardigheid jegens zijne landge-
nopten, hoezeer hij tot eene betrekking als die hij
vervulde, geschikt was. Hij verkocht hun het schip
de R a m , en bereikte met het Schaap en het Lam
den 27 van Grasmaand 1603 de baai van Bantam.
Weinige dagen te voren was er do admiraal W. van
Warwijck gekomen , en nog was de verwarring niet
geheel geweken wegens den brand, die den 21 van
Lentemaand te Bantam had gewoed, en ook de Hol-
landsche loge met de inhebbende goederen had ver-
slonden. — Op den 20 van Zomermaand kwam er
Van Heemskerk met zijne beide zeilen en den rijken
prijs; hij bevond er zich n o g , toen Van Spilbergen
met zijne twee schepen den 30 van Oogstmaand huis-
waarts keerde. Hij had toen eene aanzienlijke la-
ding peper, 200 zakken muskaatnoten, foelie, kaneel,
zijde , ambergrijs, indigo, porcelein en Ceylonsche ge-
steenten in.
Tot innig leedwezen van alien was eenige dagen
voor het vertrek van den Zeeuwscben bevelhebber do
zekere tijdiiig gekomen, dat al zijne bekwaamheid in
e bevordering der Nederlandsche belangen op Cey-
lon door de dnhandigheid en koppigheid van Sebald
tie Weert den bodem was ingeslagen. De Weert en
onderscheidene Nederlanders hadden daarbij het leven
ingescboten.
DERDE HOOFDSTUK. 83

Hij had tot Sint Helena, alwaar hij zich ververschte,


twee schepen in gezelschap bij de zijne; daar kwam
er nog een derde bij, dat zich eenigen tijd op Mau-
ritius had opgehouden. Van daar had de terugreize
plaats met vijf welgeladen bodems , die zonder ramp-
spoeden te ondervinden te huis kwamen. Van Spil-
bergen Het den 24 van Lentemaand 1604 voor Vlis-
singen het anker vallen.
VIERDE HOOFDSTUK.

Aanleidingen tot de uitbreiding van den handel in Indie. Inkoop


der Indische voorbrengselen, verkoop 'in Nederland, en groote
winsten. Omwenteling in scheepsvaart, en handel. Octrooi der
Vereenigde Oostindische maatschappij van 20 van Lentemaand
1602. Bepalingen: uitsluitende handel; landbezit. Namen der
eerste bewindhebbers. Bijeengebragt kapitaal.

Ofschoon de uitkomst der drie togten naar het


noorden van verdere ondernemingen in die hemel-
streek hadden doen afzien, ofschoon die van den eer-
sten togt langs de kaap de Goede Hoop tot gel-
delijk nadeel had geleid en vele menschenlevens had
gekost, de natie had de tehniskomenden toegejuicht
en de kooplieden hadden de opgedane ondervinding
voor winst gerekend. Men aarzelde geenszins gel-
den bijeen te brengen tot nieuwe uitrustingen, en
de schepelingen lieten zich evenmin afschrikken, om
de hagchelijke kans (*) te wagen. Schoone blijken van
moed en volharding! In en na 1598 kwamen steeds
meer er meer schepen in zee en ondernamen de vaart

(*) Hagchelijk gewis, wanneer men bedenkt, dat do schepelin-


gen niet, zoo als thans , tegen de afwisseling van hcete en gema-
tigde luchtstreek waren toegerust, en de schepen, met minder
koppen varende dan zelfs de Engelscho schepen, soms door de
vermoeijenissen en cllende tot tweedorde van de opvarenden op
reis verloren.
VIERDE HOOFDSTUK. 85

om de kaap de Goede Hoop naar Indie. Mislukte al


geheel of gedeeltelijk deze of gene onderneming: geen
nood; de verstandige koopman besefte, hoe eene volgen-
de uitrusting de schade die op de vorige geleden was,
konde herstellen. Dit bleek inderdaad reeds spoedig.
Ook begrepen te regt de scheepshoofden van de onder-
scheidene vennootschappen, die elkander te Bantam,
te Atsjeen, te Patani ontmoetten, hoe men de han-
den ineen behoorde te slaan , wilde men niet, dat de
prijs der specerijen in die havens werd verhoogd ten
nadeele van den Nederlandschen handel. Zoo werd
ook buitenslands de spreuk: Eendragt maakt magt,
vastgehouden.
In Nederland ontwikkelde zich intusschen een leven-
dige naijver tusschen de verschillende compagnien door
Holland, of Zeeland of het Noorderkwartier geoctro-
jeerd. De oude compagnie trad al spoedig op met
het verzoek, om, »als eerst onderstaan hebbende de
vaart op Oostindien," met uitsluiting van alle anderen,
alleen op Bantam en de Molukken te mogen varen.
De algemeene Staten , ook de Staten van de daarin
betrokkene gewesten, begrepen evenwel, hoe zoodanig
octrooi zou strijden tegen het wezenlijk belang der
ingezetenen in het algemeen. Uit dien hoofde werd,
bepaaldelijk door- de Staten van Holland , bereids in
1599 aan de »onderwinders van de compagnien,"
aangeraden zich onderling te verstaan en zich te ver-
eenigen. Tot naderen aandrang van dat doel werden
in Herfstmaand 1599 eenige gecommitteerden uit de
Staten, geadsisteerd door den advocaat van Holland,
benoemd, om met de belanghebbende kooplieden de
beste middelen te beramen, ten einde te geraken tot
86 VIERDE HOOFDSTUK.

de daarstelling van eene enkele compagnie, en tevens


te onderzoeken, welke som die kooplieden zouden
genegen zijn te betalen aan het gemeene land, inge-
valle tot zoodanig octrooi mogt worden verstaan.
Terwijl de onderhandelingen duurden, en ze duur-
den langen tijd, deels ten gevolge onzer toenmalige
staatsinrigting, gingen nogtans de reederijen met ijver
voort meerdere bodems tot die vaart aan te leggen.
Schepen gingen uit en kwamen terug, na voorspoed
of onspoed te hebben ondervonden. De ladingen, die
zij medebragten, waren aanzienlijk en goedkoop in ver-
houding tot de hoeveelheden, die vroeger van Lissabon
werden aangebragt, en in verhouding tot de prijzen,
die aldaar besteed werden. In plaats van duizende
ponden peper in het j a a r , groeide het spoedig aan
tot ongeveer twee millioen ponden. De prijzen in
Nederland daalden, en toch, de peper, die in Indie
van 5 tot 6 stuiver had gegolden, de staartpeper van
2 tot 3 stuiver, bragten op van 16 tot 24 en meer
stuivers. Men betaalde voor de nagelen 6 of 7 stui-
ver, voor de noten iets minder,, voor de foelie iets
meer, en bij verkoop alhier werd bedongen / 3.00,
ja voor de foelie f 6.00 of/" 7.00. — Honderd pond
kaneel kostte op Ceylon niet zoo veel, als een pond
in het vaderland opbragt. Met droogerijen en dergelijke
zaken van geringeren omvang was het verschil nog
grooter. Voor een pond grijze amber, dat met eene
waarde van weinige gulden was gekweten, werd be-
dongen tot / 600.00, ja tot / 800.00. — Moest in
dier voege niet menig scliip aan terugvragt medebren-
gen , die eene. waarde tienmaal en zelfs twintigmaal
de uitvragt te boven ging ?

i ^ _ _ _ —
VIERDE HOOFDSTUK. 87

Terwijl aan de eene zijde zoo voordeelige uitkom-


sten tot nieuwe ondernemingen aanspoorden, veroor-
zaakte die vaart op Indie eene algeheele omwentding
in de handelsbetrekkingen met de verscbillende havens
van Europa, eene omwenteling in de scheepvaart en
hare behoeften. Om enkel van die, welke in den
handel zigtbaar werden , te gevvagen: naar Schotland,
Noorwegen, Deneinarken en de Oostzee werden de
betrekkingen yeelvuldiger en winstgevender: naar het
Spaansche schiereiland, naar de Middellandsche zee
onderging de handel eene wijziging ten nadeele der
havens in die streken, welke voor de meeste van
blijvenden, van duurzamen invloed geweest is.
Men denke overigens aan de lakenverwerij, die
in den loop der 16° eeuw aan de weede of wouw
zulke groote behoefte had , dat, staande den oorlog
met Frankrijk, door den Franschen en den Oosten-
rijkechen of Bourgondischen admiraal vrijgeleide-
brieven werden verleend, tot uitvoer van daar > tot
invoer in Nederlandsche havens van die verfstof, voor
eene hoeveelheid van twee tot drie millioen pond voor
een koopmanshuis. Frankrijk verbouwde destijds nabij
40 millioen pond weede ; Middel-Duitschland ongeveer
half zoo veel. De behoefte aan die verfstof kwam in
Nederland bijkans plotseling op te houden, door den
regtstreekschen aanvoer van indigo — in 1604 reeds
niet minder dan 600.000 pond — daar men in het
vaderland van Drebbel, dien uitvinder van het coche-
nille-purper, spoedig inzag, hoeveel gemakkelijker het
was, met indigo dan met weede blaauw te verwen,
en hoe de kleur daardoor won aan duurzanmheid.
Welke schade voor den Franschen handel!
88 VIERDE HOOFDSTUK.

In het geheele gemeenebest kon er maar eene stem


wezen ten aanzien van de wenschelijkheid van den
voortduur niet alleen, maar inzonderheid van de ves-
tiging op hechte gronden van eenen handel, die zoo
heerlijke vruchten afwierp. Moest niet aan den veld-
winnenden naijver tusschen de kooplieden van Am-
sterdam , die van het Noorderkwartier en van Zeeland
een einde worden gemaakt ? Daartoe zou strekken
de vereeniging der verschillendo vennootschappen tot
een ligcbaam, die tevens daardoor beter in staat zou-
den geraken, de vijandelijkheden, waarmede de Neder-
lander in Indie door Portugees en Spanjaard werd
bedreigd, met gelukkige kans te wederstaan. Moest
men bovendien niet trachten te behouden, wat alreede
verkregen was ? Door de onderscheidene compagnien
waren reeds kantoren ofloges(*) gevestigd te Bantam,
te Atsjeen, te Johor, te Patani, op Banda-Neira en
op Ternate. Onderlinge eensgezindheid of hulpvaar-
digheid had dit' mogelijk gemaakt; maar konde men
op zoodanige eendragt op den duur rekenen ? —
Alle die redenen pleitten er luide voor, om eene
generale compagnie op te rigten. Ook werd, door de
Algemeene Staten, eene vereenigde Nederlandsche Oost-
indische maatschappij claargesteld op den 20 van Len-
temaand 1602.
Dit geschiedde bij een octrooi vervat in 46 artike-
len. Daarbij werd bepaald, dat de kamer Amsterdam

(*) De loge was cigenlijk een ruim steencn gcbouw, van een
of twee ingangen of poorten voorzien. Rondom het binnonplein ,
vond men boneden de pakhuizen en boven de woonvortrekken met
de ramen aan het binnenplelri. Eone loge kon dus ligtelijk tot
vor'dediging worden ingerigt.
V1ERDE HOOFDSTUK. 89

zou leveren de helft, de kamer Zeeland een vierde,


de kamer Rotterdam of de Maze en de kamer het
Noorderkwartier of Westvriesland ieder een achtste
van het maatschappelijk kapitaal. De bewindhebbers
zouden zijn acht, vier, twee en twee in gelijker voege;
Zeeland, de Maze en Noordholland zouden bovendien
gezamenlijk een zeventiende lid kiezen, en hiermede
overeenkomstig heeft men, in lateren tijd, veelal ge-
sproken van de vergadering van zeventienen, tot aandui-
ding van het algemeen bewind der maatschappij. De
vergaderingen zouden gehouden worden 6 jaren ach-
tereen te Amsterdam, en twee jaren in Zeeland(*).
De compagnie wordt geoctrooijeerd voor 21 jaren,
doch eigenlijk aan te vangen met 1 6 0 3 , en dus over
een duur van 20 jaren. De uitrustingen, die in het
loopende jaar plaats hebben, blijven voor rekening
der afzonderlijke *vennootschappen, zoo als die, welke
sedert 1592 hebben plaats gehad. Voorts moet, over
iedere tien jaren afzonderlijk rekening worden ge-
daan, en kunnen de deelhebbers bij het einde van
ieder tiental jaren hunne geschoten penningen terug
vorderen. Nieuwe deelhebbers kunnen zich aanmelden

(*) De bewindhebbers ontvingen aanvankelijk slechts teruggave


dor rciskosten, en con daggeld van f 4.00, wanneer zij buiten
den zetel homier kamor workzaam waren. Tot goedmaking der
bezoldingcu van boekhouders , kassiera enz. , werd een ten hon-
derd op de uitgaande ec op de te huis komende kargasoonen afgo-
zonderd en onder de kamers verdeold. •— Van lieverledo werd het
anders. De bewindliebbers kregen bezoldingen, die niet ouaanzien-
lijk waren; ze kregen uitdeeling van specerijen en andere voor-
deelen; de kamers hadden jagten ten gericvo der bewindhebbers,
die in commissie gingen, en weldra was het gctal ambtenaren,
die zwaar bozoldigd werden, vrij aanzienlijk.
90 VIERDE HOODSTUK.

voor het einde van Oogstmaand 1602, onder gehou-


denheid van V3 te storten voor de uitreeding van 1603,
1
/3 v66r die van 1604, en V3 vo<5r die van 1605. •—
De Nederlandsche Staat, in stede van, even als bij
de eerste uitrustingen, voor eene aanzienlijke waarde
aan geschut, aan handwapenen en amunitie van oorlog
te verstrekken, bedong eene erkentenis van f 25.000
voor het octrooi, doch behield die som in de maat-
schappij , om, met de gemeene, aandeelhouders ten
voordeele der generaliteit in de kansen te deelen. —
Aan de Algemeene Staten moeten de aanvoerders der
te huis komende vloten of schepen verslag geven van
de belangrijkste gebeurtenissen, des gevorderd scbrif-
telijk.
Wanneer de ingezetenen eener provincie of stad
/ 50.000 of meer ingelegd hebben, zullen bewindheb-
beren, voor zoo verre zulks verlangd wordt, aan die
provincie of stad een staat van de ingenomen goede-
ren en van de sommen, die de koopmanschappen
hebben opgebragt, doen toekomen.
Van het hoogste gewigt zijn de bepalingen, vervat
in art. 34 tot en ingesloten art. 37 van het octrooi.
In art. 34 wordt gezegd, dat geene schepen zullen
mogen varen »beoosten de Kaap de Bonne Esperance
of door de Straat van Magellanes , op de verbeurte
van de schepen en goederen," evenwel onder die
beperking , dat »in haar geheel blijven, de concessien
voor dezen gegeven aan eenige compagnien, om
te varen door de voorzegde Straat van Magellanes,"
mits afzendende hare schepen binnen dens tijd van
vier jaren. Deze beperking zag op de concessie, ver-
leend aan de compagnie van Verhagen en die van
VIERDE HOOFDSTUK. 91

Van Noort. — Behalve deze uitsluitende handel is


het verkrijgen van landbezit in die artikelen met
der daad voorzien. Burners er wordt gezegd: Men
zal verdragen mogen sluiten met »Prinsen en Poten-
taten;" men zal forteressen mogen bouwen; men zal
mogen aanstellen »gouverneurs, volk van oorloge en
officieren van. justitie, tot conservatie van de plaat-
sen, onderhoudinge van goede orde, politie en justitie,"
alles nogtans op den naam van de » Staten-Generaal
van de vereenigde Nedei'landen , of de hooge Over-
heid derzelve." — Ingevalle van schaverhaal, moet
daarvan bij tehuiskomst worden kennis gegeven aan
het collegie ter Admiraliteit, waaronder de haven
behoort, ahvaar men binnen valt; evenzoo moot men
de genomene prijzen door dat collegie als prijsregter
laten beoordeelen, doch onder de magtiging van bij
de Algemeene Staten in beroep te komen.
Eigenlijk telde men vier kamers, doch ten gevolge
van de woonplaatsen der vennooten van de op het
oogenblik bestaande compagnien, worden er zes ge-
noemd , en het beheer dier kamers toevertrouwd aan
hen die bereids het bestuur in handen hadden, zijnde
te Amsterdam 23 , in Zeeland 1 4 , te Delft 12 , te
Rotterdam 9 , te Hoorn 4 en te Enkhuizen 11 (*). "

(*) Ik geloof den lezer dienst te doen de namen to noemen


van die mannen, welke door hunne ondernemingen de eigonlijko
stichtors waren van den handel op Indie, en dio de Oostindischc
Compagnie door hunne toetreding hebben hclpcn vestigen.
Te Amsterdam: Gerard Bicker, Reynier P a u w , Pieter Dirksz.
Hassclaor, Jacques de Velaar, Jan Jansz. Karel, Bernard Berro-
wijns , Johan Poppen, Hans Honger, Hendrik Buyck, Boys de
la Begue (of Del Becque), Diederik van Os (of Van Osscho),
Francois van Hove, Elbert Bucas (of Bucasse), Isaac lo Blaire,
92 VIERDE HOOFDSTUK.

Bij versterf zou het getal bewindhebbers te Amster-


dam worden gebragt op 2 0 , te Middelburg op 1 2 ,
en voor de vier overige kamers op 7 leden voor ieder
bestuur. •
Onder al zulke rijpelijk overwogene mitsen en
voorwaarden kwam tot stand de vereenigde Neder-
landsche Oostindische maatschappij. De aandeelen
werden verdeeld in actien van 500 pond Vlaamsch

Siewert Pietersz. Sem, Gerard Reynst, Marcus Voghelaer, Johan


Hermansz., Evert Diericks (of Geurt Direks), Hubrecht Wacht-
mans, Benaert R a y , Albert Simons Jonck-Heyn en Arent ten
Grootenliuyse.
Te Middelburg: Adriaen Hendriksz. ten Haaff, Jacob Boreel,
Johan Bambrechts Coolo (of Koelc) , Jacob Pietersz. de W a e r t ,
Cornelis Muenicx (of Munnicks), Adriaan Bommene, Baurens
Bacx , Everhard Becker , Arnout le Clercq , Arnout Verhoevon ,
Gerard van Schoonhoven, Nicolaes Pietersz., Balthasar van Vlier-
den en Balthasar do Moucheron.
Te Delft: Jan Jansz. Bodenstoyn , Arent Jacobs Eodensteyu,
Dierick Bruijnisz. van der Dussen, Gerrit Diericksz Meerman,
Cornelis Adriaensz. Bogaert, Michiel Jansz. Sasbont, Willem
Joosten d'Edel, Dierick Gerritsz. Meerman , Johan R a e t , Jacob
Sandersz. Balbiaen, Hindrik Otte (of Otsz), en Jasper Moorman
(of Moorman).
Te Rotterdam: Eop Pietersz. van der Meijde, Willem Jansz.
Eranck, Gerart Huijgensz., Pieter Bonartsz Busch, Johan van der
Veken, Willem Jansz van Boon, Jan Jacobsz. Mus, Adriaon
Spierinck en Cornelis Matelief de Jonge.
Te Hoorn: Claes Jacobsz. Sijms, Cornelis Cornelisz. V e e n ,
Willem Pietersz. Crap en Pieter Jansz. Biorn (of Biorne of Bi-
vornc).
Te Enkhuizen : Bucas Gerritsz., Willem Cornelissen de Jonge ,
Jan Pietersz. Schram, Hendrick Gruijter, Jan Baurenz. van Boo-
sen (of Boysen), Dierick Diericksz. Pelser (of Pelsert), Gijs-
brecht van Beeronstoyn, Berthout Jansz. Steenhuysen (of van
Steenhuyson), Jacob Jacobsz. Hinloopen, Francois du Jardin (of
du Gardin) en Willem Brasser.
VIERDE HOOFDSTUK. 93

o f / 3000 bankgeld. Zij, die voor / 6000 of meer


inteekenden, werden hoofdparticipanten genoemd en
waren verkiesbaar tot de waardigheid van bewind-
hebber; de inschrijvers voor eene actie heetten deel-
hebbers of participanten.
Spoedig werd een kapitaal bijeengebragt van ruim
64 tonnen schats (*), eene som hoogstaanzienlijk voor
dien tijd. Amsterdam leverde daartoe ongeveer 37 ton,
Zeeland omtrent 13 ton, Enkhuizen r u i m / 568.000,
Delft ruim / 466.000, Hoorn twee ton gouds minder
en de thans zoo bloeijende koopstad Rotterdam onge-
veer 175.000. — Alhoewel slechts ingezetenen van het
gemeenebest in de generale compagnie mogten deelne-
men , bleek later, dat ook kooplieden, die te Antwer-
pen gevestigd waren, door tusschenkomst van hunne
vrienden te Amsterdam of te Middelburg, voor groote
sommen hadden deel genomen. Toen zulks, na ge-
daan onderzoek, den aartshertogen in 1608 was ge-
bleken, werd het aan die kooplieden hoogst kwalijk
genomen, als hadden zij op die wijze den weder-

(*) Valentijn sprockt van / 6.600.000 , anderen van iets minder.


Het schijnt dat met der daad, de geheole inlage heeft bedragen
iets meer dan f 6.440.000. — Welk een ontzettend vorschil bij de
eerste Engelsche Compagnie, daargestcld in het jaar 1600! Deze
bostond uit 216 deelhebbers, mot don graaf van Cumberland aan
het hoofd ; het maatschappolijk kapitaal bedroeg 72.000 pond sterl.,
ieder pond sterl. t e g e n / 12, m a a k t / 8 6 4 . 0 0 0 . »
Het oerste artikel van het octrooi van don 20 van Bentemaand
1602 werd niet stiptclijk gevolgd. Het noorderkwartier leverde
ongeveer twee ton gouds meer dan Rotterdam met Delft veree-
nigd. Hoe groot was niet de bloei van Enkhuizen tegenover
Rotterdam! Hoe is de handolswolvaart van de laatste gestegen;
hoe is die van Enkhuizen te niot gcgaan! Het geldt hier wel:
Hie transcat gloria mundi!
94 VIERDE HOOFDSTUK.

stand van de afgevallen gewesten gestijft. Een aan-


zienlijk koopman te Antwerpen zag deswege lijf en
goed verbeurd verklaren, en werd »uit bijzondere
genade " tot eeuwigdurige gevangenis op het kasteel
te Vilvoorde gedoemd.
Zoo had dus de maatschappij, welke nagenoeg twee
eeuwen lang eenen buitengewonen bloei deed ontlui-
k e n , een hoorn des overvloeds het vaderland in den
schoot stortte, baar bestaan verkregen. De onder-
neemzucht van Nederlandsche kooplieden, de held-
haftige begeerte om verre landen te bezoeken van
Nederlandsche ingezetenen, had dit bewerkstelligd.
Moge ook al die maatschappij, na een bestaan van
twee eeuwen, onder een verpletterenden last van
schulden zijn bezweken en te gronde gegaan , even-
wel vormen n o g , tot op den huidigen dag, die bezit-
tingen, welke zij voor het vaderland heeft verworven,
de schoonste parel aan de Nederlandsche kroon, het
plechtanker van Nederlands behoud!
Het was ongetwijfeld belangrijk de voornaamste
bepalingen te leeren kennen van eene maatschappij,
welke zoo weldadig heeft gewerkt, dat men zonder
vreeze van overdrijving daarvan betuigen kan, dat
zij de steunpilaar is geweest van het gemeenebest;
hetzelve, heeft geholpen zoo hoog in aanzien te klim-
men als de vereenigde Nederlanden in de 17° eeuw
zijn gestegen. De mime uitdeelingen, die door de
aandeelhouders werden genoten, en de rijkdommen,
die door de ambtenaren der compagnie bij hunne tehuis-
komst in het land hunner geboorte medegebragt wer-
den, vormden slechts een gedeelte, niet te vergelij-
ken bij de bronnen van welvaart, die zoo mildelijk
VIERDE HOOFDSTUK. 95

voor den landzaat vloeiden, ten gevolge van de


scheepvaart en den scheepsbouw, welke de handel op
Indie deed geboren worden. De verspreiding door
Europa van de voortbrengselen, uit die verre gewes-
ten aangebragt, als de Aziatische specerijen , suiker,
verfstoffen, katoenen weefsels en dergelijke, in de
Fransche, Scandinavische en Oostzeesche havens,
o-af groote levendigheid aan de scheepvaart der Ne-
derlanders. Voor het gemeene land rekene men het
beloop der penningen, dat van de uitdeelingen moest
worden gekweten; de regten, die overeenkomstig de
»lijste van convoijen" op het inkomen of uitgaan van
kaneel, noten, foelie, nagelen enz., naar het gewigt,
moesten worden betaald, en de sonVmen, welke bij
vernieuwing van octrooi of nu en dan tot stijving van
den oorlog in 's lands kasse vloeiden: geen geringe
som voorwaar!
Merkwaardig allezins waren de bepalingen van het
octrooi, omdat ze overwogen en toegestemd waren
door kooplieden, reeds bekend met den handel op
Azie, met de moeijdijkheden en gevaren, maar tevens
met de voordeelen daaraan verbonden. — Volgens
de toenmalige aardrijkskundige kennis was het doel,
aan de op te rigten maatschappij een' uitsluitenden
handel toe te staan met alle landen beoosten Afrika
en bewesten Amerika, de oostkust van het eene
werelddeel en de westkust van het andere ingesloten.
Daarentegen werd echter de deelneming in eenen
handel, reeds als winstgevend bekend, gedurende vijf
maanden voor alle ingezetenen van Nederland open-
gesteld, en, ook op andere wijze, voor de belangen
der nieuwe deelnemers gezorgd. — Het moge vreemd
96 VIERDE HOOFDSTUK.

luiden, dat aan eene vereeniging van kooplieden


werd vergund, sterkten te bouwen en volk van oor-
log in dienst te nemen, met andere woorden, landbezit
te mogenj hebben, eigen regtspleging te mogen uit-
oefenen en oorlog te mogen voeren; •—• maar men
bedenke, dat het bier gold, tegen de magt van Spanje
en Portugal in die verre gewesten zich te vestigen,
te handhaven, uit te breiden, en dat het daartoe
onvermijdelijk was, aan de Aziatische volkeren die ge-
wapende ondersteuning tegen Filips magt te verleenen,
waarom zij zoo dringend baden. Konde het gemee-
nebest niet zelf den vijand in die verwijderde streken
gaan beoorlogen, — en dit vermogten de Staten-
Generaal niet, — moest het zich dan niet verheugen,
dat ingezetenen der vereenigde gewesten daartoe
bereid waren? Was het niet gemakkelijk te bere-
kenen, dat, wanneer den gemeenen vijand afbreuk
gedaan werd daar, van waar hij de schatten haalde,
om den oorlog tegen de wlanden van herwaarts over"
te voeren, hij in Europa in diezelfde mate met
minder kracht en nadruk zou kunnen optreden ?
Het zoude ongepast wezen, in het midden der 19°
eeuw, naar de denkbeelden van onzen tijd, te willen
beoordeelen, het staatkundig en handelsbelang van
bet oprigten eener maatschappij, begunstigd met het
regt, om bij uitsluiting van alle andere vereenigingen
of ingezetenen over eene groote oppervlakte van
den aardbol handel te mogen drijven en een eigen
rijk te mogen stichten. Geen vreemd verschijnsel
althans was bij het ontluiken der 17 e eeuw eene
maatschappij van kooplieden die tegelijk handeldrijven
en oorlogvoeren mogt. Immers de Hanze was eenmaal
VIERDE HOOFDSTUK. 97

zoo uiagtig geweest, dat ze in Europa met geluk


koningen had beoorloogd. Was niet op gelijksoortige
grondslagen gevestigd" de Portugesche handelmaat-
schappij, die reeds sedert meer dan eene eeuw be-
stond ? De maatschappij, zoo kort te voren in En-
geland opgerigt, had die niet de eene hand geopend
ten handel, en voerde ze niet in de andere het
zwaard? — Inderdaad , voor den aanvang der 17°
eeuw was het stichteii van de vereenigde Nederland-
sche Oostindische maatschappij met het octrooi, dat
haar werd verleend , een meesterstuk van staatkunde,
'tvvelk meer dan eenige andere staatkundige overleg-
gingen of diep doordachte handeling strekken moest,
en ook werkelijk gestrekt heeft, om de magt en het
overwigt, door Spanje in Europa uitgeoefend, te
fnuiken. Het was Nederland, het waren de Neder-
landsche handelaren, het was de Nederlandsche Oost-
indische Compagnie, waardoor Europa verlost werd
van een overwigt, dat zoo drukkend dreigde te worden,
toen het geheele schier-eiland en alle de veroveringen
in de andere werelddeelen, door Spanje en Portugal
gemaakt, de bevelen van een vorst gehoorzaamclen.
In hoe verre echter het bestaan van eene uitsluiten-
de handelmaatscbappij , die oorlog en vrede maakt, en
alleenheerschers met millioenen onderdanen onder hare
vasallen telt, tegen de heerschende denkbeelden van
het midden der negentiende eeuw moge aandruischen,
kan beantwoord worden door de daadzaak, dat alsnog
bestaat eene gelijke maatschappij op dezelfde grondsla-
gen gevestigd, als die het wezen van de Nederlandsche
Oostindische maatschappij hebben uitgemaakt. En de
grootheid dier maatschappij dagteekent niet van den
98 VIERDE HOOFDSTUK.

aanvang der 1 7 e e e u w , maar van het midden der 18 e


eeuw. H e Britsche Oostindische Compagnie heeft tot
hoeksteen van het gebouw, door haar in Bengalen
en het Malabaarsche schiereiland opgetrokken, de
grondslagen van de magt, welke de Nederlandsche
Compagnie aldaar reeds in het midden der 17 e eeuw
bezat, en zij haar heeft ontrukt. Zal ook zij, na' in
ongekende grootheid te hebben geschitterd, onder den
last harer schulden bezwijken ?

fc
VIJFDE HOOFDSTUK.

Uitrusting eener vloot van 15 zeilen onder Van Warwijck en De


Weert; de laatste komt op Ceylon , zijne onhandigheid vernietigt
de gunstigste uitzigten voor den handel en kost hem het leven.
Van Warwijck maakt velerlei beschikkingen tot verzekering van
den handel en van de goede orde in de loges. Gebruikelijke geld-
specien. Van Warwijck naar Sina, brcngt geruimen tijd door in
de haven van Pehoe, doch te vergeefs; neemt eenige Portugesche
schepen en komt na vijf jaren terug. Aanvang van zijdeweverij.

Het vooruitzigt op eene te sluiten algemeene ven-


nootschap, d i e , ' v o o r zoo veel aanging de reeds be-
staande compagnieschappen, welke aan de onderhan-
deling hadden deelgenomen, sedert den aanvang des
jaars als bereids gesloten kon beschouwd worden,
deed die kooplieden besluiten, om met gemeen over-
leg eene vloot uit te reeden van 15 bodems, ten
einde tot de ondernemingen van het volgendo jaar een
grboter veld te openen. Drie schepen werden be-
stemd naar Ceylon, drie naar Atsjeen, twee naar
Sina, twee naar de Molukken en de overige naar
Bantam. De admiraal Van Warwijck zou naar de
Molukken stevenen en de vice-admiraal Sebald de
Weert, met de drie Zeeuwsche schepen naar Ceylon
100 VIJFDE HOOFDSTUK.

waarheen hij weinige dagen, nadat het octrooi ver-


leend was , onder zeil ging, ongeveer drie maanden
voor het vertrek der andere schepen.
Het is een treurig verschijnsel, zich te overtuigen,
hoe de onhandigheid en stijfhoofdigheid van den een
geheel te niet deed de gunst, welke de bekwaam-
heid van een ander den Nederlanders op Ceylon had
weten te verwerven. Wat Van Spilbergen goeds
had weten te bewerken, werd door De Weert bedor-
ven, slimmer dan of de Nederlanders nimmer zich
op Ceylon hadden vertoond. — Op het einde van
Slagtmaand 1602 wierp hij in de baai van. Batikalo
het anker, werd aldaar en vervolgens te Kandi door
den keizer minzaam ontvangen , hebbende in tijds van
Martsbergen vernomen, dat Van Spilbergen op het
eiland was geweest, en voor de Nederlanders den weg
had gebaand. De Cingalesche vorst, zeer ingenomen
met prins Maurits, wiens beeldtenis hem door Van
Spilbergen was geschonken, wenschte met de hulp
van De W e e r t , de Portugezen uit Kolombo en Pun-
tegale te verdrijven, ten einde die plaatsen in handen
der Nederlanders te stellen. Zonder toch van de
zeezijde bestookt te worden, kon de keizer onmoge-
lijk zijne zoo gehate vijanden den lande uitdrijven.
In geval zoodanige hulp werd verleend, beloofde de
vorst de voortbrengselen van het eiland: kaneel,
peper, zijde enz., slechts aan zijne vrienden, de Ne-
derlanders te zullen verkoopen, en alle zijne sterkten
hun in handen te leveren. Dit alles ging met vele
vleijerij en onderscheiden geschenken verzeld. De
vice-adrniraal liet zich eindelijk overhalen om den vorst
de gevraagde hulp toe te zeggen. Op het oogenblik
VI.TFDE HOOFDSTUK. 101

tot zoodanigen krijgstogt geen genoegzaam getal sche-


pen onder zijne orders hebbende, beloofde De Weert
eerlang van Atsjeen met meerdere magt terug to
zullen komen. In zijne vreugde hierover zond de
keizer hem 20 kwintalen kaneel en 16 kwintalen
peper ten geschenke , zon'der geringere gesclienken
van wijnen, confituren en dergelijke te gedenken.
De drie Zeeuwsche schepen bereikten Atsjeen nog
eenige dagen voor de aankomst van de Hollandia,
de Hollandscbe Tuin en de Sterre (op den 10 van
Sprokkelmaand) , welke onder zijne vlag zich stelden,
zoodat hij zes schepen , gezamenlijk metende ongeveer
1600 last, onder zijne bevelen had. Door den sultan
met veel betuigingen van genegenheid zijncle ontvan-
gen, werd zijne hulp ook door dezen tegen de Por-
tugezen ingeroepen en hem overigens alles inge-
willigd, wat door hem werd verlangd: onder anderen
het afbreken der gebouwen, welke in de nabijheid der
loge stonden, en waardoor, uit hoofde der ontvlambare
bouwstoffen, die de inlanders voor hunne huizen ge -
bruikteri, de loge steeds in gevaar verkeerde.
De Weert mogt het genoegen smaken te Atsjeen
Van Spilbergen te ontmoeten, en langs dien weg nog
nader bekend te worden gemaakt met de wijze, hoe
door dezen vlootvoogd op Ceylon was gehandeld.
Nog een jagt met tien stukken bewapend van Van
Spilbergen hebbende overgenomen, vertrok de Zeeuw-
sche onder-admiraal met zeven zeilen op den 3 van
Grasmaand 1 6 0 3 , achterlatende een commies, van
goederen en geld wel voorzien, en hebbende, ten ver-
zoeke van den sultan een gezant aan den opperheer
van Kandi in zijn gczelschap.
-

102 VIJFDE HOOFDSTUK.

Niet voor den 25 van Grasmaand bereikte de vloot


de haven van Batikalo. Door hoog en laag werden
de Nederlanders met teekenen van blijdschap ontvan-
gen, en de stemming der gemoederen was nog even
gunstig voor de nieuwe vrienden als bij hun vertrek. —
Het verkeerde echter weldra, dewijl de schepelingen,
ofschoon het hun bewust was, dat de Cingalezen de
runderen, die in menigte voorhanden waren, in gods-
dienstige eere hielden en niet verkoopen wilden, zelfs
bij herhaling gingen schieten en tot voedsel gebruiken.
Daarbij kwam, dat de vlootvoogd eenige Portugesche
kustvaarders in geenen dede met die gestrengheid
behandelde, welke de landzaat verwachtte.
Intusschen ontving De Weert brieven van Marts-
bergen op 'skeizers last, inhoudende het verzoek om met
de eerste gunstige gelegenheid zeil te zetten naar Pun-
tegale, ten einde die vesting van de zeezijde aan te
tasten, onder herinnering aan de gedane belofte, dat
bij vermeestering dier plaats, den Nederlanderen
jaarlijks 1000 kwintalen kaneel en evenveel peper
zoude geleverd worden. Martsbergen voegde er uit
zich zelven bij, dat hij niet de minste reden had om
aan de goede trouw van den Kandischen vorst te
twijfelen. Evenwel werd het vertrek naar Puntegale
van dag tot dag uitgesteld. — Dit gevoegd bij het
vrijgeven der gemaakte Portugesche gevangenen,
miste niet des vorsten argwaan te wekken. Door
den Atsjeenschen gezant werd die argwaan met aller-
lei lasteringen gevoed, zoodat, toen den 1 van Zo-
mermaand de Cingalesche opperheer zelf te Batikalo
kwam, om de redenen van de vertraging te vernemen,
alle de nadeelige geruchten en vermoedens hem tot
VIJFDE HOOFDSTUK. 103

waarheid werden, dewijl de vice-admiraal den keizer


niet slechts aan boord noodigde, maar er zelfs op aan-
drong, dat, alvorens naar Puntegale onder zeil te
gaan, door hem een bezoek van den vorst aan boord
werd verwacht. Nu was er geen twijfel meer aan :
De Weert zocht den keizer te verschalken, en wilde
hem verraderlijk aan de Portugezen, zijne zoo zeer
gevreesde vijanden, overleveren. Op 's vorsten last
zocht men zich van De Weert meester te maken, hij
verweerde zich en werd met onderscheidene wonden
afgemaakt; 's vorsten volgelingen nu eenmaal aan het
woeden zijnde, vielen de meesten, die den vlootvoogd
hadden verzeld, onder hunne dolkeh. Nabij de vijftig
schepelingen werden vermoord. Zoo was het onbe-
raden gedrag van £en man de oorzaak van zijn eigen
ontijdigen dood en van een aantal der zijnen! Tevens
werden de schoone vooruitzigten van uitgebreiden
handel met Ceylon, voor het oogenblik althans, ver-
ijdeld.
Met den vorst van Batikalo, als onschuldig aan
den moord, werd vriendschappelijke betrekking on-
derhouden , van dezen allerlei leeftocht, ook kaneel
ontvangen. Men schonk 's keizers verzekeringen, dat
de schuld aan De Weert had gelegen , en zijne be-
tuigingen van leedwezen over het gebeurde geloof,
en knoopte weder onderhandelingen aan, ontving
zelfs eenige hoeveelheid peper en kaneel. Het ver-
trouwen was echter van w e e r s k a , 1 ten geweken, en
wijl de Nederlanders van een aanval op Puntegale
of Kolumbo niets meer weten wilden, werd er niets
wezenlijks uitgerigt. Eenige schepen, voor en na
vertrokken zijnde, verlieten de laatsten op den 31
104 VIJFDE HOOFDSTUK.

van Hooimaand de kust van Ceylon , koers stellende


naar Atsjeen.
Thans, nu de Nederlanders met eene meer aanzien-
lijke scheepsmagt zich in die wateren vertoonden, en
zij uit bijna al hunne ontmoetingen met de Portugezen
zegevierend terugkeerden, bleek het, hoe overal, op
Ceylon en te Atsjeen, te Bantam en te Johor, zoo
wel als allerwege in de Molukken, de Portugezen
gehaat waren. Overal riep men de Nedei'landsche
huljD tegen hen in, en beloofde groote voordeelen van
handel, opende ook veelal het uitzigt op bet bouwen
van sterkten, mits maar deze westerlingen de Portu-
gezen wilden verdrijven. Door het beoorlogen der
Portugezen konde men zich onderscheidene verove-
ringen verzekeren; doch het eigenlijke doel was han-
del , en de toegezegde gewapende hulp van de in-
landsche vorsten bleef bier en daar achter, of bleek
althans onvoldoende te wezen. — Men verzuimde
evenwel niet Portugesche schepen te vermeesteren
waar men konde, dewijl de vijand daarbij in de hart-
ader werd getroffen en vaak groote buit behaald
werd. — Van Warwijck bevlijtigde zich echter vooral
om daar, waar men geregeld ten handel kwam, dien
voor het vervolg op goede gronden te vestigen, als-
mede voor de opperhoofden en andere ambtenaren,
welke er moesten blijven , de noodige voorschriften
vast te stellen, waarnaar ze zich zouden hebben te ge-
©

dragen. Enkele punten uit de »artyculen ende or-


donnantien " door den admiraal met den Breeden Raad
geordonneerd, om te strekken tot regel in de loge,
kunnen van den geest des tijds getuigen.
TIJFDE HOOFDSTUK. 105

1. Die bij het ochtend- of avondgebed afwezig is,


betaalt eene boete van zes stuiver.
2. Die den naam des Heeren ijdellijk misbruikt
verbeurt tien stuiver.
3. Die godsdienstige twisterij aanvangt verbeurt
eene maand soldij, en wanneer er werkelijk twist uit
voortkomt, wordt hij bovendien gestraft aan den lijve
naar omstandigheden.
4. Die plukhaart of een ander met vuisten slaat,
zal drie dagen op water en brood in de ijzers gezet
worden. — In alle andere dergelijke straffen zal men
zich rigten ingevolge de bepalingen aan boord gel-
den de.
Eigenlijk civiel en crimineel regt moest almede
worden uitgeoefend, doch het laatste, ook voor
de andere kantoren, die op de noordkust van Java
werden gevestigd, bepaaldelijk te Bantam, waar been
zij, die onder eene lijfstraffelijke beschuldiging lagen,
zouden moeten gevoerd worden.
De kantoren werden, zoo veel doenlijk, van een'
genoegzamen voorraad aan goederen voorzien. Dewijl
nogtans op de meeste plaatsen, waar handel gedreven
werd, inzonderheid op Sumatra, Java, in den eigen-
lijken archipel en op de zuidoostkust van Azie, de
kooplieden grootdijks gesteld waren op gemunt geld,
moesten de kantoren ook daarvan worden voorzien.
Uit dien hoofde gebeurde het dikwijls, dat de con-
tanten tweemaal en driemaal de waarde bedroegen
van de goederen, die naar Indie werden gevoerd.
Men zond rijksdaalders, rozenobels en realen of stuk-
ken van achten. Deze laatste hadden de Indische
kooplieden door de Spanjaarden en Portugezen lecren
106 VIJFDE HOOFDSTUK.

kennen, en ze werden boven alle andere geldsoorten


voorgetrokken. De oorlogstoestand bemoeijelijkte de
aanvoer dier muntsoort uit Spanje, en ten einde aan
de schaarste dier stukken tegemoet te komen, ver-
gunden de Staten van Holland aan de Oostindische
maatschappij te Dordrecht te laten slaan stukken van
achten en de onderdeelen van dien, onder verband
ze alleen in Indie te zullen uitgeven. Dit geschiedde,
en langen tijd werden de alzoo geslagen Spaansche
matten naar Indie gevoerd en aldaar uitgegeven (*).
Grootelijks stelde Van Warwijck er prijs op om den
handel met Sina te openen. De beide schepen, die tot
zijne vloot behoorden en de bestemming naar Kantpn
hadden gehad, wilde hij met twee schepen onder zijn
eigen bevel gaan versterken, toen hij te Johor vernam,
dat ze te Patani waren teruggekomen, na een Portu-
geesch schip ter reede van Makao te hebben veroverd,

