Tandwielen
Tandwielen
DOOR
IR A. J. DONKERS LOOT
Twee voorname oorzaken zijn dat vele passages een sterk beroep doen
op het voorstellingsvermogen en dat de verschillende delen van dit
hoofdstukuit de werktuigbouwkunde zulk een grote samenhang vertonen
dat het dikwijls niet mogelijk is een bepaalde paragraaf die men nodig
heeft te raadplegen zonder de vrij omvangrijke basistheorie te beheer-
sen.
De opzet van dit boek is diegenen te helpen die met deze moeilijkheden
te kampen hebben.
Aandacht is dus besteed aan het duidelijk uiteenzetten van de basis-
theorie , het be lichten · van consequenties en het doen uitkomen van de
onderlinge samenhang.
Gaarne betuig ik mijn dank aan de heer A. E. GERSEN, die met grote
toewijding de figuren tekende.
INHOUD
bladz.
Symbolen. 14
Hoofdstuk I Inleiding. 17
Doel, betekenis, ontwikkeling, hoofdvormen.
Hoofdstuk II Rechte tandwieloverbrengingen. 20
Par.
1 Algemene beschouwingen. 20
I-a Hoek en hoeksnelheid. 20
l-b Vertandingsregel. 20
l-c Constructie van Reuleaux. 22
l-d Basisvertanding. 23
l-e Steek, modul, diametral pitch, circular pitch. 25
l-f Tandspelingen. 26
l-g Keuze van het tandprofiel. 27
8
Par . bladz.
3-g-IX Complicatie bij de berekening van spelings- 78
vrije ingrijping wanneer de wielen met een
steekwiel volgens de methode van Fellows
gestoken worden.
3-g-X Over de grootte van de positieve correctie. 80
10
bladz.
Par.
17 De tandkracht bij kegelwielen met rechte tanden. 163
Zijn ontbinding in drie componenten. Axiale
kracht.
18 De berekening van kegelwielen met rechte 164
tanden' voor een ashoek van 90° .
11
- -- ---~ -- ---- --------------------- ~ . -
Par. bladz .
21-c Verschillende profielen van de draad van de 190
worm.
21-c-I De exacte spiraalworm of A- worm. 190
De worm. Het wormwiel. Het ingrijpveld.
Ondersnijdingsprobleem bij onjuiste keuze
van de gegevens van de worm. Ondersnijdings-
probleem bij onjuiste keuze van de gegevens
van het wormwiel.
Beperkt toepassingsgebied van de exacte spiraal-
worm.
21-c-II De benaderde spiraalwormen. 197
Verklaring van de variatie in benaderde spiraal-
wormen.
1. De benaderde spiraalworm voor het geval het
wormwiel met een afwikkelfrees wordt bewerkt.
N-worm.
2. De benaderde spiraalworm voor het geval het
wormwie l met een slagmes wordt bewerkt.
3. Een tussenvorm van de onder 1 en 2 bespr oken
benaderde spiraalwormen. .
4. De benaderde spiraalworm voor het geval dat
de worm met een schijffrees wordt bewerkt.
K-worm.
21-c-lli Aanbevolen waarden voor de modul, ingrijphoek, 200
correctie en kop- en voethoogte van de exacte en
benaderde spiraalwormoverbrenging.
21-c-IV De evolvente worm of E-worm. 203
Definities en meetkundige beschrijving van de
evolvente worm.
Het vervaardigen van de evolvente worm en het
daarbij behorende wormwiel.
Het frezen van cilindrische wielen met evolvente
tanden op een afwikkelfreesbank.
Vergelijking van de afwikkelfrezen voor het ver-
vaardigen van rechte tandwielen en wormwielen.
21-c-V De worm met holle flanken of H-worm. 209
21-c-VI De globoiäe worm of G-worm. 210
21-c-VlI De berekening van de exacte en benaderde spiraal- 212
en van de evolvente- wormoverbrenging.
Controle van de afvoer van de ontwikkelde wrijvings-
warmte.
12
Par. bladz.
De buigspanning en de doorbuiging van de
wormas.
VVerktekeninggegevens.
Badsmering en straalsmering.
Keuze van de olie.
13
---- \ -
SYMBOLEN
a hartafstand. mm
ao hartafstand indien deze gelijk is aan de som der fabri- mm
cagesteekcirke lstralen.
av hartafstand indien deze groter is dan de som der fa- mm
bricageste ekcirke lstralen.
b tandbreedte. mm 1 )
c belastingsgetal in de praktijkformules kgf/cm 2
P NUT " :=:c.b.t. enPw:! :=:c. fz . b.t AX •
D diameter fabricagesteekcirkel. mm
diameter bedrijfssteekcirkel (rolcirkel). mm
EW bij rechte tandwielen met rechte tanden het punt op de
ingrijpweg waar een tandflank zich bevindt wanneer een
naastgelegen gelijkgerichte tandflank in een eindpunt
van de ingrijpweg staat.
f wrijvingscoëfficient. onbenoemd
HB Brinell hardheid. kgf/mm 2
Z2
i tandentalverhouding
Zl
Mw wringmoment berekend uit het nominaal vermogen. kgf mm 1 )
14
1 __ _ _ _ __ _ _
15
Q!io bij cilindrische wielen met schuine tanden de fa- graad
bricage-ingrijphoek in het transversale vlak.
f3 tandhoek op de steek cilinder , in de tekst kortweg graad
"de tandhoek" .
f3 g tandhoek op de grondcilinder basistandhoek. graad
Y spoedhoek, hellingshoek op de steekcilinder , in graad
de tekst kortweg "de hellingshoek".
Yg spoedhoek, hellingshoek op de grondcilinder , graad
e: ingrijpquotiënt. onbenoemd
p kromtestraal. mm
w hoeksnelheid. radialen per sec
index b heeft betrekking op de bedrijfssteekcirkel.
index f heeft betrekking op de fabricagesteekcirkel.
index 1 heeft betrekking op het rondsel of de worm,
index 2 heeft betrekking op het tandwiel of het wormwiel.
16
HOOFDSTUK I
INLEIDING
17
H. E. Merritt schrijft hierover in "The Engineer" van 19 october 1956:
"Reference to textbooks of a century or more ago shows that the design
of gears was already an extremely controversial topic, and that the
respective supporters of involute and cycloidal teeth, for example,
continued the mode of discussion reported of scientific societies in
still earlier times. Vide "Rasselas": "their manners were somewhat
coarse, but their conversation instructive, though sometimes too
violent, and often continued until neither controvertist remembered
upon what subject they began. "
De toepassing der snellopende verbrandingsmotoren, electromoto-
ren en turbines heeft dikwijls moeten wachten op het oplossen der
tandwielproblemen. Het minste wat kon gebeuren was dat de wielen een
hels lawaai maakten, maar dikwijls vlogen de tanden er af. 1 )
Nauwe samenwerking tussen theorie en praktijk was hier de enige op-
lossing. Men heeft een tandvorm vast te stellen die theoretisch zojuist
mogelijk is en daarna heeft de werkplaats de opgave deze theoretische
vorm zo nauwkeurig mogelijk te vervaardigen.
Deze zeer zuivere tandwielen monteert men gewoonlijk in geheel
gesloten gietijzeren of gelaste stalen kasten, waardoor uitstekende sme-
ring en stevige ondersteuning der assen verkr~gen kunnen worden. De
uit de kast stekende assen worden met koppelingen, bij voorkeur elas-
tische, aan motor en werktuig verbonden. Voor wielen die langzamer
lopen is dit inbouwen eventueel niet nodig, terwijl de bewerking ook
niet aan zulke hoge eisen behoeft te voldoen.
Het toepassingsgebied der tandwielen breidt zich nog steeds uit:
zowel vÇ>or ' wat betreft de omvang der productie (in Groot Brittannië
wordt 1 " van het nationale inkomen aan tandwielen en tandwielkasten
besteed) als voor wat betreft de grootte der doorgeleide vermogens
(duizenden pk) en de grootte der omtrekssnelheden. (tientallen meters
per sec. ) Het aantal tandwielen momenteel in auto's in bedrijf begroot
men op meer dan een half milliard.
We kunnen drie hoofdvormen onderscheiden naar de plaats die de
assen ten opzichte van elkaar innemen.
1. De assen zijn evenwijdig aan elkaar: re c h te tandwie lover-
b ren gin gen, fig. 2 en Hoofdstuk 1I.
De grondvormen van deze wielen zijn twee elkaar volgens een beschrij-
vende lijn rakende cilinders; de tanden kunnen evenwijdig zijn aan deze
beschrijvende lijn: rechte tanden; of er een hoek mede maken: schuine
tanden, soms ook schroeftanden genaamd; twee stel schuine wielen
samen kunnen een stel wielen vormen met V -, visgraat- of pijltanden.
2. De hartlijnen der assen snijden elkaar: kege ltandwie lover-
brengingen , fig. 3 en Hoofdstuk lil.
De grondvormen zijn twee e!kaar volgens een beschrijvende lijn ra-
kende kegels met gemeenschappelijke top. Ook hier kunnen de tanden
recht zijn d. w. z. de tandflanken worden begrensd door een stelsel
18
rechte lijnen die allen door de top gaan of de tanden liggen schuin op
de kegelmantel. Tenslotte is hier ook nog een variant op mogelijk:
men freest namelijk de tanden soms wel gebogen op de kegelmantel en
verkrijgt dan zogenaamde conische tandwielen met spiraalvormige tan-
den (auto! s).
3. De assenkruisen elkaar: schroefwieloverbrengingen en
wor move rb rengingen, fig. 4 en 5 en Hoofdstuk IV.
Opmerkingen:
a. Wanneer men cilindrische wielen van schuine tanden voorziet en
men maakt het ene wiel evenveel schuin rechts als het andere wiel
schuin links dan heeft men een stel wielen volgens hoofdvorm 1 en men
spreekt gewoonlijk van rechte wielen met schuine tanden. Wanneer
men echter de schuintes niet gelijk en tegengesteld neemt dan heeft
men een stel wielen voor kruisende assen dus volgens hoofdvorm 3 en
men spreekt dan gewoonlijk van schroefwielen omdat nu inderdaad het
ene wiel het andere voortschroeft.
b o Minder voorkomende varianten zijn niet in voorgaand overzicht op-
genomen.
19
- --- - - .
HOOFDSTUK 11
RECHTE TANDWIELOVERBRENGINGEN
Nu moet :=:
of M1P w.,
- - "" --=: p const ant
M2 P W1
21
C was een willekeurig genomen raakpunt der tandflanken, zodat we
uitgaande van wa ::: consfant waaruit volgde CAI "" CAa nu gekomen
wl
z~ntclde vertandingsregel:
22
- . ---------~-~ - - ~ - -
23
_ _ _ _ __ _ _ _ _ _ _ _ _ t_
24
en de fabricage-ingrijplijnen. (Deze laatste zijn natuurlijk congruent).
Schuift men nu deze twee wielen in elkander totdat de fabricage-
steekcirkels elkander raken dan vallen deze ingrijplijnen 1 en 2 niet
samen!
Conclusie is dus dat wanneer men van een bepaalde basisvertanding
tandwielen wil afleiden die onderling moeten passen (d. w. z. wissel-
wielen zijn) men met de keuze van de basisvertanding daar op moet
rekenen. De fabricage-ingrijplijn moet symmetrisch zijn t. o. v. de fa-
bricage-pool, zodat de fabricage-ingrijplijnen bij het samen brengen
der wielen kunnen· samenvallen.
Opmerking: In het algemeen kan men stellen dat de tandprofielen
van wiel M1 en M:a correct samènwerken wanneer zij afgeleid zijn van
twee basisvertandingen, waarvan de tand van de ene past in de kuil van
de andere als een gietstuk in zijn vorm.
Met het oog op de vervaardiging zal men ver langen dat de twee ba-
sisvertandingen gelijk zijn en dan komt de eerder genoemde eis, dat
de ingrijplijn en daarmede het heugeltandprofiel symmetrisch moet
zijn ten opzichte van de pool naar voren.
25
Circular pitch is de steek in Engelse duim (een onpractische groot-
heid).
Voorbeeld: 20 tanden modul 10 is dus een tandwiel met een fabricage-
steekcirkeldiametervan 200 mmeneen fabricagesteek van 31,416 mmo
20 tanden DP 2,5 heeft een fabricagesteekcirkeldiameter van 8" en een
TT"
fabricage steek van 25 .
,
Par . 1-f TANDSPELINGEN
a. Topspeling of kopspeling. Tussen de kopcirkel van wiel 1 en de
voetcirkel van wiel 2 moet ruimte zijn, voornamelijk opdat de smeer-
olie kan ontwijken wanneer de tandkop van wiel 1 in de tandkuil van
wiel 2 dringt. Voor de speling nam men vroeger dikwijls 0,16 of 0,2
modul. Tegenwoordig acht men echter 0,25 modul beter omdat dan de
tandflank geleidelijker in de voetcirkel kan overgaan. Deze maat is dan
ook genormaliseerd in NEN 1629. Uitzetting ten gevolge van warmte
en nastelling bij slijtage zijn bij de gebruikelijke grootte der speling
gemakkelijk mogelijk.
b. Flankspeling fig.12. In zijwaartse richting moet de tand iets ruimte
hebben in de tandkuil van het andere wiel met het oog op plaats voor
smeerolie, uitzetting tengevolge van warmte en bewerkingsonnauw-
keurigheid.
Omtrent de orde van grootte van deze speling en de tolerantie die
men hierop toestaat het volgende:
Bij nauwkeurig werk zou de flankspeling (het verschil der in fig. 12
aangegeven bogen) bijvoorbeeld gemiddeld kunnen bedragen 0,07 mm
voor modul 1 tot 0,18 mm voor modul 12.
staat men een symmetrisch gelegen tolerantie toe van 0,02 tot 0,03
mm, dan zal bij modulI de tanddikte waarmede het wiel wordt afge-
leverd 0,025 à 0,045 mm kleiner zijn dan de tanddikte nodig voor spe-
lingsvrije ingrijping en bij modul 12 0,075 à 0,105 mmo
C. Intreespeling. In fig. 13 d~ijft wiel 1 wiel 2. Het in aanraking. staan-
I
de tandenpaar a is doorgebogen, daardoor is de velg van wiel 1 iets
vóór, en de velg van wiel 2 iets achter.
Wanneer het tandenpaar b in aanraking gaat komen geeft dat een
conflict: tand b van wiel 1 is nog niet doorgebogen en staat daardoor
iets te ver naar voren, tand b van wiel 2 staat om dezelfde reden iets
te ver naar achteren. Hierdoor ontstaat de Z. g. intreestoot. Bij de te-
genwoordige ontwikkeling der tandwieltechniek waarbij men steeds ho-
gere tanddrukken bij steeds hogere omtrekssnelheden toepast, moet
men grote aandacht besteden aan het verhelpen van dit euvel b. V. door
bovenaan de tandkop iets af te nemen. Ook andere methoden worden
toegepast.
d. Flanklijnspeling. Door elastische vervorming onder belasting is het
uitermate moeilijk te bereiken dat de tandkracht gelijkmatig verdeeld
26
is over de gehele lengte van de tand. Een gevaar is hierbij dat de ein-
den van de tand teveel te dragen zouden krijgen, waardoor een hoek
kan afbreken. Daarom treft men wel maatregelen om te verzekeren
dat de tandbelasting meer in It midden geconcentreerd wordt b.v. door
de tanddikte in het midden van de breedte van het wiel iets groter te
nemen dan aan de kant. Ook andere methoden worden toegepast.
27
~ ____ __ t _
600 x per sec. op. Alléén wanneer de ingrijplijn een rechte is treedt
dit verschijnsel niet op. Later wordt bewezen dat dan de tandflank
evolvent moet zijn.
ad. c. In de paragraaf over basisvertanding werd reeds gewezen op de
wenselijkheid dat alle wielen die van dezelfde basis-vertandingsheugel
waren afgeleid onderling zouden passen. Later zal bewezen worden dat
evolvente vertanding hieraan gemakkelijk kan voldoen.
ad. d. De industrie heeft de mogelijkheid weten te scheppen van nauw-
keurige vervaardiging van evolvente tanden tegen een aanvaardbare
prijs.
ad. e. Bij alle tot nog toe bekende tandprofielen heeft men te zorgen
voor een pijnlijk nauwkeurig aanhouden van de hartafstand waarvoor de
wielen ontworpen zijn. Alléén de evolvente maakt hierop een uitzon-
dering: bij variatie der hartafstand blijft de samenwerking aan de ver-
tandingsregel voldoen. (Natuurlijk moet men er wel op letten dat de
tanden niet gaan klemmen of elkander ontijdig loslaten).
Men kan nog meer vraagpunten aan de orde stellen, bovenstaande
opsomming echter verklaart wel reeds voldoende waarom de evolvente
nauwelijks mededingers heeft.
28
Par . 2-b EIGENSCHAPPEN VAN DE EVOLVENTE
29
fabricagesteekcirkel zetten we nu vanuit P de halve steek af, dit is
2,5 TT mm en tekenen de tweede flank symmetrisch. Nu de ingrijp lijnen:
eerst de fabricage-ingrijplijn, dat is de m.p. der punten waar de basis-
heugeltand en de wieltand elkander achtereenvolgens raken. Van een
punt van de kopflank construeren we de normaal, d. i. de raaklijn door
dat punt aan de grondcirkel.
Deze normaal gaat niet door de fabricage-pool P, het punt is dus
niet in ingrijping. Wanneer het wiel naar links gedraaid wordt zal op
zeker moment deze normaal wel door de fabricage-pool gaan.
Nu raakt het medegedraaide tandflankpunt het tandprofiel van de
heugel wèl en nu is dat punt dus een punt van de ingrijplijn. Tijdens
het draaien blijft de normaal aan de grondcirkel raken en dus ligt het
ingrijppunt op de raaklijn CD door de fabricage-pool aan de grondcirkel.
Het flankpunt was willekeurig gekozen, alle flankpunten zullen dus in
hun ingrijpstand liggen op een rechte lijn en wel op de raaklijn CD door
de fabricage-pool aan de grondcirkel. Dit is dus de fabricage-ingrijp-
lijn.
De fabricage-ingrijplijn maakt een hoek a met de steeklijn van de
heugel. Deze hoek heet fabricage-ingrijphoek. (Wanneer de heugel een
kracht zou overbrengen op het rondsel dan zou die kracht gericht zijn
volgens de ingrijplijn, omdat bij de evolvente op het moment van aan-
raken de normaal steeds langs de ingrijplijn valt. Daarom noemt men
a ook drukhoek). Om aan te geven hoeveel de grondcirkel kleiner is
dan de fabricagesteekcirkel, vermeldt men de fabricage-ingrijphoek
op de werktekening. Nu geldt:
---. Straal grondcirkel :=: straal fabricagesteekcirkel x cos fabricage-
ingrijphoek. Voor de bedrijfsingrijplijn tussen wiel 1 en een daarop-
lopend wiel 2 wordt verwezen naar paragraaf 2-f, daar eerst afgeleid
moet worden waaraan de evolvente wielen 1 en 2 moeten voldoen om
correct samen te werken.
30
Hiertoe laten we de lijn H1 X naar links en rechts rollen, de baan van
punt X is dan~ tandflank van wielt. Dan construeren we de evol-
vente door X die GRC :; tot grondcirke 1 heeft. Dat is dan de tandflank
van wiel 2. - -
Deze twee evolventes hebben punt X gemeen. We bewijzen nu eerst
dat deze evolventes elkaar raken en niet elk~ snijden. Krachtens
de constructie van de evolvente is de normaal van de evolvente van wiel
1 in punt X de lijn Hl X. Evenzo is de normaal van de evolvente van
wiel 2 in punt X de lijn H~ . Krachtens de opzet van de figuur is HIX H2
een rechte lijn en dus vallen de twee normalen samen 1 waaruit volgt
dat inderdaad de evolventes elkaar in X raken en niet elkander snijden.
Moeten we nu aan de vertandingsregel voldoen dan zouden deze sa-
menvallende normalen door de bedrijfspool van de twee wielen moeten
gaan, d. w. z . door dàt punt op de centraal dat de I?:a rtafstand verdeelt
in stukken die evenredig zijn met de tandentalleri.
Dat betekent dat X zodanig gelegen zou moeten zijn dat M1 X : M2 X ::::
= Zl : Z2 - Nu is echter fj, M1 H'1X ,-..J ~ M~ H2 X zodat MIX: MaX ::::
"" MI Hl : M2 H2 • De voorwaarde gaat dus over in: MI Hl : M2 H2 ::::
:::: Zl : za of straal GRC 1 : straal GRC 2 :::: Zl : Z:J •
Dat betekent dat wanneer we, zoals hiervoren gedaan, de grond-
cirkels aangenomen hebben, wij niet meer vrij zijn in het kiezen van
de tandentalverhouding. Deze moe t nu gelijk zijn aan de verhouding
der grondcirkelstralen.
Voor de constructeur die een stel wielen moet maken is echter uiter-
aard de tandentalverhouding een gegeven grootheid.
Conclusie: hij is niet vrij in de keuze der grondcirkelstralen, maar
hij moet zorgen dat deze stralen zich verhouden als de tandentallen.
Nu nemen we op de lijn HIH~ een willekeurig punt Y en construeren
door dit punt Y evolventes met behulp van GRC 1 en GRC 2 precies zo
als we dit in punt X gedaan hebben. In paragraaf 2-b hebben we gezien
dat deze evolventes congruent zijn met de evolventes door X en ook
verkregen hadden kunnen worden door de evolventes van X te draaien
om de wielmiddelpunten.
M. a. w. de situatie als getekend in Y ontstaat ook wanneer we wiel
MI naar links draaiend wiel M2 laten voortduwen.
De evolventes door Y raken elkander, immers de ene flank heeft
Hl Y tot normaal en de ander H2 Y. Deze normalen liggen in elkanders
verlengde. De samenvallende normalen snijden de centraal in X zodat
wanneer we aan de eerder vermelde voorwaarde voldoen de aanraking
in punt Y ook plaats heeft op de wijze vereist door de vertandingsregel.
Punt Y was willekeurig gekozen dus is hiermede aangetoond dat bij
voldoen aan de gevonden voorwaarde, de evolventes van 1 en 2 elkaar
in alle opeenvolgende standen correct raken en dat die aanraking plaats
heeft op de rechte lijn Hè R ë; de bed rij f sin g rij p I i j nis dus
een rechte en wel de [Link] raaklijn der twee
grondcirkels.
31
De voorwaarde straal GRC I : straal GRC a '" Zl : Za kan in nog een -
voudiger vorm gebracht worden. We noemen de fabricagemodul van
wiel 1 : m I en van wiel 2 : m a de fabricage-ingrijphoek van wiel 1 : al
en van wiel 2 : a r: , dan moet dus:
r GRC 1 : r GRC a
zm
=-rcos al :
zm
-r
cos a a Zl : Za .=
Hieraan wordt voldaan wanneer m I cos al :::: m a COS a :a •
Natuurlijk krijgen de twee wielen dezelfde fabricagemodul zodat a l
gelijk moet zijn aan aa .
Conclusie is dus: twee evolvente wielen zullen correct samenwerken
wanneer zij dezelfde fabricagemodul en fabricage-ingrijphoek hebben,
d. w. z. van dezelfde basisvertanding afgeleid zijn.
Een wel zeer eenvoudige eis en zoals reeds aangeduid in Par. l-d
en Par. l-g: we wensen niets liever! .
Opmerking. Men kan de voorwaarden waaraan evolvente tanden moeten
voldoen ook afleiden met behulp van de analogie met een kruissnaar-
overbrenging fig. 19.
Men denke zich een touw kruiselings gespannen om de twee grond-
cirkels. Draait men nu GRC 1 eenparig dan draait ook GRC 2 eenparig
[Link] de verhouding:
w", : w, ;::: straal GRC 1 : straal GRC a •
Punt Q van het touw verplaatst zich gedurende dit draaien eenparig
rechtlijnig langs H 1 He, . Daarbij beschrijft Q ten opzichte van GRC 1
een evolvente en eveneens t. o. v . GRC a (zie ook fig. 16 par. 2-c).
Men kan weer bewijzen dat deze twee evolventes elkaar in Q raken
en niet snijden. Wanneer men nu het touw verwijdert en beide grond-
cirkels van hunne evolventes voorziet en wanneer men dan GRC 1 een-
parig draait dan duwt evolvente 1 in punt Q tegen evolvente 2 en nu zal
het raakpunt analoog bewegen met het punt van het tevoren genoemde
touw, d.w.z. eenparig rechtlijnig. Dus zal ook GRC 2 eenparig draaien.
Zodat w" ;::: constant, wat de hoofde is was waaruit de vertandings-
w1
regel afgeleid was.
Verder is w" : w1 ;::: Zl : Za zodat r GRC 1 : r GRC 2 = Zl : z a enz.
Par.2-e. HET BASISPROFIEL EN HET THEORETISCHE HEUGEL-
PROFIEL VAN EEN EVOLVENTE TAND
Naarmate men bij een evolvent wiel de diameter groter nee mt wordt
de kromming van de tandflank flauwer. Bij een oneindig grote diameter
is de evolvente overgegaan in een rechte lijn.
Het basisheugelprofiel is dus een trapezium, vanwege de eenvoud
voor de vervaardiging een groot voordeel!
Terwijl het basisheugelprofiel het heugelprofiel is waarvan het tand-
wiel is afgeleid, is het theoretische heugelprofiel het profiel van het
tandwiel zelf voor het geval dat de diameter van dit wiel oneindig groot
is.
32
In de Normen NEN 1628 en NEN 162.9 zijn aangegeven de theoretische
heugelprofielen voor cilindrische tandwielen met evolvente tanden voor
waarden van een modulus kleiner dan 1 respectievelijk gelijk aan 1 tot
en met 20.
Het theoretische heugelprofiel voor modulus 1 tot en met 20volgens
NEN 1629, is aangegeven in fig. 20.
33
Grotere hartafstand is tot op zekere hoogte stellig mogelijk en in de
praktijk is dit een groot voordeel van de evolvente tand.
Natuurlijk krijgt men nu ruimte op de tandflanken, waardoor bij
wisselende draairichting klapperen optreedt. Een grens wordt aan de
vergroting gesteld door het feit dat de middelpuntshoek, die een tand
aflegt gedurende de periode dat hij de tand van het andere wiel voort-
duwt, bij groter wordende hartafstand kleiner wordt, met als gevolg
dat op zeke r moment de continuïteit der aandrijving verloren gaat.
In fig. 21 zijn de verschillende karakteristieke grootheden aangege-
ven voor een stel uiteengeschoven wielen. (Zie ook fig. 23).
De basisheugel raakt wiel 1 dus op de fabricage-ingrijplijn 1 en wiel
2 wordt door zijn basisheugel geraakt op fabricage-ingrijplijn 2. Wiel 1
en wiel 2 raken elkander op de bedrijfsingrijplijn Hl H 2 , de inwendige
raaklijn der twee uiteengeschoven grondcirkels.
De tandkracht is in ieder punt van aanraken gericht volgens de nor-
maal (als we de wrijving der tandflanken langs elkaar buiten beschou-
wing laten). De normaal gaat op het moment van ingrijpen door P, valt
dus steeds langs Hl Hl;! .
De richting van de tandkracht is dus constant, zodat bij constant
wringmoment van wiel 1, de grootte van de tandkracht ook constant is
en wel gelijk aan het wringmoment op wiel 1, gedeeld door de grond-
cirkelstraal van wiel 1.
Getallenvoorbeeld: Zl ;::: 20 tanden op Z2 ;::: 80 tanden, fabricage ··mo-
dul m = 10, fabricage-ingrijphoek a = 20° worden ingebouwd niet op 500
mm, maar op de vergrote hartafstand a v :::: 505 mmo
Gevraagd de verschillende grootheden aangegeven in fig. 21 (duide-
lijkheidshalve niet in verhouding getekend) te bepalen.
Fabricagesteekcirkel 1 : 20 x [Link] 200 idem 2 : 80 x 10 ;::: 800. Op
deze cirkels ligt de fabricagesteek 10 TT ;::: 31,4 mm, de tanddikte op
deze cirkels is met inachtnamevan de in par.1-fvermelde flankspeling
15,5 mm en de kuilwijdte 15,9 mmo
Grondcirkel 1: 20 x 10 x cos 20° = J.87,94
,
Grondcirkel 2: 80 x 10 x cos 20° = 751,76
'-
Zl 20
Bedrijfssteekcirkel 1: 2 av = x 2 x 505 = 202
20+80
Zl + ZO'
.•
z~ 80
Bedrijfssteekcirkel 2: 2 av = - - x 2 x 505 = 808
Zl + z~ 20+80
2 av 2x 505
Bedrijfsmodul mb = 10,1
Zl + Z:? 20+80
34
ZI +Z 2
--m
2 niet vergrote hartafstand ao
== == - - - cOSQ!== . cOsQ! ==
av we I vergrote hartafstand a v
500
== ....-- cos 20°
505
Bedrijfsingrijphoek Q!b ::: 21° 35 1
PI == fabricage-pool wiel 1.
P2 :::: fabricage-pool wiel 2.
P == bedrijfspool wiel 1 en 2.
P verdeelt de hartafstand a v in verhouding der tandentallen en dus
ook de afstand PI P 2 •
De vergroting der hartafstand zijnde 5 mm is dus bij wijze van spre-
ken over de wielen verdeeld naar reden van de tandentallen:
P1P = 1 mm, P 2 P :=: 4 mmo
35
~ ~~~---- -~ ____ ~' , -
komen evolvente en lantaarn rad vertanding voor. Zie W.O. Davis Gears
for small mechanisms.
36
Het ingrijpquotiënt is dus: boog XY
steek op de grondcirkel
Nu is boog XY :=: CD :=: bedrijfsingrijpweg en~ steek op de grondcir-
kel :=: steek op de fabricagesteekcirkel x cos fabricage-ingrijphoek.
. .. t·" t _ bedrijfsingrijpweg
Dus mgrlJpquo!en E: - f a b rlcages
. t eek x cos f a b rlcage
. . ., k
-mgrlJphoe
Bij toepassing van het theoretische heugelprofiel volgens NEN 1629
(par. 2-e) d. w. z. kop:::: fabricagemodul, fabricage-ingrijphoek :::: 20°
en bij toepassing van tandcorrectie in de gebruikelijke grootte, waar-
over later in par. 3 -g-X meer, komt men op de volgende waarden voor
het ingrijpquotiënt: rondsel 14 tanden € :=: 1,4 - 1,5
rondsel 20 tanden € :=: 1,5 - 1,6
rondsel 30 tanden € :=: 1,6 - 1,65
De lage waarden bij kleine tandentalverhoudingen d. w. z. het tegen-
wiel heeft een aantal tanden dat circa 2,5 maal zo groot is, de hoge
waarden bij zeer grote tegenwielen.
Het maximale ingrijpquotiënt bij tandafmetingen volgens NEN 1629
is 1,98 en wordt ber~ikt bij samenwerking van een .wiel met een zéér
groot aantal tanden met een heugel. (Dit overzicht heeft alleen betrek-
king op uitwendig vertande wielen, dus niet op inwendige vertanding).
Voor de wielen van het getallen voorbeeld van par . 2-f is het ingrijp-
quotiënt in uitgeschoven toestand slechts 1,2.
Tevoren werd reeds vermeld, dat bij een groter ingrijpquotiënt de
tandbelasting langer over meer tanden verdeeld is. In fig. 24 is dit na-
der toegelicht.
Bij € :=: 1,25 is de lengte van de bedrijfsingrijpboog dus 1,25 be-
drijfssteek. Gevolg is, dat bij het binnenkomen van het ingrijpgebied
een tand nog over een lengte van 0,25 bedrijfssteek geholpen wordt door
zijn voorganger (in de fig. een dubbele lijn).
Terwij I bij het ver laten van het ingrijpgebied de tand over de laatste
af te leggen afstand van 0,25 bedrijfssteek reeds geholpen wordt door
zijn opvolger (dubbele lijn). .
Daar tussen ligt een stuk ter lengte van 0,75 bedrijfssteek, waar de
tand de belasting alleen moet dragen (enkele lijn). Bij toename van €
neemt dit stuk steeds af om bij € :::: 2, nul te worden.
37
De normaal L1X moet nu, omdat we ons rechts van de bedrijfspool be-
vinden, naar links gedraaid worden.
Kiezen we een punt op de bedrijfsingrijplijn nog meer naar rechts
gelegen dan X, maar nog vóór Ll' dan zal dit punt een nog kortere
normaal hebben, Draaien we deze normaal naar links, dan correspon-
deerteen punt op de evolvente dat nog lager gelegen is dan punt Xl'
met het beschouwde punt. Zo zal men inzien, dat punt Ll' waarvan de
normaal is ineengeschrompeld tot een punt, overeenkomt met het voet-
punt van de evolvente.
Maar hoe is het nu gesteld met een punt op de bedrijfsingrijplijn
gelegen voorbij puntLI , bijvoorbeeld punt Y. Behoort dit punt nu bij
de evolvente of niet?
Daartoe verwentelen we de normaal L1Y naar links volkomen over-
eenkomstig deverwentelingvan L1X. Verschil is nu dat door de ligging
van punt Y thans het raakpunt met de grondcirkel voorop loopt.
We constateren dan dat Y behoort bij Y1 van de andere tak van de
evolvente. Op de eerste tak kunnen we niet terecht komen, want de
verwentelde lijn Ll Y kan niet de normaal worden van een punt van die
eerste tak, .
Zo horen alle punten op de bedrijfsingrijplijn gelegen voorbij Ll bij
de andere tak van de evolvente en bij stoffelijke wielen zijn deze in-
grijpingspunten onmogelijk te gebruiken.
Con clus ie: Een in g rij p I ij nma g n iet geb r u ik t . wor den
buiten zijn raakpunten aan de grondcirkels.
38
Invloed van het beschouwde wiel 1 : hoe kleiner maat a, hoe groter
gevaar voor valse ingrijping. Nu geldt: a:=: Zl m sin 2 (x, dus een klein
2
aantal tanden Zl van het beschouwde wiel 1 en een kleine ingrijphoek
geven grote ondersnijding.
Invloed van het er op lopende wiel: naarmate men het aantal tanden
hiervan groter neemt, is de kopcirkel flauwer gekromd en snijdt deze
de ingrijplijn op een plaats die verder weg ligt van P.
In fig. 26 wordt wiel 1 niet ondersneden door kopcirkel 2, ook nog
niet door het veel grotere wiel 3, maar wel door de koplijn van de . .eu-
gel. Deze is dus maatgevend.
Opmerking 1. Wanneer het er oplopende wiel een inwendig vertand
wiel is, dan is het gevaar voor ondersnijding nog ernstiger dan bij de
heugel. Inwendig vertande wielen komen veel minder voor dan uitwen-
dig vertande en worden daarom in dit boek niet besproken. Zie hiervoor.
van Hattum en Ballot "Tandwielen".
Opmerking 2. Men zal inzien dat de grootte van de modul geen in-
vloed heeft, alle lengtematen in de figuur zijn recht evenredig met de
modul.
Wanneer men een tandwiel 1 heeft geconstrueerd geschikt voor wiel
2, dan 'behoeft de evolvente op wiel 1 in de richting van de voet niet
ve rder door te lopen dan het punt dat overeenkomt met het snijpunt van
kopcirke l 2 met de ingrijplijn (fig. 26). Is het tandwiel geconstru'e erd
om samen te werken met wiel 3, dan moet de evolvente verder door-:-
lopen.
We kunnen dus concluderen, dat wanneer wiel 1 zodanig geconstru-
eerd is dat het geschikt is voor een bepaald tegenwiel, dat het dan ook
geschikt is voor kleinere tegenwielen, maar in het algemeen niet voor
grotere. Opdat onbeperkte verwisselbaarheid zal bestaan, moet men
dus alle wielen zodanig uitvoeren, dat zij geschikt zijn voor samen-
werking met een heugel, dan loopt de evolvente altijd ver genoeg door.
(Zoals eerder opgemerkt: inwendig vertande wielen buiten beschou-
wing gelaten).
In fig. 26 is deze aanbeveling niet uitvoerbaar, want de heugel onder-
snijdt. De verwisselbaarheid is hier niet onbeperkt en de tand is in
constructief opzicht slecht.
De constructeur wordt dus uitgenodigd zijn maten zodanig vast te
stellen, dat ook de kop van de heugel de ingrijplijn vóór Ll snijdt.
Vooral moet hij dit doen omdat een zeer groot aantal der moderne
tandwielbewerkingsmachines inderdaad automatisch de tandflank ineens
geschikt maken voor samenwerking met een heugel en hierbij wensen
we geen ondersnijding te zien optreden.
39
Par. 2-1. PRINCIPE VAN DE BEWERKING VAN EVOLVENTE
TANDEN. CONSTRUCTIE VAN TANDFLANK EN VOET-
AANSLUITING, ZOALS EEN TANDWIELSTEEKBANK DIE
AFLEVERT
Wanneer men met behulp vari de methode van Reuleaux bij een ge-
geven flank 1 de andere flank construeert, dan is het resultaat dat bij
[Link] der twee tandflanken w2 constant is.
w1
Bij zeer veel tandwielbewerkingsmachines is, evenals bij de con-
structie van Reuleaux, flank 1 gegeven, namelijk in de vorm van het
snijdwerktuig.
Veel toegepast wordt een heugelmes met trapezium vormige tanden,
zoals vroeger uiteengezet, is dit niets anders dan een stuk van een
evolvent wiel met een oneindig grote diameter. Verder is de machine
zodanig ingericht dat w2 constant is. fig. 27, 28 en 29 . Het wiel is na-
w1
melijk op een tafel gespannen, die het wiel twee bewegingen geeft: een
draaiing om zijn middelpunt en een rechtlijnige beweging. Door de
juiste grootte van deze twee bewegingen te kiezen, kan men het wiel
met zijn fabricagesteekcirkel laten voortrollen over de steeklijn van
het heug3lmes .
De rechtlijnige snelheid van M moet dan gelijk zijn aan de omtreks-
snelheid van de fabr:icagesteekcirkel om zijn middelpunt M. V::o
Dit rollen is het kenmerk van w2 '" constant. Het heugelmes beweegt
w1
zich loodrecht op het vlak waarin het wiel rolt. Terwijl het heugelmes
steekt, staat het wiel stil, wanneer het mes weer in de beginstand is
teruggekomen, rolt het wiel over een zéér kleine afstand voort, dan
steekt het mes weer, enzovoort.
Het heugelmes heeft maar een beperkte lengte. Wanneer het te be-
werken wiel aan het eind van het heugelmes is gekomen (fig.28 situatie
2) blijft het mes in de geheven stand staan, het wiel schuift zonder te
draaien terug tot het begin van het heugelmes en het steken van de vol-
gende tanden kan beginnen (fig. 28 situatie 3).
Omdat w2 constant is en omdat flank 1 evolvent is, zal datgene wat
w1
het mes aan het te steken wiel achterlaat, eveneens evolvent zijn.
Vergelijkende: bij de constructie van Reuleaux is flank 1 gegeven, men
past de constructie toe en dan is het resultaat dat w2 constant is, bij
w1
de bewerkingsmachine is ook flank 1 gegeven, maar nu maakt men w2
w1
constant, met als resultaat dat de tandflank nu wordt zoals men die met
de constructie van Reuleaux gevonden zou hebben.
De hier beschreven methode noemt men de afrollingsmethode of ook
wel vervaardiging volgens het afwikkelsysteem.
In par. 3-g-I wordt de bespreking der vervaardiging voortgezet.
40
Thans is eerst aan de orde ~ zoals in het begin van par. 2-k aangekon-
digd, het construeren van de relatieve kopbaan voor een geval dat de
valse ingrijping buitengewoon ongunstig is, fig.30. Op grond van het
voorgaande, concluderen we dat, inwendige vertanding buiten beschou-
wing gelaten, het allerergste geval optreedt tijdens het steken van een
rondsel met een gering aantal tanden en een kleine ingrijphoek door
een heugelmes.
Een gewone heugel zou in fig. 30 zijn koplijn hebben op 1 modul on-
der P . De snijheugel echter moet er voor zorgen dat er een voetspe-
ling zal zijn en dus heeft die een kophoogte van bijvoorbeeld 1,16 mo-
dul en ondersnijdt dus nog erger. (Hadden we niet de vroeger gebrui-
kelijke waarde voor de kopspeling van 0,16 modul genomen, maar de
thans genormaliseerde waarde van 0,25 modul, dan was er nog minder
. van de tandvoet overgebleven). Gekozen is 5 tanden modul 20 fabricage-
ingrijphoek 15° . Fig. 30 toont wat de steekbank aflevert. ,
Achtereenvolgens zijn getekend: fabricagesteekcirkel, kopcirkel,
voetcirkel, grondcirkel, fabricage-ingrijplijn en evolvente. Waar het
nu op aan komt is de constructie van de aansluiting tussen evolvente
en voetcirkel.
Deze wordt gevormd door de relatieve kopbaan van het heugelmes .
Tijdens de bewerking rolt het wiel over de heugel, wanneer we het wiel
laten stilstaan en de heugel over het wiel laten rollen, dan blijft de
relatieve baan dezelfde.
De heugel van fig. 30 is in vier verschillende verrolde standen ge-
tekend, echter van iedere stand slechts drie punten.
Nemen we bijvoorbeeld de constructie van punt Aa. Wanneer de
heugel is uitgewenteld tot stand 2 dan is punt 2 van de heugel gekomen
op punt 21 van de fabricagesteekcirkel en punt P is gekomen in stand
Pa. (Het punt P beschrijft een evolvente met de fabricagesteekcirkel
als grondcirkel). Van de heugel-driehoek 2-P-A zijn alle zijden bekend
en de plaats in de verwentelde toestand van punt 2 (= 21) en van punt P
(=P 2 )we hebben dus alleen maar om te cirkelen, om punt A? te vinden.