(*) Volgens mijn vriend Van der Chijs, directeur van het
muntkabiuet to Beiden, aan wien ik een groot gedeelte dezer bij-
zonderheden te dankon heb , dagteekent die vergunning roods van
den aanvang der 17° eeuw. Er werden geslagen heele , halve,
kwart, acbtsto, zestiende en tweeendertigste deelen. De voor-
zijdo dier thans zeldzame stukken heeft hot waponschild van Hol-
land , de keerzijde dat van de stad, waar de kamer gevestigd was,
die ze had doen munten.
Van Warwijck liet onder anderen bij zijn vertrek van Bantam
in Oogstmaand 1604 aan den opperkoopman Wittert eene waarde
van ongeveer / 70.000. Onder die waarde bevonden zich ruim
3700 rozenobels, nagenoeg 1000 rijksdaalders en 5300 realen van
achten. De rozenobel had destijds in Indie eene waarde van
schaars / 8 J / 2 ; deze, ofschoon oorspronkelijk eene Engelsche
m u n t , werd in de 16° eeuw ook in Nederland geslagen, en was
gangbaar als eene nationale Nederlandsche munt. — Gemakshalve
zal de Spaansche munt van acht realen in dit werk, even als
de rijksdaalder, door Rx. aangednid worden.
VIJFDE HOOFDSTUK. 107

tevreden met de rijke lading, die onder anderen uit


1400 pikols ruwe Sinesche zijde bestond. Kort daarna
met zijne beide zeilen te Patani gekomen, trachtte de
vlootvoogd bekwame lootsen en tolken, die met de Sine-
sche taal bekend waren, te bekomen. Hij zond aan den
sultan van Siam Cornelis Spex, met verzoek dat deze
bij het aanstaande jaarlijksche gezantschap, dat naar
Peking zou vertrekken , in het gevolg mogt worden
opgenomen. Spex was belast met twee metalen kamer-
stukjes , ten geschenke voor den sultan. Ook kreeg
hij eenige goederen en geld tot het drijven van handel,
mede. Na lang oponthoud en herhaald uitstel kwam
Spex onverrigter zake terug. — Van Warwijck bevond
zich in het midden van Hooimaand 1604 voor de baai
van Makao, doch de onkunde van den loots maakte
hem het opzeilen naar Makao te midden der menigte
eilandjes en klippen onmogelijk. Eerst door de Por-
lugezen met eenige Hgte vaartuigen , later door een'
orkaan bestookt, waren de Nederlanders verheugd in
den aanvang van Oogstmaand eene veilige haven in de
baai van Pehoe, het voornaamste der visscbers eilan-
den tusschen de Sinesche kust en Formosa of Tajo-
wan , te bereiken. Van hier werden met de Sinesche
overheden onderhandelingen aangeknoopt, doch de
Nederlanders werden onder allerlei voorwendselen op-
gehouden, tot dat in het midden van Slagtmaand 15
gewapende jonken lien kwamen omsingelen, die, zon-
der eenige vijandelijkheden aan te vangen , hen uit-
noodigden te vertrekken, dewijl hunne tegenwoordig-
heid in de nabijbeid der kusten onder het volk eene
groote gisting veroorzaak'ten. Nog tot het midden der
volgende maand bleef de vlootvoogd op de aankomst
108 VIJFDE HOOFDSTUK.

van eenige handelsjonken wachten, — doch al wederom


te vergeefs. Vijf maanden waren nutteloos verstre-
k e n , toen de Nederlandsche schepen het anker ligt-
ten om bezuiden de kust van Kosjinsina en in het
vaarwater naar straat Sinkapore te gaan kruisen, om
zoo mogelijk de ondergane teleurstelling op de Por-
tugezen te wreken, want of al hetgeen aan Van War-
wijck wedervaren was, hem door den gouverneur van
Amoij of Fokien was aangedaan, zoo werd er niet
aan getwijfeld, of de Portugezen te Makao hadden er
onder geroeid. Toen de beide schepen in Sprokkel-
maand 1605 van elkander gescheiden waren, veroverde
het schip Vlissingen een Portugeesch vaartuig, dat
onder meer goederen eenige Sinesche kamfer en ruim
33 pikol benzoin in had. Een andere prijs had eene
lading sandelhout en eene kleine hoeveelheid karet
of schildpadbladen. Van Warwijck zelf vermeesterde
in het gezigt van Patani eene rijk geladen karaak,
van Makao naar Koetsjeen bestemd, geladen met ruwe
en gewerkte zijde, kamfer , muskus, benzoin, radix-
china, vermiljoen, Sineesch porselein, witte en kandij
suiker, spiauter (toutenage) enz. Als aandeel in den
buit gaf hij aan de vorstin van Patani f 30.000. —
Eene zoodanige uitkomst verzoette niet weinig het leed,
dat men op den Sineschen togt had doorgestaan.
Het Hep aan tot in Sprokkelmaand 1606, alvorens
Van Warwijck zelf te Bantam het anker ligtte om
huiswaarts te keeren. Na een langdurig verblijf op
Mauritius, ter zake van aanmerkehjke herstelling ten
gevolge van bekomen lek, is de vlootvoogd eerst in
Zomermaand 1607 te Texel binnen gevallen, na vijf
jaren afwezig te zijn geweest. De meeste schepen,
VIJFDE HOOFDSTUK. 109

die tot zijne vloot behoord hadden, waren reeds vroe-


ger of later behouden terug gekomen.
Wanneer men bedenkt, dat alleen door de in 1602
uitgezeilde vloot meer dan 2000 centenaars ruwe Sine-
sche zijde, op de Portugezen buit gemaakt, werd te
huis gebragt, dan begrijpt men dat zoodanige aanvoer
geschikt was om de nijverheid op te wekken. In een'
tijd van algemeene opgewektheid, welke zoo menige
uitvinding zag te voorschijn komen , werd door een
Amsterdamsch ingezeten een weefgetouw uitgevonden
om de, Sinesche zijde te spinnen of te twernen, en
allerlei soort van zoogenoemde zijden-lakenen te ver-
vaardigen. Dezelfde G. Benoist ging eerlang verder,
en zocht het aankweeken der witte moerbezieboomen
en de behandeling der zijdewormen in te voeren. —
Van eene andere zijde werd het invoeren van een
groot aantal witte moerbezieplanten aangeboden. E r
mag dus niet aan getwijfeld worden, of aan den in-
voer van ruwe Sinesche zijde heeft Nederland het
ontluiken der zijdeweverij en zijdeverwerij te danken
gehad (*).

(*) Men zie ook VAN METKREN, Book X X V I I I , fol. 552, v. a.


ZESDE HOOFDSTUK.

Verhagen met 12 schepen naar Mosambick, dat hij eenigen tijd be-
schiet; voorts naar Goa. Verdrag met den samoryn van Kalikoek.
Van der Hagen naar Amboina ; verovert het Portugeesch kasteel.
Aanval op het kasteel van Tidor, dat driemaal bestormd en
ingenomen wordt. Spaansche magt uit Manilla vestigt zich op
Tidor en Ternate. Schip Delft met 37 man vermeestert een
Portugeesch schip met 760 man. Onder Matelief gaan 11 sche-
pen , die te vergeefs Malakka aantasten. Vinnige zeestrijd in
straat Malakka. Strijd voor Malakka. Matelief te Amboina;
te Ternate; voor Makao en Kanton. Van Caerden voor Mo-
sambick en Goa; verder naar de Molukken. Hij vermeestert
Makjan, doch wordt door de Spanjaarden gevangen genomen. —
Van der Hoeven voor Mosambick, Goa, Malakka , Johor;
hij wordt op Banda vermoord. Wittert in de Filippijnsche
eilanden , sneuvelt. Aanvankelijke handel op Japan. Kust van
Koromandel. /

De eerste uitrusting, door de algemeene maat-


schappij te water gebragt, vertrok op liet einde van
het jaar 1603. Zes bodems waren toegereed door de
kamer Amsterdam, twee door de kamer Zeeland en
vier door de kamer Noorderkwartier, terwijl een half
jaar later van Amsterdam het dertiende schip zeil ging.
Het werd sedert tot gebruik om een zoogenoemd
naschip, eenige weken na de anderen, uit te zenden
met de laatste orders, en te rekenen alsof het tot
dezelfde vloot behoorde. Het beleid van den togt
ZESDE HOOFDSTUK. Ill

was toevertrouwd aan Steven van der Hagen, veelal


Verhagen geheeten, en aan Cornelis Sebastiaensz.,
meest Bastiaans genoemd.
De vloot straat Mosambiek zijnde ingeloopen, Het
den 17 van Zomermaand 1604 voor de stad Mosam-
biek, liggende op het eilandje van denzelfden naam,
het anker vallen. Deze is de hoofdplaats van het P o r - .
tugeesch gouvernement der oostkust van Afrika, en
wordt veelal bezocht door de schepen, die uit Portugal
naar Goa bestemd zijn. Gemakkelijk veroverde men de
eenige karaak, welke er in lading lag, en reeds eene
partij olifantstanden in had. Ongeveer tien weken
bleef de geheele vloot hier liggen, van tijd tot tijd
kleine vaartuigen met olifantstanden , rijst en kaffer-
koorn (milies) buit makende. De landtogten, die on-
dernomen werden, hadden weinig gevolg. — Op het
einde van Oogstmaand werden twee schepen en een
jagt voor de baai achtergelaten, en door den admiraal
naar Goa gestevend. Ruim veertien dagen bleef Van
der Hagen in het gezigt dier stad, de hoofdplaats
van der Portugezen bewind in Indie, noodzaakte den
onderkoning tot voortdurende waakzaamheid, en toon-
d e , hoe de Portugees zelfs in den zetel zijner magt
niet meer voor de onverschrokkenheid van den Neder-
lander veilig was. De groote scheepsmagt van den
vijand verhinderde echter alien aanval. — Men Hep
langs de kust van Malabaar naar Kananor en voorts
naar Kalikoet, waar de samorijn of vorst, tengevolge
der onderdrukking, door hem en zijne voorzaten van
de Portugezen ondervonden, tegen hen in het veld
stond. Natuurlijk was hem de komst der Nederlanders
welkom; hij sloot met hen den 8 van Slagtmaand 1604
112 ZESDE HOOFDSTUK.

een verdrag van vriendschap en handel. — Voordee-


lige betrekkingen waren diensvolgens op de kust van
Malabaar aangeknoopt.
Nadat twee zeilen naar de baai van Kambaija waren
gezonden, om te onderzoeken, of daar eenigen handel
kon worden gedreven, en later een schip, waarop zich
de terugkeerende gezant des sultans van Atsjeen be-
vond, naar die bestemming was afgevaardigd, kwamen
de overige schepen den 31 van Wintermaand 1604
te Bantam. Dewijl het doel van deze uitrusting was,
overal tegen de Portugezen aanvallender wijze te han-
delen, vertoefde de admiraal niet lang, maar wendde
met de zeven zwaarste schepen den steven naar Am-
boina, alwaar bij den 21 van Sprokkelmaand 1605
in de groote baai het anker wierp. Hij had het geluk
gehad, zich onder weg meester te maken van een
vaartuig, waarop zich de Portugesche gouverneur der
Molukken bevond, op weg van Malakka naar Ambon,
en dat een voorraad van buskruid en andere oorlogsbe-
hoeften ter dienste der sterkten op Amboina en Tidor
aan boord had. Het kasteel, dat diep in de baai op
Ley-timor, het kleinste der beide schiereilanden, gele-
gen was, werd opgeeischt en gaf zich na eenige onder-
handeling over, bedingende dat de gehuwde Portu-
gezen op het eiland mogten blijven, mits aan Neder-
derland den eed van getrouwheid doende. Men vond
er boven verwachting veel amunitie van oorlog en
meer dan 30 metalen stukken. De bezetting bestond
uit ongeveer 600 m a n ; 46 huisgezinnen bleven
achter.
In dier voege hadden de Nederlanders vasten voet
op een eiland, dat het midddpunt der Molukken kon
ZESDE HOOFDSTUK. 113

genoemd worden, en dat destijds van te grooter


belang was, dewijl de muskaatnooten , de foelie en
de giroffelnagelen in Europa grooten prijs golden
en nergens dan in de Molukken werden aange-
kweekt. — Eene zoo gemakkelijke verovering was te
meer bevreemdend als eensdeels de bezetting aanzien-
lijk en anderdeels van alle krijgsbenoodigdheden in
ruime mate voorzien was , aangebragt door den E n -
gelschen scheepsbevelhebber Middleton, die, te Bantam
van der Nederlanderen toeleg op Amboina de lucht
gekregen hebbende, hen was voorgeweest (*), en der
bezetting van de aanstaande komst der Nederlanders
had kennis gegeven.
De Nederlandsche vlag wapperde op Ley-timor, dat
thans aan Nederlandsche kooplieden, onder de souve-
reiniteit van de Staten-Generaal en den stadhouder
Maurits van Nassau, behoorde. Bij den vorigen togt
van Van der Hagen had hij met de bevolking van het
schiereiland Hitoe een vriendschappdijk verkeer aan-
gevangen, en daar zij zich sedert tegen de Portugezen
had weten staande te houden, werden de opperhoof-
den als bondgenooten van de compagnie aangenomen.
Het vroegere verdrag met hen aangegaan wegens den
alleenhandel in specerijen en de wederzijdsche vrijheid
van godsdienst, werd gehandhaafd en bevestigd. F r e -
derik Houtman, die te Atsjeen in gevangenschap was
geweest en thans als opperkoopman zich bij den ad-
miraal bevond, werd gouverneur van Amboina. Als
met de Maleische. taal en de zeden der inlanders •
bekend, meer dan eenig Nederlander,' kwam hij vooral

(*) D'ARGENSOLA , Histoire de la conquite des eiles Moluques.


Amst. 1706, T. I I , p. 163, 164.
8
114 ZESDE HOOFDSTUK.

in aanmerking tot eene zoo gewigtige betrekking.


Ook toonde hij later, dat het in hem gestelde ver-
trouwen door hem in alle opzigten werd verdiend.
Na eenigen tijd op Amboina te hebben vertoefd,
vertrok. de vlootvoogd naar Banda en de onder-
vlootvoogd met vijf schepen naar Tidor, om mede op
dat eiland de Portugezen te beoorlogen. Onderweg
verkreeg men de zekerheid, dat de Engelschen ook
te dier plaatse den vijand van krijgsbehoeften voorzien
hadden, en vernam te Ternate, dat zij hem, behalve
kruid en lood, ook brood, wijn en anderen leeftocht in
railing tegen nagelen hadden bijgezet (*).
Op den 2 van Bloeimaand 1605 voor Tidor geko-
men , werd het Portugesche kasteel te vergeefs opge-
eischt; op den 5 dca werden twee groote schepen, die
onder de bescherming der forten lagen, beschoten, ge-
enterd, genomen e n , na daaruit het metalen geschut
te hebben geligt, aan de vlammen prijs gegeven. —
Ingevolge afspraak met den vorst van Ternate werd
de sultan van Tidor uitgenoodigd, het pleit tusschen
de beide westersche vijanden alleen te laten uitmaken.
Hierin werd genoegen genomen. De Ternataansche
vorst kwam met 14 korrakorres (strijd- en vlerkpraau-
wen met een dek, waarop de gewapende manschappen
geplaatst worden) den strijd aanschouwen.
Zonderling was het schouwspel, dat thans plaats
greep. Twee natien, uit verre streken gekomen, van
de eilanders in zeden en godsdienst geheel verschil-
lend, kwamen tegen elkander oorlog voeren op een
grondgebied, geen van beide toekomende, maar door

(*) D'ARGEnsoLA, T. I I , p. 309. Ook VAn METESEn, Boek 28,


fol 552 verso b. Uitgave van 1635.
ZESDE HOOFDSTUK. 115

den een zich toeeigend ten nadeele van den landsvorst,


die, ten voordeele zijner overheerschers, zijne gebeden
en wenschen met de hunne vereenigde. De beide
inlandsche vorsten gingen werkeloos getuigen zijn van
een' strijd, welke, naar het zich Het aanzien, niet
anders kon eindigen dan in de onderdrukking van
den een zoowel als van den ander.
Den 14 van Bloeimaand landde Jan Jansz. M o l ,
die de onderneming tegen de twee schepen ook aan-
gevoerd had, bij zich hebbende een Zeeuwsch kapitein
Van de Perre en 150 bootsgezellen. 500 Ternatanen
kwamen aan wal om de Tidorezen in het oog te hou-
den. Ledige vaten werden als schanskorven met aarde
gevuld. Het beleg werd met bekwaamheid aangevan-
gen en met beleid doorgezet. Van weerskanten don-
derde het, geschut; ook de schepen braakten kogels
en schuiftangen. — Wijl Mol bemerkte, dat die land-
oorlog aan de schepelingen begon te verdrieten, ging
ijb des nachts zelf op verspieding uit, om te ontdekken
aan welke zijde het kasteel best te beklimmen zou
wezen. Hij vond , dat er reeds eene bres geschoten
en deze bruikbaar was. Hij nam daarop zijne maat-
regelen om met den vroegen morgen van den 19 van
Bloeimaand den storm te wagen. Uit de schepen
werd hevig geschoten, tot dat de aanvoerder den voet
der vijandelijke sterkte had bereikt. Mol greep zelf
het vaandel en geleidde de zijnen tot den storm.
De Portugezen verdedigden zich allerhardnekkigst;
Mol evenwel geraakte binnen de veste. Hij en zeven
man, die hem gevolgd waren, vochten als leeuwen;
door de zijnen in den rug niet ondersteund en door
den vijand met woede bestreden, die hen door eene
116 ZESDE HOOFDSTUK.

menigte handgranaten bestookten, moesten de helden


ten laatste het kasteel ruimen. De bevelhebber viel
van den rnuur en brak zijn been. Zijne manschappen
wilden hem wegdragen, doch hij wilde daar blijven,
en moedigde hen aan op nieuw de bres te beklimmen.
Tegen wil en dank tot op eenigen afstand gebragt,
gaf zijn volk, vervuld van bewondering, aan de ver-
maningen van den dapperen man gehoor en hervatte
den storm. Niet langer door den onverschrokken Mol
aangevoerd, weken ze eerlang eiv werden door den
Portugees, thans stoutmoediger geworden, tot buiten
de vesting achtervolgd. Het schutgevaarte van de
Nederlandsche batterij en van de Nederlandsche sche-
pen nam op nieuw een aanvang tegen het Portu-
gesche kasteel. Uit het schip Gelderland trof een
kogel den kruidtorert, die met verschrikkelijk gedon-
der opvloog en meer dan 60 Portugezen, gezengd
en geblakerd , door het luchtruim slingerde. Groot
was de ontsteltenis en verwarring daardoor in het
kasteel veroorzaakt. De Nederlanders maakten van
die beroerte gebruik, om ten derden male den storm
te wagen. Zij drongen naar binnen met vervaarlijk
krygsgeschreeuw. De Portugezen in verwarring gaven
zich, onder beding van lijfsbehoud, aan hunne dappere
bestrijders over.
De Ternatanen, die tot daartoe aanschouwers van
den strijd geweest waren, deden , wat nog tegenwoor-
dig door de inlandsche gewapenden meermalen gedaan
wordt, zij toonden zich dapper — in het plunderen en
brandstichten. Op die wijze werd een steenen ge-
bouw, met ongeveer 300 baar nagelen, mede eene
prooi der vlammen. t
ZESDE HOOFDSTUK. 117

Aan de zijde der Portugezen waren ongeveer 90


man buiten gevecht geraakt; aan de zijde der Neder-
landers 1 0 , met inbegrip van den stoutmoedigen aan-
voerder. De lijfsgenade werd over alle Portugezen,
die op het eiland waren, uitgestrekt en alien, met
vrouwen en kinderen, ongeveer 500 koppen, naar de
Filippijnsche eilanden gezonden.
Dit schitterende feit der Nederlanders, waardoor de
Portugezen geheel uit de Molukken verdreven wer-
den, vestigde in deze streken het aanzien der over-
winnaars. De maharadja (vorst der vorsten) van Ter-
nate verzocht den vlootvoogd, om op Tidor en op
Ternate eenige bezetting achter te laten, zoo tot
bescherming van de- eenen als tot beteugeling van de
anderen, d a a r t o c h de sultan van Tidor ontegenzeg-
gelijk den Portugezen genegen was. Ook was het van
bdang" die eilanden voor een' overval van de zijde
der vijanden uit de Filippijnen te vrijwaren. Wel
verre van aan dit verlangen te voldoen, werden zelfs
alle de sterkten der Portugezen op Tidor geslecht,
en liet Sebastiaensz. slechts kooplieden op de twee
eilanden, om in tijd en wijle de specerijen, welke
aldaar vallen zouden, in te koopen. — Eerlang bleek
hoezeer deze gematigdheid van den onder-zeevoogd
eene onverstandige handeling was geweest, en hoe het,
als in het onderhavige geval, niet genoeg is zijne
vijanden te hebben verdreven, wanneer men nalaat
zich in staat van verdediging te stellen, zoo lang
hun de terugkeer mogelijk blijft.
Meer nog aan deze, ook voor de Filippijnsche eilan-
den dreigende overwinning en aan de komst der ver-
dreven Portugezen, dan aan de herhaalde uitnoodiging
118 ZESDE HOOFDSTUK.

tot medewerking van Hurtado de Mendoza, gouver-


neur van Malakka, ontvangen, was het toe te schrij-
ven , dat de Spaansche gouverneur te Manilla eene
vloot vereenigde, welke in Lentemaand 1606 voor Ti-
dor verscheen. Tweeendertig zeilen hadden ruim 3000
koppen o p , waarvan meer dan de helft Spanjaarden.
D'Acunha werd door den sultan van Tidor met open
armen ontvangen ; door hem ondersteund viel hij den
1 van Grasmaand het eiland Ternate aan en vermees-
terde het spoedig, behalve het ontoegankelijke ge-
bergte. Groot waren de wreedheden door de Span-
jaarden gepleegd; jaren noch kunne werden ontzien,
en daarbij een schijn van vroomheid in acht genomen,
die hunne moorderij nog afschuwelijker maakte. —
De maharadja was naar Gilolo gevlugt, doch de Span-
jaarden, door de raadgevingen van den sultan van
Tidor, er belang in stellende hem zelf meester te wor-
den , spaarden geene beloften of vleijerijen, zoodat
vorst Said eindelijk zwak genoeg was zich in hunne
handen over te leveren. Met eenige der voornaamste
grooten werd hij, ten loon zijner ligtgeloovigheid,
naar Manilla gevoerd.
Vreemd was h e t , dat D'Acunha geene pogingen
deed om het Nederlandsche schip Westvriesland, dat
ter reede van Ternate l a g , te vermeesteren. Wel
werden de Nederlanders, die op Ternate of Tidor zich
bevonden , gevangen genomen en naar een naburig
eiland gezonden, van waar zij bebouden Amboina
bereikten. Meer dan honderdduizend pond nagelen,
door de Nederlanders gekocht, maar die nog aan wal
waren, werden door de Spanjaarden voor goede buit
verklaard.
ZESDE HOOFDSTUK. 119

Alvorens af te stappen van hetgeen merkwaardigs


is gebeurd met de schepen, welke tot de vloot van
Verhagen behoorden, mag niet onvermeld gelaten
worden het wedervaren van het schip Delft, waarop
Paulus van Solt koopman en Evert Janssen schipper
was. Dat schip had een' togt gedaan naar de kust van
Koromandel, verscheidene kantoren waren gesticht,
en op de terugreize verviel die bodem in de Niko-
barische eilanden, waar eenige schepelingen door de
verraderij der woeste landzaten hunnen dood vonden.
Reeds de heenreize was ten gevolge van tegenwinden
zeer rampspoedig geweest, zoodat de manschappen
van ziekte en zucht naauw hersteld waren en gezond
voedsel zeer schaars was. E r waren 37 eters aan boord,
waarvan zes te kooi lagen, toen op den 11 van Wijn-
maand een groot Portugeesch galjoenschip werd ont-
dekt. Met den avond werd het ingezeild en bleef de
Nederlander den geheelen nacht in zijn kielwater. Veel
beleid werd er gevorderd om niet door dit groote
schip of in den grond te worden geboord, of niet te
worden geenterd. De Delft hield af en aan, draaide
bij en gaf den Portugees de laag of zocht hem met
de boegstukken achterin langs scheeps te beschadigen.
Door het gelukkig wenden had de Nederlander in den
romp of in de zeilen weinig van het geschut van zijnen
vijand tehjden, die bijna zonder stuur daarheen dreef,
dewijl zich niemand meer aan het roer vertrouwde
en de zeilen aan Harden waren geschoten. Reeds had
de Delft ruim 200 schoten gedaan, en het was al in
den namiddag, toen den Portugees werd toegeroepen,
dat, wilde hij zich niet overgeven, hij in den grond zou
worden geschoten. Nu gaf de San Antonio, kapitein
120 ZESDE HOOFDSTUK.

Ambrosio Pereira zich over. Het galjoen kwam van


Negapatnam, was naar Malakka bestemd en had 60
Portugezen en 700 schepelingen en slaven aan boord.
De lading bestond uit rijst, olie, spek en vooral uit
koromandelsche (geschilderde kustkleedjes) katoenen
of sitsen stoffen. — Ook nu was beleid noodig, om
niet door den overwonneling overrompeld te worden.
Vier dagen werden aan het overnemen der pakken
kleedjes besteed, zoo veel men bergen konde; zes
metal en stukken werden uit den San Antonio geligt;
op den 17 van Wijnmaand werd den Portugezen
de vrijheid geschonken, en hun het schip met de
overige goederen gelaten. Eene schitterende overwin-
ning werd door edelmoedigheid en menschelijkheid
bekroond. Diep waren de gevangenen over die han-
del w'ijze getroffen; zij beloofden aan de Nederlanders,
welke in hunne handen mogten vallen, zoo edele
behandeling te zullen vergelden.
Ongeveer anderhalf jaar na bet vertrek der vloot
van Van der Hagen, vertrok eene andere vloot van
elf schepen, waarover Cornelis Matelief de jonge, een
der Rotterdamsche bewindhebberen, als admiraal de
leiding op zich nam. Heldhaftig en strijdzuchtig van
aard zijnde, Het het zich wel aanzien, dat hij het den
Portugezen in Indie niet minder benaauwd zoude
maken dan door Van der Hagen gedaan was.
De vlootvoogd had in last Malakka aan te tasten,
en daarheen rigtte hij zijn' koers, loopende benoorden
Sumatra om, naar straat Malakka. Den laatsten van
Grasmaand 1606 kreeg hij die stad in het gezigt,
welke door den tegenwoordigen bevelhebber, een werk-
zaam en bekwaam man, veel was versterkt geworden.
ZESDE HOOFDSTUK. 121

Men rekent, dat Malakka 3000 koppen telde, in staat


de wapenen te dragen. De Nederlanders^telden alles
te zamen geen 1400 eters, en beloften en toezeggin-
gen waren noodig geweest om den sehepeling te doen
toestemmen, ook des noodig, aan den wal krijgsdienst
te verrigten (*). De hulp, welke van Johor moest
komen, ingevolge verdrag met den vorst te dien einde,
'twelk ook voor het geval, dat Malakka werd veroverd,
was gesloten, was onbeduidend. Bij het beleg te lande
waren die benden van geen n u t ; ook was matroos wei-
nig geschikt en nog minder genegen tot het graven en
bezetten van verschansingen, terwijl de vijand van de
geringste voordeelen met behendigheid wist gebruik te
maken. Reeds vier maanden duurde het beleg van
Malakka, zonder wezenlijke vorderingen te hebben
gemaakt, toen het naderen eener aanzie'nlijke scheeps-
magt , door den onderkoning van Goa afgezonden,
Matelief noodzaakte het beleg op te breken.
De Portugesche vloot bestond uit 36 zeilen, telde
niet verre van 4000 blanken, alien in staat de wa-
penen te voeren, en welligt 5000 Aziaten. De zee-
voogd Matelief had tot onderzeevoogd Olivier van de
Vivere , en telde elf bodems met hoogstens duizend
gezonde manschappen. Hoezeer de vijand ruim vier-
maal zoo veel zeilen telde, dacht.de Nederlander er
geenszins aan het veld te ruimen, wel om den vijand

(*) Zelfs had de vlootvoogd bestendig te worstelen tegen de


ontevredonheid der deksofficieren en manschappen, alzoo de bo-
palingen omtrent de maand- en buitgelden veel te karig gesteld
waren, en het volk niet was aangenomen om zoowel aan den wal
als binnen boord dienst te doen of tegen een' vijand te strijden.
Op den duur leed het gezag van do aauvoerdors en de dienst der
maatschappij daar merkelijk onder.
122 ZESDE HOOFDSTUK.

te gemoet te gaan en hem de spitse te bieden. —


De Portugees, die zich voor Atsjeen vertoond had,
maar daar vernam, dat Malakka door de Nederlanders
werd belegerd, had zich straatwaarts gehaast. Op den
17 van Oogstmaand 1606 kwam hem Matelief met
zijne kleine vloot tegemoet. Van weerskanten werd
tot aan zonsondergang een hevig schutgevaarte on-
derhouden. Bij het aanbreken van den volgenden
morgen werd met even groote kloekmoedigheid het
vuur hervat. De Nassau, slechts 160 last groot, had
zijn anker nog niet geligt, toen het door een galjoen
aan boord werd geleid. Men vreesde het ergste,
van wqge vooral het verschil in bemanning; daarop
kwamen de beide groote schepen Oranje en Middel-
burg het te hulp. Oranje en Middelburg geraakten
in elkanders want verward en onklaar. Drie galjoenen
maakten van die omstandigheid gebruik en kwamen
daarop los. De Mauritius mengde zich in dezen
strijd, tot ontzet van den admiraal. Geheel in rook
en vuur gehuld was het een onophoudelijk gedonder
en geknal van geschut en kleingeweer, verzeld van
het werpen van vuurpotten en andere brandstoffen.
Ook andere schepen werden door de Portugezen aan-
gerand. Van de schepen, als een kluwen ineen
geward, geraakte een galjoen in brand. Het ge-
lukte de Mauritius los te komen en zich te verwijderen.
De Oranje had een galjoen op zijde en een voor den
boeg^ dit laatste geraakte los en dreef af, doch Oranje
en het andere, met enterhaken aan elkander, bleven
den onderlingen strijd voortzetten, tot dat het laatste
zijne vlag streek. Ofschoon geheel doornageld, ont-
kwam het echter later, dewijl er een' sterken stroom
ZESDE HOOFDSTUK. 123

ging. — Het brandende galjoen had intusschen aan


het want van schip Middelburg de vlam medegedeeld,
van waar ze met snelheid overliep tot het andere
galjoen. Middelburg verweerde zich niet moed tegen
dcrvijanden, die het van beide zijden aan boord lagen.
De woedende strijd maakte eerst plaats voor de zucht
tot lijfsbehoud, toen de vlammen van alle kanten een
ieder dreigden te blakeren en te zengen. Wijl de
Nederlandsche schepen bij de brandende masse het
naaste waren, werden de meeste manschappen van het
Nederlandsche schip, doch slechts weinige Portugesche
schepelingen geborgen. Een vijftigtal koppen, waar-
onder de Portugesche vice-admiraal, die zich Jn eene
sloep trachtten te redden, kwamen om bet leven,
en do meesten , die men in het water zwemmende of
spartelende kon bereiken, werden afgemaakt. De drie
schepen verbrandden en ook het schip Nassau ging
reddeloos in vlammen op. — Van de Nederlandsche
zijde verloor men slechts 24 man, doch onder dezen
twee dappere scheepsbevelhebbers ; van de Portuge-
sche zijde kwamen onderscheidene voorname mannen
om, in het geheel ruim 400. — De Portugesche
vloot Het zich door den zwaren stroom medevoeren,
zoodat men den volgenden morgen elkander niet meer
in het gezigt had. Den 22'" m kwamen de beide vloten
weder zoo digt bij elkander, dat ze schutgevaarte
hidden, doch de Nederlandsche schepen, zoo veel
geringer in getal, hidden zich bij elkander. Daags
daaraan moest Matelief het wenden naar Johor, uit
hoofde van een' geest van muiterij, die zich van de
schepelingen had meester gemaakt, zoodat zij den
verderen strijd weigerden. — Het was te bejammeren,
124 ZESDE HOOFDSTUK.

dat het den vlootvoogd aan beleid en aan bekwaam-


heid om met jan-maat om te gaan haperde; het
gebrek aan behoorlijke tucht was eene smet op het
dappere gedrag en de heldhaftigheid, die men tegen
een' overmagtigen vijand had getoond. Deze was niet
genegen de Nederlanders verder te bemoeijelijken, die
eerst den 13 don van de volgende maand op de rivier
van Johor het anker wierpen.
Na omtrent twee maanden te Johor te hebben door-
gebragt en met weinig gevolg te hebben onderhan-
deld, verscheen Matelief op nieuw voor Malakka, om
eene kans te wagen op de schepen, welke hij daar
mogt vinden. Hij zelf zeilde met drie schepen vooruit
en vond 7 bodems, waarvan 6 galjoenen, op de reede
liggen. Den 22 van Wijnmaand, met het krieken van
den dag, omsingelde hij het meest zeewaarts liggende
galjoen, kerfde den kabel en sleepte het al vechtende,
met den landwind, naar buiten. Het scheepsvolk ver-
hit op den buit sprong van alle kanten over en rigtte
een bloedbad aan. Van de 265 gewapenden werden
geen tien in het leven gespaard. Nogtans ontging
hun die buit in den loop van den dag, ten gevolge
van achteloosheid. — Ook de overige galjoenen kwa-
men deel aan den strijd nemen. Een galjoen raakte
' in brand en sprong met vervaarlijk geweld in de
lucht; een galjoen, dat meer dan honderd dooden had,
viel den Nederlander in handen ; den anderen gelukte
het te ontsnappen, hoezeer zwaar beschadigd en veel
manschap buiten gevecht hebbende. •— De Portugezen
verloren meer dan 500 man en verscheidene officieren.
Toen het galjoen S t a Cruz in de lucht vloog, waren
er tusschen 70 en 80 man van de Zwarte Leeuw
ZESDE HOOFDSTUK. 125

binnen boord, waaronder de opperhoofden, die alien


door het luchtruim geslingerd werden en een' ontij-
digen dood vonden. — Den volgenden dag viel nog
een der galjoenen in Mateliefs handen, en een scheepje
van Negapatnam met kustkleedjes geladen. — Toen
men eenige dagen daarna de drie overgebleven gal-
joenen in de haven van Malakka kwam opzoeken,
waren die zwaar gehavende schepen op het ondiep
gehaald. Uit vrees nogtans dat het. den Nederlanders
mogt gelukken ze meester te worden, staken de Por-
tugezen er zelve den brand in.
Deze laatste overwinning was hoogst nadeelig voor
de Portugesche magt in deze wateren; doch, alles te
zamen genomen, weinig eervol voor den overwinnaar.
Denkt men overigens aan de uitrusting, die bestemd
was om de Nederlanders uit de Indien te verdrijven,
dan ontwaart men, hoe weinig ze aan dat grootsche
doel had beantwoord. Van de 36 zeilen, daaronder
18 galjoenen en minstens 9000 koppen, waarmede
don Manod de Mascarenhas in Oogstmaand de straat
Malakka was ingestevend, was binnen drie maanden
tijds de geheele kracht gebroken. Negen galjoenen
waren den vijand in handen gevallen of verbrand,
en meer dan de helft der manschappen was omgeko-
men. —• Die vloot had te strijden gehad tegen een'
vijand, die verre in magt voor den Portugees moest
onderdoen, dien het geenszins aan moed, wel aan
beleid en bekwaamheid had outbroken. Wat zoude
van de geheele vloot zijn geworden, ware die vijand
door een ervaren en kundig zeeman aangevoerd!
Van de gevangene Portugezen vernam Matelief, wat
eenige maanden geleden in de Molukken was gebeurd.
126 ZESDE HOOFDSTUK.

Daarheen moest derhalve de steven worden gowend;


doch alvorens moesten de schepen behoorlijk worden na-
gezien en van allerleibenoodigdheden , zoowel scheeps-
en krijgsbehoeften als leeftocht worden voorzien. Te
dien einde verzeilde men naar Bantam, waar reeds
, Ternataansche gezanten geweest waren om Nederland-
sche hulp in te roepen. — Op alles orde gesteld
zijnde, ging men naar Amboina onder zeil en kwam
er voor het kasteel ten anker den 29 van Lente-
maand 1607.
De vlootvoogd vernam men, hoe op het naburige
Ceram, op bet schiereiland Howamohel, waar men aan
Ternate onderhoorig was, ten gevolge van het wegvoe-
ren van den sultan door de Spanjaarden, die oppermagt
niet verder wilde erkennen. —• Van meer belang achtte
Matelief, dat er eenig misnoegen op Amboina was broei-
jende, van wege de ongebondenheid der bezetting,
die niet als de Portugezen de vergunning had eene
inlandsche vrouw te trouwen. Hierin werd te gemoet
gekomen en het huwelijk aan diegenen toegestaan,
die zich verbonden op Amboina te zullen verblijven. —
De Ternataansche gezanten waren nog te Ambon ,
naar gelegenheid wachtende om huiswaarts te keeren.
Na rijp overleg werd hun aangezegd, dat zij op hulp
konden rekenen, mits zij zelven 2000 gewapenden
bijeen konden brengen. — Voor zijn vertrek deed de
admiraal eene vergadering van orangkayas (oudsten,
eigenlijk dorpshoofden of overheden) bijeenkomen ,
en vernam, dat zij gaarne voor zich zelven godsdien-
stig en voor hunne kinderen schoolonderwijs zouden
ontvangen, er bijvoegende, dat, hadden de Portuge-
zen hun verkeerde leeringen onderwezen, zij verzoch-
ZESDE HOOFDSTUK. 127

ten, dat het gebrekkige of verkeerde door de Neder-


landers mogt verbeterd worden. Zoo veel doenlijk
zocht Matelief aan een verzoek, dat zoo veel goede
vruchten voor het Christendom beloofde, te voldoen.
De middelen evenwel om daaraan te beantwoorden,
overeenkomstig het gewigt der zaak, ontbraken hem.
Als tot het groote doel bevorderlijk nam hij, op ver-
zoek der ouders, drie knapen, van 10 tot 12 jaren
oud, mede naar het vaderland. Dezen zouden, ble-
ven ze in het leven, hunne landgenooten met Chris-
tendom en beschaving kunnen bekend maken.
Matelief vertrok den 3 van Bloeimaand naar Ternate
en bereikte dat eiland den 13de° dier maand, heb-
bende op zijne acht schepen niet meer dan 531 kop-
pen, onder welke 50 Aziaten. Daar, volgens geruch-
ten, de Spanjaarden zich op Ternate en Tidor zeer
goed versterkt hadden, en een getal van 600 Euro-
peers sterk waren, was het hagchelijk iets te onder-
nemen met eene bemanning zoo veel minder talrijk,
welke boveqdien moeijelijk in den band was te hou-
den en haren onwil om aan wal te strijden meer dan
eens getoond had. — Na langdurige onderhandeling
met de Ternataansche grooten, die op het eiland
Gilolo de wijk hadden genomen, bleek het, dat'van
dien kant geene ondersteuning te wachten was. Nog-
tans werd te Maleyoe op Ternate, ten verzoeke des
jongen sultans, eene sterkte aangelegd, met 10 stukken
geschut beplant en met eene bezetting van ongeveer
50 koppen voorzien. De Spanjaarden hadden Gamma-
Lamme op hetzelfde eiland bevestigd en geheel Tidor
in hunne magt, zoodat de Nederlanders deze reis
weinig roemrijks- in deze streken uitrigtten. —
128 ZESDE HOOFDSTUK.

Intusschen was het verdrag, dat met Ternate gesloten


werd, allezins voordeelig voor Nederland. Aan de
maatschappij was de alleenhandel, en Ternate met
zijne tweeenzeventig eilanden (zoo was de titel van
den maharadja of oppervorst) plaatste zich onder het
beschermheerschap der Algemeene Staten. Ternate
moest onzerzijds met manschappen, geschut en sche-
pen beschermd worden.
Met vier bodems ondernam Matelief de reis naar
de kust van Sina, bragt eenige weken in de baai en
op de rivier van Kanton door, ondervond van de zijde
der mandarijnen niets dan uitvlugten en teleurstellin-
gen, en werd door de Portugezen van Makao bedreigd,
zoodat hij het jagt, dat zeer vuil geworden w a s , en
de drie schepen met zeilen niet konde bijhouden,
moest achterlaten. Nutteloos verspilde hij ruim drie
maanden op dien togt.
Tegen het einde van Slagtmaand 1607 kwam de
admiraal te Bantam, alwaar kort daarna, in het ge-
zelschap van Cornelis Speex (*), Siamsche gezanten
kwamen, om even als de vorsten van Atsjeen en
Johor hadden gedaan, in Nederland hunne opwach-
ting te gaan maken bij den Stadhouder, dien men
in hunne oogen als souverein deed voorkomen. Hoe
ongaarne ook, wijl de bewindhebbers op zulke kost-
bare gasten geenszins' gesteld waren , kon Matelief
zich van den last niet ontslaan, ze aan zijn eigen
boord naar Europa over te voeren. — Voor zijn ver-
trek verscheen nog Paulus van Caerden,,die in Gras-
maand 1606 als vlootvoogd uit het vaderland was
(*) Men zie over diens togt naar Siam hier voren bl. 107. Hij
overleed op de huisreize.

-—
ZESDE HOOFDSTUK. 129

vertrokken, dien hij mondeling bekend maakte met


den hagchehjken toestand van Johor, vooral van Ter-
nate en hoe dringend hulp aldaar werd gevorderd. —
Op zijne tehuisreize ververschte hij in de Tafelbaai,
ruilde van de Hottentotten eene menigte schapen en
34 runderen in, maar had overigens veel te lijden
van de diefachtigheid dier natie. Streng waren zijne
bevelen om de dieverijen niet te wreken, ten einde
geen inbreuk gemaakt wierd op de goede verstand-
houding, zich daarbij herinnerende, hoe don Francisco
dAlmeyda met 65 man, ten deele officiers, bij zoo-
danige gebeurtenis als slachtoffer van der Hotten-
totten handigheid met de assagaai was gevallen.
Met acht schepen, ter kamer Amsterdam, Zeeland
en het Noorderkwartier uitgerust, was Van Caerden
ter kust van Mosambiek gekomen, waar hij de hoofd-
plaats vruchteloos belegerde en een schip van 250
last verloor; voor Goa en op de kust van Malabar
slaagde hij niet beter. Van Bantam vertrokken, wierp
hij op den 18 van Bloeimaand 1608 het anker voor
de sterkte Maleyoe maar begreep weldra, hoe het te
vergeefs zou wezen eene kans tegen Tidor te wagen.
Hij ging daarop met de ligte vaartuigen een aanval
doen op het eiland Makjan, waar de Spanjaarden
mede eene sterkte hadden gesticht. Met eene geringe
magt werd dit eiland vermeesterd, en als rijk aan
nagelen zijnde, bezet gehouden. — Voorspoedig was
evenwel Van Caerden niet. Eene zeeberoering wierp
op den 5 van Hooimaand twee schepen op de klip-
pen , zoodat men naauwelijks de manschap en een
gedeelte der ophebbende goederen kon redden. Ruim
eene maand later viel hij zelf den Spanjaarden in
I. 9
130 ZESDE HOOFDSTUK.

handen, op een' togt van Makjan naar Ternate, wan-


neer hij, door eene overmagt van roeigaleijen bezet,
zich moest overgeven, dewijl zijne manschappen be-
grepen , dat het nutteloos ware zich tegen den Span-
jaard te weer te stellen. Als gevangene bragt Van
Caerden weinig minder dan twee jaren op Gamma-
Lamina door. In Nederland beschouwden velen, die
hem kenden, zijn" weinigen voorspoed als een gevolg
zijner eigenzinnigheid en ingenomenheid met eigen
denkbeelden.
Dewijl de bewindhebbers er veel belang in stelden,
dat vesting en eiland Mosambick veroverd werden ,
was de koers van Pieter Wz. Verhoeven of Van der
Hoeven, die op het einde van 1607 met 13 schepen
in zee kwam, daarheen gerigt. Dewijl die plaats
goed versterkt en de Portugezen op hunne hoede
waren, werd bier weinig uitgerigt. Twee galjoenen,
de een met europesche, de andere met mosambiek-
sche goederen geladen, vielen den Nederlanders in
handen, die alles wat nog door Van Caerden was
gespaard op het eiland vernielden en verbrandden. —
Op de kust van Malabar vertoonde men zich voor
Goa en sloot met den samorin een verbond van hulp
tegen Koetsjeen . en tegen de Portugezen, alsmede
van uitsluitenden handel, ten gevolge waarvan eene
factory te Kalikoet werd gevestigd. Voor Malakka
wierp Verhoeven het anker om die plaats aan te fas-
ten, van welk denkbeeld hij echter terug kwam, toen
hij bemerkte, dat ze wel versterkt en van alle benoo-
digdheden wel voorzien was. Onder de hier vermees-
terde schepen was ier een met eene rijke lading van
fluweel, zijde, damast enz. — In de eerste dagen
ZESDE HOOFDSTUK. 131

van het jaar 1609 kwam de admiraal te Johor, waar de


vorst met krijgsbehoeften en geld werd ondersteund.
Alvorens te Bantam aan te komen, vernam de vloot-
voogd, dat een twaalfjarig bestand met Spanje was
gesloten en ontving tevens bevelen van de bewind-
hebbers, hoe nu jegens Spanjaarden en Portugezen
zich te gedragen.
Van Bantam werd de onderzeevoogd Francois
Wittert met 4 boaems naar de eigenlijke Molukken
afgevaardigd, terwijl de opperzeevoogd met de overige
schepen naar Banda onder zeil ging. Hier kwam hij
den 8 van Grasmaand en had er aanvankelijk eenig
ongenoegen met de Engelschen, wijl die muskaatnoo-
ten met 12 Rx. de baar betaalden, terwijl vroeger
tusschen de Nederlanders en Bandanezen 9 Rx. als
vaste prijs bepaald Avas , met bijvoeging van uitslui-
tende levering. Ook op Aay en Rhun hadden de
Engelschen kooplieden gelaten. Men voege hierbij,
dat de Nederlanders ook tegen de Bandanezen wrok-
ten van wege den moord, eenigen tijd bevorens aan
eenige hunner landslieden begaan. Aan de orang-
kayas 'van Neira werd de vergunning gevraagd een
fort te bouwen, hetgeen zij van wege de groote
scheepsmagt, welke de Nederlanders voor het eiland
hadden, deels tot ,de vloot van Van Caerden be-
hoorende, niet regtstreeks dorsten weigeren; ook
ongenegen waren toe te staan. Op den 24 van Gras-
maand begaf zich Verhoeven naar den wal, verzeld
van wel 700 koppen, zonder de vergunning der Ban-
danezen te hebben verkregen. Op -de grondslagen ,
welke vroeger de Portugezen tot eenei sterkte hadden
gediend, ging men aan het bouwen. Na vier weken

9*
132 ZESDE HOOFDSTUK.

tijds was het fort reeds belangrijk gevorderd, wan-


neer het scheen, dat die van Neira zich goedschiks
wilden onderwerpen aan hetgeen zij toch niet meer kee-
ren konden. De orang-kayas verzochten te onderhan-
delen over een'verdrag. Toen de admiraal ter plaatse
der bijeenkomst gekomen was, verzochten zij, dat hij de
gewapende manschappen aan het strand zoude laten.
Met ruim dertig van de voornaamste mannen begaf
hij zich naar het bosch; naauw binnen het bereik der
Bandanezen zijnde, werden ze verraderlijk overvallen
en wreedaardig vermoord. Het krijgsvolk die schend-
daad gewaar wordende zocht ze op de moordenaars
te wreken. In het bosch slaagde dit niet, zonder dat
nog menig Nederlander viel, zoodat het geheele getal
dooden misschien 45 beliep. Des admiraals lijk werd
gevonden met 29 wonden en het hoofd van den romp
gescheiden. De verslagenheid onder de Nederlanders
was buitengemeen groot, dewijl vele van de opper-
en onderkooplieden onder de dooden geteld werden,
en diensvolgens de meeste opperhoofden ontbraken.
Twee dagen later werd de koopman, die op Lonthoir
ziek te bed l a g , mede vermoord, zoodat het niet
twijfelachtig was, wat men verder van de Bandanezen
te verwachten had. — De verbittering werd beider-
zijds van nu aan steeds grooter, en of er al, met de
opperhoofden van een der Bandasche eilanden, vrede
werd gesloten, het duurde even wel niet lang; ver-
raderij, bloedvergieting en vernieling volgden en
duurden jaren achtereen. — De onderadmiraal Wittert
sloot, bij zijne komst in de Molukken, met de bewinds-
lieden van Ternate., eene overeenkomst voor het geval,
dat de twaalfjarige wapenstilstand, in Europa gesloten ,
ZESDE HOOFDSTUK. 133

ook alhier tegen de Spanjaarden en Portugezen van


kracht zoude worden. Toen Wittert vernam dat Si-
mon Jansz. Hoen uit Banda was gekomen en met
de bijhebbende schepen voor Makjan het anker had
laten vallen, haastte hij zich, om met een schip en
twee jagten naar de Filippijnsche eilanden te verzei-
len in de hoop de Spanjaarden afbreuk te doen.
Verscheidene maanden kruiste hij in die eilanden,
belemmerde er den handel, deed den Spanjaarden
veel afbreuk, ontnam hun menig schip en menige
lading, totdat zijne stoutmoedigheid hem te lang in die
verwijderde streken, het middelpunt der Spaansche
magt, deed vertoeven. Tot in den zomer van 1610
was Wittert de schrik dier wateren geweest, wanneer
hij, slechts 2 schepen en 3 jagten ter zijner beschikking
hebbende, aangetast werd door 12 bodems, die van
alles wel voorzien, eene groote overmagt van versche
manschap op hadden. Of al de dapperheid van den
Nederlandschen vlootvoogd en de zijnen groot was :.
het hielp niet! De beide schepen, van alle kanten
door vijanden bezet, gaven het op, nadat velen, waar-
onder Wittert, den heldendood waren gestorven. Een
jagt vloog in de lucht en de beide andere ontkwamen
naar de Molukken , om de noodlottige uitkomst van
dit heldhaftig, welligt te stout bestaan, den landge-
nooten kond te doen.
Hoen vond, dat de admiraal op het eiland Motier
eene vesting had gebouwd en Nassau genoemd. De
sterkte te Maleyoe werd Oranje geheeten, een naam
dien het kasteel te dier plaatse nog voert. De onder-
vlootvoogd Het, om de Spanjaarden minder ruimte
buiten hunne sterkte te laten, daaromtrent een fort
mm^mmmmmtm^mm^

134 ZESDE HOOFDSTUK.

opwerpen en Willemstad doopen. Weldra had men


op Ternate alleen 350 man, behalve de bezetting van
Makjan, Motier, Gilolo en Batsjan, welk eiland ook
op de Spanjaarden vermeesterd werd.
Korte dagen voor dat de admiraal Van der Hoe-
ven, in Sprokkelmaand 1 6 0 9 , de haven van Bantam
verliet, had hij twee bodems, welke tot zijne vloot
behoorden, naar de Japansche eilanden afgevaardigd,
met last te Johor en Patani goederen voor Firato
te laden, doch onder weg daarheen zoo mogelijk het
van Makao naar Japan bestemde Portugesche schip
te vermeesteren. Dit was deels ten gevolge der me-
dedeelingen, welke schipper Kwakernaak, die in
1606 uit Japan in de vloot van Matelief was geko-
men, dien aanvoerder had gedaan. Hij en zijne lot-
genooten, die tot de vloot van Malm hadden be-
hoord (*), hadden in Japan een gunstig onthaal ge-
noten , en het scheen, dat de Nederlanders er evenzeer
ten handel zouden worden toegelaten, als zulks met
de onderdanen des konings van Spanje het geval was
geweest. Den 2 van Hooimaand 1609 kwamen de
beide schepen, die te zamen 45 stukken voerden,
voor Firato, destijds de voornaamste handelplaats van
het Japansche rijk. Van Santvoort, een der Neder-
landsche schipbreukelingen, die aaiv het hof en te F i -
rato in groote gunst stond , was zijne landgenooten
in alle opzigten behulpzaam, verzelde hen op eene
reize naar Jedo en Soeroega om den keizer hunne

(*) Zio hier voren bl. 13. Overigcns raadplege men omtrent
alles wat Japan en onzon handel aldaar betreft, mijn werk getiteld:
Japan in zijne staatkundige en burgcrlijke inrigtingen, en het verkeer
met Europesche natien. Uitgegeven in 1847.
ZESDE HOOFDSTUK. 135

opwachting te maken. Zeven weken duurde die reize,


zoodat de Nederlanders dit zonderlinge rijk en zijne
inwoners vrij wel leerden kennen. Op naam van hun
opperhoofd Jakob Groenewegen bekwamen de Neder-
landers van keizer Minamoto Ijejasoe de handelspas
of open brief, welke sedert, tot op den huidigen
dag, den grondslag heeft uitgemaakt van het handels-
verkeer, dat van dien tijd af onafgebroken op dat rijk,
aanvankelijk mejt groot voordeel, later steeds met ge-
ringer winsten, gedreven is. De Roode Leeuw met de
pijlen vertrok , met de gunstigste uitzigten op een'
voordeeligen handel, in de eerste dagen van 1 6 1 0 ,
en kwam na eene reis van ruim zes maanden behou-
den in Texel binnen. Uit Ja])an werd aangebragt
(behalve ruim 4*/2 centenaar ruwe en getwernde zijde)
600 stukken damast en armosijn, velerlei geborduurde
stoffen, lakwerken, niet verre van 10000.stuks por-
celein enz. Op den 5 van Oogstmaand werd Groe-
newegen in de vergadering der Algemeene Staten
toegelaten om verslag van zijn wedervaren te geven,
ook bij den Stadhouder, wien hij de medegebragte
brieven overhandigde.
Waren de vooruitzigten van dien kant schoon,
niet minder waren ze zulks langs de kusten, die door
de golf van Bengalen worden omspoeld. Gedenkwaar-
dig Avas het jaar 1610 en heugelijk de uitkomsten,
verkregen door Arma Martensz., die als onder-
vlootvoogd met Van Caerden in Indie was gekomen.
De gebeurtenissen, die in straat Malakka hadden plaats
gegrepen, waren zoodanig door de faam verbreid ge-
worden , dat de vorsten, die van den overmoed der
Portugezen hadden te lijden gehad, de vriendschap en
136 ZESDE HOOFDSTUK.

hulp der Nederlanders- zochten. Zoo kwam het dat


behalve de loge te Masulipatnam, er eene in het rijk
van Velloer te Paliakatte en te Tegenapatnam werd
gesticht, en de handel der geschilderde kustkleedjes,
zoo zeer gezocht te Bantam en in de Molukken,
grootendeels in handen der Nederlanders geraakte.
De vorst van Arrakan en Pegu bood zijne vriend-
schap aan' en vroeg om ondersteuning tegen de
Portugezen; doch, hoezeer de vriendschap aanne-
mende, moest Martensz. voor het oogenblik alle hulp
weigeren, zoo als op gelijk verzoek van den keizer
van Kandy geschiedde.

-
ZEVENDE HOOFDSTUK.

Betrekkingen tusschen de Nederlanders en de Engelschen in Indie.


Onaangenaamheden met Michelborne en Middleton. Ook uit Frank-
rijk dreigt gevaar. Karigheid van de zijde der maatschappij;
misbruik van vertrouwen van de zijde der ambtenaren. Aanzien-
lijke uitdeelingen. Vredehandel met Spanje en de Aartshertogen.
Twaalfjarig bestand. Togten naar het westen en het noorden,
tot het opsporen van een' nieuwen reisweg. Invloed op de weten-
schappen.

Bereids heeft zich de gelegenheid meer dan een-


maal opgedrongen om van de Engelschen te gewagen;
het is tijd er iets meer van te zeggen, ten einde men
kunne oordeelen over de doorgaande verhouding tus-
schen de beide natien in Indie. Met een kapitaal van
naauwelijks acht en een halve ton gouds had eene
Engelsche maatschappij in 1601 de vaart op Indie
aangevangen. John Davis , die op den tweeden togt
van Cornelis Houtman dezen had verzeld als opper-
piloot, had ondervinding bij de Nederlanders opge-
daan, die hem zeer wezenlijk te stade kwam. —
Daar de beide natien in de Indische wateren veelal
dezelfde plaatsen bezochten, en de Indische voort-
brengselen door den een met even groote begeerte
als door den ander verlangd werden, moest er han-
delsnaijver ontstaan en meermalen botsing daaruit
138 ZEVENDE HOOFDSTUK.

geboren worden, vooral dewijl de Nederlanders, die


eene veel grootere scheepsmagt in Indie hadden en in
staat waren om meer kantoren of loges aan te leggen ,
den handel, zooals men het noemt, meer in hunne
magt hadden of konden dwingen dan de Engelschen.
De handelwijze van Middleton in 1605 op Amboina
en op Tidor verdiende te meer af keuring, dewijl
het ook in Europa den Engelschen niet geoorloofd
was, oorlogsbehoeften aan de vijanden van Nederland
toe te voeren. — Nog slimmer maakte het Sir Edward
Michelborne, die op het einde van 1604 met twee bo-
dems uit Engeland was gezeild — want hij gedroeg zich
als zeeroover. In 1605 nam hij, op de hoogte van Pria-
man, een Guzeratsch scheepje, dat van Bantam kwam,
en brieven van vrijgeleide had zoowel van het Neder-
landsche opperhoofd Verschoor als van den Britschen
scheepsbevelhebber Middleton. De kostbaarste goe-
deren ligtte hij er uit, zonder de geringste schade-
loosstelling te geven. Eenige maanden later onder-
schepte hij Sinesche wankangs (schepen), die naar
Bantam bestemd waren, en handelde met dezen op
dezelfde wijze (*). v

(*) In de oorspronkelijke verhalen der togten van Wijbrandt


van Warwijck en van Steven van der Hagen worden berigten
omtrent Michelborne medegodeeld, die elkander bevestigen. Zelfs
geeft VAN METEREN (mijne uitgave, fol. 561 , r. b. en v. a.), een
uitvoerig verslag van Sir Ed. Michelborne, en voegt er ten slotte
de verschooning bij, door E. M. in het midden gebragt: „,,hij
hadde niemandt beschadicht, ten ware infidelcn ofte ongeloovige
Heydencn, dio mette Croonc van Engelandt in gheen verbondt
en waren," meynende hem te beholpon " — voegt er Van Mete-
ren , die zoo als bekend i s , te Bonden woonde, bij — „ met de
oude wetten oertijds tegen do Sarazeneu gepleccht."
ZEVENDE HOOFDSTUK. 139

Dit was niet genoeg. Te B/mtam en elders in


Indie verspreidden de Engelschen allerlei lasteringen
jegens de Nederlanders, als waren zij het, die zeeroo-
verij pleegden en menigte schanddaden bedreven.
Daiir moest zulks, bij de inlandsche vorsten, voor
het minst een' ongunstigen indruk achterlaten; min-
der was dit het geval in Europa, toen Middleton, te
huis gekomen, zich niet schaamde met soortgelijke
besclmldigingen op te treden. Wrokkende over de
ondervondene teleurstdling, als hebbende op Amboina
en in de Molukken, door de tegenwoordigheid der
Nederlanders en de 'trouw van den sultan van Ternate
aan de geslotene overeenkomsten, niet zooveel spece-
rijen kunnen inkoopen als hij gewenscht had, gaf Midd-
leton, dra na zijne komst in Engeland, een verhaal van
zijne reize in het licht, Avaarin hij geAveldig op de
Nederlanders schimpte en van hen verhaalde, dat zij,
zonder Engelsche hulp, in Indie niets zouden hebben
vermogt. Dat reisverhaal en andere gelijksoortige
schandschriften werden in Engeland eerlang verboden,
toen de Nederlanders, in plaats van zich in openlijken
druk desAvege te regtvaardigen, het bewijs leverden
van de valscbheid der aantijgingen van Middleton,
door de verklaringen Avelke van zijn eigen scheeps-
volk, ten overstaan van den regter, ingewonnen wer-
den (*). — Viel het gemakkelijk de onwaarheid dier
besclmldigingen aan het licht te brengen, niet zoo
gemakkelijk Avas het de schriftelijke klagten van het
Engelsche opperhopfd te Bantam over de handelwijze
der Nederlanders aldaar, door Middleton medegebragt,

(*) VAN ME'JEREN, fol. 552, v. a.


140 ZEVENDE HOOFDSTUK.

te ontzenuwen. Ze werden aan de bewindhebbers


medegedeeld, waarop dezen uit de brieven van Ma-
telief aantoonden, dat integendeel de Engelschen te
beschuldigen waren, die onder anderen te Bantam ,
met groote oneerbiedigheid zich over prins Maurits
en de Staten-Generaal hadden uitgelaten (*).
Die gebeurtenissen waren geenszins geschikt om
een helder vooruitzigt te openen ten opzigte van de
overeenstemming, die in Indie tusschen Nederlanders
en Engelschen zou ontluiken. Van den bereids be-
staanden handelsnaijver kan men zich een denkbeeld
vormen, wanneer men bedenkt, hoe Matelief, toen hij
in Slagtmaand 1607, een Engelsch jagt uit Europa
te Bantam zag aankomen, zich haastte om Amboina
en Banda van de aldaar benoodigde penningen en lijn-
Avaden te voorzien, en uit vreeze dat een of ander
lid van den raad zulks aan de Engelschen zou ver-
klikken, het schip schijnbaar naar Johor Het vertrek-
ken , doch met geheimen en besloten last, van hem
admiraal alleen uitgegaan, om regelregt naar Amboina
en Banda te loopen. — Zoodanige geheimhouding
Avas niet alleen den Nederlanders ten aanzien van den
handel aan te.raden, ook in andere opzigten moesten
ze op hunne hoede wezen , dewijl de Engelschen er
niet zelden op uit waren, om ambtenaren van de
Oostindische maatschappij door aanzienlijke maand-
gelden of andere voordeelen over te halen tot het
dienstnemen bij hunne compagnie. Er kwam bijna
geen Engelsch schip in Indie, Avaarop niet den Neder-
lander Avas, bij wien het eigenbelang had gezegevierd

(*) VAN METEREN, fol. 621 , v. b.


ZEVENDE HOOFDSTUK. 141

ten nadeele van de algemeene belangen des vaderlands.


Men noemt onder dezen Pieter Willemsen van Elburg
en Lucas Anthonissen van Leeuwarden, die zich in
Engeland vestigden, tot vermogen kAvamen en de
voornaamste deelhebbers Averden in eene uitrusting,
bestemd naar de kust van Koromandel, Avaar, tot daar-
toe, nog geen Engelsch schip geweest was.
Men oordeelde uit dien hoofde noodig, dat in den
zomer van het jaar 1606 door de Staten-Generaal
een plakaat Averd uitgevaardigd, waarbij aan alle in-
gezetenen van het gemeenebest verboden Averd , om
zich in dienst te begeven van wBuitenlandsche poten-
taten," ten einde te varen voorbij de kaap de Goede
Hoop of door de straat van Magellaan. — Bij velen
Avas> nogtans het winstbejag te sterk om zich aan
zoodanig verbod te storen. Voor en na ontmoette
men Nederlanders als stuurman of als koopman aan
boord van Engelsche schepen; en later, toen ook
Frankrijk en Denemarken met die vaart zich begon-
nen te bemoeijen, almede aan boord der schepen van
die natien.
Geenszins is het tvvijfelachtig, of de reizen, die door
Nederlanders naar Frankrijk gedaan werden ten ver-
zoeke van den Franschen ambassadeur, zoo als door
Balthazar de Moucheron van Middelburg in 1602 en
Isaac le Maire, koopman te Amsterdam, ettelijke jaren
later, stonden met eenig ontwerp van handel, naar
deze of gene venvijderde streken van den aardbol, in
verband. Reeds op zich zelf is zulks Avaarschijnlijk, de-
Avijl zoodanige uitnoodiging kooplieden gold, bekend met
of belanghebbende b;j den handel op Indie. — Zoude
het dan niet bereids geoorloofd zijn te vermoeden,
142 ZEVENDE HOOFDSTUK.

dat er in Frankrijk en in Nederland waren, Avelke


door middel van zoo voordeeligen handel op ruime
winsten hoopten?(*) Bewindhebberen der Oostindi-
sche maatschappij zonden alreede in 1604, en later
meermalen, Indische zeldzaamheden ten geschenke aan
den koning en de koningin van'Frankrijk, ook aan
Sully en andere staatsdionaren, alles in de hope dat
de pogingen van hen , die in Frankrijk eene maat-
schappij tot de vaart op Indie zochten daar te stellen,
mogten worden tegengeAverkt en verijdeld. P . Lijnt-
gens en P . Lijntgens de jonge, kooplieden te Amster-
dam, Avorden onder anderen in 1605 genoemd als de
hoofdleiders eener poging om in Frankrijk eene der-
gelijke maatschappij te stichten. Eenige jaren daarna
was Gerard de Rooi (t) in Zeeland bezig, op naamvan
eenige Franschen , schepen tot de vaart naar Indie
uit te rusten. Zoodra ze bekend werden , was men
steeds in de weer zulke ondernemingen, die tot ver-
achtering der belangen van de maatschappij moesten
uitloopen, of regtstreeks, of zijdelings, of door tus-
schenkomst van de Algemeene Staten, te keer te gaan.
Rustelooze waakzaamheid Averd bij de bewindheb-
bers van de verschillende kamers gevorderd tot be-
hartiging van de hun toevertrouAvde belangen ; doch
zoodra daarbij de gouvernementen van naburige staten
in het spel kwamen, Avas omzigtigheid in handelen
vaak niet genoeg, en moesten niet zelden geschenken
eenerzijds, en geslepenheid anderzijds ons goed regt

(*) Van Isaac le Mairc is het bekend. Zou niet ook de togt
van zijnen zoon met Schouten, in de zucht om aan den Oostin-
dischen handel deel te krijgen zijn' oorsprong te danken hebben?
(t) H\j was met Baurens Bicker in Indie geweest. Zie bl. 58.
ZEVENDE HOOFDSTUK. 143

ondersteunen , tegen over de bewustheid van uitge-


breide magt of aanzienlijke strijdkrachten. — Waak-
zaamheid kwam ook te pas bij de hoogere ambtenaren
en bedienden in Indie, want het kon voor jan-maat
niet verholen blijven, dat de compagnie groote voor-
deelen behaalde en aanzienlijke percenten uitdeelde.
Van daar gebeurde het zoo Hgtelijk , dat de maand-
gelden of buitgelden als te gering Averden beschouwd,
en dat verstandige zuinigheid voor karighaid werd
uitgekreten. Toen Matelief als vlootvoogd in Indie
was, beklaagde hij er zich reeds over, hoe velen als
• een spreelvAVOord in den mond hadden het gezegde :
» D e compagnie is rijk genoeg, Avat bruit het mij."
Hiertegen hebben de uitstekendste mannen in de 17°
eeuAv steeds geijverd, en het is de meer algemeene
toepassing van dit rampzalig gezegde in de 18 e eeuAA',
waaraan de maatschappij voor een groot gedeelte
haren ondergang heeft te danken gehad.
Ofschoon de zaken in Indie niet algemeen zoo voor-
deelig stonden als velen gewenscht hadden, van het
oogenblik af dat men als aanvaller was opgetreden,
dewijl de krijgsbedrijven voor Mosambiek, Goa en
Malakka, zonder tot evenredige voordeelen te leiden,
groote kosten hadden na zich gesleept, menig men-
schenleven hadden gekost en de gebeurtenissen in de
Molukken, ten gevolge der overgroote edelmoedigheid
van Bastiaens, het boUAven van onderscheiden forten
en talrijke bezetting hadden noodzakelijk gemaakt, —
zoo waren nogtans de overwinsten hoogst aanzienlijk.
Op het einde van het jaar 1606 was aan de deelheb-
bers op het beloop hunner aandeelen 90 ten hon-
derd uitbetaald. Met de uitdeeling van den 1 van
144 ZEVENDE HOOFDSTUK.

Zomermaand 1609 bedroeg die in haar geheel 175


ten honderd, en dat over zoo klein tijdsverloop, dat
de ontvangene penningen 30 ten honderd in het jaar
bedroegen. — Geen Avonder, indien velen met begee-
rige oogen er hun brein op spitsten, om aan zoo
winstgevenden handel op eene of andere wijze deel
te krijgen.
Onder zoodanige omstandigheden was het niet te
verwonderen, dat de vredehandeling tusschen den ko-
ning van Spanje en de aartshertogen Albertus en
Isabella, als souvereinen der zuidelijke Nederlanden,
tot geene uitkomst scheen te zullen leiden, dewijl de
koning eischte, dat dezerzijds van de vaart op Indie
zou worden afgezien. Zoo iets was niet te verwach-
ten van de verstandigen in den lande, niet enkel in
Holland en Zeeland, waar de meeste aandeelen in
handen van den deftigen burgerstand waren, waar,
door den regtstreekschen aanvoer, de meeste han-
delsvoordeelen genoten werden; maar ook in de
andere gewesten, alwaar de voordeelen uit dien han-
del voor het algemeen niet onopgemerkt waren ge-
bleven. Dit verhinderde onderscheidene kortzigtigen
niet, te beweren , dat, wanneer het al of niet opgeven
van den regtstreekschen Indischen handel het strui-
kelblok ware; dat, wanneer het sluiten van den vrede
met Spanje en de erkentenis als onafhankelijke staat
alleen door de zucht tot het behoud van dien handel
mogte worden verhinderd, — alsdan de landprovincien
aan de belangen der zeeprovincien werden opgeofferd,
daar toch het voorname doel van den langdurigen en
kostbaren strijd steeds was geweest de verkrijging der
onafhankelijkheid van deze gewesten. Onvergefelijk
ZEVENDE HOOFDSTUK. 1U

achtte men het te wezen, als men ter zake van eenige
bedenkingen , welke ook, de thans aangebodene ge-
legenheid verwaarloosde. Doch ook andere driften
mengden zich in den strijd, met penne en mond ge-
voerd, voor en tegen den vrede ! Hier evenAvel is
de plaats niet in uitAveiding deswege te treden of de
roersels bloot te leggen.
Op den 9 van Grasmaand 1609 werd het twaalf-
jarig bestand met de kroon van Spanje gesloten,
waarbij de onafhankelijkheid van het gemeenebest kon
geacht Avorden ingewikkeld te zijn erkend, doch waar-
bij, omtrent den handel en de scheepvaart op en in
Indie, zoo onbepaalde uitdrukkingen Avarengebezigd,
dat de Algemeene Staten daarmede zich niet konden
te vrede houden, zonder eene verklaring van wege
de beide mogendheden, Avier bemiddeling vooniame-
lijk het bestand had weten te weeg te brengen. Die
verklaring, door den Franschen en den Engelschen
gezant geteekend, verdient alhier eene plaats. Ze
luidt als volgt: » dat de Spaansche gemagtigden dik-
wijls erkend hadden, dat in het punt over den
handel Indie begrepen was , en dat de Staten had-
den toegestaan, dat daar van geen uitdrukkelijk gewag
gemaakt zou worden, op 't verzoek der gezanten r die
verklaard hadden, dat het van gelijke kracht zou zijn.
Dat Avijders de meening der Staten geAveest was, dat
al wat de Spanjaarden in de Indien, tegen hen
mogten ondernemen , zij tegen de Spanjaarden zouden
mogen ondernemen : dat, zoo hunne bondgenooten
in die geAvesten werden aangetast, het beschermen
derzelve niet strijden zou met het bestand."

I. 10
146 ZEVENDE HOOFDSTUK.

Men ziet het, er was niet op te vertrouwen, dat


het eindigen der vijandelijkheden, waartoe in Europa
was besloten, in Indie zoo zou worden begrepen , dat
het ook daar van toepassing moest zijn. Aan bewind-
hebbers was het bekend, dat de Spanjaarden in de Mo-
lukken in eene veel geduchtere houding stonden , dan
v66r de overwinning van Bastiaensz.; zij begrepen
evenAvel, dat thans van hunne zijde in Indie niet
langer aanvallenderwijze niogt worden gehandeld; en
dat de onzekere kansen van den oorlog voor vrede-
lievendheid moesten plaats maken.
Van stipte gehoorzaamheid aan het twaalfjarig be-
stand Avaren zelfs beAvindhebberen zoo geheel door-
drongen, dat zij van meening waren van de eerste
oogenblikken van verademing, daardoor verkregen, te
moeten gebruik maken , om de vroegere pogingen tot
het vinden van een' doortogt naar Indie, langs het
noorden, te moeten hernieuAvcn, of soms een' korteren
weg naar Indie konde worden gevonden. •—• Omstreeks
den tijd dat het bestand werd geteekend, had alreede
de Engelschman Hudson in hunne dienst een' togt
ondernomen op zijne toezegging, dat hij door het wes-
ten een' reisweg naar Sina en Indie zou vinden. Dit
vooruitzigt had tot grond het vermoeden der Engel-
schen , die in Noord-Amerika Virginia (naar koningin
Elisabeth alzoo genoemd) tot eene volkplanting had-
den aangelegd, als zoude er eene ruime zee benoor-
den Virginia gevonden zijn. Hudson vond in plaatse
daarvan eene uitgestrekte landstreek, van rivieren
doorsneden, Avaaraan de naam van Nieuw-Nederland
werd gegeven. — Had die togt niet aan het doel
ZEVENDE HOOFDSTUK. 147

beantwoord, evenmin beantAvoordde daaraan die,


Avelke op het touw werd gezet, toen men van het
kAvalijk slagen der reize van Hudson de onwraak-
bare zekerheid had verkregen. Evenwel had dat on-
denvinden op nieuAV de warme belangstelling opge-
wekt van den Amsterdamschen predikant Plancius en
van Adriaan van Mathenesse, die destijds zitting had
in het admiraliteits-collegie te Amsterdam. Naar het
schijnt Averden de kosten gezamenderhand door de
maatschappij en door de admiraliteit van Amsterdam
gedragen. Ofschoon in Lentemaand 1611 uitgezeild,
moesten de beide bodems of met het najaar terugkee-
ren, of omtrent de Noordkaap overwinteren. De
manschappen kozen het laatste, dewijl nog altijd de
f 25.000, als belooning van de Algemeene Staten ,
voor het welslagen van het Avaagstuk bleef opgehangen.
Evenwel, of men zich ook te Amsterdam met een'
gunstigen uitslag vleide, zoo Avas het jaar 1612 aan
die stoutmoedige manschap niet gunstiger dan het jaar
te voren. De onderneming Hep vruchteloos af.
De geest van onderzoek, welke den Nederlander
bij den aanvang der 17 c eeuw bezielde, was vrucht-
baar in gunstige uitkomsten , ook op het Avetenschap-
pelijk gebied. De Leidsche plantentuin prijkte reeds,
even zooAvel als de Amsterdamsche, met gewassen,
uit de heete luchtstreek overgebragt: viervoetige
dieren en vooral vogelen zocht men uit den ver-
zengden aardgordel, in weerwil van stormen, van
koude, van waterschaarschte en andere bezAvaren,
levend naar Nederland over te brengen. In 1604
werd een oostindische vogel den koning van Frankrijk
10*
148 ZEVENDE HOOFDSTUK.

ten geschenke gegeven. Wat later werd eene fraaije


verzameling Indische schelpen en hoornen (*) aan
Frankrijks koningin aangeboden, waaruit bleek dat
de zucht voor deze bewonderenswaardige voorbreng-
selen der natuur reeds vroegtijdig was ontAvaakt. —
Ook de letteren deden winst met die togten. Men
vindt opgeteekend, dat Matelief de Jonge een Ara-
bisch handschrift van den Koran uit den Indischen
archipel medebragt en aan zijne vaderstad ten aanden-
ken vereerde (f).

(*) De verzameling van „Indiaansche Coquillen," welke in


1608 aan de koningin van Frankrijk werd vereerd, behoorde aan
A . van Goorle of Goirle te Delft; ze werd horn afgekocht voor
niet minder dan / 9000.

(t) Onder- de Handschriften van de boekerij der Hervormde


gemeente te Rotterdam is het N u 2. Hot is zeer fraai geschreven in
klein 4° formaat, on heeft op de eerste witte bladzijde de volgende
woorden: „Anno 1606. Is desen alcoran den 20 Julij voor Malac-
ca den heer Admirael Matelief do jonghe van den Bisschop van
Johor op sijn vertrek in handen geworden. Waermede hij met
victorie ende goede gesontheyt wederom door des Heeren genaede
thuys gekomen s\jnde, dese Bibrarie van Rotterdam vereert heeft."

^^_^^^^
ACHTSTE HOOFDSTUK.

Van Caerden gouverneur der Molukken. Both, eerste algemeene


landvoogd. Gehuwde ambtenaren. Predikanten op de Terna-
taansche en Amboinsche eilanden. Verdrag met Jakatra. De
Spanjaarden erkennen het twaalfjarig bestand niet. Boschhou-
wer op Ceylon wel ontvangen. P. Both sterft op Mauritius.
P, v. d. Broecke te Aden. Reynst op Banda; Way gewonnen
en verloren. De G.G. Reynst sterft. Reael gouverneur der
Molukken. S. van der Hagen, J. Pz. Coen, Corn. Dedel,
Raden van Indie. Aanstellingen en bcvorderingen. Reael G.G.
Togt om den aardbol van J. van Spilbergen ; ook van Le Maire
en W. Cz. Schouten. P. v. d. Broecke te Mocha en Suratte.
Boschhouper te Bantam, in Nederland, in Denemarken. Kan-
toren ingetrokken. Briefwisseling der kantoren. Opzending van
ambtenaren. Het Zuidland.

Genoegzaam gelijktijdig kwam men in Indie en in


Nederland tot de overtuiging, dat het beheer in Indie
niet langer kon opgedragen blijven aan een' admiraal,
die dan hier, dan ginds zich bevindende, geen ge-
regeld toezigt op de verschillende sterkten en loges
kon houden, tenvijl OA'erigens ieder bevelhebber of
hoofd van een kantoor, aan zich zelven overgelaten,
te vaak in het geval geraakte eigen goeddunken te
moeten volgen. In de thans meer bepaaldelijk ge-
noeinde Ternataansche eilanden, alien destijds digt
bevolkt en met veel nagelbouw, hadden de Nederlanders
^Ml

150 ACHTSTE HOOFDSTUK.

op vier eilanden acbt forten , met vier a vijfhonderd


man Europesche bezetting, waarover een hoofd als
noodzakelijk werd geacht. Daartoe werd door den
Breeden Raad van het fort Oranje op den 1 van Zo-
mermaand 1610 Paulus van Caerden benoemd, die
sedert ruim twee maanden uit Spaansche gevangen-
schap was losgelaten. — Reeds zes maanden vroeger
was uit Nederland een man vertrokken met den titel
van algemeen landvoogd of gouverneur-generaal, wiens
benoeming ook door den Stadhouder en de Generale
Staten was goedgekeurd, en die zooAvel van de eene
als van de andere zijde van eene commissie Avas
voorzien. Sedert had dit eveneens plaats, zoodat
de gouverneur-generaal over Nederlandsch Indie
steeds is geacht geworden zijne commissie te hebben
en te houden van den Stadhouder en van Avege den
souverein der Nederlandsche gewesten. Alle verove-
ringen, overeenkomsten en tractaten werden aanvaard
of gesloten namens den souverein van het gemeenebest.
De algemeene bewindvoerder, in de eerste tijden veelal
kortaf generaal genoemd, zou uit de hoogste ambte-
naren eenige raden van Indie kiezen, om hem met
raad en daad ter zijde te staan, terwijl een regtsge-
leerde, met den titel van fiskaal, omtrent alle regts-
zaken de noodige inlichtingen zou geven (*).
De man die de rij opent als algemeen landvoogd
over de Nederlandsche bezittingen in Indie was Pieter
Both van Amersfoort, een man die vroeger in Indie

(*) Hicrbij lag hetzelfde dcnkbeeld tot grondslag, dat ook in


Nederland bij de steden on gewesten gevolgcl word, om onder den
uaam van pensionaris, udvokaat of 's lands advokaat, later ook
ruadpensionaris een rogtskundig raadsman te hebben.
ACHTSTE HOOFDSTUK. 151

was geweest, en die zich door bekwaamheid, on-


krenkbare eerlijkheid en eenvoudigheid onderscheidde.
Kundige en oppassende ambtenaren vonden in hem
een begunstiger; maar door zijne naauwlettendheid
omtrent allerlei morshandel of oneerhjke praktijken
maakte hij zich vele vijanden. Door eenvoudigheid
in kleederdragt en levenswijze gaf hij het voorbeeld
hoe men als eerlijk man leven en toch besparen kon;
doch de inlanders waren aan de pracht van Portuge-
zen en Spanjaarden gewoon, zoodat hij evenzeer aan
de voornaamste Nederlanders als aan de inlandsche
opperhoofden door zijne eenvoudigheid mishaagde.
In de vloot van acht schepen bevonden zich een
veertigtal gehuwden met hunne vrouAven, meestal
ZeeuAven uit de omstreken van Ter G o e s , ten einde
de kolonisatie op Amboina en elders te beproeven.
Men Avenschte langzamerhand eene bevolking te ver-
krijgen, waarop men in geval van nood zoude kun-
nen rekenen. Evenwel ontmoette die kolonisatie in
Nederland, ook van wege de meerdere kosten bij de
uitrusting, tegenstand, waardoor ze niet met dien ijver
Averd gedreven, welke noodig zou geweest zijn om
met der tijd eene kern van Nederlandsche bevolking
op de voornaamste eilanden te vestigen, Avaardoor men
zich in latere dagen hadde kunnen verheugen in eene
bevolking, welke ten steun van het Nederlandsch ge-
zag konde strekken. Wel gingen gedurende onder-
scheidene jaren met elke vloot eenige huisgezinnen
naar Indie; doch toen daarna, ten aanzien van het
langdurig verband en de bevordering van gehuwde
beambten en militairen, of Avel van hun verpligt ont-
slag bij huwelijk om als vrij-burger te blijven, velerlei
152 ACHTSTE HOOFDSTUK.

moeijelijkheden werden geopperd, verminderde de lust


om gehuwd (soms met kinderen) daarheen te gaan,
of eene uitgekomene jonge dochter te huwen. Toen
eenmaal de lust uitgedoofd was, waren de gunstige
beschikkingen, die nu en dan voor weinige jaren
achtereen genomen werden, niet in staat, de zucht
om zich in Indie te vestigen in zoodaniger voege te
doen herleven, als noodig zou zijn geweest.
Was men bij de eerste uitzending van eenen land-
voogd er op bedacht door volkplantingen zijn eigen
gezag te stijven, zooAvel als de beschaving der in-
landers te bevorderen, men Avas er niet minder op
bedacht, om de eevrwige belangen van de eenen zoo-
wel als van de anderen zich aan te trekken. Met
Pieter Both gingen tAvee geordende predikanten van
•de Hervormde kerk naar Indie, om in de Molukken
eenige jaren het evangdie te verkondigen. C. Wiltens
of Wiltensis en M. Paludanus leeraarden of onder de
Nederlanders of onder de inlanders, zoowel op de
Ternataansche eilanden als op Amboina en de Uliasers.
Het schijnt-, dat zij op de laatste eilanden een meer
open oor en ontvankelijk gemoed bij de inlanders heb-
ben gevonden, althans hunne tevredenheid over de
oogst was er grooter, en velen op de Uliaser eilanden
gingen tot het Christendom over. — Algemeen Avordt
het betreurd, dat $e eerste predikanten, onder welke
ook Ds. Ruil, Ds. Hulsebos en Ds. Dankaerts zijn te
rangschikken, bij de keuze der taal, waarin, onder
zoo groote verscheidenheid van talen, bij voorkeur de
evangelieprediking zou geschieden, niet aan de Neder-
landsche, maar Avel aan de Maleische taal de voorkeur
Destijds toch was het Maleisch op de
ACHTSTE HOOFDSTUK. 153

meeste eilanden, behalve bij den zeevaarder en han-


delaar, even vreemd en even zeer eene taal, die aan-
geleerd moest Avorden, als de Nederlandsche taal.
Nog maar korte dagen had Both op Java voet aan
Aval gezet of hij haastte zich naar Jakatra, wijl die
ruime baai, door zoo vele eilandjes gedekt, zijne aan-
dacht tot zich trok, daar op die eilandjes het schoon-
maken of herstellen der schepen gemakkelijk was,
water en brandhout bij der hand en de rijst goedkoop
en overvloedig. Des sultans naijver jegens Bantam
maakte het sluiten eener overeenkomst te ligter; ze
werd op den 28 van LouAvmaand 1611 gesloten.
Behalve tegen de inlandsche vorsten zouden de con-
tractanten elkander tegen hunne Avederzijdsche vijan-
den bijstand verleenen. — Ingevolge de vergunning
om naar goedvinden een steenen huis te buowen,
mits voor den grond Rx. 1200 betalende, werd eer-
lang, nabij den mond van rivier Tjiliwong, eene kleine
sterkte gebouwd, en daaraan den naam Nassau ge-
geven. — Daar Avas de grondslag van hetgeen binnen
een tiental jaren tot den zetel zou worden verklaard
van de magt der Nederlanders ; daar zou het middel-
punt zijn van eenen magtigeu staat; daar zou verrij-
zen het eerlang beroemde Batavia, die stad, Avelke
een aantal jaren, tot op het einde der 18 e eeuw,
zou begroet Avorden als do koningin van het oosten.
De gouverneur begaf zich naar de Molukken, doch
de Spanjaarden waren omvillig het bestand te erken-
nen, zoodat de staat van A'ijandschap op de Terna-
taansche eilanden bleef voortduren. Men Avas van de
Nederlandsche zijde evenmin gebonden. — Met den
sultan van Boeton werd een verdrag gesloten, en de
154 ACHTSTE HOOFDSTUK.