In het gekozen voorbeeld wordt een stuk van de evolvente afgesne-
den, hierdoor wordt het bruikbare deel der ingrijplijn verkort. Cirkel
het laagste punt van de flank, dat nog op de evolvente ligt om, totdat
deze cirkel de ingrijplijn snijdt (punt X).
Nu is het stuk Ll X onbruikbaar, eenvoudig omdat het bijbehorende
stuk evolvente weggesneden is.
We merken op dat het verlies van een klein stuk evolvente reeds
een groot stuk ingrijplijn verloren doet gaan.
Wanneer we het ingrijpquotiënt bepalen van de silijheugel met het
rondsel en we zouden voor de ingrijpweg invullen het stuk van de in-
grijplijn, gelegen tussen de kopcirkel van het rondsel en de koplijn van
de heugel, dan zou in de teller 127 mm komen te staan (iets afgerond).
Maar deze lengte mogen we hier niet nemen, want het stuk voorbij
Ll is onbruikbaar. Er valt dan reeds af het stuk Ll tot de koplijn van
de heugel, circa 76 mmo
41
Blijft over circa 51 mmo Omdat we echter geprobeerd hebben toch
dat verboden stuk te gebruiken, is er ondersnijding, d. W. Z. van de
evolvente ging een stuk verloren, waardoor de ingrijplijn slechts bruik-
baar is vanaf de kopcirkel van het rondsel tot aan het punt X. Verloren
ging L1X = circa 19 mmo Blijft over circa 32 mmo -
Het ingrijpquotiënt wordt dus: 20 17 ~~s 150 = 0,53 dat is veel kleiner
dan I! Dit wil niet zeggen dat de heugel het rondsel niet meeneemt.
Want in de figuur zien we dat als de heugel naar links beweegt, er twee
tanden van het rondsel voortgeduwd worden. Ook zonder iets van de
theorie van tandwielen te weten, zien we direct dat de "ingrijping" van
de kop van de linkerheugeltand in de kuil van de rondseltand niet deugt
en onaanvaardbaar is. De heuge ltand krabt de voet uit of wetens chap-
pelijk gezegd: de tandflanken raken elkaar daar ter plaatse niet correct
want de normalen vallen niet samen, terwijl van een gemeenschappe-
lijke normaal door de bedrijfspool helemaal geen sprake is.
Neemt men als tegenwiel niet de snijheugel, maar een wiel met een
eindig aantal tanden en een kophoogte gelijk aan de modul, dan treedt
de zo juist besproken aanraking niet op.
Omdat het ingrijpquotiënt van het gave deel der tandflank slechts
0,53 bedraagt, is de toestand nu nog ernstiger.
We gaan hier niet verder op door, de aanhef van par. 2-k is nu wel
voldoende geillustreerd, gezien ook -de ernstige verzwakking van de
voet.
Opmerking 1. In fig. 31 is geconstrueerd wat de steekbank aflevert
wanneer men gunstige maten heeft gekozen. De constructie ver loopt
juist zoals in fig. 30. De relatieve kopbaan van het heugelmes onder-
graaft nu niet, maar vormt een geleidelijke overgang van de voetcirkel
naar de evolvente.
Opmerking 2. In plaats van de constructie punt voor punt uit te
voeren, zoals in fig. 30, kan men ook de gehele heugel in de verschil-
lende standen tekenen, fig. 32. Alle heugelstanden omhullen dan voet-
cirkel, voetaansluiting en tandflank. Deze constructie is veel"omslach-
tiger, illustreert echter heel goed wat er op de steekbank gebeurt.
\\ Opmerking 3. Het kan zijn dat men de wielen niet bewerkt volgens
het heugelproces, zoals hiervoor beschreven en bovendien dat van te-
\ voren vaststaat dat het te maken wiel altijd met een en hetzelfde tegen-
\
\ wiel zal samenwerken. Men kan dan als volgt te werk gaan. Men zoekt
op de tandflank van het te maken wiel het punt op, dat samen komt te
werken met het kopcirkelpunt van het tegenwie!. Tot aan dit punt moet
dan de evolvente gevormd zijn, het stuk tussen dit punt en de voetcir-
kel behoeft niet evolvent te zijn, maar moet zodanig afgewerkt worden
dat de kop van het tegenwiel er niet mede in conflict kan komen. Dat
G betekent dus, dat deze voet juist vrij moet staan van de relatieve kop-
baan van het tegenwie 1.
42
,<
43
was 1 modul als kophoogte en 1,16 modul als voethoogte algemeen ge-
bruikelijk en toen reeds in Duitsland genormaliseerd, het gereedschap
was daarmede in overeenstemming, het verkleinen der kophoogte brengt
een verkleining van het ingrijpquotiënt met zich mede en met behulp
van de onder 2, 3, 4, 5 en 6 genoemde middelen, kon men het vraag-
stuk der ondersnijding volkomen afdoende oplossen, daarbij bovendien
nog vele andere winstpunten boekende.
Een grote ffio3erderheid der industrieële bedrijven heeft dan ook N
346 nooit aanvaard. In februari 1959 verscheen Norm NEN 1629, waar-
in voorgesteld wordt een kophoogte gelijk aan de modul en een voet-
hoogte van 1,25 modlil.
Het voorgaande ondeugdelijke middel is alleen besproken, omdat
misvattingen soms een taai leven hebben.
(Een tand waarbij kop- en voethoogte kleiner zijn dan aangegeven in
NEN 1629, noemt men een stubtand).
45
Wanneer 01 gelijk aan 02 zou zijn, dan is er geen glijding, maar
alleen rolling. Uit de literatuur blijkt, dat de betekenis die men hecht
aan de meer of mindere grootte van de spec. glij ding, nogal verschilt,
maar in één opzicht zijn toch alle deskundigen het eens: al te grote
negatieve waarden moeten vermeden worden, terwijl positieve waarden
slechts zelden kritiek zijn. Naarmate men op het voetgedeelte van de
tandflank de grondcirkel meer en meer nadert, neemt de spec. glijding
steeds meer toe, om in het voetpunt van de evolvente - <Xl te worden.
Hierbij is niet bedoeld de spec. glijding, gemiddeld over een zeker
gebied, maar is de spec. glijding in een bepaald punt beschouwd.
(Voor de afleiding hiervan zie Prof. E.C. von Pritzelwitz van der Horst,
Werktuigonderdelen der draaiende beweging).
Evenals in punt 1 is 30 tanden modulI 0 in het voordeel t. o. v. 17
tanden modul 10.
1.:- Een volgend voordeel van een groter aantal tanden is, dat de voet
sterker wordt. Dit is niet alleen toe te schrijven aan het uitblijven van
ondersnijding, maar ook aan het feit dat, bij toenemend tandental de
kromming der t andflanken steeds flauwer wordt, om tenslotte bij de
heugel met zijn rechte flanken geheel te verdwijnen, dan heeft men dus
de tand met de sterkste voet.
4. Een laatste voordeel van een groter aantal tanden is het groter wor-
den van het ingrijpquotiënt. Dit is gemakkelijk in te zien wanneer men
bedenkt datin de formule (zie par. 2-h) de noemer hetzelfde blijft, maar
de teller (= bedrijfsingrijpweg) iets groter wordt door de flauwerE"
kromming der kopcirkels.
Nu moet echter een zeer belangrijk punt nog besproken worden: de
prijs. Oppervlakkig beschouwd zal een vergroting van het aantal tanden
sterk prijsverhogend werken. Wanneer men echter voor het vaststellen
van de afmetingen gebruik maakt van een moderne berekeningsmethode,
dan wordt de verbetering der tandflanken, bereikt door het opvoeren
van het aantal tanden~ óók verwerkt in de toe te laten belasting en zal
bij stijging van het aantal tanden, de modul belangrijk kleiner kunnen
worden. Dit geeft een sterke compensatie.
Het zal duidelijk zijn dat het onder 1 en 3 genoemde dan moet wor-
den herzien, immers door verkleining van de modul nemen de kromte-
stralen en voetsterkte weer af (de onder 2 en 4 genoemde voordelen,
gunstiger specifieke glijding en groter ingrijpquotiënt, zijn onafhanke-
lijk van de modul). Er ligt natuurlijk ergens een gunstigste combinatie.
Men kan vaststellen dat de constructies van thans, uitgevoerd wor-
den met veel grotere aantallen tanden dan bijvoorbeeld omstreeks 1920
gebruikelijk was.
Het toegepaste tandental ligt heel dikwijls ver boven het grenstan-
dental. Dit is veroorzaakt, niet alleen door verbeterd inzicht, maar ook
door verbeterde mogelijkheden: men beschikt thans over veel nauw-
keurigere bewerkingsmachines en men pleegt ook veel meer aandacht
te besteden aan goede ondersteuning der wielen. Uit de paragraaf be-
rekening zal blijken, dat bij constructies , waarbij bewerking en onder-
46
steuning aan minder hoge eisen voldoen en waarbij het bedrijf periodiek
is, een grovere modul en kleiner tandental economischer bevonden
wordt.
47
de normaal in het punt van aanraken. Op het moment van aanraken gaat
de normaal [Link] P en valt langs de raaklijn door P aan de grondcirkel.
De kracht op wiel 1 bij ingrijphoek al vindt men dus door het wring-
moment op wiel 1 te delen door MI LI. Bij ingrijphoek 0'2 moet men
delen door M 2 L 2 • Bij een ingrijphoek van 20° is de tandkracht hierdoor
enkele procenten groter dan bij 15°. Vorenstaande nadelen wegen vol-
strekt niet op tegen de genoemde voordelen.
Wat betreft de prijs: het zal duidelijk zijn, dat de hier besproken
tandflankverbetering geen extra kosten veroorzaakt. Het maakt geen
verschil of men per jaar een aantal 15° of hetzelfde aantal 200 beitels
gebruikt heeft.
Tot slot moet de vraag besproken worden of het aan te bevelen is
de ingrijphoek nog meer te vergroten. De situatie is dat men, van de
in par, 3-a onder 2, 3, 4, 5 en 6 opgesomde middelen, er gewoonlijk
verschillende tegelijk toepast. In vele gevallen is dan een fabricage-
ingrijphoek van 20(J zeer goed passend in het geheel. In sommige ge-
vallen, bijvoorbeeld wanneer men bij grote tandentallen het draagver-
mogen wenst op te voeren, kan het voordelig zijn de ingrijphoek groter
te nemen: 24° en zelfs 28° worden toegepast.
Slechts bij hoge uitzondering komen ingrijphoeken kleiner dan 15°
voor.
Op deze gevallen wordt niet verder ingegaan.
48
Vroeger is bewezen dat men met een evolvent snijdwerktuig, door af-
rollen, een wiel van evolvente tanden kan voorzien. Dus ontstaat er
bij de hiervoren beschreven wijze van steken van een recht wiel met
schuine tanden een evolvent profiel in het vlak loodrecht op de hartlijn
van het wiel. Dit evolvente profiel heeft dan mo tot fabricagemodul en
(Xio tot fabricage-ingrijphoek, de kophoogte is mn en de voethoogte 1,25
mn o De fabricagesteekcirkel die tijdens de bewerking behoort te rol-
mn
- - (het tweede verschil t. o. v. rechte tan-
len is nu Zl x mo :::: Zl. X cos (3
den). Getallen voorbeeld:
10 tanden modul 10 10 tanden normaalmodul 10
ingrijphoek 20° normaal-ingrijphoek 20'
recht tandhoek 30°
diameter fabricagesteekcirkel 10 x [Link] 115,47
10 x [Link] 100 cos 30°
tgain tg 20°
ingrijphoek in transversaalvlak 20° tgaio:::: --::::
cos f3 cos 30°
zodat aio :::: 22° 47 1 46 11
kophoogte 10 10
voethoogte 12,5 12,5
diameter kopcirkel 120 135,47
Nu is zlmo
r:=:--
2
zodat de kromtestraal van de ellips in P wordt:
2 cos 2 f3 g cos f3
50
rondsel bedraagt:
cos 2 f3 g cos f3
PT
pY = cos f3 g .
Met behulp van deze formule kan men dan voor ieder punt van het tand-
profiel in vlak Y- Y de kromtestraal bepalen.
In de pool P is de kromtestraal in het transversale vlak:
zlmo
- 2 - sin O!io
2 cos 2 t3 g cos f3
51
------___ __ _ 1
Langs goniometrische weg kan men aantonen, dat deze twee waarden
voor de kromtestraal gelijk zijn. In par. 3-f-II werd vermeld dat voor
het bepalen van het grenstandaantal, waarbij nog juist geen ondersnij -
ding optreedt, de volgende voorwaarde opgesteld wordt:
Bij gebruikmaking van de formule voor het fictieve tandaantal zou men
als voorwaarde opstellen:
2 cos ~g cos ~
2
Langs goniometrische weg kan men aantonen, dat de linker leden van
deze twee betrekkingen gelijk zijn.
Opmerking. Een vergelijkingsmaatstaf van oudere datum is de vol-
gende:
Men stelt dat de tand in de doorsnede X - X loodrecht op de schroeflijn
op de steekcilinder (fig.38) een profiel heeft, dat gelijk is aan het pro-
fiel dat een cilindrisch rondsel met rechte tanden heeft, wanneer het
z
aantal tanden van dit rondsel bedraagt ~,wanneer de fabricage-
cos I-'
modul mn is en de fabricage-ingrijphoek ain .
Deze benadering komt goed met de werkelijkheid overeen.
Men baseert er de berekening van spelingsvrije ingrijping op.
(par.3-g-VIII).
52
cilindermantel. Uit par.2-h is bekend dat die booglengte voor dit
AB
geval is . In de uitslag van de steekcilindermantel van wiel 1
cos O/io
is dit deel van de cilindermantel met gestippelde lijnen aangegeven.
De maat btg {3 noemt men de sprong.
In par.2-h is gedefiniëerd: De bedrijfsingrijpboog is de boog op de
bedrijfssteekcirkel afgelegd gedurende de volledige ingrijping van een
tand. Het ingrijpquotiënt is de bedrijfsingrijpboog gedeeld door de be-
drijfssteek.
Dit toepassende op schuine tanden volgt uit de uitslag van fig. 43
dat de bedrijfsingrijpboog wordt: AB + btg {3. Het ingrijpquotiënt
cos O/io
AB btg {3
E: = + --.
mo TT cos O/io mo TT
Men zou kunnen zeggen: e TOTAAL = E: GEWOON + € SPRONG = eg + es.
We merken op dat dit ingrijpquotiënt vanwege de tweede term veel
groter uitvalt dan het ingrijpquotiënt bij rechte tanden, maar ook dat
deze quotiënten niet zonder meer vergelijkbaar zijn.
Immers, wanneer bij rechte tanden een tand het ingrijpveld is bin-
nengekomen, draagt hij terstond over een tandlengte =de volle wiel-
breedte. Bij schuine tanden is de situatie wat dit betreft zeer onover-
zichtelijk. In fig. 43 draagt één tand over een lengte
.
~ en de andere
c~~
tand slechts op één punt. Na een kleine verschuiving naar rechts is de
toestand onmiddellijk anders.
Het berekenen van het ingrijpquotiënt heeft dan ook alleen zin, wan-
neer het aantal tanden laag en de wielbreedte gering is, zodat de con-
tinuïteit van de ingrijping in gevaar komt en men moet nagaan of e TO-
TAAL wel boven 1,15 ligt.
In alle andere gevallen is het veel nuttiger na te gaan, hoe het ge-
steld is met de werkelijk dragende tandlengte.
eg x b l
Zodat de gezochte lengte wordt f3'
cos g
54
par. 2-h gedemonstreerd, bedraagt daar bij €:=: 1,6 de dragende tand-
lengte, al naar de stand der tanden, 2b of lb.
Deze onregelmatigheid is bij, schuine tanden veel minder, zelfs ge-
heel weg te werken, terwijl de minimum nuttige contactlengte veel ho-
ger ligt.
55
Beschouwen we punten van de contactlijn gelegen meer naar het aan-
grijpingspunt, waar de tandkracht was geconcentreerd gedacht, dan
heeft aanraking plaats van een punt van de tand van wiel 1 dat minder
dicht bij de voet ligt met een punt van de tand van wiel 2 dat verder van
de kop ligt.
Komt men, de contactlijn steeds volgende, tenslotte aan de andere
kant van het ingrijpveld, dan is de situatie juist andersom dan in BL.
In de verschillende transversale doorsneden is de situatie ten aan-
zien van de doorbuiging verschillend, met als gevolg een niet gelijk-
matige verdeling van de tandkracht. De grootste druk treedt op daar,
waar de tanden ongeveer ter halver 400gte dragen, dat is de stugste
combinatie.
De laagste kracht per eenheid van lengte treedt op aan begin en eind
van de ingrijping: we hebben de slapste combinatie wanneer het uiter-
ste koppunt van de een draagt op de voet van de ander.
Volgens berekeningen beproeving kan de max drukkrachtper lengte-
eenheid ongeveer 1,4 x de gemiddelde drukkracht per lengte-eenheid
zijn.
Zie G. Niemann en W. Richter in Zahnräder Zahnradgetriebe, uit-
gegeven door V. D. M. A. bij F. Vieweg, Brunswijk.
56
belast dan bij rechte tanden. De contactlijn ligt immers schuin over
de tand~ waardoor men met een gemiddelde afstand van aangrij-
pingszone tot voetdoorsnede kan rekenen en men niet de grootste
afstand moet invullen zoals bij rechte tanden.
Van zojuist in ingrijping gekomen tanden, draagt er steeds één aan
de kop en voor dit geval is de buigingsarm wèl maximaal, maar nu
wordt de voetdoorsnede in kwestie versterkt door de aangrenzende
delen, die behoren bij het nog onbelaste stuk van de tand.
Nadelen. '
1. De totale tandkracht is groter (par. 3-f-VI).
2. Er is een axiale component van de tandkracht (par. 3-f-VI) waarop
men met het ontwerp van de ondersteuning der assen moet rekenen.
Tenzij men linkse en rechtse tanden combineert tot z.g. V -tanden
of pijltanden, fig.2. In het algemeen voorziet men deze V -tanden
van een tussenloop, (open V)~ dat is gunstiger voor de bewerking
en de overtollige olie kan gemakkelijker uit de tandkuil ontwijken.
Slechts in het geval van zwaar stotend bedrijf 1 wanneer men prijs
stelt op grote buigsterkte aan de voet van de tand, is het nuttig de
tanden op een speciaal daartoe geconstrueerde bank te steken, waar-
bij de V dan zonder tussenloop is. (Gesloten V).
De wielen moeten dan zo ingebouwd worden, dat de punt van de V
vooroploopt (baggermolens).
3. De tandkracht is onregelmatig verdeeld over de contactlijn (par.
3-f-VI).
4. Het is moeilijk wielen met schuine tanden onderling verwisselbaar
te maken. Deze eis komt overigens maar zelden voor.
Een mogelijkheid is: de wielen voorzien van V -tanden met een con-
stante tandhoek van bijvoorbeeld 30° .
Van vorenstaande samenvatting wordt in par. 7-b en par. 7-c gebruik
gemaakt, wanneer we nagaan in hoeverre een tandwiel met schuinetan-
den meer draagvermogen heeft dan een tandwiel met rechte tanden met
dezelfde breedte en dezelfde diameter.
De genoemde voordelen overtreffen de nadelen op zodanige wijze,
dat bij moderne tandwieltransmissies, haast zonder uitzondering, in
ieder geval het snellopende stel tandwielen van schuine tanden wordt
voorzien. Hierbij moet echter wel opgemerkt worden, dat het alleen
zin heeft schuine tanden toe te passen, wanneer de wielen nauwkeurig
bewerkt worden .
Par. 3-g. POSITIEVE CORRECTIE TOEPASSEN
(FREESVERSCHUIVING PROFIELVERSCHUIVING)
57
a. Gieten. Men maakt eerst een houten model, waarbij de tanden zo
zuiver mogelijk zijn vervaardigd naar een tanduitslag, die op de teken-
kamer is geconstrueerd.
Met behulp van het houten model wordt de gietvorm gemaakt. Het
product is onnauwkeurig. Gewoonlijk is grof gefreesd werk goedkoper
en in ieder geval beter. Bij massaproductie kan men met een vorm-
machine werken, waardoor de wielen wel goedkoper en minder on-
nauwkeurig worden, maar toch alleen bruikbaar zijn wanneer men geen
eisen stelt.
b. Bewerken met een vormfrees, schijffrees of profielfrees, fig. 47.
In ons land wordt deze methode meestal alleen toegepast bij het maken
van niet veel voorkomende, zeer grote wielen met -zware tanden, wan-
neer men niet over de hierna te bespreken afwikkelmachines van vol-
doende capaciteit beschikt, wanneer men enerzijds gegoten tanden on-
toelaatbaar acht, maar anderzijds toch ook weer niet meer dan een
matige graad van nauwkeurigheid verlangt. Voorbeeld: een grote tand-
krans voor een kraan of een brug.
Ook hier gaat men uit va,n een op de tekenkamer gemaakte tanduit-
slag. De vorm van de snijtanden van de frees wordt hiervan zo zuiver
mogelijk overgenom en.
- Men heeft hierbij niet alleen voor iedere modul en ingrijphoek , maar
ook voor ieder tandental een apar te frees nodig.
Het voordeel is echter, dat men een buiten de gewone productie
staand geval toch kan behandelen zonder te grote kosten, want een
schijffrees is niet zo duur en men kan met een gewone freesbank wer -
ken.
Met speciaal hulpgereedschap kan men met de vormfreesmethode
ook inwendig vertande wielen maken.
In de Amerikaanse automobielindustrie past men deze methode juist
voor de massavervaardiging toe. Vanwege de zeer 'grote aantallen lig-
gen hier de verhoudingen geheel anders, men kan nu alle aandacht be-
steden aan de nauwkeurige vervaardiging van het gereedschap. Dat
deze frees dan slechts voor één tandental goed is, vormt in dit geval
natuur lijk geen bezwaar.
Wat de verhoudingen in ons land echter betreft: voor kleine aantal-
len en nauwkeurig werk, komen alleen de machines in aanmerking die
werken volgens de afrollingsmethode of het afwikkelsysteem.
c. De afrollingsmethode of het afwikkelsysteem.
1. Reeds besproken werd de methode met het heugelmes, par. 2-1.
Toegepast o. a. bij de Maag- en Sunderland- tandwielsteekbanken. Het
gereedschap is hierbij eenvoudig, maar de steekbank zeer gecompli-
ceerd.
2. In plaats van een steekheugel, kan men nemen een snijwiel, fig.48A,
systeem Fellows. Overeenkomst met de Maagbank is de stekende be-
weging van het gereedschap, na iedere slag echter draaien zowel het
gereedschap als het te bewèrken wiel, natuurlijk zodanig, dat de daar-
voor in aanmerking komende cirkels over elkaar rollen. Het telkens
58
terugschuiven van het wiel, zoals dat bij de Maagbank noodzakelijk is,
vervalt hier.
Het gereedschap is minder eenvoudig dan bij de heugelmesmethode,
daartegenover is de bank minder gecompliceerd. Voorts is de steek-
wielmethode de enige manier waarop men inwendig vertande wielen
volgens het afrollingsprincipe kan maken. Daartegenover staat weer,
dat men op de steekbank volgens Fellows niet zondermeer wielen met
schuine tanden kan steken. De bank moet hiervoor speciaal geschikt
zijn gemaakt en men moet over een bijzonder snijwiel beschikken,
fig. 48B.
Er is nog een verschil met de heugelmes-methode:
De kopcirkel van het steekwiel zal de fabricage-ingrijplijn snijden
in een punt dat minder ver van de fabricage-pool verwijderd is dan het
punt, waarin de koplijn van het heugelmes deze lijn snijdt (zie ook par.
2-k). Dus zal aan het vervaardigde wiel de evolvente iets minder ver
doorlopen in de richting van de voet, de voetaansluitingskromme be-
gint iets hoger op de tand. Van veel invloed is dit niet, conflict geeft
het practisch nooit, omdat het steekwiel immers een hogere kop heeft
dan het wiel dat later op het vervaardigde wiel komt te lopen. Om de-
zelfde reden is het grenstandental, waarbij tijdens de bewerking juist
geen ondersnijding optreedt, lager dan bij de heugelmesmethode.
Voor de uitwerking hiervan zie "Werktuigonderdelen der draaiende
beweging" door Prof. ir. E. C. von Pritzelwitz van der Horst.
In par. 3-d werd er reeds op gewezen, dat het zeer wenselijk is zo
hoog mogelijk boven dit grenstandental te blijven.
Het beschreven principe is toegepast in de tandwielsteekbanken van
Fellows, Lorenz en Sykes.
3. Een geheel andere methode is het frezen met een afwikkelfrees.
Fig. 49, 50, 51 en 52. Ook hierbij geldt: met een evolvent snijwerktuig
vervaardigt men door afrolling een evolvent tandwiel.
Het nauwkeurige bewijs, dat het frezen met een afwikkelfrees hier-
aan voldoet, kan in dit stadium nog niet geleverd worden. Dit komt aan
de orde bij de bespreking van de evolvente worm, par. 21-c-IV.
Voorlopig neme men genoegen met de volgende benaderde beschouwing:
De afwikkelfrees van fig. 50 is een cilinder met eengangige trape-
ziumvormige draad, voorzien van snijdkanten.
Het trapezium heeft maten overeenkomende met het basisprofiel,
d. w. z. een ingrijphoek van 20° , terwijl de kophoogte is 1,25 modul
(1,25 m omdat de worm de "snijd"worm is, een "arbeids"worm zou
natuurlijk een kophoogte gelijk aan de modul hebben).
Analoog met rechte tandwielen heeft de afwikkelfrees dus ook een
steekcilinder , waarvan de diameter gelijk is aan de uitwendige diame-
ter, verminderd met 2 x 1,25 modul. De hellingshoek van de draad op
deze steekcilinder noemen we y. Het voren vermelde trapezium bevindt
zich nu in een vlak, loodrecht op de schroeflijn van de steekcilinder ,
anders gezegd: de draad heeft een trapeziumvormige doorsnede haaks
op de gangen.
59
De frees wordt nu geplaatst als aangegeven in fig. 51, de hartlijn
van de frees maakt een hoek y met het horizontale vlak.
Men laat frees en wiel tegelijk draaien en wel zodanig, dat wanneer
de frees precies één omwenteling heeft gemaakt, het wiel precies over
één tandsteek verder is gedraaid. Verder heeft de frees een omlaag-
of omhooggerichte aanzet (fig. 51).
Wanneer de tanden tot op de volle diepte zijn gefreesd, dan raken
de steekcilinders van frees en wiel elkander.
Wanneer men nu een horizontale doorsnede maakt, dan is de situa-
tie wel niet gelijk aan, maar toch wel vergelijkbaar met de situatie van
fig. 52, waar een heugel met trapeziumvormige tanden wordt voortge-
trokken, terwij I het wiel overeenkomstig wordt gedraaid. Het resultaat
is dan een evolvente tand.
Hoe kleiner de hoek y, hoe beter de vergelijking opgaat, hoe meer
de tandvorm de evolvente nadert.
Vergelijkende met de andere afrolmethodes : het gereedschap heeft
hier een ingewikkelde vorm en is moeilijk zuiver te maken, daarente-
gen is de constructie van de bank veel eenvoudiger. De verspaning is
bij de freesbank veel meer een continu proces en verloopt veel sneller.
Verder is de freesbank meer universeel: niet alleen kan men er cilin-
drische wielen met rechte. en schuine tanden mede maken, maar ook
wormwielen.
Hiertoe heeft men slechts de afwikkelfrees zodanig op te stellen dat
de hartlijn precies horizontaal loopt en men moet de verticale aanzet
laten vervallen, zie fig. 4.
Het thans beschreven principe is toegepast in de tand- en wormwiel-
freesbankenvan Could en Eberhardt, General Electric ,
Lorenz, Pfauter, Reinecker, Schiess en Staehly.
De onder 1, 2 en 3 genoemde tandwielbewerkingsmachines komen
alle drie in grote aantallen voor en zij zullen ook wel steeds naast el-
kander blijven bestaan, omdat ieder principe zijn eigen voordeel heeft.
60
stand niet geheel zuiver is, in gecorrigeerde toestand is de onzuiver-
heid dan nog iets groter.
Positieve correctie of freesverschuiving is nu niets anders dan dat
men de beitel niet met zijn steeklijn aan de faöricagesteekcirkel laat
raken (fig.53), maar met de lijn Y-Y die op een afstand x1mevenwijdig
loopt aan de steeklijn. (m = heugelmesmodul = fabricagemodul).
De beitel is dus over een bedrag Xl m naar buiten geschoven. In
overeenstemming hiermede is de straal van de kopcirkel van het te
steken wiel vergroot met x, m. Maar overigens is er ten opzichte van
de te verrichten handelingen bij het steken van ongecorrigeerde wielen
niets veranderd. We gaan nu na· wat de steekbank in dit geval aflevert.
Stel de beitel heeft een kophoogte van 1,25 m (in verband met de
noodzakelijke kopspeling die de te vervaardigen wielen tenslotte moe-
ten hebben) en een voethoogte van 1,25 m, waardoor er tijdens het ste-
ken steeds voldoende ruimte is tussen voetlijn beitel en kopcirkel wiel.
Bij ongecorrigeerde wielen is de steekbank zodanig ingesteld, dat
de fabricagesteekcirkel zuiver rolt, d. w. z. de rechtlijnige snelheid
van het middelpunt van het wiel is gelijk aan de omtrekssnelheid van
de fabricagesteekcirkel. Aan dit deel van de instelling is niets veran-
derd, dus de fabricagesteekcirkel rolt nog steeds 2 maar nu niet over
de steeklijn van de beitel, maar over de lijn Y - Y.
Het effect op het wiel is, alsof het wiel wordt gestoken met een
"verkeerde" beitel en wel met een beitel die een kophoogte heeft van
1,25 m - Xl m en een voethoogte van 1,25 m + Xl m, waardoor het te
vervaardigen wiel een voethoogte zal hebben van 1,25 m - x 1 m en een
kophoogte van m + Xl m.
De ingrijphoek ar: is dezelfde gebleven. Maar de tanddikte en kuil-
wijdte op de fabricagesteekcirkel zijn weer "verkeerd". Omdat de fa-
bricagesteekcirkel zuiver over de lijn Y- Y rolt, moet men voor het
vaststellen van de tanddikte van het wiel nagaan, wat op de lijn Y- Y de
wijdte van de kuil van de beitel is. Deze maat immers blijft aan het
wiel staan. (dit "overstappen" van gereedschap naar wiel mag altijd
alléén gebeuren op de over elkaar rellende lijnen!) Bij gevolg is de
tanddikte van het wiel op de fabricagesteekcirkel in boogmaat gemeten:
~ m 17+ 2 xlm tgar: en de kuilwijdte op dezelfde cirkel i m 17 - 2 xlm tgar:.
Nu het tandprofiel: hiervoor moeten we kennen de fabricage-pool en
de fabricage-ingrijplijn. De fabricage-pool is het punt P waar de zui-
ver rollende fabricagesteekcirkel de lijn Y - Y raakt.
De fabricage-ingrijplijn staat in P loodrecht op de heugelflank. Nu
kan de grondcirkel getrokken worden en de evolvente geconstrueerd.
We merken op, dat we precies dezelfde fabricage-pool, fabricage-
ingrijplijn en grondcirkel gekregen zouden hebben, wanneer we niet
gecorrigeerd hadden.
De evolvente is dus geheel dezelfde gebleven, alleen is er dit ver-
schil, dat van deze evolvente een meer naar buiten gelegen stuk ge-
bruikt wordt, omdat kop- en voetcirkel groter zijn geworden.
Het construeren van de aansluiting tussen evolvente en voetcirkel
61
r
verloopt precies zoals in fig. 30, men wentelt nu echter een stuk PA
uit dat veel korter is, immers A ligt Xl modul dichter bij de horizon-
tale lijn door P. Hierdoor vermindert de ondersnijding aanzienlijk, zij
kan zelfs geheel verdwijnen, terwijl de aansluiting aan de voetcirkel
veel sterker wordt.
Om de andere flank van de tand te vinden, zet men op de fabricage-
steekcirkel de hiervoren reeds vermelde maat ~ m TT + 2 Xl m tg a af.
Dat deze maat nu automatisch groter wordt dan de halve fabricagesteek
is een gelukkige omstandigheid, want omdat de kopcirkel groter ge-
worden is, lopen de tanden gevaar spits te worden.
In fig. 54 is de constructie uitgevoerd: de tand van fig. 30 is op vier
manieren verbeterd: het heugelmes is voorzien van afgeronde hoeken,
het aantal tanden is vergroot van 5 op 12, de ingrijphoek van 15° op 20°
en tenslotte is het heugelmes over een afstand gelijk aan een halve
modul naar buiten geschoven.
62
- - ~--- -
64
3. De specüieke glijding is gunstiger. In par.3-d punt 2 werd reeds
vermeld, dat hoe dichter het tandflankpunt op de evolvente bij de grond-
cirkel is gelegen, hoe groter de specifieke glij ding. Omdat men bij
positieve correctie een meer naar buiten gelegen stuk van de evolvente
gebruikt, wordt de waarde van de specifieke glijding dus gunstiger.
4. De tandvoet wordt sterker. Zoals eerder betoogd heeft men bij het
construeren van de aansluiting tussen voetcirkel en tandflank nu een
veel korter stuk heugeltandkop uit te wentelen, vergeleken met de on -
gecorrigeerde tand (fig. 30). Gevolg is dat de voet veel sterker wordt.
Dit geldt niet alleen voor positieve correctie bij een tandental dat
zo laag is, dat in ongecorrigeerde toestand ondersnijding optreedt,
maar ook voor positieve correctie bij tandentallen gelegen boven het
grenstandental.
Opmerking. De thans genoemde voordelen zijn van dien aard, dat men
ook positief corrigeert in gevallen waarin men daartoe niet door onder-
snijding wordt gedwongen. Dat wil zeggen, dat men bij een aantal tan-
den, gelegen boven het grenstandental, toch positief corrigeert of dat
men bij een aantal tanden, gelegen onder het grenstandental meer po-
sitief corrigeert dan nodig is voor het laten verdwijnen der ondersnij -
ding. De bedoeling is dan te profiteren van de voordelen genoemd onder
2, 3 en 4. Vooral moet men bedenken, dat het corrigeren ge ene x-
tra k 0 s ten met zich medebrengt (behalve dan dat er iets meer ma-
teriaal wordt gebruikt, omdat de kopcirkel iets groter is).
Werkplaatsmoeilijkheden geeft het in het geheel niet, men gebruikt
immers dezelfde afwikkelbank en hetzelfde gereedschap.
Het is dan ook beslist onjuist geen gebruik te maken van deze kos-
teloze methode tot flankvorm verbetering. Het effect op wielen met
een laag aantal tanden is zeer gunstig, naarmate het aantal tanden toe -
neemt, neemt de gunstigheid van het effect af, om bij een oneindig
groot aantal tanden, nul te worden o
D. w. z. een tandheugel is ongevoelig voor correctie, de flank ver-
andert er niet door. Voor de meest wenselijke grootte der positieve
correctie zie par. 3-g-X. Dat het effect van het pOsitief corrigeren op
een wiel met groot aantal tanden gering is, d. w. z. dat het binnen ze-
kere grenzen nauwelijks invloed heeft of men positief corrigeert of niet,
(en zo ja hoeveel), levert het volgende voordeel op van de positieve cor-
rectie.
5. De mogelijkheid zich aan iedere gewenste hartafstand aan te passen
-is buitengewoon vergroot. Immers een stel wielen bestaat haast altijd
uit een klein en een groot wiel. Voor het kleine wiel zal men de meest
gunstige waarde van de positieve correctie toepassen en het grote wiel
kan men binnen zekere grenzen willekeurig positief corrigeren, waar-
door men enige vrijheid heeft in het vaststellen van de hartafstand.
Men past dit toe bij de constructie van tandwielkasten, hierbij zijn
als regel de hartafstanden genormaliseerd. Ook kan het voorkomen dat
men door slijtage of door aanpassing aan een reeds bestaande toestand
moet voldoen aan een "onmogelijke" maat.
65
r
1. Het kan zijn dat het ingrijpquotiënt kleiner wordt. Bij het positief
-corrigeren blijven de grondcirkels dezelfde, terwijl de hartafstand
vergroot moet worden. Daardoor komt de bedrijfsingrijplijn steiler te
staan dan bij ongecorrigeerde wielen het geval is.
Hier komt eventueel nog bij dat spelingsvrije ingrijping wenselijk
wordt geacht, waarbij zoals in par. 3-g-III uiteengezet is, de kopcir-
kels iets verkleind worden. Gevolg van deze twee factoren is, dat de
bedrijfsingrijpweg en daarmede het ingrijpquotiënt kleiner worden.
We moeten nu goed onderscheiden of de wielen in ongecorrigeerde
toestand ondersneden zijn of niet. In het eerste geval boeken we winst
door het verdwijnen van de ondersnijding en verlies door het steiler
staan van de bedrijfsingrijplijn. In het tweede geval is er alleen ver-
lies aan ingrijpquotiënt te constateren. Voor getallenvoorbeelden zie
par.3-g-III en par. 3-g-VI.
2. Bij een klein aantal tanden, een grote fabricage-ingrijphoek en een
grote positieve correctie, wordt de tand spits. ~t
Men acht als allerkleinste maat voor de kopdikte i modul desnoods
toelaatbaar. Wanneer er echter geen bijzondere omstandigheden zijn
die dwingen tot het toepassen van zeer kleine kopdiktes , dan acht men
hiervoor een maat van 0,4 modul of meer de juiste.
In par. 3-g-X wordt vermeld en verklaard, dat men bij toepassing
van het genormaliseerde theoretische heugelprofiel (kophoogte ::: m,
ingrijphoek=0 20° ) dikwijls besluit tot een positieve correctie van 0,5
modul. Bij deze keuze heeft een rondsel van 16 tanden een kopdikte
van 0,4 modul en een rondsel van 10 tanden van ~ modul.
Kiest men van het laatstgenoemde rondse I het tandental iets kleiner,
of de ingrijphoek of de correctie iets groter, dan wordt de tand scherp.
Eerder is vermeld, dat de constructeur haast nooit behoefte heeft
aan zulk een laag tandental.
Vorenstaande nadelen wegen volstrekt niet op tegen de in de vorige
paragraaf genoemde voordelen. '
66
Par.3-g-VI. GETALLENVOORBEELD TER ILLUSTRATIE VAN
HET VERSCHIL TUSSEN EEN GECORRIGEERDE EN
EEN ONGECORRIGEERDE TAND
67
r
pEW 1 • pEW 2
32,9 42,0
pEW 1 +pEW 2
p bedrijfspool
34,2 45,1
2
68
· . - --
van 20 tanden, omdat dit aantal reeds flink boven het grenstandental 17
ligt. Daardoor laat het voorgaand overzicht uitkomen, dat het zeker
nuttig kan zijn positief te corrigeren al zijn de wielen zonder die cor-
rectie reeds royaal ondersnijdingsvrij . Mooiere cijfers hadden nog be-
reikt kunnen worden, wanneer niet de hartafstand en de modul nauwkeu-
rig gelijk gehouden waren, waardoor dekostenprecies dezelfde bleven.
Was bijvoorbeeld de hartafstand vergroot van 400 op 415, dan had
het tandental 20 kunnen blijven en had men de correctie een iets klei-
nere waarde kunnen geven. De thans toegepaste waarde namelijk, is
wel wat groter dan de waarde die men vOOr dit geval de meest wense-
lijke acht. Het ingrijpquotiënt is dan ook nogal nadelig beihvloed. Met
opzet is dus een geval gekozen, dat zeker niet de meest opzienbarende
verbetering toont.
Is men daarop uit, dan vergelijke men bijvoorbeeld 18 op 100 tan-
den, ingrijphoek 2<:f, ongecorrigeerd, met 18 op 100 tanden ingrijphoek
20°, het wiel ongecorrigeerd, maar het rondsel 0,5 modul positief ge-
corrigeerd.
In par. 3-g-IV werd vermeld dat het effect van positieve correctie
op wielen met een laag aantal tanden, zeer gunstig is. Bij toename van
het tandental neemt de gunstigheid van het effect af, om bij een onein-
dig groot aantal tanden nul te worden. Ter illustratie hiervan zijn ook
nog met elkander vergeleken:
400p 40tanden, fabricagemodul 20, fabricage-ingrijphoek 20~ ongecor-
rigeerd, spelingsvrije ingrijping op hartafstand 800 met: 39 op 39 tanden,
fabricagemodul 20, fabricage-ingrijphoek 200, gecorrigeerd + 0,545
modul, spelingsvrije ingrijping op hartafstand 800.
De getalwaarden van deze vergelijking volgen hieronder, waarbij
tussen haken de getalwaarden zijn vermeld van de voorgaande verge-
lijking van 20 op 20 tanden ongecorrigeerd, met 19 op 19 tanden ge-
corrigeerd.
Men constateert dat de veranderingen dezelfde aard hebben, maar
van geringere omvang zijn.
a. Bij het begin en eind val!. de ingrijping mag de tanddruk voor wat
betreft de druksterkte van de tandflank, 20 "} groter zijn (104 1 ).
In de EW punten 14 % (2~ %) en in de bedrijfspool 17 ! (32 ,% ).
ob. De gemiddelde specüieke glijding aan de kop wordt gunstiger, want
deze daalt van +0,31 naar +0,24 (+0,51 naar +0,32), aan de voet wordt
de situatie ook gunstiger - 0,44 wordt - 0,31 (-1,02 wordt - 0,47).
c. Het weerstandsmoment tegen buiging van de tandvoet is 21 ~6 groter
(48 % "). "
d. Het ingrijpquotiënt daalt van 1,73 tot 1,45 (1,56 tot 1,2).
e. De kopdikte vermindert van 15,1 tot 14,4 (13,9 tot 12,9).
Een gemeenschappelijke maatstaf voor het afwegen der verbete-
ringen en verslechteringen ontbreekt.
Toch kan men wel zeggen, dat de veranderingen, geconstateerd in
deze laatste vergelijking, doen uitkomen dat het gecorrigeerde stel
wielen nog juist in het voordeel is.
69
, __ t J .- :
70
delpunten van twee op elkaar komende tandflanken van wiel 1 en 2 lig-
gen aan wéerszijde van de rechte lijn, die de tandflank van het heugel-
mes aangeeft. Het gevolg is, dat wanneer Q en R niet samenvallen, de
tandwielen 1 en 2 speling hebben.
Men kan op twee verschillende manieren spelingsvrijheid bereiken.
Ten eer st e: Men kan er voor zorgen dat de punten Q en R van fig.
56 samenvallen. Dan moeten de fabricage-ingrijplijnen 1 en 2 samen-
vallen en dat betekent, dat de fabricagesteekcirkels elkander moeten
raken. Dit laatste vereist: Xl + x~ :::: nul.
De consequentie hiervan is, dat men de wielen ongecorrigeerd moet
laten, of dat men het wiel evenveel negatief moet corrigeren, als het
rondsel positief.
Ongecorrigeerde wielen noemt menwel NULWIELEN en tot het toe-
passen hiervan behoort men alleen over te gaan, wanneer de tanden-
tallen hoog zijn, bijvoorbeeld wanneer het rondsel 40 of meer tanden
heeft.
Wanneer het rondsel evenveel positief wordt gecorrigeerd als het
wiel negatief, spreekt men wel van V NULWIELEN en zoals in de vo-
rige paragraaf uiteengezet werd, is deze manier van doen voor het
wiel niet gunstig, hoogstens toelaatbaar wanneer het wiel bijvoorbeeld
100 of meer tanden heeft.
Heeft het wiel ook een gering aantal tanden, dan is deze correctie-
methode zelfs zinloos. Men moet dan àf het wiel ongecorrigeerd laten,
àf ook het wiel positief corrigeren. In deze gevallen is de som der
correcties positief en spreekt men wel van V PLUSWIELEN. De toe
te passen manier is dan:
Ten t wee de : Men maakt de hartafstand niet gelijk aan de som der
fabricagesteekcirkelstralen, vermeerderd met (Xl + x ll ) m, maar iets
kleiner . In [Link] hiermede moeten ook de kopcirkels iets
verkleind worden. We noemen de som der fabricagesteekcirkelstralen:
a o • (De hartafstand van nulwielen of van V nulwielen is dus ao). We
noemen -de hartafstand waarop V pluswielen worden ingebouwd: ay.
We stellen a v - a o ::: ij m en nu maken we dus ij < Xl + x a of Xl + x a :::
::: ij + u. ij:::: asverschuivingsfactor, u :::: inschuivingsfac::tor.
De afleiding van het verband tussen Xl + ~ en ij verloopt als volgt :
_a. We berekenen voor rondsellen wiel 2 de tanddikten tf 1 resp. tf a op
de fabricagesteekcirkels. Hierbij beperken we ons tot het geval dat
rondsel en wiel vervaardigd zijn volgens het afwikkelsysteem met be-
hulp van een heugelmes of afwikkelfrees. De complicatie die optreedt
bij het gebruik van een steekwiel volgens Fellows, wordt besproken in
par.3-g-IX.
Bij toepassing van een heugelmes of een afwikkelfrees zijn de tand-
dikten op de fabricagesteekcirkels resp. tfl '" ~ m TT + 2x1 m tg Ol en
tf a ::: ~ m TT + 2xa m tgOlo Zie par. 3-g-II en fig. 53, m:::: modul van het
gereedschap, Ol = ingrijphoek van het gereedschap.
-
b. We bepalen uitgaande van de tanddikte tf I en tf 2 de tanddikte tb l en
tb a op de bedrijfssteekcirkels.
71
c. We stellen nu de som der tanddikten op de bedrijfssteekcirkels ge-
-lijk aan de bedrijfssteek mb 1T. In dat geval immers is de ingrijping
spelingsvrij. Uit deze gelijkstelling volgt dan de gezochte betrekking
tussen ij en Xl + ~ .
Een stelling uit de evolvente meetkunde, nodig voor het onder b ge-
noemde, wordt nu eerst afgeleid.
AB AB boog AD . boog AC
In figuur 57 geldt: tg Cl!x ::: MA ::: r GR[Link] r GRC ,Cl!x::: r GRC
05 t
boog CD ::: boog AD - boog AC ::: (tgCl!x -Cl!x)r GRC; boog[Link] 0' 5dx r GRC.
tx ' X
Zodat boog ED ::: boog EC + boog CD ::: d rGRC + (tgCl!x - Cl!x) rGRC.
x
Voor willekeurig gekozen cirkels x en y geldt dus:
tx ty
- + (tgCl!x - Cl!x) = - + (tgCl!y - Cl!y).
dx dy
Opmerking. Er zijn in fig. 57 twee bijzondere cirkels. Ten eerste de
cirkel d z , waarop de twee tandflanken elkander snijden. Maakt men de -
kopcirkelgelijk aan d z , dan zijn de tanden dus spits. Bij gegeven tand-
afmetingen kan men de diameter van deze cirkel bepalen door in de zo
juist afgeleide formule tz gelijk nul te stellen. Men vindt dan O'z en
vervolgens geldt: d z cos Cl!z ::: diameter GRC.
Ten tweede de grondcirkel. Vult men voor deze cirkel de formule
in, dan wordt van de tweeterm de tussen haakjes geplaatste hoekfunc-
tie nul, omdat de hoek nul wordt, zodat men de formule ook kan schrij-
ven:
1x tanddikte op de grondcirkel in boogmaat gemeten
- + (tg Cl!x - Cl! ) ::: :::
dx x diameter grondcirkel
::: constant.
1.
In fig. 58 geldt: av = (r GRC] + r GRC 2 )
cos Cl!b
Wanneer de hartafstand gelijk is aan de som der fabricagesteekcirkel-
stralen, dan geldt:
1
a o ::: (rGRC l + rGRC 2 ) COSCl!
zodat:
1 1
::: (rGRC l + rGRC 2 ) ( - -- - --)
cos Cl!b cos Cl!
nu is:
72
r ,
=--- --=- - - -- - ~----
waardoor
zlmcosCL Z2mcosCL 1 1
ijm= ( 2 + 2 ) (-- ---).
cos at> cos CL
Zl + Z2
We ste llen nu zm = . en dan is dus gevonden een betrekking tus-
2
sen ij en CLV :
ij cos CL
-=- . --1 (I)
zm COS CLb
evenzo
Een logtafel geeft de waarde van de functie (tg cp - cp) niet nauwkeurig
genoeg, daarom zijn een aantal waarden van deze functie vermeld in
tabel ll. De functie (tg cp - cp) geeft men wel aan met inv cp of ev cp.
Omdat ij < Xl + x 2 wordt de kopcirkelstraal kleiner dan de fabrica-
gesteekcirkelstraal, vermeerderd met modul en positieve correctie,
wanneer men de gebruikelijke kopspeling wil aanhouden.
De straal van de voetcirkel van wiel 2 wordt:
r voetc. 2 = .z;m - 1,25m + x 2m
73
Maakt men de kopspeling gelijk aan de gebruikelijke waarde van 0,25 m
dan wordt de straal van de kopcirkel van wiel 1:
r kopc. l == a v - 0,25 m - r voetc. 2 ..
Zl+Z2 Z2m
=---2=--- m + ij m - 0,25m - - - + 1,25m - x 2 m
2 '
waaruit volgt:
diameter kopcirkel wiel 1 = {Zl + 2 (ij + 1 - x 2 )} m.
diameter kopcirkel wiel 2 = {Z2 + 2 (ij + 1 '- Xl ) } m.
totale tandhoogte = { 2,25 + ij - (Xl + x 2 )} m ={ 2,25 - u} m.
Rekenhulpm iddelen
1. Voor een fabricage-ingrijphoek van 20° en een aantal bedrijfsin-
grijphoeken % zijn de grootheden Xl + X? en ~ uitgerekend en ver-
zm zm
meld in de navolgende tabel.
74
Xl + Xi ij Xl +~ ij
ab Zm zm ab Zm Zm
21° 0,00671 0,00656 26° 0,0523 0,0455
22° 0,01415 0,0,1349 27° 0,0642 0,0546
23° 0,02238 0,02084 28° 0,0772 0,0643
24° 0,03145 0,02863 29° 0,0914 0,0744
25° 0,04141 0,03683 30° 0,1067 0,0851
Xl + x:a
= V1 + 13 Xl + x2
""
V1 + 7ij-
ij
Xl + x2 = V1 + 26 Xl + X:a = V1 + 13 ~ •
ij
- - -_. . _.-
2 cos 3 {3
Voor rechte tanden is voor zm uiteraard te nemen de halve som der
tanden tallen
2
Op de ij-as is afgezet de asverschuivingsfactor ij.
Voor schuine tanden is voor ij te nemen de hartafstand, verminderd
met de som der fabricagesteekcirkelstralen, alles uitgedrukt in de
75
- - - ~- - - -
t
- ~-
!
normaalmodul m n •
a v - 0,5(d1 + d 2 ) av Zl + Z2
ij:=: :=:- - - - -
mn mn 2 cos (3
ay Zl + Z2
Voor rechte tanden is voor ij uiteraard te nemen:
m 2
fu de grafiek zijn lijnen van constante inschuivingsfactor u getekend.
Het voordeel van deze grafiek ten opzichte van die van fig. 59 is,
dat hier niet is uitgezet Xl + x 2 tegenover ij , maar het verschil van
zm zm
Xl + X2 en ij tegenover ij, waardoor bij eenzelfde grootte van de gra-
fiek, de gezochte grootheid veel nauwkeuriger bekend wordt.
Toepassing 1. ~~dere uitwerking van het getallenvoorbeeld van punt
5 van par. 3-g-IVY 'Er was daar sprake van een stel rechte wielen met
rechte tanden 20 op 100 tanden, modul 10, fabricage-ingrijphoek 20° ,
die ingebouwd moesten worden op de, door de een of andere oorzaak,
onronde hartafstand van 607.
Nu is ij :=:607 - 600:=: 0,7 en zm :=: 60, zodat uit de grafiek van fig.60
10
volgt dat u = 0,03, waardoor Xl + X2 :=: ij + u:=: 0,7 + 0,03 :=: 0,73. We
kiezen Xl :=: 0,50, zodat x 2 :=: 0,23, waardoor de diameters van de kop-
cirkels worden: zlm + 2m(1 + ij - x 2) :=: 229,4 en z~ + 2m(1 + ij - Xl) ==
::::; 1024,0 en de tandhoogte 2,25m - urn :=: 22,2.
Toepassing 2. Voor een stel tandwielen 12 op 12 tanden, modul 6,
fabricage-ingrijphoek 20° , hartafstand 78, bestemd voor een tandwiel-
oliepomp, vinden we met behulp van de grafiek van fig. 59 dat de kop-
cirkel moet worden 88,5 en de tandhoogte 12,0. Voor de werktekening
zie fig. 61.
Toepassing 3. Een stel wielen 12 op 28 tanden wordt uitgevoerd met
een fabricagemodul 7,75 en een fabricage-ingrijphoek 15° . Wanneer
men de wielen ondersnijdingsvrij wenst, dan moeten de correcties
minstens zijn: m - z~ sin 2 0/. Voor het rondsel wordt dat + 0,6 m, voor
het wiel + 0,07 m .Stel dat we deze correcties ook in ander opzicht de
meest wenselijke achten, dan moet de hartafstand a v worden: de hart-
afstand in ongecorrigeerde toestand a o vermeerderd met iets minder
dan 0,67 m.
a o :=: 155, het ligt dus voor de hand voor a v te nemen de ronde maat
160. Nu wordt ij :=: 0,645 en met behulp der formules (1) en (2) en de
tabel tg cp - CP, of met behulp van de benaderingsformule, genoemd als
tweede rekenhulpmiddel, vinden we Xl + X:> :=: 0,77. Nemen we Xl == 0,6
dan worden de kopcirkels 115,86 en 233,2.
Opmerking 1. Wanneer de halve som der tandentallen zm groot is
en de som der correcties Xl + X" klein, dan kan men ij :=: Xl + X< nemen
zonder dat daardoor een flankspeling van betekenis ontstaat.
In de grafiek van fig.59 komt dit tot uiting, doordat bij de oorsprong
76
de kromme praktisch samenvalt met een rechte onder 45° . Voor deze
rechte immers geldt: ij :::: Xl + X:a •
In overeenstemming hiermede komt men bij gebruik van de grafiek
van fig. 60 in het gebied waarin u zeer klein is.
Als getallenvoorbeeld diene:Wanneer in toepassing 1 genomen was:
Xl + ~ :::: 0,7 en daarna Xl :::: 0,5 en X 2 :::: 0,2 gekozen waren, dan zouden
de kopcirkels geworden zijn 230 en 1024 en de totale tandhoogte 22,5.
Bij deze keuze der maten zou de tanddikte van het rondsel niet veran-
derd zijn, terwijl de tanddikte op de fabricagesteekcirkel van het wiel
verminderd zou zijn met 2 x 0,3 X tg 200 :::: 0,22.
Opmerking 2. Met opzet is hef aan de praktijk ontleende getallen-
voorbeeld van toepassing 3 opgenomen, ter illustratie van het reeds
enige malen vermelde feit, dat men op de werktekening alleen
de fabricagemodul, fabricage-ingrijphoek en fabri-
cagesteekcirkels mag opgeven en dat vermelding van
bedrijfsmodul en bedrijfssteekcirkels niet alleen
overbodig, maar ook in hoge mate misleidend is .
Er moeten dus vermeld staan de fabricagegrootheden: modul 7,75,
ingrijphoek 15°, steekcirkels 93 en 217 en de hartafstand 160. Er mo-
gen beslist niet staan de bedrijfsgrootheden: modul 8, steekcirkels 96
en 224 . In het eerste geval krijgt men geen ondersnijding, in het twee-
de geval zou men deze grootheden voor de fabricagegrootheden kunnen
aanzien en dan is bij hartafstand 160 ernstige ondersnijding onvermijde-'
lijk. Genoemde grootheden "fabricagemodul", "fabricage-ingrijphoek"
(Of "fabricagedrukhoek") en "fabricagesteekcirkel "worden op de werk-
tekening gewoonlijk kortweg aangeduid met de woorden "modul", "in-
grijphoek" (of "drukhoek") en "steekcirkel".
Opmerking 3. De in deze paragraaf behandelde berekening voert tot
spelingsvrije ingrijping. Om de redenen genoemd in par. 1-f is een ze-
kere flankspeling vereist. Men kan deze speling op twee manieren be-
reiken.
Door het snijwerktuig iets dieper te laten steken of frezen, dus door
het toepassen van een kleine negatieve correctie.
Of door een snijwerktuig te gebruiken, waarvan de tanddikte op de
steeklijn iets meer is dan de halve steek en de kuilwijdte uiteraard iets
minder.
Opmerking 4. Het is theoretisch niet mogelijk van een uitgevoerd
wiel vast te stellen met welk gereedschap het bewerkt is.
In fig. 62 is een methode aangegeven hoe men het "opsporingswerk"
kan beginnen. Met behulp van een waterpas bepaalt men een horizon-
tale raaklijn aan de evolvente. Een schietlood geeft dan de normaal van
het raakpunt. De afstand van het middelpunt van het wiel tot deze nor-
maal geeft de straal van de grondcirkel.
Daarmede is dan bekend: het product van de fabricagemodul en de
cos van de fabricage-ingrijphoek. Men kan nu alleen verder komen
door te proberen.
77
Heeft de constructeur zich gehouden aan de genormaliseerde waar-
den voor modul en ingrijphoek, dan is het aantal mogelijkheden gering
en de oplossing snel gevonden.
Bedenkt men echter dat bijvoorbeeld de Maag Zahnräderfabrik te
Zürich de modul tussen 1 en 2 laat opklimmen met 16 1.. , tussen 2 en 5
met i2 ,
tussen 5 en 7 met f:-o ' en tussen 7 en 10 met ~ en dat er ook
vele [Link] mogelijk zijn, dan zal men inzien dat het moeilijk
kan zijn tot een resultaat te komen.
Bij nulwielen en V nulwielen heeft men nog enig houvast aan de to-
tale tandhoogte die 2,1 à 2,25 modul kan zijn, maar gewoonlijk 2,25
modul is, behoudens het geval dat er stubtanden zijn toegepast (par.
3-b). Bij V pluswielen mist men ook dit houvast.
78
We gaan nu uit van het feit, dat de tanddikte van het steekwiel op de
cirkel 24 x 4 '" 96 bedraagt 4 1T .'
2
t
Met behulp van de formule~ + (tg ax - a x ) = constant~ kan dan de tand-
d x
dikte van het steekwiel op de cirkel 97,5 bepaald worden. Deze tand-
dikte is nu gelijk aan de kuilwijdte van het wiel op de cirkel 162,5.
Was daarentegen het wiel met 40 tanden gestoken met een heugel-
mes, waarbij het heugelmes over 0,5 modul van defabricagesteekcirkel
afgeschoven werd, dan moest uitgegaan worden van het feit, dat de tand-
dikte van het wiel op de cirkel 160 gelijk is aan 4 fT + 2 x 2 x tg 20°.
2
Wanneer het te steken wiel gereed is, dan moet de hartafstand van
. 1 en ges t 0 k en WIe
s t eek WIe ., 12 X2 10 + 24 X2 10 +04576
. 1 d us ZIJn: , X 10 :=
79
Opmerking 1. In de praktijk zal men gewoonlijk ijf niet uitreken en.
Men steekt eerst de wielen voor en meet daarna de afstand W. (fig.64).
(De lezer zal inzien, dat in het hier getekende geval, de maat W gelijk
moet worden aan 2 x de steek op de grondcirkel, vermeerderd met de
tanddikte gemeten in boogmaat op de grondcirkel. Het aantal tanden
tussen de meetpunten neemt men voor een wiel met een gering aantal
tanden minder, voor een wiel met een groot aantal tanden meer. Voor
verdere bijzonderheden omtrent deze meetmethode, zie o.a. "Zahnrad-
praxis" deel I, door K. F. Keck, Verlag R. Oldenbourg, München en
"Stirnradverz'a hnungen" door G. Schreier, V. E. B. Verlag Technik,
Berlin. )
Uit het verschil van de gevonden maat en de vereiste maat voor W
kan men op eenvoudige wijze vaststellen, hoeveel dieper het s nijdge-
reedschap gesteld moet worden voor het nasteken.
Opmerking 2. Het begrip fabricagesteekcirkelis bij wielen gestoken
met een steekwiel volgens Fellows, wanneer die wielen gecorrigeerd
worden, iets beperkter. Daarom volgen duidelijkheidshalve hier de
verschillende definities.
a. De fabricagesteekcirkel is de cirkel die zuiver rolt wanneer men de
tandvorm afleidt van het basisheugelprofiel.
bo De fabricagesteekcirkel is de cirkel met de diameter gelijk aan het
aantal tanden, vermenigvuldigd met de fabricagemodul.
c. De fabricagesteekcirkel is de cirkel die zuiver rolt tijdens de be-
werking van ongecorrigeerde wielen volgens het afwikkelsysteem
met behulp :van een heugelmes , afwikkelfrees of steekwiel.
d. De fabricagesteekcirkel is de cirkel die zuiver rolt tijdens de be-
werking van gecorrigeerde wielen volgens het afwikkelsysteem met
behulp van een heuge1mes of afwikkelfrees.
De beperking is dus gelegen in het feit dat, wanneer gecorrigeerde
wielen gestoken worden met behulp van een steekwiel, de fabricage-
steekcirkel niet zuiver rolt.
81
De correcties van veld D leiden tot een groot ingrijpquotiënt en een
geringe tandsterkte.
De correcties van het tussengelegen veld C leiden tot een compro-
mis tussen de grote tandsterkte behorende bij veld B en de gunsti-
ger waarden voor de glijdingsverhouding, het ingrijpquotiënt en de
kopdikte behorende bij veld D.
Het ontwerp DIN 3992 bevat voorts aanwijzingen voor de verdeling
van de Gom der correcties over rondsel en wiel. Hierbij is er zo-
veel mogelijk naar gestreefd dat de voetdiktes van rondsel en wiel
gelijk zijn en dat de glijsnelheid van de tandkop van de drijver over
de samenwerkende tand iets groter is dan de glijsnelheid van de
tandkop van de volger over zijn partner. Een derde door de DIN
voorgesteld correctiesysteem wordt besproken onder punt 5 van de-
ze paragraaf.
2. De Engelse Normalisatie geeft in B. S. S~ 436 - 1940 het volgende
voorschrift:
Wanneer Zl + z:;l ~ 60, dan is Xl :::: 0,4 (1 _ Zl) ,
Za
82
rechte tanden met een fabricage-ingrijphoek van 20° een half modul
positief te corrigeren.
Dat men in Duitsland ook in deze richting denkt, wordt aangetoond
door het verschijnen van de ontwerp Normen DIN 3994 en 3995.
Deze ontwerpen bevatten uitvoerige gegevens over rechte wielen
met rechte tanden, die een half modul positief gecorrigeerd zijn en
een ' theoretisch heugelprofiel bezitten met een kophoogte van één
modul en een ingrijphoek van 20° .
Het voordeel ten opzichte van 4 is de uniformiteit, waardoor het
samenstellen van tabellen veel gemakkelijker uitvoerbaar wordt .
Het bereiken van een ronde maat voor de hartafstand is nu uiteraard
moeilijker.
6. In par. 3-g-VI is een opsomming gegeven van bijzondere contact-
punten die een tand door loopt bij het gaan door de ingrijp ing.
Wanneer de drukspallning op de tandflank maatgevend is voor het
draagvermogen, dan is de toelaatbare tandkracht omgekeerd even-
redig met (1:. + ~ ) •
P1 P';l
Men kan nagaan welke waarde deze tweeterm heeft in het punt waar
de voet van de drijver voor het eerst in contact komt met de kop van
de volger en welke waarde deze tweeterm heeft in het EW 1 punt.
Heeft men nu als drijver een ongecorrigeerd rondsel met een gering
aantal tanden, dan kan PI in het eerste contactpunt zo klein zijn dat
de spanning in dit punt maatgevend is voor de belastbaarheid der
tanden, ook als men in aanmerking neemt dat er in deze stand twee
tandenparen dragen.
Men kan een correctie-systeem opstellen waarbij de spanning in het
eerste contactpunt, onder aanname dat beide tandenparen evenveel
dragen, gelijk wordt aan de spanning in het EW~ punt, waar slechts
één tandenpaar draagt.
In fig.65 B is een dergelijke grafiek weergegeven, overgenomen uit
"Tandwielen" door van Hattum en Ballot.
De kromme lijnen geven aan hoeveel de positieve correctie moet
zijn, opdat de spanningen gelijk worden. (Voor de betekenis der
rechte lijnen, zie punt 7).
De samenstellers van deze grafiek zijn uitgegaan van het toepassen
van het genormaliseerde theoretische heugelprofiel en van de ge-
I dachte dat het wiel evenveel negatief gecorrigeerd wordt als het
rondsel positief.
Of de twee in ingrijping Zijnde tandenparen ieder evenveel dragen,
is niet met zekerheid te zeggen.
Aan te bevelen is daarom de gevonden waarde van de positieve cor-
rectie naar boven af te ronden.
Het hier beschreven correctie-systeem is, wanneer de drukspan-
ning op de tandflanken maatgevend is, wat in het algemeen het geval
is bij ongeharde wielen, stellig doeltreffend.
De systemen genoemd onder 4 en 5 zouden dit systeem echter zeker
83
kunnen vervangen.
7. Wanneer de drukspanning op de tandflanken maatgevend is geweest,
dan constateert men bij overbelasting putvorming op de rondsel-
tandflank tussen het EW 1 punt en de bedrijfspool.
Dit heeft aanleiding gegeven tot een correctie-systeem dat er voor
zorgt dat in dit gebied steeds twee tandenparen in ingrijping staan.
Dit wil zeggen, dat het EW 1 punt met de bedrijfspool samenvalt of
erboven ligt.
Onderstaande tabel, overgenomen uit het boek van van Hattum en
Ballot, geeft de waarden van de positieve correctie voor het hier
beschreven systeem. Evenals in punt 6 zijn de samenstellers uitge-
gaan van het genormaliseerde theoretische heugelprofiel en van de
gedachte dat Xl + X" :::: 0.
De waarden zijn door rechte lijnen in de grafiek van fig. 65B aange-
geven.
Zl Xl Zl Xl Zl Xl Zl Xl Zl Xl
84
ingrijpweg aan elkaar gelijk gesteld worden.
Lindner noemt dit systeem L-vertanding.
Henriot maakt de interessante opmerking ~ dat het gelijkstellen van
deze producten identiek is aan het gelijkstellen der waarden voor
de specifieke glij ding in deze punten.
10. Wanneer men de tandflanken hardt, dan neemt de toelaatbare druk-
spanning op de tandflanken zodanig toe, dat het gemakkelijk voor
kan komen dat niet deze drukspanning maatgevend is, maar het
weerstandsvermogen van de tandvoet tegen buiging.
Men zou dan kunnen verlangen dat de tanddiktes aan de voet van
rondsel en wiel gelijk zijn; < ~ r L"e.\>I!. I .
Wanneer men deze eis benadert door de voorwaarde, dat de door
de evolventes ingesloten bogen op de grondcirkels even lang moe-
ten zijn, dan komt men op een correctie-systeem, genaamd F-
vertanding.
Het verband tussen de correcties van rondsel en wiel moet dan zijn:
tgO/ - 0/
x J - x., = (Z2 - Zl ) •
. - 2tgO/
85
Bij de B-vertanding z ijn het the oretische heugelprofiel en de cor-
recties z odanig gekozen , dat het ingrijpquotiënt gelijk is aan 2 en dat
de bedrijfspool halverwege de ingrijpweg ligt.
Bij de Schiebelvertanding z ij n de diktes van de tandvoet en van rond-
s e l en wiel gelijk.
Waarschijnlijk vormen de onder 4 en 5 genoemde s ystem en de groot-
ste gemene deler van alle aan te bevelen systemen.
86
Par.5. DE OUDE BEREKENINGSMETHODE VOLGENS P = c.b.t
Par.5-a. DE BETEKENIS DER LETTERS
P = de nuttige omtrekskracht aan de fabricagesteekcirkel in kgf, dus
het wringmoment Mw van het rondsel ofvan het wiel, gedeeld door
de straal van defabricagesteekcirkel van het rondsel resp. het wiel.
Deze kracht wordt nu verder analoog met par. 3-f-VI aangegeven
met P Nur
P Tor cos ex ==
zlm
cos ex : = - - = - - =P NUT'-
._ - cos ex
2 2
87
Ter vereenvoudiging worden de volgende benaderingen ingevoerd:
1. Aangenomen wordt dat de tand de volle tandkracht alleen moet dra-
gen.
2. Verwaarloosd wordt de kracht P IOl sina.
3. Aangenomen wordt dat de tand "recht" staat, d. w. Z o dat de kracht
P lOT cos a, loodrecht staat op de symmetrie lijn van de tand.
4. Aangenomen wordt dat de kracht P TOT cos a, de voet alleen op bui-
ging belast en niet tevens op afschuiving.
Wanneer men stelt: tandhoogte =h, tandbreedte = b en tanddikte aan
de yoet = öt, dan geldt:
= ~ b (öt) cr
P NUT! X h 2 BUIG
88
Voor andere materialen vermenigvuldigt men deze waa rde met een
materiaalfactor volgens onderstaande tabel.
Gij 26 1,15 st 50 3
Stg 45 2 st 60 3,5
Stg 52 2,2
Wat betreft de eigenschappen van de te gebruiken materialen:
Gietijzer is goedkoop per kg gewicht, heeft een korte levertijd,
loopt goed, d.w.z. vreet niet gauw, maar heeft als nadelen dat het niet
sterk is en niet taai. Moderne ijzergieterijen kunnen echter speciale
gietijzersoorten leveren, die veel sterker en veel taaier zijn dan de
vroegere soorten.
Gietstaal is veel duurder per kg gewicht, heeft een lange levertijd,
loopt minder goed, d. w. z. het vreet gauw (dus goed smeren), maar
het is sterk en taai.
Smeedstaal is niet duur en hoog belastbaar, maar smeedstaal op
smeedstaal vreet nog erger dan bijvoorbeeld St 60 op Stg 45. Daarom
moet het uitstekend gesmeerd worden, zodat het alleen in aanmerking
komt voor toepassing in tandwielkasten, waar het dan echter ook zeer
veel wordt gebruikt. In de keuze van de vorm van het wiel is de con-
structeur zeer beperkt: tot 400 diameter (of soms tot een diameter van
circa 500 mm) een volle schijf, daarboven een krans gekrompen om
een gietijzeren of gietstalen naaf (krimpmaat dikwijls 10~0' zie par.12)
of een krans gelast op een lijf van St 37.
Het rondsel moet altijd van veel beter materiaal zijn dan het wiel,
omdat:
1. het rondsel veel meer keren in ingrijping komt,
2. de tandvorm van het rondsel ongunstiger is dan die van het wiel en
3. gelijke materialen vreten.
Op dit laatste punt zIjn er 2 uitzonderingen: gietijzer op gietijzer
loopt wel goed, maar hierbij blijft het onder ten eerste en ten tweede
vermelde toch altijd nog van kracht; de combinatie gehard staal op ge-
hard staal geeft ook geen aanleiding tot vreten.
Voorbeelden:
St 50 op Gij 22 St 50 op Gij 26 St 60 op Stg 45
St 70 op Stg 52 St 70 op St 60
,
Bij de berekening moet men natuurlijk de c van het zwakste mate-
riaal invullen.
De kwaliteit van bewerking en ondersteuning
Vertandingsfouten (afwijking van de evolvente, niet zuiver op steek
staan der tanden) veroorzaken versnellingen en vertragingen van het
aangedreven wiel.
Onnauwkeurige ondersteuning veroorzaakt plaatselijk een hogere
belasting.
89
De kwaliteitsfactor kan volgens onderstaande tabel gekozen worden,
waarbij uitgegaan is van de veronderstelling, dat de kwaliteit van de
ondersteuning in overeenstemming is met de kwaliteit van de tandbe-
werking.
Gegoten tanden 0,8
Bewerking met profielfrees 0,9
Nauwkeurige bewerking volgens het afwikkelsysteem 1
Zeer nauwkeurige bewerking 1,2
De aard van het bedrijf
De bedrijfsfactor kan volgens onderstaande tabel gekozen worden.
Zwaar bedrijf geen bedrijfspauze , steeds vol belast,
veel stoten 0,6
Gemiddeld bedrijf: korte bedrijfspauze, vaak vol belast,
weinig stoten 0,8
Licht bedrijf korte bedrijfspauze, niet vaak vol belast,
geen stoten 1
Zeer licht bedrijf : lange bedrijfspauze, zelden vol belast,
geen stoten 1,2
Handbedrijf zelden gebruikt, zelden vol belast,
geen stoten 1,5
I
De invloed van de omtrekssnelheid
Bij een grotere omtrekssnelheid zullen de versnellingen en vertra-
gingen van het aangedreven wiel tengevolge van vertandingsfouten, gro-
ter zijn.
Echter ook bij een tandwieloverbrenging, waarvan het tandprofiel
volkomen correct is, zal het aangedreven wiel periodiek versneld en
vertraagd worden.
De oorzaak hiervan is de elastische vervorming van de tanden.
Immers komen een tand van het aandrijvende rondsel en een van
li het gedreven wiel het ingrijpgebied binnen, dan zijn zij nog niet gebo-
gen.
Echter het reeds in ingrijping staande tandenpaar is wèl doorgebo-
gen.
Daarom loopt de aandrijver iets voor en de gedrevene iets achter,
met als gevolg een intreestoot (fig. 13 ). Door het toepassen van intree-
speling kan men de stotende werking verminderen, maar men kan na-
tuurlijk niets aan het feit veranderen, dat er nu twee tandenparen in
I aanraking staan en tevoren maar één. De doorbuiging is hierdoor ver-
anderd en dus ook de mate waarin het gedreven wiel achter loopt • . Uit
het voorgaande volgt dus, dat er onregelmatigheden optreden op de
volgende tijdstippen:
Wanneer een tand in ingrijping komt.
Wanneer een tand voor de eerste maal de volle tandbelasting alleen
moet dragen, omdat zijn voorganger het ingrijpgebied verlaat.
90
- - - - - -- - ----
Wanneer een tand voor de eerste maal door zijn opvolger geholpen
wordt.
En tenslotte, wanneer een tand, het ingrijpgebied verlaat.
Daarnaast bestaat nàg een oorzaak van onregelmatig lopen:
Bij het gaan door de ingrijping verplaatst de kracht zich op het drij -
vende rondsel van de voet naar de kop, op het aangedreven wiel van de
kop naar de voet (fig. 66).
De combinatie van de twee tanden is het stugste, wanneer de tand-
kracht ter halver hoogte overgedragen wordt en het slapste bij het be-
gin en aan het einde van de ingrijping.
Het aangedreven wiel blijft dus niet alleen steeds iets achter, maar
de mate waarin het achter blijft, verandert voordurend.
De invloed van de omtrekssnelheid op de belastbaarheid der tanden
verwerkt men door de snelheidsfactor:
10
v + 10
v = omtrekssnelheid in m / sec . op de fabricagesteekcirkel.
Tenslotte is dus Ctoelaatbaar :::: materiaalfactor x kwaliteitsfactor
10 I 2
X bedrijfsfactor x v + 10 x 30 kgf, cm .
91
Voor nauwkeurig bewerkte tanden:
a . met asblokken op staalconstructiewerk ([Link]) b = 10 tot 20 m.
b. in stevige tandwielkasten van normale afwerking b tot 40 m.
c. in tandwielkasten voor hoogste eisen bij voorkeur b < 80 m.
reeds uitgevoerd tot 160 m.
Ook dient men de volgende waarde aan te houden:
Voor nauwkeurig bewerkte tanden in stevige tandwielkasten van nor-
male afwerking b =1 ... 1,4 D, waarbij D de diameter van de fabrica-
gesteekcirkel is.
In de tandwielkasten onder c genoemd, past men voor het overbren-
gen van zeer grote vermogens V -tanden met tussenloop (open V -tanden)
toe, in dat geval mag de breedte b zijn 2 ... 2,8 D.
Opmerking. Wanneer een tandwiel niet tussen, maar buiten de ason-
dersteuningen is geplaatst, dan moet de tandbreedte b veel kleiner ge-
nomen worden en wel op 50 à 75 %van de hiervoor aangegeven waarde.
92
Bij wielen met meer dan honderd tanden moet men er voor waken
geen ondeelbaar tandental te kiezen. Bij de huidige stand der tandwiel-
techniek, kan men er wel op rekenen, dat alle tandentallen beneden 100
gemaakt kunnen worden, maar niet dat dit voor de ondeelbare getallen
boven 100, zoals 107, 149, 163 enz. ook geldt.
Heeft men op een as een rondsel en een wiel, dan is het aan te be-
velen, ter vermijding van resonnantieverschijnselen, het tandental van
het wiel niet deelbaar te maken door het tandental van het rondsel.
Opmerking. Bij de moderne berekeningsmethode, waarbij het aantal
tanden logisch uit de berekening volgt, blijkt men tot de volgende aan-
tallen te komen:
Rondsels bestemd voor spoorwegtractiemotoren 12 - 20 tanden.
Rondsels geschikt voor hoge belasting en hoge
omtrekssnelheid bestemd voor vliegtuigen 18 - 30 tanden.
Rondsels 'geschikt voor hoge snelheid bestemd
voor scheepsschroefaandrijvingen 35 - 70 tanden.
Taridental ~
ö Tandental ö
10 0,61
14 0,52 14 0,64
20 0,57 20 0,67
50 0,65
00 0,73
93
Met deze variatie wordt in het geheel geen rekening gehouden, men
stelt ö constant op 0,55. "
Bij toepassing der in par. 5-e aanbevolen tandentallen en van het
vroeger gegeven advies de rondsels een half modul positief te corri-
geren, rekent men in de goede richting. Onbevredigend is nu, dat dit
niet uit de berekening blijkt.
Toepasbaar is deze berekeningsmethode dan ook alleen voor het ge-
bied waarvoor hij oorspronkelijk opgesteld is: rechte wielen met rechte
tanden voor max. vermogen van enkele tientallen pk, max. omtreks-
snelheid van enkele m /sec. en materiaal waarbij de buigspanning in
de voet maatgevend is, dat is in het algemeen voor gietwerk en dan
speciaal van de "gewone" gietijzersoorten.
Par.5-g. REKENVOORBEELD
De hoofdtrommel van een transportband maakt 40lomw. min. en
moet aangedreven worden vanaf een as, die 200 omw./ min. maakt.
Overgebracht moet worden N :::: 20 pk, het bedrijf is ononderbroken,
de overbrenging is dikwij Is vol belast en er treden lichte stoten op.
Het wringmoment op het rondsel Mw1 ::: 71620 ~l ::: 71620 2~~:::: 7162kgfcm.
das::: 12 V N'cm.
nl
of met behulp van het Normblad N 1338.
Dit levert een diameter tussen 6 en 7 cm. Als rondseldiameter ne-
men we nu voorlopig ruim tweemaal deze waarde, bijvoorbeeld 0,16
meter. De geschatte omtrekssnelheid wordt dan:
200
v ::: 60 TT 0,16 ::: 1,68 meter /sec,
zodat voorlopig voor de c genomen kan worden:
300 2
[Link] 1. 1. 0,7 1,68 + [Link] 18 kgf/cm .
94
De modul wordt dan 11,2 en de breedte dus 112 mmo
De modul wordt afgerond op 12. De breedte zou dan iets omlaag af-
gerond mogen worden. Dat doet men in het algemeen niet omdat, zoals
in par. 5-d reeds vermeld, een breedte van 10 x modul courant is voor
gegoten wielen die niet in een tandwielkast worden ingebouwd.
Resultaat is dus 18 op 90 tanden modul 12, breed 120, rnndsel St 50
en 0,5 modul positief gecorrigeerd, wiel Gij 22 en ongecorrigeerd.
De c was geschat, controle is dus nodig.
De straal van de fabricagesteekcirkel van het rondsel is dus: 10,8 cm.
zodat:
7162 ' 663 2
P NUTI "" 10,8 := 663 kgf, waardoor Ctoegelaten == 12.1,211 := 14,7 kgf lcm.
De wielen zijn dus iets te ruim, zij zouden ruim 23 pk kunnen over-
brengen in plaats van 20 pk.
2
Modul 11, breed 110, levert echter een Ctoegelaten op van 19,1 kgf/cm
en dat is te hoog.
De fabricagesteekcirkeldiameters worden dus 216 en 1080.
De kopcirkels 216 + 2 x 12 + 2 x 6 == 252 en 1080 + 2 x 12 == 1104.
De hartafstand wordt, daar we hier ij gelijk Xl + x Ol kunnen stellen:
108 + 540 + 6 "" 654. De tandhoogte 2,25 x 12 == 27.
Voor de berekening van de spaken van het wiel, zie par. 12.
Voor de werktekening der wielen, zie fig. 80.
Voor " Tekenwijze van tandwielen", zie NEN 74.
Voor IfC ilindrische tandwie len, vermelding van gegevens op tekeningen'~
zie NEN 2366.
Mocht het zijn dat de wielen te groot worden, waardoor er niet vol-
doende ruimte is voor het inbouwen, dan kunnen we toepassen St 60 op
Stg 45. De toelaatbare c is dap twee maal zo groot en het resultaat is
18 op 90 t~nden, modul 9, breed 90.
Zoa ls iil par. 5-c vermeld, moet men nu meer aandacht aan de sme-
ring besteden.
95
----
rb :::
1 Zl + Za
3v
Z ::: tandental
3v ::: hartafstand, waarop de tandwielen ingebouwd worden.
Het bedrijf is echter nooit volkomen regelmatig, daarom moet men
op P NUTb een toeslag geven.
Een eerste bron van onregelmatigheden is de aandrijvende machine,
een tweede is de gedreven machine en een derde vormen de tandwielen
zelf.
De onregelmatigheden veroorzaakt door aandrijvende en gedreven
machine, moeten uiteraard in de berekening verwerkt worden, maar
het vaststellen van de grootte van deze toeslagen, valt buiten het be-
stek van dit boek.
Catalogi van leveranciers van tandwieloverbrengingen verschaffen
hieromtrent gegevens. Hierna volgen enkele cijfers, ontleend aan een
catalogus van Flender.
Men dient P NUT IJ te vermenigvuldigen met de factoren fA en fG'
Factor fA hangt af van de aandrijvende machine.
96
Factor f G hangt af van de gedreven machine.
97
-~-- - - -
98
Welke vervaardigingsmethode men moet toepassen voor het berei-
ken van een bepaalde kwaliteit is uiteraard slechts globaal aan te geven.
Voor ongeharde wielen geldt:
Kwaliteit 12: nauwkeurig aan de maat gieten of grof frezen met schijf-
frees of vingerfrees, dan wel grof frezen of steken volgens het af-
wikke lsysteem.
Kwaliteit 11 en 10: grof frezen met schijf- of vingerfrees of grof fre-
zen of steken volgens het afwikkelsysteem.