commandeur Appolonius Schot ging de Portugezen op


Solor en Timor beoorlogen , ter zake van het aldaar
vallende sandelhout, dat op de Sinesche markt sterk
getrokken wordt. Schot slaagde op beide eilanden in
1 6 1 3 , en stichtte op het eerste de sterkte Frederik-
Hendrik, op het laatste , aan de koepang-baai, het
fort Concordia.
Op Ceylon waren in den laatsten tijd de zaken
grootelijks veranderd, zoodat toen Boschhouwer er
in 1612 aanlandde, hij er een allergunstigst oogenblik
aantrof. De keizer, die jegens De Weert het voor
den laatsten zoo noodlottige vvantrouwen had opgevat,
was overleden, en door het huwelijk zijner weduwe
met zijnen halfbroeder ontging den Portugezen de
kans, aan het hof van Kandi op nieuw magtig te
worden. Den keizer was aan de vriendschap der Ne-
derlanders veel gelegen, en daar Boschhouwer spoedig
zijn gunsteling Averd, kAvam op den 11 van Bloei-
maand 1612 een verdrag tot stand tusscben den kei-
zer en de maatschappij , houdende Avederzijdsche hulp
tegen de Portugezen en uitsluitenden handel in ka-
neel, paarlen en edelgesteenten. De veroveringen, die
men op de Portugezen zou behalen, zouden door ieder
voor de helft genoten worden.
Op het einde van het jaar 1614 was Both te Ban-
tam teruggekeerd , # n gaf aan zijnen opvolger Gerard
Reynst het bewind over, waarna hij, den 2 van Louw-
maand 1615, naar Nederland 'tzeil ging, A'ier schepen
onder zijne vlag hebbende. Noodlottig was zijne reis!
Door zware orkanen, die zoo vaak in de eerste maan-
den des jaars de zeeen in de nabuurschap van Mau-
ritius beroeren , op het feist geteisterd , kwam Both

__^_^^
P H B M H H H

>

ACHTSTE HOOFDSTUK. 155

met drie zwaar gehavende schepen op Mauritius. Diep


ter nedergedrukt door eene ramp, die zoo velen zijner
togtgenooten het leven kostte, bezweek Pieter Both
op dat eiland en werd begraven aan den voet van
een' berg, welke door zijn zonderlingen vorm ieders
aandacht boeit. Deze kegelberg van naauwelijks
3000 voet hoog draagt op zijnen top een omgekeer-
den kleinen kegel, die als het ware in evemvigt ge-
plaatst is. Deze berg Averd ter gedachtenis van den
overleden gouverneur-generaal Pieter-Bots-berg ge-
noemd, en Avordt nog Pieter-Both of Piter-Bot gehee-
ten. »Zoo is dan de-naam van een' Nederlander,
die zich bij zijn vaderland zeer verdiend heeft gemaakt,
verbonden aan een eenig verschijnsel onder de ber-
gen, welke de oppervlakte van onzen aardbodem ver-
sieren " (*).
Met eene aanzienlijke vloot Avas de nieuwe land-
voogd in den zomer van 1613 onder zeil gegaan, na
vele gunstige voorwaarden te hebben bedongen, onder
welke dat hij, na een vijfjarig verblijf in Indie , bij
zijne terugkomst op nieuw als bewindhebber ter kamer
Amsterdam zou zitting nemen (f). Door de straat
van Mosambiek zijnde geloopen en aan de Komores
hebbende ververscht, vaardigde hij in Oogstmaand 1614
Pieter van den Broecke af naar de Roode zee, waar

(*) Met die woorden eindig ik een vlugtig opstel, getiteld :


Pieter Both , gcplaatst in den Utrechtsche Volksalmanak voor 1845,
bl. 146 en volg.
(f) Hi) ontving eene som van f 1000 voor uitrusting en eene
bezolding v a n / 700 'smaands. De Algemeene Staten beschonken
hem met eene zware gouden keten, waaraan eene medaille van
hotzelfdc motaal, waardig / 10UO.
156 ACHTSTE HOOFDSTUK.

zich de Nederlandsche vlag nog niet had vertoond. —


Deze kAvam te Aden, niet het doodsche, ellendige,
ongezonde Aden van den tegenwoordigen tijd, maar
de stad, alwaar van den tijd, toen de Roode zee als
handelsweg tusschen Europa en Azie druk bezocht
werd, nog altijd vrij druk verkeer bestond van Perzi-
sche, Arabische en Malabaarsche schepen. Ook tAvee
havens op de kust van Arabie, thans genoegzaam
geheel vergeten, bezocht Van den Broecke, en spoed-
de zich daarop naar Java.
De generaal vertrok zoo spoedig doenlijk met eene
vloot naar Amboina, vooral van wege de vijandelijk-
beden, waarin men — ofschoon sedert 1609 de Ban-
dasche eilanden als onderworpen werden beschouAvd —
voortdurend met de Bandanezen was gewikkeld. Op
Amboina vernam hij, hoe zich de Engelschen op de
westkust van Ceram, aan Ternate behoorende, genes-
teld hadden en de eilanders tot het drijven van handel
met hen hadden weten over te halen. Die kust onder
den sultan van Ternate, derhalve onder Nederlandsch
gezag staande, noodzaakte Reynst de Engelschen van
daar te vertrekken (*). — Op de Bandasche eilanden
was de Engelsche naijver vooral werkzaam door de
ondersteuning der landzaten met buskruid, wapenen
en zelfs met busschieters. —• Bij 's landvoogds komst

(*) De Engelschen hadden zonder verlof van den gouverneur


van Amboina op Boehoe, liggende op de westkust van het Ceram-
sche schiereiland Howamohel, eene logo gebouwd. In dat district
was een groot nagelbosch. Reynst deed hen van daar opbreken en
schrijft aan bewindhebbers in Wijnmaand 1615, dat hij „de Engel-
schen van daar heeft doen delogeren, hare vlaggo goscheurt en
haer in apprehensie genomen."
ACHTSTE HOOFDSTUK. 157

in de groote baai voor Neira vond hij de bezetting


van Oranje in groote verlegenheid, dewijl eene ge-
weldige uitbarsting van den vuurberg dat fort zwaar
beschadigd had. — Het eilandje Aij of Waij, dat
den Bandanezen ontnomen werd, ging door nalatigheid
weder verloren; zoodoende kostte het vrij wat volks.
Een en ander was oorzaak, dat de aanval destijds niet
werd herhaald. In Grasmaand 1616, dus een klein
jaar later, werd het voor goed vermeesterd en er het
fort Revenge gebouwd. Eenige dagen daarna, den
3 van Bloeimaand 1 6 1 6 , werd de vrede met de
Orangkayas der vijf Bandasche eilanden geteekend,
en hunne onderwerping op nieuw bevestigd.
Kort na de mislukte onderneming op Waij was
Reynst weder- naar Java teruggekeerd. Die gebeur-
tenis had hem te meer verdriet veroorzaakt, als het
hem duidelijk Avas geworden, dat er onder hen, die
hem van nabij omringden, waren, op wie hij niet bou-
wen kon. In het fort te Jakatra werd hij door de
roodeloop overvallen, en hier werd zijn verdriet ver-
meerderd door de ongunstige tijdingen, welke het
schip de Witte Beer van het eiland Mauritius als
anderzins op den 2 van Wintermaand te Bantam aan-
bragt. Hetgeen hem vooral diep trof Avas tevens te
vernemen, dat, eenige dagen voor de aankomst van
dien bodem te Bantam, aan deszelfs boord was over-
leden een geliefde zoon, dien hij wachtende was. Dit
zielelijden was voor het afgesloofde ligchaam te veel.
De algemeene landvoogd stierf te Jakatra den 7 van
Wintermaand 1615.
Dewijl Paulus van Caerden, naamvelijks drie maan-
den gouverneur van de Molukken, door de Spanjaarden
158 ACHTSTE HOOFDSTUK.

was overvallen, en ten tAveeden male met die


hem verzelden , Avas gevangen genomen en naar de
Filippijnen gevoerd, was Laurens Reael bij zijne komst
in Indie, in 1612, in zijne plaatse aangesteld. —
Omstreeks denzelfden tijd was Steven van der Hagen,
die vroeger met bekwaamheid in Indie had gediend,
door de Algemeene Staten aan beAvindhebberen aan-
bevolen, en bevond zich in de hoedanigheid van vloot-
voogd thans veelal in de Molukken. — Weinig tijds
daarna was Jan Pz. Coen ten tweeden male in Indie
gekomen, en door Both aangesteld als president of
hoofd der loge te Bantam, directeur van den handel
en boekhouder-generaal. Met een' ander titel als de
gouverneur Reael had hij te Bantam, even als de an-
der te Ternate , het hoogste gezag onder den alge-
meenen landvoogd in handen. — Alle drie waren
Raden van Indie, behalve nog drie andere, onder
welke geteld moet Avorden Mr. Cornelis Dedel, die
als advokaat-fiskaal in Zomermaand 1613 naar Indie
was gegaan.
Tijdens het bewind van Reynst was vastgesteld,
dat, behalve door gouverneur-generaal en raden, ook
in belangrijke zaken kon beslist worden door den gou-
verneur der Molukken, den president te Bantam,
den gouverneur van Amboina, indien daar ter plaatse
geen Raad van Indie aamvezig was, onder hun voor—
zitterschap met de aamvezige opperkooplieden en
scheepsbevelhebbers , hetzij commandeurs hetzij een-
voudig schippers. •—• Reeds te dier tijde kAvam in ge-
bruik, dat de beambten onder zeker verband van vier,
vijf of meer jaren uitzeilden , en d a t , voor het afloo-
pen van dien tijd, hun in Indie gevraagd werd, of
ACHTSTE HOOFDSTUK. 159

ze voor den tijd van- twee of drie jaren hun verband


Avilden verlengen, doorgaans onder aanbod van ver-
betering van maandgeld. Wien die vraag niet gedaan
Averd, over diens verrigtingen was men niet tevreden. —
Zoo was, kort voor het overlijden van den landvoogd,
de diensttijd van den gouverneur Reael en van den
president Coen voor twee jaren verlengd, de eerste
zou alsdan genieten/"330, de tAveede/220 's maands.
Met zoodanige beschikkingen Avaren beAvindhebberen
niet altijd tevreden, zoo als onder anderen met de
verhooging van Coen, Avaarover zij hun ongenoegen
niet verbloemden , ofschoon Coen, en door Both en
door Reynst, in sterke beAvoordingen om bekwaamheid,
werkzaamheid en eerlijkbeid was geprezen geworden.
Als directeur en boekhouder-generaal bestrafte Coen
commandeurs en opperkooplieden met het inhouden
van een, twee, drie of zes maanden gage, wanneer
ze tegen elkander aan boord onbehoorlijke uitdruk-
kingen hadden gebezigd, of oneenigheid en dadelijk-
heden onder het scheepsvolk niet hadden gestraft.
Meer natuurlijk was het, dat, bij tekortkoming in hunne
verantwoording, scheepsgezaghebbers of kooplieden
werden beboet en die boeten van hunne maandgelden
werden ingehouden.
De raden van Indie op het kasteel Oranje, eiland
Ternate, vergaderd (Coen zijne stem schriftelijk heb-
bende ingezonden) , verkozen in Zomermaand 1616
den gouverneur Laurens Reael, die zich de keuze
Het Avelgevallen, doch aan heeren Majores (zoo als
de kamer van zeventienen wel eens genoemd Averd) ,
schreef, dat hij niet langer Avenschte te blijven dan
de twee jaren, die met Hooimaand 1615 waren
160 ACHTSTE HOOFDSTUK.

ingetreden. Reael behoorde tot een deftig Amster-


damsch geslacht en had een naamgenoot (Laurens
Jakobsz. Reael) gebad, die zich als voorstander der
Hervorming te Amsterdam op verdienstelijke wijze
had doen kennen. Hij zelf staat in Nederlands Jaar-
boeken eervol opgeteekend als staats- en krijgsman,
als dichter en bevorderaar der wetenschappen. — In
Zomermaand 1618 ontving hij zijn ontslag, doch
hoezeer van den hoogsten trap van eer afgetreden ,
bleef hij nog ruim een jaar in Indie, om in dat hag-
chelijk tijdsgewricht de belangen der maatschappij
met alle krachten te bevorderen.
Omstreeks dezen tijd waren twee belangrijke togten
ondernomen, welke beide ongetwijfeld voordeelshalve
werden aangevangen, doch de eerste meer bepaalde-
Hjk om den vijand in den grooten oceaan afbreuk te
doen, de andere om handelswinsten te bejagen. Dewijl
ze onder de ontdekkingstogten rondom den aardbol
kunnen worden gerangschikt, is een omstandig ver-
haal te dezer plaatse onnoodig. — Joris van Spilber-
gen , een kloek en onverschrokken zeevaarder, zeilde
uit Nederland in Oogstmaand 1614, stale over naar
de kust van Brasiel, ging door de straat van Magel-
laan en bezocht de westkust van Amerika. Door de
Oostindische maatschappij uitgerust en daarvan in
Spanje kennis gekregen zijnde, meende men hem
zijne stoutmoedigheid te zullen verleeren. Rodrigo
de Mendoza kwam met 8 schepen hem bespringen,
die ongeveer een jaar reis en slechts 4 bodems bij
zich had, alle veel kleiner dan van zijnen vijand.
Het Spaansche admiraalschip en nog twee galjoenen
gingen te gronde. Voor Callao en Peyta werd hij

-
ACHTSTE HOOFDSTUK. 161

vijandig ontvangen; doch niet te Acapulco, waar


drinkAvater en ververschingen hem zeer te stade kwa-
men. De vriendschappdijke ontvangst Averd door den
vlootvoogd met heuschheid beantwoord; hij gaf den
Spanjaarden de gelegenheid zich te overtuigen, hoe
zijne kleine magt eene aanzienlijke armade had over-
Avonnen, en de kust van Chili en Peru in rep en
roer gesteld. Op den grooten oceaan bedroefde ziekte
en sterfte de schepelingen. Van Spilbergen, op de
hoogte van Manilla vernemende, dat Da Silva met eene
magtige vloot naar de Molukken was gezeild, haastte
zich daarheen om tijdige hulp te kunnen bieden.
Den 30 van Lentemaand 1616 wierp de vlootvoogd
voor Ternate het anker, en ofschoon te dier plaatse
niets van de Spaansche vloot was vernomen, had hij
nogtans zeer verstandig gehandeld, dewijl die vloot
16 zeilen en daaronder 10 galjoenen telde met 2000
geAvapenden. Da Silva was uit overgroote omzigtig-
heid naar Malakka geloopen, om nog tien of meer
zware schepen, van Goa verwacht, onder zijne vlag
te krijgen , ten einde alsdan de Nederlandsche magt
in de Molukken te verpletteren. — De Heere had
het anders geAvild. — De Spanjaard ontmoette niets
dan teleurstelling; zijne onderneming Hep te niet, en
hij zelf stierf van verdriet (zoo men meent was hem
vergif toegediend) te Malakka.
De andere togt had plaats onder Willem Cornelisz.
Schouten als schipper, die in dezelfde hoedanigheid
de maatschappij had gediend, en Jakob le Maire als
koopman of commies, zoon van den vroeger genoem-
den Isaac le Maire. Met twee zeilen, op hebbende
100 koppen, waren ze den 14 van Zomermaand 1615
I. 11
162 ACHTSTE HOOFDSTUK.

uit Texel gezeild. Aan het Vuurland; bezuiden straat


Magellaan , verbrandde het jagt, zoodat hun slechts
e£n schip de Eendragt overbleef. Die togt was in-
derdaad eene ontdekkingsreize, want behalve de in
den grooten oceaan ontdekte eilanden vonden zij straat
le Maire, en benoemden den zuidelijksten uithoek van
Amerika kaap Hoorn. — Ze verschenen voor Maleija
den 17 van Herfstmaand 1616, en Averden door den
generaal en den admiraal Van der Hagen met voor-
komendheid ontvangen, hun echter, bij hun vertrek
naar Bantam, een vertrouAvd man medegegeven, opdat
ze niet onderweg de gelegenheid van den handel mog-
ten nagaan. Toen de Eendragt een paar dagen ter
reede van Jakatra gelegen had, kwam er Coen, die,
de beide opperhoofden op den 2 van Slagtmaand aan
wal hebbende bescheiden, hun aanzeide, dat van
't oogenblik af, ingeA'olge last van bewindhebberen,
schip en goederen waren in beslag genomen. Na de
beleefdheid, waarmede zij door den gouverneur-gene-
raal waren behandeld en de leeftocht die ze van hem
ontvangen hadden, moest hun deze tijding als een
donderslag in de ooren klinken. — Algemeene be-
vreemding zou' de handelwijze van Coen te regt op-
Avekken, ware het niet dat het schrijven van bewind-
hebbers van den 4 van Sprokkelmaand 1616, dezelfde
uitrusting van Isaac le Maire betreffende , wel aan
Coen te Bantam, doch niet aan Reael op Ternate
bekend konde wezen. — Aan de waarheid van het
verhaal evenwel, als hadden de schepelingen van de
Eendragt bezuiden Amerika eene opeue zee gevon-
den, werd vrij algemeen, inzonderheid door Van Spil-
bergen , getwijfdd. — Men gevoelt overigens , hoe
ACHTSTE HOOFDSTUK. 163

inderdaad de belangen der Oostindische maatschappij


medebragten, alle vaart op de Indische kwartieren
zoo mogelijk den kop in te nijpen, onverschillig of de
ondernemers al of niet van octrooi van de Algemeene
Staten waren voorzien. •—• De reeders van de zich
noemende Australische compagnie bleven niet in ge-
breke zich bij de Staten-Generaal te beklagen, alzoo
het generaal octrooi op het bevaren van nieuAV ontdekte
»passagien, havenen, landen ofte plaetsen," uitgevaar-
digd den 27 van Lentemaand 1614, hun allezins regt
gaf om een speciaal octrooi te erlangen, tot het varen
door straat le Maire gedurende vier reizen. De Al-
gemeene Staten veroordeelden dien overeenkomstig
de vereenigde Oostindische maatschappij tot de beta-
ling van eene schadeloosstelling ter somme van ruim
/ 58000.
Door Reynst uit de Molukken op nieuw naar de
Roode zee zijnde gezonden, slaagde P. v. d. Broecke
te Mocha op buitengewone Avijze. Op de hem toege-
stane woning heesch hij den 6 van Lentemaand 1616
de Nederlandsche vlag, en verkreeg van den Pacha
eene verlaging van in- en uitgaande regten , die bij
alle vreemde kooplieden de afgunst opwekte. Hij
leerde er kennen de » kahauwa, een spetie van sAA'arte
boontjes, gelijck boontjes-holwortel, daer swart Avater
van maken en Avarm in drincken" (*). Door hem
kwam de kennis van dat boontje in Nederland, de
koffijboon, die thans bij de geheele beschaafdo wereld
is bekend, en bij arm en rijk in Europa en Indie

(*) IIETEK V. D. BROECKE. Korte historiael ende journaelsche


aanteyckeninqhe enz. Haarlem 1634, bl. 67.
11*
164 ACHTSTE HOOFDSTUK.

en elders onmisbaar is geworden. — Het gelukte hem


te Suratte, waar de Engelschen hun hoofdkantoor
hadden, den Nederlandschen handel te vestigen , en
kwam in Slagtmaand 1616 den directeur verslag doen.
Boschhouwer Avas intusschen bij den keizer van
Kandy in groot aanzien gestegen, doch de Neder-
landsche hulp, Avaarop de vorst hoopte om zijne vijan-
den uit Ceylon te verdrijven, kwam niet opdagen.
Te kAvader ure kwam hij als gezant met lastbrieven
van den keizer te Bantam. Reynst Avas overleden,
geen nieuwe generaal nog benoemd en de schepen,
als meest in de Molukken, konden niet gemist worden.
Bij zijnen meester niet zonder de benoodigde krijgs-
magt Avillende terugkeeren, vertrok hij naar Nederland.
Bij bewindhebberen en bij de Algemeene Staten wilde
hij zich als gezant doen gelden, doch de kamer van
zeventienen wilden in hem niets anders zien dan een
beambte der Oostindische compagnie, hetgeen aanlei-
ding tot twist gaf. Boschhouwer ontAvarende, dat hij
niet zoude slagen vertrok naar Denemarken, en werd
een verrader van zijn vaderland. Als gezant van den
oppervorst van Ceylon sloot hij een verdrag met de
Deensche kroon, en zette in 1618 met twee schepen,
behoorlijk van krijgsvolk enz. voorzien, zeil naar Indie.
Hij stierf onderAveg en daarmede Hep die onderneming
te niet, deAvijl de keizer van een verbond met Dene-
marken niets weten wilde. — Intusschen werd deze
zelfde uitrusting de oorsprong van de Deensche vaart
op Indie.

Op onderscheidene plaatsen wogen op den duur de


voordeelen in geenen deele tegen de kosten op, welke
een gevestigd kantoor na zich sleepte. De westkust
- , _ • • . . • • ' • •

ACHTSTE HOOFDSTUK. 165

van Borneo, welke slechts diamanten leverde, kon de


ongelden te Sukkadana en Sambas niet goed maken. —
Te Makasser was het raadzaam geoordeeld den han-
delsomslag op te breken. — Boeton beantwoordde niet
aan de verwachting, en toen de Portugezen zich met
acht zeilen voor dat eiland kwamen vertoonen, werd
het kantoor geligt. Zorgeloosheid had te dier gele-
genheid het schip Enkhuizen den A'ijand bijna in han-
den doen vallen; de kloekmoedigheid der bemanning
voorkwam zulks. — Van de kantoren ter kust van
Koromandel bleven die te MasuHpatnam en Paliakatte
overig; de koopman te Grissee werd terug geroepen
en het kantoor te Atsjeen ingetrokken, van Avege de
Avillekeurige Avreedheid jegens den koopman door den
sultan gepleegd.
Toen er nog geen algemeene landvoogd Avas, schoot
hun, die aan het hoofd van eene loge of kantoor ston-
den, niets anders overig dan het verslag hunner ver-
rigtiilgen en hunne aanvragen om goederen en gelden,
Avaaraan buns inziens op bun kantoor behoefte be-
stond, regtstreeks te rigten aan bewindhebberen: toen
een gouverneur-generaal Avas benoemd en Coen direc-
teur van den handel Avas geAvorden, hield dat gebruik
wel niet op, doch de aanvragen werden ook te Bantam
gedaan. Een en ander gaf aanleiding tot verwarring;
want sommige kantoren werden te ruim, andere te
karig gesubsidieerd. De ongelegenheden bleven niet
uit, Avant behalve dat van de meeste Indische voort-
brengselen naar Europa Averden afgescheept, zoo Ava-
ren b. v. de kustkleedjes en geschilderde sitsen van
de kust van Koromandel in de groote Oost of de
Molukken gewild, terwijl de Moluksche specerijen in

.
166 ACHTSTE HOOFDSTUK.

het Malabarsche schiereiland eene grage markt von-


den. Ten gevolge der briefwisseling met Europa ge-
beurde het, dat hier het geld renteloos bleef Hggen
of bijzondere belangen diende, terwijl dd,ar de noodige
aankoopen niet konden worden gedaan, en de markt,
die er behoefte aan had , onvoorzien bleef.
De landvoogd en de directeur achtten zich gereg-
tigd, ambtenaren, over wie zij niet tevreden waren,
6f in schijn eervol naar Europa te doen terugkeeren,
of als hunnen tijd hebbende uitgediend, of zelfs met
afgeschreven gage, of zonder voortduring van maand-
gelden naar het vaderland te doen scheep gaan. Zoo
zocht men zich te ontslaan van oneerlijke of onbe-
kwame beambten of schippers, of Avd van dronkaarts.
Nu gebeurde het wel, dat zoodanige menschen door be-
Avindhebberen naar Indie werden terug gezonden, niet
enkel met dezdfde bezolding, die zij A'roeger hadden
genoten, maar wel e,ens met verhooging van inkom-
sten, hetgeen strekken moest tot kwetsing van het
gezag van hem , door wien zoodanige personen Avaren
opgezonden. Scherpe brieven van de opperhoofden
in Indie aan de kamer van zeventienen Avaren daarvan
het gevolg; reeds in 1 6 1 5 , maar ook later, hebben
de gouverneurs-generaal zich over gelijke miskenning
van hun gezag menigmaal te beklagen gehad.
De berigteh van Schouten hadden bij den generaal
Reael de zucht opgewekt tot het doen van nasporingen
ter ontdekking van het »Zuidland." Ook van de
heeren meesters kwamen daartoe aansporingen, voor
dat iets Avas bekend geworden van den uitslag van
Schoutens reize. We] was Willem Janszoon van
Amsterdam van de ontdekking van het eigenlijke

_ _ _ » _ _ —_^_^——
ACHTSTE HOOFDSTUK. 167

Zuidland in 1606 op Amboina terug gekomen, doch


van de uitzending van den raad van Indie Cornelis
Dedel, in 1 6 1 6 , kwam niets. Omstreeks dienzelfden
tijd kAvam De Hartoch , kort daarna De Edel op de
westkust van datzelfde Zuidland, zoo als eenige jaren
later Carstens op de noordkust. Deze laatste was
op eene onderzoekingsreize uitgezonden, bezocht de
westkust van Nieuw-Guinea en gaf aan de golf van
Carpentaria haren naam. Van wege de Oostindische
maatschappij werden derhalve ontdekkingstogten be-
raamd en met der daad tot stand gebragt, ofschoon
de uitkomst weinig aan het doel, uitbreiding van
handelsbetrekkingen, beantwoordde.

_
NEGENDE HOOFDSTUK.

Coen wordt gouverneur-generaal. Pogingen om te Jakatra een hoofd-


kantoor te vesligen. De Oostindische maatschappij in moeije-
lijkheden. Onderhandelingen in Engeland. Spanning in Indie
\ op Amboina, Banda en vooral op Java. De loge te Japara
geplunderd; dit verraad gewroken. P. v. d. Broeke, landlogt
dwars door het Malabarsche schiereiland, te Jakatra. Vijan-
delijkheden door de Engelschen te Bantam aangevangen. Scheeps-
strijd tegen de Engelschen. Belegcring der sterkte te Jakatra.
Gebeurtenissen na het vertrek van Coen. Uitredding. Oorlog
tegen Bantam. Algemeene toestand. Besluit om de Engelschen
te beoorlogen. Tijding van den in Europa gesloten vrede.

In Zomermaand 1618 kAvam het door Reael ge-


vraagd ontslag en de aanstelling van Coen , bereids
den 31 van Wijnmaand 1617 gedagteekend. Het was
eene hulde, welke bewindhebbers bragten aan de
bekwaamheid, Averkzaamheid en ongekrenkte eerlijk-
heid van den man , dien zij reeds hadden leeren ken-
nen als streng van beginselen tot stroefheid t o e ,
onbeschroomd om uit te komen voor, en vast te
houden aan, hetgeen hij waarheid achtte te zijn. Hij
was echter evenmin vrij te pleiten van hoofdigheid
en bitterheid, ja zelfs van onbillijkheid, wanneer hij
meende gedwarsboomd te Avorden; ook bij groot ver-
schil in derikwijze. Maar de tijd, Avaarin hij optrad
als algemeen landvoogd was hagchelijk, en behoefde
NEGENDE HOOFDSTUK. 169

een man van doorzigt niet alleen, maar tevens van


een vast en onwrikbaar karakter. Hij was de man,
dien men behoefde.
Reeds Both was van meening geAveest, dat men
in de nabuurschap van straat Sunda, een hoofdkan-
toor diende te vestigen, om ten middelpunt te
strekken, vanwaar, naar oost en naar west zooAvel
als naar het noorden, de noodige bevelen konden
worden gezonden, waar de draden op uitliepen van
het n e t , dat steeds uitgebreider Averd. Reynst had
de voorkeur gegeven aan de baai van Jakatra, en
Coen had er steeds op aangedrongen, om in deze
streken een plekje eigen grond te hebben. Ten ge,-
volge der gUnstige overeenkomst over de in- en
uitgaandei regten, met den sultan van Jakatra geslo-
ten , kwamen er steeds meerdere schepen daarheen,
en zeilden Bantam voorbij. Dit Avekte den naijver
van Bantam, alwaar men, met steeds toenemende
onrust, de wassende grootheid der Nederlanders aan-
schouAvde, en zich de oude voorspelling herinnerde,
dat eenmaal eene natie van blanken, met grijze oogen
en Hchtkleurig hoofdhaar, over den Indisclien archi-
pel den meester zou spelen. Dat de Nederlanders
meer en meer den handel naar Jakatra overbragten,
vorderde de erkentdijkheid van den vorst, Aviens
magt voor dien van Bantam' moest onderdoen. Het
was uit dien hoofde dat Coen , eenmaal landvoogd
geworden, met den Jakatraschen vorst onderhandelde
tot verkrijging van eene genoegzame uitgestrektheid
gronds aan de monding der rivier tot het bouwen
eener uitgebreide sterkte , ter vestiging van het hoofd-
kantoor van den Nederlandschen handel in Indie.
170 NEGENDE HOOFDSTUK.

Weinig zoude het geAveest zijn, ingevalle die zorg


de voorname Avare geAveest, welke Coens brein bezig-
heid verschafte; — maar nog steeds zaten de Span-
jaarden op Ternate en Tidor; — op Malakka, ook
op Solor en Timor zaten de Portugezen , en daar
de koning van Spanje, voor het tegenwoordige, in
Europa de handen ruim had , kon hij te meer zijne
aandacht naar het oosten wenden en te Manilla en
te Goa, door krachtdadige ondersteuning, groote
krijgstoerustingen bijeen doen verzamelen , ten einde
aan de Vereenigde Nederlandsche maatschappij de
verkregene- voordeelen te ontwringen. Men voege
daarbij de hardnekkigheid der Bandanezen; — e n ,
meest van alles, de handelsnaijver der Engelschen,
die met leede oogen den steeds toenemenden bloei
der Nederlanders in Indie gadesloegen. Daardoor
werden de Engelschen aangespoord , Javanen, Ban-
danezen , Tidorezen, Spanjaarden en Portugezen te
ondersteunen, ten nadeele van hunne medeprotestan-
ten. In Europa stond de republiek met de Engel-
sche kroon op een' vriendschappdijken voet, en had,
tijdens de worsteling tegen Spanje, geleerd, die kroon
te ontzien, inzonderheid uit hoofde van den gunsti-
gen steun, welken het protestantismus in Engeland
meende te vinden. Dit alles maakte den toestand
tegenover de Engelschen in Indie steeds moeijelijker;
de gevaren werden met den dag grooter, zoodat men
zonder doortastende maatregelen zich in den Aziati-
schen archipel onmogelijk zoude kunnen handhaveu.

Maar de kamer van zeventienen had dien opko-


menden storm niet lijdelijk aangezien; ze had geens-
zins de handen in den schoot gelegd. In tijds had
NEGENDE HOOFDSTUK. 171

ze zich aan do Algemeene Staten geAvend en deze


hadden, bereids in de lente van het jaar 1613 een
gezantschap, waarbij mannen van en r aring en bekAvaam-
heid als Rieiner Pamv, naar Londen gezonden, om,
door tusschenkomst van het gouvernement, met be-
windhebbers van de Engelsche Oostindische maat-
schappij punten van overeenkomst vast te stellen,
waardoor aan de oneenigheden in Indie tusschen de
beide natien paal en perk mogte worden gezet. Die
pogingen tot bevrediging slaagden niet. Nu was er
A'oor de Algemeene Staten geene zAvarigheid, om,
terwijl ze in Lentemaand 1614 de ambtenaren der
Nederlandsche maatschappij in Indie openlijk mag-
tigden om het geweld door Spanjaard of Portugees,
tegen de compagnie of hare bondgenooten bedreven,
met geweld te keeren , tegelijkertijd, onder 's hands ,
bewindhebbers aan te manen, om te waken tegen
den Engelschen overmoed en de regten, door ver-
dragen verkregen , ook tegen de Engelschen te hand-
haven. De ondersteuning in gewapende schepen en
krijgsvolk, door de maatschappij, uithoofde van den
zorgdijken toestand, Avaarin ze zich bevond, ge-
vraagd, werd in 1613 geweigerd, doch herhaaldelijk
werden haar door de Algemeene Staten in plaatse
daarvan eenige tonnen gouds toegdegd, ten einde
met te meer nadruk de vijandelijke aaiwallen in Indie
te kunnen weerstaan. Daarna Averd ze ook met ge-
wapende schepen ondersteund; in 1619 geschiedde
zulks voor de tweede reis.

Men heeft. gezien, hoe, in diervoege verzekerd van


de goedkeuring van heeren meesters in Europa,
Reynst de Engelschen van Loehoe had doen opbreken,
172 NEGENDE HOOFDSTUK.

maar * hoe hij nogtans straffeloos had meenen te


moeten toezien, dat de Engelschen het den Banda-
nezen geleende geschut zelven hadden bediend,, en
»mede op de onzen geschoten hebben," zooals dezelfde
landvoogd (in een schrijven van Wijnmaand 1615)
verklaart. Ook was de spanning in Europa tot die
hoogte gerezen, dat ten gevolge der lasterlijke klagten
van de Engelsche maatschappij het Britsch bewind
zich had vermeet, een Nederlandscli retourschip, in
eene Engelsche haven binnen gevallen, aan te hou-
d e n , ten gevolge waarvan uit het A r aderland, de
aanbeveling Avas gezonden, om de naar Europa kee-
rende schepen te Avaarschuwen, geene Engelsche
havens aan te doen. Was het wonder, dat Reynst
meende , hoe wij kasteelen bouwden, doch de En-
gelschen de vruchten trokken? Men overtuigde
zich weldra, dat door de opstokerij der Engelschen
de toestand der Nederlanders allerwege in den archi-
pel steeds hagchelijker werd. Coen verheelde zijn
gevoelen niet, dat de Engelsdien moesten geweerd
worden, en hun slechts veroorloofd behoorde te wezen
in de Molukken, onder het geschut der Nederland-
sche forten, handel te drijven. Zoo Averd men meer
en meer de ter sluiks gepleegde vijandelijkheden der
Engelschen moede, en Joris van Spilbergen Averd,
korte dagen na zijne komst te Ternate en wel op den
9 van Bloeimaand 1616, gemagtigd, waar hij Engel-
sche schepen mogt ontmoeten, ze niet uit het oog te
verliezen , ten einde hun den handel te beletten met
de onderdanen van Ternate en zelfs hen aan te
tasten, overal waar het blijken mogt, dat zij de
inlanders bijstonden. Waren al deze maatregelen
NEGENDE HOOFDSTUK. 173

genomen, zonder uitdrukkelijke lastgeving van be-


Avindhebbers, die lastgeving bleef niet uit, en werd
door De Carpentier medegebragt.
Overeenkomstig die orders werd den Engelschen
bevelhebber Castleton, die met vier zeilen in de
Molukken kwam, alien handel belet. Even zoo wer-
den in de eerste dagen van het jaar 1617 de En-
gelschen naar de Bandasche eilanden gevolgd, doch
bezig zijnde op Rhun batterijen aan te leggen en de
onzen met vijandelijkheden dreigende, trok men zich
tot Neira terug. Eenige Aveken daarna Averd een dier
beide schepen onder Ceram door Mr. Corn. Dedel
vermeesterd, en het andere werd in bezit genomen,
toen het door wind en stroom te midden der
Nederlandsche schepen verviel. Men achtte nogtans
het eiland Rhun te zeer versterkt, om er destijds een
aanval op te wagen.
Er scheelde dus weinig aan, of alomme in Indie
braken openlijke vijandelijkheden uit tusschen Ne-
derlanders en Engelschen. De verbittering Avas het
grootst te Bantam. Waar men elkander ontmoette,
werden bij de minste aanleiding gewelddadigheden
en moord zelfs gepleegd. Zoodanige vijandige ge-
steldheid kon den Bantammers niet ontsnappen. Zij
verbonden zich met de Engelschen, om gezamenlijk
de Nederlanders van Java te verdrijven, voornemens
zijnde om, dit eenmaal geschied wezende, ook de
Engelschen , Avier magt veel geringer Avas, op gelijke
wijze het eiland te doen ruimen.
De keizer van J a v a , of de soesoehoenan, nam
deel in de zamenzwering, en de sultan van J a k a t r a ,
Het zich, tegen zijne eigene belangen en half met
174 NEGENDE HOOFDSTUK.

onAA'il, door zijnen magtigen nabuur verleiden , om de


Nederlanders te verraden. Terwijl dit omveer broeide,
doch den scherpzinnigen Coen niet onopgemerkt bleef,
barstte het op de meer oostdijke kust van Java los.
De keizer gaf zijnen verbondenen het voorbeeld,
daar hij te Japara, welke haven onder zijn gebied
behoorde, de loge deed plunderen, en de bedienden
vermoorden, of gevankelijk wegvoeren. -—• De sterkte of
bet kasteel, dat aan den mond der Jakatrasche rivier
in aanbouw was met inlandsche arbeiders, vorderde
langzaam. Nu werd den Javanen en Sinezen, die hier
vrij talrijk Avaren, op zware straffen door den Sultan
van Jakatra verboden, voor de Nederlanders eenigen
arbeid te verrigten; bovendien werden van zijnent-
wege versterkingen aan de Avestzijde der rivier aan-
gevangen. De Engelschen hadden eene steenen loge
kort bij de Hollandsche. — Dus werd het gevaar
steeds dringender. Intusschen overviel den landvoogd
geene vrees of besluiteloosheid. Integendeel: stout-
moedigheid stelde hij tegen het gevaar. De comman-
deur Martensz. werd naar Japara gezonden; geheel
onverwacht verscheen hij, vermeesterde een aantal
vaartuigen, die ter reede lagen, en leverde de stad
aan de vlammen, zonder een enkel man te verliezen.
Zoo groote stoutmoedigheid en snelheid van handelen
om het verraad te straffen, maakte op Java diepen
indruk.