Kwaliteit 9 en 8: nauwkeurig frezen of steken volgens [Link] afwikkelsys-
teem.
Kwaliteit 7 en 6: zeer nauwkeurig frezen of steken volgens het afwik-
kelsysteem, eventueel gevolgd door schrapen.
Kwaliteit 5: zeer nauwkeurig frezen of steken volgens het afwikkelsys-
teem, gevolgd door schrapen.
Het schraapgereedschap kan een, van snijkanten voorzien, evolvent
tandwiel zijn, dat tegen het werkstuk gedrukt wordt. De ashartlijnen
kruisen elkander onder een hoek van ongeveer 15°. Het gereedschap
wordt door een elektromotor aangedreven. Het werkstuk wordt in axiale
richting heen en weer bewogen en kan tot draaien gebracht worden door
het gereedschap, maar het komt ook voor dat dit via wisselwielen ge-
schiedt.
De voornaamste verbetering die door het schrapen bereikt wordt,
is het wegwerken van het karakteristieke bezwaar van het afwikkelsys-
teem: nl. dat de snijkanten van het gereedschap de verlangde vorm
omhuld hebben. De oppervlakteruwheid vermindert dus aanmerkelijk.
Daarnaast zijn ook nog andere verbeteringen bereikbaar. Deze na-
bewerking is in het bijzonder geschikt voor seriefabricage.
Bij geharde wielen speelt de onregelmatige vervorming, veroor-
zaakt door de warmtebehandeling, een grote rol.
Voor de kwaliteiten 12, 11, 10 en 9 geldt het voorgaande overzicht .
Te beginnen met kwaliteit 8 moet men nabewerken door middel van
slijpen.
Met een slijpmachine, geconstrueerd volgens de principes die ten
grondslag liggen aan de tandwielbewerking met behulp van een schijf-
of vingerfrees , kan men de kwaliteiten 8 tot en met 2 bereiken.
Met slijpmachines, werkend volgens het afwikkelsysteem 8 tot en
met 3.
Bij het voorschrijven van de kwaliteit moet men vooral bedenken,
dat toename van de kwaliteitseisen de bewerkingskosten zeer sterk
doen stijgen.
Door de kwaliteit één klasse fijner voor te schrijven, verhoogt men
de bewerkingskosten met circa 80 ~.
De vertandingskwaliteit moet dus zo gekozen worden dat zij, gezien
het doel, nog juist aanvaardbaar is.
Bij twee van de hierna volgende methodes die de onregelmatigheden,
veroorzaakt door de tandwielen zelf, verwerken, namelijk bij die van
99
--------~-------------------~ ------- ----
100
Deze tandkracht wordt dan vermenigvuldigd met factoren voor het
verwerken van de onregelmatigheden van de aandrijvende en de gedre-
ven machine, waarna dit product vermeerderd wordt met een dynami-
sche toeslagkracht P DYN voor het verwerken van de onregelmatigheden
van de tandwielen zelf.
Het eerste deel van deze methode is dus gelijk aan de hiervoor be-
schreven methode.
Voor P DYH geeft Koedrjawtcew, steunend op theoretische en prak-
tische onderzoekingen van Petrusevich, de volgende formule, geldend
voor stalen tandwielen:
P DYH :=:0,012 0 Kd o vb' b. Y;- (boo-e)kgf.
bo o :=: Vf e 1 2
+ f e " 2, waarin fe l en fe ::: de max. toelaatbare afwijkingen
zijn van de steek op de ingrijplijn van de nominale ingrijpsteek in mi-
cron na de bewerking van rondsel en wiel.
101
- -- ----- ---- ---------
102
C f3 verwerkt de gevolgen veroorzaakt door het eventueel schuin plaat-
sen der tanden.
Cs is gelijk aan het product der factoren fA en fG' genoemd aan het be-
gin van deze paragraaf.
U
DYN
[Link] 1 + - - voor rechte tanden.
uCs
U DYN
[Link] 1 + voor schuine tanden.
uC s (€sp+l)
103
-- ----~----- ---
P WERK - P NUT b x fA x f G x CD x CT (3 )
Par.6-a-ll. REKENVOORBEELDEN
Rekenvoorbeeld 1. Van het stel wielen uitgerekend in par. 5-g, zijn de
gegevens als volgt:
• Een electromotor drijft door middel van rechte tandwielen met rech-
te tanden een transportband aan.
20 pk, 200 omw Imin. naar 40 omw; min.
18 op 90 tanden, modul 12, breed 120 qlm, ingrijphoek 201) , St 50 op
Gij 22, rondsel 0,5 modul positief gecorrigeerd, wiel ongecorrigeerd,
hartafstand av :=: 654 mm, kwaliteit 8.
De bedrijfssteekcirkels verdelen de hartafstand in delen, die zich
verhouden als de tandentallen.
Zl 18
Db = 2 a v :=: 2. 654 ·18 90:=: 218 mmo
1 Zl + Z 2 +
104
De omtrekssnelheid aan de bedrijfssteekcirkel bedraagt:
200
v[Link]; 60 TT 0,218 :::; 2,28 m / sec.
De omtrekskracht aan de bedrijfssteekcirkel bedraagt:
75 x 20
,
P NUT b :::; 2 28 :::; 657 kgf.
Vergelijking I-a levert nu op:
28
P WERK :::; 657 • 1 • 1,1. (1 + 2'1 0 ) :::; 888 kgf.
Bij het invullen van de formule voor P DYN in vergelijking (2) nemen
we het volgende:
Kd"" 1,5 immers we hebben te maken met rechte tanden, lage Brinell-
hardheid en een verbinding van de tandwielen met de andere roterende
massats, die wel niet direct elastisch is, maar in het gehele drijfwerk
zijn toch elastische elementen aanwezig, namelijk de elastische kop-
peling tussen electromotor en drijfwerk en de transportband tussen
trommel en het te transporteren materiaal.
vb :::; 2,28 m / sec.
b :::; 120 mmo
ay :=: 654 mmo
i :::; 5.
fe l:=: ge (3 + 0,3m + 0,2:\1'd o ) :::; 2,8 (3 + 0,3 • 12 + 0,2 "-"216):::: 27 micron.
f e ", "" 2,8 (3 + 0,3 . 12 + 0,2"-"1080)= 37 micron (in verband met de snel-
- heid is kwaliteit 8 gekozen) !lo = 46 micron.
e : :; 5 micron.
Tenslotte moet het geheel nog met 0,9 vermenigvuldigd worden, om-
dat er één wiel van gietijzer is.
P DYH "" 0,012 • 1,5 • 2,28 • 120. Y6;4 (46 - 5) . 0,[Link]; 324 kgf.
Deze uitkomst is niet groter dan 1,314 b (!lo - e) en kan dus aange-
houden worden.
Vergelijking (2) levert dus op: P WERK "" 657 x 1 x 1,1 + 324 = 1046 kgf.
f = fe 2 = 37 micron.
105
-~._-- - --
De parameter u Cs + 0,26 fe wordt dus: 5,5 . 1,1 + 0,26. 37:=: 15, 7kgf/mm .
vb "" 2,28 m/sec.
Uit fig, 68 A volgt dan u DYN :=: 1,8 kgf/mmo
Gecontroleerd moet worden of deze waarde voor u DYN niet boven het
maximum 0,34 u Cs + fe ligt. Dit maximum blijkt te zijn 38,8 kgf/mm
zodat de vorige waarde aangehouden moet worden.
CD wordt dus:
U
DYN
1,8
1 + - - "" 1 + :=: 1,3.
u. Cs 5,5.1,1
gR is volgens tabel 111 1,6 zodat fRw ~ 0,75. 1,6 . ,,[120:=: 13,2 micron.
u, Cs en CD bedragen resp. 5,5 kgfhnm, 1,1 en 1,3.
C z • fRw 0,74. 13,2
----:=: :=: 1,24.
u. Cs. CD 5,5. 1,1. 1,3
500
vb :=: --fT 0,125:=: 3,27 m/sec.
60
P
NUTb 3,27
° °
:=: 75 x 7 :=: 161 kgf.
106
- ~ -- - --- ---
Bij het invullen van de formule voor P OYN in vergelijking (2) nemen
we:
Kd ::: 0,5.
fel :=: 1,4 (3 + 0,3 x 4 + 0,2 .["124):=: 9 micron.
fe:a :=: 1,4 (3 + 0,3 x 4 + 0,2 .["621):=: 13 micron.
1::. 0 :=: 16 micron.
e 5 micron.
:=: 0,012.0,5.3,27.160.
375 y
5 " (16 - 5):=: 90 kgf.
Dit is veel minder dan het maximum mogelijke 1,314 b (1::.0 - e) kgf.
Volgens vergelijking (2) wordt dus:
P WERK '" 1610 x 1 x 1 + 90 :=: 1700 kgf.
107
-- --- --- - .-
1. 9,5
-----;:::: 0,9.
10. 1. 1,05
(4-a)
J
Wanneer één der tandoppervlakken hol is, dan krijgt de daarbij be-
horende kromtestraal het minteken. Dit geval doet zich voor bij inwen-
dige evolvente vertanding.
De kromte stralen der tandflanken zijn bij evolvente tanden gelijk aan
de afstanden van het momentele raakpunt der tanden tot de raakpunten
Hl en ,Ha van de bedrijfsingrijplijn aan de grondcirkels, fig. 69.
Raken de tandflanken elkander bijvoorbeeld in punt B, dan is PI ;:: HIB
en P2 ;:: H:;, B.
Voor ieder raakpunt geldt: PI + P2 ;:: HIH2 •
Voor 1. +.!.. kan men schrijven PI + P?
PI P2 PIPa
Voor een gegeven stel wielen en een gegeven belasting zijn de vol-
gende grootheden constant: HIH:a , b, VI , V 2 , El en E:a •
Volgens de formule van Hertz is dus O'ORUK evenredig met ~ORM.
V PIP:a
Wanneer men op de lijn Hl H2 als middellijn een halve cirkel tekent
en in B, EW I , P, EW:a en A de loodlijnen op deze middellijn opricht,
dan zijn de lengtes van deze loodlijnen gelijk aan rp;p; voor de ge-
noemde punten. In de figuur is vervolgens aangegeven het verloop van
de waarde van Vl
PI P
. en
2
V2' 1
PIP 2
•
In het gebied waar één tand in ingrijping is (zie ook par.2-h, fig.24,
par . 3-g-VI en par . 4) dus tussen de punten EW I en EW 2 geeft de lijn
1 1 het verloop van de drukspanning.
\ PI P3
In de gebieden waarin twee tanden in ingrijping staan, dus tussen de
punten B en EW 1 en tussen EW 2 en A, is de situatie statisch onbepaald
en neemt men gewoonlijk aan, nauwkeurige bewerking vooropgesteld,
dat beide tanden evenveel dragen. Het verloop der drukspanning wordt
dan aangegeven door V2 1 • (Deze laatste lijn is gestippeld doorge-
P1Pe
tekend voor punten tussen B en HJ , om te doen uitkomen hoe sterk de
drukspanning oploopt, wanneer men punten van de evolvente gebruikt,
die dicht bij de grondcirkel zijn gelegen).
Uit de grafische voorstelling volgt nu, dat de punten B en EW I maat-
gevend kunnen zijn.
Door een oordeelkundige keuze van het aantal tanden, de fabricage-
ingrijphoek en de positieve correctie, behoort men er voor te zorgen
dat punt B niet maatgevend is (zie par. 3-g-X).
Dus dan zou men de berekening moeten baseren op de raakpunts-
ligging in EW 1 • Dit wordt door een aantal schrijvers ook inderdaad
gedaan. Anderen nemen echter aan, dat de raakpuntsligging in de be-
drijfspool P maatgevend is. Dat wordt ook in dit boek gedaan, waar-
voor de motivering de volgende is.
Wanneer de drukspanning op de tandflanken te hoge waarden aan-
109
neemt, ontstaan er putjes . Zie ook het dictaat van ir. J . Stolk, "Diver _
se Vermogensgrenzen van Tandwieloverbrengingen en hun Overlapping';
naar het college "Werktuigonderdelen, Bijzondere Onderwerpen" van
Prof. ir . H. Blok.
In wezen is deze putvorming een oppervlakte vermoeiihgsverschijn-
sel en stemt daarin overeen met het analoge vermoeiihgsverschijnsel
in rollende lagers.
Ook bij rollende lagers gaat men voor de berekening uit van de for-
mule van Hertz.
Volgens de formule van Hertz zou men verwachten dat deze putvor-
ming voornamelijk en in de eerste plaats optreedt op de lijn overeen-
komende met het EW 1 punt van fig. 69.
In de praktijk is statistisch gebleken dat de meeste wielen het kwets-
baarste zijn voor putvorming op plaatsen dicht onder de bedrijfspool
gelegen.
Het schijnt dat putvorming in een EW punt slechts optreedt, indien
de, volgens de formule van Hertz, berekende drukspanning aldaar dui-
delijk veel groter is dan die in de bedrijtspool.
Merritt zegt dan ook in zijn boek "Gears" dat het een illusie ts te
menen, dat de situatie zo eenvoudig is, dat die door de formule van
Hertz volledig beschreven zou worden.
Tuplin zegt in zijn boek "Machinery's Gear Design Handbook " over
zijn methode tot de berekening van tandwielen, die onder meer geba-
seerd is op de formule van Hertz:
"The book suggests firm straight tracks of procedure over what we
know to be a morass of uncertainties".
Sommige materialen zullen tijdens het bedrijf "koud harden".
Het warmtegeleidingsvermogen, de wrijvingscoëfficiënt en vooral
het smeermiddel, spelen een grote rol.
Inpar.9-b wordt uiteengezet dat de situatie in een willekeurig raak-
punt der tandflanken, overeenkomt met twee tegen elkander gedrukte
draaiende cilinders, fig. 70.
De omtrekssnelheden van deze cilinders zijn in het algemeen onge-
gelijk van grootte. Zij zijn zodanig gericht, dat beide oppervlakken
olie mede sleuren naar de nauwste plaats.
De olie komt onder hoge druk en de oppervlakken worden iets elas-
tisch afgeplat.
Het blijkt nu, dat het drukverloop in de olie en de grootte der afge-
platte delen, vrij goed overeenkomen met de half elliptische drukver-
deling en de afplatting die men voor droge cilinders zou vinden volgens
de formule van Hertz.
Literatuur hierover:
P. H. Dawson. Effect of metallic contact on the pitting of lubricated
rolling surfaces.
The journalof mechanical engineering science vol. 4
no 1, March 1962. blz. 16 - 21.
110
[Link] New roller-bearing l\lbrication formula.
G. R. Higginson. Engineering vol. 192, juli - dec. 1961.
4 aug. 1961, blz. 158 - 159.
111
-- -~------ - -- ---------- -
Bij het gebruik van de formule van Hertz (4-a)voert men gewoonlijk
het belastingsgetal k in.
Men stelt:
TT 1 - tI~ 1 - ~
k = - 0- 2 (-- + - - ) • (5)
2 DRUK El Ea
Formule (6) geldt voor bolle tandflanken. Wanneer wiel 2 een inwen-
digvertand evolvent wiel is en dus een holle tandflank heeft, dan krijgt
P2 hèt minteken.
Voor gecorrigeerde wielen met uitwendige vertanding (fig.71) geldt:
P WERK
PNORM ==
cos Qb
PI in P is rb 1 sin Qb
P WERK = omtrekskracht aan de bedrijfssteekcirkel,wanneer de noodza-
kelijke toeslagen in rekening zijn gebracht in kgf (zie formule
(1), (2) en (3) van par. 6-a).
rb
Qb
=straal van bedrijfssteekcirkel in mmo
= bedrijfsingrijphoek.
Zodat:
I'
Waaruit:
(7)
zodat i ~ 1.
Opm erking. Met opzet is het woord "overbrengingsverhouding" niet
gebruikt, omdat in de praktijk de betekenis van dit woord niet eenduidig
vastligt.
112
"Sommigen" verstaan onder overbrengingsverhouding het quotiënt
van het aantal omw./min. van de drijver, gedeeld door dat van de
volger.
"Anderen" daarentegen, het quotiënt van het aantal tanden van de
drijver, gedeeld door dat van de volger.
Dit laatste quotiënt is de reciproke van het eerste.
Een tandwieloverbrenging van 200 omw./ min. naar 40 omw. Imin.
in het aandrijfwerk tussen een snel draaiende electromotoras en een
langzaam draaiende hoofdtrommelas van een transportband geschikt
voor 20 pk, wordt dus door "sommigen" aangeduid met:
20 pk, 200 omw. / min., overbrengingsverhouding 5 : 1
en door "anderen" met:
20 pk, 200 omw./ min., overbrengingsverhouding 1 : 5.
Van een tandwieloverbrengingvan 200 omw./ min. naar 1000 omw./ min.
in het aandrijfwerk tussen een langzaam draaiende verbrandingsmotor-
as en een sne l draaiende lichtdynamo-as, geschikt voor 20 pk, zijn de
toerentallen van rondsel en wiel 5 x die van rondsel en wiel van de vo-
rige tandwieloverbrenging, daarentegen de wringmomenten uiteraard
5 x zo klein.
Deze tandwieloverbrenging zou door "sommigen" aangeduid worden
met:
20 pk, 200 omw./min., overbrengingsverhouding 1 5
en door "anderen" met:
20 pk, 200 omw. Imin., overbrengingsverhouding 5 1.
Hier dreigt dus gevaar voor kostbare vergissingen. Het is dan ook be-
ter het woord "overbrengingsverhouding" niet te gebruiken, maar de
woorden "tandentalverhouding", "vertragingsverhouding" en "versnel-
lingsverhouding".
Dus:
zodat
i
P WERK:=: k . b. sin 2 a b · rb , . i + 1 kgf . (8)
113
- ------- .... ~
Opmerking 4.
z.
rb = • .~.
1 Zl + Z2
k ;::: 2 , 86 2
cr DRUK' 1(1_.l + --
-2 E 1) (5-a)
• E
2
kt "" 2 86 (0 29 HB)2 ~
co "
. E St
115
----------
- 1 + _1
. .,
ESt ET
ij E :=: -i- ·- t voor het staal.
- + .-
ESt ESt
Voorbeeld 1.
Combineert men Gij 26 met staal, dan bedraagt k~ volgens de tabel 0,33
kgf /mm 2 voor Gij 26.
Combineert men Gij 26 met gietijzer en stelt men:
ESt:=: 2,1 x 104 kgf/mm en EGij:::: 1 x 104kgf j mm ,
2 2
dan bedraagt:
4,2
:::: -:::: 1,35.
3,1
116
stalen tegenwiel en geeft dus een bredere contactstrook, hierdoor loopt
de max. drukspanning minder hoog op en dus is een hogere waarde
voor k toelaatbaar).
Voorbeeld 2.
Combineert men St 50 met staal, dan bedraagt k~ volgens de tabel 0,36
kgf tmm 2 voor st 50.
Combineert men St 50 met Gij 26, dan bedraagt ijE voor St 50:
1 1
- +-
2,1 1 3,1
.--;.-- ;:: ._~ ;:: 1,55.
1 1 2
- + -
2,1 2,1
Voor St 50 geldt dus nu:
ijE k~;:: 1,55. 0,36;:: 0,56 kgf/mm 2.
Terwijl voor Gij 26 uiteraard de tabelwaarde 0,33 kgf imm 2 geldt.
ijH is de factor waarmede k~ resp. kJ vermenigvuldigd moet worden
wanneer de werkelijke Brinellhardheid H van het toegepaste ma-
teriaal afwijkt van de in tabel V opgegeven waarde voor de Brinell-
hardheid HB van dat materiaal.
Wanneer H < 650 kgf /mm 2, dan geldt :
117
- - - - - - - -----------~ - - - -
118
Veiligheidscoëfficiënten voor de berekening der
tandflanken op vlaktedruk
Voor onbeperkte levensduur: k,~ uit tabel V, veiligheidscoëfficiënt
1,3 • • . 2,5.
Voor beperkte levensduur: k l uit fig. 72, veiligheidscoëfficiënt 1.
Opmerking. Aan het slot van par.6-b-I wordt de aanwijzing gegeven
dat toepassing der formules (7), (8) en (9) goede resultaten oplevert
voor de berekening van tandflanken op vlaktedruk, mits de fabricage-
ingrijphoek 200 bedraagt, het rondsel 0,5 modul positief gecorrigeerd
is en minstens 20 tanden heeft.
In het rekenvoorbeeld van par. 6-b-1V wordt aangegeven hoe men
moet handelen, wanneer aan deze drie voorwaarden niet ten volle vol-
daan is.
Par.6-b-lV. REKENVOORBEELD
Nagerekend wordt, volgens de in par. 6-a en 6-b besproken bereke-
ningsmethode, het stel tandwielen, waarvan in par. 5-g de afmetingen
en het materiaal bepaald werden, volgens de ouderwetse "P :::: ebt"
berekeningsmethode.
De gegevens zijn:
Een electromotor drijft door middel van rechte tandwielen met rechte
tanden een transportband aan.
20 pk, 200 omw./ min. naar 40 omw./ min.
18 op 90 tanden, modul 12, breed 120 mm, ingrijphoek 20°, St 50
op Gij 22, rondsel 0,5 modul positief gecorrigeerd, wiel ongecorri-
geerd, hartafstand ~:::: 654 mm, kwaliteit 8.
In par. 6-a-ll werd berekend:
diameter bedrijfssteekcirkel Db 1 :::: 218 mm,
omtrekssnelheid aan de bedrijfssteekcirkel vb :::: 2,28 m/sec,
nominale omtrekskracht aan de bedrijfssteekcirkel P NUTb :::: 657 kgf.
De grootte van de omtrekskracht P WERK aan de bedrijfssteekcirkel
(waarbij de onregelmatigheden van de aandrijvende machine, de aan-
gedreven machine en de overbrenging zelf in aanmerking zijn genomen)
werd in par. 6-a-ll volgens verschillende methodes berekend.
Aangehouden wordt het resultaat van formule (3), omdat deze for-
mule ontleend is aan hetzelfde werk waaraan ook de waarden voor het
belastingsgetal k, vermeld in par. 6-b-ID, ontleend zijn , namelijk aan
"Maschinenelemente" deel ll, door prof. dr. ing. a. Niemann.
P WERK = P Nur b ' fA . fa' CD' CT = 657. 1 . 1,1 . 1,3 . 1,3 == 1220 kgf.
Dus
MWERKl :::: 1220. 109 == 133000 kgf mmo
119
(18 + 90) 12
cos ex cos 20°
2. 654
waaruit:
2
133000 5+1 1
120. 109 "" - - - waaruit k :=: 0 1 164 kgf tmm 2.
k 5 sin 42° 48 1 '
ijE : voor het rondsel van St 50 dat op Gij 22 komt te lopen geldt:
ijE :=: 1,55 en voor het gietijzeren wiel ijE ;: : ; 1.
ijH : we nemen aan dat van beide materialen de waarde van de
Brinellhardheid gelijk is aan die welke daarvoor opgegeven
is in tabel V, zodat ijH :=: 1.
ijOLIE : we nemen aan dat de toegepaste olie bij de bedrijfstemperatuur
een viscositeit heeft van 100 centi Stokes, zodat ijOLIE ;: : ; 1.
: bij een omtrekssnelheid aan de bedrijfssteekcirkel van 2,28
m/seè, geldt volgens formule (12) of tabel Vll: ijv :=: 0,74.
: volgens tabel V geldt voor St 50 :k~ ;: : ; 0,36 kgf Imm 2
en voor Gij 22 :k~ ;: : ; 0,26 kgf jmm 2.
Voor het rondsel van St 50 geldt dus:
2
k%toelaatbaar:=: 1,55. 1 • 1 • 0,74 • 0,36:=: 0,413 kgf/mm ,
veiligheidscoëfficiënt 2,5
,
en voor het wiel van Gij 22 geldt:
k '[Link] 1aatbaar :=: 1 • 1. 1. 0,74. 0,26 :=: 0,193 kgf/mm 2,
veiligheidscoëfficiënt 1,18.
De levensduur van het rondsel is dus onbeperkt.
Voor het wiel ligt de waarde van de veiligheidscoëfficiënt in het "nie-
mandsland" tussen de waarden voor "beperkte levensduur" en "onbe-
perkte levensduur".
De aanwezigheid van dit "niemandsland" wordt veroorzaakt door het
120
feit, dat de grafische voorstelling van de beproevingsresultaten van een
bepaald materiaal uit een aantal punten bestaat, gelegen in een strook
van enige breedte'. Deze strook is benaderd door een lijn, de z. g.
Wöhler-kromme en dit maakt een zekere marge noodzakelijk.
Het toelaatbaar aantal belastingswisselingen is nu voor het Gij 22
te stellen op meer dan 3 millioen, dat is het aantal dat overeenkomt
met de knik in de Wöhler lijn. Bij 40 [Link]. van het wiel beçlraagt
de levensduur van dit wiel dus meer dan 1250 uur. .
Wenst men een onbeperkte levensduur, dan is de eenvoudigste veran-
dering deze, dat men i. p. v. Gij 22, Gij 26 toepast~ waardoor de vei-
ligheidscoëfficiënt 1,5 gaat bedragen.
Het rondsel heeft minder dan 20 tanden en dus moet gecontroleerd
worden of de situatie bij het begin van de ingrijping van de drijvende
rondseltand (punt B in fig. 69) en bij het punt EW u waar de rondseltand
voor het eerst de gehele omtrekskracht alleen te dragen krijgt, wel-
licht maatgevend is. Zie het slot van par. 6-b-I.
De toegelaten waarde voor het belastingsgetal k is volgens formule
(6) evenredig met:
1 PI + Pa .
-1 + ,-;:::
PI P2 PI P2
De kromtestralen P van de tandflanken van het rondsel en het wiel
zijn in de bedrijfspool, in EW 1 en in B, resp. 40 en 199, 39 en 200,
22 en 217 mmo
PI + P2
Zodat de waarde van de breuk resp. bedraagt 0,0298, 0,0307
P1 P2
I
en 0,0500 mm- •
Dit betekent dat, wanneer de tandkracht in de bedrijfspool een belas-
tingsgetal k veroorzaakt, dat we op 100 '/0 stellen, de veroorzaakte k in
EW 1 103 % bedraagt en in B 168 %, wanneer één tand de gehele tand-
kracht draagt en 84 ')1" wanneer de twee in ingrijping staande tanden bei-
den de halve tandkracht dragen .
. Voor zover ons gegevens ter beschikking staan omtrent de toelaat-
baarheid van een hogere k in de punten EW 1 en B, zijn de gevonden
waarden stellig toelaatbaar, want deze gegevens luiden: tot 121 % voor
het EW 1 punt en tot 225 % voor het punt B, waarbij men de k waarde
moet berekenen voor het geval de gehele tandkracht door één tand ge-
dragen wordt.
Opmerking 1.
Uit het feit dat de lengte van de kromtestraal van de rondseltand-
flank in het EW 1 punt 39 mm bedraagt en die in de bedrijfspool 40 mm,
ziet men dat bij een daarop gerichte correctie het EW 1 punt en de be-
drijfspool dicht bij elkander komen te liggen. Van dit feit is gebruik
gemaakt in het betoog van par. 6-b-I ter beantwoording van de vraag,
welke raakpuntsligging maatgevend is.
121
Opmerking 2.
Het zo juist behandelde rekenvoorbeeld kan ook nog dienen ter illu-
strering van het betoog, dat men rondsels met Zl < 40 beslist positief
moet corrigeren, omdat anders de drukspanning in het punt B van de
in ingrijping komende rondseltand ontoelaatbaar hoog oploopt. (zie par.
6-b-I).
Wanneer men van het berekende stel wielen het rondsel ongecorri-
geerd laat, waardoor de hartafstand niet 654, maar 648 mm bedraagt,
dan bedragen de lengtes van de kromtestralen van de tandflanken van
rondsel en wiel in punt B resp. 4 en 217 mmo
Hierdoor is de waarde van de breuk
P1 + P2 -1
- - - :=: 0,2564 mm
P1P S
122
ming" (fortschreitende Grübchen, progressiv pittings), maar ook tot
staan kan komen, namelijk in geval van z.g. "stagnerende putvorming"
(Einlaufgrübchen, initial pittings).
Voor de berekening op buiging nemen we daarom aan, dat één tand
de gehele belasting moet dragen, terwijl deze tand tevens aan de kop
belast wordt.
Verder nemen we aan, dat de gevaarlijke doorsnede aangegeven
wordt door de maatlijn e in fig. 73.
Nagenoeg alle tandbreuken zijn een gevolg van vermoeiihg.
De ervaring leert, dat deze tandbreuken beginnen aan die zijde van de
tandvoet, waar trekspanning optreedt, d.w.z. onderaan de belaste tand-
flank.
Wanneer de op buiging belaste tand een lange slanke balk was, dan
zou gelden:
Voorts geldt:
R :::: beO' DRUK •
De tand is echter niet lang en slank, maar kort en dik, daarom moet
een correctie aangebracht worden.
Op grond van proefnemingen kwam prof. Niemann tot de volgende
formule:
aVnGELIJK = Y(a BUIG
_aDRUK )2 +0'CORR
2
waarin
Q
a CORR ~
~
2, 5b-
e •
Deze a VERGELIJK moet dan vergeleken worden met de gegevens van de
toe te passen materialen: de sprongsterkte, de wisselsterkte en de
treksterkte, zie par. 6-c-II.
Bij deze berekeningsmethode is het maken van een tanduitslag nood-
zakelijk.
Belangrijk vlugger werkt men door gebruik te maken van de volgen-
de formule, die opgesteld is analoog aan de formule P :::: c. b. t.
O'''UGELIJK
P WERK :: b m ---- (13 )
q
123
Voor de tandvormfactor q voor wielen met uitwendige vertanding,
zie tabel VIII.
De waarden van deze tabel zijn bepaald overeenkomstig de volgende
aannamen:
De g~hele tandkracht grijpt aan aan de kop van de tand.
De tand is vervaardigd door middel van het afwikkelsysteem, met
behulp van een heugelmes.
Dit heugelmes komt overeen met het genormaliseerde theoretische
heugelprofiel, waarvan de ingrijphoek 20° bedraagt, de kophoogte
gelijk is aan de modul en de voethoogte 1,25 modul.
Het heugelmes is aan de kop afgerond met een straal gelijk aan 0,38
modul.
De plaats waar de gevaarlijke doorsnede is gedacht, is in fig. 73
aangegeven met de letter e.
Deze berekeningsmethode is minder nauwkeurig dan de voorgaande.
De vorm van de tandvoet immers variëert, al naar de methode van
bewerking (steken met heugelmes of steekwiel, frezen met afwikkel-
frees ) en naar de afronding van de kop van de tand van het gereedschap.
De eerste berekening in deze paragraaf is echter ook niet nauwkeu-
rig, om de volgende redenen:
a . De stijfheid van de velg is beperkt, zodat de tand niet vast ingeklemd
is.
b. Door vervormingen en door onnauwkeurigheden in de bewerking en
de ondersteuning, is de tandkracht niet gelijkmatig over de breedte
verdeeld.
c. Het kerfeffect is buiten beschouwing gelaten, terwij l dit kerfeffect
bovendien afhankelijk is van het aantal verlangde belastingswisse-
lingen en van het materiaal.
c
De toe te passen veiligheidscoëfficiënten [Link] ook eerder "on-
wetendhe ids coëffic iënten" .
Opmerking.
Wanneer men de aanname, dat één tand de gehele tandbelasting moet
dragen, terwijl deze tand tevens aan de kop belast wordt, te streng
vindt, dan kan men als volgt te werk gaan :
Bepaal aan de hand van fig.69 het EW:? punt en teken dan de situatie
zoals die met gestreepte lijnen is aangegeven in fig . 73 .
Voor ?eze situatie kan men nu a VERGelIJK bepalen en deze spanning
toetsen aan de in de volgende paragraaf opgegeven toelaatbare waarden.
Men dient er zich nu goed rekenschap van te geven, hoe de situatie
inpunt A is. De situatie is daar statisch onbepaald. Moet men de waar-
den voor Q en R aldaar verkleinen tot op de helft, of nog minder, zo-
als sommige deskundigen doen, of slechts tot op 70 ' , zoals anderen
voorstelien?
Uiteraard zal er veel van afhangen of men de tanden uitvoert met
124
intreespeling (Kopfrücknahme) en zo ja, met hoeveel.
Wanneer men het maken van een tanduitslag te omslachtig vindt, dan
kan men van de volgende aanwijzingen uit de literatuur gebruik maken.
E oBuckingham beveelt in zijn boek "Analytical mechanics of gears"
aan, de tandvoet op buiging te berekenen, onder aanname, dat één
tand de volle belasting moet dragen en daarbij tevens aan de kop belast
wordt. Moet echter zo licht mogelijk geconstrueerd worden en is de
bewerking zo nauwkeurig, dat aan het begin en eind van de ingrijping
twee tandenparen de tandbelasting dragen, dan past hij voor dat geval
voor de berekening dezelfde formule toe, maar geeft voor een ingrijp-
hoek van 20° voor de in deze formule in te vullen tandvormfactoren,
waarden op, die zodanig zijn dat de toelaatbare tandkracht 70 ' hoger
wordt.
ProL dr. ing. G. Niemann geeft in zijn boek "Maschinenelemente"
,
deel II, een hiermede overeenkomende aanwijzing.
Hij stelt dat de waarde voor de tandvormfactor q dan mag worden
14 '
vermenigvuldigd met de breuk ~L..._._ waarin .. het ingrijpquotiënt I
E: + 0,4 '
voorstelt,
€ + 0,4 ,
De toelaatbare tandkracht is dan dus -- ---- - maal zo hoog.
1,4
Bij 20° ingrijphoek bedraagt € globaal 1,4 à 1,65, zodat de toelaatbare
tandkracht 28 à 46 - hoger wordt.
I
i
Dipl. ing. R. Wydler en Prof. ing. A. M. G. Henriot vermelden in V.D.1.
Berichte Nr.47 (jaar 1961) "Internationale Konferenz Zahnräder und i
I
Zahnradgetriebe, 18 - 19 okt. 1960" dat men de waarde, waardoor men
de tandvormfactor mag delen, gelijk mag stellen aan de waarde van het
ingrijpquotiënt e: •
De toelaatbare tandkracht mag dus 1': maal zo groot zijn.
Deze waarde wordt ook vermeld in de "Vorschlag zu DIN 3990 Trag-
fähigkeitsberechnUJi-g von Zahnrädern".
Als samenvatting van het voorgaande, zou men misschien kunnen
stellen, dat bij goede constructieve verhoudingen en bij nauwkeurige
bewerking der tandwtelen, waarbij men er van verzekerd kan zijn dat
aan het begin en eind van de ingrijpweg, twee tandenparen de tandbe-
lasting dragen, inplaats van formule (13),
cr VERGELIJK
P :::: b m - .- -- ~_.
WERK
q
125
Par. 6-c-II. WAARDEN VOOR DE TOE TE LATEN
SP ANNING AAN DE VOET VAN DE TAND
VEILIGHEIDSCOEFFICIENTEN
REKENVOORBEELD
Als regel is er bij een tandwieloverbrenging sprake van een sprong-
belasting. Een wisselbelasting komt veel minder voor.
Voorbeelden van wisselbelasting:
Wanneer het wringmoment zeer dikwijls van draairichting verandert.
Wanneer een motorrondsel door middel van een tussenwiel een derde
wiel aandrijft, dan zijn de tanden van het tussenwiel onderworpen aan
een wisselbelasting.
In tabel V is voor enige tandwielmaterialen de sprongsterkte aan-
gegeven. (De wisselsterkte kan men stellen op 70'f van de sprong-
sterkte).
Wanneer de verlangde levensduur onbeperkt is, dan moet gelden:
sprongsterkte uit de tabel:::: veiligheidscoëfficiënt x u VERGELIJK •
De veiligheidscoëfficiënt moet zijn 1,8 •.. 4.
Wanneer de verlangde levensduur niet onbeperkt is , dan ontleent
men de waarde van de sprongsterkte aan het Wöhler diagram van fig.
74. (Voor de betekenis der lijnnummers, zie de tabel; ontbrekende
lijnen kan men interpoleren, waarbij men uitgaat van de sprongsterkte
uit de tabel).
De veiligheidscoëfficiënt moet nu zijn 1,5 . •• 2. Wanneer echter
een tandbreuk zeer ernstige gevolgen zou kunnen hebben, neme men
een grotere waarde.
Wanneer er een max. tandbelasting optreedt, die maar hoogst zel-
den voorkomt, dan kan men voor dit geval u VERGELIJK maximaal
.
gelijk
nemen aan een derde van de treksterkte.
Rekenvoorbeeld.
Van het stel wielen, uitgerekend in par. 5-g en nader onderzocht in
par.6.- b-lV, wordt u VERGELIJK bepaald voor rondsel en wiel. -
Uitgegaan wordt van de in par. 6-b-IV gevonden waarde voor:
P WERK:::: 1220 kgf.
b :::: 120 mmo
m ::: 12 mmo
q voor het rondsel::: 2,15.
q voor het wiel :::: 2,30.
Invullen van vergelijking (13) levert op:
voor het rondsel:
-u VERGELIJK ::: 1220 x 2,[Link] 1 82 kgf Imm 2
120 x 12 '
voor het wiel:
::: 1220 x 2,30 ::: 1 95 kgf Imm 2
U VERGELIJK
120 x 12 '
126
De sprongsterkte voor het rondsel van St 50 bedraagt 19 kgf/ mm 2
en die voor het wiel van Gij 22, 5,25 kgfj mm 2.
Wanneer een onbeperkte levensduur verlangd wordt, dan bedraagt
de veiligheidscoëfficiënt van hel wiel dus 5,25 : 1,95:=: 2,7, hetgeen
voldoende is.
Par.7-a. INLEIDING
Bij de uiteenzetting van de moderne berekeningsmethode van rechte
tandwielen met schuine tanden wordt uitgegaan van de formules en ver-
dere gegevens omtrent rechte tandwielen met rechte tanden, vermeld
in par. 6. In het hiervolgende worden dan de verschillen aangegeven,
waarna de formules voor rechte wielen met rechte tanden door aanvul-
lingen en wijzigingen bruikbaar gemaakt worden voor rechte wielen
met schuine tanden.
127
genormaliseerde theoretische heugelprofiel, maar de ene is uitgevoerd
met rechte, de andere met schuine tanden.
Opgesomd worden de verschilpunten en bij ieder verschilpunt wordt
nagegaan in hoeverre de overbrenging met schuine tanden meer draag-
vermogen heeft, dan die met rechte tanden.
1. In par.3-f-ill werd aangegeven een benaderde vergelijkingsmaatstaf
voor rechte en schuine tanden.
Bij schuine tanden is het profiel in een doorsnede loodrecht op
de contactlijn, praktisch gelijk aan het profiel dat een cilindrisch
wiel met rechte tanden heeft, wanneer het aantal tanden van dat
wiel bedraagt:
z
------,
cos 2f3 cos f3
g
wanneer de fabricagemodul m n is en de fabricage-ingrijphoek O:in.
De kromtestraal van deze tandflank in de fabricage-pool is dan:
1 z . 1 mn 1 .
- m SIn
2 COS2f3g cos f3 n
0:.
In
= -2 Z - - - - - S111 O:in
cos f3 COS2f3g
=
sin O:in
:=: straal fabricagesteekcirkel in transversaal vlak x · - -
COS2f3g
Bij het wiel met rechte tanden bedraagt de kromtestraal van de
tandflank in de fabricage-pool: straal fabricagesteekcirkel in trans-
versaal vlak x sin 0:.
De ingrijphoek is in beide vergelijkingen die van het theoretische
heugelprofiel.
Conclusie: voor wat dit punt betreft, vindt men het draagvermogen
van het wiel met schuine tanden, door het draagvermogen van het
wiel met rechte tanden te vermenigvuldigen met:
1
cos2f3g ,
(volgt uit formule (6) van par, 6-b-II).
2, Inpar.3-f-V werd aangegeven, dat de dragende tand lengte bij schui-
ne tanden veel minder onregelmatig is dan bij rechte tanden.
Wanneer .,; SPRONG een geheel getal is, dan is de dragende tand-
lengte zelfs constant en gelijk aan :
sg x b
cos f3o-
b
128
(Deze conclusie is globaal vanwege de verwaarlozing van de even-
tuele variatie in de dragende tand lengte en vanwege de statische on-
bepaaldheid van de situatie).
3. In par, 3-f-VI werd aangegeven dat voor het daar gekozen geval de
totale tandkracht bij schuine tanden bedraagt:
P NUT
P TOT := cos
- - - : : - - -- -
f3 g cos Or:.10
Deze formule wordt dus voor een wiel met schuine tanden:
2 MWERK 1 i + 1 1 COS2f3g cos f3g cos ain (1 + 0,4 cos 2 f3g)
br b := k 1· • 2 Or:iPb
: sm "g cos f3 g cos uio
129
Het is daarom aanvaardbaar in de zo juist opgestelde formule voor
r echte wielen met schuine tanden, wanneer deze vervaardigd worden
m et gereedschap dat overeenkomt met het genormaliseerde theoreti-
sche heugelprofiel, de breuk:
cos 2f3g cos OIin. (1 + 0,4 cos 2 f3g)
sin 2 OIinb. cos OIio • i;:g
te vervangen door:
cos 2 f3
sin 2 0/ in
Vervangt men cos 2f3 g door cos 2f3, dan vindt men voor brb, een iets
lagere waarde. -
Vervanging van sin 201inb door sin 2 OIin, doet de waarde iets stij-
gen.
cos OIin
Stelt m en gelijk 1, dan daalt daardoor de waarde van br 2
cos OI io bl
iets.
1 + 0,4 cos 2 f3
. Stelt men g gelijk 1, dan stijgt hierdoor de waarde.
t:: g
waarin
rb :=: straal van de bedrijfssteekcirkel in het transversale vlak,
1
130
cos 2 {jg. cos ain. (1 + 0,4 cos 2 (jg )
131
z
Eenvoudshalve kan men· nemen :3 t:l • Men rekent dan iets minder
cos ,..
precies, maar toch voldoende nauwkeurig.
Conclusie: voor wat dit punt betreft, vindt men het draagvermogen
van het wiel met schuine tanden, door het draagvermogen van het
wiel met rechte tanden te vermenigvuldigen met ~.
q
2. Bij schuine tanden staat grote nauwkeurigheid in de vervaardiging
voorop, anders heeft het schuin plaatsen der tanden geen zin. Daar-
om wordt verondersteld, dat de tandbelasting verdeeld is over alle
in ingrijping staande tanden.
In overeenstemming met de in par.3-f-V aangegeven verandering
in de dragende tandlengte, wordt het draagvermogen van het wiel
met schuine tanden dus groter.
Conclusie: het draagvermogen van het wiel met rechte tanden ver-
menigvuldigen met:
eg
cos f3 g •
132
_0 -______
P :::1,7bmnGYERGELIJK. (15)
WERK ql
Ook hier zijn we dan stellig aan de veilige kant.
Voor de toe te passen veiligheidscoëfficiënten en spanningen, zie
par. 6-c-II en tabel V.
133
stadium onmogelijk bepaald kan worden. Men zal de toeslagen dus eerst
moeten schatten. Daarna moet men de tandafmetingen voorlopig vast-
stellen en vervolgens voor deze tandafmetingen de dynamische toeslag
bepalen. Men controleert dan in hoeverre de thans gevonden waarde
afwijkt van de tevoren geschatte waarde. Aan de hand hiervan verandert
men zo nodig de voorlopig vastgestelde tandafmetingen. Daarna rekent
men na of nu werkelijk de toegelaten spanningen op bevredigende wijze
overeenstemmen met de toelaatbare. Zo niet, dan de tandafmetingen
nog wat veranderen enz.
Het voorlopig schatten van de verhouding tussen P WERK en PNUTb kan
men zonder enig hulpmiddel doen, maar men kan ook de oudste empi-
rische formule (1) op de hierna beschreven wijze gebruiken.
Schat de diameter van de rondselas met behulp van NEN 1338 of met
behulp van de vuistregel:
dAS = 120 ~ . ~ mmo
N =aantal pk,
n :::: aantal omw. I min.
Dit geeft resp. 65 en 62 mmo Neem aan dat de rondseldiameter het
dubbele zal zijn, dan wordt de omtrekssnelheid:
500
v:::: 6Ö-11 0,130 = 3,4 m/sec.
De waarden van k: vereist wordt een bedrijfstijd van 4 uur per et-
maal, gedurende 10 jaar. Omdat de verlangde levensduur beperkt is,
moet het Wöhlerdiagram van fig. 72 gebruikt worden.
Stelt men het aantal arbeidsdagen per jaar op 300, dan is het aantal
belastingswisselingen, waarvoor de rondseltand geschikt moet zijn,
10 x 300 x 4 x 60 x 500 :::: 36 X 107 en het aantal voor de wieltand
7,2 x 107 •
Het WÖhlerdiagram geeft dan aan, dat dit grote aantal belastings-
wisselingen overeenkomt met het horizontale stuk van de Wöhlerlijnen
voor St 70 en St 60.
De ordinaten van de horizontale stukken vindt men in tabel V in de
kolom k~.
Volgens par. 6-b- 1lI geldt:
134
- --- - - -- -
(11)
Voor kt is dus in te vullen 0,5.2 kgf/mm 2 (het materiaal van het wiel
is hier maatgevend).
Omdat St 70 en St 60 gebruikt worden, is ijE == 1. We stellen ijH :=: 1
en nemen aan dat de olie zodanig gekozen is, dat ijOUE eveneens 1 is.
Volgens tabel Vil is voor v = 3,4 m Isec. ijv te stellen op 0, 79.
Vanwege de beperkte levensduur kan voor de veiligheidscoëfficiënt
1 genomen worden, zodat in de formule (14)voor k ingevuld moet wor-
den 0,41 kgf/mm 2.
De tandentalverhouding i"" 5. .
De tandhoek ~ neemt men zodanig, dat enerzijds € SPRONG zo groot
is, dat de vergroting van de dragende tandlengte, zoals eerder be-
schreven, optreedt, anderzijds weer niet al te groot om de axiale com-
ponent van de totale tandkracht klein te houden •.
Gebruikelijk zijn hoeken tot 30°. We kiezen h'ier ~ == 15°.
De ingrijphoek O!in = 20° .
Formule (14) levert nu op:
b 2 134000 5+1 (cos 15° )2 3 S
rb 1 - 0,41 '- 5- ' sin 400 mm = 570000 mm •
Volgens par. 5-d "De keuze van de tandbreedte bIt neemt men b zo
groot mogelijk en mag de breedte in een stevige tandwielkast hoogstens
1,4 x de rondseldiameter zijn.
Zodat als voorlopige uitkomst aangehouden kan worden: bedrijfs-
steekcirkeldiameter rondsel 124 en tandbreedte 160 mm, dan is brb
ruim 600000 mms. I~' I • 1
135
De tandafmetingen zouden kunnen worden:
30 op 150 tanden, normaal modul 4, tandhoek 15°, breed 160, ingrijp-
hoek in het normaalvlak 20° , het rondsel 0,5 modul positief gecorri-
geerd.
De tandentalverhouding is 5 en het bedrijf is stootvrij, daarom is
het aantal tanden van het wiel vastgesteld op 150, zie par. 5-e.
De diameters van de fabricagesteekcirkels van rondsel en wiel wor-
den resp. :
30 x 4 150 x 4
cos 15'0 :::: 124,24 en 'cos 150 ::: 621,18.
De hart afstand der wielen zou dan 372,71 bedragen, indien zij niet
gecorrigeerd waren.
In overeenstemming met par. 3-g-X is de correctie van het rondsel
vastgesteld op Xl :::: + 0,5 (uitgedrukt in de normaal modul).
Het wiel heeft een groot aantal tanden en kan dus ongecorrigeerd
blij'Ven voor wat betreft de eigenschappen van de tandflank.
Met het oog op het bereiken van een ronde maat voor de hartafstand,
is een kleine correctie noodzakelijk.
Het ligt voor de hand de hartafstand ay vast te stellen op de ronde
maat 375.
Dan wordt ij :=: 2,;9 :::: 0,57 en de grafiek van fig. 60 geeft dan aan,
dat u te verwaar lozen is.
Voor dit geval is dus ij :::: Xl + xa , zodat x 2 :::: + 0,07 en de tandhoog-
te :::: 2,25 m n • '
De diameters van de kopcirkels van rondsel en wiel worden resp.
124,24 + 2 x 4 + 2 x 2 :::: 136,24 en 621,18 + 2 x4 + 2 x 0,29 :::: 629,76
en de tandhoogte 2,25 x 4 :::; 9.
De straal van de bedrijfssteekcirkel van het rondsel wordt:
Zl 30 .
--"'--
Zl + z:?
ay :::: 30 + 150 375:=: 62,5.
Aangenomen was ijOLIE :=: 1 d.w.z. een olie met een viscositeit van
100 centi Stokes bij de bedrijfstemperatuur.
136
- ~~----~-- - ----- - -- -
Volgens Merritt:
rJ""k rJ""0,353
200----03 200 3 27°,13 83 centi Stokes bij 60° C.
v , :=
, :=
of eenvoudshalve voor:
30
en Xl = + 0,5
cos r-; 15°
137
---------------------------------- ---
en voor:
150
- - - en X2 :=: + 0,07.
cos 3 15°
We vinden resp. : 2,13 en 2,28.
Formule (15) levert nu op:
voor het rondsel:
PWERKqT 2030 x 2,13 2
:=: - - - :=: . :=: 4 kgf/mm ,
UVERGELIJK
1,7 b m n 1,7 x 16 x 4 °
voor het wiel:
2030 x 2,28 2
:=: :=: 4,25 kgf Imm •
1,7 x 160 x 4
UYERGELIJK
138
- - -- ----- -- - - ---- -
bij het vaststellen van deze maat rekening gehouden worden met de
noodzakelijke tandspeling.
Hartafstand tussen de samenwerkende wielen na inbouw met toelaat-
bare maatafwijking 375 + 0,05
Tandbreedte 160. 0
Kopcirkels 136,24 resp. 629,76.
Tandhoogte 9.
Eventueel geeft men ook nog op de ruwheid van de tandflank met een
symbool volgens NEN 630 I ... IV en het uitgangsvlak voor het spannen
bij het vertanden.
Opmerking 1:
Indien er periodiek terugkerende stoten optreden, neemt men Z2
niet precies een veelvoud van ZI' Men kan nu o.a. kiezen uit 29 op 144,
29 op 146, 31 op 154, 31 op 156 enz. Men kiez~ echter niet 30 op 149 of
30 op 151, want dan is Z2 ondeelbaar. De tandentalverhouding is nu niet
precies gelijk aan de gevraagde. In de praktijk is dit een algemeen ge-
accepteerd feit. In de meeste catalogi komt dan ook de clausule voor,
dat de werkelijke tandentalverhouding iets kan afwijken van de gevraag-
de, maar dat deze afwijking kleiner is dan 3;-:.
Wanneer er moeilijkheden mochten ontstaan ten aanzien van het be-
reiken van een ronde maat voor de hartafstand, dan bedenke men, dat
niet alleen x a iets gevariëerd kan worden, maar ook de tand hoek {j.
Opmerking 2:
Wanneer in verband met de vervormbaarheid der ondersteuning, de
verhouding.È. klein genomen moet worden, dan is men gedwongen zijn
m
toevlucht te nemen tot een constructie, waarbij Zl kleiner en m groter
gekozen wordt. De diameters en de hartafstand worden dan groter, de
breedte wordt kleiner. Het eerste werktveel meer prijsverhogend, dan
het tweede prijsverlagend. Men behoort dus te overwegen of het niet
voordeliger is, de ondersteuning te verbeteren. .
In het rekenvoorbeeld kwamen we tot een brt, van 160 x 62,5 2 ::::
:::: 625000 mm 3 • 1
139
~--~----------- --- ,-
140
- - ---- ~---------------
len. Bij brede wielen zou dan de koeling onvoldoende zijn en spuit men
deze olie wel tegen de tanden, onmiddellijk na dat zij door het ingrijp-
gebied zijn gegaan. .
In dit laatste · geval bevindt zich gewoonlijk nog zoveel olie op de
tanden wanneer deze weer bij het ingrijpgebied zijn aangekomen, dat
deze hoeveelheid olie de voor de smering benodigde hoeveelheid verre
overtreft.
Het is dan dus niet nodig ó6k nog een weinig olie op de tanden te
spuiten onmiddellijk vóór dat zij door het ingr ij pgebied gaan.
Bij zeer hoge snelheid en hoge temperatuur, kan dit laatste echter
wel nodig zijn. .
ad 3:
De roer- of karnwrijving neemt sterk toe met de snelheid. Dit kan
een reden zijn om van badsmering over te gaan op straalsmering.
ad 4:
Voor zeer grote vermogens, bijv. scheepsoverbrengingen, kan de-
ze post wel overheersen.
Voor het nuttig effect van een stel rechte tandwielen met in achtna-
me van de verliezen genoemd onder 1 en 2, maar zonder de verliezen
genoemd onder 3 en 4, kan men de volgende waarden aanhouden:
0,92 •.. 0,94 bij onbewerkte tanden,
0,96 bij goed bewerkte tanden, die goed gesmeerd worden,
0,985 ••• 0,995 bij zorgvuldig bewerkte tandwielen, ingebouwd in een
tandwie lkast.
Gewoonlijk stelt men het nuttig effect van een tandwielkast met en-
kelvoudige overbrenging compleet op 0,97 ••• 0,98.
Voor een van gebogen vertanding voorziene kegeltandwieloverbren-
ging in een tandwielkast, is het nuttig effect iets lager.
De gevolgen van de warmteontwikkeling kunnen zijn:
1. Kortere levensduur van de olie, door te hoge temperatuur wordt de
olie verneveld en er zal oxydatie optreden. "
2. Witmetalen glij lagers worden bij hogere temperatuur zachter en
kunnen tenslotte geen belasting meer opnemen, terwijl rollende la-
gers ook temperatuurgevoelig zijn door structuurveranderingen bij
langdurige verwarming boven ca 1250 C.
De afvoer van de ontwikkelde wrijvingswarmte heeft als regel plaats
door warmteovergang naar de omgeving. Voor de warmteovergangs-
coëfficiënt van een tandwielkast naar de omgeving kan in n0rmale ge-
vallen genomen worden 13 kcal "per m 2 kastoppervlakte per uur per
graad C temperatuursverschil.
In het boekwerk "Betriebshütte" I Band, 5 Auflage, worden op blz.
566 voor de warmteovergangscoëfficiënt de volgende waarden vermeld:
7 - 8 kcal per m 2 kastoppervlakte per uur per graad C temperatuur-
verschil, wanneer de tandwielkast zich bevindt in een ruimte waar de
luchtcirculatie belemmerd wordt en 13 - 22 kcal bij onbelemmerde
luchtcirculatie, respectievelijk bij gebruik van een ventilator.
141
- - - -- ~-- -
142
Bij tandwielkasten is het aan te bevelen de afmetingen van het olie-
reservoir zodanig te kiezen, dat het aantal liters olie bedraagt 2,5 ..•
8 Nb waarin Nt voorstelt het aantal verlies pk tengevolge van tand-
flankwrijving en olieverdringing 'in de tandkuil.
Deze twee verliesposten werden genoemd in de punten 1 en 2 aan
het begin van deze paragraaf en vermeld werd dat Nt 0,5 • . • 1,5 ';
van het toegevoerde vermogen bedraagt.
Natuurlijk is badsmering vanwege de eenvoud het meest aantrekke-
lijke.
Bij een hoger aantal omwentelingen per min. ontstaan er moeilijk-
heden bij badsmering. De roer- of karnwerking veroorzaakt bij toe-
nemende snelheid een sterk toenemend vermogensverlies. Men zou in
verband hiermede aan een lage viscositeit de voorkeur willen geven,
maar komt nu in conflict met het volgende:
Het afslingeren van de olie gaat bij toenemende snelheid zo sterk
worden, dat er gevaar ontstaat, dat er zich op het moment van ingrij-
pen te weinig olie op de tandflanken bevindt. Men zou in verband hier-
mede juist aan een hoge viscositeit de voorkeur willen geven.
Bij een hoog aantal omw. / min. moet men daarom straalsmering
toepassen.
Aanbevolen wordt per cm tandbreedte ~ liter olie per minuut op de
tanden te spuiten.
In de praktijk neemt men als grens een omtrekssnelheid van 10 -
12 m/sec.
Dit criterium zal voor een aantal gevallen wel tot de juiste con-
structie leiden, maar zeker niet in alle gevallen. Immers o. a. spelen
hier een rol: de centrifugaalkracht op de olie, de wrijvingsweerstand
die de olie langs de tandflank ondervindt en de tijd die verloopt tussen
het dompelen en het ingrijpen.' WaarSChijnlijk is hier eerder de hoek-
snelheid maatgevend.
Hieromtrent zijn echter nog geen nauwkeurige gegevens beschikbaar.
143
- - - -----~ --
144
- -. -====~~----.
en daar
volgt hieruit:
en evenzO:
Conclusie: Het punt C vastgedacht aan wiel 1, heeft een snelheid lood-
recht op de ingrijplijn Vnl = wl . 1, • Denkt men zich punt C vast aan wiel
2, dan heeft het een snelheid loodrecht op de ingrijplijn vn2 = wa • la •
Gedurende de gehele periode van ingrijpen is de situatie in het raak-
punt dus te vergelijken met twee cilinders die op elkaar rollen en glij-
den, fig. 78.
De omtrekssnelheden vn l en Vng zijn gelijkgericht en in het alge-
meen ongelijk.
Het verloop van deze snelheden vn l en vn 2 , wanneer de tanden de
ingrijping doorlopen, is in fig. 77 grafisch voorgesteld. Vn l is in Hl
nul en in H~ gelijk aan w1 • Hl Ha •
145
~~-~-- -- - ------
zodat:
l . Hl P = W 2 • Hll P •
W
146
- -....... - - - - - ---- - - - - -
147
De toelaatbare waarde voor de maximale temperatuur tc hangt af
van de toegepaste materialen en de smering.
Bij dunne minerale olie, toegepast voor stalen wielen in een tand-
wielkast, treedt vreten op bij circa 200 à 2500 C. Dikkere oliën bieden
bescherming tot circa 350 à 4000 C.
Voor bestrijding van vreten bij hoge temperaturen is men aange-
wezen op E(xtreme) P(ressure) oliën.
BiJ enkele honderden 0 C doen deze smeermiddelen de tandflanken
corroderen en wordt een laagje ijzersulfide of ijzerfosfide op de grens-
vlakken gevormd. Dit laagje hecht vrij vast aan het tandwielmateriaal
en verhindert geheel of ten dele het metallisch contact, waardoor het
lassen geheel of ten dele achterwege blijft.
Ditproces berust dus op de reeds eeuwen lang bij het smeden beken-
de ervaring, dat zwavel in de kolen het aaneenwellen van staal tegen-
gaat .
. Het is aan te bevelen, de rollende lagers en de glij lagers niet ook
met deze ' EP olie te smeren. Reeds bij 50° C kan corrosie ontstaan en
deze is in rollende lagers en glij lagers beslist schadelijk.
Prof. ir. H. Blok leidde af, dat voor cilindrische wielen met rechte
tanden geldt: 4/ 3 Er
..rv;; - ..rv;;
tr '" 0,62 . f . I l : a I . , W (À SW)2 r
r
Zie Prof. ir. H. Blok "Measurement of Temperature Flashes on Gear
T eeth under Extreme Pressure Conditions" . .
Proc. Gen. Disc. Lubrication, Inst. of Mech. Eng., London, 1937,
Vol. 2, pp. 14 - 20.
Ir. J. Stolk. Diverse Vermogensgrenzen van Tandwieloverbrengingen
en hun Overlapping, naar het college Werktuigonderdelen, Bijzondere
Onderwerpen van Prof. ir. H. Blok. (college dictaat).
H8
in cm, te berekenen uit:
111
-=-+- ,
r r Pl Pa
waarin PI en P2 de kromte stralen zijn van de tandflanken 1
en 2 in het contactpunt.
Rekenvoorbeeld:
f = 0,1 vn l =9 m/sec. Vng = 3,24 m/sec. W "" 625 kgf/cm .
kgf
"I À. sw = 12 --~--
. r---:=.
en rr = 2 cm.
cm 0 C -J sec
De flitstemperatuur ~ = ~ 255 0 C.
Indien de massatemperatuur tm "" 700 C, dan wordt de maximale
temperatuur in het contactpunt tc:=: 3250 C.
De toepassing van deze formule wordt voorlopig nog geremd doordat:
1. Nog maar voor enkele olie-materiaalcombinaties de toelaatbare
contacttemperaturen tc bepaald zijn.
2. Weinig gegevens over de tandflankwrijvingscoëfficiënten bekend zijn.
3. Het kritieke punt en de optredende maximale tandbelasting moeilijk
te bepalen zijn . (dynamische tandbelasting, ongelijkmatig dragen
over de breedte, wanneer twee tandenparen zich in het ingrijpgebied
bevinden, hoeveel draagt dan ieder tandenpaar ?).
149
te worden naar kleine afmetingen en laag gewicht St 70 op St 60 of voor
de eerste overbrenging 42 Cr Mo 4 op 34 Cr 4 of 37 Mn Si 5 of 41 Cr 4
(ongehard) en voor de tweede overbrenging Ck 45 gehard op GS 60 ge-
hard of Ck 45 gehard. (zie tabel V).
Voor tandwielkasten waarbij dit wel het geval is, bo v. voor vlieg-
tuigen, voertuigen, schepen enz., worden de tandflanken gehard.
Het r ondsel moet bij voorkeur van veel beter materiaal gemaakt
worden dà.n het wiel (par. 5-c).
Wanneer men tandwielen nodig heeft voor kleine vermogens (b. Vo
tot enkele tientallen pkYs), maar voor omtrekssnelheden die reeds mid-
delmatig groot genoemd kunnen worden (b. Vo 3 tot 8 m / sec. ) en wan-
neer men een tandwielkast te kostbaar vindt, maar toch wel een zekere
mate van geruisloosheid verlangt, dan komt voor het rondsel de een
of andere kunststof in aanmerking, b. v. : novotext op gietijzer, turbax
op gietijzer, akulon op gietijzer of op gehard staal enz.
(Vóór deze materialen verkrijgbaar waren, paste men ruwhuid toe).
Voor de berekening der tandafmetingen, zie de prospectussen der
fabrikanten.
Een of meer trappen
Wanneer uitsluitend de aanschaffingsprijs een rol speelt, dan geldt
dat voor een tandentalverhouding kleiner dan 9, een overbrenging in
één trap het goedkoopste is. Voor een tandentalver houding groter dan 11,
is een tweetrapsoverbrenging het goedkoopste. In het tussengelegen
gebied ontlopen de prijzen elkaar niet veel.
Het kan voorkomen, dat andere motieven een rol spelen, zoals het
feit, dat het vermogensverlies bij een tweetraps overbrenging enkele
procenten groter is dan bij een eentraps, of dat de hartafstand voor-
geschreven is, of de draairichting enz.
Welke tandentalverhouding men dan maximaal in één trap kan onder-
brengen, hangt van de plaatselijke omstandigheden, eventueel van de
tandwie lbewerkingsmachine af.
Theoretisch is er geen maximum: bij de combinatie van een rondsel
en een heugel is i =<:IJ !
Rechte of schuine tanden
In par.3-f-Vn werd een samenvatting gegeven van de hoedanigheden
van schuine tanden, die wordt beëindigd met de uitspraak, dat devoor-
delen de nadelen zodanig overtreffen, dat bij moderne tandwieltrans-
missies haast zonder uitzondering, in ieder geval het snellopende stel
tandwielen van schuine tanden wordt voorzien., Men dient wel te beden-
k€!n, dat het alleen zin heeft schuine tanden toe te passen bij nauwkeu-
rige bewerking.
Tandhoek en t: SPRONG
De tandhoek f3 neemt men zodanig, dat enerzijds € SPRONG zo groot
is dat de vergroting van de dragende tand lengte besproken in par.3-f-V
150
optreedt, anderzijds weer niet al te groot om de axiale component van
de totale tandkracht klein te houden.
Gebruikelijk zijn hoeken tot 30°, waaronder veel voorkomend 12°
tot 20°.
Dynamische toeslag
Het is onmogelijk reeds bij de aanvang van een berekening de dyna-
mische toeslag met enige mate van nauwkeurigheid te bepalen. Men
moet de toeslag eerst schatten, hiermede de berekening voorlopig op-
zetten. Op grond van het nu verkregen inzicht, bepaalt men de dyna-
mische toeslag ten tweede male, herziet zo nodig de eerste bereke-
ning enz. (par. 6-a en 7 -d).
Berekening op drukspanning, buigspanning, massa-
temperatuur en vreten (Par.4)
Het berekenen opvreten (par.10)is alleen nodig bij zeer grote tand-
krachten, die bij zeer grote omtrekssnelheden overgebracht worden.
Het berekenen van de massatemperatuur (par. 8) geeft uitsluitsel
over de vraag, of de natuurlijke koeling voldoende is, dan wel of er
een koelinrichting moet worden aan- of ingebouwd. De tandafmetingen
zelf worden er niet door beihvloed.
Het berekenen opvlaktedruk (par. 6 en 7) is in de eerste plaats maat-
gevend bij het berekenen van tandwielen vervaardigd uit ongehard staal.
Men vindt dan het volume van het rondsel en de algemene richtlijn
is nu de modul zo klein mogelijk te kiezen.
Het is dan nodig de berekening op buigspanning (par. 6 en 7) uit te
voeren om na te gaan of de modul niet te klein gekozen is.
Wanneer een of beide tandwielen zijn vervaardigd uit gietijzer of
gehard staal, dan kan het zijn dat de buigspanningsberekening maat-
gevend is, het kan ook zijn dat de vlaktedrukberekening dat is.
Extreme gevallen zijn scheepstandwieloverbrengingen, die in de
eerste plaats op vlaktedruk berekend moeten worden en autotandwielen,
die in de eerste plaats op buiging berekend moeten worden.
Keuze van modul, tandental , breedte en correctie
Zoals vermeld in het vorige punt, kieze men de modul zo klein mo-
gelijk, waardoor het tandental zo groot mogelijk wordt.
Uiteraard moet men zich aan de genormaliseerde waarden van de
modul houden. (tabel I).
Wanneer het aantal tanden niet dwingend uit de berekening volgt,
dan heeft men bij de keuze een handleiding aan par. 5-e.
Men kan o. a. een kleine ' waarde van de modul bereiken, door de
breedte zo groot mogelijk te maken. Voor de grenzen hierbij gesteld
aan de verhoudingen ! en ~, zie par. 5-d.
Voor de vereiste grootte van de correctie, zie par. 3, in het bijzon-
der de slotopmerking na punt 11 van deze paragraaf en voorts de op-
151
merking aan het eind van par. 6-b-ill en het getallenvoorbeeld aan het
eind van par. 6-b-IV.
152
b (fig. 80), bedraagt 5. Bij grotere tandkrachten is men soms genood-
zaakt hoger te gaan (tot 7 à 8).
Rekenvoorbeeld
Van het stel wielen, uitgerekend in par. 5-g, zullen de spaken bere-
kend worden voor het gietijzeren wiel 90 tanden modul 12. (fig. 80).
Wanneer gegeven is dat de asdiameter 100 mm moet zijn, dan wordt
de naafdiameter 190-200. De afstand van een punt van de fabricage-
steekcirkel tot aan de naaf is dan 540 - [Link] 440 mm en het buigend
moment aan de naaf wordt dan gesteld op 663 x 440 ::: 292000 kgf mmo
Bij deze diameter van 1080 mm kiezen •we 6EI kruisspaken, we stellen
h::: 5b, volgens het voorafgaanqe mogen we 4 spaken als dragend be-
schouwen en een buigspanning toelaten van 3,5 kgffmm 2 , zodat:
61' 2
29[Link] '4' ij' b . (5b) . 3,5
waaruit b ::: 24 en h ::: 120 mmo
De stukken z dragen praktisch niet bij tot het weerstandsmoment
tegen buiging.
Opmerking: Bestelt men in de praktijk een bewerkt wiel van gietijzer
of gietstaal b. V. 90 tanden modul 12, zonder nadere aanduiding, dan
krijgt men gewoonlijk een min of meer genormaliseerd product, waar-
bij de volgende maten zijn aangehouden:
velgbreedte ::: 10 modul, spaakdikte b ;:;; 2 modul, . spaakhoogte aan de
naaf 10 modul, spaakhoogte aan de velg 8 modul.
Deze nog meer globale methode van maatbepaling kan dus soms tot
dezelfde resultaten leiden als de vorige empirische berekening.
Smeedstalen wielen
De vormgeving is bij smeedstalen wielen veel moeilijker dan bij ge-
goten wielen. Bij diameters tot ruim 400, soms zelfs tot ruim 500 mm
gebruikt men gewoonlijk in twee richtingen doorgesmede [Link].
Zulk een stalen rondsel en stalen wiel zijn aangegeven in fig. 80,
resp. fig. 83. Bij grotere diameters (en bij kleinere diameters ook
wanneer het materiaal zeer kostbaar is)maalrt men afzonderlijke tand-
kransen. De tandkrans krimpt men dan om een gietijzeren of gietstalen
naaf, fig. 84.
Of men maakt de gelaste stalen constructie van fig. 85.
Voor gebruikelijke maten en verhoudingen bij ongeharde stalen tand-
kransen gekrompen om gietijzeren naven, bestemd voor tandwielkas-
ten, zie tabel IX bij fig. 84.
Het bepalen van de juiste krimpmaat is moeilijk om de volgende
redenen.
De vormverandering van de naaf is moeilijk te berekenen.
De wrijvingscoëfficiënt tussen krans en naaf is niet nauwkeurig be-
kend. De schuifkracht waarmede de krans de naaf (of de naaf de krans)
medeneemt, of poogt mede te nemen, grijpt niet regelmatig verdeeld
over de cilindermantel aan, maar de schuifspanning tussen krans en
153
naaf is in de omgeving van het aangrijpingsgebied van de tandkracht
een veelvoud van de gemiddelde schuüspanning.
Bij een ongeharde stalen tandkrans om een gietijzeren naaf en bij
toepassing van tabel De, is een krimpmaat van circa 10~0 voldoende.
Voorbeeld: Wanneer de tandkrans vervaardigd is uit St 60 en een
nominale diameter Dn van 1000 mm heeft, terwijl de voetcirkeldiame-
ter 1076 mm groot is, dan zou men voor de binnendiameter van de
krans kunnen inschrijven: 1000 _ ~ 050 en voor de buitendiameter van
+ 0,050 '
de naaf: 1000,9 0 .
Hierdoor bedraagt de krimpmaat ten hoogste 1 mm en tenminste
0,9 mmo
Bij moderne tandwieltransmissies voor grote vermogens en grote
omtrekssnelheden doen zich factoren voor, die een grotere krimp-
maat vereisen. Men gaat dan wel tot 1~040 .
Door het krimpen kan reeds een aanmerkelijke spanning in de krans
optreden, waarbij nog de spanning ten gevolge van de tandbelasting
moet worden opgeteld.
Wanneer zich het geval voordoet, dat een op grond hiervan vastge-
stelde krimpmaat niet voldoende is om het wringmoment over te bren-
gen, dan kan men de kransdikte s (fig. 84) vergroten, waardoor de
meeneemcapaciteit van de krimpverbinding toeneemt, of men brengt
extra verbindingselementen aan tussen de tandkrans en de naaf.
Hierbij is het van het grootste belang dat de constructie zodanig is
ontworpen en uitgevoerd, dat kerfwerking vermeden wordt.
De factoren zijn:
A. Men heeft een grotere kIemkracht nodig, omdat men speciaal staal
toepast, waarbij grotere tandkrachten toegelaten mogen worden.
Zijn bovendien de wieldiameters groot, dan zijn de kromtestralen
der tandflanken dat ook: De gebruikelijke berekening (par.6-b-II
formule 7) voert dan tot hoge tandkrachten.
B. De kIemkracht is echter juist kleiner. De oorzaken hiervan zijn de
volgende:
Omdat het speciale staal kostbaar is, neemt men de kransdikte
zo gering mogelijk en bij een gegeven krimpmaat is de kIemkracht
dan kleiner.
Verder kan de warmteontwikkeling ons parten spelen (par. 8 en
par. 10).
Bij een hogere belasting treedt grotere warmteontwikkeling ten ge-
volge van wrijving op. De evenwichtstemperatuur , waarbij de naar de
omgeving afgestroomde warmte gelijk is aan de opgewekte warmte ,
ligt dan hoger. De grotere warmteontwikkeling treedt hoofdzakelijk op
aan de tandflanken en in de tandkuilen en totdat de nieuwe evenwichts -
toestand bereikt is "loopt de temperatuur in de tandkrans dus vóór".
154
Gedurende die periode is de kIemkracht dus kleiner.
Men bedenke dat bij een krimpmaat van 10~O een temperatuursstij-
ging van de tandkrans ten opzichte van de naaf van 90° C de kIemkracht
volledig doet verdwijnen.
Een derde oorzaak van kiemkrachtvermindering is, dat bij hoge
omtrekssnelheid de centrüugaalkrachtswerking op de krans niet meer
te verwaarlozen is.
Voorts treedt het verschijnsel, dat de schuifspanning tussen krans
en naaf in de omgeving van het aangrijpingsgebied van de tandkracht,
een veelvoud is van de gemiddelde schuüspanning, bij grotere diame -
ters in sterkere mate op. Hierdoor kan plaatselijk kruipen optreden.
Opmerking 1.
Bij hoogbelaste krimpverbindingen zijn de vormafwijkingen en de
oppervlaktegesteldheden van naaf en krans van zeer wezenlijke beteke-
nis. Men heeft dus zorg t e dragen voor een voldoend grote vormnauw-
keurigheid en voor een voldoend kleine oppervlakte ruwheid.
Opmerking 2.
Bij bronzen tandkransen, zoals zeer veel toegepast voor wormover-
brengingen, is de situatie iets anders.
De elasticiteitsgrens van brons ligt vrij laag en daarom heeft het
toepassen van een flinke krimpmaat hier veel minder effect. Men past
daarom gewoonlijk toe een perspassing H7 p6 of P7 h6, gecombineerd
met een verbinding door middel van pennen.
155
zijn aangebracht.
Deze manier van een tandwiel opbouwen is reeds vele eeuwen toege-
past en kwam vooral veel voor bij de houten tandwielen van molens.
Tegenwoordig wordt deze constructie nog steeds toegepast in draaikra-
nen, draaibruggen, ophaalbruggen, bascule-bruggen en merkwaardi-
gerwijze ook in sommige uurwerken.
Het aldus geconstrueerde wiel heet pennenwiel, lantaarnrad of bon-
keiaar .
De benaming pennenwiel is zonder meer begrijpelijk. De naam lan-
taarnrad vindt zijn oorsprong in de gelijkenis van de opbouw van dit
pennenwiel met die van een middeleeuwse lantaarn. De naam bonkelaar
komt van bonkel, dat is in de oud-Hollandse waterbouwkundige en mo-
lenbouwkundige terminologie de naam van de cilindrische pen.
Het wiel werd dan bonkelaar genoemd, ook de naam schijfloop werd
gebruikt.
Genoemde oude benamingen zijn niet overal gehandhaafd.
In de kraanbouw noemt men tegenwoordig dikwijls juist het rondsel
dat op het pennenwielloopt, de bonkelaar of beukelaar, terwijl het ook
voorkomt, dat men de cilindrische pen de beukelaar noemt.
156
Daarom is de voet cirke lvormig afgewerkt met een straal van 17,5
mm, waarbij het middelpunt van deze cirkelboog ligt op de kuilhartlijn
4, 5 mm binnen de steekcirkel, de radiale speling is dan 6 mm o
Het eerder getekende kopprofiel laat men nu vloeiend overgaan in
deze voetafronding.
De kopcirkel moet men zodanig kiezen, dat enerzijds de tanden niet
te spits worden, anderzijds het ingrijpquotiënt ruim boven 1 ligt.
De ingrijpweg van de zo juist geconstrueerde tandflank ligt geheel
links van de pool en valt bijna samen met de steekcirkel van het grote
wiel.
Op het moment van ingrijpen -immers moet de normaal in het raak·-
punt door de pool gaan. Voor de aanraking tussen pen en tand links in
de figuur, vindt men dus het ingrijppunt, door de verbindingslijn van
penmiddelpunt en pool te snijden met de pencirkel.
Het aldus gevonden punt van de ingrijplijn ligt vlak boven de steek-
cirkel van het wiel. .
De grootte van de diameter van de rondselkopcirkel is gekozen op
226 mmo
De lengte van het stuk steekcirkel van het wiel tussen de pool en de
rondselkopcirkel is ruim 60 mm, waardoor het ingrijpquotiënt 0,96 zou
bedragen.
Men kan echter aannemen, dat hoewel theoretisch de ingrijping van
de in fig. 86 geconstrueerde linker tandflank uitsluitend links van de
pool plaats heeft, praktisch de rondseltand wanneer het rondsel links-
omdraaiend als drijver optreedt, de cilindrische pen van het wiel toch
ook reeds zal medenemen, wanneer de rondseltand zich nog rechts van
de pool bevindt.
Men kan aannemen dat het begin van dit contact plaats heeft, wanneer
de drijvende rondseltandflank zich, zoals getekend, bevindt op een af-
stand gelijk aan de straal van de pen rechts van de pool.
Hierdoor bedraagt het ingrijpquotiënt ruim 1.,2.
De omstandigheden, waaronder een pennenwiel wordt toegepast, zijn
gewoonlijk van dien aard, dat op een nauwkeurige ondersteuning van
rondsel en wiel niet te rekenen valt.
In verband daarmede kiest men de tandbreedte gewoonlijk niet gro-
ter dan 5 x modul.
157
HOOFDSTUK III
Men kan dus rechte tandwielen opvatten als een bijzonder geval van
kegelwielen. Immers wanneer men de hàek (cp, + CP2) waaronder de as-
hartlijnen elkander snijden laat naderen tot nul, dan verplaatst het
snijpunt zich naar het oneindige en gaan de kegelwielen over in rechte
tandwie len.
Op de steekkegel neemt de modul af, naarmate men dichter bij de
top komt. _
Bij sterkte-berekeningen moetmensteedsde gemïddelde
m 0 d u I gebruiken. Daarentegen moet men op de werktekening steeds
de grootste modul vermelden, want de buiten-omtreks-
m 0 d u I is de n 0 min a I e m 0 d uI.
Bij rechte tandwielen geldt:
zt! r?
tandentalverhouding i =- = -.
ZI r,
159
als een bijzonder soort tandwielen zien, dat men toepast wannee r men
geen rechte tandwielen kan gebruiken.
Bijvoorbeeld wanneer men in een poldergemaal de verticale as van
een centrifugaalpomp moet aandrijven door middel van een Dieselmo-
tor y dan moet men wel kegelwielen toepassen.
Daarentegen zal men bij electrische aandrijving de voorkeur geven
aan een stel rechte tandwielen met verticale assen, aangedreven door
een flensmotor met verticale as. Uiteraard kan men deze tandwielen
nu niet door indompelen smeren, maar moet men met behulp van een
tandradoliepomp olie op de tanden spuiten.
Wanneer men bij cilindrische wielen met schuine tanden het ene
wiel evenveel "rechts" maakt als het andere "links", dus wanneer de
som van f3 1 en f3 a nul is, dan heeft men een stel tandwielen voor even-
wijdige assen.
Wanneer de Rom van f3 1 en f3 2 niet nul is, dan heeft men een stel
wielen voor elkander kruisende assen. Dit type overbrenging wordt
nader besproken in par. 19 en 20. Bij kegelwielen met schuine of ge-
bogen tanden bestaan deze twee mogelijkheden ook. Men kan dus kegel-
wielen vervaardigen voor elkander snijdende en voor elkander krui-
sende ashartlijnen. De laatstgenoemde z. g. schroefkegelwielen of hy-
poïde wielen worden in dit boek niet besproken. (zie fig. 91).
160
Het blijkt nu dat men praktisch dezelfde tandvormen krijgt wanneer
men de tanden niet begrenst door de bolevolventes, maar door zoda-
nige kromme lijnen op de aanvullingskegels, dat deze kromme lijnen
in de uitgeslagen kegelmantels evolventes zijn met steekcirkelstralen
Tal Q en Ta 2 Q.
De steekcirkelstraal
Zl m
Ta Q ;::.:---
1 2 cos <Pl
en
Z2 m
TaaQ = •
2 cos <P2
Hieruit volgt dat de eigenschappen van de tandprofielen gelijk zijn
aan die van rechte wielen met een aantal tanden
=--
cos <P1
resp.
Z2
zfictiefa = cos ~ ,
161
uitgeslagen aanvullingscilinder een rechtlijnig t andprofie l opleve r t , de
gebruikte rechtlijnige beitel de aanvullingscilinder niet precies vol -
gens deze (nu weer opgewikkelde) lijn snijdt.
Opmerking. In par. 14 werd vermeld dat kegelwielen voorzien kun-
nen zijn van rechte of schuine tanden en dat het ook mogelijk is dat de
tanden gekromd volgens een cirkel, evolvente of epicycloiäe over de
kegelmantel liggen.
Dit betekent dus, dat bij het kroonwiel (schijfwiel of Planrad), dat
bij deze kegelwielen behoort, de snijlijnen van de tanden met het plat-
te steekvlak (waartoe de steekkegel is "ontaard") respectievelijk rech-
ten, cirkels, evolventes of epicycloiäes zijn.
162
P NUT I gelijk is aan de nuttige omtrekskrachtaan de bedrijfssteekkegel
P NUTb '
Daarnaast komt ook nog een andere in fig. 95 aangegeven correctie.,.
methode voor, die vooral aandacht besteedt aan de voetdikte van het
rondsel.
Hier is de profielverschuivingsfactor Xl en daarmede ook XI:! niet
over de gehele kegelmantel gelijk, maar de getalwaarde van Xl en v,a n
x g wordt naar de top toe groter.
De modul neemt naar de top toe af en daarmede ook de voetdikte.
Door de hier beschreven correctiemethode heft bij het rondsel de
naar de top toe toenemende positieve correctie deze vermindering ge-
deeltelijk op.
Bij het wiel wordt in de richting van de top de negatieve correctie
groter .
De tandvorm van het wiel nadert echter de heugelvorm, de voetdikte
is daardoor zo groot mogelijk en wordt nagenoeg niet beihvloed door
deze negatieve correctie.
"
Par. 17. DE TANDKRACHT BIJ KEGELWIELEN MET RECHTE
TANDEN, ZIJN ONTBINDING IN DRIE COMPONENTEN,
AXIALE KRACHT
We veronderstellen dat Xl + x g = O.
De tandkracht wordt geconcentreerd gedacht in een punt P halver-
wege de breedte, zie fig. 92.
Links is getekend een doorsnede door punt P, loodrecht op de lijn
TP . De totale op het wie 1 werkende tandkracht P TOl die optreedt wan-
neer het rondsel drijft, is in deze doorsnede onverkort getekend. We
ontbinden deze kracht in een component P NUT I die in P aan de steekcir-
kel raakt en een component PHUTltgCl! die loodrecht op P HUTf staat.