Terwijl zoo de toestand was, kAvam P . van den


Broecke ten anker voor Jakatra. Op Mauritius zijnde
geweest, had zijn schip, vandaar vertrokken , tegen
stormen geworsteld, en een wrak gelijk de kust van
Malabar bereikt, om daar op het strand te geraken
NEGENDE HOOFDSTUK. 175

uiet verre van Damaun. Het was hem gelukt, de


geborgene goederen in de loge te Suratte in veilig-
heid te krijgen, maar de schipbreukelingen wisten
niet AA'aarheen. Geene scheepsgelegenheid Avas er
voor hen. Van den Broecke besloot tot een' hoogst
avontuurlijken en stouten togt, van duizend gevaren
omgeven, om met zijne manschappen, dwars door het
schiereiland heen, de kust van Koromandel te berei-
ken. Het was een togt van tweehonderd mijlen ver,
door bosschen en over gebergten, door kleine Staten,
wier krijgshaftige en roofzuchtige hoofden grootelijks
te vreezen waren, terwijl de bezwaren vail den ver-
moeijenden togt reeds alleen genoegzaam waren, om
een ieder af te schrikken, die niet door moed, stand-
vastigheid en zelfvertrouwen gesterkt Avas. Van den
Broecke had dien togt gelukkig volbragt, en kAvam
nu bijna een jaar later den 7 van Slagtmaand 1618
op Java. — Eerlang weder naar Suratte afgevaar-
digd, had hij de hoogte van Bantam nog niet be-
reikt, toen hij vernam , dat de Engelschen een schip
verraderlijk hadden vermeesterd. Dus waren de vijan-
delijkheden door hen aangevangen, en hij keerde
naar Jakatra terug, van oordeel, in zoo gevaarvol
tijdsgewricht nergens van zooveel nut te kunnen zijn.
De Engelschen hadden hunne Javaansche bondge-
nooten wederom moed , weten in te boezemen, en
vingen op den 15 van Wintermaand de vijandelijk-
heden aan, door de overrompeling van het schip de
Zwarte Leeuw, dat met eene lading rijst en ander-
halve ton gouds' aan geld te Bantam Avas gekomen.
Zij zochten de schepelingen in hunne dienst te krijgen
door de belofte van betaling der achterstallige soldij
176 NEGENDE HOOFDSTUK.

en dubbel maandgeld. Dat aanbod werd eddaartig


geweigerd en gevangenschap was het loon. •— Den
Engelschen zeevoogd Deal werd door Coen de
teruggave van schip en lading afgedscht; dit Averd
met smaadAvoorden en hooghartiglijk geweigerd, de-
wijl de Engelsche zeemagt te Bantam vrij talrijk
was. —• Thans was het tijd om te handelen. De
Engelsche loge, waaraan met kracht werd geAverkt
en waaruit, aan het Nederlandsche fort veel kwaad
hadde kunnen worden gedaan, werd aangetast; ze
werd vermeesterd, doch niet zonder verlies.
De kostbaarste goederen en het gereed geld werden
aan boord der schepen gebragt, en het scheen als of
Coen voornemens was de sterkte te ruimen, die nog
verre van voltooid Avas, en Avaar de hoeveelheid bus-
kruid gering was te noemen. Met 11 schepen kwa-
men de Engelschen opzetten, en vorderden niet min-
der dan de overgave der Nederlandsche schepen en
goederen. E r waren kleinmoedigen, die den ondergang
als zeker beschouAvden. Zou men niet de sterkte
verlaten en trachten met de schepen heimelijk van
daar te wijken naar de Molukken ? — Doch niets
daarvan I — De scheepstrijd, hoe ongelijk ook, werd,
ofschoon met omzigtigheid, gewaagd; vier uren lang
sloeg men met 7 zeilen tegen de overmagt der En-
gelschen , zonder een enkel schip te verliezen. —
Dit geschiedde op den 1 van Louwmaand 1619. —
Evenwel was Coen voorzigtig genoeg niet nutteloos
een' nieuwen strijd te wagen, vooral toen de Engelsche
schepen tot 14 waren aangegroeid. Het ware beter
naar Amboina te vertrekken, de daar voorhandene
schepen onder zijne vlag te nemen en dan terug te

- . __^—
NEGENDE HOOFDSTUK. 177

keeren. Het is waar: eenige maanden zouden


daarmede verloopen, en wat zou intusschen het lot
van het fort wezen! In alien gevalle Averden in dier
voege de schepen gevrijwaard, voor de overmagt der
Engelschen de vlag te moeten strijken. •—. De land-
voogd vertrok en vermaande schriftelijk hen, die bin-
nen het fort werden achtergelaten, tot volharding met
bijvoeging tevens, Avanneer de nood drong, zich eerder
aan de Engelschen dan aan de Javanen over te geven;
in alien gevalle meer vertrouvven hebbende op Chris-
tenen dan op Mohammedanen. Van den Broecke hield
deze tijding zoo lang mogelijk geheim, wel wetende
hoe menigeen daardoor moedeloos zoude worden. Ook
waren e r , toen dat vertrek bekend werd, die zulks
Coen als lafhartigheid toerekenden, en als hadde hij
zich door de vlugt zoeken te redden.
Den 4 van LouAvmaand 1619 hadden de Neder-
landsche schepen de ruimte gekozen. De Engelsche
schepen kwamen nu kort voor den wal. P . van den
Broecke Avas bevelhebber van eene sterkte , die aan
de meeste kanten nog open was en, daar zij zonder ge-
noegzame borstweringen Avas , de verdedigers aan het
vijandelijke vuur Het blootgesteld. Binnen die sterkte
bevonden zich ruim 100 vromveii en kinderen, met
naauAvelijks 200 verdedigers, Avaaronder niet meer dan
88 Europeers, en die telande omsingeld door tal van J a -
vanen en aan de zeezijde door eene Engelsche vloot,
Aveldra tot 18 zeilen aangegroeid. Rusteloos Avaren
© ©

de belegerden bezig om de sterkte in beteren staat


te brengen, terwijl zij te gelijker tijd op vijandelijke
aanvallen moesten verdacht Avezen. Moed en volhar-
ding tot het uiterste was de leuze. De vier schansen
I. 12
178 NEGENDE HOOFDSTUK.

geraakten ill voldoenden staat en waren met balen


lijnAvaten tot borstwering voorzien; op ieder werd eene
Nederlandsche vlag geplant. Nu ving de sultan van
Jakatrk aan met de belegerden te onderhandelen.
Op den 21 van Louwmaand kAvam men overeen, dat
de vestingwerken ongeschonden zouden blijven, da
vorige verdragen hernieuwd worden en de Nederlan-
ders Rx. 6000 in geld geven. De bevelhebber werd
bij den vorst genoodigd, en de Raad van het fort
daarin geene zwarigheid ziende, ging Van den Broec-
k e , verzeld van den arts De Haan (die meermalen
over en Aveder geweest was), slechts vijf soldaten tot
geleide en tot het dragen der geschenken bij zich heb-
bende. Naauwelijks was hij binnen het paleis, of de
sultan toonde, hoe de geheele vredehandeling zijner
zijds slechts misleiding en verraad Avas geAveest. Van
den Broecke. en die met hem Avaren werden gekne-
veld, langs de aarde gesleurd en schandelijk mishan-
deld. De bevelhebber Averd gedwongen aan zijne land-
genooten te schrijven, dat ze zich moesten overgeven.
Zij, aanvankelijk geheel ter neder geslagen door zijne
gevangenschap, grepen Aveder moed en waren nu dub-
bel op hunne hoede. P . van Ray kreeg, in Van den
Broecke's plaats, het opperbevel. Twee duizend rijks-
daalders werden te vergeefs voor zijne vrijheid geboden.
Op den zesden dag na zijne gevangenneming en na veel
smaads te hebben ondervonden, werd Van den Broecke
gekneveld, met den strop om den hals, als zoude men
hem, een gemeen booswicht gelijk, dadelijk aan den
eersten boom ophangen, naar de Nederlandsche veste
gesleept. Mogt zijne toespraak niet meer uitwerken
dan zijne brieven , zoo wachtte hem de dood. Tot

-
NEGENDE HOOFDSTUK. 179

het schrijven hadde hij zich laten dwingen, Avant daar-


door vernam men in de veste , dat hij nog leefde;
maar een gevangen bevelhebber is geen bevelhebber
meer, en brieven van anderen inhoud, dan hem voor-
geschreven was, zouden niet in handen der belegerden
zijn gekomen. E r bevonden zich onder de Engelschen
in alle deze schanddaden 's vorsten raadslieden, die
het Nederlandsch verstonden. Tusschen twee Engel-
schen staande kAvam hij aan den voet der veste, omringd
door Javanen. Nu kAvam het er op aan om te toonen,
of hij onder gevangenschap en menigerlei mishande-
lingen zich even moedig en fier zou betoonen, als
vrij van banden, als in de wapenen tegen over den
vijand. Van den Broecke, wel verre van te raden
tot overgave, maande zijne landgenooten met luider
stemme aan tot moed en volharding. Dit verbitterde
de Engelschen en Javanen. Omverre gerukt en langs
den grond gesleurd zou Van den Broecke Avaarschijn-
lijk in het gezigt zijner Avapeubroeders zijn om het
leven gebragt, Avare het niet geweest, dat de geldzucht
van zijn leven voordeelen hadde verwacht.
Intusschen bevonden zich de belegerden in een'
benarden toestand. In gevaar dat hun het drinkwater
zou worden afgesneden, met een toenemend en groot
aantal zieken en nagenoeg zonder buskruid; de bat-
terijen der vijanden wel bezet van geschut: wat zou-
den ze uitrigten, hoe zich verdedigen! Zij leenden
het oor aan de A'oorstellen van den Engelschen bevel-
hebber Th. Deal, en den 1 van Sprokkelmaand 1619
werd men het omtrent de volgende punten eens: het
geschut en de krijgsvoorraad was voor de Engelschen;
goederen en geld voor den sultan van Jakatra; een
12*
180 NEGENDE HOOFDSTUK.

Engelsch schip zou de Nederlanders naar de kust van


Koromandel overbrengen, onder belofte van negen
maanden lang tegen de Engelschen geene Avapenen
te voeren, Van den Broecke en zijne medegevangenen
zouden in vrijheid worden gesteld. Dit alles zoude
den volgenden dag plaats hebben. — In dier voege
moesten de Nederlanders hunne sterkte te Jakatra
opgeven. Het Avas met hunnen invloed op Java ge-
daan ; want, van waar zou uitkomst tegen den vol-
genden morgen opdagen ! Immers , aan eene vloot
tot ontzet was nog in geene drie maanden te denken!
Zoo oordeelde de kortzigtige mensch. Intusschen,
die aanstaande dageraad bragt gebeurtenissen aan , ten
gevolge waarvan de Nederlanders in het bezit hunner
sterkte bleven.
De onderhandelingen waren gevoerd buiten kennis
van den pangerang, regent van het rijk van Bantam,
en hot was Van den Broecke gelukt door Houbraken,
een Nederlander, tot de loge te Bantam behoorende,
die bij hem Avas toegelaten, den pangerang daarop
opmerkzaam te maken, en den regent van Bantam
te doen gevoelen, dat Van den Broecke veel liever
zijn gevangene ware, dan van den sultan van Jakatra.
Dit werkte; het noopte den regent om te handelen.
Meer troepen werden naar Jakatra gezonden; in
den vroegen morgen van den 2 van Sprokkelmaand
kreeg de bevelhebber van Bantams krijgsmagt een
geheim gehoor bij den sultan, en Het dien vorst de
keuze, 6f om oogenblikkelijk gekrist te Avorden, of
wel op staande voet afstand van zijn rijk te doen.
De verraste vorst koos lijfsbehoud; en sleet zijne
overige dagen met de vischvangst, ten einde daarin
NEGEJVDE HOOFDSTUK. 181

een sober bestaan te vinden (*). Welke plotselinge


lotwissel! In zijn persoon werd het verraad, aan Van
den Broecke en de Nederlanders gepleegd, op tref-
fende wijze gestraft. Zonderlinge ontknooping!
Wel vertoonden zich de Engelschen, ingevolge af-
spraak, dien voormiddag voor het fort, dat door hen
uit handen der Nederlanders zou worden overgeno-
men, doch zonder Van den Broecke en de andere
gevangenen, evenmin verzeld van Jakatrasche gijze-
laars; derhalve konden zij niet voldoen aan de bepa-
ling op de uitwisseling van gijzelaars, en zij moesten
onverrigter zake terug keeren. — Van de zijde van
Bantam heette het, dat Jakatra was overrompeld ge-
worden uit weerwraak over de trouweloosheid aan de
Hollanders gepleegd. De pangerang deed de vredevaan
uitsteken, en zond in de sterkte overvloed van levens-
middelen en andere benoodigdheden; maar Van den
Broecke en De Haan deed hij bij de overige gevan-

(*) Zoo vlugtig en oppervlakkig is CRAWFURD {De Indische Ar-


chipel, D. I l l , bl. 411), dat hij den Jakatraschen vorst eerst die
stad doet ontwijken, toen ze door Coen word ingenomen. Coen
zegt in een brief van 5 van Oogstmaand 1619: „die van Jacatra,
door die van Bantam uyt syn ryck, goederen, eer ende digniteyt
geset i s , met syn brooder de Pangoran, met omtrent 50 personen,
in't geberchto, alwaer wel bewaert worden ende huns ghelyck pri-
vate lieden, generon moeten."'—Ik verbeeld mij voorts dat Crawfurd's
aanmcrking slechts strekken moot om de verraderij van Bantam
jegens den sultan van Jakatra te doen in het oog springen. Hij
zegt, „Sterker voorbeeld van vervallen grootheid levert de geschie-
denis van geen volk in eonig tijdperk op, het zij wij het ontzettende
van die standverwisseling, of do laagheid van het middel, waar-
door zij to weeg gebragt werd, in aanmcrking nemen," Immers
volgens Coen nam de sultan de vlugt voor de Nederlanders, dus
kan het denkbeeld „laagheid van het middel" in gconen deole op
de Nederlanders toepassolijk wezen.
182 NEGENDE HOOFDSTUK.

genen naar Bantam vervoeren. — De Engelschen, aan-


vankelijk bedAvelmd en verlegen,moesten hunne teleur-
stelling vei'kroppen, wilden zij de goede verstandhou-
ding met den regent niet op het spel zetten. Zij
wrokten echter en beklaagden zich over het gedrag
van den Bantammer. Zelfs geraakten zij geheel vol
vreeze wegens zijne dubbelhartigheid; en wijl de om-
streken van Jakatra door Bantams krijgsvolk waren
bezet, gaf Deal den Nederlanders mooije Avoorden en
ligtte het geschut uit het door hem gebouwde fort.
Hoe wonderdadig Avas men bewaard geAvorden door
de Goddelijke voorzienigheid, dat men nu Avederom
moed vatte en op gunstiger uitkomst eenig vooruitzigt
zich zag openen ! Tijd gewonnen was veel gewonnen.
— Men onderhandelde met den pangerang en met den
Engelschen bevelhebber, zoodat men beider naijver
gaande en de zaak slepende hield. — Dit gelukte.
De Engelsche schepen de baai van Jakatra verlaten
hebbende, kwamen twee Nederlandsche jagten behou-
den binnen. Men had wederom een weinig buskruid.
De moed rees; met ijver was men aan het voltooijen
der vestingwerken bezig, zoodat de sterkte in behoor-
lijken staat geraakte en op den 12 van Lentemaand
1619, ingevolge den last van beAvindhebberen, den
naam kasteel Batavia ontving. — Steeds onderhande-
lende met Bantam en heden aanbiedingen doende,
die men morgen weder wijzigde, of als niet wel begre-
pen Aveder introk, verliep ook die maand; met iederen
dag verkreeg meer de overhand het gevoelen van hen,
die van geene overgave van het kasteel Avilden weten.
De Bantammers begonnen batterijen op te werpen ,
waaraan vooral des nachts met groote voortvarendheid
NEGENDE HOOFDSTUK. 183

geAverkt werd, met bet kennelijke doel om zich meester


van den mond der rivier te maken en de Nederlandsche
werken te kunnen vernielen. In zoo hagchelijke om-
standigheden schoot er niets over dan de Javanen v66r
te wezen, Avat ook het lot van Van den Broecke en
de andere gevangenen Avezen mogt. Het geschiedde.
De Bantamsche batterijen werden onder den voet ge-
haald , hetgeen nogtans niet zonder bloedvergieten
gebeurde. De Bantamsche grooten te Jakatra Avaren
daarover minder verbolgen dan wel verbluft. —
Weken Avaren verloopen en weken verliepen , tot dat
op den 9 van Bloeimaand met het schip Ceylon de
raden van Indie, De Carpentier en Soury, van Am-
boina aankAA'amen met tijding van den landvoogd.
Die berigten beloofden wel geene spoedige komst,
doch op den 28 van Bloeimaand 1619 verscheen Coen
zelf, en Avel met eene vloot van 17 zeilen. Groot
was de vreugd der Nederlanders, want nu was de
maandenlange angst en kommer niet te vergeefs
geleden, en de volharding door eene heuchelijke uit-
redding bekroond geworden. Het kasteel Batavia zou
voortaan de hoofdplaats wezen van de Nederlandsche
magt. — Na het verloop van bijna derdehalve eeuw is
ddar nog altijd de zetel van het Nederlandsche bewind
in Indie, welke lotwisselingen ook de magt van die
natie, met een grondgebied zoo klein van uitgestrekt-
heid in het noordwesten van Europa, in dat tijds-
verloop moge hebben ondergaan.
Coen Avas onvergenoegd over de wijze, hoe men
zich in het fort tegenover den vijand gedurende zijn
afwezen had gedragen. In zijn verslag was hij on-
billijk jegens degenen, die hij nagenoeg vijf maanden
184 NEGENDE HOOFDSTUK.

lang zonder middelen van verdediging, inzonderheid


zonder buskruid, had gelaten. Door hem ingelicht en
zijne zienswijze aannemende, Avaren bewindhebbers
jegens de verdedigers niet zoodanig gestemd, als die
mannen met regt hadden mogen verwachten. De
angstige dagen en nachten, die zij hadden moeten
doorbrengen, waren vele geAveest; en welke was hunne
belooning! — Een andere grond van misnoegen vond
de algemeenen bewindsman daarin, dat de sterkte
Batavia was genoemd. Nieuw-Hoorn Avas de naam
dien hij gewenscht had, naar zijne geboorteplaats, en
nu schreef hij Fort Jakatra, tot dat nieuAve stellige
beA'den van heeren meesters in Oogstmaand 1621 de
benaming Kasteel Batavia herstelden.
De gouverneur-generaal verloor geen tijd, overviel
de stad Jakatra, als Aviste hij niet, dat ze in handen
was van den sultan van Bantam, verjoeg de talrijke
bezetting en maakte zich met der daad meester van
dat rijk. In een rustig bezit kon men zich nogtans
in langen tijd niet verheugen. — Aan den sultan van
Bantam Avas geschreven om het loslaten der gevan-
genen te vragen, en met de vloot verscheen Coen
voor de baai, ten einde die vordering nadruk bij te
zetten. Die gevangenen, ongeveer honderd koppen,
waaronder de manschap van het door de Engelschen
overrompelde schip Avaren, waren over het geheel wel
behandeld geAvorden, en vooral Van den Broecke, die,
ofschoon meermalen met den dood gedreigd, nogtans
dikAvijls in tegemvoordigheid van den pangerang ver-
scheen. Deze, gevoelende, hoezeer de toestand van
het door hem bestuurde rijk in Aveinig tijds veranderd
was , en in vreeze dat de Hollanders op Bantam zich
, NEGENDE HOOFDSTUK. 185

mogten wreken , Het zich tegen Van den Broecke,


des avonds voor hij hem in vrijheid stelde, in de vol-
gende beeldspraak uit: Hij vergeleek Van den Broecke
namelijk bij een vogeltje, dat door een' koning in eene
gouden kooi werd gehouden , de lekkerste beetjes van
zijne tafel ontving en met liefde behandeld werd.
Het vogeltje Avas echter niet tevreden , en verzocht
van den koning de vergunning om eens in de vrije
lucht zich te mogen beAvegen, waarna het in het
kooitje zeker zou terug keeren, het daar zoo goed
hebbende. Door de schoone Avoorden ten laatste over-
gehaald Het de koning het vogeltje uitvliegen. Wel
kwam het vogeltje t e r u g , maar niet ten einde zich
op nieuAV in de kooi te laten opsluiten (*). — De pan-
gerang voorzag, dat Avelligt zijn gevangene als vijand
mogt terug keeren; en zoo gebeurde het eerlang, toen
Van den Broecke zelf, aan het hoofd van eenige sche-
pen, de baai van Bantam vijandelijk kwam bezetten,
ten einde den handel dier stad en de gemeenschap
met de Engelschen te belemmeren. Een vijftigtal vaar-
tuigen , meestal met rijst geladen, Avaren door Van
den Broecke genomen, toen hij in Slagtmaand door
den pas uit het vaderland gekomen raad van Indie,
Frederik Houtman, als bevelhebber over de scheeps-
magt voor Bantam werd vervangen.
De tijd van zijn afwezen naar de Molukken was
door den generaal Coen ten meesten nutte besteed.
Behalve op Amboina Avas hij op Batsjan geweest,
doch ging niet naar Ternate, beducht, dat hem de tijd
te kort mogt Avezen voor den terugkeer naar Java. —•
Op Ternate en Tidor speelden de Spanjaarden voort-
(*) Zie VAN DEN BROECKE, Journaelschc Aenleykeninghe, bl. 118.
186 NEGENDE HOOFDSTUK.

durend de baas. — Wittert bevond zich met eenige


schepen in de Filippijnen, en naar men vernam, was
hij de schrik dier wateren. —• Door den gouverneur
Van Speult AA'aren de opstandelingen op Amboina zoo-
danig in de engte gebragt, dat ze zich op lijfsbehoud
hadden overgegeven. Ook had hij voorspoedig den
Hongitogt (*) volbragt. — In de Bandasche eilanden
stonden de zaken bij voortduring weinig gunstig; beter
op Timor, Solor, te Bima en op andere eilanden
beoosten Java. — Te Patani, op Sumatra en meer om
de west zoude het met den handel zeer voordeelig
gestaan hebben, hadde men slechts een genoegzaam
aantal schepen gehad om alle die havens te bezoeken.
In weerwil van de buitengewoon gunstige wending
op Java, oordeelde de landvoogd, dat de krachtdadige
behartiging der belangen van de maatschappij eene
veel grootere scheepsmagt vorderde, ten deele be-
staande uit een ruim aantal kleinere vaartuigen van
30 tot 100 last groot, bepaaldelijk bestemd tot de
vaart tusschen de Indische havens, ten deele uit sche-
pen geschikt voor de groote vaart tusschen Java en
Europa, en ten deele uit bodems ten oorlog toege-
r u s t , wel voorzien van geschut en inzonderheid van
zwaar geschut. Tegen openlijke vijandelijkheden, hei-
melijk verraad of bedrog moest men zich des noods
met de wapenen handhaven kunnen. — En welke was
de geheele magt, die de maatschappij in Indie had?

(*) Een of meer gewapende vaartuigen (dek-praauwen) moesten


door een of meerdere dorpen geleverd worden; van al de dorpen
voor het kasteel Victoria bijeengekomen, bezocht aan het hoofd
dier vloot de gouverneur d.e stranddorpen van zijn gebied, om
onderlinge twisten te beslechten en weerspannigheid of zeerooverij
te beteugelen. De Hongitogt was door Houtman ingevoerd.
1
NEGENDE HOOFDSTUK. 187

In alles niet meer dan dertig bodems, en deze waren


verstrooid op de kust van Koromandel, in straat Ma-
lakka , voor Bantam en in straat Sunda, de overige
in de Molukken. Hoe vele manschappen telde men
buiten de schepelingen ? De tien forten in de Mo-
lukken hadden 450 koppen, Amboina schaars 2 0 0 ,
Banda 1 0 0 , Solor enz. 3 0 , de kust van Koroman-
del 150 en Jakatra 340, alles te zamen nog geen
1300 man. En hoe vele vijanden had men! De ergste
Avaren zij, die den schijn van vriendschap aannamen.
Van de Engelschen had men genoeg ondervonden
om ook onzerzijds hun den oorlog aan te doen. Uit
dien hoofde was op Amboina, op het einde van Len-
temaand 1619, door de hooge regering van Indie
besloten, de Engelschen aan te tasten, waar men ze
mogt ontmoeten. Alle de destijds op Ambon aanwe-
zige ambtenaren, commandeurs, schippers enz. waren,
op dat besluit, plegtiglijk beeedigd. De Engelschen
hunnerzijds evenwel ontweken de Nederlanders, zoo-
dat er weinig gelegenheid was, hen te benadeelen.
In de laatste dagen van het jaar 1619 werd Van den
Broecke aan het hoofd van 6 schepen naar straat Sunda
gezonden. Die scheepsmagt had in last, te passen op
de Engelsche schepen, welke uit Europa Averden ge-
wacht; ze werd uit dien hoofde eerlang versterkt.
Het duurde tot het midden van Lentemaand 1620,
voor zich eene Engelsche vlag vertoonde. Dit schip
bragt uit Europa de tijding, dat, door tusschenkomst
van den Souverein der beide natien, de twee maat-
schappijen zich met elkander verdragen en de vrede
gesloten hadden. Op plegtige wijze werd den 9 van
Zomermaand 1620 die vrede te Batavia afgekondigd,
een jaar na dat ze in Europa Avas gesloten.
TIENDE HOOFDSTUK.

Tractaat tusschen de Engelsche en de Nederlandsche Oostindische


maatschappij 7 van Hooimaand 1619. De bepalingen: vereeni-
ging; handel; oorlog. Verraad der Engelschen op Amboina
ontdekt; teregtstelling der schuldigen, zeer hoog opgenomen in
Engeland. Aanhouding in Engeland der schepen, waarmede
Van Speult van Batavia was vertrokken. De gouverneur-gene-
raal Coen verlrekt hcimelijk naar Indie. Aan gedelegcerde reg-
ters wordt het onderzoek der zaak opgedragen. Gecommitteerden
naar Londen. Na lange jaren blijft het eilandje Rhun aan
Nederland, en wordt het Ambonsch verraad vereffend.

Het verdrag tusschen de Engelsche en de Neder-


landsche maatschappij was den 7 van Hooimaand 1619
gesloten te Londen, nadat in 1613 en in 1 6 1 5 , de
eerste reis te Londen, de tweede reis in den Haag,
gedurende geruimen tijd , doch vruchteloos was on-
derhandeld. Met der daad bestond het uit drie stuk-
ken , a het eigenlijke traktaat, b de uitlegging of
verduidelijking van eenige artikelen, en c een afzon-
derlijk geschrift over den peperhandel te Bantam.
Zonderling waren allezins de bepalingen, dewijl ze
niets minder ten doel hadden dan eene »unie," eene
vereeniging van de beide maatschappijen — en dat
niettegenstaande van den aanvang af niets dan naijver,
TIENDE HOOFDSTUK. 189

nijd en tweedragt had geheerscht! — De voornaam-


ste bepalingen waren, behalve teruggave van wat men
elkander wederzijds had ontnomen, onderlinge hulp-
vaardigheid, enz., eigenlijk tweederlei:
I. Over den handel: 1. Gezamenlijke bepaling
van den prijs van de peper te Bantam en elders op
J a v a , waar alle andere handel aan ieder afzonderlijk
vrijstaan zou: 2. gezamenlijke handel in de Molukken,
Amboina en Banda , doch een derde van den inkoop
voor de Engelschen en twee derde voor de Neder-
landers ; 3. gezamenlijk openen en vestigen van den
handel op Sina, -— hierdoor verstond men , gewa-
penderhand den handel op Sina te openen; 4. geza-
menlijke regeling van de inkoopsprijzen in Indie en
de > verkoopsprijzen in Europa.
I I . Over het voeren van oorlog: 1. Een raad
van defensie, van iedere zijde vier leden; maandehjks
het presidie te venvisselen, zitting te Bantam of J a -
katra ; 2. tAvintig oorlogschepen, van iedere com-
pagnie de helft, in Indie in dienst te houden, de
schepen van 300 tot 400 last, met 150 koppen en
30 stukken van 8 tot 18 pond ijzer schietende; of
en hoe veel kleinere vaartuigen van oorlog er boven-
dien zullen in dienst gesteld worden , zal de raad van
defensie beslissen; 3. de forten, blijvende in de handen
hunner tegemvoordige meesters, zullen, met name
die in de Molukken, Amboina en Banda, met hunne
garnizoenen onderhouden worden uit de opbrengst
van een te heffen regt op den uitvoer; 4. de forten
die gezamenlijk yermeesterd worden, zullen gezamen-
lijk worden bezeten of verdeeld, en de forten, welke
de Engelschen mogten noodig oordeelen voor zich te
190 TIENDE HOOFDSTUK.

bouwen »is goedgezonden dat deselve questie in


surcheantie sal blijven voor den tijd van twee of drie
jaren."
Ziedaar de voornaamste bepalingen van eene over-
eenkomst, welke twintig jaren tusschen de beide com-
pagnien moest duren, terwijl in gevalle van verschil
tusschen de beide natien, hetzij in den raad van de-
fensie of elders , geen hostiliteit zal zijn geoorloofd;
maar het geschil worden gebragt ter beslechting van
de beide compagnien in Europa, of des noods bij den
koning en de Staten-Generaal. — Eene ware doos
van Pandora! — Wat was er van eene vereeniging,
van eene zamenwerking te verwachteli in Indie, waar
zoo kort geleden de eene partij den oorlog tegen de
andere had aangevangen door het overrompelen van
een geladen schip, en die tevens van de andere partij
had geeischt hare schepen en bezittingen over te geven,
terwijl ze te gelijker tijd in Europa klaagde , als of zij
zoodanig ongelijk Avas Hjdende, als of haar iets dier-
gelijks gebeurd Avare (*) !
Zoodra het er toe kwam, de bepalingen van het
tractaat ten uitvoer te leggen, zagen de ambtenaren
der Nederlandsche Oostindische maatschappij, hoe de
toegevendheid van de Algemeene Staten jegens den

(*) Men zie bij i,. VAN AITZEMA , D. I , fol. 201, b. en op an-
dere plaatsen. — Ik zou het bestek, dat ik mij heb voorgetoekend
te buitengaan, indien ik over dat verdrag en deszelfs bepalingen
uitweidde. — Van de West van Indie wordt alleen vermeld Palia-
katte, op de kust van Koromandel, waar zij vrljen handel zullen
hebben, mits betalende de helft der kosten van fort en Tbezetting.
Van den handel te Suratte en van dien in Perzie wordt geen
woord gerept, ofschoon de Engelschen reeds in 1617 een' gezant
naar het hof van Ispahan hadden gezonden. Het heeft dus den
schijn, dat zij dien handel voor zich alleen wilden bewaren.

___^^^__
TIENDE HOOFDSTUK. 191

koning van Groot-Brittanje hen in eene zee van ver-


drietelijkheden had gedompeld. Reeds dadelijk toen
Coen het uitzenden eener scheepsmagt ter sprake bragt,
ten einde de Molukken van vijanden te zuiveren en
den opstand in de Bandasche eilanden te bedwingen,
verklaarden de Engelschen geene schepen daartoe
beschikbaar te hebben. De landvoogd begeerde die
verklaring in schrift te hebben, en ze werd op den
1 van Louwmaand 1621 in den raad van defensie ter
tafel gebragt. Te dier gelegenheid Het Coen niet na
te herinneren, dat Avanneer de bondgenooten geen deel
aan den togt namen, hun evenmin eenig gedeelte A'an
het voordeel kon te goede komen. Eenige dagen
later scheepte hij zelf zich in, om in Banda de orde
te herstellen. Hij slaagde;al de eilanders onderwier-
pen zich; ook de bevolking van Rhun.
Ingevolge het tractaat scheen de handel met Sina
het voorname doel der unie te wezen. De handel tus-
schen Makao, Kanton en Manilla wilde men ver-
nietigen om den Sinescben handel meester te Avorden.
Sedert 1617 Avas de commandeur Cornelis Reyersz.
in die Avateren geAveest, en op nieuw zoude hij uit-
gaan; maar meer dan twee schepen konden de Engel-
schen niet missen, welke twee schepen bereids onder
de vlag van Willem Jansz. in die streken, inzonder-
heid in de Filippijnsche eilanden, zekeren tijd hadden
doorgebragt. Die hulp ontviel ook eerlang aan Reyersz.,
wiens vloot desniettemin Aveldra 15 zeilen telde.
Indiervoege ging het allerwege. Waar het zamenwer-
king gold bleA'en de Engelschen bijna overal ten ach-
teren; op Amboina en de kust van Koromandel wilden
zij wel hun aandeel in de vruchten genieten, doch
192 TIENDE HOOFDSTUK.

geenszins hun aandeel in de lasten dragen. — Velerlei


klagten gingen dus steeds naar Europa, van de eene
zijde teregt, van de andere zijde te onregt. Beider-
zijds vond men een willig gehoor bij den Souverein,
wiens tusschenkomst zelfs noodig was in het vereffenen
der schadevergoeding, die men wederzijds meende te
vorderen te hebben. Ze maakte eene der punten uit,
behalve andere, die de Indien betroffen, welke de bui-
tengeAvone ambassade had te behandelen, aan welker
hoofd Francois van Aerssen, heer van Sommelsdijk,
stond, die na ongeveer vijftien maanden in Engeland
te zijn geweest, den 16 van Sprokkelmaand 1623 in
het vaderland terug kwam.
Het is der vermdding Avaardig, dat in de instructie
van gemelde gezanten van 25 van Wijnmaand 1621
wel uitdrukkelijk wordt melding gemaakt (*) van de
souvereiniteit en jurisdictie, van wege de vereenigde
Oostindische maatschappij uitgeoefend, »als welke met
geen redenen heeft kunnen questieus gemaakt worden,"
dewijl spoedig dat punt tot onrust en verbittering,
maar ook tot gevaar van vredebreuk met de Engel-
sche kroon aanleiding gaf.
Van hare zijde ging de Engelsche compagnie steeds
voort het Britsch gouvernement tegen de Nederland-
sche compagnie op te stoken. Zoo werden daden van
geweld gepleegd die, hadde God het niet genadig
verhoed, noodlottige gevolgen hadden moeten na zich
slepen. — De Amboinsche gouverneur Van Speult

(*) Men zie bij VAN AITZEMA, D . I , fol. 192, a, art. I X en X.


Het is belangrijk het geheel van de vcrhandclingen dier ambassade
na te lezen, van fol. 191 tot fol. 205. Het tractaat van 7 van Hooi-
maand 1619 is er te vinden, fol. 206 tot fol. 211.
TIENDE HOOFDSTUK. 193

verlangende naar Europa terug te keeren, was in den


zomer van 1625 te Batavia gekomen, en begeeng het
Malabaarsche schiereiland te leeren kennen, ging hij
als commissaris daarheen, om met de eerste schepen
onder den commandeur Carstens naar het vaderland
te vertrekken. Het saisoen te ver verloopen zijnde,
ging hij intusschen naar Mocha met de daarheen be-
stemde schepen. Hij stierf er. —• Eerst in Winter-
maand 1626 vertrokken drie schepen van Suratte naar
Europa onder het bevel van Carstens. Uit gebrek aan
water liepen ze in de haven van Portsmouth bin-
nen ; daar werden ze Avederregtelijk aangehouden; het
duurde omtrent een jaar alvorens ze ontslagen werden
en de inhebbende rijke lading te huis konden brengen.
Wat zoude het gevolg geweest zijn van de opgewon-
denheid en verbittering die in Engeland heerschten,
ware Van Speult nog in leven en aan boord geweest!
Men siddert voor den nasleep van verwikkelingen!
Onder den naam van represaille geschiedde die
daad van geweld, en Avas geenszins de eenige. Niet
enkel aanhouding van in Engeland uit nood binnen-
vallende Oostindische schepen had men te duchten,
maar ook aanhouding in het kanaal. — Als een gevolg
daarvan moet beschouwd worden, dat de Algemeene
Staten in 1628 bewindhebbers der maatschappij mag-
tigden om, ten koste van den lande, tien schepen te
huren en ten oorlog toe te rusten, ten einde te gaan
kruisen op de dat jaar uit Indie gewacht Avordende
schepen, om dezelve voor convooi te dienen en be-
houden binnen gaats te brengen.
Op Coen hadden de Engelschen het bijster geladen,
en beschuldigden hem in het gebeurde op Amboina
I. 13
194 TIENDE HOOFDSTUK.

de hand gehad te hebben. Niet desAvege was het


evenwel, maar van Avege het nadeel dat hij hun op
Java en Banda had berokkend, dat ze zoo zeer op
hem waren gebeten. Zelfs Averd het een punt van
diplomatische onderhandeling, dat hij niet ten tAveeden
male naar Indie zou worden uitgezonden. Intusschen
was tot zijne uitzending besloten. Wijl men vreesde, dat
hij, mogt zijn vertrek bekend worden, in het kanaal
door Engelsche schepen zou Avorden aangehouden,
deed men hem heimelijk vertrekken.
Men zal Hgt begrijpen, dat door zoo hooggaande
twisten het verdrag van 1619 , ofschoon het twintig
jaren hadde moeten werken, geheel in duigen viel. —
Dezerzijds eischte men voor alles ontslag van de drie
onder Carstens aangehoudene schepen, doch van den
anderen kant toonde men te willen toegeven zoo veel
men vermogt, behoudens zijne souvereine regten. De
Algemeene Staten gingen er derhalve toe over om
alien, die op Ambon als regters over het verraad
gezeten hadden, naar Europa te ontbieden, ten einde
voor gedelegeerde regters, uit het Hof van Holland
gekozen, te regt te staan. E r werd in toegestemd
de Engelsche getuigen tegen hen te hooren; maar het
voorbehoud deswege door het Britsch gouvernement
in het midden gebragt, van hun geene andere vragen
te doen, dan die hun in Engeland waren gedaan,
Averd geAveigerd, dewijl men daardoor de beschuldig-
den van. eene onpartijdige regtsbedeeling zou hebben
verstoken. De zaak bleef dus hier te land slepend. —
Geraden vonden echter de Algemeene Staten, buiten-
gewone gemagtigden naar Engeland te zenden; tegen
het einde van het jaar 1628 vertrokken mede naar

_____——
TIENDE HOOFDSTUK. 195

Londen, als gemagtigden van de kamer van zeven-


tienen, drie bewindhebbers (*), die Aveinige maanden
later eene memorie tot afdoening aan de Engelsche
Oostindische maatschappij deden toekennen. Ook toen
duurden de onderhandelingen langen tijd van wege
de buitensporige eischen, Aveike in Engeland werden
vooropgezet, en van Avege de hardnekkigheid, waarme-
de men daaraan vasthield. Men kwam tot een verdrag,
dat tien jaren tusschen de beide maatschappijen zou
van kracht zijn, terwijl onderscheidene de zaken aan
wederzijds te benoemen commissarissen ter vereffening
werden opgedragen. Ze werd aan hoogere staats-
belangen ondergeschikt gemaakt en bleef jaren lang
zonder afdoening. Dit verschafte aan het Britsch
bewind de gelegenheid, om bij het minste ongenoegen
van de Engelsche zijde, op Imogen toon, met hevige
bedreigingen te voorschijn te komen (f), of met zware

(*) Naauwelijks Avas De Carpentier uit Indie terug gekomen en


had hij als bewindhebber zittiug genomen, of hij met H. Brouwer
en De Haze, alle drio met Indie van nabij bekend, werden naar
Bonden gezondcn. Als regtskundig raadsman vorzelde hen de
advokaat Mr. Johan van Heemskerk.
(t) Dit gebeurde onder anderen in 1639, toen niets minder
geeischt word dan openbare tercgtstelling van den gewezen gouver-
neur-generaal Brouwer. Engeland handelde daarbij zoo weinig
kiesch, dat het den voormaligon gouverneur van Amboina, Antonio
van den Heuvel, als gomagtigdo tot de onderhandelingen met den
resident Boswel herwaarts zond. Van den Heuvel Avas to Batavia
veroordeeld geweest tot geesoling en de tong met eene priem te
worden doorstokeu, doch van de schavotstraf begenadigd, was hij
als infaam met de vloot van Wintermaand 1636 naar het vader-
land opgezonden. Bewindhebbers Aveigerden echter met zoodanige
gemagtigderi des konings als Van den Heuvel was in onderhandeling
te treden.
13*
196 TIENDE HOOFDSTUK.

besclmldigingen voldoening te eischen voor den Ambon-


schen moord; en groote geldelijke vorderingen te berde
te brengen Avegens het bezit van Poeleron, als Aveder-
regtelijk aan de Britsche maatschappij onthouden.
Terwijl de Engelschen eenerzijds het tractaat van
1619 Aveigerden na te komen, waar de uitgaven aan-
zienlijk en de Avinsten klein of tAvijfelachtig Avaren,
klaagden zij voortdurend over de niet nakoming van
de Nederlandsche zijde. In de kosten tot het voeren
van den oorlog tegen Bantam, Goa enz., Avelke van
den 1 van Bloeimaand 1620 tot het einde van het
jaar 1623 ongeveer vijf ton gouds beliepen, weiger-
den de Engelsche maatschappij haar aandeel te dragen.
Aan den anderen kant had de aankoop van specerijen
op Amboina en Banda in 1622 ruim drie ton gouds
beloopen, en alhoeAvel zij schaars f 64.000 daartoe
hadden bijgedragen, beAveerden zij, dat een derdedeel
van de ontA'angene specerijen hun, overeenkomstig het
tractaat, toekwam.
Op den verjaardag der vermeestering van het fort
Victoria op Amboina, den 23 van Sprokkelmaaud 1623,
ontdekte de gouverneur Van Speult, hoe door de En-
gelsche handelsagenten te Ambon, te Kambello, Lo-
hoe enz. eene zamenzAveering was gesmeed, om met
behulp van eenige Japansche soldaten en anderen,
die in Nederlandsche dienst stonden, het kasteel te
overrompelen, de Nederlandsche ambtenaren te ver-
moorden, de goederen voor buit te verklaren en het
kasteel aan de Engelsche maatschappij over te leveren.
Gabriel Towrson Avas de ontwerper van het verraad.
Dewijl de raad van het kasteel, van Avege de Oost-
indische compagnie, het souvereiniteitsregt uitoefende,
T1ENDE HOOFDSTUK. 197

Averden de beklaagden voor dien raad teregt gesteld (*).


Van de achttien Engelschen, welke men in handen
kreeg, werden op eigenhandig geteekende confessien
of verklaringen _ tien des doods schuldig verklaard;
E. Collings Averd, bij loting, voorloopig begenadigd, en
deze met J . Beaumont, als min schuldig, aan het
goedvinden van den gouverneur-generaal overgelaten;
de overigen werden voor onschuldig vei-klaard. — Van
Speult was van oordeel dat geen scherp onderzoek
moest worden gedaan naar de verdere medepligtigen.
Op den 9 van Lentemaand 1623 zijn te Ambon ne-
gen Engelschen, negen Japanners en een inlander
onthalsd (t).

(*) Het sproekt van zelf, dat het mijne bedoeling niet kan we-
zen op de onnaauwkcurigheden to wijzen, hier en daar door N. G.
VAN KAMPEN in de „ Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa"
begaan. Hier evenwel mag ik niet nalaten do ligtyaardigheid te
gispon, Avaarmede deze zaak door hem is behandeld. Immers hij
beweert (D. I , bl. 279) mot alleen, dat zij „ h e t r e g t d e r natien op
hunne zijde hadden," maar voegt er zelfs bij: „Hier Averden met
voorbeeldeloozen spoed gehate modedingers in den handel door
handelaren uit den wog gcruimd." — V A N KAMPEN hadde mijns
inziens zoo niet kunnen schrijven, ware door hem het tractaat van
1619 met den aanklevc van dien, alsmede het verslag van den
gouverneur-generaal aan bewindhebbers van 3 van Bouwmaand 1624
naauwkeurig nagegaan.
( t ) Het jagt Do Haze word in het begin van Bouwmaand 1624
met een uitvoerig verslag van 3 van Bouwmaand 1624 naar het va-
derland gezonden. Binnen zes maanden kwam het to Tcxel binnon.
Onder dagteekoning van den 23sten der volgendo maand word eon
„Waerachtich verhael, acngaende 'do conspiratio ontdeckt in de
Eylandcn van Amboyna, ende de straffe by justitie daerop ghevolgt"
uitgegevon, en otigetwijfeld van Avego bewindhebbers in bet licht
gezonden —Weinig tijds daarna verscheen daartegen: „Wacr ver-
hael van de onlancksche ongerechtc, wrcede ende ontmcnschelijcke
proceduren. teghen de Engelschen tot Amboyna." — Zie bij VAN
AITZEMA, D. I , fol. 360-373.
198 TIENDE HOOFDSTUK.

Wanneer men bedenkt, dat door de Engelschen


vroeger over gewelddadigheden en moord, aan meer
dan veertig hunner op Banda gepleegd, was geklaagd
geworden, terwijl bet nogtans bleek, dat werkelijk daar
ter plaatse maar drie Engelschen waren geweest, aan
wie geen het minste leed Avas geschied (*), dan kan
het niet verwonderen, dat thans regtstreeks van moord
werd gesproken, en beAveerd, hoe in alien gevalle de
beschuldigden naar Engeland hadden moeten worden
opgezonden om aldaar teregt te staan. Geen Avonder
dan ook, dat hunne berigten naar Europa ten gevolge
hadden, dat het bewind A'an koning Jacobus I het
voorgevallene op Amboina der republiek hoog aanre-
kende, en de opzending naar Engeland vorderde van
hen die tot de veroordeeling hadden medegeAverkt,
of althans hunne teregtstelling in Nederland voor eene
regtbank, welke deels uit Engelschen zou bestaan. '—
Andere eisclien even onhoudbaar tegen over een'
souvereinen staat als het Gemeenebest, of geheel on-
vereenigbaar met alle denkbeeld van regtspleging,
volgden elkander op, en werden gedaan of te Londen
of in den Hage door gewone of buitengeAvone ge-
zanten.
Hoezeer men dezerzijds niets dan onaangenaamhe-
den in vooruitzigt had, stemde men in de teruggave
van Rhun toe, deAvijl de Engelschen beweerden, dat
dit hun eigendom Avas. Men had het echter van alle
bevolking beroofd en tot eene wildernis laten Avorden.
Ingevolge tractaat met CromAvell, den 15 van Gras-
maand 1654 gesloten, waarbij alle vroegere verschillen

(*) VAN A1TZBMA, D . 1. fol. 201.