P NUT I is de nuttige omtrekskracht aan de fabricagesteekkegel, dez e
is gelijk aan het wringmoment op het rondsel, gedeeld door de gemid-
delde fabricagesteekcirkelstraal r gem1 van het rondsel.
De notatie is dezelfde als die werd toegepast bij wielen met schuine
tanden in par.3-f-VI en bij de berekening van rechte tandwielen in par.
5-a en volgende.
Vervolgens wordt in de rechter doorsnede der twee wielen de kracht
P NUT! tg Cl! ontbonden in P NUT f tg Cl! sin <PI en P HUT f tg Cl! sin <PI:! •
De totale tandkracht P TOT is dus ontbonden in drie onderling lood-
recht staande componenten: PNUT " P..,UTf tg ex sin <PI en PNUTf tg Cl! sin (,Og •
De eerste twee componenten moeten worden opgenomen door de ra-
diale lagers van de wielas. De laatste component P NUT ftg Cl! sin <Pa is de
axiale kracht waarmede het wiel van, het snijpunt der astlartlijnen T
afgeduwd wordt.
, Op dezelfde wijze kan m,e n de totale tandkracht op het rondsel ont-
binden in drie onderling loodrecht staande componenten.
163
Deze componenten zijn dan gelijk en tegengesteld gericht aan de
voor het wiel gevonden componenten. Uiteraard moeten bij het rondsel
de componenten groot P NUT' en P HUT ' tg Q! sin CPa opgenomen worden
door de radiale lagers van de rondselas l terwijl de component groot
P HUT' tg Q! sin CPI het rondsel van het snijpunt der ashartlijnen Tafduwt.
Men moet dus lagers aanbrengen, geschikt yoor het opnemen van
deze axiale componenten en de aandacht wordt gevestigd op de in par.
14 genoemde eis, dat rondsel en wiel op de juiste afstand moeten staan
van het snijpunt der twee ashartlijnen.
Rekenvoorbeeld:
Gegeven een stel kegelwielen met rechte tanden voor een as hoek van
90° : 20 op 80 tanden, modul 10, breed 80, ingrijphoek 20°.
Overgebracht wordt 30 pk bij 200 omw./min. van het rondsel.
Gevraagd met welke kracht wordt het rondsel van de top van de ke-
gel afgeduwd en met welke kracht het wiel?
Het wringmoment op het rondsel bedraagt 107400 kgfmm.
De gemiddelde diameter van de fabricagesteekkegel van het rondsel
is 180 mm, zodat P HUT ' = 1190 kgf.
De halve tophoek van de fabricagesteekkegel van het rondsel CPl =
:..: 14° 2' •
De axiale kracht op het rondsel is dus 1190 tg 20° sin 14° 21 = 105 kgf
en die op het wiel 1190 tg 20° sin 75° 58 T = 420 kgf.
Opmerking. Bij kegelwielen met schuine of gebogen tanden is de
richting van P TOT een andere en de ontbinding in drie componenten is
ingewikkelder. Zie de literatuur opgegeven in par. 14.
Onder de aandacht wordt gebracht, dat het schuin of gebogen lopen
der tanden onder meer een extra axiale component oplevert. Deze ex-
tra axiale component kan naar de top toe gericht zijn, of van de top af,
dat hangt af van de volgende factoren: rondsel drijvend of wiel drijvend,
draairichting en richting der tanden. Wanneer deze extra axiale com-
ponent op het rondsel van de top af gericht is, dan is hij op het wiel
naar de top toe gericht en omgekeerd. Men kiest de richting der tanden
bij voorkeur zodanig, dat bij de het meest voorkomende situatie ten
aanzien van draairichting en van de vraag wie drijver is en wie volger,
het rondsel van de kegeltop afgeduwd wordt.
164
Uitgangspunt is formule (6) van par. 6-b-II.
P NORM 1 1 a
k ::::-- (- +-) kgf/mm . (6)
2 b P1 P2
Nu is
r gem2 == i r gem1
165
Voorts geldt ook:
of
1 1
-. 2+ 1 = - -2 - ,
1 cos CPl
zodat i
cos CPl =
~
Na invulli ng in form.( 16) komt er:
i
P WERK = kb sin 2 ~ r gem1 - - - - (17)
~
Nu is
dia-
P WERK moet natuur lijk ook hier bepaal d worde n op de gemid delde
meter van het rondse l of van het wiel, dus in fig. 92 in punt P.
b is de lengte van de kegelm antel in mmo
m gem is de gemid delde modul in mmo
ql is de tandvo rmfac tor voor kegelw ielen.
De tandvo rmfac tor q voor rechte tanden van rechte tandw ielen
wordt opgezo cht in tabel VIII bij de tandaa ntallen Zl en Z 2 •
De tandvo rmfac tor ql voor rechte tanden van kegelw ielen wordt
166
- ~ - - - - - -~-- -------------~---
167
HOOFDSTUK IV
SCHROEFWIELOVERBRENGINGEN EN WORMOVERBRENGINGEN
168
--"' - - --- -- - - - - - -- - - - -~ .
169
-------
voor de omtreksmodulus
\
:
mn mn
m --- m ----
Ol - cos f3 O2 - cos f3a
1
voor de fabricagesteekcirkeldiameter:
Zl mn
Dl :;;::---
cos f3 1
voor de tandentalverhouding:
170
aangegeven, dan wordt de wieltand naar links geduwd.
De kracht die de wieltand dan op de rondseltand uitoefent, is naar
rechts gericht. Gedurende de tijd dat een tand de ingrijping doorloopt,
komt achtereenvolgens een reeks van verschillende situaties voor.
Hieruit is de in fig. 98 getekende gekozen, ter nadere beschouwing
van de krachtswerking op het rondsel.
Uitgegaan wordt van de veronderstelling dat, bij de getekende draai-
richting, de wieltand op de rondseltand twee krachten uitoefent en wel:
P TOT die in de doorsnede XX onverkort is getekend en de, het rondsel
remmende, wrijvingskracht W =: f P TOT die in het aanzicht onverkort is
aangegeven (f =: wrijvingscoëfficiënt),
In de doorsnede ontbinden we P TOT . in Q en R.
We brengen Q over naar het aanzicht waar deze component ook on-
verkort getekend kan worden.
In het aanzicht stellen we Q en W samen tot U.
De hoek tussen U en Q is groot IJl en nu geldt:
W f P TOT f
tg IJl == - :=:= (20)
Q P TOT cos O!in cos O!in
We zullen IJl de fictieve wrijvingshoek noemen.
Vervolgens ontbinden we U in P NUT 1 en P NUT :3 '
Uitgaande van P TOT en W komen we dus tot drie onderling loodrecht
staande componenten: P NUT 1, P NUT 2 en R.
P NUT 1 is de nuttige omtrekskracht aan de steekcilinder van het
rondsel en wordt dus gevonden uit:
P NUT 2 '"'
171
Tenslotte wordt R gevonden uit:
P NUT 1 cos IJ I tg O!in
R :0: Q tg O!in "" U cos IJ' tg O!in := . (22)
sin (h + IJ')
Nuttig effect.
Bij het beschikbaar stellen van een kracht P HUT1 aan de steekcilin-
der van het rondsel, komt er aan de steekcilinder van het wiel een
kracht beschikbaar groot:
tg(Y 1 +IJ')
wanneer er wrijving is, en een kracht groot:
(23)
172
wanneer er wrijving is, en een kracht groot:
P~UT2 tg Y1 ,
wanneer er geen wrijving is.
Hieruit volgt dat het nuttig effect, voor het geval het wiel het rond-
sel drijft, bedraagt:
tg (h - /-Lt)
1"/2 = - - - - - (25)
tg Y1
Getallenvoorbeeld.
Voor een wrijvingscoëfficiënt van 0,1 en ain :::: 20° , is /-L' ongeveer
6°. In onderstaande tabel zijn enkele nuttige effecten voor schroefwiel-
overbrengingen voor_ elkander loodrecht kruisende assen opgenomen
[Link] /-L' = 6° .
Hellingshoek Hellingshoek Nuttig effect Nuttig effect
rondsel Yl wiel Y 2 rondsel drijft wiel drijft
(= tandhoek (= tandhoek 1"/1 1"/2
wiel (32) rondsel fh)
tg 00
6° 84° ~~ = 0494 --- = nul
tg 12° ' tg 6°
tg 10° tg 4°
10° 800 - - - :::: 0,615 - - - :::: 0396
tg 16° tg 10° '
Opmerking 1.
De formules (24) en (25) voor P~UTl en 1"/2 kunnen ook op andere ma-
nier afgeleid worden. Immers aan het begin van deze paragraaf von-
den we dat, wanneer het rondsel 1 het wiel 2 drijft, geldt:
173
P NUT1
P HUT 2 == ----'--- (21)
tg (Yt +IJ.I)
en
tg Yt
~l == • (23)
tg(Yl +IJ.I)
En dus geldt wanneer het wiel 2 het rondsel 1 drijft:
1 P~UT2
HUT1
P == tg (Y2 +IJ.I)
en
tg Y2
~:3 ==-----
tg(Ya+lJ.l)
174
en uit fig. 98 volgt:
P NUTl
P ::::------
TOT cos f3 1 cos 0ln
175
Voor Y 1 :=: Il' is 1)2 nul. (fig.100-a).
Bij toename van Y1 neemt 1)2 toe, om een maximum te bereiken bij
Y1 :=: 45° + ~ Il' (fig.100-b), daarna neemt 1)2 weer af (fig. 100-c) om bij
Î'! :=: 90° uiteraard nul te zijn.
Wanneer de waarde van een van beide voornoemde breuken nul of
negatief is, noemt men de betrokken overbrenging zelfremmend. Deze
benaming is misleidend. Hierop wordt aan het eind van deze paragraaf
nader ingegaan.
176
"Machine cut gears. Worm gearing" en aan Thomas "Die Tragfähig-
keit der Zahnräder", zijn vermeld in Tabel X.
2. Men bewerkt de overbrenging zorgvuldig en streeft naar een zo glad
mogelijk flankoppervlak.
3. Men omgeeft de overbrenging met een olie- en stofdichte schroef-
wiel- resp. wormwielkast, waarbij de ondersteuning der assen zorg-
vuldig uitgevoerd wordt en smering plaats heeft door indompelen in
of opspuiten van olie.
4. Men kiest de hellingshoek Î'1 zo gunstig mogelijk.
Zoals eerder vermeld, wordt voor het nuttig effect TIl het maximum
bereikt, wanneer 1'1 :=: 45° - ~ IJ. , .
Bij schroefwieloverbrengingenis deze hoek gemakkelijk te bereiken.
Bij worm en wormwieloverbrengingen is dat niet zo gemakkelijk,
zie par. 21-a.
177
In fig. 102 is getekend het "hellend vlak geval", overeenkomend met
het geval, dat in fig, 98 en 99 het wiel 2 het rondsellof de worm 1
drijft,
HD komt overeen met P~UTl •
GD komt overeen met P~UT 2 .
WD",fN D ·
Voor het geval dat het lichaam met een eenparige snelheid over het
hellend vlak omlaag beweegt, of dat het lichaam in rust is, maar op
het punt omlaag te gaan bewegen, geldt:
HD ", GD tg (Y1 - J.L),overeenkomend met (24).
In dit geval is HD dus de kracht, waarmede men het lichaam tegen
moet houden, opdat het niet eenparig versneld de helling af zal glijden.
Wanneer de hellingshoek Y1 kleiner wordt en de wrijvingshoek J.L
groter, dan zal HD kleiner worden en afnemen tot nul.
Wil men bij een nog kleinere waarde van de hoek Yl en grotere
waarde van de hoek J.L het lichaam in een situatie brengen, waarbij het
of met eenparige snelheid omlaagglijdt, of in rust verkeert, maar op
het punt van omlaagglijden, dan zal HD in absolute waarde weer toene-
men, maar nu andersom gericht zijn, fig. 103.
Dit betekent, dat men het lichaam niet moet tegenhouden, maar juist
er aan moet trekken, om het in de situatie te brengen van het eenparig
omlaagglijden, of van het in rust verkeren, maar dan op het punt ván
omlaagglijden,
Deze situatie doet zich voor, wanneer de hellingshoek kleiner is dan
de wrijvingshoek en per definitie heet een schroefwiel- of wormwiel-
overbrenging zelfremmend, wanneer de hellingshoek Y1 kleiner is dan
of gelijk is aan de fictieve wrijvingshoek J.L'.
De consekwentie van zelfremmendheid in fig. 103 is de volgende:
Wanneer het lichaam in rust is, zal het niet uit zich zelf de helling
gaan afglijden, hoe groot het gewicht GD ook is.
Wanneer het lichaam de helling afglijdt en wanneer h precies ge-
lijk is aan J.L, dan zal, wanneer er overigens geen wrijvingsweerstan-
den optreden, het lichaam eenparig blijven bewegen. Voor het geval Y:
kleiner is dan J.L, komt het lichaam tot stilstand, hoe groot GD ook is.
De consekwentie van zelfremmendheid in fig. IOO-a, voor het geval
het wiel 2 het rondsel lof de worm 1 probeert te drijven, komt geheel
met het voorgaande overeen.
In stilstand zal wiel 2 het rondsel lof de worm 1 niet aan het draai-
en kunnen krijgen, hoe groot P~Ul :' ook is. Wanneer de overbrenging
in beweging is en y ~ ::: J.L' , terwijl er overigens geen wrijvingsweer-
stand optreedt, dan zal de overbrenging eenparig blijven bewegen.
Wanneer Y: kleiner is dan J.L', dan zal het wiel 2 er niet in slagen
het rondsel lof de worm 1 aan het draaien te houden, hoe groot P'.... l ,_
ook, is.
Hoe lang het dan duurt tot de overbrenging tot stilstand is gekomen ,
178
hangt af van de mate waarin [Link] groter is dan ')11 •
Het misleidende van de aanduiding "zelfremmend" is nu, dat dit
woord suggereert dat een constructie waarin een zelfremmende schroef-
wiel- · of wormwieloverbrenging is opgenomen, equivalent is met een
constructie waarin een rem is opgenomen. Dit is niet het geval, zoals
uit het volgende zal blijken.
Een rem is een mechanisme waarmede men .arbeidsvermogen van
beweging kan omzetten in een andere vorm van arbeidsvermogen (b. v.
warmte of electrische energie) over een korte en regelbare remweg.
In stilstand is het verschil nu dat, wanneer men bij een "echte rem"
het af te remmen wringmoment steeds groter maakt, deze rem ten-
slotte zal gaan slippen.
Terwij I wanneer men in fig . 1OO-a het wringmoment op wiel 2 steeds
groter maakt ~ deze slipmogelijkheid niet bestaat en dat dit opvoeren.
tenslotte tot breuk leidt. Er is hier geen spr ake van een remmende,
maar van een blokkerende werking.
In beweging ligt het verschil in de lengte van de remweg.
Deze is bij een "echte rem" kort.
Bij een zelfremmende schroefwiel- of wormwieloverbrenging is dat
ook het geval~ wanneer de fictieve wrijvingshoek [Link] veel groter is dan
de hellingshoek ')11 • Is [Link] maar weinig groter dan ')11 ' of er aan gelijk,
dan is de remweg zeer lang, resp. oneindig lang.
Hierbij komt nog de complicatie, dat [Link] sterk kan varieëren. Bij
stilstand kan dit veroorzaakt worden door trillingen van de omgeving
en / of verandering in temperatuur, bij beweging door verandering in
temperatuur en lof glij snelheid.
De Engelse en Duitse aanduiding resp. irreversible en selbsthem-
mend zijn doeltreffender dan de Hollandse .
Opmerking.
Wanneer een schroefwiel- of wormwieloverbrenging zelfremmend is
voor het geval de ene partner de drijver is, dan is voor het geval dat
de andere partner de drijver is~ het nuttig effect kleiner dan 0,5.
Par.20-d. PUNTAANRAKING
In fig. 104 zijn twee samenwerkende schroefwielen voor elkander
loodrecht kruisende assen getekend.
In doorsnede X-X is voor een transversale doorsnede van wiel 1 de
ingrijpweg AB aangegeven, in doorsnede Y - Y van wiel 2 de ingrijpweg
CD.
De meetkundige plaats van de punten, waar de actieve delen der
tandflanken van alle achter elkander liggende transversale doorsneden
van wiel 1 achtereenvolgens in ingrijping kunnen komen, is een vlak
dat in doorsnede X-X het vlak van tekening loodrecht snijdt volgens de
lijn AB.
De projectie van deze meetkundige plaats in het bovenaanzicht is de
rechthoek AABB.
179
-~ - --- ----.-=--
180
- - - -=--- - -- - --
beeld tot 2,5 mn bij 5,5 mn' De afmetingen van de rechthoek geven een .
goede aanwijzing hoe breed men de velgen der wielen zou kunnen ma-
ken, namelijk iets breder dan de overeenkomende rechthoekszijde lang
is.
Het heeft natuurlijk geen zin de velgen veel breder te maken.
Maar uiteraard is hiermede de in de formule in te vullen breedte
nog niet bepaald.
Thomas neemt de in rekening te brengen breedte van een schroef-
wiel gelijk aan de omtrekssteek van het samenwerkende wiel.
Hij stelt dus:
m n 1T m n 1T
bl =---
cos {32 cos {31
Bij tandhoeken die niet te ver van 45° afliggen, geeft dit aanvaard-
bare uitkomsten, bij combinaties van grote en kleine tandhoeken ech-
ter niet.
Niemann neemt de velgbreedte gelijk aan 10 m n en stelt in de be-
rekening de breedte ook gelijk aan 10 m n in de volgende formule :
(27 )
181
--- ~ ---~-- -------
2 2
Cg = 0,40. 1. :=: 0,146 kgf/ mm ,
2 + 3,48
MW I = 73,4 x 48 kgfmm.
Het aantal pk aan de rondselas is dus:
MW 1 n,
716200
=73,4.716200
48. 600
= 2,95 pk.
_ tg )'t _ tg 30° . _ 0 87
77 - - - , •
1 tg (')\ + [Link]) tg (300 + 3') 30 1)
Aan het wiel is dus beschikbaar 0,87 x 2,95 =2,56 pk bij 267 omw. / min.
182
Par. 21. WORM EN WORMWIEL
183
over de normaalmodul m n en de beide omtreksmodulussen mo 1 en mo ,?
is gezegd, geldt onveranderd voor worm en wormwiel.
Dus m n 1 '"' m n :! .
De omtreksmodul van de worm is:
mn
mOl'" •
cos {31
Uit par. 3-f bleek dat men van cilindrische wielen met schuine tan-
den of schroefwielen, gewoonlijk de normaalmodul m n opgeeft.
Bij worm en wormwiel geeft men gewoonlijk de omtreksmodul van
het wiel op.
De motivering hiervan wordt gegeven in par. 21-c-III.
De omtreksmodul van het wiel is gelijk aan de modul, gemeten in
een axiaal vlak van de worm.
Ter vermijding van misverstand zullen we deze modul van de index
"AX" voorzien.
Bij de constructie van worm e n wormwiel blijkt nu, dat een waarde
voor de hoek Yl van 45(' - ~j JJ.!, moeilijk te bereiken is. Immers het
opvoeren van het aantal gangen Zl van de worm vereist een evenredig
opvoeren van het aantal tanden z : van het wiel, t eneinde dezelfde tan-
dentalverhouding i aan te houden en maakt dus de constructie duurder.
Terwijl het verkleinen van de diameter van de steekcirkel van de
worm stuit op het bezwaar, dat de elastische vervorming van de worm
184
de juiste ingrijping, bij te ver doorgezette verkleining, te nadelig gaat
beinvloeden. Bovendien is dan de afwikkelfrees, nodig voor de bewer-
king van het wormwiel, moeilijker te vervaardigen en ook minder goed
bestand tegen de krachten, die tijdens het frezen van het wormwiel op-
treden. Het vaststellen van het aantal gangen en de steekcirkeldiame-
ter van de worm is dan ook steeds het zoeken naar een compromis,
waarop bij de berekening van worm en wormwiel nader zal worden in-
gegaan.
Grootste en kleinste tandentalverhouding.
Benodigde plaatsruimte
De grootst mogelijke tandentalverhouding bij worm
en wormwiel wordt bepaald door de capaciteit van de machine waarop
het wormwiel vervaardigd wordt.
Uit een oogpunt van tandwieltheorie is er geen bezwaar tegen zeer
grote vertragingsverhoudingen, bijvoorbeeld 500. In aandrijvingen van
astronomische instrumenten en van draaitafels van frees banken komen
zulke grote vertragingsverhoudingen wel voor.
. In de meeste gevallen echter, zal men er toe komen deze verhou-
ding te splitsen, bijvoorbeeld in een worm en wormwiel met een ver-
tragingsverhoudingvan 60 à 65, gevolgd door een rechte tandwielover-
brenging, vertragingsverhouding ongeveer 8. Deze combinatie is goed-
koper en neemt minder plaats in dan een worm en wormwiel voor een
vertragingsverhouding 500.
Het is moeilijk aan te geven, waar de grens tussen splitsen en niet
splitsen ligt. Als algemene richtlijn zou kunnen gelden, dat tandental-
verhoudingen v~ .n worm en wormwiel boven 60 à 80 minder voorkomen.
Een worm en wormwieloverbrenging neemt bij grotere tandental-
verhoudingen (boven 20 à 30) in het algemeen minder plaats in dan een
meertrappige rechte tandwieloverbrenging.
Voor kleinere vermogens en voor periodiek bedrijf is de aanschaf-
fingsprijs daarvan dan ook gewoonlijk lager. Men dient echter wel in
het oog te houden dat niet alleen de aanschaffingskosten, maar ook de
energiekosten op langere termijn een rol spelen. Heeft men een worm
en wormwiel met enkelgangige draad, met een vertragingsverhouding
van 50, ingebouwd in een geheel gesloten oliebadkast, waarbij de assen
ondersteund zijn door rollende lagers, dan kan men met een verlies
van circa 30% rekenen. Een tweetrapstandwieloverbrenging, eveneens
zorgvuldig uitgevoerd en ingebouwd, heeft slechts circa 4 ~ verlies.
De energiekosten op langere termijn zijn dus voor worm en worm-
wiel aanmerkelijk hoger, terwijl de aandrijvende motor ook hoger in
prijs zal zijn.
De kleinste tandentalverhouding
Vroeger voerde men een worm en wormwiel zelden uit voor een
tandentalverhouding kleiner dan 6.
Voor de gevallen waarin men aan een worm en wormwiel om een
185
van hun karakteristieke eigenschappen de voorkeur geeft (b.v. de krui-
sende stand der assen en de geruisloosheid), is er de laatste tijd ook
voor tandentalverhoudingen tussen 1 en 6 een constructie ontwikkeld.
Het probleem bij kleine tandentalverhoudingen is dat de warmteontwik-
keling, tengevolge van de optredende verliezen, moeilijkheden geeft.
Immers, in verhouding tot de afmetingen van de wormwielkast is de
modul groot. Het over te brengen vermogen, berekend uitgaande van
de vlaktedruk op de tandflank en van de buigspanning in de tandvoet, is
dus ook in verhouding groot en daarmede de warmteontwikkeling.
Men vermindert nu deze warmteontwikkeling door een tandvorm te
kiezen, waarbij een zo gunstig mogelijke smeringstoestand optreedt,
door de hellingshoek van de gangen van de worm op te voeren t ot e'en
zeer gunstige waarde en door de worm te harden en te slijpen.
Men verbetert de warmteafvoer door op de wormas buiten de worm-
wielkast een ventilator te plaatsen en de wormwielkast van koelribben
te voorzien. Ook past men soms waterkoeling toe.
Lijnaanraking. Hogere belastbaarheid
Tijdens de ingrijping van de gangen van de worm met de tanden van
het wormwiel, treedt lijnaanraking op. De oorzaak hiervan is, dat de
worm, waarmede het wormwiel samenwerkt, dezelfde vorm heeft als
de afwikkelfrees waarmede het wormwiel bewerkt wordt (zie par.21-b).
Bij schroefwielen voor elkander kruisende assen treedt, zoals is
aangetoond in par. 20-d, puntaanraking op.
Worm en wormwiel zijn dus veel hoger belastbaar dan schroefwie-
len voor kruisende assen.
Worm en wormwiel ongeschikt, of minder geschikt
voor de aandrijving van grote bewegende massa!s
Bij een draaikraan en draaibrug, een basculebrug enz. zijn de af-
metingen van het drijfwerk klein in verhouding tot de bewegende mas-
sats.
Wanneer men in zulk een drijfwerk een zelfremmende wormover-
brenging heeft ingebouwd, dan bestaan er, na het uitschakelen van de
motor, de volgende twee mogelijkheden:
a. De vertraging van de bewegende massats vindt in sterkere mate
plaats dan de vertragIng van motoras en wormas. "De wormas loopt
dus voor". De oorzaak hiervan is dat de weerstanden, die de bewe-
gende massa1s ondervinden naar verhouding tot hun arbeidsvermo-
gen van beweging, groter zijn, dan de weerstanden die motoras en
wormas in verhouding ondervinden.
In dit geval blijft de wormas het wormwiel nog een weinig aandrij-
ven, maar nu dus niet met behulp van het wringmoment, afkomstig
van de electromotor, maar met hehulp van het wringmoment, af-
komstig van zijn "surplus" aan arbeidsvermogen van beweging.
Het wormwiel remt dit surplus af. De tandbelasting is tijdens dit
proces gering, want de afmetingen van het drijfwerk en daarmede
186
de massa war en immers gering "
b. De vertraging van de bewegenrie massa!s vindt in mindere mate
plaats dan de vertraging van motoras en wormas. "De wormas loopt
dus achter". Wanneer tijdens het normaal aandrijven van de elec -
t r omot or de worm met zijn rechter flank het wormwiel voortduwt,
dan zal tijdens het uitlopen van het drijfwerk, na het uitschakelen
van de motor, het wormwiel de worm "inhalen" d. w. z. het worm-
wiel door loopt de tand spe ling en gaat op de linker flank van de worm
drukken. Nu gaa"t de zelfremmendheid ons parten spelen.
Immers, wanneer de worm geheel tot stilstand is gekomen en de be-
wegende massa's nog niet, dan moet al het resterende arbeidsver-
mogen van beweging uitgeput worden over een remweg, waarvan de
lengte nul is, want de worm blokkeert het wormwiel.
De tandbelasting kan hierbij zeer hoog oplopen en dat terwijl bij de-
ze drijfwerken de afmetingen niet groot behoeven te zijn tijdens het
normale aandrijven door de motor.
Een uitwendige belasting op de aan te drijven massa, bijvoorbeeld
een windstoot op de giek van een draaikraan, kan hetzelfde effect
hebben, n.1. een zeer hoog oplopende tandbelasting.
Een zelfremmende worm overbrenging is dus ongeschikt voor het
aandrijven van grote bewegende massa's.
In het zwenkwerk van een draaikraan treft men dikwijls een worm
en wormwiel aan, omdat deze overbrenging hier zo gemakkelijk in te
bouwen is. De wormas ligt horizontaal, zodat de rem in de normale
stand geplaatst kan worden. De as van het wormwiel staat verticaal,
waardoor hierop het rondsel gemonteerd kan worden, dat op het pen-
nenwiel loopt.
De worm wordt tweegangig gemaakt, zQdat er van zelfremmendheid
geen sprake is.
Bij deze worm bereikt men een hellingshoek van 16° à 20°, waar-
door het nuttig effect, voor het geval het wormwiel de worm drijft,
toch vrij laag is. Vooral is dit het geval, wanneer de overbrenging
enige tijd stil heeft gestaan, waardoor de wrijvingscoëfficiënt tussen
wormwiel en worm wat groter is geworden. De krachtsoverdracht tus-
sen wormwiel en worm verloopt dus vrij moeizaam en daarom verbindt
men het wormwiel met zijn as door middel van een slipkoppeling.
Een niet zelfremmende worm overbrenging is dus matig geschikt
voor het aandrijven van grote bewegende massa's.
De beste oplossing is het toepassen van een tandwielkast met rech-
te en / of kegelwielen, die echter met de rem samen wat moeilijker te
construeren is.
187
Par. 21-b. HET BEWERKEN VAN WORM EN WORMWIEL
De worm
In het profiel dat de draad van de worm kan hebben, is veel variatie.
Al deze wormen kunnen op een draaibank gemaakt worden.
Sommige profielsoorten zijn zodanig, dat deze wormen gefreesd
kunnen worden met een schijffrees. Deze wormen kunnen dan, zo ge-
wenst, nageslepen worden met een slijpschijf die dezelfde gedaante
heeft als de schijffrees.
Ook kan men het profiel zodanig kiezen, dat men de worm op de-
zelfde wijze kan frezen of steken als men dat een cilindrisch rondsel
met schuine tanden doet. Deze worm kan men dan, zo gewenst, naslij-
pen op een slijpmachine, bestemd voor het slijpen van cilindrische
wielen met schuine tanden.
Bij de bespreking in par. 21-c van de verschillende profielen die de
draad van de worm kan hebben, wordt nader ingegaan op deze moge-
lijkheden tot vervaardiging.
Het wormwie l
Het wormwiel wordt bewerkt met behulp van een afwikkelfrees of
een slagmes.
De afwikkelfrees
Een afwikkelfrees is afgebeeld in fig. 50 en in fig. 49 en 51 is aan-
gegeven hoe men met behulp van een afwikkelfrees cilindrische wielen
van rechte tanden voorziet. Hierbij kruist de hartlijn van de afwikke l-
frees het te vertanden wiel onder een hoek van 90° - Î\ en heeft de af-
wikkelfrees een aanzet, evenwijdig aan de hartlijn van het wiel.
Wanneer men nu als kruisingshoek 90n neemt en geen aanzet geeft
evenwijdig aan de hartlijn van het wiel, dan ontstaat een wormwiel.
Het is dan noodzakelijk dat de worm, die men met het aldus vervaar-
digde wormwiel laat samenwerken, op enkele punten na, identiek is
met de afwikkelfrees. De verschilpunten zijn:
De tandkop van de afwikkelfrees is, met het oog op de vereiste kop-
speling tussen worm en wormwiel, groter dan de tandkop van de worm.
De afwikkelfrees heeft, met het oog op de vereiste flankspeling, een
iets dikkere draad dan de worm.
De afwikkelfrees is voorzien van snijgroeven en ter verbetering van
de snijeigenschappen is de afwikkelfrees z.g. "achtergedraaid en ach-
tergeslepen ". .
Tussen de gang van zaken bij het vervaardigen van rechte wielen en
kegelwielen enerzijds en worm en wormwiel anderzijds, is er dus het
volgende principieële verschil.
Bij het vervaardigen van rechte wielen en kegelwielen op een ge-
reedschapswerktuig, dat werkt volgens het z. g. afwikkelsysteem, be-
werkt men met één stuk gereedschap (heugelmes, steekwiel, afwikkel-
frees, steekbeitel) beide wielen.
188
Laat men de aldus vervaardigde wielen samenwerken, dan voldoet
de ingrijping aan de vertandingsregel.
Bij een worm en wormwiel bewerkt men het wormwiel met een af-
wikkelfrees op een gereedschapswerktuig, dat werkt volgens het afwik-
kelsysteem en daarna moet men de worm, die op dit wormwiel komt te
lopen, op enkele punten na, geheel gelijk maken aan de afwikkelfrees.
Populair gezegd: "een wormwiel loopt alleen op zijn eigen gereed-
schap".
Aan de ene kant brengt dat met zich mede, dat men zeer vrij is in
het vaststellen van het profiel van de draad van de worm.
Aan de andere kant heeft men veel meer gereedschap ·nodig, ook al
zou men slechts één profielsoort voor de draad van de worm toepassen.
Ter toelichting volgt een getallenvoorbeeld.
Te vervaardigen zijn negen wormwieloverbrengingen.
Alle negen wormwielen hebben 100 tanden m AX :0= 10.
De wormen zijn allen verschillend en wel: drie eengangige rechtse
wormen met steekcirkeldiameters van resp. 60, 80 en 100 mm, drie
tweegangige rechtse wormen en drie driegangige rechtse wormen met
deze lfde steekcirkeldiameters .
Voor het vervaardigen van de negen wormwielen heeft men negen
verschillende afwikkelfrezen nodig. Wenst men ook over de mogelijk-
heid te beschikken de overbrengingen linksgangig te maken, dan zijn
er nog eens negen linkse afwikkelfrezen nodig.
Waren er echter negen cilindrische tandwielen met 100 tanden, mo-
dul 10, met negen verschillende rondsels te bewerken geweest, dan
had men niet alleen de negen wielen, maar ook de negen rondsels allen
met hetzelfde heugelmes , steekwiel of dezelfde afwikkelfrees kunnen
bewerken.
Het slagrnes
Bij het vervaardigen van wormen en wormwielen kan het da·a rom
gemakkelijk voor1wmen, dat er voor een bepaald wormwiel geen afwik-
kelfrees aanweziJ is. Wanneer het dan het vervaardigen van slechts
één wormwiel betreft, dan behelpt men zich wel met een slagrnes (fig.
107), omdat een afwikkelfrees duur is. Het slagrnes is voorzien van
een cilindrische stift, waarmede het mes in de mantel van een cilinder
wordt vastgezet. Men heeft dus nu een afwikkelfrees met één tand.
Terwijl het grote aantal snijkanten van een afwikkelfrees de tand-
vorm aflevert als een veelhoek met een groot aantal zijden, geeft een
slagrnes een veel grovere benadering van het gewenste en is met de
hand naschrapen dikwijls nodig.
Zl en Z2 0 n der li n g 0 nde e Iba a r
Bij worm en wormwiel. moet men bij een meergangige worm het
aantal tanden van het wiel Z2 en het aantal gangen van de worm Zl bij
voorkeur onderling ondeelbaar maken.
Bij een tweegangige worm kiest men dus detandentalverhoudingb.v.
189
niet 30, maar 29,5 of 30,5.
Bij een zesgangige worm niet 91, maar 9 ~ •
Bij het getallenvoorbeeld van de tweegangige worm zal bij een tan-
dentalverhouding van 29,5, een slagmes achtereenvolgens bewerken
tandkuilno. 1,3,5 .•.•• 57,59 en dan vervolgen mettandkuilno. 2,
4, 6 enz. Daarentegen zal het slagmes bij een tandentalverhouding van
30, vervolgen met 1, 3, 5 enz. Men is dan verplicht de freesbank stil
te zetten en of het slagmes, of het wormwiel op de een of andere ma-
nier over een-axiale steek te verplaatsen.
Wanneer men het wormwiel niet met een slagmes, maar met een
afwikkelfrees bewerkt, is het onderling ondeelbaar maken van Z 2 en Zl
ook voordelig. De veelhoek, waarvan hiervoren sprake was en waar-
mede men de gewenste tandvorm benadert, heeft nu een veel groter
aantal zijden. In het voorbeeld van de tweegangige worm wordt bij een
tandentalverhouding 29,5, een tandkuil bewerkt door de snijkanten van
beide gangen en bij een tandentalverhouding 30, slechts door de snij-
kanten van één gang.
Het wormwiel
In het middenvlak I, in de rechter projectie, is de doorsnede van de
draad van de worm, zoals gezegd, een trapezium.
Wanneer de afwikkelfrees (die hetzelfde profiel heeft! ) draait, dan
190
is het effect daarvan op het wormwiel alsof in dat middenvlak een tra-
peziumvormig heugelprofiel rechtlijnig voortbewogen wordt. Omdat
tegelijkertijd het te bewerken wormwiel gedraaid wordt, is relatief de
situatie in vlak 1 gelijk aan de situatie tijdens het steken van een cilin-
drisch wiel met een trapeziumvormig heugelmes , volgens het afwik-
kelsysteem.
Het profiel van de wormwieltand in dit r:[Link] I is dus evolvent.
In vlak II is de doorsnede van de draad van de worm niet trapezium-
vormig. De situatie in dit vlak is dus gelijk aan de situatie tijdens het
steken van een cilindrisch wiel met een ni e t trapeziumvormig heu-
gelmes , volgens het afwikkelsysteem. De samenwerking van het pro-
fiel van de wormwieltand in vlak II met het profiel van de worm in dat
vlak, voldoet dus aan de vertandingsregel, maar de profielen zijn niet
evolvent.
De eigenschap van evolvente profielen, dat de ingrijping bij veran-
dering van de hartafstand blijft voldoen aan de vertandingsregel, geldt
dus niet voor worm en wormwiel. De inbouwhartafstand van worm en
wormwiel moet nauwkeurig gelijk zijn aan de bewerkingshartafstand
van afwikkelfrees en wormwiel.
Uiteraard is, zoals onmiddellijk te zien is aan de rechter projectie,
het verschuiven van de worm in de breedterichting van het wormwiel
ontoelaatbaar, omdat het wiel de worm omhult en omdat de profielen
in de vlakken I, ll, III en IV niet gelijk zijn.
Uit de hiervoor aangegeven overeenkomst in de bewerking van worm
en wormwiel en van cilindrische wielen volgt ook nog, dat men de
worm niet alleen kan gebruiken als een schroef, maar ook als een
tandheugel.
De worm draait dan niet, maar verschuift in zijn lengterichting en
doet hierdoor het wormwiel draaien of omgekeerd een draaiend worm-
wiel verschuift een worm rechtlijnig. Het afwisselend gebruik van een
worm als schroef en als heugel wordt o. a. toegepast bij stuurinrich-
tingen van schepen.
Het ingrijpveld
De ingrijplijn in vlak 1 (fig. 108) is een rechte lijn.
De ingrijplijnen in de vlakken evenwijdig aan vlak I, zijn kromme
lijnen.
Wanneer we de rechter flank van de draad beschouwen van de recht-
se worm, afgebeeld in fig. 108, dan blijken de ingrijplijnen in de vlak-
ken, die in de rechter projectie met de lijnen ll, III en IV aangegeven
worden, minder steil te lopen dan de ingrijplijn in vlak I.
Daarentegen lopen de ingrijplijnen in de vlakken, die in de rechter
projectie aangegeven zouden moeten worden door lijnen evenwijdig aan
en links gelegen van lijn I, steiler.
(Evenals bij alle andere figuren is de projectiemethode toegepast, die
aanbevolen wordt door het Nederlandse Normalisatie Instituut, de z. g.
Amerikaanse methode).
191
In het hierna volgende stuk, genaamd "Ondersnijdingsprobleem bij
onjuiste keuze van de gegevens van de worm", wordt op het verloop
van de ingrijplijnen aan de hand van fig. 110, dieper ingegaan.
De ingrijplijnen van de linker flank van de draad van de rechtse
worm van fig. lOB lopen in de vlakken ll, rn en IV juist steiler en in de
vlakken gelegen links van vlak I, minder steil.
Het verloop van de ingrijplijnen bij een linkse worm kan men aan
de hand van fig. 108 op analoge wijze beschrijven, wanneer men in het
voorgaande de woorden: "minder steil" en "steiler" verwisselt.
Alle ingrijplijnen samen vormen het ingrijpvlak.
Infig.l09 is gedeeltelijk getekend een eengangige rechtse worm met
een hellingshoek Y1 "" 6° , die samenwerkt met een wormwiel met 30
tanden.
Het deel van het ingrijpvlak, dat door een worm en wormwiel door-
lopen wordt tijdens de volledige ingrijping van één wormwieltand, heet
ingrijpveld.
In fig. 109 is het bovenaanzicht van het ingrijpveld getekend.
Het is enigszins hoefijzervormig en staat ongeveer loodrecht op de
wormwie ltand.
Het ingrijpvlak is ingewikkeld gekromd en bevat twee rechte lijnen.
Een van deze twee is de lijn bestaande uit de polen van alle naast el-
kander gelegen ingrijplijnen. In de projectie links beneden staat deze
lijn dus in de pool P loodrecht op het vlak van tekening. In dezelfde
projectie is de tweede rechte lijn getekend, deze is namelijk de in-
grijplijn in het middenvlak van het wormwiel.
In het bovenaanzicht zijn de twee lijnen aangegeven met AB respec-
tievelijk CD.
De lijnstukken EF en GH worden bepaald door de buitenomtrek KL
en MN van het wormwiel. Het lijnstuk ECH wordt bepaald door de bui-
tenomtrek KRN van de worm en het lijnstuk FDG door de buitenomtrek
LSM van het wormwiel.
In de figuur is onmiddellijk te zien, dat een worm en een wormwiel
een groot ingrijpquotiënt hebben. Het bedraagt hier ongeveer 3.
Het gunstigste deel van het ingrijpveld is dat deel, dat aan weers-
zijden vlak naast CD ligt, waar de ingrijplijnen niet veel verschillen
van de ingrijplijn door P.
De delen, gelegen bij EF en GH, behoren bij gedeeltes van ingrijp-
lijnen die sterk afwijken van de ingrijplijn door P en die minder goede
eigenschappen hebben.
Deze delen dragen alleen bij aan het draagvermogen van het geheel,
bij zeer nauwkeurige bewerking en wanneer de elastische vervorming
van de worm gering is.
In verband hiermede doet men beter de wormwielkrans de worm
niet te laten omhullen, zoals getekend in fig. 109, maar uit te voeren
zoals aangegeven in fig. lIl.
Men verliest dan alleen maar dat deel van het ingrijpveld, dat on-
gunstige eigenschappen heeft en dikwijls moeilijkheden geeft.
192
Bovendien is de vereiste hoeveelheid brons minder en het draaiwerk
eenvoudiger. Het ingrijpquotiënt is nu nog ruim 2.
In fig. 111 zijn tevens enige gebruikelijke afmetingen van de tand-
krans aangegeven.