TIENDE HOOFDSTUK. 199

zouden Avorden uit den weg geruimd en vernietigd,


Averden, met betrekking tot Rhun, goede-mannen be-
noemd, die den 30 van Oogstmaand 1654 overeen-
kwamen, dat bet zou worden teruggegeven zoo als het
was. Eerst in 1662 kAvamen twee schepen om het
over te nemen. De overgave had geen plaats, volgens
de Engelschen, deAvijl ze geweigerd was, volgens de
Nederlanders, deAvijl men van de andere zijde bij ge-
brek aan bouAvmaterialen enz. bet niet in bezit kon
of van Avege den verwaarloosden toestand, Avaarin het
Avas, niet in bezit wilde nemen. Ten laatste werd bet
eiland den 2 van Zomermaand 1665 den Engelschen
in handen geleverd , doch toen men op Banda, nog
v66r het einde van datzelfde jaar, vernam , dat in
Europa tusschen de beide staten een oorlog Avas uit-
gebarsten, haastte de gouverneur zich het den Engel-
schen te ontweldigen, dat Aveinig moeite kostte. Bij
de Bredasche vrede van 1667 behield het de Neder-
landsche maatschappij en er Averd niet meer over
gesproken.
Het woord Ambonsche moord Avas steeds het schrik-
beeld, Avaarvan gebruik werd gemaakt, wanneer men
van de Engelsche zijde het Gemeenebest iets Avilde
afdwingen of een voorwendsel tot oorlog behoefde,
Dit Avas in 1654 onder den protector het geval ge-
Aveest; het was andermaal het geval onder koning
Karel I I in 1665, ofschoon, in het bovenbedoelde
arbitrium van het jaar 1 6 5 4 , ook die zaak Avas ver-
effend, mits betaling van 3615 pondst. ( / ' 4 3 3 8 0 )
aan de erfgenamen van twaalf personen, die in de Am-
200 . TIENDE HOOFDSTUK.

boinsche zamenzwering betrokken Avaren geAveest (*).


Toen echter in het jaar 1655 de betaling zou geschie-
den, wilden de Engelschen eene deur openhouden, om
later nieuwe eischen op het tapijt te brengen (f).
Op die wijze bleef destijds de zaak onafgedaan, en
het duurde tot den vrede van 1667, alvorens er voor
goed een einde kAvam aan de besclmldigingen en vorde-
ringen, ter zake der gebeurtenissen die te Ambon hi
het jaar 1 6 2 3 , dus meer dan veertig jaren vroeger,
hadden plaats gegrepen.

(*) In VAN AITZEMA , D. I l l , fol. 1069 en volg., vinden wij,


hoe aan eenige commissarissen uit den boezem der Algemeene
Staten, met eenige commissarissen van do Britsche regering, de
vereffening der wederzijdsche vorderingon is opgedragen. De
memorien van grieven A7an de beide compagnien zijn daar voor-
handen, on het blijkt uit do beslissing der gemengde commissie,
hoe Nederland steeds is geneigd toe to geven aan don Britschen
nabuur. Voor de zoogenoemde Amboinsche slachtoffers of hunne
erfgenamen (alien bij VAN AITZEMA, D. I l l , fol. 1080, a, genoemd)
werd bcpaald eene som van 3615 pondst., en tot tenietdoening
van alle andere vorderingen der Engelschen 85000 pondst. — D e
Nederlandsche Oostindische maatschappij had dit alios moeten op
zich nemen; doch zij doleerde bij de Algemeene Staten daartegen,
als zijnde van oordeel, dat die toegevendhcid niet te haron nadeelo
. mogt strekken. Zij bewoerdo, dat aan haar eene sehadevergoeding
toekwam, en dat uit dien hoofde minstens door den Staat de tien
en een halve ton gouds, haar ter betaling opgclegd, aan haar
moest worden vergoed.

(t) VAN AITZEMA, D. I l l , fol. 1155 en 1156 bhjkt zulks.


ELFDE HOOFDSTUK.

Handel met Perzie. Perzische gezanten naar Nederland. Coen in


de Bandasche eilanden. Verwijdering der bevolking. Perkeniers
op Banda. Sina. De piscadores. Reijersz. Sonk. Formosa in
bezit genomen. Handel op Japan. Wrevel der Engelschen. De
Carpentier gouverneur-generaal. De Nassausche vloot. Het Chris-
tendom in Indie. Predikanten. Indische kerkordening. Ds. Danc-
kaerls op Amboina. Maleische vertaling van leerboeken. Kweek-
school van prof. Walaeus. Ziekten aan boord. Verlies van
schepen. Ontdekking van de golf van Carpentaria. Coens hci-
melijk vertrek naar Indie. Verraderlijke gezindheid op Java. De
Soesoehoenan last Batavia aan; moet het beleg opbreken. Tweede
beleg van Batavia. Dappere verdediging. Coen sterft. J. Specx
komt; wordt gouverneur-generaal. Het beleg wordt opgebroken.

Het eerste Avat door den opperlandvoogd Coen Averd


gedaan, na het ontvangen der tijding van het tusschen
de Engelsche en Nederlandsche compagnie getroffen
tractaat, was de uitzending van P . van den Broecke,
om den handel te Suratte en hooger op langs de kust
van Malabar verder te vestigen, die te Mocha en
Aden niet te verzuimen , en voorts den handel naar
Bengalen en Perzie zoo mogelijk in te rigten. Hij
opende den handel met Amedabad, Agra en Perzie,
waardoor kleedjes , indigo, ruwe zijde Averden verkre-
gen , ten einde zoodanige goederen regtstreeks van
202 E.LFDE HOOFDSTUK.

Suratte naar Europa te zenden, hetgeen in den aan-


vang van 1624 voor de eerste keer plaats had, nadat
drie maanden te voren de opperkoopman W. Geleyns
de J o n g e , met het schip Schoonhoven, uit Nederland
regelregt Avas aangekomen, en in de kom van Sohaly
(de haven van Suratte) het anker had geAvorpen. —
De Nederlandsche schepen gingen, ingevolge de oyer-
eenkomst van 1619, gezamenlijk met de Engelsche van
Suratte naar Ormus, om de Portugezen, met Avelke
natie ook Shah Abbas in oorlog was, te gaan bevech-
ten. In dier voege geraakte Van den Broecke in de
gelegenheid handelsbetrekkingen met Perzie aan te
knoopen. Ten gevolge daarvan gebeurde het dat
Johan van Hasselt (*) en een aanzienlijk Perziaan
Mosabeke, als gezanten van Shah Abbas, in Lente-
maand 1624 te Suratte aankAvamen, en Aveinige we-
ken later, met de schepen Dordrecht en Weesp, naar
Nederland onder zeil gingen. Beide kAvamen met de
vloot, Avaarmede de gouverneur-generaal Coen in 1627
Nederland verliet, weder naar Indie, en vertrokken
op het einde van het jaar 1628 over Suratte naar
Perzie. Van den Broecke, afgetreden directeur van
den handel op Hindostan, Arabie en Perzie, verzelde
hen naar Gamron. Aan de tevredenheid A'an het Per-
zische hof, over den afloop van het gezantschap, zal
hij het te danken hebben gehad , dat hij met eene

(*) Johan van Hasselt kwam, na Syric to hebben bezocht, in


Perzie, Averd door vorst Abbas wel ontvangen , en het is donkclijk ,
dat hij den vorst het zenden van een gezantschap heeft aangeraden.
Hij keerde in 162? met Van den Broecke terug en ging over Batavia
naar Nederland, waarscbijnlijk dewijl Abbas overledcn en door zijn
kleinzoon Sen' was opgevolgd. In 1630 traclitte bij zich als Pcrzisch
gezant in Nederland to doen crkennen, doch dit misluktc hem.
ELFDE HOOFDSTUK. 203

lading van 1000 balen zijde, den 5 van Lentemaand


1629 , den Perzischen zeeboezem verliet. — Suratte
werd dagelijks belangrijker, wijl eenerzijds, behalve de
scheepvaart naar BataA'ia, tot drie schepen toe jaar-
lijks uit Nederland kwamen of er been gingen, en de
zijdehandel van Perzie en de specerijhandel daarheen
van geAvigt werd; bovendien een voordeelige karavaan-
handel op Agra zich eerlang vestigde. — Ook was
dat kantoor zeer gelegen voor de schepen die van
tijd tot tijd Goa gingen bezetten , zoo als in 1622
en 1623 Jakob Dedel, die eenige' karaken vermees-
terde, op Avelke zich aanzienlijke Portugesche jonge
dochters bevonden, die weinige maanden later te
Suratte met Nederlandsche ambtenaren buwden.
Coen zelf vertrok den 13 van Louwmaand 1621
van Batavia, en Het het anker voor Neira vallen den
27slon der volgende maand, na even Amboina te heb-
ben aangedaan. Ofschoon de Engelschen de bevolking
van Lanthoir met geschut en manschappen ondersteun-
den, werd dat eiland vermeesterd, en die in het ge-
bergte gevlugt- waren, gedwongen zich over te geAren.
Daarop onderwierpen zich die.van Rosangein en Rhun,
zoodat men op nieuw alle de Bandasche eilanden mees-
ter was. — Sedert twaalf jaren Was het eene aan-
eenscbakeling geweest van verraad en moord, of open-
baren opstand en onderwerping. Aan de verdere mo-
gelijkheid tot beroering, waartoe de Bandanezen steeds
door de Engelschen waren opgehitst geworden, voor
goed een einde te maken: hiertoe besloot de gouver-
neur-generaal. Of eigen veiligheid die handelAvijze wet-
tigde ? De maatregel moge uit dat oogpunt verschoon-
baar Avezen; zeer hard was het ongetwijfeld voor die
204 EL JOE HOOFDSTUK.

bevolking gedwongen te worden hunne eilanden te ver-


laten. Deze reis werden ongeveer 800 mannen, vrouAven
en kinderen naar Java overgebragt, waar, aan ieder
huisgezin, een stuk lands ter bebouAving Averd geschon-
ken. Naar mate van scheepsgelegenheid werden er
telkens overgebragt, zoodat na eenige jaren slechts
een klein getal vrije lieden op die eilanden over-
bleef. Niet Aveinigen ontweken het lot van naar Java
te worden gevoerd door vrijwillige ballingschap naar
de Aroe-groep en andere oostelijke gelegene eilanden,
waar zij aan de eilanders den haat en de vijandschap
tegen de Nederlanders, die hen vervulde, wisten in
te boezemen. Op die Avijze legde de veiligheids-
maatregel door Coen genomen ten grondslag tot
langdurige bloedige botsingen.
Van nu af trachtte men die eilanden met Neder-
landers te bevolken. Kort na zijne terugkomst op
Batavia zond Coen er 400 koppen been, Avaarvan de
helft vrouAven en meisjes. Binnen een tiental jaren
Avaren er reeds een duizendtal Christenen, meest blan-
ken, aan wie de grond bij perken of tuinen Averd
toebedeeld, welke wederom in zielen-lands (zoo veel als
een slaaf bewerkt) Averden gesplitst. Papoesche en
andere slaven verschafte de compagnie aan de Perke-
niers, die tot zekere prijzen de muskaatnoten en foelie
aan de maatschappij moesten leveren. Die inrigting
bestaat nog, doch in plaats van slaven heeft men ban-
dieten of veroordeelde misdadigers tot werklieden.
In weerwil van den benaauAvden of hagcholijken
toestand, waarin men zich op Java of elders in den
Archipel bevond, Avas de Sinesche handdnimmer uit
het oog verloren. Cornelis Reyersz. bad in 1617
ELFDE HOOFDSTUK. 205

bezit genomen van de Piscadores of visschers eilanden,


in het vaarwater tusschen Formosa of Tajowan', twin-
tig mijlen van de Sinesche kust, en zeer gelegen voor
den handel met Kanton, Amoy en Hoksieuw. De
kerkbaai of baai van Pehou, het grootste dier groep
van kleine koraaleilandjes, Avas veilig en door een
paar forten versterkt. Dat punt Avas vooral belangrijk,
om van daar uit der Portugezen handel van Makao
op Manilla en Firato te belemmeren, en omdat de
ruAve Sinesche zijde zeer gewild was in Japan. De
handel aldaar door de onzen met de Sinezen gedreven
Avas een verboden handel, dewijl de Mandarijnen den
handel niet wilden toestaan, zoo lang de Nederlanders
de Visschers-eilanden niet verlieten. Ingevolge het
bestel van den algemeenen landvoogd had Reyersz.
in 1622 versterking ontvangen, zoodat hij met 15
zeilen voor Makao verscheen en eene landing Avaagde.
Die togt bekwam den schepelingen kwalijk, deAvijl
ongeveer 250 man buiten gevecht geraakten. Onder
dezen bevond zich de vlootvoogd, doch hij genas. —
De- onderhandelingen met de Sinezen slaagden niet
beter dan de landingen hier en daar op de kust, met
het doel om te rooven en te vernielen, Avant verra-
derlijk werden zij vermoord, die op het woord der
Sinezen zich vertrouAvden tot het drijven van handel
aan land, en bij landingen was steeds de Sinees zeer
talrijk. In Wijnmaand van dat jaar Averden, in de
baai van Sjinsjeu, meer dan 60 Sinesche vaartuigen
verbrand; over het^geheel begreep men best te wezen
de vaartuigen, die men ontmoette, te vermeesteren eh
te verbranden, na de manschappen en goederen daar-
uit te hebben geligt, als ook landingen te bewerk-
206 ELFDE HOOFDSTUK.

stelligen met geen ander doel, dan om zich van vee


en leeftogt te voorzien en de dorpen in brand te
steken. Men had welligt een paar honderd jonken of
kleiner vaartuigen verbrand en meer dan 1400 koppen
gevangen genomen, toen in Oogstmaand 1624 Maar-
ten Sonk op Pehou kwam om Reyersz. af te lossen,
die met de eerstvolgende retourvloot naar Europa
terugkeerde. — De Sinesche gevangenen hadden aan
de vestingwerken in de visscherseilanden gearbeid;
doch dewijl de Mandarijnen van geene uitwisseling te-
gen de Nederlandsche gevangenen, gezamenlijk hoog-
stens een honderdtal, Avilden hooren, werden te naar
Batavia gevoerd en als slaven verkocht. — Ofschoon
de generaal, nog in den aanvang van 1624, aan bewind-
hebberen had geschreven, niet Voornemens te wezen
Pehou te verlaten, tot dat de Sinezen den handel op
Manilla zouden hebben gestaakt en dien met de Ne-
derlanders vrijgesteld , ging nogtans Sonk er spoedig
toe over om aan bet verlangen der Mandarijnen, gou-
verneurs der naburige strandprovincien, toe te geven.
Hij Het de vestingwerken op Pehou slechten, nam
bezit van de westkust van Formosa en sticbtte het
fort Zelandia aan eene opene baai, Avelke den schepen
weinig veiligheid had aan te bieden. Op de Pesca-
dores was niets dan eene veilige haven; hier had men
daarentegen versch Avater en velerlei voortbrengselen
van den landbouw, welkome ververschingen" en vruch-
ten. De kerkbaai op Pehou bleef steeds de noodhaven
voor de Nederlandsche schepen'die onder Zelandia
ankerden. Overigens, alhoewel Sonk zich door zijne
eigenmagtige handelingen de ontevredenheid van heeren
meesters op den hals haalde, lokte de Nederlandsche
ELFDE HOOFDSTUK. 207

vlag op Formosa spoedig een aantal Sinesche en J a -


pansche handelaren (*). Het bleek dat de bevolking
van de westkust zich vrij gemakkelijk Het leiden en
beschaven , zoodat de landbouw zich ontwikkelde en
het Christendom zich verbreidde.
De raad van defensie te Batavia Avas van oordeel
geAveest, dat de Japansche handel op denzelfden voet
moest gedreven worden als die in de Molukken, na-
melijk een derde baten en kosten voor de Engelschen.
De letter van het verdrag van 1619 bragt zulks niet
mede; evenwel ondenvierpen zich de Nederlanders
daaraan, en met Oogstmaand 1620 nam die vereeni-
ging een • aanvang. Nogtans vonden de Engelschen
6
hun aandeel in de kosten te groot en hunne handels-
voordeelen te gering, zoodat, ingevolge schrijven van
den zomer van 1623 aan den landsheer van Firato,
het Engelsch kantoor geligt Averd en de Nederlanders
in Japan van dien mededinger verlost Averden.
Ingevolge de gebeurtenissen te Ambon Averd de
geheele unie tusschen de beide maatschappijen al zeer
spoedig als verbroken beschouAvd. —• Met wrevel had-
den de Engelschen zich in 1620 onderworpen aan de
bepalingen van den landvoogd, die niet goedvond dat
zij hunne loge herbouwden , waar die te voren had
gestaan, nabij de monding der Jakatrasche rivier;
hun in stede daarvan eene plaats aanwijzende, waar
ze niet gevaarlijk konden Avorden. Op het einde van
1624 verlieten zij Batavia met hunnen geheelen om-
slag, voorgevende daartoe door de slechte behandeling

(*) De Sinezen bragten er soms voor een millioen gulden aan


ruwe zijde, die voor een groot gedeelte naar Japan werd ver-
zondon.
208 ELFDE HOOFDSTUK.

der Nederlanders gedwongen te zijn. Doch het duurde


naauwelijks zes maanden of het eilandje Slebese
of Tamarinde eiland, in straat Sunda, Avaarheen de
Engelschen hunne goederen gebragt hadden, bleek
zoo ongezond te Avezen, dat omtrent 400 der hunnen
stierven, en zij te Batavia om hulp kwamen vragen.
Edelmoediglijk ondersteunde men z e , zond schepen
om ze af te halen, en de door hen verlaten loge te
Batavia werd hun terug gegeven.
Intusschen was Jan Pietersz. Coen reeds in Louw-
maand 1623 met eene vloot van vijf schepen naar
Europa vertrokken, voornemens zijnde terug te komen,
deAvijl hij vrouw en kinderen te Batavia achterliet.
Met buitengewone voorkomendheid werd hij door be-
windhebberen ontvangen, die hem aanzienlijke geschen-
ken vereerden als ter zake van het rijk van Jakatra,
dat hij voor de maatschappij had verworven, en van
de aanwinst der Bandasche eilanden, wier vreedzaam
bezit de maatschappij aan hem had te danken. Ten
blijke van goedkeuring Averd hem plegtiglijk een fraai-
jen degen overhandigd; ook beschonken hem de Alge-
meene Staten met eene zware gouden keten en aan-
hangende gouden penning, versierd met een loffelijk
opschrift. Zoo erkende Nederland de verdiensten van
den man, aan wien het gemeenebest inderdaad veel
was verpligt.
De opvolger van Coen was Pieter de Carpentier
de Jonge van Amsterdam, een man van bekwaamheid
en werkzaamheid, die den tijd van ruim zes jaren,
welken hij in Indie had doorgebragt, meestal in de
nabijheid van Coen was geweest, en die door dezen
als de geschiktste persoon was geoordeeld zijn tijdelijke
ELFDE HOOFDSTUK. 209

•opvolger te zijn. Hij was meer vrienddijk in den


orngang, doch ook minder ondernemend en streng dan
zijn voorganger, zoodat hetgeen , korte weken na zijne
bevordering tot de lioogste waardigheid in Indie, op
Amboina gebeurde, verre af was van een lofredenaar
in hem te ontmoeten.
Nog voor dat die gebeurtenissen te Batavia bekend
werden , was van Nederland onder zeil gegaan eene
vloot van elf zeilen, onder den naam van Nassausche
vloot bekend , dewijl, ofschoon grootendeels door de
Oostindische maatschappij bekostigd, de belangstelling
van prins Maurits in de uitbreiding der scheepvaart
daarbij op nieuw krachtdadig Avas gebleken. Die uit-
rusting onder L'Hermite als admiraal en Schapenham
als vice-admiraal had onder meer in last, straat Le
Maire te onderzoeken. Na eene reis van Aveinig min-
der dan twee jaren wierp die vloot het anker in de
groote baai van Amboina, den 24 van Grasmaand 1625.
Die verschijning was den commissaris Van Speult —
het gouvernement had hij bereids aan Jan van Gorkum
overgedragen — hoogst welkom, want zij maakte het
hem mogelijk om de opstandelingon van Loehoe en
Kambello te tuchtigen, zoodat hij de Amboinsche ei-
landen in eenen staat van bevrediging vaarwel zeide,
veel grooter dan hij nog. kortelings had kunnen ver-
wachten.
Was alreede in 1615 door Coen geklaagd over het
gebrek aan predikanten, en dat op verscheidene ei-
landen de opgezetenen vroegen om protestantsche leer-
aars; hij had later meer dan eens gelegenheid zich te
overtuigen, hoe hier, als op Solor de Portugezen,
en daar, als in de Moluksche eilanden de Moham-
I. 14
210 ELFDE HOOFDSTUK.

medaansche priesters zich de eilanders aailtrokken en


ze tot de Roomsche kerk of tot den Islam bekeerden.
Ook uit een staatkundig oogpunt Avas dit nadeelig
voor de Oostindische maatschappij, want de menschen
werden tevens afkeerig gemaakt van de Nederlanders.
In een' brief van het jaar 1619 klaagde de landvoogd
niet alleen daarover, maar tevens over het gebrek aan
» godvruchtige, eerwaardige en verstandige predikan-
ten ," zoodat er weinig gedaan werd om de Christenen
in bun geloof te behouden, en uit dien hoofde zeer
weinig te verwachten was van het bekeeren der heide-
nen. — De Carpentier Het zich die zaak niet minder
aangelegen zijn, zoodat door zijn toedoen Ds. S. Danck-
aerts naar Nederland overkwam, in dier voege dat,
althans voorloopig, eene kerkordening voor de Indische
gemeenten tot stand kwam en in 1624 ingevoerd werd.
BeAvindhebberen hadden mede getoond, hoe »de
voortplanting van de cbristelijke religie , opbouwing
van goede scholen en andere zaken daartoe noodig"
hun na aan het harte l a g , in de ordonnantie en in-
structie voor den gouverneur-generaal en de raden
van Indie van 22 van Oogstmaand 1617. — Danck-
aerts zocht daaraan, inzonderheid op zijne standplaats
Amboina, te voldoen, door aan de opgroeijende knapen
de Nederlandsche taal te ondei'Avijzen, en bij hen door
bet schoolonderwijs tot het christelijk onderwijs op te
klimmen. — Onder de heidenen die door hem tot het
Christendom werden gebragt, stelde hij meer vertrou-
wen in de opregte bekeering der Sinezen dan Avel
der inlanders ( # ).
(*) Niet onaardig is het kennis te maken met het „Historisch
ende grondich verhacl van den standt des Christendoms int quartier
ELFDE HOOFDSTUK. 211

De opvoeding van inlandsche jongelingen bad op


tweederlei wijze plaats, en wel zoo als door Ds. Danck-
aerts geschiedde door hen eerst het Nederlandsch te
leeren lezen en schrijven, of ook door hen naar Europa
te zenden. Vele inlandsche grooten zonden gaarne
hunne zoons, en de Nederlandsche hoofdambtenaren
belastten zich gereedelijk met de zorg voor hen op reis.
Bewindhebberen namen de kosten der opleiding in
Nederland voor hunne rekening, om z e , na voltooide
opvoeding, als Ghristenen terug te zenden. Gewoonlijk
rekenden de ouders er op » dat die jongelingen, zoo-
wel zij die in Indie waren onderwezen, als die in
Europa waren opgeleid, naar stand en bekwaamheid
in compagnies dienst werden aangesteld."
In bet algemeen Avas men van oordeel, dat de pre-
dikanten, hetzij in Europa (wel het wenschelijkste),
hetzij in Indie, zich met het Maleisch behoorden ver-
trouwd te maken, ten einde almede in die taal te
kunnen prediken. Van daar dat Ds. Ruil het woor-
denboek van Fr. Houtman had getracht te verbeteren,
en een »Spieghel van de Maleysche tale" had in het
licht gegeven. Ook Ds. C. Wiltens ondernam gelij-
ken arbeid in 1 6 2 3 , herzien door Ds. S. Danckaerts.
Zelfs bragt Ds. Van Hasel eenigen tijd op het Ma-
leische schiereiland door, eii bood De Carpentier eene
Maleische vertaling van de vier Evangelisten a a n ,
waarvan de twee eerste door Ruyl, de beide laatste

van Amboina," enz., van Ds. s. DANCKAEKTS, door aijne broeders


n. en I. DANCKAERTS opgedragen aan do Algemeene Staten en uit-
gegeven te "s Gravenhage in 1621.
14»
212 ELFDE HOOFDSTUK.

door hem waren overgezet (*). De Catechismus. van


Van Marnix was en door Ruyl, en door Wiltons in
het Maleisch vertaald, op de Moluksche en Amboin-
sche eilanden in gebruik gekomen. Eene vertaling van
den Heidelbergschen Catechismus volgde kort daarna.
Waren in dier voege de meeste Indische predikanten
ijverig bezig om den weg te evenen tot de kennis van
het Maleisch , of wel dat zij door middel dier taal
Gods woord toegankelijk maakten voor hen, die slechts
door dat hulpmiddel daartoe konden geraken, zoo was
de kamer van zeventienen niet minder ijverig bezorgd,
om bekAvame kerkleeraars naar Indie te lokken of
voor die dienst op te kweeken. De Hoogleeraar
Walaeus te Leiden werd met de zorg belast een se-
minarium voor de Indische kerkdienst op te rigten,
en aan hem werd de leiding daarvan toevertrouwd.
In twee opzigten bleef nog altijd veel te wenschen,
namelijk ten opzigte van de gezondheid der beman-
ning, en ten aanzien van de behouden overkomst der
schepen. Niet zelden had men eene langdurige uit-
reize, inzonderheid wanneer men in de bogt van
Guinea verviel, alwaar men vaak door stilte werd
opgehouden. Dan gebeurde het, dat bet bier opraakte
en de hoeveelheid drinkwater van » eene flapkanne"
tot 8 mutsjes en minder moest worden beperkt; scheur-
buik en ziekte rigtten alsdan groote verAvoestingen aan.
Ook over de kunde en bekwaamheid der heelmeesters
en docters beklaagde men zich in zoodanige gevallen
© © ©
niet weinig. Zoo hadden de schepen de Eenhoorn en
(*) Golius zegt ergens, dat door Van Hasel de vier Evangelisten
in het Maleisch zijn vertaald. Die meening zal denkelijk op eene
dwaling rust en, dewijl de boven bedoelde vertaling werkelijk boataat.
1
ELFDE HOOFDSTUK. 213

het Vosjen, die met anderen den 26 van Sprokkel-


maand 1617 uit Texel waren gezeild, eene noodlot-
tige reize tot aan de kaap de Goede Hoop, waar
het eene den 5deQ, het andere den 11 van Hooimaand
binnen viel. De Eenhoorn had reeds 25 man over
boord gezet, 36 die zwaar ziek lagen en 25 die on-
gesteld, naauwelijks het scheepswerk konden verrigten.
Aan boord van het Vosjen waren maar zes gezonden
overig. Men kan ligt bevroeden, in hoe treurigen
staat ze te Bantam aankwamen. Een andere bodem,
tegelijk met die beide uit Texel vertrokken, die Avei-
nige dagen na de Eendhoorn en het Vosjen, den 26
van Wijnmaand , de baai van Bantam bereikte , bad
maar vier man die gezond Avaren gebleven. — Een
schip, de Witte Beer, twee maanden later uit Texel
gezeild en gelijktjdig met de drie anderen te Bantam
binnen, had op de geheele reis maar een man verloren.
Welk een verbazend verschil! — Overtuigd dat eene
kortere uitreize aan de gezondheid van het scheeps-
volk bevorderlijk zou Avezen, beloofden bewindhebbers
A'ereeringen uit aan de kooplieden, schippers en stuur-
lieden der bodems, die binnen zes of zeven maanden
de overtogt naar Indie zouden volbrengen. — Men
ziet het, er Avas omtrent passaatwinden en stroomen
nog veel te leeren.
Verloren onderscheidene schepen een groot aantal
der opvarenden bij de uitreize , nog erger ging het
met de tehuisvarende bodems. Hetzij dan dat ze door
een langdurig verblijf onder de keerkringen te veel
geleden hadden, hetzij, dat bovenlast hinderde om be-
hoorlijk zee te kunnen bouwen : er waren in den laat-
sten tijd Aveder eenige schepen verloren gegaan, tot

^ ^^
214 E L F D E HOOFDSTUK.

groote schade der maatschappij en tot verschrikkelijk


verlies van een aantal menschenlevens. In het jaar
1620 gingen niet minder dan zeven naar Europa be-
stemde schepen verloren , in het jaar 1622 bedroeg
het getal zes en in het volgende jaar drie: in vier
jaren tijds zestien rijk geladen schepen. De landvoogd
De Carpentier nam die verliezen zeer ter harte.
De naam van dezen gouverneur-generaal is gehecht
geAvorden aan die bogt van het vijfde Averelddeel,
waar de zee het diepst in het land indringt. Op den
togt van den commandeur Carstens van Amboina naar
de oostelijk gelegene eilanden kAvam hij in Grasmaand
1623 in eene diepe baai, Avelke zuidwaarts strekte.
Ter eere van den landvoogd Averd ze door Carstens
golf van 'Carpentaria genoemd, een naam welke haar
tot heden is gebleven. — Die landvoogd droeg bet
opperbewind aan zijn' teruggekomen voorganger o v e r , '
vertrok in Slagtmaand 1627 naar bet vaderland, en
werd door bewindhebbers met onderscheiding ont-
vangen.
Did voorganger, Coen, zoude reeds sedert geruimen
tijd naar Java zijn teruggekeerd, ware het niet dat
de Engelschen op hem en Frederik Houtman, ofschoon
geen deel hebbende gehad aan het gebeurde op Am-
boina , op het zeerste gebeten Avaren. De eerste toch
was reeds voor Sprokkelmaand 1621 naar Europa
vertrokken ; en de ander Avas eerst na de teregtstel-
Hng op Amboina gekomen. Tegen Coen zat de haat
eigenlijk in het gebeurde op de Bandasche eilanden,
meer nog in zijne Avaakzaamheid en krachtdadige han-
delAvijzc te Bantam en Jakatra. Ten laatste Averd
goedgevonden, dat bij beimelijk en dus vermomd zou
1
ELFDE HOOFDSTUK. 215

vertrekken. Vroegtijdige en langdurige vorst verhin-


derde de schepen in Wintermaand of Louwmaand uit
te zeilen, zoo als gewoonlijk; het liep aan tot in de
tweede helft van Lentemaand 1627, alvorens de zeven
zeilen van de kamers Amsterdam en het Noorder-
kwartier uit Texel in zee kAvamen. Coen legde die ver-
momming eerst afop den 10d™ der volgende maand(*),
toen de vloot ongeveer de breedte van het eiland
Madera had bereikt. — Door dat heimelijk vertrek
voorkwam men dezerzijds de ramp, dat Engeland j e -
gens Nederland het regt der volken schond. Eene
ramp toch voor de beschaafde Avereld zou het, in het
toenmalig tijdsgewricht, zijn geAveest, Avare de Britsche
overmagt er in geslaagd een man, zoo aanzienlijk als
Coen, Aveg te scheuren uit de vloot die hem naar
Indie moest overvoeren.
Aldra vond de generaal Coen gelegenheid, nieuwe
beAvijzen te geven van dien moed en die geestkracht,

(*) VALENTUN , DUBOIS en N. o. VAN KAMPEN , De Nederlanders


buiten Europa, D. I , bl. 283-285, na hen ook anderen, maken
er een romantisch verhaal van. Dewijl Coen aan boord van een
Hoornsch schip vertrok, is het wel niet twijfelachtig of de gezag-
hebber van dien bodem P . J z . Paltrok Avas in het geheim. Ware
het verhaal van zijne vermomming als konstapel enz. geen sprookje,
dan is het niet Avaarschijnlijk, dat Coen, na zich te hebben doen
herkennen, aau boord van de Hoornsche Galjas zou geblovcn zijn.
Paltrok stierf, voor dat hot schip de Tafelbaai boreikte. J a n Jansz.
is toen tot kapiteiu van dien bodem benoemd goworden. •— Het is
niet onbelangrijk te vernemen, hoe de bezolding van den algemee-
nen landvoogd thans v a n / 8 0 0 op / 1200 's maands werd gebragt,
bovendien / 5 0 0 's maands tafelgeld, en zoo veel ivijn, olie, boter
en wijnazijn voor eene AVCI geregeldo huishouding noodig was. In
die verstrekking is het begin van een gebruik later tot algemeen
geworden en een schromelijk misbruik aangegroeid, dat der maat-
schappij jaarlijks op groote sommen is te staan gekomen.
UMWKJ1L .m± JJ- .M* *" *

216 E L F D E HOOFDSTUKi

waardoor hij reeds vroeger had gescbitterd. Immers


den Engelschen en den Javanen beide was hij een'
doom in het oog. — Deze reis was het de keizer
van Java, die, in bet midden van het eiland zijn ver-
blijf boudende , door zijnen voorspoed in het oosten
des eilands verblind, magtig genoeg meende te wezen
de Hollanders van Java's bodem te verdrijven.
Een verraderlijke toeleg van de zijde van Bantam
op het leven van den landvoogd mislukte. Een an-
dere van den Soesoehoenan uitgegaan mislukte even-
zeer, wijl de schijnbaar goede gezindheid, blijkbaar in
de toezending van eene menigte vee en andere benoo-
digdheden, reeds op zich zelf argwaan Avekte, en
door de talrijke begeleiding tot voorzorgen noopte,
Avaardoor het gevaar werd afgewend. Hetgeen de list
onder het mom van AvelAvillendheid niet kon bcAver-
ken, moest daarop door openbaar geweld verkregen
Avorden.
Naauwelijks Avas men sedert een paar dagen Aveder
tot rust, of van de landzijde kwam eene aanzienlijke
krijgsmagt van den keizer opzetten. — Het kasteel
had vier bastions en Avas door eene gracht omgeven;
kings de rivier en bet strand was paahverk annge-
bragt, bestemd om een overval te voorkomen, dewijl
langs die beide kanten de borstweringen vrij laag
Avaren. De stad ten zuiden van bet kasteel aangelegd
Avas van grachten omringd en doorsneden, Avaardoor
het gemakkelijker viel het meest bebouwde gedeelte
te behouden, terwijl de gebouwen in het andere aan
de vlammen Averden opgeofferd. — Op die Avijze ge-
raakte het fort Hollandia, aan het zuideinde der stad
langs de rivier gdegen, van de eigenlijke verdedigings-

^ _^^^^^^^—
EBFDE HOOFDSTUK. 217

lime afgesneden, en had derhalve van de herhaalde


aam^allen des vijands, die op 20000 gewapenden ge-
schat Averd, veel te lijden. Op het einde van Oogst-
maand 1628 nam het beleg een aanvang.
Niet enkel de blanken, burgers en krijgsA'olk, als-
mede de Japansche soldaten, maar ook de Sinezen
en Marchjkers (Ainbonezen van gemengd ras) en an-
dere Aziaten Averden tot verdediging van veste en stad
© ©

opgeroepen. Men kon in dier voege ruim 3000 ge-


AA'apenden monstereu, die alien met elkander goede
diensten beAvezen. — Coen zelf, steeds rusteloos en
onvermoeid, vertoonde zich overal waar de nood het
vereischte.
In den nacht van den 21 op den 22 van Herfst-
maand had Hollandia een' zwaren aanval te verduren.
De schans had niet meer dan 24 koppen tot verde-
diging, en werd dien nacht van alle zijden beklommen.
Bijna waren er de Javanen in , toen ze ontdekt Aver-
den. Met heldhaftigheid werden ze afgeslagen; steeds
nieuAve vijanden l<Avamen ten aanval, en hoezeer be-
sloten zijnde zich niet, over te geven , dreigde ver-
moeijenis en gebrek aan buskruid aan de verdediging
een einde te zullen maken. Nog in tijds rukte, met
het aanbreken van den dag, een' hoop van 500 h 600
man uit het kasteel tot ontzet op. De vijand werd
vervolgd en uit zijne werken verdreven. — Eenige
dagen later Avierpen de Javanen, eene aanzienlijke ver-
sterking hebbende ontvangen, bij eene ontmoeting eene
bende verdedigers, grootendeels uit Aziaten bestaande,
overhoop en op de vlugt. — De landvoogd, om den
indruk daarvan uit te Avisschen, zoncl ruim 1200 man,
de helft blanken en Mardijkers, op den vijand af.
218 ELFDE HOOFDSTUK.

Men drong tot in zijne legerplaats door, bragt eene


groote verwarring te weeg, doodde velen , stak de
brand in de opgeslagene hutten en in een aantal
vaartuigen en trok zich zegevierend terug. — Intus-
schen zond de keizer steeds meer manschappen, toen
zijn legerhoofd ontwaarde , dat het kasteel niet zoo
gemakkelijk te veroveren was, als hij zich verbeeld had.
Een nieuAv bevelhebber AA'erd gezonden, doch het volk,
dien hardnekkigen krijg moede , Hep w e g , of kwam
om, door het zwaard der Nederlanders of door ziekte.
Slechts door toezegging van belooning en bedreiging
van straffe werden de Javanen op nieuAv tot den
aanval gebragt. Op de dapperheid der Nederlanders
en de bekwaamheid van den gouverneur stuitte ook
deze aanval af. De verbitterde Javaansche bevelhebber
deed onderscheidene manschappen met hunne aanvoer-
ders, die uit den strijd wederkeerden, het leven be-
nemen. — Het mogt niet baten. — Eindelijk moest hij
het beleg opbreken, en werd door zijnen vorst voor
de mislukking met den dood gestraft.
De mataram, veinzende een' zoo dapperen vijand
niet langer te Avillen beoorlogen, ving onderhandelin-
gen aan, doch met verraad in het harte, in de hoop
de waakzaamheid van dien vijand te verschalken. Dit
werd ontdekt, en nu werden dezerzijds de voorraad-
schuren met paddie (rijst in den dop), door den kei-
zer omstreeks Cheribon en Tagal voor den aanstaan-
den veldtogt aangelegd, vernield. Tevens was Coen
ijverig in de weer om de stad aan de oost- en zuid-
zijde te versterken, door schansen te dekken, en langs
de rivier door paalwerk de nadering te bemoeijelijken.
Overal was de onvermoeidc gouverneur om de arbeiders
ELFDE HOOFDSTUK. 219

aan te moedigen en tot spoed op te wekken, Avant


ingevolge ontvangene berigten maakte^de soesoehoenan
groote toebereidselen tot den veldtogt. In het midden
van Oogstmaand 1629 kAvam eene ontzettende volks-
• menigte uit het oosten des eilands opzetten. Men
meende den 20 ,len omstreeks KraAvang meer dan hon-
derdduizend man te hebben gezien; den 22 ,len ver-
toonde zich inderdaad een onafzienbaar tal gewapenden
om stad en veste van rondomme te belegeren, om
alle toegangen te bezetten, om alien toevoer af te
snijden. De vijand begon zich te beschansen, dat niet
gemakkelijk toeging, alzoo de landvoogd, zoo veel de
tijd toeliet, het geboomte in de nabuurschap had doen
wegkappen. Men beijverde zich van de zijde der
belegerden om de werken, welke door de Javanen
Averden aangelegd, eer ze half voltooid Avaren, door
uitvallen te vernielen. Dit kon nogtans Aveinig baten,
alzoo de menigte vijanden het mogelijk maakte, in een
nacht nagenoeg te herstellen, lietgeen in een uitval
was vernield geworden. Gelukkig ontbrak het den
Javanen aan zwaar geschut om de Nederlandsche ves-
tingwerken te beuken. Zij zochten de Sinezen en
andere Aziaten, die bij de belegerden krijgsdienst de-
den, wars van dien oorlog te maken, door allerlei
wreedheden jegens de gevangenen , die in hunne han-
den vielen, te plegen. — Niet lang duurde het, of de
schaarste van leeftogt deed zich in een zoo talrijk
heer gevoelen; gebrek volgde en er begon moede-
loosheid en sterfte onder de belegeraars te komen. —
Een algemeene aanval had plaats in den nacht van '
den 20 van Herfstmaand, vooral op de werken, welke
de stad moesten verdedigen. De vijand scheen het
220 ELF1)E HOOFDSTUK.

inzonderheid gemunt te hebben op eene schans aan


de zuidzijde der stad, Avelke sledits met 16 man was
bezet. Die mannen verweerden zich, zoo als overal,
kloekelijk, doch de patronen raakten ten einde. Nu
namen zij hunne toevlugt tot het werpen van steenen
en Avat anders onder de hand was. Doch die verde-
digingswapenen zouden niet lang aanhouden, en dan
was er geen middel meer den vijand buiten de schans
te houden. Daar herinnert zich een hunner, hoe de
Javaan een' afkeer heeft van alles wat onrein is, en
hij werpt den beklimmers menschendrek op het lijf,
door zijne strijdmakkers nagevolgd. Dit helpt; de J a -
vanen laten af, al scheldende en schimpende op vijan-
den , die zich van zoodanige middelen bedienden. —
Kort daarna kwam ontzet uit de vesting. — Dien
nacht overlaadden zich de Nederlanders met onver-
wdkdijken roem ; zij hadden zich glansrijk verdedigd
tegen een" vijand, vvelke dien nacht misschien 60.000
man tegen hunne werken had doen oprukken. —
De aanvoerder evenwel, die de belegerden steeds in
moed en ^volharding Avas voorgegaan , Avas er geen
getuige van; zijne lippen konden hun geen lof toe-
zwaaijen, konden hunne heldhaftigheid door zijne goed-
keuring niet beloonen.
Groote zorge had dit beleg aan den algemeenen
landvoogd veroorzaakt, rusteloos was hij onophoude-
Hjk bezig geweest; zorgvolle dagen en weken had hij
doorgebragt, zoodat het geenszins te bevreemden was,
indietr, onder eene heete luchtstreek als te Batavia,
ongesteldlieid den onvermoeiden man kAvam bekruipen.
Zijn pligt, meende hij , eischte van hem in die hag-
chelijke oogenblikken om aan geene ongesteldlieid toe
EBFDE HOOFDSTUK. 221

te geven. Hierdoor verergerde ze en hij bezweek


den 20 van Herfstmaand te middernacht. Zijn dood
Avas voor alien onvenvacht, Avijl men hem, nog in den
loop van dien dag, allerwege in de werken gezien had.
Toen men des morgens van den 21" e n het overlijden
des generaals vernam, was de verslagenheid groot,
doch men vermande zich dra, uit besef van den nood
waarin men zich bevond. — Coen was een groot man,
maar verregaande gestrengheid in onderscheidene op-
zigten Avordt hem venveten, met karigheid in zijne huis-
houding en te groote eenvoudigheid in kleeding, A'oor
den rang die door hem bekleed werd (*).
Jacqeus Specx, die daags na de begrafenis van Coen
aanlandde uit Nederland, van waar hij met zijn gezin
den 25 van Louwmaand 1629, aan het hoofd eener
vloot van acht schepen Avas vertrokken, met rang van
raad van Indie en directeur van den handel, werd
twee dagen daarna, den 25 van Herfstmaand, in plaats
Aran den overledene, als gouverneur-generaal erkend.—
Groote werkzaamheid werd reeds dadelijk vereischt,
Avant nog Avas Batavia aan alle kanten door1 een over-
groot getal vijanden ingesloten, en reeds had dit
beleg ruim vijf weken geduurd. Nog op den 29*len
dier maand deden de Javanen een wanhopigen aan-
val ; — doch ze werden met groot verlies afgeslagen.
Dit was het laatste , want twee! dagen daarna staken
de belegeraars den brand in hunne eigene Averken, en

(*) Hij sloeg tot wreedheid over opzigtens de liefdehandeling van


Sara Specx, natuurlijke dochter van J . Specx en P . Kortenhoef.
Men wil dat het op zijn' last Avas, dat het meisje werd gegeeseld en
de jongman onthoofd. — Zijne karigheid maakte het mogelijk, dat
hij een zeer groot vermogen naliet. ,
222 KLFDE HOOFDSTUK.

namen den terugtogt aan, hebbende een groot aantal


der hunnen verloren, zoo door de wapenen der be-
legerden , als en meer door gebrek aan goed voedsel
en ziekten, welke daarvan als gevolg waren te be-
schouwen. Eenige honderd dooden vonden de Neder-
landers in de verlatene legerplaats.
Zoo Was dan de magtigste vorst van Java ten
tweedenmale gedemoedigd, ofschoon hij een ontzettend
heer, als misschien nog nimmer op Java was bijeen-
gebragt, ten strijde had gevoerd tegen een uiterst
gering tal van vijanden. Daar des soesoehoenans magt
ook buiten Java zich door overwinningen had doen
vreezen, moest de geledene nederlaag te meer indruk
maken, te grooter denkbeeld wekken van Nederland-
sche dapperheid. Moest men die vreemdelingen niet
voor onverwinbaar houden! Hoe vele beproevingen
had die sterkte aan den mond der riA'ier Tjiliwong
niet reeds doorgestaan! Onder het vuur van den
vijand was ze opgebouwd, versterkt en uitgebreid.
Vaak besprongen was ze uit elke beproeving kracht-
voller te voorschijn gekomen. — Voor langen tijd was
Nederlands aanzien op Java gevestigd. Ook buiten
af, door de geheele eilandzee, op het schiereiland
Malakka en dat van Malabar Avas de invloed van eene
zoo schitterende uitkomst, was de overwinning van
een zoo magtig vorst voor het Nederlandsch gezag
heilzaam.
TWAALFDE HOOFDSTUK.

Vernieuwing van het octrooi voor 21 jaren, te beginnen met 1623.


Over het eerste octrooi is 29 ton gouds uitgedeeld. Andere be-
wijzen van bloei. H. Brouwer vertrekt als gouverneur-generaal.
Toestand der Molukken. Op Tajowan gouverneur P. Nuyts;
gaat naar Japan als gevangene. Handel op Perzie. Vij-
andelijkheden tegen de Portugezen, op de kust van Malabar
en in de straat van Mosambiek. —— Handel der vrijlieden.
Handliaving van het monopclie tegen Europeers en Inlanders.
Tegenstand. Kinderen der compagnie. Predikanten. Kolonisatie
van Nederlanders. Brouwer verlaat zijne betrekking in onge-
noegen.

Toen de tijd naderde, dat er over de al of niet


vernieuwing van het octrooi, den 20 van Lentemaand
1602 aan de vereenigde Oostindische maatschappij
verleend, zoude Avorden beslist, was er niemand, die
omtrent het voortbestaan der vennootschap eenigen
twijfel voedde of opperde. Immers de oorlog met
Spanje was wederom uitgebroken, en de Westindische
maatschappij, wier oprigting in der tijd, ter zake van
het twaalfjarig bestand, geen voortgang had gehad,
was opgerigt. Ook waren de voordeelen door de
Oostindische maatschappij aan het vaderland toege-
vloeid zoo algemeen en zoo onmiskenbaar, dat, al-
hoewel nu en dan haar voorspoed tot spanning met
224 TAVAABFDE HOOFDSTUK.

Groot-Brittanje aanleiding gaf, alle bedenkingen tegen


hare voortduring tot zAvijgen gebragt werden.
De verlenging van het octrooi gescbiedde op den
22 van Wintermaand 1622 op nieuAv voor 21 jaren,
te beginnen met het jaar 1623. Eene nadere uit-
legging voert de dagteekening van den 13 van Len-
temaand 1623. Aan bewindhebbers werd voorge-
schreven, over het afgeloopen octrooi eene algemeene
rekening te doen, ten overstaan van eenige afge-
vaardigden uit de Staten-Generaal, aan een zeker
aantal hoofdparticipanten der maatschappij. Uit die
algemeene rekening bleek, dat, in het geheel, aan de
deelhebbers Avas uitbetaald, negenentwintig millioen
gulden , of vier en een half kapitaal. Evenwel was
niet ieder jaar eene uitdeeling geschied als in 1613
en 1 6 1 4 , en nadat in de tAvee volgende jaren 105
pCt. in handen der deelhebbers Avas gekomen, hadden
bewindhebberen drie jaren laten verloopen zonder
eenige uitdeeling te doen. Zelfs duurde bet nog on-
derscheidene jaren , alvorens eene jaarlijksche uitdee-
ling gebruikelijk werd. — Nog bleek uit die rekening,
dat de gewone lasten in Indie ongeveer twintig ton
o o o
gouds bedroegen, waarvan meer dan de helft aan de
forten, loges en factorijen werd besteed. Aan con-
tanten en koopmanschappen, alsmede aan uitstaande
schulden had de maatschappij eene waarde van na-
genoeg het geheele ingelegde kapitaal in Indie in
omloop. — De bloeijende toestand, Avaarin de maat-
schappij verkeerde, moest een ieder treffen, die met
de generale rekening bekend werd gemaakt.
Onder de gronden voor de verlenging van het oc-
trooi , door de Algemeene Staten aangevoerd, was
TWAALFDE HOOFDSTUK. 225

1° het met de Engelsche maatschappij in 1619 ge-


sloten verbond voor den tijd van tAvintig jaren; 2° de
tractaten, met Aziatische vorsten, wegens handel en
bescherming aangegaan, welke getrcuwe naarkoming
vereischten, en 3° de geldelijke en andere ondersteu-
ning, door den Staat, tot het voeren van den oorlog
in Indie, aan de maatschappij verstrekt, welke sommen
weggeAvorpen zouden Avezen, ingevalle het octrooi niet
Averd verlengd. — Nieuwe bepalingen Avaren die om-
trent liet aftreden van beAvindhebbers van drie tot drie
jaren, onverminderd hunne herkiesbaarheid, — en bet
staan van negen hoofdparticipanten over de jaarlijksche
rekening van de verschillende kamers aan de kamer
van zeventienen.
Tot nu toe waren enkel bij de Algemeene Staten
of de Staten der gewesten klagten ingekomen van
deze of gene kooplieden, die gaarne binnen de limie-
ten van het octrooi, namelijk bewesten de straat van
Magellaan en beoosten de kaap de Goede Hoop,
hadden gewenscht handel te drijven; — nu kwamen
er eerlang klagten van kooplieden, vooral uit Zeeland,
over den verkoop hier te lande der bij de verschil-
lende kamers aangebragte specerijen en andere Indi-
sche voortbrengselen. Van hunne zijde werd beweerd,
dat de verkoopen dienden plaats te hebben bij de
verschillende kamers en »bij de stok" of openlijke
prijsstelling. Van de zijde der beAvindhebbers evemvel
werd staande gehouden, dat de verkoop bij contract
voor de maatschappij en gemakkelijker en voordeeliger
was, en uit dien hoofde behoorde te worden gehand-
haafd. Ook bleven bewindhebbers na, zooAvel als v66r
I. 15
iT' • -~

226 TWAABFDE HOOFDSTUK.

handelen, invoege als zij voor de belangen der deel-


hebbers meest geraden oordeelden.
De tijding van het overlijden van Coen vernamen
bewindhebberen met leedgevoel, en weinig strekte
het hun tot genoegen dat Specx dien bekAvamen,
ijverigen en getrouAven landvoogd had vervangen.
Hendrik Brouwer werd bestemd om het bewind in
Indie te gaan op zich nemen, doch de onderhande-
lingen, waarmede hij in Engeland ter zake van Rhun
en Amboina belast was, bleven slepende, zoodat hij
niet voor Lentemaand 1632 met de geAvone vloot van
Texel in zee kwam , en den 5 van Herfstmaand op
Java voet aan wal zette. Hij aanvaardde den 7 don
zijne hooge bediening, verbond zich niet langer dan
om drie jaren in Indie te dieneii, met voorbehoud van
bij zijne tehuiskomst, op nieuw in te vallen als beAvind-
hebber, welke Avaardigheid hij nu sedert eenige jaren
bekleedde. In hem had men een man' die vroeger in
dienst van de compagnie groote bekwaamheden had
aan den dag gelegd, en die evenzeer als gouverneur-
generaal met buitengewone bekwaamheid en eere heeft
gediend.
Het getal perkeniers (planters van muskaattuinen)
nam in de Bandasche eilanden toe, en de geregelde
bewerking van de noten en de foelie r v o o r de verzen-
ding naar Europa, maakte vorderingen. Behalve deze
blanken had men er een honderdtal huisgezinnen,
oorspronkelijke Bandanezen, overig, de helft vrijen
en de helft slaven, maar ook andere eilanders werden
er heen gelokt, die zich door visscherij, landbouw of
houtkap geneerden; bovendien werden er van elders
slaven aangevoerd. — Op Amboina werd in 1628
TWAABFDE HOOFDSTUK. 227

door den gouverneur Lucas met de Orangkayas eene


nieuwe overeenkomst getroffen omtrent den prijs der
nagelen, en deze gebragt op Rx. 60 de baar (550 fg) ,
aan de eene zijde met stellige toezegging van alles te
zullen leveren, aan de andere met bedreigingen in-
gevalle van smokkelhandel. Daartegen moest besten-
dig geAvaakt Avorden, deAvijl de Engelschen , Avaar zij
konden, in de Ternataansche eilanden of elders, zich van
de specerijen zochten meester te maken. — Nagenoeg
onveranderd bleven de omstandigheden op Ternate en
Tidor. Hier waren de Spanjaarden steeds meester,
daar Avas aan de regering gekomen prins Hamsa, die
te Manilla bij de Spanjaarden zijne opvoeding had
ontvangen. — Die vorst begreep evemvel eerlang dat,
ofschoon hij de Spanjaarden begunstigde, hij tevens
behoorde zorg te dragen met de Nederlanders op een'
goeden voet te blijven. Zoo kwam met den gouverneur
Van Lodenstein een verdrag tot stand, dat ook door
de Orangkayas als borgen Averd bekrachtigd, tot de
levering van de geheele nageloogst de baar voor Rx. 55
(hier was de baar 625 pond).
Van de zijde van Japan had een donkere Avolk
den handel bedreigd, doch deze was door laakbare
toegevendheid verdreven. De Nederlandsche handel op
TajoAvan Avas aan enkele Japansche grooten, die han-
del op Sina dreven, een doom in het oog, dewijl de
zijde, door Sinesche kooplieden op Zelandia aange-
bragt, de Nederlanders in de gelegenheid stelde die
met veel voordeel in Japan te vertieren. Eenige J a -
panners, met de vermetele stoutmoedigheid dier natie
destijds eigen, waagden het in 1628 den gouver-
neur van Tajowan Pieter Nuyts in zijne woning te
15*
228 TWAALFDE HOOFDSTUK.

overrompelen, en niet dan voor een aanzienlijk losgeld


wederom in vrijheid te stellen, nadat zij hem niet
weinig doodsangsten hadden doen uitstaan. Hiermede
was de zaak niet afgeloopen, want de deugnieten,
die op Zelandia trots de ergste zeeroovers hadden
gehandeld, wisten de klagten, als Avaren zij op Tajo-
wan mishandeld, ingang te doen vinden, zoodat Nuyts
in het ongelijk Averd gesteld, en door het Japansch
bewind werd geeischt, dat hij, als de schuldige, aan
hetzelve zou Avorden uitgeleA'erd. In Hooimaand 1632
werd hij door den gouverneur-generaal Specx naar
Japan gezonden, waar hij vier jaren te Firato in
hechtenis doorbragt. Was soms die lafhartige toe-
gevendheid toe te schrijven aan de zware Avinsten
welke de Japansche handel afwierp? Slechts op die
wijze zal het eenigermate te kleuren zijn, dat Nuyts
dezerzijds werd opgeofferd (*). Niet lang duurde het
of men toonde nog meer offers te Avillen brengen om
dien handel te behouden.
Ook de Perzische handel was gevestigd, zoodat de
Nederlanders, zoowel als de Engelschen, residenten
hadden te Ispahan. De handel bestond inzonderheid
uit ruAve zijde; doch ook rozewater, schiraswijn, ru-
barber en andere goederen werden uitgevoerd; met
kameelen werden de koopwaren van Ispahan naar
Gamron gebragt en naar Suratte verscheept. Aange-
voerd werden moluksche specerijen, suiker en sappan-
hout. — Nog voortdurend hadden de schepen, die de
kust van Malabar bezochten , de gelegenheid om de

(*) Men zie het gebeurde met Nuyts in mjjn werk over Japan,
van bl. 187-195. — De Japansche handel wierp destijds ongeveer
ticn ton gouds jaarlijksche winst af.
TWAALFDE HOOFDSTUK. 223

Portugezen afbreuk te doen, waartoe jaarlijks eenige


bodems werden uitgerust. Meermalen werden vijan-
delijke schepen vermeesterd, zoo als op het einde van
het jaar 1632, toen de commandeur Carstens een
welgeladen Portugeesch schip, naar Goa bestemd, ver-
meesterde. Bovendien werd zeer dikwijls de haven van
Goa gedurende verscheidene weken bezet, of wel
eenige schepen naar het kanaal van Mosambiek ge-
zonden om Portugesche schepen op te zoeken. Zoo-
danige uitrustingen hadden veelal jaarlijks plaats, de
eene reize met meer, de andere met minder geluks.
Niet zelden was er gelegenheid tot het toonen van
dapperheid en van onverschrokkenheid, zoodat in die
wateren Van Santen, Coper, Westerwolt, Quast en
anderen zich veel roems hebben verworven en den
Portugezen achting en ontzag afgedwongen. — In het
voorjaar van 1635 waren zes galjoenen door den Por-
tugeschen onderkoning van Goa afgezonden , om de
uit Perzie naar Suratte keerende schepen te onder-
scheppen en te vermeesteren. Met der daad ontmoet-
ten ze op den 4 van Grasmaand de vier bodems die
van Gamron kwamen. De Nederlandsche schepen h i d -
den zich in elkanders nabijheid en vervolgden hunnen
koers. Ofschoon veel kleiner, zwakker bewapend en
bemand dan de galjoenen, Avaagden dezen] geenen
aanval en lieten hunne vijanden ongemoeid, die behou-
den in de baai van Sohalie binnen liepen. •— De schit-
terendste daden zijn zelden die, waarbij iets anders dan
eere te behalen valt. Dit ondervond het jagt Limmen.
Nabij de kust omstreeks Goa kruisende, ontmoet het, bij
stil weder een zestigtal Portugesche galeijen of roei-jag-
ten, de eene helft ten oorlog toegerust tot beseherming
• • • '

230 TWA ALB DE HOOFDSTUK.

der andere, die met verschillende goederen geladen


waren. Ze te ontzeilen Avas door de stilte niet mo-
gelijk. Limmen wordt omsingeld, heftig beschoten en
geenterd. Met onverschrokkenheid verdedigen zich
de Nederlanders en drijven den vijand buiten boord.
De vijand, ten tweeden male buiten boord geworpen,
slaagt met Limmen in brand te krijgen. Toch ver-
liest de Nederlander den moed niet, en wil van geene
overgave hooren. De brand wordt gebluscbt. — Eerst
met den avond, wanhoopende bet Nederlandsche jagt
te veroveren , houdt de vijand af. Van beide zijden
had men elkander zwaar beschadigd. Het jagt Lim-
men Avas weinig meer dan een Avrak.
Onder den commandeur Cornelis Simonsz. Avaagden
het twee schepen en zeven jagten, op den 30 van
Herfstmaand 1639, tegen drie groote galjoenen, die
omtrent Goa's bare onder een Portugeesch fort ten
anker lagen. Alhoewel onbekend met de gronden
gingen de jagten al peilende er stoutmoedig op los,
terwijl de schepen Nieuw-Haarlem en Middelburg ach-
terlijk bleven van wege den diepgang, alsmede uit
zorg voor de rijke lading, welke zij in hadden. Op
elk galjoen werden twee jagten afgezonden. De Bon-
aventura was een schip met 80 metalen stukken beAva-
pend, dat zich zeer dapper verdedigde. De beide jagten
werden vreeselijk gehavend. Schipper Jan Simonsz.
Semeijn van de Bredamme werd, met een aantal
der zijnen doodgeschoten; bet jagt Franeker verloor
in de twintig dooden en bad meer dan 40 gelvAvetsten.
Slechts weinigen waren overgebleven, toen de com-
mandeur en in slaagde de Bonaventura in brand te
steken , w'elk schip in de lucht sprong. Ook de beide
TWAALFDE HOOFDSTUK. 231

andere, die niet behoorlijk geAvapend waren, verbrand-


den, zoodat Simonsz. met zijne dapperen drie zware
schepen, onder de bescherming van een Portugeesch
fort, dat zich dapper weerde, hadden vernield. — Op
den duur werden de Portugezen te Goa door de
Nederlanders zoodanig benaauwd, dat de onderkoning
in 1634 een verdrag sloot met den president der
Engelsche loge te Suratte, om, onder Engelsche vlag
Portugesche goederen van Goa naar Makao over te
voeren. Dit gebeurde met der daad in het jaar 1 6 3 5 ,
met het schip London. Men nam daarop te Batavia
in overweging zoodanige Engelsche schepen aan te
houden, en er de Portugesche eigendommen uit te
ligten.
Was steeds, in den artikelbrief voor de schepelin-
gen in dienst der maatschappij, aan alien verbonden,
eenigen handel te drijven , niet minder bestond zoo-
danig verbod voor de ambtenaren of bedienden der
©

compagnie op de kantoren. Nogtans Averd onder het


generalaat van Specx in 1631 en op nieuw in 1632
daartegen een dreigend plakaat uitgevaardigd. Bij bet
laatste werd dat verbod in verband gebragt met den
handel der vrijlieden. Dezen zouden voortaan enkel
handel mogen drijven met hunne eigene penningen,
en bij eede moeten verklaren, dat zij noch uit Indie,
noch uit Nederland, van anderen gelden tot dien
handel hadden ontvangen. Die elders gevestigd wa-
ren dan op Batavia, Amboina of B a n d a , moesten
zich naar Batavia verplaatsen, en van Batavia, Am-
boina of Banda zouden de vrije kooplieden, alleen
met hunne eigene schepen mogen handel drijven op
Bengalen, P e g u , Arrakan, de bogt van Patani, Kam-
232 TWAALFDE HOOFDSTUK.

bodja, Siam, Kosjinsina, Makassar, Solor, als ook op


de daaromstreeks gelegene plaatsen, waar, van wege
de compagnie niet werd gehandeld. Die handel mogt
evenwel niet betreffen katoenen en sitsen lijnwaten,
specerijen of diamanten. — Zoo scherpe maatregelen
werden destijds niet alleen noodig geoordeeld, maar
nog verscherpt door het voorschrift, dat geene vrijlie-
den, als zij naar bet vaderland vertrokken (ten aanzien
van 's compagnie's dienaren bestond dezelfde bepa-
Hng), eenige goederen of gelden zouden mogen me-
denemen; maar, hunne goederen te gelde gemaakt
hebbende, de contante penningen zouden moeten
storten op het kantoor-generaal te Batavia, om ze
in het vaderland van de compagnie terug te ontvan-
gen, tevens bij de overbrenging dier gelden te Ba-
tavia met eede bevestigende de verklaring, dat die
penningen hun zelven toekAvarnen. Hoe zoodanige
streng'e bepalingen aanleiding gaven tot ontluiking
en valsche eedzwering, beboeft niet herinnerd te wor-
den. Dien ten gevolge bragt menigeen edele gesteen-
ten mede, die liever gepermitteerde goederen, als
droogerijen, harsten, gommen en dergelijke naar
Europa zou hebben medegevoerd.
Indiervoege met gestrengheid handelende tegen land-
genooten, ten einde den alleenhandel te behouden, was
men het niet minder jegens de inlanders. Dit bragt
vijandelijkheden te weeg, waar de inlander, geholpen
door zijne bekendheid met alle sluipwegen, bergpas-
sen en engten, den westerling niet zelden verschalkte,
of hem door het keerkringsklimaat en de vermoeije-
nissen onder eene brandende zon afmatte. Daarbij
zag men aan de eene zijde hardnekkigheid en doods-
TWAALFDE HOOFDSTUK. 233

verachting, aan de andere zijde uitgezochte wreed-


heid met elkander wedijveren. De laatste, door
Christenen gepleegd mogt bedroeven, maar kon naau-
welijks verwonderen, Avanneer men bedenkt, hoe in
Europa nog in vele rijken de pijnbank in alle hare
verschikkingen tot de regtspleging behoorde , en hoe
in Azie het menschelijk brein zich gewoonlijk spitste
om de doodstraf van uitgezochte kwellingen te doen
verzeld gaan.
In weerwil van dat alles zochten de Nederlanders,
meer dan andere westersche natien, de zeden, gebrui-
ken en godsdienstplegtigheden der Aziaten te eerbie-
digen. Daarom handelden zij met de vorsten en
regenten, latende het inwendige beheer en de betrek-
king tusschen vorst en onderdaan onaangeroerd. Zij
grepen dus niet met ruwe hand in zeden en geAvoon-
ten, die hun vreemd waren en waarvan zij het ach-
tenswaardige of eerbiedwekkende vaak niet konden
beseffen. De geheiligde overblijfselen of gedachte-
nissen van ouders of voorouders werden door hen, bij
hunne aanrakking met den landzaat, niet zoo Hgt met
verachting behandeld; bloedige Avraak desAvegen zag
men minder plaats grijpen, dan Avel tusschen de
Aziaten en andere Europesche natien.
Men zocht de handelsbetrekkingen meer algemeen
uit te breiden op de eilanden ten oosten van J a v a ,
Banda en Ceram gelegen. Op de Keij- en Aroe-
eilanden vestigde men zich in de hoop van de verbitte-
ring, hier en daar door de gevlugte Bandanezen ge-
zaaid, te verzachten, ook grootendeels ten behoeve
van den muskaathandel. — In 1633 ging een gezant-
schap naar Balie; Bima , Flores en andere eilanden
234 TWAALFDE HOOFDSTUK.

werden bezocht. Men kreeg sandel- en sappenhout voor


de Sinesche markt; kocbt wilde of Sinesche kaneel,
ook katjang (aardboontjes) en jagong (mais) tot voed-
sel voor de schepelingen, wanneer er geen rijst in
genoegzame hoeveelheid te bekomen was.
Op vele dier eilanden trof men heidenen aan,
veelal verlangend uitziende naar Christen school-
onderwijzers en godsdienstleeraars, en met blijdschap
zich ziende opnemen onder de onderdanen der com-
pagnie. Dit geschiedde , na het doen van den eed
van getrouwheid, door de plegtige uitreiking eener
Nederlandsche vlag, met het cijfer der Oostindische
maatschappij in de witte baan, namelijk V. O. C., dat
wil zeggen Vereenigde Oostindische Compagnie: een
rotting met eene groote zilveren knop, Avaarop het
wapen der V. O. C. gesneden, voor den oudste (Orang-
kaija) of den vorst, die dikwijls bovendien beschon-
ken werd met driekanten hoed, montering rok en
broek. Dan noemden de inlanders zich anak-compania
(kinderen der compagnie) en waren er trotsch op.
De afstammelingen dier menschen zijn, op de meeste
der kleinere eilanden, nog trotsch op de vlag , den
stok en verdere onderscheidingsteekenen. — Aan het
verlangen om predikanten kon maar zelden voldaan
worden, doch men trachtte eenigermate in de be-
hoefte te voorzien door inlandsche schoolmeesters,
waartoe de kweekschool te Ambon jeugdige Ambo-
nesche Christenen leverde.
Ofschoon de kAveekschool te Leiden, onder de
leiding van den Hoogleeraar Walaeus, een twaalftal
predikanten voor Indie had gevormd, was ze bereids
te niet gegaan, voordat de landvoogd Brouwer
TWAALFDE HOOFDSTUK. 235

zijne "bediening aan zijnen opvolger overgaf. Toch


waren er destijds dertien predikanten in Indie,
als vier te Batavia, op Ambon, Banda en Tajowan,
op*ieder eiland twee, een op Ternate, een voor de
kust van Koromandel en een voor de Key- en Aroe-
groep. Doch Avat hielp een zoo gering getal voor
alle die kleine eilanden en voor zoo veel als in die
eilandzee zijn gelegen. Timor, Floris en andere
eilanden in die streken, misten zoowel schoolmeesters
als godsdienstleeraars. — De pogingen, aangewend
tot het aanleggen van semjnaria of in Nederland 6f
in Indie, bleven zonder uitwerking door laauAAdieid
eenerzijds, door aanmatiging of heerschzucht ander-
zijds.
De kolonisatie van Nederlanders. werd van ver-
schillende kanten geAvenscht, inzonderheid te Batavia,
op Banda en op Tajowan , Avaaromtrent de gouver-
neur er vooral op aandrong, om langs dien weg een
evenwigt daar te stellen tegen het steeds toenemend
getal Sinezen, dat zich in het Nederlandsch gebied
ten westen van de groote bergketen kwam neder-
zetten. Hoe echter ware het mogelijk geweest, dat
doel te bereiken, wanneer de maatregelen, die des-
wegen genomen werden, vaak tegen elkander aan-
druischten of elkanders werking vernietigden! Wel
verlangden bewindhebbers de uitzending van huisge-
zinnen — maar de bepalingen die omtrent den handel
genomen Averden verhinderden zulks; — wel wenschten
zij, dat het trouwen van Europeanen met inlandsche
vrouAven wierd aangemoedigd, maar een paar jaren later
verbood men het overkomen naar Nederland van hen,
die. eene inlandsche vrouw hadden. — Waartoe ook
236 TWAALFDE HOOFDSTUK.

hielp het huwbare meisjes naar Indie te zenden ? De


mindere beambten moesten in geval van huwelijk, com-
pagniesdienst verlaten om als vrij-burger op Batavia
te blijven; de hoogere ambtenaren konden Avel in cofn-
pagniesdienst blijven, mits de tijd van hun verband
verdubbeld werd. — Met gestrengheid hield men er
aan vast, dat zij, die eene inlandsche vrouw gehuwd
hadden, noch vrouw, noch kinderen naar Europa
mogten medenemen. In 1635 werd die vergunning
geweigerd aan den ontvanger-generaal Cornelis van
Maseijk, alsmede aan Cornelis van der Aerden, te
wiens behoeve zelfs de stadhouder was tusschen beide
gekomen.
De gouverneur-generaal Brouwer zijne drie dienst-
jaren hebbende ten einde gebragt, droeg op den 1 van
Louwmaand 1636 zijne aanzienlijke betrekking over
op den daartoe in Europa gekozen Van Diemen.
Dewijl er in den laatsten tijd tusschen de kamer van
zeventienen en de hooge regering van Indie spanning
had bestaan en de heeren te Batavia scherpe brieven
hadden ontvangen, trokken zich te dezer gelegenheid
zulks bepaaldelijk aan Brouwer, Van Diemen en Joan
van der Burgh, als kunnende de andere raden van
Indie niet verantwoordelijk Avorden geacht, omdat zij
meestentijds afwezig waren. Zij toonden aan, dat, ge-
durende de drie jaren van het generalaat van Brouwer,
met het aanleggen van vestingwerken en het bouwen
van pakhuizen twintig ton goud was besteed, en bijna
zoo veel was gedaan, als in de drie vroegere jaren
(1630, 1631 en 1632), wanneer al die Averken twee-
endertig ton gouds hadden gekost. Verder bewezen
zij dat, in weerwil van die en andere kosten, de
TWAALFDE HOOFDSTUK. 237

jaren 1633—1635 aan handelswinsten zuiver had-


den afgeworpen ruim tAveeendertig en eene halve ton
gouds, •—' hunnes inziens een onbetwistbaar blijk —
dat het bewind met bekwaamheid was gevoerd' ge-
worden. De aangekomen algemeene landvoogd, voegde
er in een bijzonder schrijven aan bewindhebbers bij,
dat de generaal Brouwer op BataA'ia door alien be-
mind was en zijn vertrek ook door de inlanders, be-
treurd werd, dat hij overladen was met eere door
den zegen des Allerhoogsten over hem uitgestort,
en dat hij zoo grondige kennis van de Indische zaken
in het algemeen bezat, dat hij met regt de Indische
Fenix mogt genoemd worden. — In weenvil daarvan
was bij zijne tehuiskomst de ontvangst, welke hem te
beurt viel, geenszins vrieudschappelijk. Men maakte
ZAvarigheid hem Aveder als bewindhebber te ontvan-
gen, zoodat hij, voor eene som v a n / 24.000, van alle
zijne vorderingen afzag.
DERTIENDE HOOFDSTUK.

Van Diemen gouverneur-generaal. Amboina. Van den Heuvel als


eerloos opgezonden. Van Diemen naar Amboina. Regeling van
zaken aldaar. Nieuwe loge te Makassar. Eene bezetting op
Mauritius. Ceylon; Radja-Singa beoorloogt door de Portugezen.
Westerwolt sluit eene overeenkomst met den keizer van Kandie.
Veroveringen op Ceylon gemaakt. De bevelhebber Coster wordt
vermoord. De Portugezen hernemen Negombo. Vrede met Portu-
gal; de oorlog in Indie eindigt met het verdrag van 10 van Slagt-
maand 164* en het behoud van Gale. Malakka vermeesterd
door Kaartekoe. De sultan van Atsjeen sterft; dat rijk ver-
kwijnt. Tajowan; uitbreiding van het Christendom. Japan;
de Portugezen uitgesloten, slechts Nederlonders en Sinezen toege-
laten. Handel op Siam, Kambodja en Laos. Ontdekkingstog-
ten. Zaken van kerk en school. Kerkordening van 1643.
Kruiskerk binnen het kasteel. De statulen van Batavia. Par-
culiere handel. Vrijburgers. Krijgs- en scheepvolk. Eene koets
te Batavia. Van Diemen sterft.

De directeur-generaal Antonio van Diemen, die


als algemeen landvoogd Bromver opvolgde, was, hoe-
zeer van defiig geslacht, in de betrekking van adel-
7
D o O

borst of kadet (rang van sergeant bij de soldaten)


in Indie gekomen. Reeds tijdens het generalaat van
Coen was hij door dezen opgemerkt als iemand van
veelzijdige bekAvaamheid, ijver en vlugheid. Bereids
onder De Carpentier werd hij boekhouder-generaal
en raad van Indie. Als hoofd der retour-vloot kwam
DERTIENDE HOOFDSTUK. 239

hij in 1631 in het Vaderland, om weinige maanden


daarna als directeur-generaal naar Java terug te
keeren. Ook bewindhebbers hadden hem leeren ken-
nen als een man doorkneed in den handel der Indi-
sche kwartieren. Aan uitgebreide kunde paarde hij
eerlijkheid en strengheid van beginselen, Avaarbij hij
opregte godsvrucht voegde. Zoodanig man Avas de
nieuAve landvoogd.
Naauwelijks Avas hij met den aanvang van het
jaar 1636 in de hoogste Avaardigheid opgetreden,
of hij begreep door zijne tegenwoordigheid veel goeds
te kunnen uitrigten tot demping van de beroerten,
die sedert eenigen tijd Amboina verontrustten. Meer
dan edie reden noopte den beAvindvoerder tot die
reize. — De gouverneur Gysels was van barbaarsch-
heid in de uitoefening van zijn gezag beschuldigd;
tot onderzoek Averd Antonie van den Heuvel als
commissaris daarheen gezonden. Gysels werd naar
Batavia opontboden en Van den Heuvel Averd gou-
verneur. Ook over dezen vielen klagten als handelde
hij Aveinig beter. Nu werd; Gysels in 1635 als com-
missaris naar Amboina afgevaardigd. Het gevolg
was, dat hij Van den Heuvel door Van Deutekom
deed vervangen. De persoonlijke vijandschap tusschen
Gysels en Van den Heuvel deed den laatsten alle
ontzag verliezen , zoodat hij , op Batavia gekomen,
nog genade voor regt ontving, toen men er zich mede
vergenoegde, dat hij op het schavot zijne lasteringen
weder in den hals haalde, en »als infaam" in 1636
naar Europa gezonden werd. — Van Deutekom ge-
droeg zich jegens de inlanders althans met niet meer-
der verstand dan .zijne beide voorgangers, en nu dacht
240 DERTIENDE HOOFDSTUK.

Van Diemen, dat hij er, door zijne tegenwoordigheid,


. in slagen zou de gemoederen te bevredigen , terwijl
hij tevens de muitelingen het geAvigt van zijnen arm
deed gevoelen. Op het einde van 1636 vertrok de
landvoogd naar Amboina, bragt door eene krachtige
handehvijze, gevolgd door vergevensgezindheid , de
zaken in orde en was op Batavia terug den 8 van
Hooimaand 1637, doch zag zich genoodzaakt zes maan-
den later op nieuw eene reize naar Amboina te doen,
en deze keer ook Banda te bezoeken. De eerstemaal
deed hij den togt met 17 zeilen, de tweede met 12
zeilen , en had eene veel geringere krijgsmagt bij zich.
Evenwel gold het thans het rustelooze opperhoofd van
Hitoe, Kakiali, uit eene onAvinbare stelling op berg
Wawonie te vernestelen. Door een' verraderlijken
moord op Kakiali gepleegd werd men die sterkte
meester. De sultan van Ternate kwam op Amboina
den landvoogd een plegtig bezoek brengen en een
nieuw verdrag sluiten. Daarbij werd den Nederlanders
de magt toegekend, waar zij wilden in 's vorsten ge-
bied sterkten aan te leggen ; de kusten van Ceram,
tot Ternate behoorende, werden aan het gouvernement
van Amboina getrokken, en aan Aziaten zoowel als
andere natien het bevaren dier kusten ontzegd, ten
ware voorzien van passen van den gouverneur-generaal.
De geheele onderwerping van den maharadja werd
eerlang beantwoord door eene toegevendheid aan zijne
bloedgierige verlangens, welke Nederland weinig tot
eere strekte.

In het jaar 1637 kwam eene overeenkomst tot


stand met een' vorst, bij wien en bij wiens voorzaten
meermalen straffeloos kwaad was gepleegd. Wel had
DERTIENDE HOOFDSTUK. 241
men sedert den aanvang der 17° eeuw met den vorst
van Makassar, den magtigsten op het eiland Celebes,
meer dan eens betrekkingen aangeknoopt voor den
handel in rijst en kleedjes; maar wegens de trou-
weloosheid der Makassaren, had men even zoo dikwijls
het kantoor weder moeten opbreken. Misschien speel-
den de Portugezen of andere westerlingen, uit naijver
jegens de compagnie, daaronder. Nog onlangs, om-
streeks 1635 Avas Van Vliet, hoofd der loge op Ma-
kassar, en Barendszoon, hoofd op het eiland Boeton,
zoo men meende door toedoen van den sultan van
Makassar vermoord geAvorden. Het was overigens
bekend, dat hij smokkelliandel met de Molukken dreef,
en dat hij op de oostkust van Celebes, in het gebied
van Ternate, veroveringen zocht te maken. Toch
schrikte men terug voor het nemen van ernstige maat-
regelen, omdat in het zuiden van Celebes zijne magt
gevreesd Avas. Men achtte het dienstig voor 's com-
pagnies belangen zich te vergenoegen met zijne ver-
nieuwde betuigingen van vriendschap en het aanbod
van terrein tot bet bouwen eener nieuwe loge, welke
in 1641 gereed kwam. Door dat gedrag Averd echter
zijn overmoed gestijfd. De tijd stond aan te broken
dat de trotsche Hassan Oedien, die zich eerlang alles
geoorloofd Avaande, den Nederlandschen landvoogd
tot andere maatregelen zou dwingen.
Omtrent dezen tijd plaatste Van Diemen eene be-
zetting op het eiland Mauritius, dat sedert zoo menig
jaar den Nederlanders reeds gediend had tot verver-
schingsplaats, en tevens tot het doen der noodige
berstellingen, Avanneer de schepen op de uit- of te
I. 16
242 DERTIENDE HOOFDSTUK.

huisreize in de Indische zee zware schade mogten


beloopen hebben. Immers er Avas overvloed van AA'ater,
van timmer- en brandhout, de lucht was gezond, en
bij het lossen der lading of bij andere werkzaamheden
werd men door geene nieuwsgierige of diefachtige
eilanders belemmerd. Ververschingen waren er in
©

overvloed , Avant Van Warwijck , Matelief en anderen


hadden er tuinen aangelegd voor groenten en vruch-
ten, aan den gematigden en den beeten aardgordel
eigen. Varkens, runderen, gevogelte had de zorg der
Nederlanders er gebragt. Op de oost- en op de west-
kust had men woningen gebouwd, en reeds Pieter
van den Broecke had in de Wanvijcksbaai een fortje
aangelegd, naderhand fort Frederik-Hendrik genoemd.
Zonder de schranderheid van Van Diemen ware het
eiland reeds destijds in vreemde handen gevallen, want
kort na de eigenlijke vestiging vertoonden zich in 1640
Engelschen en ook Franschen , om er bezit van te
nemen. Het voorname doel Avas bet te behouden tot
ververschingsplaats en tot scheepsberstel, ofschoon er
fraai ebbenhout gekapt werd. — Na de stichting eener
volkplanting aan de kaap de Goede Hoop werd het
minder druk bezocht, en dewijl de voordeelen die het
opleverde van weinig beteekenis waren, werd het
meermalen, ofschoon voor korten tijd, verlaten. E r
vestigden zich van lieverlede planters, en toen onder
den generaal Van Riebeek besloten Averd Mauritius
te verlaten, werden die planters naar de kaapkolonie
overgebragt, ofschoon ze liever op het eiland waren
gebleven. Nu was aldra de gelegenheid voorbij het
op nieuw te bezetten , want de Franschen namen er
in 1721 bezit van en noemden het Isle de France.
DERTIENDE HOOFDSTUK. 243

Het Avordt tijd de aandacht eens Aveder naar Ceylon


te wenden. — Toen Van Diemen aan het beAvind
kwam, waren er meer dan tAvintig jaren verloopen
dat er geene betrekkingen met dat kaneelrijke eiland
hadden bestaan. Men had de handen op Java en in
de Molukken met de inlanders en de Engelschen vol
gehad. Van dien tijd hadden de Portugezen op Ceylon
partij getrokken, zoodanig dat ze zich meester hadden
gemaakt van alle havens: te Jafhapatnam in het noor-
den hadden zij een kasteel; aan de voortreffelijke baai
van Trinkenomale op de oostkust hadden zij eene ves-
ting. Kortom, de keizer van Kandie, van rondomme
door die vreemdelingen ingesloteo, gevoelde zich af-
hankelijk van die Avesterlingen , en de afhankelijkheid
verdrdot hem. Radja-Singa zond een vertrouwde naar
d e kust van Koromandel, om do hulp der Nederlan-
ders in te roepen, juist toen Karel Reiniersz. er op
zon om , ingevolge de bevelen der hooge regering,
den handel met Ceylon op nieuw te openen. Men
kwam overeen, dat de keizer een gezantschap zou
zenden aan Westerwolt, die met zeven zeilen voor
Goa kruiste.
De Portugezen, A'an die onderhandelingen de lucht
gekregen hebbende , dachten dat het hoog tijd was
des keizers magt met een' slag te vernietigen. Een
leger van 12000 man, waaronder 2400 Portugezen
en Mestiesen , te Kolumbo hebbende bijeengebragt,
trokken zij tegen de hoofdstad op. De vorst verliet
Kandie en ontAveek den strijd. Zegevierend trokken
de Portugezen de stad binnen, plunderden die en
gaven zich aan velerlei buitensporigheden over. Hoog-
moedig op die cvenvinning verlieten zij met buit
16*
244 DERTIENDE HOOFDSTUK.

beladen Kandie, zorgeloos^ en ordeloos, zonder aan


een vijand te denken. Deze wachtte hen echter in
de bergengten op. Door Radja-Singa overvallen,
werd de geheele Portugesche magt niet enkel versla-
gen, maar zelfs vernietigd, deAvijl de verwoede Cin-
galees geen lijfsgenade schonk. Geen honderd man-
schappen ontsnapten aan de slagting. De keizer
schepte er een wreedaardig genot in, de hoofden zijner
verslagene vijanden tot een gedenkteeken te doen op-
eenstapelen.
Zoo stonden de zaken op Ceylon toen Westenvolt,
die den steven naar Batikalo geAvend had, er den 10
van Bloeimaand 1638 aankwam, en eerlang de Por-
tugezen noodzaakte het fort, op een eilandje gelegen,
te ruimen. Op den 23 van Bloeimaand 1638 sloot hij
met den Cingaleschen vorst een voordeelig verdrag.
Dien overeenkomstig verklaarde men beiderzijds de
Portugezen voor vijanden, zoude men alle roomsche
geestelijken van het eiland weren; alle op den vijand
te winnen sterkten deelen; doch in het algemeen voor
de noodige herstelling der vestingen en den leeftocht
ten behoeve der bezetting, door den keizer worden
gezorgd, terwijl de Nederlanders de krijgsbehoeften
zouden leveren. De kosten der uitrusting van man-
schappen en schepen voor Ceylon bestemd, zouden
door den keizer worden gedragen, die dat alles zou
betalen in kaneel, peper, kardamom, indigo, was en
rijst, en minstens twee scheepsladingen 's jaars van
zoodanige voortbrengselen zou leveren. Reeds dadelijk
ontvingen de Nederlanders op rekening van de bereids
gemaakte kosten 400 balen kaneel, 87 kwintalen
was en eene geringe hoeveelheid peper. Behalve in
DERTIENDE HOOFDSTUK. 245

olifanten en olifantstanden werd aan de Nederlanders


de alleenhandel toegestaan; ook de binnenlandsche
handel Avas voor hen open en vrij.
De hevige tegen de Portugezen gekoesterde haat
bewoog den Ceylonschen oppergebieder tot eene over-
eenkomst, zoo voordeelig voor de Nederlanders, op
Avier dapperheid hij rekende om zijne vijanden van het
eiland te verdrhVen. — Puntegale werd door Willem
J z . Coster stormenderhand ingenomen; en Caan ver-
meesterde in 1639 Trinkenomale, welke haven met
die van Batikalo den keizer in handen werd gesteld.
De bekwame Coster, die als de grondlegger van de
Nederlandsche magt op Ceylon is te beschouAven, was
den loozen Radja-Singa in den Aveg; zijne bekwaam-
heden maakten hem geducht; zoodat hij van een be-
zoek te Kandie naar de kust terug keerende, ten
gevolge van eenig ongenoegen tusschen den keizer
en hun ontstaan, op last van dien vorst verraderlijk
om het leven ©gebragt
© werd. — Jan Thvssens,
^ ' die als
bevelhebber hem opvolgde, maakte zich even ver-
dienstelijk in de behartiging der belangen van de Oost-
indische maatschappij. — Maar eensklaps taande op
Ceylon de zon van voorspoed. De Mascarenhas ver-
scheen met eene aanzienlijke Portugesche vloot. Ne-
gombo, door de Nederlanders veroverd, Averd door hem
hernomen, om die veste niet lang daarna op nieuw
te verliezen. Van meer belang was dat de legermagt
van Radja-Singa door hem Averd geslagen, en Punte
Gale — ook Avel enkel Gale genoemd — belegerd.
Ten einde aan Ceylon eene afleiding te -verschaffen,
werd in 1641 Matthijs Quast met tien zeilen, opheb-
bende ruim 300 stukken geschut en bemand met 1200
246 DERTTENDE HOOFDSTUK.