Ondersnijdingsprobleem bij onjuiste keuze van de
gegevens van de worm
Eerder werd vermeld dat de ingrijp lijnen, gelegen in vlakken even-
wijdig aan het middenvlak van het wormwiel, aan de ene kant van dat
middenvlak steiler en aan de andere kant minder steil lopen.
Het minder steil lopen van een ingrijplijn kan ondersnijdingveroor-
zaken, daarom worden nu met behulp van fig.110 de punten opgespoord
waar de ingrijphoek of drukhoek de grootte nul heeft.
Wanneer we aannemen dat er geen wrijving optreedt, dan kan het
wormwiel op de worm alleen krachten uitoefenen, die loodrecht staan
op het oppervlak van de: gang van de worm. We denken ons de krachts-
overdracht geconcentreerd in ê"én kracht R, aangrijpende in een punt
aan de buitenomtrek van de worm.
De schroeflijn door dit punt heeft de hellingshoek Yk. Links in fig.
110 is getekend een doorsnede loodrecht op deze schroeflijn.
In deze doorsnede ligt de genoemde kracht R.
Voor de ingrijphoek aik aan de buitenomtrek van de worm in deze
doorsnede, geldt:
tgik = tg a AX cos Yk'
Opmerking:
Deze betrekking is analoog met:
tg ain = tg a AX cos Yl ,
welke betrekking geldt voor de ingrijphoek ain in het vlak N-N lood-
recht op de schroeflijn met hellingshoek Yl op de steekcilinder van de
worm in fig. 108.
De kracht R ontbinden we in twee componenten R sin aik en R cos aik'
Deze twee componenten brengen we over naar de bovenste projectie. In
die projectie ontbinden we R cos aik in twee componenten R cos aik sin Yk
en R cos O/ik cos Yk •
De tandkracht R is dus nu ontbonden in drie onderling loodrecht
staande componenten: R sin aik, R cos O!ik sin Yk en R cos aik cos Yk.
Deze drie componenten brengen we over naar de benedenste projectie.
Nu denken we ons de worm met krachten en al naar rechts gedraaid
over de hoek B en beschouwen dan de krachtswerking in vlak V.
R sinO/ik heeft inhet vlak Veen omlaaggerichte component R sinO/ik cos B.
R cos aik sin Yk heeft in het vlak Veen omhooggerichte component
R cos aik sin Yk sin B •
Wanneer R sin aik cos B > R cos aik sin 'Yk sin B, dan is de resul-
tante van deze twee componenten omlaaggericht, d. w. z. de drukhoek
of ingrijphoek in het hier beschouwde aangrijpingspunt in vlak V heeft
193
een positieve waarde. Wanneer R sin aik cos e gelijk is aan, resp.
kleiner is dan R cos aik sin 'Yk sin e, dan is de ingrijphoek nul, resp.
negatief.
Wanneer we even aannemen dat in het punt, gelegen op de kopcirkel
van de worm, op de hoek e rechts van de verticaal, de ingrijphoek nul
is en wanneer we dezelfde opsporingsmethode toepassen voor aangrij-
pingspunten van de kracht R, die dichter bij het middelpunt van de
worm gelegen zijn, dan liggen de punten waar de ingrijphoek nul blijkt
te zijn, op de gestreept getekende nullijn.
Draait men de worm naar links, dan ziet men dat de krachtsover-
dracht daar inderdaad onder een veel grotere drukhoek plaats heeft,
de ingrijplijn staat daar dus steiler.
Een punt van de worm, waarvan de ingrijphoek juist nul is, mag
zich niet bevinden binnen de fabricagesteekcilinder van het wormwiel.
Dit is in te zien met behulp van fig. 35 en het eerste deel van par.
3-d.
zlm
Het "beschikbare stuk a" = ._ - sin 2 a.
2
Wanneer men de ingrijphoek a laat afnemen tot nul, dan wordt de
grootte van het beschikbare stuk a ook gereduceerd tot nul.
De kopcirkel van het samenwerkende wiel of de koplijn van de sa-
menwerkende heugel mag in fig. 35 dus uiterst door P gaan.
Bij een worm en een wormwiel betekent dit, dat een punt van de
worm, waarvan de ingrijphoek in vlak V in fig. 110 nul is, zich in het
uiterste geval 0 p de fabricagesteekcilinder van het wormwiel mag
bevinden, maar niet bin n e n deze cilinder mag komen.
Voor fig. 111 geldt dus de volgende voorwaarde:
tg aik tga AX
tg e ~ -.-- of tg e ~ - - .
sm ")Ik tg ")Ik
tgB:=:O,882 B:=:41° 25 1 •
Wanneer de worm eengangig is, dan is de spoed 10 7T mm en de tan-
gens van de hellingshoek ")Ik op de kopcilinder bedraagt:
10 7T
tg ")Ik :=: 80 7T = 0,125 ,
194
uit tg ain :::: tg a AX cos h volgt:
tg a AX = 0,369.
Zodat:
tg a AX 0,369
- - = - - :::: 2,95.
tg Yk 0,125
De ingrijphoek wordt dus nul voor een punt Y, waarbij de hoek tus-
sen MY en·-de verticaal 41° 111 groot is.
Uit dit getallenvoorbeeld blijkt, dat het gevaar voor het te sterk af-
nemen van de ingrijphoek in vlakken evenwijdig aan het middenvlak van
het wormwiel, eerst aanwezig is, bij zeer steile wormen.
Het euvel kan op eenvoudige wijze verholpen worden, namelijk door
de ingrijphoek ain te vergroten.
Bij de viergangige worm moet tg a AX ;;; tg e tg Yk :::: 0,882. 0,5,
waaruit volgt dat ain minstens 20° 101 dient te zijn.
Volkomen parallel hiermede loopt de aanwijzing van Maschinenfabrik
Hermann Pfauter, de ingrijphoek afhankelijk te stellen van de hellings-
hoek, met het oog op het bereiken van zo goed mogelijke snijeigen-
schappen van de afwikkelfrees, wanneer deze het wormwiel bewerkt.
hellingshoek Yl tot ongeveer IOn ingrijphoek ain 15°
hellingshoek Yl van 10° tot ongeveer 25° ingrijphoek ain 20°
hellingshoek Yl van 25() tot ongeveer 35() ingrijphoek ain 25°
hellingshoek Yl boven 35° ingrijphoek ain 30°
195
worm en wormwiel dikwijls toepast, wanneer men een grote tandental-
verhouding wenst, terwijl men bij een kleine tandentalverhouding de
worm gewoonlijk meergangig maakt. ·
Komt men desalniettemin op een lage waarde voor z "' , dan kan on-
dersnijding optreden. Voor de beschrijving en de bestrijding hiervan,
zie de paragrafen 2-k, 2-1 en 3.
Van de daar aangegeven bestrijdingsmethodes is de positieve cor-
rectie of freesverschuiving zeer doeltreffend en gemakkelijk.
De inbouwhartafstand wordt gelijk aan de som van de fabricage-
steekcirkelstralen, vermeerderd met de positieve correctie.
De buitendiameter van het wormwiel wordt gelijk aan die van het
ongecorrigeerde wiel, vermeerderd met twee maal de correctie.
Bij het bewerken draagt men er zorg voor dat de stand, die de af-
wikkelfrees ten opzichte van het wiel inneemt, wanneer het wiel juist
gereed is gekomen, nauwkeurig gelijk is aan de stand van worm en
wormwiel na het inbouwen. •
Beperkt toepassingsgebied van de exacte spiraal-
worm
Bij het vervaardigen van de exacte spiraalworm en het daarbij be-
horende wormwiel ondervindt men de volgende moeilijkheden die de
toepassing beperken.
1. Men kan deze worm alleen maar op een draaibank vervaardigen.
Frezen, zoals aangegeven in fig. 115, is niet mogelijk. De bewer-
kingstijd is dus naar verhouding groot, hetgeen vooral bij de pro-
ductie van grote aantallen een bezwaar is.
2. Men kan deze worm niet slijpen met een slijpschijf met trapezium-
profiel (fig. 115).
De oppervlakteruwheid is dus naar verhouding groot, hetgeen het
nuttig effect nadelig beïnvloedt. (zie tabel X). Bovendien mist men
nu de mogelijkheid de belastbaarheid van een worm en wormwiel
belangrijk te vergroten door de worm te harden en te slijpen (zie
tabel XI).
3. Bij een hellingshoek van de worm van enige betekenis geeft het
draaien met een trapeziumvormige beitel in het hartvlak van de
worm, zoals aangegeven· in fig. 108, moeilijkheden, omdat de hoe-
ken van de beitel ten opzichte van de te bewerken linker en rechter
flank belangrijk van elkander verschillen.
4. Wanneer men het wormwiel bewerkt met een afwikkelfrees~ dan zal
men deze afwikkelfrees bij voorkeur vervaardigen door middel van
een trapeziumvormige beitel, die in de kuil van de afwikkelfrees is
geplaatst, loodrecht op de gangrichting, (of men gebruikt twee "half-
trapeziumvormige" beitels, één voor de linkerflank en één voor de
rechterflank).
Wanneer men het wormwiel bewerkt met een slagmes, dan zal men
dit slagmes bij voorkeur uitvoeren als een trapezium dat loodrecht
op de gangrichting geplaatst wordt.
196
De draad van een exacte spiraalworm snijdt echter het vlak N-N
(fig. 108), dat loodrecht op de schroeflijn staat, op de steekcilinder
van de worm, volgens bol gekromde lijnen.
De aldus vervaardigde profielen van het wormwiel stemmen dus niet
overeen met de worm.
Bij een kleine hellingshoek h is het verschil te verwaarlozen.
Bij grotere hellingshoeken niet. Men moet dan afstand doen van de
rechtlijnigheid van de snijkanten, waardoor het snijgereedSChap
voor het wormwiel veel duurder wordt en moeilijker nauwkeurig te
maken is.
197
Het profiel van de draad in de kuil op de plaats van de beitel is dus
een trapezium.
De draad snijdt het vlak N-N, dat loodrecht staat op de schroeflijn
op de steekcilinder van de worm, volgens zwak bol gekromde lijnen. De
draad snijdt de axiale doorsnede van de worm niet volgens een trape-
zium' maar volgens zwak hol gekromde lijnen. De afwikkelfrees, waar-
mede het wormwiel wordt bewerkt, wordt op dezelfde wijze vervaar-
digd, namelijk ook met een trapeziumvormige beitel geplaatst in de
kuil, loodrecht op de schroeflijn op de steekcilinder van de worm.
Worm en afwikkelfrees stemmen dus overeen en men heeft gebruik
gemaakt van trapeziumvormige beitels.
Deze benaderde spiraalworm wordt dan ook het meeste toegepast.
Men kan deze worm alleen maar op de draaibank vervaardigen.
Frezen v olgens fig. 115, is niet mogelijk en slijpen met een slijpschijf
met trapeziumvormig profiel, evenmin.
Hierop wordt in deze paragraaf nader teruggekomen onder punt 4,
want de daar beschreven benaderde spiraalworm, genaamd K-w orm,
die wel gefreesd en geslepen kan worden, kan onder omstandigheden
praktisch ge lijk worden aan de hier beschreven N-worm.
2. D e ben a der des p i r a a I wor m voo r het g e val het wor m-
wiel met een slagmes wordt bewerkt
Bij voorkeur maakt men het slagmes trapeziumvormig. Het vlak
van het trapezium wordt geplaatst loodrecht op de schroeflijn op de
s t eekcilinder van de worm. Om de worm te laten overeenstemmen met
het slagmes is het nu nodig een trapeziumvormig uitgewerkte beitel
(of twee "halve trapezia") àver de draad van de worm te laten grijpen,
zoals aangegeven in fig. 113.
Dus de draad snijdt het vlak N-N, dat loodrecht staat op de schroef-
lijn op de steekcilinder van de worm, volgens een trapezium.
De draad snijdt de axiale doorsnede van de worm volgens zwak hol
gekromde lijnen.
Deze worm kan alleen op een draaibank vervaardigd worden, frezen
en slijpen zijn niet mogelijk . .
3. Een tussenvorm van de onder 1 en 2 besproken b e -
naderde spiraalwormen
De beitels zijn geplaatst zoals aangegeven in fig. 114.
Het aldus verkregen profiel is natuurlijk een tussenvorm van de
profielen, verkregen bij de wormen die onder punt 1 en 2 besproken
werden.
Ook deze tussenvorm kan alleen op een draaibank vervaardigd wor-
den, frezen en slijpen is niet mogelijk.
Bij het vervaardigen van de afwikkelfrees, bestemd voor het bewer-
ken van het wormwiel, moeten de beitels eveneens geplaatst worden
zoals aangegeven in fig. 114.
198
4. De benaderde spiraalworm voor het geval dat de
worm met een schijffrees wordt bewerkt. K-worm
In fig. 115 is aangegeven hoe men een worm door middel van een
schijffrees kan bewerken.
Wanneer de schijffrees in een radiale doorsnede een trapeziumvor-
mig profiel heeft, dan snijdt het vlak K-K, dat loodrecht staat op de
schroeflijn op de steekcilinder ~ de wormgangen toch niet volgens rech-
te lijnen.
Het profiel van de draad is dus niet gelijk aan het profiel van de N-
worm, die besproken werd onder punt 1, maar het materiaal van de
worm wijkt aan de kop en de voet iets terug.
De oorzaak hiervan is dat de schijffrees geplaatst moet worden in
de richting van de schroeflijn op de steekcilinder .
De hartlijn van de .schijffrees en de hartlijn van de worm kruisen
elkander dus onder de hoek ')11 '
De hellingshoek aan de kop van de worm gang is echter kleiner en
die aan de voet groter dan ')11'
De schijffrees staat dus alleen in de juiste stand voor het snijden
van het profiel van de wormgang ter plaatse van de steekcilinder •
Voor het snijden van de kop staat de schijffrees iets te steil en voor
het snijden van de voet iets te weinig steil. Daardoor neemt de schijf-
frees bij het binnenkomen en bij het ver laten van de wormgang iets te-
veel materiaal weg.
Deze afwijking van het N-profiel neemt toe:
a. naarmate men op de worm verder van de wormsteekcilinder verwij -
derd is,
b. naarmate de hellingshoek 'Yl van de worm groter is,
c. naarmate de diameter van de schijffrees groter is.
Wanneer men een K-worm met een kleine hellingshoek ')11 freest
met een schijffrees met kleine diameter, dan is het verschil met een
N-worm zeer klein.
Wanneer men verlangt dat de worm voornamelijk ter plaatse van de
steekcilinder draagt en minder aan kop en voet, dan is de teweegge-
brachte kleine afwijking van de N-worm juist zeer op zijn plaats, wan-
neer deze worm samen komt te werken met een "N-wormwiel".
Bij belangrijke afwijking is het noodzakelijk dat de afwikkelfrees
als K-afwikkelfrees wordt uitgevoerd en niet als N-afwikkelfrees.
Uiteraard kan men de K-worm desgewenst slijpen met een slijpschijf
met trapezium profiel.
199
Par. 21-c-ill. AANBEVOLEN WAARDEN VOOR DE MODUL, INGRIJP-
HOEK, CORRECTIE EN KOP- EN VOETHOOGTE VAN
DE EXACTE EN DE BENADERDE SPIRAALWORM -
OVERBRENGING
Modul en ingrijphoek
Bij het vaststellen van de grootte van de modul kiest men uiteraard
bij voorkeur een waarde uit de genormaliseerde reeks I van NEN 1630
vermeld in tabel I.
Voor de ingrijphoek zal men een ronde waarde kiezen uit de in par.
21-c-1 aanbevolen reeks. (Waarschijnlijk zal, evenals bij rechte tand-
wielen, de grootte van de ingrijphoek genormaliseerd worden op 20° ).
In ons land is (nog) niet genormaliseerd, of de genormaliseerde
waarde van de modul en de ronde waarde van de ingrijphoek geldt in
het axiale of in het normale vlak.
Wanneer men een exacte spiraalworm maakt, dan ligt het voor de
hand, voor m AX de genormaliseerde waarde van de modul te nemen en
en voor Ci AX de ronde maat van de ingrijphoek.
Zoals in par. 21-c-1 vermeld, is het toepassingsgebied van deze
worm beperkt.
Wanneer men een benaderde spiraalworm maakt, dan zou men in
analogie met de cilindrische wielen met schuine tanden voor mn de ge-
normaliseerde waarde van de modul kunnen nemen en voor Ciin de ron-
de waarde van de ingrijphoek.
In verband met de bewerking kiest men [Link] bij voorkeur voor
m AX de genormaliseerde waarde van de modul en voor Ciin de ronde
waarde van de ingrijphoek.
In par. 21-c-II is aangegeven hoe men een benaderde spiraalworm
of op een draaibank, of met een schijffrees op een freesmachine ver-
vaardigt.
In beide gevallen is de relatieve beweging van snijgereedschap en
werkstuk zodanig, dat één van beiden een beweging uitvoert evenwijdig
aan de hartlijn van de worm.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van een transportschroef en wissel-
wielen en dus is het dan gewenst, dat de spoed van de worm gelijk is
aan een rond getal, vermenigvuldigd met TT.
Men kiest bij de benaderde spiraalworm voor Ciin de ronde waarde
van de ingrijphoek, omdat het snijgereedschap geplaatst wordt lood-
recht op de schroeflijn op de steekcilinder van de worm.
In het bijzonder is deze keuze voordelig, wanneer de wormen met
schijffrezen bewerkt worden, want nu kan men een groep wormen met
dezelfde axiale modul en dezelfde ingrijphoek in het normaalvlak, maar
met verschillende hellingshoeken, met dezelfde schijffrees bewerken,
mits de hellingshoeken niet te veel verschillen.
Men heeft dan alleen de maximale diepte tot waartoe de s chijffre es
snijdt, iets te wijzigen.
200
Getallenvoorbeeld.
Gegeven drie wormen met m AX :: 10 en O!in :=: 15° en steekcirkeldia-
meters van resp. 60, 80 en 100 mmo
De hellingshoeken zijn dan resp. : 9° 28 1 , 7° 7,5 1 en 5° 42,6 1 •
De schijffrees voor de worm van 80 mm heeft dan een breedte van
het trapezium ter hoogte van de steekcirkel van de worm van:
0,5 m AX '" cos Y1 :: 0,5 10 '" cos 7° 7,5 1 •
Gebruikt men deze frees voor de worm van 60 mm, dan is het tra-
pezium iets te breed. Men laat daarom de frees y mm minder diep
frezen en nu geldt dus:
2 y tg 15° = 0,5 10," (cos 7°7,5 1 - cos 9° 28 1 ).
Waaruit volgt: y:: 0,17 mmo
Gebruikt men de frees voor de worm van 100 mm, dan moet de
frees 0,08 mm dieper gesteld worden.
Opmerking 1.
Het zojuist besproken systeem van modul- en ingrijphoekaanduiding
is in Engeland genormaliseerd.
B S 721 : 1937 beveelt aan, de genormaliseerde modul te meten in
het axiale vlak en de genormaliseerde ingrijphoek in het normaalvlak.
Het Duitse ontwerpnormblad DIN 3975 is algemener opgezet. Even-
eens wordt aanbevolen de g~normaliseerde modul te meten in het axiale
vlak. Verder geeft het blad een overzicht van een aantal draadsoorten
van de worm en stelt ten aanzien van de ingrijphoek, dat het aangeven
daarvan op de werktekening afhankelijk is van de wijze van vervaardi-
gen.
Opmerking 2.
In het overzicht in par. 21-c-I van aanbevolen waarden van de in-
grijphoek, wordt voor kleine hellingshoeken Yl voor de ingrijphoek O!in
15° opgegeven.
Bij cilindrische wielen met evolvente vertanding acht men deze hoek
te klein en past men tegenwoordig deze vroeger zeer gebruikelijke hoek
praktisch niet meer toe.
Daarentegen kan zich bij worm en wormwiel een situatie voordoen
waarbij de keuze van een kleine ingrijphoek de meest juiste is.
In fig. 98 par. 20-b is aangegeven, hoe de tandbelasting bij schroef-
wielen of worm en wormwiel, voor elkander loodrecht kruisende assen,
ontbonden kan worden in drie onderling loodrecht staande componenten.
Deze componenten belasten de wormas op buiging. De component R is
volgens vergelijking (22) evenredig met tg O!in' Hoe groter de ingrijp-
hoek, hoe groter de buiging en hoe groter de noodzakelijke diameter
van de wormas moet zijn. Het vergroten van deze diameter beihvloedt
het nuttig effect in nadelige zin.
Wanneer nu het aantal tanden van het wormwiel groot is, (bijvoor-
beeld ~ 35) dan heeft men, ook bij een ingrijphoekvan slèchts 15°, een
201
gunstige tandvorm en wanneer dan bovendien de waarde van de hel-
lingshoek 1'1 de 10° niet te boven gaat, dan is dus de keuze van ain := 15°
de meest juiste. Desalniettemin is het waarschijnlijk dat, zoals eerder
in deze paragraaf vermeld 2 tezijnertijd de grootte van de ingrijphoek
genormaliseerd zal worden op 20°.•
Correctie
In par. 21-c-I is onder het hoofd "Ondersnijdingsprobleem bij on-
juiste keuze van de gegevens van het wormwiel" besproken hoe en wan-
neer men het wormwiel moet corrigeren ter verbetering van de tand-
vorm.
Daarnaast komt het zeer dikwijls voor, dat men een wormwiel cor-
rigeert ter bereiking van een voorgeschreven hartafstand.
Ook is correctie haast altijd noodzakelijk wanneer een versleten
worm en wormwiel vervangen moeten worden door een nieuw te maken
stel.
Dit vindt zijn oorzaak in het feit, dat een afwikkelfrees ter verbe-
tering van de snij eigenschappen, zogenaamd "achtergedraaid" is. Bij
het naslijpen van een afwikkelfrees wordt dus de diameter van die frees
kleiner.
Bij het vervaardigen van het vervangende wormwiel zal dus in het
algemeen de diameter van de dan aanwezige frees niet gelijk zijn aan
de diameter van de frees, waarmede het eerste wormwiel werd ge-
maakt. Zelfs wanneer de worm van het te vervangen stel niet gesleten
was, zal in het algemeen deze worm dus niet passen op het nieuwe
wormwiel. Men dient dan ook steeds worm en wormwiel beiden te ver-
nieuwen en door een passende correctie van het wormwiel de hartaf-
stand van het nieuwe stel nauwkeurig gelijk te maken aan de bestaande
hartafstand.
Kophoogte en voethoogte
Voor hellingshoeken kleiner dan 200, gecombineerd met ingrijphoe-
ken gelijk aan of kleiner dan 200, neemt men de kophoogte gewoonlijk
gelijk aan de modul in het axiale vlak van de worm m AX'
Bij grotere hellingshoeken, gecombineerd met een ingrijphoek van
200, neemt men de kophoogte gelijk aan de modul in het normaalvlak
mn•
Daardoor vermijdt men, dat de gangen en tanden te spits worden.
Combineert men deze grotere hellingshoeken met ingrijphoeken groter
dan 20", dan zal men soms de kophoogte nog kleiner dan m n moeten
nemen.
Algemene richtlijnen zijn hiervoor moeilijk te geven, men zal ter
beoordeling van de situatie, een tanduitslag moeten maken.
De kopspeling is bij worm en wormwiel (nog) niet genormaliseerd.
Gebruikelijk zijn de waarden van 0,167 modul tot 0,3 modul.
In het bijzonder 0,167 modul en 0,2 modul komen veel voor. (Waar-
schijnlijk zal de grootte van de kopspeling worden genormaliseerd op
202
0,2 mOdul).
Dat zijn dus de kleine re waard en die natuur lijk enige voork eur
ver-
dienen , omdat dan de doorbu iging van de worm as zo klein mogel
ijk is.
203
te laten geschieden.
De doorsnede van de draad in het axiale vlak A-A is "bolgekromd"
(d. w. z. dat het materiaal van de worm ligt aan de zijde van de krom-
temiddelpunten).
De doorsnede van de draad in een vlak B-B, rakende aan de grond-
cilinder , is aan één zijde rechtlijnig en aan de andere zijde "bolge-
kromd".
Alle andere doorsneden van de draad zijn aan beide zijden "bolge-
kromd".
De in par. 3-f besproken cilindrische wielen met schuine evolvente
tanden hebben eveneens in het transversale vlak een evolvent profiel.
Evolvente wormen en cilindrische wielen met schui-
ne evolvente tanden zijn dus identiek.
Vergeleken met cilindrische wielen met schuine evolvente tanden,
hebben evolvente wormen in het algemeen veel minder tanden (hier
gangen genaamd), namelijk gewoonlijk 1 •.. 6.
Voorts is bij evolvente wormen de tandhoek f31 op de steekcilinder
als regel veel groter, terwij I men nu niet de tandhoek {31 ' maar de
hellingshoek Y1 op de steekcilinder opgeeft.
Uiteraard geldt: {31 + Y 1 = 900.
In par. 3-f-V is zonder dit te bewijzen gesteld, dat de contactlijn
van de tanden van twee cilindrische wielen met schuine tanden voor
evenwijdige assen, een rechte lijn is, die de ashartlijnen kruist onder
een hoek f3 g , waarbij geldt: tg f3 g = tg {31 cos O!io'
Hierbij is f3g de tandhoek op de grondcilinder en O!io de ingrijphoek
in het transversale vlak.
Het bewijs van deze stelling is gemakkelijk te leveren aan de hand
van fig. 117.
De contactlijn is immers de snijlijn van het ingrijpvlak met de zij-
wand van de schuine tand.
Het ingrijpvlak is een plat vlak, rakend aan de grondcilinder en uit
de voorgaande verhandeling over de evolvente worm en fig. 117 blijkt,
dat deze snijlijn een rechte lijn is.
Omdat de hellingshoeken op grond- en steekcilinders resp. zijn Yg
en Y 1 , geldt:
spoed = omtrek grondcirkel x tg Y g ,
en
spoed = omtrek steekcirkei x tg Y1 •
205
In fig. 118 is aangegeven, hoe men een evolvente worm op een draai-
bank kan snijden. Voor het bewerken van de flanken gebruikt men
beitels met rechtlijnige f?nijkanten. Deze rechte lijnen kruisen de
hartlijn van ' de wormas, ZGä.ls in de figuur aangegeven, op een af-
stand gelijk aan .d e straal van de grondcirkel "boven en onder" deze
hartlijn.
Voorts maken deze lijnen hoeken, groot 'Yg, met het transversale
vlak van de worm ter linker en rechter zijde van dat vlak.
Gewoonlijk wordt de worm voorgefreesd met een schijffrees en is
het beschreven snijden op de draaibank de daaropvolgende bewer-
king. Vanwege instel- en v:erspaningsmoeilijkheden, wordt het hier
beschreven draaien niet dikwijls toegepast.
Wenst men een evolvente worm te harden en te slijpen, dan kan men
bij het slijpen eveneens van de genoemde rechtlijnigheid gebruik
maken, omdat, zoals eerder vermeld, alle andere doorsneden van
de draad "bolgekromd" zijn.
Het slijpen geschiedt dan met een vlakke slijpschijf.
Het principe is aangegeven in fig.119 en een hierop berustende slijp-
machine in fig. 120.
2. Men kan gebruik maken van het feit, dat een evolvente worm en een
cilindrisch wiel met schuine evolvente tanden, identiek zijn.
In beginsel kan dus een evolvente worm vervaardigd worden op een
tandwielsteek - of tandwielfreesmachine, die werkt volgens het z.g.
afwikkelsysteem.
Een bezwaar zou kunnen zijn, dat de tandhoek f3 bij evolvente wor-
men gewoonlijk veel groter is dan 'bij een cilindrisch wiel met schui-
ne tanden, zodat het kan voorkomen, dat men met de tandwielbe-
werkingsmachine deze ongewone hoeken niet kan maken of alleen
ten koste van abnormaal grote slijtage van bepaalde delen van de
bewerkingsmachine.
Ook kan men op een afwikkelmachine een methode toepassen, die
wel eens met ''kinematische omkering" wordt aangeduid.
Past men deze methode bijvoorbeeld toe bij de afwikkelfreesbank
van fig. 49; dan komt in de plaats van de afwikkelfrees, de te ver-
vaardigen evolvente worm en in de plaats van het tandwiel, een
steekwiel volgens Fellows.
3. Uiteraard kan men een evolvente worm ook op een draaibank ver-
vaardigen met behulp van een beitel, die gesteld wordt in het hart-
vlak van de worm, d. w. z. bij de worm van fig. 117 in het vlak A-A.
De beitel heeft dan geen rechtlijnige snijkant, maar een gebogen
profiel.
4. Wanneer de hellingshoek van een evolvente worm klein is, dan kan
men hem vervaardigen met een trapeziumvormige beitel, gesteld
in het hartvlak van de worm of loodrecht op de schroeflijn op de
steekcilinder van de worm, d.w.z. men benadert de evolvente worm
door een exacte spiraalworm (A-worm) of door de benaderde spi-
raalworm, type N (zie par. 21-c-I en II).
206
Het wormw iel wordt vervaa rdigd volgen s het princi pe, uiteen
gezet
in par.2 l-b, d. w. z . met een afwikk elfrees die, op de spaang
roeven ,
de kopspe ling, de flanks peling en het achter draaie n na, gelijk
is aan de
worm, waarm ede het wormw iel moet samen werke n.
Bij de bespre king van de exacte spiraa lworm werd in par.
2l-c-I
vastge steld, dat in het midde nvlak I van het wiel (fig. 108) een
evolve nt
profie l ontsta at.
Bij de evolve nte worm doet zich iets analoo gs voor.
Wanne er in fig. 108 het rechte r aanzic ht de transv ersale doorsn
ede
van een evolve nte worm zou voorst ellen, dan zou het profie
l van de
draad in het midde nvlak I geboge n zijn, terwij l de profie len
van de
draad in de twee vlakke n, gelege n evenw ijdig aan vlak I op een
afstan d
gelijk aan de straal van de grond cirkel , aan één zijde rechtl ijnig
zou-
den zijn.
De wielta nd zou in deze twee vlakke n aan één zijde evolve nt zijn
en
wel aan die zijde, die samen werkt met het genoem de rechtli jnige
pro-
fiel.
Opmer king.
Evena ls men een evolve nte worm op een draaib ank kan verva
ardi-
gen, is het theore tisch mogel ijk een cilind risch wiel met schuin
e evol-
vente tanden op een draaib ank te vervaa rdigen .
Het freze n van cilin drisc he wiele n met evolv ente
tan-
den op een afwi kkelf reesb ank
In par.3- g-1 is bij de bespre king der tandw ielbew erking door
mid-
del van een afwikk elfrees , niet het bewijs geleve rd, dat deze
metho de
voldoe t aan de stellin g: met een evolve nt snijwe rktuig vervaa rdigt
men
door afrolli ng een evolve nt tandw iel.
Zoals het bewer ken met een heuge lmes te vergel ijken is met
de sa-
menw erking van een tandw iel met een heugel en het bewer ken
met een
steekw iel, met de samen werkin g van twee cilind rische wielen
voor
evenw ijdige assen, zo is het bewer ken met een afwikk elfrees
te verge -
lijken met de samen werkin g van twee cilind rische wielen voor
elkand er '
kruise nde assen.
Wanne er de afwikk elfrees de gedaan te heeft van een evolve nte
worm
(dus identie k is met een cilind risch wiel met schuin e evolve nte
tanden !)
dan is aan de hiervo rengen oemde stellin g voldaa n, omdat de freesb
ank
er voor zorgt, dat de afwikk elfrees en het te bewer ken wiel "in
de pas"
lopen.
Bewer kt men met een ééngan gige afwikk elfrees met een helling
shoek
van I C) 30 1 een cilind risch wiel met rechte tanden , dan kruise
n de as-
hartlij nen elkand er onder een hoek van 88" 30 1 •
Verge leken met de heuge lmes- en de steekw ielmet hode, heeft
men
bij het afwikk elfreze n twee moeili jkhede n te overw innen.
1. Cilind rische wielen voor elkand er kruise nde assen hebben
geen lijn-
aanrak ing, maar slecht s puntaa nrakin g. (par.2 0-d).
2. Een evolve nte afwikk elfrees is zeer moeili jk nauwk eurig
te ver-
207
vaardigen. In het [Link] is het [Link] het achterdraaien en het
achterslijpen [Link] uit te [Link] dat, na het naslijpen van de frees ,
de snijkanten het juiste [Link] [Link] hebben.
Deze [Link] heeft men [Link] do.o.r de afwikkelfrees o.p te
[Link] uit een naaf met aan de [Link] ingezette heugels. Het do.o.r -
smeden, harden en met stiftstenen slijpen van deze heugels kan beter
geschieden, dan van een "[Link]" frees. Hierdo.o.r is een [Link] snij-
snelheid [Link].
[Link] is het nu [Link], dat men de diameter van de afwikkel-
frees gemakkelijk zo. gro.o.t kan maken, dat de [Link] slechts 1°
à 2° bedraagt. Daardo.o.r kunnen er meer snijkanten o.p de [Link] van
de afwikkelfrees staan, hetgeen de eerste [Link] in belangrijke
mate [Link].
[Link] [Link] men de afwikkelfrees nu niet d~ gedaante van een
[Link] [Link] te geven, maar men kan de frees de gedaante geven
van een draadstang met [Link] draad en wel van een exacte
[Link] ([Link])[Link] een benaderde [Link], typeN (par.
21-c-I en II). Hierdo.o.r [Link] de tweede [Link] [Link] , want
men gebruikt nu stiftstenen in de [Link] van [Link] rechte cirkelke-
gels vo.o.r het achterslijpen. Het bij deze kleine [Link] [Link]
van [Link] [Link] naar [Link], is niet alleen [Link] , maar
zelfs aan te bevelen, [Link], [Link] eerder in deze paragraaf aangege-
ven, de draad van de [Link] aan ko.p en [Link] iets dikker is , waar-
do.o.r aan het te frezen tandwiel de zo. gewenste intreespeling [Link].
Het [Link] van het [Link] der twee hiervo.o.r aangegeven [Link]-
lijkheden is dat, wat de met afwikkelmachines te bereiken nauwkeur ig-
heid betreft, de drie types: steekheuge l - , steekwiel-, freesafwikkel-
machine , deze in de praktijk gelijkwaardig [Link] geacht.
Uiteraard geldt, dat bij het frezen van cilindrische tandwielen met
rechte tanden, de waarden vo.o.r [Link] en [Link] in het transver-
sale vlak van het wiel gelijk [Link] aan die, welke gelden in een vlak,
[Link] o.p de [Link] o.p de steekcilinder van de afwikkelfrees .
Vergelijking van de afwikkelfrezen vo.o.r het vervaar-
digen van rechte tandwielen en [Link]
Afwikkelfrees vo.o.r rechte tand- Afwikkelfrees vo.o.r [Link]
wielen
Het is no. 0. d zak e l i j k vo.o.r de Het is a a n t e be vel e n [Link]
waarden van de [Link] en de in- de waarden van de [Link], in h~
[Link] in een vlak, [Link] vlak do.o.r de hartlijn van de frees
o.p de [Link] o.p de steekcilin- (frees m AX) en van de ingrijp-
der van de frees (frees m n en frees [Link] in een vlak, [Link] o.p de
ain) de [Link] waarden [Link] o.p de steekcilinder van
te nemen. de frees · (frees ain), ·de [Link]-
liseerde waarden te nemen.
208
Noodz akelijk is dit echter niet.
De combi naties frees m AX met
frees Cl! AX en frees m n met frees
Qin komen ook voor, al naar men
zich oriënt eert, op een exacte
spiraa lworm of op een cilind risch
wiel met schuin e evolve nte tanden .
Men kiest de helling shoek 1'1 van Men kiest de helling shoek van de
de frees bij voork eur klein, omdat frees bij voork eur zo groot moge-
de frees dan gemak kelijk er en lijk, omdat de hierm ede te ver-
nauwk eurige r te vervaa rdigen is, vaardi gen worm overbr enging dan
dan bij een grote 1'1 • een zo hoog mogel ijk nuttig effect
zal hebben .
De gedaan te van de afwikk elfrees In de keuze van de gedaan te van
moet gelijk zijn aan di~ van een de afwikk elfrees is men vrij, mits
evolve nte worm, behoud ens klei- men de worm dezelf de gedaan te
ne afwijk ingen, die gewen ste tand- geeft.
spelin gen moete n bewer kstelli gen.
Uit deze vergel ijking volgt, dat het slecht s zelden mogel ijk zal
zijn
op econo misch verant woord e wijze een afwikk elfrees , zowel
voor het
vervaa rdigen van rechte tandw ielen, als van wormw ielen, te gebrui
ken.
209
Dit "meer loodr echt staan" kan men bij de worm m et holle flanken
bere iken bij een juiste keuze van het bolle profiel van de snijka nt van
de s chijffrees.
In de bovenste he lft van f ig. 121 is een worm overbrenging met een
evolvente worm getekend. Het contact tussen een wormgang en e en
wie ltand begint op de contactlijn 1.
Wa nneer het wiel ove r een halve steek verplaatst is, heeft het con-
tact plaats op lijn 2, enz. Dit betekent dat, na zorgvuldige bewerking,
bij zorgvuldige ondersteuning en te verwaarlozen vervorming tengevol-
ge van de belasting, er tegelijkertijd contact optreedt op de lijnen 1,
3 en 5, vervolgens op de lijn"m 2 en 4, dan weer op 1, 3 en 5, enz.
De contactlijnen zijn op de worm gang getekend.
In de onderste helft van fig. 121 is een worm overbrenging getekend
met een worm met holle flanken, zoals deze vervaardigd wordt door
de firma A. Friedr. Flender en Co. te Bocholt i. W. onder de naam
"Cavex".
De contactlijnen staan hier inderdaad meer loodrecht op de oliebe-
wegingen.
Deze verbetering van het draagvermogen en het nuttig effect bij
wormen met holle flanken treedt in toenemende mate op, wanneer het
worm overbrengingen betreft met grotere hartafstand, grotere hellings-
hoek, grotere glij snelheid en kleinere tandentalverhouding.
210
De afstand van de steeklijn van het trapezium tot het draaipunt van
de draaitafel is gelijk aan de lengte van de straal van de steekcirkel
van het wormwiel. De verhouding van de aantallen omw. per min. die
de draaitafel en de te vervaardigen worm maken is gelijk aan de ver-
houding van de aantallen omw. per min. die wormwiel en worm zullen
maken, Het wormwiel wordt vervaardigd met behulp van een afwikkel-
frees, die, evenals dat bij cilindrische wormen het geval is, tot op
grote hoogte gelijk is aan de worm, waarmede het wormwiel moet sa-
menwerken. In het middenvlak van het wiE~1 worden de tanden trape-
ziumvormig' fig. 122, In dit middenvlak ontstaat er op de tand een
"uitspringende lijn", aangegeven in de tanddoorsnede A-A, in fig. 122.
Het ontstaan van deze lijn kan verklaard worden met behulp van de
schematische voorstelling van fig. 123. '
De afwikkelfrees heeft aan zijn uiteinden de kleinste hellingshoek
'YMIN en in het midden de grootste 'YMAX '
211
den, dan bij de spiraal- en evolvente wormen.
Een nieuwe eis is hierbij, dat de worm in axiale richting nauwkeu-
rig gesteld moet zijn. In fig. 122 ziet men, dat de hartlijn van de
wormwielas MB moet liggen in dié transversale doorsnede van de
worm, waarin de steekcirkel van de worm de kleinste diameter
heeft.
2. Wanneer de worm en het wormwiel in ongelijke mate uitzetten ten-
gevolge van warmteontwikkeling, dan zal er gevaar voor klemmen
ontstaan, omdat de worm het wormwiel gedeeltelijk omhult.
Algemeen toegepast worden de globoïde wormen niet. Slechts enkele
firma1s hebben zich op de vervaardiging ervan toegelegd, o. a . voor
toepassing in stuurinrichtingen van autoIs.
212
de eis dat de elastische vervorming, tengevolge van de bedrijfsbelas-
ting, beneden een zekere waarde blijft, opdat de ingrijping door deze
vervorming niet ongunstig beïnvloed zal worden.
Dr. H. M. Hiersig beveelt aan, de doorbuiging van de wormas niet
groter te laten zijn dan een tweehonderdste à eenhonderdste van de
modul. (V. D. I. Z. 1956, 11 maart).
Prof. Niemann stelt in zijn boek "Maschinenelemente", dat de door-
buiging niet groter mag zijn dan eenduizendste van de steekcirkeldia-
meter van de worm. Deze eisen ten aanzien van de vormverandering
bepalen gewoonlijk de diameter van de wormas.
PW z
Bij de berekening van rechte tandwielen werd uitgegaan van de, uit
het nominaal motorvermogen volgende, omtrekskracht P HUT aan de
steekcilinder van het rondsel.
Vervolgens werden in aanmerking genomen de onregelmatigheden,
veroorzaakt door de aandrijvende machine, door de aangedreven ma-
chine en door de tandwielen zelf.
Bij de berekening van wormoverbrengingen gebeurt in principe het-
zelfde, alleen de methode waarop men de verschillende factoren in
aanmerking neemt, is iets anders.
De onregelmatigheden, veroorzaakt door worm en wormwiel zelf,
zijn reeds in de materiaalfactor c verwerkt.
Bij de verwerking van de onregelmatigheden van de aandrijvende
machine (factor fA, zie par. 6-a-I) en de gedreven machine (fG) moet
men nagaan, of de toegelaten waarde voor de c uit anderen hoofde niet
reeds sterk gereduceerd is.
Dit kan het geval zijn, doordat de glijsnelheid hoog is en/of het be-
drijf continu.