koppen, naar de kust A'an Malabar gezonden. Hij


kruiste af en aan in het gezigt van Goa, belemtnerde
den Portugeschen handel niet Aveinig en bragt den
vijand menig verlies toe. Onder anderen vermeesterde
hij een galjoen van Lissabon naar Goa bestemd, een
schip van 1000 last, met 600 koppen en 24 metalen
stukken, inhebbende eene rijke lading en vooral veel
klinkende munt. Hij betaalde dien buit echter met
zijn leven, want hij werd door een splinter gekwetst
en stierf aan zijne Avonde. De maatschappij verloor
in hem een dapper bevelhebber en een bedreven
zeeman.
In Europa veranderden intusschen de verhoudingen
tusschen Portugal en het Gemeenebest, dewijl dat rijk
zich van Spanje afscheurde en aan Jan van Braganza,
onder den naam van Jan I V , de kroon opzette. Op
den 22 van Zomermaand 1641 werd, met betrekking
tot de zaken van Oost- en Westindie, een tienjarig
bestand tusschen den koning van Portugal en het
Gemeenebest gesloten. Daarvan ontving men op Ba-
tavia in het volgende voorjaar tijding bij de komst van
Antonio Terceira, die naar Indie was gezonden om
in de Portugesche kolonien de ambtenaren den eed
van getrouAvheid aan den koning af te nemen. Met
heuschheid door den gouverneur-generaal ontvangen,
stelde Van Diemen in Grasmaand 1642 de fluit Ka-
pelle te zijner beschikking, om hem naar Makao te
brengen. — Ten gevolge van hetgeen in Europa was
voorgevallen, Averd tusschen de oorlogvoerenden op
Ceylon een Avapenstilstand gesloten en onderhandelin-
gen met den onderkoning aangevangen, op de grond-
slagen dat men van Aveerszijden zoude behouden wat
DERTIENDE HOOFDSTUK. 247

men had. De onderkoning zocht die handelingen op


de lange baan te schuiven en intusschen de behaalde
voordeelen op Ceylon te vervolgen, als hadde de
aldaar gevoerde oorlog met de Nederlanders niets ge-
meens. Van Diemen evenwel begreep het anders, en
achtte zich verpligt den bondgenoot te ondersteunen.
Francois Caron Averd naar Ceylon gezonden, waar
de vijandelijkheden met vernieuAvden ijver Averden her-
vat, zoodat de Portugezen het beleg van Gale moesten
opbreken en Negombo ontruimen. Dit was niet ge-
noeg : eene scheepsmagt uit 12 zeilen bestaande, met
ruim 400 stukken en 2000 koppen, verscheen voor
Goa, onder aanvoering van Joan Maetsuijker. Met
bekwaambeid volbragt deze zijne zending; zijne vloot
zette nadruk en klem aan zijne vertoogen bij, en het
gelukte hem met den onderkoning eene overeenkomst
te sluiten omtrent den afstand van Gale, en om voorts
het bestand van 1641 tot rigtsnoer te nemen. Dat ver-
drag werd geteekend op den 10 van Slagtmaand 1644,
en maakte overbodig het tractaat, dat in Europa op
den 29 van Lentemaand 1645 tusschen de Portugesche
kroon en de Staten-Generaal tot stand kwam (*). Zoo
had men zich in vijf jaren tijds gevestigd en uitgebreid
op een eiland, van welks handel reeds bij het eerste
bezoek der Nederlanders zoo heerlijke vruchten waren
te verwachten, doch toen men die wilde plukken had-
den velerlei wisselvalligheden steeds de daarnaar grij-
pende hand teleurgesteld. Portugal had zijne grootste

(*j De bepalingen daarvan hielden in, dat voorloopig Portugal


in het bezit zou blijven van Punte-Gale, en van het regt tot het
kaneclschillen ; des echter dat aan de Nederlanders jaarlijks 600
kwintalen van die speoerij moest worden geleverd.
248 DERTIENDE HOOFDSTUK.

magt op de westkust. Jafnapatnam en Kolumbo waren


twee gexvigtige sterkten , Avaarvan het bezit door de
naburige ovei-Aval immer konde worden betwist, zoo
lang niet van daar alle toevoer Averd afgesneden.
Intusschen was den landvoogd Van Diemen de be-
langrijkheid van Malakka in geenen deele ontgaan,
dewijl toch hij, die in het bezit was dier havens ,
geene groote zeemagt behoefde om straat Malakka,
dat vaarwater Avaar langs de gemeenschap van de west
van Indie met de oostelijk gelegene eilanden, met
Sina en met Japan plaats h a d , voor andere natien
te sluiten. Te alien tijde hadden uit dien hoofde de
Nederlanders dat vaarwater als hoogst belangrijk be-
schouwd, en bijna Voortdurend Averd het door eenige
jagten bekruist, ten einde geene gelegenhcid onge-
bruikt te laten den Portugees afbreuk te doen. Nog
in 1637 waren onderscheidene schepen in brand ge-
schoten of op strand gejaagd. Meer dan 200 koppen
maakte men gevangen, en een veel grooter getal, dat
zich aan 't strand had gered, werd door de Maleijers
vermoord. Meer ernstige maatregelen Averden in 1640
genomen. Malakka Averd van de zeezijde ingesloten;
in oogstmaand door Adriaan Anthonisz. ook van de
landzijde belegerd met ongeveer 1500 man. Johor en
Atsjeen zouden tot dat beleg vaartuigen en gewapen-
den leveren, doch van het laatste rijk Averd de belofte
niet nagekomen. — De gouverneur Manoel de Sousa
Coutinho had de stad behoorlijk versterkt, en verde-
digde die met dapperheid en bekAA'aamheid. Toen er
gebrek in de stad kwam dreef hij vrouwen en kinde-
ren daaruit, en hield bet tot het uiterste, in Aveer-
wil van hongersnood en aanstekende ziekten. De
«^————

DERTIENDE HOOFDSTUK. 249

belegeraars Averden zoowel als de belegerden bezocht


door krankte en schaarste ; van hunne opperhoofden,
die geen ongemak of luchtgestel schroomden, stierven
velen voor Malakka. M. Kaartekoe, het bevel over
het beleg gekregen hebbende, Het de stad bestormen;
doch om verder bloedvergieten te voorkomen luisterde
hij, te midden van een' hevigen strijd, naar het aan-
bod tot overgave, en schonk aan de heldhaftige ver-
dedigers lijfsbehoud en vrijen aftogt. — De vesting,
die den Nederlanders op onderscheidene tijden zoo
veel volks gekost had, viel hun den 14 van Louw-
maand 1641 in handen. Ze was met 140 stukken
bewapend. De bevolking van 20.000 zielen was door
verschillende oorzaken tot 3000 weggesmolten. De
overgebleven verdedigers waren niet veel. Men ver-
haalde dat 7000 personen gedurende het beleg binnen
stad en vesting zouden zijn omgekomen. — Gewigtig
was het bezit van eene plaats, Avaar men zoo vaak
het hoofd had gestoten , niet enkel wegens het
meesterscbap van straat Malakka, maar tevens we-
gens de ruime haven en van den tinhandel, dewijl
destijds slechts omstreeks de Avestkust van het Malei-
sche schiereiland tinerts werd gegraven. — Laakbare
naijver heeft getracht de verdiensten van Kaartekoe,
als veroveraar van Malakka, te verkleinen. — Niet
lang waren de Nederlanders meester van Malakka,
of ze begonnen een' tol te heffen van de schepen,
welke door de straat en voorbij de haven van Malakka
voeren; het schijnt dat alle Avestersche zoowel als oos-
terscbe natien zich aan die heffing moesten onder-
werpen (*). — Het zal aan overgroote bezorgdheid

(*) In 1644 werd de Malakschc tol het voorwendsel tot de


250 DERTIENDE HOOFDSTUK.

voor verraderlijke treken van de zijde der inwoners


zijn toe te schrijven, dat de blanke bevolking 6f naar
Batavia, 6f naar de kust van Koromandel Averd over-
gebragt. Langzamerhand kAvamen er Nederlanders in
plaats van de Portugezen dat verlies herstellen.
Nog maar Aveinige weken woei de Nederlandsche
vlag op Malakka's muren, toen de sultan van Atsjeen
overleed. Buitengewoon prachtig Avas de begrafenis-
plegtigheid : neushoornen, Perzische paarden, en wel
250 olifanten, alien behangen met kostbare kleeden,
strekten om daaraan luister bij te zetten. — Eene
vorstin volgde (1641) den sultan op. Nog was het
aanzien van dat rijk groot, alhoeAvel deszelfs magt
zeer aan het afnemen was. Vroeger was Atsjeen een
onmisbare schakel in den zeehandel van het Malabaar-
sche schiereiland met Bantam en de Molukken; maar
de Europesche handelaren dreven regtstreeks den han-
del van het eene tot het andere uiterste einde van
den schakel, met voorbijgang van Atsjeen. De sjaban-
daar, die voor den vorst den alleenhandel dreef, zocht
de verminderende inkomsten op dezelfde hoogte te
doen blijven, door de knevelarijen die hij den han-
delaar en den landboiiAver deed ondergaan; op die
wijze Avas hij oorzaak van steeds grootere verachtering.
Bij het einde der 17 e eeuw van alien luister beroofd,
zonk het rijk van Atsjeen sedert steeds dieper weg

aanhouding van een Deensch schip, dat, ingevolge voorgeven van


don gezaghebbor, naar Sina en Japan was bestemd. Het schip
werd te Batavia opgebragt on verkocht. Het eigenlijke roersel was,
dat het opperhoofd Barend Pelsert eon gewezen compagnies dienaar
was. Ook de schipper was een Nederlander en denkelijk medc
in compagnies dienst geweest.
DERTIENDE HOOFDSTUK. 251

in nietigheid. Niets bleef ten laatste te Atsjeen overig


dan de scheepvaart, levendig gehouden door het over-
voeren van pelgrims naar Mekka, van Sumatra, Java
en andere oostelijke eilanden, die voor die bedevaart
te Atsjeen zamenkwamen.
Het eiland Formosa werd meer en meer belangrijk
als middelpunt van eenen handel, Avaartoe Java en de
Molukken , Kambodja , Sia m , Tonkin, maar inzon-
derheid Sina en Japan bijdroegen, en welke voor
de Oostindische compagnie uiterst winstgevend was.
Daar hadden de sorteringen plaats voor de Japansche
markt, en de opperhoofden van Firato kwamen, na
£en jaar verblijfs in Japan, bet volgende als tweede
of onder-gouverneur op TajoAvan doorbrengen, ten
ware de belangen van de dienst een' togt naar Batavia
noodzakelijk maakten. — Ook de landbouw breidde
zich uit. Reeds werden door de Sinezen duizende
pikols suiker voortgebragt, die ten deele naar Japan
werden verscheept, Avaarheen mede.TajoAvansche her-
tevellen werden uitgevoerd, daar de herten er in on-
overzienbare kudden rondzwierven. •— Was er de
Sinees om zijne vlijt in den landbouw als anderzins
welkom, aan den anderen kant baarde zijne vermeer-
dering eenige bezorgdheid. Uit dien hoofde zocht
men de kolonisatie van Nederlanders te bevorderen,
waartoe de gezondheid der luchtstreek, de vreedzaam-
heid der inlanders en hunne vatbaarheid niet weinig
de hand leende. De Nederlanders bevlijtigden zich
om de bevolking door het ondei'Avijs tot het Christen-
dom te brengen, en zagen, naarmate het Christendom
zich uitbreidde, de zeden verzacht en ware gehecht-
heid aan hunne gebieders geboren worden. Inderdaad
252 • DERTIENDE HOOFDSTUK.

was nergens in Indie bet getal scholen en kerken


zoo groot als in de Nederlandsche bezittingen op
Tajowan. Verblijdend was, hoe door de bijdragen der
landzaten scholen en kerken werden gesticht. Niet
te onregt zeide Van Diemen in een zijner brieven
aan bewindhebbers, dat de predikanten verlangden op
Formosa te worden geplaatst.
Bij eene zoo belangrijke kolonie rees de wensch,
om de naburige eilandjes ten zuiden en ten noorden
aan het Nederlandsch gezag te onderAverpen. Dit ge-
schiedde in 1636 ten aanzien van het Gouden-Leeuws-
eiland, in de nabijheid van de zuidkust. Door een
kloek, schoon en moedjg menschenras bevolkt, dat
zijne onafhankelijkheid lief had, maakte men zich bij
deszelfs onderwerping aan wreedheid schuldig. Een
driehonderdtal menschen nam de wijk in eenige spe-
lonken en weigerde zich aan den overAvinnaar over te
geven. Die rampzaligen kAvamen om, bij gebrek aan
Avater en voedsel! De overigen, ongeveer 500 a 600
zielen, werden naar Tajowan gevoerd; van dezen
gingen 200 mannen, vrouwen en kinderen, die daartoe
genegen waren, naar Batavia. Van die op Formosa
bleven werden de mannen als arbeiders gebruikt aan
de vestingwerken van Tajowan en Wankang. — Meer
Averd men bemoeijelijkt door de Spanjaarden, die van
het eilandje KAvelang, nabij de noordpunt van For-
mosa, hadden bezit genomen. Tot het jaar 1642 bleef
het slepende, voor dat ernstige maatregelen daartegen
werden in het werk gesteld. Toen werd het fort San-
Salvador op Kwelang ingenomen, zijnde door nage-
noeg 200 koppen verdedigd, meer dan de helft Span-
jaarden. Js. Lamotius versterkte. verder het eiland
DERTIENDE HOOFDSTUK. 253

en Het er eene bezetting. — Bovendien trachtte men


het Nederlandsch gezag in het binnenland zelfs tot
in het gebergte te vestigen, waar men in aanraking
kwam met een' woesten volksstam, die de oostkust
beAvoonde, en bij Avelken het koppesnellen in gebruik
was.
Het schijnt, dat met de vermeestering van het Gou-
den-Leeuws-eiland, zoowel als met die van KAvelang
het eigenlijke doel was, de handen ruim te hebben tot
verspreiding van het Christendom. Althans de land-
voogd Van Diemen zegt in het verslag, waarin die
gebeurtenissen Avorden medegedeeld, aan de heeren
meesters, dat op die wijze »eene groote deur geopend
is, om tallijke menigte heidenen tot de kennisse des
waren Gods en der christelijke religie te brengen."
Ook telde men destijds op het eiland Formosa drie
predikanten, een proponent en vier krankbezoekers,
Avelke laatsten, zoo als bekend is, destijds in de hei-
denwereld dikwijls dezelfde diensten deden, die tegen-
woordig door de zendelingen Avorden verrigt. Het
getal schoolonderwijzers en kweekelingen, Avaaronder
meer dan dertig Europeanen, bedroeg ruim vijftig.
Waren soms de middelen om den weg te banen geens-
zins te prijzen : voor het onderwijs in het algemeen
en dat in de waarheden van het Christendom werd
ontegenzeggelijk behoorlijk zorg gedragen.
Onder het generalaat van Van Diemen had in Japan
een geheele ommekeer plaats gegrepen, en ten op-
zigte van de scheepvaart der Japanners op andere
rijken , en ten aanzien der scheepvaart van andere
volkeren op dat rijk. — Bij een volk zoo hoogmoedig
en kitteloorig, was de aanmatiging der Portugesche
254 DERTIENDE HOOFDSTUK. .

geestelijken en monniken ten aanstoot geworden , in


dier voege dat in 1636 de Portugezen met hunne
huisgezinnen het rijk moesten ruimen; dus ook de
Japansche vrouwen, welke »vreemdelingen uit het zui-
d e n " gehuwd hadden. Wel waren aanvankelijk de
kooplieden en bedienden, tot de Portugesche faktorij
behoorende, niet in die uitdrijving begrepen, doch zij
werden verwezen naar het eilandje Dezima, dat aan
Nagasaki is verbonden; en in 1639 werd de Portu-
gesche natie voor altijd uit Japan verbannen. In dat
laatste jaar werden, als in 1636 de Portugezen, ook
de Nederlanders venvijderd. Dit lot trof zelfs de
kinderen van hen, die als schipbreukelingen in het
jaar 1600 in het rijk eene schuilplaats hadden gevon-
den, en bij keizer Gongen in gunst hadden gestaan.
Voor den Nederlandschen handel werd de gezigteinder
donker. Geenszins strekte het tot verheldering van
dat uitzigt, dat de inlandsche Christenen — welke
als Roomsch katholijken tot de Nederlanders nimmer
in eenige betrekking gestaan hadden — wreedaardig
vervolgd en met uitgezochte martelingen om het leven
gebragt Averden. Nogtans leidde dat alles in geenen
deele tot omzigtigheid van de zijde der Nederlanders.
Steenen gebouwen, zoo als Japan nimmer zag, Aver-
den opgetrokken. In Slagtmaand 1640 kwam 's kei-
zers bevel om ze af te breken. Slechts de gevatheid
van het opperhoofd Caron voorkAvam noodlottige ge-
volgen. Weinige maanden later kwam de last tot
verplaatsing van den handelsomslag van Firato naar
Dezima. Voortaan zou Nagasaki alleen voor den vreem-
den handel openstaan; de Nederlanders en de Sinezen
zouden de bevoorregte natien zijn. Die bevelen van
DERTIENDE HOOFDSTUK. 255

uitsluiting zijn tot heden, nu meer clan twee eeuwen,


met gestrengbeid gehandhaafd. — De vernederingen,
waaraan de Nederlanders zich onderwerpen moesten,
opgesloten op het kleine Dezima als zij Avaren, tel-
kens wanneer het hun vergund werd in Nagasaki
den voet te zetten, waren zeer groot en van tijd tot
tijd bijna onlijdelijk. De voordeelen evenwel van den
handel in den eersten - tijd na de verplaatsing der
factory naar Dezima waren buitengewoon groot. Bo-
vendien koesterde men de hoop, dat de handelsvoor-
deelen veel vermeerderen zouden, dewijl de Japanners
zelve geen handel meer mogten drijven buiten het
rijk, en de Portugezen van den handel op Japan
waren uitgesloten. De Nederlanders bragten er Sine-
sche, Siamsche en KAvinamsche of Tonkingsche ruwe
zijde, Siamsche en Tajowansche hertevellen ; rogge-
vellen, alsmede Nederlandsche lakenen; ook poeder-
suiker en specerijen ; zij voerden destijds veel zilver
uit, en de winsten Avaren hoogst aanzienlijk.
De handel op Siam en de naburige kusten was
van belang tot voeding van den Japanscben handel.
Met Kwinam of Kosjinsina was men echter op geen
vriendschappelijken voet, deAvijl een rijkgeladen schip,
van TajoAvan naar Batavia bestemd, op die kust schip-
breuk hebbende geleden, de manschappen als slaven
werden verkocht of vermoord en de lading geroofd.
Geene vergoeding kunnende verkrijgen in der minne,
verschafte men zich die met gewreld. — Te Tonking
ging het beter; ook gedurende eenigen tijd te Kam-
bodja, van waar men tot in het binnenlandsche rijk
Laos doordrong; ofschoon men er zeer Avel werd
ontvangen, werden geene duurzame verbindtenissen
256 DERTIENDE HOOFDSTUK.

aangeknoopt, en van wege den verren afstand d i van


wege de opgevolgde gebeurtenissen in Kambodja. Een
neef des konings bragt, ten gevolge van veel bloed-
vergietens, de kroon aan zich, en toonde eene vcrra-
derlijke inborst. Van Regemortel, die in 1643 als gezant
van Batavia was gezonden, werd op den plegtigen
gang om ten gehoor te verschijnen , met alien die bij
hem waren afgemaakt, de Nederlandsche loge uitge-
moord, de beide ter reede liggende schepen geplun-
derd, en de schepelingen, die het niet in de bosschen
ontkwamen, smaddijk om het leven gebragt. Die de
slagting ontkomen waren, vielen den trouweloozen over-
weldiger weldra in handen, werden als slaven behan-
deld, en eerst na een tijdsverloop van drie jaren ver-
kregen zij de vergunning, om met een der geplun-
derde bodems naar Java te vertrekken. — Sedert
heeft men Avel eens den handel met Kambodja weder
zoeken aan te knoopen, doch wederzijds wantrouwen
heeft dit onmogelijk gemaakt.
De naam van den algemeenen landvoogd, die lan-
ger dan een zijner voorgangers het beAvind in handen
hield, hecht zich aan eenige ontdekkingen van wege de
Oostindische maatschappij, die ten noorden en ten zui-
den van den Indischen Archipel werden gemaakt. Door
de kamer van zeventienen werd er voortdurend op aan-
gedrongen om de winsten te doen vermeerderen, de-
wijl niet meer zoo als vroeger door het nemen van
rijkgeladen vijandelijke schepen veel buit behaald werd,
waarvan steeds aan de compagnie een belangrijk aan-
deel te goede kwam. De voordeelen moesten nu uit-
sluitend door handelwinsten behaald worden. Uit Ne-
derland werd bij de hooge regering in elk schrijven
DERTD3NDE HOOFDSTUK. 257

de aandacht gevestigd op het openen van nieuwe han-


delskanalen of het onldekken van rijke zilver- of goud-
mijnen, ten einde de retourladingen naar Europa aan-
zienlijker te doen worden. —• Zoo doende werden'
scheepstogten naar onbekende streken ondernomen,
die ontdekkingstogten werden. De beide togten naar
het noorden Averden aangevangen met het doel om te
vinden »de goud- en zilverrijke eilanden," die be-
oosten Japan moesten liggen. De eerste dier togten
was onder de leiding van Qnast en Tasman in 1 6 3 9 ,
de tweede in 1643 onder Marten Gerritsz. de Vries.
De eerste mislukte; de tAveede insgelijks, ofschoon de
beide schepen, in 1643 gezeild,hooge noordelijke streken
ontdekten, eerst anderhalve eeuAv later door Laperouse
op nieuw bez6cht. Een dier bodems geraakte op de
oostkust van Japan in nood, bij welke gelegenheid de
twee opperhoofden met eenige schepelingen, tot het
verkrijgen van leeftogt aan wal zijnde, vastgehouden
en als gevangenen naar de hoofdstad des rijks werden
opgezonden, om slechts na eenige ondervragingen en
formaliteiten hunne vrijheid te herkrijgen. — Tot verdere
ontdekking van het » Zuidland " werd de commandeur
Abel Jansz. Tasman gezonden in 1642. Ten gevolge
van dien togt verkregen Nieuw-Holland, Van Die-
mensland en NieuAV-Zeeland, namen die tot heden
zijn behouden gebleven. Een latere togt van Tasman
ging meer zuidwaarts dan die van Gerrit Thomasz.
Pool in 1636, en strekte om de noordelijke kusten
van Nieuw-Holland beter bekend te doen worden.
Wat echter het voorname doel dier togten was: het
vinden van goud- of zilvermijnen of wel van natien,
waarmede voordeelige handelsbetrekkingen zouden zijn
I. 17
258 DERTIENDE HOOFDSTUK.

aan te knoopen , hierin faalden ze geheel, want de


volkeren van Nieuw-Guinea en van Nieuw-Holland
stonden op een' zoo lagen trap van beschaving, en
waren zoo uiterst schuAv dat aan geen ruilhandd te
denken viel. — Thans, ruim tAvee eeuwen later, is het
met die beschaving Aveinig beter gesteld. Nog hebben
zij zelfs geene kennis van landbouw.
Gedurende het ruim negenjarig beAvind van Van
Diemen werden de zaken van kerk en school niet
minder behartigd dan de geldelijke belangen der maat-
schappij. Behalve de school voor de kinderen van
blanken, Averd er ook te Batavia eene school geopend
voor de kinderen van inlandsche Christenen. Boven-
dien werd er in h e t . jaar 1 6 4 2 , onder de leiding
der Bataviasche predikanten, eene latljnsche school
gesticht, bestemd voor tAvintig tot dertig leerlingen;
het doel was ze tot godsdienstleeraars op te kweeken.
Maar de kerkordening van het jaar 1623 behoefde
naar het scheen uitbreiding en verbetering; uit dien
hoofde gaf de gouverneur-generaal en raden van Indie
in 1643 een »reglement voor de kerkelijke zaken,"
waarin onder anderen voorkomt, dat »aangezien de
kerkelijke regering in velen ook de politie rakende
zijn," »de kerkenraad in zaken van gewigt niet zal
vermogen te besluiten," »dan met communicatie en
advies van de politieke overheid." Ten einde hieraan
te beter gevolg te geven, zou voortaan » een politieke
commissaris " in den kerkeraad sessie hebben. Onder
de bepalingen staat uitdrukkelijk in art. 4 5 , dat de
doop alleen van Predikanten zal mogen bediend wor-
den, en evenwel achtte de gouverneur van de Ter-
nataansche eilanden zich niet lang daarna geregtigd,
DERTIENDE HOOFDSTUK. 259

om drie krankbezoekers ,te magtigen om den doop te


bedienen, onder toevoeging nogtans van de Avoorden
»tot dat derAvaarts een predikant gezonden zou Avor-
den." Daaruit bleek, dat er steeds eene dringende
behoefte Avas aan predikanten, wat Avelligt, ten deele
althans, moest Avorden geAveten aan de omstandigheid,
dat de beAvindhebberen en de verschillende geweste-
lijke synoden, die zich den nood der kerk in Indie
lieten aangdegen zijn, het omtrent onderscheidene
punten des betreffende niet eens konden Avorden.
De groote zaal op het kasteel, ahvaar des morgens
en des avonds het gebed Averd gedaan, dat door de
op het kasteel aanwezige ambtenaren en militairen
moest Avorden bijgeAvoond, en Avaar ook de godsdienst-
oefening voor die alien Averd gehouden, Avas niet lan-
ger voldoende sedert het getal vrijburgers in de stad
zelve toenam. Van Diemen voorzag in dat gebrek,
dewijl hij in de stad eene fraaije kruiskerk deed bou-
Aven, uitkomende eenerzijds aan de groote rivier, aan
de andere zijde aan een ruim plein. Die kerk werd
opgetrokken van koraalsteen, inwendig fraai versierd
en beschoten met ebben- en jattiehout; vijf koperen
luchters of kroonen werden er opgehangen. Naauwe-
lijks was die kerk in 1 6 4 1 , Avat het uitwendige aan-
gaat, gereed, en was men met de uit- en inwendige
verfraaijingen bezig, of de landvoogd begreep dat er
ook een kerkgebouw voor de hooge regering noodig
was. Daar alle de leden der regering op het kasteel
hun verblijf hadden, moest die kerk op het kasteel
komen te staan. DeAvijl echter tot den opbouAv der
kruiskerk al de beambten te Batavia hadden bijgedra-
gen , door eene maand soldij daarvoor af te zonderen,
17*
260 DERTIENDE HOOFDSTUK.

kon zoo kort daarna kwalijk eene nieuwe opoffering


van hen gevorderd worden. Antonio van Diemen
besloot die kosten zelf te dragen, en bestemde tot
dat doel de aanzienlijke som van Rx. 40.000 (*). I n
den loop van bet jaar 1644 werden aan de Avestzijde
van het kasteel de grondslagen gelegd voor eene ge-
welfde steenen kapel; de eerste steen Averd door den
gouverneur-generaal gelegd op den 1 van Louwmaand
1 6 4 5 , en de koperen kroon met de fraaije marmer-
steenen bevloering uit Nederland ontboden. Het mogt
den edelmoedigen man niet gebeuren het gebouw
voltooid te zien.
Wel was het te verwachten, dat de man, die zoo
veel prijs stelde op de bevo'rdering van de godsdienst,
en voor de tot godsvereering bestemde plaatsen zich
zoo groote uitgaven getroOstte, geene gelegenheid zou
laten voorbijgaan om de vaderlandsche geleerden van
dienst te wezen. Hij toonde dit, toen bij ten verzoeke
van den Leidscben hoogleeraar Golius — dien grooten
opbouAver en uitbreider der Oostersche, vooral der
Arabische taal- en letterkunde •—• in 1641 uit Perzie
eene verzameling van kruiden en planten, met bijge-
voegde beschrijving in het Arabisch, deed komen. -—
Ook in andere opzigten is Van Diemen steeds gereed
geAveest de wetenschap te bevorderen door de toe-
zending naar Europa van planten en zaden, alsmede
van levendo dieren of vogels.

(*) Die som werd door zijnen zwager P . de Gruyter aan den
ontvanger-generaal der maatschappij te Amsterdam uitbetaald.
Men rekende de waarde in ligt geld te Batavia op / 120.000. —
Een vorstelijk geschenk inderdaad !
DERTIENDE HOOFDSTUK. 261

Voor den fraaijen aanleg der kaden en grachten


van Batavia Averd zorg gedragen, en het oog er op
gehouden, dat de huizen sierlijk en steA'ig tevens Avaren.
In zelfder voege werden de publieke gebouAven, Avees-
huizen en dergelijke aangelegd, doch men was te zeer
doordrongen van het denkbeeld, dat de in Nederland
gevolgde bouAvtrant ook hier behoorde te worden in
acht genomen. Van daar dat men niet genoeg er op
bedacht Avas, om overeenkomstig het klimaat de hui-
zen luchtig in te rigten. — Ten einde den ingezete-
nen , die behalve de blanken tot verschillende Azia-
tische natien behoorden, het gemak te verschaffen met
alle plaatselijke verordeningen bekend te zijn, deed
Van Diemen de »Statuten van Batavia" verzamelen. —
Hij betreurde het'vaak, dat bewindhebbers er niet in
slaagden om vrijburgers naar Bata\'ia te lokken; hij
was zelfs van oordeel, dat de heeren meesters het
daarheen moesten zoeken te brengen, dat bijzondere
kooplieden met eigen schepen uit Nederland naar Java
vertrokken, om van Batavia handel op de eilanden
te drijven. Die kooplieden zouden echter niet mogen
medebrengen: barnsteen, rood en getakt koraal, ge-
slepen diamanten of andere edele gesteenten, vermil-
joen, kwikzilver, lood, tin, koper of manufacturen,
of roode en zwarte lakenen. Te Batavia en van daar
naar de naburige eilanden, inzonderheid naar de oost-
en westkust van Sumatra, de bogt van Siam, Borneo

enz. mogt handel gedreven worden. Te dien einde


werden, van wege de hooge regering, kustkleedjes en
andere koopmanschappen te Batavia geveild. Voor het
overige Avas het gemakkelijk gelden a deposito of op
bodemarij te verkrijgen. Men zag er Nederlanders
262 DERTIENDE HOOFDSTUK,.

met inlandsche knechts op voordeelige wijze verschil-


lende ambachten drijven. Uit een en ander Avas blijk-
baar, dat, zonder de compagnie te benadeelen, te Ba-
tavia in menigerlei betrekking goede Avinsten te doen
waren. Het was uit dien hoofde waarlijk te bejam-
meren, dat geen meerder Nederlanders naar Indie
overkwamen. Men moest zich vergenoegen om huwe-
Hjken van soldaten en anderen met inlandsche vrou-
wen aan te moedigen, »op hope van de spruiten,
Avelke daarvan te gemoet" gezien werden. Het uitzigt
op de toekomstige bevolking was dus geenszins schit-
terend.
Tot verdere aanmoediging eener vrije bevolking was
men bereid gronden rondom Batavia uit te geven —•
later de Bataviasche Ommelanden genoemd — tot het
aanleggen van rijstvelden en het verbouwen van sui-
kerriet. Daarmede stond in verband het overbrengen
der nog overige Bandanezen naar Batavia, — vrije
bevolking zoowel als onvrije , — van wie slechts eene
geringe bijdrage in de kosten van overvoer gevOrderd
Averd, om zich als vrije menschen in de omstreken
van Batavia te vestigen.
Was eenerzijds bet getal Nederlanders, die als vrij-
burgers — landverhuizers zouden wij thans zeggen —
naar Indie Avilden vertrekken, gering; het was aan den
anderen kant niet gemakkelijk onder de inboorlingen
van bet gemeenebest een genoegzaam getal te vinden,
dat als soldaat naar die streken Avilde' dienst nemen.
Uit dien hoofde had bereids in 1637 Van Diemen aan
beAvindhebbers te kennen gegeven, dat men jaarlijks
Avel een paar honderd of meer Engelschen, Walen
of Franschen als militairen mogt zenden, mits zorge
DERTIENDE HOOFDSTUK. 263

dragende, dat geene buitenlanders als officieren uit-


kwamen. — Aan den anderen kant meenden de Al-
gemeene Staten, bij publikatie van den 12 van Sprok-
kelmaand 1637, er tegen te moeten waken, dat geene
Engelsche, Fransche of Schotsche soldaten, in dienst
van den staat zijnde en daaruit wegloopende of deser-
terende, in compagnie's dienst werden aangenomen.
Voor bet bezetten der forten en de scheepvaart in
Indie bestond voortdurend behoefte aan manschappen,
en het was van belang, dat op de reis voor de ge-
zondheid A'an matrozen en soldaten behoorlijk gezorgd
werd. Dit geschiedde, ook door voor de voeding be-
tere zorg te dragen. — De vloot, Avelke in den winter
van 1640 het vaderland verliet, bestond uit 13 sche-
pen met 2646 koppen; zij verloor ongeveer 5 ten 100
op de reis, en de vloot, die twee jaren later zeilde,
16 bodems met nagenoeg 4000 man, verloor naau-
welijks 2 1 /, ten 100 van de getalsterkte. Bij de eerste
vloot Avaren twee schepen, te zamen met 274 eters,
die op de geheele reis geen enkelen doode hadden ;
bij de tweede vloot Avas een schip met 284 koppen,
te eenenmaal zonder dooden en een ander schip met
een doode op 270 koppen. Het was een verblijdend
verschijnsel, dat de sterfte aan boord vrij wat minder
werd; zelfs in de vloot, die in den winter van 1641
zeilde, was het verlies op de reize niet hooger ge-
weest dan 2 % ten honderd, ofschoon een van de
schepen, op eene getalsterkte van 300 koppen, niet
minder dan 26 dooden telde. — Eene zoo gunstige
uitkomst Avas deels toe te schrijven aan de betere
kennis, Avelke de ondervinding schonk van winden en
stroomen, zoodat de schepen minder gevaar liepen te
264 DERTIENDE HOOFDSTUK.

vervallen in die streken, waar ze soms — grootelijks


ten nadeele der gezondheid van de opvarenden •—•
weken achtereen door stilte Averden opgehouden. On-
der die streken behoorde voornamelijk de bogt van
Guinea, welke de Oostindische schepen daarenboven
behoorden te vermijden, wilden ze bij de Westindische
maatschappij geen wantrouwen wekken.
Steeds verder en verder ging het met de uitbrei-
ding van den handel en het vestigen van factorijen in
den Archipel, op J a v a , op Sumatra en om de west
van Indie. Niet altijd geschiedde zulks met het uitzigt
op voordeeligen handel, maar wel eens om mededin-
gende natien voor te komen of cm hun de markt te
bederven. — Zoo waren de Denen handelende te
Makassar; en het was van belang voor de Nederland-
sche maatschappij dat ze die kwartieren verlieten. Ook
hadden ze naauwelijks in 1642 aldaar hunnen omslag
opgebroken, of de Nederlanders kochten te Makassar
ongeveer 70.000 pond nagelen , door den smokkel-
handel uit de Molukken aangebragt. — Zoo oordeelde
men aan de uitnoodiging van den sultan van Palem-
bang te moeten toegeven, en er eene loge te stichten,
voornamelijk in het doel de Engelschen van daar te
houden. •—• Was bet Avel te venvonderen, dat, ofschoon
de hooge regering van Batavia weinige jaren vroeger
had gemeend, dat eene jaarlijksche uitzending van on-
geveer 3000 koppen, waarvan ediderde soldaten,
voldoende zoude wezen, omdat »Indie veel volk con-
sumeert," omdat »de Sumatrasche westkust, Borneo
en Timor moordkuilen zijn," — Avas bet wel te ver-
wonderen', wanneer Van Diemen , in een' zijner laatste
DERTIENDE HOOFDSTUK. 265

brieven aan bewindhebbers, gewag maakt van 4000


a 5000 koppen, als zijns inziens jaarlijks in Indie
benoodigd ?
Als een blijk van de zeden van dien tijd zal het
niet te onpas wezen te vernemen, hoe in datzelfde
Batavia, waar tegenwoordig ieder fatsoenlijk man
een of meer rijtuigen heeft, men ten tijde van Van
Diemen zich met een enkel rijtuig moest vergenoegen.
Zelfs was weinige jaren geleden het gebruik der koets
door heeren meesters afgekeurd, toen, in den gene-
ralen brief van de hooge regering van den 9 van
Wintermaand 1637, aan de kamer van zeventienen werd
geschreven: »Om onze parturen of beminde gezel-
Hnnen in dit melancholieke climaat, — alwaar zij de
gezelligheid van hare ouders en bloedvrienden hoogst
ongaarne moeten missen, en alwaar de bezigheden
van 's compagnies dienst vaak hare mannen niet ver-
oorloven H. E. eenige tijdkorting te verschaffen, —
eenig genoegen te geven en H. E. eenige recreatie
en verlustiging te vergunnen, alsmede om H. E. des
donderdags, wanneer zij geAvoon zijn in de stad ter
kerke te gaan, niet aan den ondragelijken heeten
zonneschijn bloot te stellen — hebben wij goedgevon-
den de koetswagen of karosse, die nu eenige jaren
gerust heeft, weder in te spannen en ten dienste van
de juffrouwen te laten rollen" (*).

(*) Nagenoog woordelijk hob ik deze plaats overgonomon. Die


woorden winnen, naar ik mij verboeld, aan belangrijkheid, wan-
neer men zich daarbij herinnert, dat in 1564 de Nederlander Wil-
lem Boonen uit Nederland voor het eerst de koets in Engeland
heeft ingevoerd. Zie in de opstollen van professor Bleokrode over
de Londensche Tontoonstelling, Algemeen Handelsblad van 29 De-
cember 1851 , 2e ed.
266 DERTIENDE HOOFDSTUK.

Nog geen twee jaren had Van Diemen het hoogste


gezag in handen gehad, of de gewigtige pligten sche-
nen ZAvaar op zijne schouderen te drukken , althans
op het einde van het jaar 1637 wenschte hij na tAvee
jaren het generalaat neder te leggen. Met aandrang
herhaalde hij dat verzoek meermalen, doch telkens
Het hij zich door de bede van de kamer van zeven-
tienen overhalen, om nog langer dien last te torschen.
In zijne particuhere brieven aan de heeren meesters
toonde hij nu en dan ontevredenheid , en beklaagde
zich over deze of gene verordeningen, over die of
andere aanmerkingen van beAvindhebbers. Zelfs draagt
zijn schrijven van den 20 van LouAvmaand 1645 blijken
van wrevel, omdat. beAvindhebbers op nieuAv hem heb-
ben uitgenoodigd zijn verblijf in Indie te verlengen,
en geeft hij zijn stellig voornemen te kennen, om,
wanneer hij zoo lang in het leven Averd gespaard,
in het jaar 1646 mondeling verslag van het door hem
gevoerde bewind te komen afleggen. — Evenwel ,
het gebeurde den algemeenen landvoogd niet dat voor-
nemen ten uitvoer te brengen. Voor 't verstrijken van
dien tijd Avas hij niet meer onder de levenden.
Weinige weken na dat schrijven, kwam zijne echt-
genoot onverwacht op nieuw in Indie. Zij kwam er
evenwel niet om met hem de terugreize naar Nederland
te doen, maar alleen ten einde hem in zijne laatste
ziekte bijstand te bieden en hem de oogen digt te
drukken. Antonio van Diemen had een ziekbed, dat
lang genoeg duurde, ten einde door hem, ook voor
de belangen der maatschappij, nog de noodige be-
schikkingen gemaakt werden. Hij stierf, nog in de
kracht des levens, op den 19 van Grasmaand 1645.
DERTIENDE HOOFDSTUK. 267

Zijn lijk Averd begraven in de kerk tot welker bou-


wing door hem de penningen zoo edelmoedig waren
geschonken.
Van Diemen had uitgemunt door groote bekwaam-
heden en door buitengswonen ijver in de dienst der
compagnie. Door en door ervaren in de belangen,
die hem waren toevertrouwd, Avas hij tege ijker tijd
een man vol Avarme godsvrucht, geenszins toegevend,
maar inderdaad streng jegens h e n , die zich aan
oneerlijke praktijken schuldig maakten, of die, in
zeden en wandel, den naam van Christen oneer aan-
deden.
Bewindhebbers vernamen zijn overlijden met leed-
wezen. Zij toonden, hoezeer zij doorduongen waren
van de uitstekende verdiensten van dien algemeenen
landvoogd, toen zijne Aveduwe in 1646 in Nederland
terug kwam. Die weduwe ontving een geschenk van
twintigduizend gulden en ondervond bovendien op
andere wijze, hoe de diensten door Van Diemen aan
de Oostindische maatschappij bewezen, door beAvind-
hebbers werden op prijs gesteld.
•^m

fl
Jmh t,..........
n

You might also like