Wanneer hierdoor de vastgestelde waarde van de c belangrijk bene-
den de waarde ligt die men in de tabel vindt voor periodiek bedrijf, ge-
combineerd met een lage glijsnelheid, dan is het niet nodig de factoren
fA en fG ten volle in aanmerking te nemen.
Het hangt uiteraard af van de marge die in de factor c reeds aan-
wezig blijkt te zijn en van de waarde van het product fA • fG, wat men
tenslotte neemt voor Pw .
Samenvattende: P wr, :?iigt tussen p .. UT:l en fA. fG' P NUT2 •
213
c is een materiaalfactor in kgf I cm 2, zie tabel XI.
Deze materiaalfactor is afhankelijk van:
1. De toegepaste materialen.
2. Het gietproces volgens welke de tandkrans vervaardigd is.
3. De bewerking en de warmtebehandeling van de worm.
4. De glijsnelheid van de wormflanken over de wieltanden.
5. De bedrijfstijd.
6. De koeling.
1, 2 en 3. De standaardgrondstofvoor de wormwielkrans, wanneer ver-
langd wordt bestendigheid tegen hoge vlaktedrukken en hoge glijsnel-
heden, weerstandsvermogen tegen stoten, goede loopeigenschappen en
goede weerstand tegen slijtage, is brons met de samenstelling: 881> Cu
en 12 % Sn, gegoten volgens het centrifugaalgietproces.
(DIN 1705 G Z - Sn Bz 12).
De strekgrens O'o, :! == 17 kgf/mm 2 , de treksterkte O'B = 32 kgf/mm 2 •
De Brinellhardheid HB 10/1000/[Link] 110 kgf/mm 2 •
Wanneer dit brons niet gecentrifugeerd, maar in een zandvorm ge-
goten wordt, dan is de Brinellhardheid 95 kgfj mm 2. Uiteraard is het
draagvermogen dan geringer. (DIN 1705 G - Sn Bz 12).
Met het tevoren genoemde brons bereikt men het grootste draag-
vermogen, wanneer de worm wordt vervaardigd uit C 15 of 15 Cr 3 of
16 Mn Cr 5 (DIN 17210) en wordt gecementeerd, gehard, geslepen en
gepolijst.
Wenst men met de bewerking van de worm niet verder te gaan dan
het snijden op een draaibank (dus niet te harden en te slijpen), dan kan
men gebruiken St 70 • 11 ([Link] 70 - 85 kgf/mm 2 ) of C 60 (aB = 75 -
- 90 kgf/ mm 2 ) of 34 CrMo 4 (DIN 17200).
Eventueel kan men veredeld staal gebruiken of na het draaien de
worm veredelen. In het laatste geval treedt enige vervorming op en is
het gewoonlijk nodig de worm na te bewerken.
Van de hiervoren vermelde materiaalcombinaties zijn de toelaat-
bare c waarden in de tabell10 XI vermeld.
Voor de wormwielkrans worden ook andere legeringen gebruikt,
waarvan er hier enkele ve):'meld worden.
DIN 1705 G Z - Sn. BZ U ;bE:3taande uit 86 % Cu en 14 ~ Sn, gecen-
trifugeerd gegoten, Brinellhardheid 115 kgf/mm 2.
Dit brons is harder dan dè legering met 88 ~ Cu 12 % Sn, zodat wat
dit betreft de tanddruk grot~r mag zijn, de taaiheid is echter geringer,
hetgeen deze legering minder geschikt maakt voor stotende belasting.
Het metaal tin is duur, daarom past men voor wormwielkransen
ook koperlegeringen toe, waarbij het element tin door een of meer an-
dere elementen is vervangen.
Toepassing vinden:
90 jó Cu met 10.% Al
DIN 1714 GZ - FeAIBzF 48, bestaande uit 84 % Cu, 3% Fe, 10 ;6 Al
214
"'- ~------ .
215
De warmteontwikkeling is uiteraard ook afhankelijk van de bedrijfs-
tijd. Daarom is in de tabel de waarde van de factor c afhankelijk ge-
steld van "continu" en "periodiek" bedrijf.
Als "continu" bedrijf geldt: een bedrijfstijd van ten hoogste twaalf
uur achtereen, gevolgd door twaalf uur stilstand.
Als "periodiek" bedrijf geldt: dat gedurende ieder uur van de zo-
juist genoemde tijd van twaalf uur, zo dikwij Is en zo langdurig gestopt
wordt, dat de werkelijke bedrijfstijd gedurende dat uur ten hoogste
dertig minuten bedraagt.
Voorts komt in de tabel tot uiting, dat de toelaatbare drukspanning
op de tandflanken en de warmteontwikkeling mede afhankelijk zijn van
de bewerking van de worm (gehard, geslepen of op de draaibank ge-
sneden) en van de materiaalcombinatie. Tenslotte kan ook nog de warm-
teafvoer naar de omgeving verschillend zijn. Daarom is er onderscheid
gemaakt tussen "intensief", dat gesteld mag worden bij een zeer ruim
oliereservoir en een geheel vrijstaande wormkast en "normaal".
Opmerking:
In par.4 werd vermeld dat bij rechte tandwielen kritiek kunnen wor-
den:
1. de druk spanning op de tandflanken,
2. de buigspanning aan de voet van de tand,
3. de warmteontwikkeling in de overbrenging als geheel,
4. het vreten aan kop en voet.
Voor worm en wormwiel geldt hetzelfde, alleen de verhoudingen
liggen iets anders.
De buigspanning aan de voet van de tand speelt een veel kleinere rol.
De warmteontwikkeling in de overbrenging als geheel speelt in vele
gevallen, namelijk bij hoge toerentallen en kleine tandentalverhoudin-
gen, een veel grotere rol.
De c tabel houdt rekening met de vier factoren bij "natuurlijke"
koeling.
Wanneer men in gevallen, waarin de warmteontwikkeling bij "na-
tuurlijke" koeling maatgevend is, "geforceerde"koeling toepast en in
overeenstemming daarmede het over te brengen vermogen vergroot,
dan bestaat de kans, dat de drukspanning op de tandflanken maatgevend
gaat worden.
Zie voor de, in dat geval, toe te passen berekeningsmethode: Nie-
mann "Maschinenelemente".
216
~ - .~- -~ ---
b
In par. 21-c-I en in fig. 111 is medegedeeld wat de gebruikelijke af-
metingen van een wormwielkrans zijn en hoe men daartoe gekomen is.
Voor de breedte b moet men in de formule invullen de' waarde, aan-
gegeven in fig. 111.
b ::r:: ~ D!opc - D~TC cm.
Wanneer men, zoals gebruikelijk, de kophoogte gelijk maakt aan de
axiale modul m AX en wanneer men de diameter van de steekcirkel van
de worm uitdrukt in deze zelfde modul, dan kan men voor verschillen-
de steekcirkeldiameters de breedte b, uitgedrukt in m AX' uitrekenen.
Zie tabel XIII.
Het kennen van deze verhoudingsgetallen is waardevol bij de bere-
kening der tandafmetingen.
217
is het noodzakelijk na te gaan of een tweetraps rechte tandwielover-
brenging niet economischer is. Waarschijnlijk is deze tandwielkast in
eerste aanschaf iets duurder, maar daar staat tegenover dat het nuttig
effect ongeveer 0,96 bedraagt, zodat over de gehele gebruiksduur een
aanzienlijk aantal kilowatturen bespaard wordt.
We nemen voorlopig aan dat het nuttig effect 0,80 bedraagt, dit
moet men later, wanneer de verschillende grootheden van de worm-
overbrenging voorlopig bekend zijn geworden, narekenen en in aan-
merking nemen bij het definitief vaststellen van de modul.
Het wringmoment op het wormwiel bedraagt nu:
NT/1 10.08
Mw., :=: 71620 n - == 71620 32 ' :; ;: 17905 kgfcm.
z
De diameter van het wormwiel is Z2 • m AX mm ..: 60 m AX mm, zodat:
5970
:0:-- kgf
mAx
d = 12 ",/ -
N cm.
n
Deze bij de berekening van drijfwerkassen toegepaste formule gaat
uit van de eis, dat de vormverandering, tengevolge van wringing,
niet meer dan ~o hoekverdraaiing per meter lengte zal zijn.
pe steekcirkeldiameter van de worm kan men stellen op 2 x de
kerndiameter .
2. Men kan de frezenlijst van een machinefabriek, die zich toelegt op
de vervaardiging van wormoverbrengingen, als een handleiding ge-
bruiken bij het schatten van de steekcirkeldiameter van de worm.
Het bewerken van een wormwiel met een afwikkelfrees is immers
veel nauwkeuriger en bij grotere aantallen goedkoper dan de be-
werking met een slagmes.
Wanneer een bepaalde combinatie van steekcirkeldiameter en mo-
dul dus veelvuldig voorkomt, zal men de aanschaffingskosten van
een afwikkelfrees verantwoord achten.
3. Wanneer men geen frezenlijst ter beschikking heeft, dan kan men
zich behelpen met de volgende tamelijk grove praktijkformule van
oudere datum:
diam. steekc. worm = 5 modul + 25 ·mm.
4. Uiteraard zou het een g:rote stapvooruit zijn, wanneer er op dit ge-
bied een doeltreffende normalisatie bestond.
Dat is nog in geen enkel land het geval. Slechts kan vermeld worden
dat in augustus 1956 verscheen: ENTWURF DIN 3976. "Zyl~der
schnecken. Abmessungen. Zuordnung von Achsabständen und Uber-
setzungen in Schneckentrieben".
Dit ontwerp beveelt een reeks hartafstanden aan, vermeld in tabel
XIV.
Daarbij een reeks modulussen en bij iedere modulus een "voor-
keurssteekcirkeldiarr eter" van de worm.
Bij iedere modulus wordt dan ook nog een steekcirkeldiameter ver-
meld, die ~ 0,8 en een die ~ 1,25 maal de "voorkeurssteekcirkel-
diameter" is, zie tabel :XV.
De "voorkeurssteekcirkeldiameters" zijn onderstreept.
Over dit ontwerp is het volgende op te merken:
a. Er is gestreefd naar de toepassing van de voorkeurreeksen van
getallen, volgens UN - D 233 (ISO).
b. De sprong in de hartafstanden en modulussen bij de grote maten
is te groot.
c. De modulussenreeks wijkt af van de modulussenreeks in Norm
NEN 1630. Zoals in par. 21-c-III reeds vermeld, is het aan te
bevelen, bij het vaststellen van de grootte van de modul, een
waarde te kiezen uit reeks I van NEN 1630, vermeld in tabel I.
219
d. De "voorkeurssteekcirkeldiameters" zijn iets groter gekozen dan
de tot nog toe veelal gebruikelijke steekcirkeldiameters.
Dit is gedaan, omdat de ontwikkeling wijst in de richting van ge-
harde wormen en kunstmatige koeling. De tandkrachten zullen
dus toenemen en om de doorbuiging van de wormassen binnen de
perken te houden, zijn grotere diameters nodig. Men zal in de
koop toe moeten nemen, dat het nuttig effect hierdoor iets lager
uitvalt.
e. Het bij iedere modulus, naast de voorkeursdiameter, nog twee
diameters vastleggen, lijkt nogal royaal. De situatie in de prak-
tijk is echter thans, dat de variatie in diameter (uiteraard over
verschillende machinefabrieken verdeeld) zeer veel groter en
nogal erg willekeurig is .
5. Prof. Niemann vermeldt in zijn boek "Maschinenelemente", dat men
voor de voetcirkeldiameter van de worm kan stellen:
o
dr 1 ~ 0,6 a '
8~
~ mmo
a ::: hartafstand in mm.
Deze formule stemt overeen met Entwurf DIN 3976 en met de in het
begin van deze paragraaf gestelde eis, dat de doorbuiging van de
wormas niet groter mag zijn dan 10~0 van de steekcirkeldiameter
van de worm.
6. M. L. Meyer vermeldt in de Schweiz. Bauzeitung van 8 maart 1958
dat men voor de voetcirkeldiameter van de worm kan stellen:
5
df ~ a (0,1 +-) mmo
1 Z:2
v
g
= 60 960.
1000
fT. 76 _4 /
. . cos Y1 - m sec.
220
~ ~-------- ----
wordt dus:
m AX
-
5970 _ 43. 1,
42.
Hieruit volgt:
m AX '" 8.
Het eerste gedeelte van de berekening, namelijk het voorlopig be-
palen van de modul, is hiermede teneinde.
Nu worden de afmetingen van de wormoverbrenging voor lopig vast-
gesteld en omdat in h..t voorgaande verschillende grootheden aangeno-
men moesten worden: wordt nu teruggerekend voor welk motorvermo-
gen deze overbrenging geschikt geacht kan worden. De steekcirkeldia-
meter van de worm zou volgens "Entwurf DIN 3976" kunnen zijn 63,
(tabel XV). Van eelt afwikkelfrees is na iedere keer naslijpen de dia-
meter iets kleine'r geworden, omdat de frees "achtergedraaid" en
"achtergeslepen,(is. Een nieuwe frees zal daarom iets groter zijn, dan
volgt uit de tabel, een veel gebruikte frees iets kleiner.
We nemen aan, dat de te gebruiken frees nog maar weinig nagesle-
pen is en de steekcirkeldiameter daarom 65 mm groot is. Hiermede
ligt de diameter van de steekcirkel van de worm vast. Bij een vertra-
gingsverhouding van 30 en een tweegangige worm, zou het wormwiel
60 tanden moeten hebben.
In par. 21-b is uiteengezet, dat het aan te bevelen is z! en z" zoda-
nig vast te stellen, dat hun grootste gemene deler 1 bedraagt. Evenals
dat het geval was bij het construeren van rechte en kegeltandwielover-
brengingen, heeft men aan zóveel eisen zo goed mogelijk te voldoen,
221
dat het in de praktijk een volkomen aanvaarçl feit is, dat de werkelijke
tandentalverhouding niet geheel gelijk is aan de gevraagde. Het is ech-
ter gewoonte er voor te zorgen, dat de afwijking beneden de 3 fo blijft.
We stellen daarom z;; = 59. (afwijking 1,67 ~ ).
De fabricagesteekcirkeldiameter van het wiel wordt dus 59 x 8 = 472.
Wanneer men het wiel niet corrigeert, dan wordt de hartafstand (65 +
+ 472) : 2 := 268,5.
Op zijn minst mag men verlangen, dat de hartafstand een ronde
maat heeft en we nemen aan, dat de maat 270 goed past in de normali-
satie van het bedrijf dat de wormkast vervaardigt. Het wormwiel moet
dan 1,5 mm of 0,1875 modul positief gecorrigeerd worden.
We vullen opnieuw de formule Pw;; = c • fz • b • t AX in, maar hou-
den nu de c als onbekende, d. w. z. de gevonden waarde voor de c is de
werkelijk toegelaten c, die vergeleken dient te worden met de waarde
die volgens de tabel XI toelaatbaar is. De hellingshoek Î'1 van de worm
volgt uit:
Zl • m AX • TT 2. 8
:a:; # =--
TT • Dl 65
De werkelijk optredende glij snelheid bedraagt:
960. TT. 65
vg "" 60. 1000. cos 13 0 49 t42 f1 :=: 3,36 m/sec.
f
Volgens tabel X, par. 20-c bedraagt tg /-L t (= 200) dan 0,027, zodat
/-L .. 1° 33t.
t cos
Het nuttig effect voor het geval de worm het wiel drijft is dan:
tg 'Yl tg 13° 50 t
~1 : = : : =
tg(h +/-L ) tg (13° 50 t + 1° 33 t )
t
= 0,894.
Het wringmoment op het wormwiel is dus:
10 . 0,895
Mw:" := 71620 960 :=: 19700 kgf cm.
29,5
De werkelijk optredende
19700
P Nur ::: ""
59 . 8
= 832 kgf.
~
222
-=- - ~- --
Zodat
832 ", Ctoegelaten' 1,41 . 4,85. 0,8 TT.
2
Ctoegelaten = 48,5 kgfjcm •
223
- - - --- ~ -
met dezelfde hartafstand, maar met uiteenlopende tandentalverhou-
dingen.
Bijvoorbeeld niet alleen voor het hier berekende wiel met 59 tanden,
modul 8, maar ook nog juist voor een wormoverbrenging met een wiel
met 25 tanden, modul 16, lopend op een worm met een steekcirkel-
diameter van 140.
Door opmeten vinden we voor de afstand der twee steunpunten van
de wormas, hart op hart, [Link] 308 mmo
Aan de hand van fig. 124 bepalen we nu het buigend moment op de
wormas.
In het vlak van tekening:
I 229. 308
= 4 . == 17600 kgfmm.
832 . 32,5
:= "" 13500 kgfmm.
2 2
Totaal:
y
17600 2 + (24200 + 13500)2 == 41600 kgfmm.
De kerndiameter van de wormas is 65 - 2 . 1,25 • 8 == 45 mm, zodat
de max. trek- en drukspanning, tengevolge van buiging, bedraagt 4,56
kgf Imm 2 en de sChuifspanning, tengevolge van wringing 0,41 kgf / mm ~
Ten aanzien van de buigwisselbelasting is de veiligheidscoëfficiënt
dus groot. Dit is bij wormassen als regel het geval.
Ten aanzien van de doorbuiging is de toestand gewoonlijk veel eer-
der critiek.
De doorbuiging is:
v P,,!UT ~ + R 2 •e :: 2
y
2
229 + 315 . 308:'
1
_ 0 055
4 -, mmo
48 . E . I 48. 2,1. 10 . 0,05. 45 ·
Aan het begin van deze paragraaf werd vermeld dat Dr. H.M. Hiersig
als grens noemt een tweehonderdste à eenhonderdste modul, dus 0,04
à 0,08 mm en Prof. Niemann, eenduizendste van de steekcirkeldiame-
ter van de wQrm, dus 0,065 mmo
De doorbuiging is dus maar juist toelaatbaar, hetgeen te verwach-
ten was, omdat de steekcirkeldiameter van de worm niet gekozen is
uit de reeks voorkeursdiameters; maar uit de reeks, waarvan de dia-
meters slechts ongeveer 0,8 zijn van de voorkeursdiameters.
224
=- - - -- - -
Werktekening gegevens
De lengte van de worm stelt men gewoonlijk vast met behulp van de
praktijkformule:
lengte worm = 2 m AX (1 + ";-zrJ.
Bij eengangige wormen, bestemd voor hoge toerentallen, is het, in
verband met het uitbalanceren, aan te bevelen de worm lengte af te
ronden op een geheel aantal malen de axiale steek van de worm.
Bij meergangige wormen is dat uiteraard niet nodig, omdat de gan-
gen elkander uitbalanceren.
Fig. 127 geeft dat deel van de werktekening van worm en wormwiel
dat speciaal betrekking heeft op het vertanden.
Voor "Tekenwijze van tandwielen", zie NEN 74.
Voor ''Worm en wormwiel. Vermelding van gegevens optekeningen",
zie NEN 2391.
Zoals in par. 12 reeds vermeld, past men voor het bevestigen van
de bronzen wormwielkrans op de gietijzeren of gietstalen naaf, ge-
woonlijk een perspassing toe H 7 p 6 of P 7 h 6, gecombineerd met een
verbinding door pennen.
Badsmering en straalsmering
Ter vermindering van de wrijving en de slijtage en ter afvoer van
de wrijvingswarmte moeten worm overbrengingen zorgvuldig gesmeerd
worden. Aan het inbouwen van worm en wormwiel moet nog meer aan-
dacht besteed worden, dan aan het inbouwen van rechte wielen. Het
smeren kan geschieden door indompelen en door het opspuiten van olie
met behulp van een pomp.
Pompsmering is nodig, wanneer bij een onderliggende worm de
glij snelheid groter is dan 5 m/sec en bij een bovenliggende worm 10
m /sec of wanneer bij hoge toerentallen wormen met grote steekcirkel-
diameters worden toegepast. Als grens geldt:
voor 2000 [Link]. 70 mm,
voor 1500 omw.j min. 110 mm en
voor 1000 omw./ min. 180 mmo
Wanneer men smeert door middel van indompelen, dan moet bij een
onderliggende worm de olie tot aan de voetcilinder van de worm staan.
Het is aan te bevelen aan beide zijden van de worm op de wormas op-
werpwieltjes te plaatsen, die olie tegen de wormwieltanden werpen
voor en na het ingrijpgebied. In het bijzonder is dit van belang voor de
koeling van de wormwielkrans.
Bij een bovenliggende worm is het aan te bevelen, de indompeldiep-
te van het wormwiel nogal groot te nemen, namelijk ';' van de wiel-
diameter.
(In tegenstelling met rechte wielen, waarbij de olie tot aan de voetci-
linder moet staan van het grootste wiel).
225
Keuze van de olie
Bij een worm overbrenging speelt de warmteontwikkeling in de over-
brenging als geheel en het gevaar voor vreten aan kop en voet, een
veel grotere rol, dan bij rechte tandwieloverbrengingen.
In verband hiermede zal men bij het kiezen van de olie aandacht
moeten besteden aan oliesoorten, die door toevoegingen het gevaar
voor vreten aan kop en voet verminderen.
Omtrent de meest wenselijke grootte van de viscositeit van olie voor
wormoverbrengingen, geeft Niemalill dezelfde aanwijzingen als voor
olie voor rechte tandwieloverbrengingen ("Maschinenelemente" deel n)
namelijk:
Voor wormkasten met een olietemperatuur van 45 tot 90° C, visco-
siteit in centi Stokes bij 500 C: 100 tot 200 .
V O ,4 V 9 ,4
226
.... - ------
FIGUREN
DIAGRAMMEN
TABELLEN
NORMEN
LITERATUUR
REGISTER
DIAG RAM MEN
TITE L
Fig. bladz.
59 Hulpm iddel voor het bereke nen van spelin gsvrij e
38
ingrijp ing.
ij Xl + x 2
Verba nd tussen _ ..- en - --- •
zm zm
60 Hulpm iddel voor het bereke nen van spelin gsvrij e 40
ingrijp ing (naar ir. J. W. Polder ).
Verba nd tussen ij, zm en u.
65B Aanbe volen correc ties naar "Tand wielen " door 43
ir. P. W. A. van Hatlum en ir. H. G. Ballot .
1
TABELLEN
TITEL
Tabel bladz.
2
NORMEN
3
Wanneer het nodig was een figuur uit meer dan een aanzicht te laten
bestaan, dan zijn deze aanzichten geplaatst volgens de norm NEN 2351
"Technische tekeningen. Aanzichten".
(Vroeger wel genoemd "Amerikaanse projectiemethode").
®CJ
4
Hoofdstuk I
i
~II@IIIIIIIIIIII I1111111
~
.E<+~~
Fig. 2 Rechte tandwieloverbrengingen met rechte, schuine en V -tanden
5
Hoofdstuk I
/
/
I',I/'
- --f----
'1\ '
,
I , '\
.I I \.
I ' \
;'
;'
I \ ,
6
Hoofdstuk I
Hoofdstuk TI
Par. I-a
RR/'fZICHT
YOLIiEI'f$ P:JL P.
Fig. 5 Schroefwieloverbrenging
7
Hoofdstuk II
Par.l-b
Par.l-c
+/12
i
i
i
I
i
I
i
I
I
i
8
Hoofdstuk II
Par.1-d
I .
./// \ +1) \ \ \
/ \ ,--y ) \
\ .
I \
. ~
/ )
.
,.\ \
,
~t~/,
' ,
\ ~.~ i 3/ ./
~. ~~ /
'~ '4 ./
.--+-~
9
Hoofdstuk TI
Par . 1-d
10
Hoofdstuk II
Par.1-e
FflBRICFlGfSTff/(
." Tabel I
11
Hoofdstuk n
Par.I-f
Fig. 12 Flankspeling
12
Hoofdstuk II
Par.2-a
Par .2-b
Zde TFlH.
.1
/
/
/
I
I
-
I
Iq
I
\
\
\
)
•
+.
Fig. 16 Ontstaan van een evolvente
13
Hoofdstuk II
Par.2-c
tM2.
i
...
ML
14
Hoofdstuk 11
Par,2-d
.,
H2.:L-_ _ _~
V12
t-
15
Hoofdstuk 11
Par . 2-e
Par . 2-f
1,Z5.m
16
Hoofdstuk II
Par o 2-h
17
Hoofdstuk TI
Par o 2-h
Par . 2-j
L.I.
L.1T 5.
'>..../ 0,25
/
L. 1.75 .
~/
/
o
~. G. o
' ,, / , o
/
1
Fig .. 25 Punten gelegen rechts van Ll op de ingrijplijn CD
behoren bij de "andere" tak van de evolvente
18
-- - - - - - - -- - -- - ---
Hoofdstuk II
Par . 2-k
Par. 2-1
STEEHL_HEUIi_
HOPHEU6CL.
19
Hoofdstuk II
Par. 2-1
20
-- - -- - -- -- - - - - - - - --~
Hoofdstuk TI
Par. 2-1
21
Hoofdstuk n
Par. 2-1
5 TR/1DE/'I.
MODUL zo.
IIfGR_.HOEI1 15 D
22
Hoofdstuk TI
Paro 2-1
I Fig. 31 Gunstiger tandvorm dan die van figuur 30, door een betere
. keuze van het aantal tanden, de ingrijphoek en de correctie
MAAG 2018
23
Hoofdstuk TI
Par , 2-1
Par.3-c
l? tJ,JIHOlL
24
~-------
Hoofdstuk II
Par.3-d
Par.3-e
/10PTRIfIl.
HOP:BEITE.L.
I
i
Ph"
25
Hoofdstuk IJ
Par . 3-e
Par.3-f-I
26
Hoofdstuk TI
Par.3-f-I
27
Hoofdstuk II
Par.3-f-I
Par.3-f-ll
28
Hoofdstuk II
Par . 3-f-I
Par . 3-f-ill
Par. 3-f-IV
.1
~II
UI TSlRG STCCI(C1L1IVDCRMRNTCL WIEL M-I.
x 29
Hoofdstuk TI
Par . 3-f-lli
Par.3-f-V
( 61l0NDCILlNDE:R.
30
Hoofdstuk IJ
Par.3-f - VI
Par.3-g-1
31
Hoofdstuk n
Par . 3-g-1
Fig. 48B Het steken van schuine tanden met een snijwiel
Lorenz Ettlingen
32
Hoofdstuk TI
Par . 3-g-1
Fig. 49B Het frezen van schuine tanden met behulp van een
afwikke lfrees
Zahnradfabrik Friedrichshafen
33
Hoofdstuk IJ
Par . 3-g-I
Fig. 50 Afwikkelfrees
As afwikkelfrees
draait en heeft
een aanzet om-
laag of omhoog
34
Hoofdstuk TI
Par.3-g-TI
relRHEL
35
Hoofdstuk TI
par.3-g-VI
36
Hoofdstuk II
Par . 3-g- VIII
...---
Fig. 56 Het ontstaan van flankspeling bij het toepassen van positieve
correctie
37
Hoofdstuk IJ
Par , 3-g-VIIJ
--a" •
z.#'zt.
2 ·m #' )'111/.
Z4N.?1t #' " " . .
/tl .. r ym..
r- +
- I !
I __ ! I
ti
.=1
- f- - - -j
1
0.10
/"
--c
-
~ i- I--- .' - -
v li
0,08
----:- - ,- I---
.'
'.
ei 'p a"
/
-:;
v
~ 1- I--- .1= T
1-
1- f- -
/
t;?' ~ -
---:r ~
._. ~ -- ~
- ~ - - 1- - _. - - - - - .- -
- -- +- -f- - -- - - '- -
7
L 1- f- - ._. - - - -
-r -t
0.04
- --
-t- + -- -- -
/
L""
-t-, .- f-
I
-
KI.
-
~
~
I
-t-
..,.. -' .1
-
",,,!:- J
-+- +- ""-7I J-
Z>
~- r~/
i "~2, .J~, x~) ~ -
-
I
- --- ,-
1
1 KIID. -~ : L I~ej, i
0,02
I--t--
+-I~ --4- -t- -I 1
,
I -+- -+- ~'f"
,-_~ {ij,l;1-
[Link]: ~,J''in~n
~t.~ ~-
'A":'A j
-t- b( -i-- ~
I
I
,
1-
i
-1- I
j-
I
_·t -- t- ~ [2, ~s
I ;
1 ~-(.~ !f~)Jl'!I -t
I i 1
~
,
I
'1
I
r- --1 - ...j
i I
- --+--
I
, ---r-
I
, I
-t-- --t-
1 I
-~-
,1
--t-- .-
i
I --i, -I ~
0.02 0.04. 0.06 0.08 0.10 0.12
x,#' x,
z_
Fig, 59 Hulpmiddel voor het berekenen van spelingsvrije ingrijping
38
Hoofdstuk II
Paro 3-g-VIII
Tabel II
------ ------------------------------------
Waarden voor inv- cp of ev cp '" tg cp _ cp
cp tgcp-cp Dilf.1' cp tgcp-cp Dilf.1' cp tgcp-cp Düf.1'
15° 0' 0,006150 200 0' 0,014904 25° 0' 0,029976
21,1 38,9 63,7
10' 0,006361 10' 0,015293 10' 0,030613
21,6 39,6 64,7
20' 0,006577 20' 0,015689 20' 0,031260
22,1 40,3 65,7
30' 0,006798 30' 0,016092 30' 0,031917
22,6 41,0 66,7
40' 0,007025 40' 0,016502 40' 0,032583
23,1 41,7 67,7
50' 0,007256 50' 0,016920 50' 0,033261
23,7 42,5 68,7
16° 0' 0,007493 21° 0' 0,017345 26° Ol 0,033947
24,2 43,2 69,7
101 0,007735 10' 0,017777 10' 0,034644
24,7 44,0 70,7
20' 0,007982 201 0,018217 20' 0,035351
25,3 44,8 71,8
30' 0,008234 30' 0,018665 301 0,036069
25,8 45,6 72,8
40 1 0,008492 40 ' 0,019120 40' 0,036797
26,4 46,3 73,9
50' 0,008756 501 0,019584 501 0,037537
26,9 47,1 75,0
17° 0' 0,009025 22° Ol 0,020054 27° 0' 0,038286
27,5 47,9 76,1
10' 0,009299 10' 0,020533 10' 0,039047
28,0 48,7 77,2
20' 0,009580 20' 0,021020 20' 0,039819
28,6 49,5 78,3
30' 0,009866 30', 0,021515 30' 0,040602
29,2 50,3 79,4
40' 0,010158 40' 0,022018 40' 0,041396
29,8 51,1 80,5
501 0,010457 50' 0,022530 501 0,042201
30,4 51,9 81,6
180 0' 0,010761 23° 0' 0,023049 28° 0' 0,043017
31,0 52,8 82,8
10' 0,011071 10' 0,023577 101 0,043845
31,6 53,7 84,0
20' 0,011387 20' 0,024114 20' 0,044685
32,2 54,5 85,2
301 0,011709 30' 0,024659 30' 0,045537
32,9 55,4 86,4
40' 0,012038 401 0,025214 40' 0,046401
33,5 56,3 87,6
50' 0,012374 501 0,025778 50' 0)047277
34,1 57,2 88,8
19° 0' 0,012715 24° Ol 0,026350 29 0 0' 0,048165
34,8 58,1 90,0
101 0,013063 10' 0,026931 10' 0,049065
35,4 59,0 91,2
20' 0,013417 201 0,027521 201 0,049977
36,1 59,9 92,4
30' 0,013779 30' 0,0281~0 30' 0,050901
36,8 60,9 93,7
40' 0,014147 40' 0,028729 40' 0,051838
37,5 61,8 95,0
50' 0,014523 50' 0,029348 501 0,052788
38,2 62,7 96,3
39
Hoofdstuk TI
Par.3-g-VIII
lnscfMJivifY;lsfakfor u = x, + x. - y
x, +xz. = Y + u
z,+zz 1
zm = -2-· cos-f3
Fig. 60 Hulpmiddel voor het berekenen van spelingsvrije ingrijping
(naar 'ir. J . W. Polder)
40
Hoofds tuk II
P a r . 3-g-VIII
x Fig. 61 Gegev ens voor de werkte kening van een stel tandw ielen
bestem d voor een tandw ielolie pomp
I, ,
-~ _.
I .
~~R=·=~=--.~
Fig. 62 Het bepale n van de straal van de grond cirke l van ee
n tandw iel
41
Hoofdstuk TI
1
Par.3 - g-IX
" ~"~-
/' \" ~-
~-k_ " " \
/ I~ "'ll3O J \
( -- -+--- - ),( ---1-- - )
, 8T~EKW~L '
~•• 96, / j'
\
-
,--' ' \ TE STEKEN WIEL
'~,;-
-WI1t4- .. 160,
Z __ ,.-/"
,/'
I
~
Fig. 64 Het meten van de tanddikte met behulp van de zogenaamde
W-maat
42
Hoofdstuk II
/ Par. 3 -g--X
+ f,6
-10 [Link]
P9
f,Z
-10
Fig. 65A Aanbevolen correcties volgens dntwerp DIN 3992, aug. 1960
- -- -- --
- - .- -- r----
(J,O
I 2 , ~
J - - --- S 9 IQ
Tt:lNOEN T~LYr/i;';[Link]û
Fig. 65:8 Aanbevolen cor re cties naar "T a ndwie len " door
ir . P . w. A. van Hattum en ir . H. G. Ba llot
43
Hoofdstuk II
Par o4
Par o 5-b
P Tnal1JÁ
Tabel lil
!r&'f/m/11
~.-~--'--.--,,~-r'-~'--n--'--.
Zo 1----+-- -- ---1,
45
, Hoofdstuk n
Par . 6-a-I
Par . 6-b-I
V
/'
V
- f - f---
1/
V
V
V
/
/v
2 3 5
CZ/RW
C/, Cs . CL}
46
Hoofdstuk II
Par.6-b-I
r
Fig. 70 De situatie in een willekeurig raakpunt der tandflanken komt
overeen met die van twee tegen elkander gedrukte draaiende
cilinders
47
r
Hoofdstuk TI
Par.6-b-II
Tabel IV
1
Waarden van cos a en. >. voor verschillende bedrijfsingrijphoeken
b sm2ab
-
26
27
28
48
Hoofdstuk TI
Par.6-b-1lI
Par.6-c-TI
Tabel V
Gegevens van tandwielmaterialen
49
Hoofdstuk II
Par.6-b-ill
Tabel VI
Tabel VII
Waarden voor ijy
Yb in ru/sec. 0, 25 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 12 16 20
ijy 0,70 0,71 0,73 0,77 0,82 0,87 0,92 0,96 1 1,03 1,07 1,12 1,18 1,22
" ,'\
fO
~
,
19
5
'." , I'..
""~",'\: " !J..
~ ,~
t',
~ ~ ~~
, ~
"
, 16
[,
, , 10 I-r-
~.
,"
,,
0.2
'"
"--- --I-- -- ,Z_
I
(J.12~ 252525
f~ lOS 1(16 t(J 7 t(JS
I1,4NrR~ 41'~/""IN':;SW/JJFüNCFN
50
Hoofdstuk II
Par.6-c-I
Par.6-c-ll
S,IIR"Nv·sr&lfKr/Sc
r/M'tJ VtJF!
)/%/I'!I /'-
IJ
51
x
- -------------------=- ---
Hoofdstuk 11
Par.6-c-I
Tabel VIII
Aantal correctie
tanden
z x:::: 0 x:::: +0~25 x:::: + 0,5
12 3,38 2,65 2,22
14 3,14 2~56 2,17
16 2,99 2,51 2,16
52
Hoofdstuk II
Par . 9-a
53
Hoofdstuk TI
Par.9-b
Fig. 78 Fig. 79
54
l!':)
DOORSNEDE II . R l!':)
;:, /20
VERWRRRLDZEN
4-
i
. I
1:1 '--~ . -~ - ... - ... - .
~
tlN
.o. .
'O~
s...
iSEREEDSfHIIP
IN61l~PHOEk GERECDSCHI/P
IS
eD·
I ~Fig~80-:erktekening van het stel
108 tandwielen berekend in Par. 5-g,
o Cl! PROF/ei. tlctl '/'29
:I::P-I Par. 6-b-IV, Par.6-c-II en Par.12
CORlUCTIC + 0.5 MODUL I !luL .
Hoofdstuk II
Par . 12
56
Hoofdstuk II
Par . 12
s:
A
---------+-- 11
Tabel IX
Dn
2,5 3 3,5 4 5 6
b
cp 0,091 0,096 0,104 · 0~111 0,118 0,125
~ 1,2 1,16 1,12 1,08 1,04 1
57
Hoofdstuk II
Par . 12
Par. 13
------
58
Hoofdstuk n
Par. 13
59
Hoofdstuk m
Par . 14
60
Hoofdstuk III
Par . 14
kL"I/fiELfIIsERG,
DERI./kDN.
Fig. 91 Schroefkegelwielen
De som der tandhoeken is niet nul
De ashartlijnen kruisen elkander
61
Hoofdstuk m
Par. 15
Par. 17
62
Hoofdstuk UI
Par. 15
Par. 17
\
'\
\
\ \
\ \
\
Behoort bij fig. 92
63
Hoofdstuk TIl
Par. 15
Hoofdstuk IV
Par. 16
64
Hoofdstuk IV
Par.20-a
Par.20-b
o~i
itT-- - o-rl'
!i i i ! 0
--W-t--
I I 0
oO I
°-ltt-
o
0
1
II 1
4L 0
-_ 0 _ _ -
7
, o_--C~t-J
o l!
I. ;~
Fig. 98
De ontbinding van de resultante van tand-
kracht en wrijvingskracht in drie onderling 0/0
loodrechte componenten bij schroefwielen 0/
voor elkander loodrecht kruisende assen
voor het geval het rondsel 1 het wiel 2 drijft
65
ijoofdstuk IV
Par.20-b
Par.20-c
Tabel X
f
Waarden voor de fictieve wrijvingscoëfficiënt tg J.L 1 := cos 20'"
voor met olie gesmeerde schroefwiel- en worm overbrengingen
uitgevoerd in staal op brons. (Ontleend aan de Engelse norm
B. S. 721 : 1937 "Machine cut gears Worm gearing" en aan
Thomas "Die Tragfähigkeit der Zahnräder")
Fig. 101
. (
Fig. 102
67
Hoofdstuk IV
Par.20-d
i - - r - .---,
-t--- -t----+
r-- -t------1
eeeu«tPr Y. r
Iy-J
I . I.
. I I
I . I
I
I
I. !.
. I !
IR ' B I
. I
it'-r-·
! i D~.~~~f.
- --J=
. I x
• I
.l-L
I
I
Yi I
~-+-~
+._+._.--!-
L._-l-_.-.J
68
Hoofdstuk IV
Par. 21-a
Par. 21-b
-I ] -_.~--- ::E-3*J-.
Fig. 106 Schema van een wandelmoerconstructie
69
Hoofdstuk IV
Par. 21-c-I
I. fI. kI()~/'j.
70
Hoofdstuk IV
Par. 21-c-I
I .
/
Fig. 109 Het ingrijpveld van een exacte spiraalworm
71
Hoofdstuk IV
Par. 21-c-I
72
Hoofdstuk IV
Par . 21-c-I
""m. 0m.
Fig. 111 Aanbevolen vorm van een wormwielkrans behorende bij een
exacte spiraalworm .
73
Hoofdstuk IV
Par. 21-c-II
Fig. 112 Benaderde spiraalworm voor het geval dat het wormwiel met
een afwikkelfrees wordt bewerkt. N-worm .
Fig. 113 Benaderde spiraalworm voor het geval dat het wormwiel met
een slagmes wordt bewerkt
74
Hoofdstuk IV
Par . 21-c-II
Fig. 114 Benaderde spiraalworm. Tussenvorm van fig. 112 en fig. 113
Fig. 115 Benaderde spiraalworm voor het geval dat de worm met een
schijffrees bewerkt wordt. K-worm
75
Hoofdstuk IV
Par. 21-c-IV
76
Hoofdstuk IV
Par. 21-c-IV
COCflSNCCC S.B.
77
Hoofdstuk IV x
Par. 21-c-IV
Fig. 119 Het slijpen van een evolvente worm met een vlakke slijpschijf
Fig. 120 Het slijpen van een evolvente worm met een vlakke slijpschijf
John Holroyd and Comp. Lim. Milnrow, England
78
Hoofdstuk IV
Par. 21-c-V
79
r
Hoofdstuk IV
Par. 21-c-VI
I
-+- --------f- M
Fig. 123 Bij de verklaring van het ontstaan van een "uitspringende"
lijn op de tand van een globoiäe wormwiel
80
Hoofdstuk IV
Par . 21-c-Vn
:: .1.1 :: . . 1.1
Fig. 125 Maatschets van de in par. 21-c-Vn berekende wormkast
81
Hoofdstuk IV
Par. 21-c-VII
Tabel XI
continu intensief 78 80 63 47 37 31 28 26
gehard en
continu normaal 78 80 60 43 33 27 24 22
Brons geslepen
88 «· Cu 68 68 74
periodiek normaal 79 82 75 70 71
12 ;' Sn
gecentri-
continu intensief 40 43 47 38 2a 23 21 18
fugeerd op de
gegoten 1) draaibank
continu normaal 40 43 47 35 25 20 18 15
gesneden
veredeld
periodiek Ilormaal 42 45 49 45 43 43 45 48
1) Wanneer de wormwielkrans niet vervaardigd wordt met behulp van het centrifugaalgiet-
proces, maar in het zand wordt gegoten, dan zijn de toelaatbare waarden voor de factor
c 80 ~: van de tabelwaarden.
Tabel XII
Waarden voor de factor fz bij de berekening van wormoverbrengingen
z :) 20 30 40 50 60 70 80
f 0,65 0,94 1,16 1,3 1,42 1,51 1$56
z
.
82
Hoofdstuk IV
Par. 21-c-Vll
TabelXIll
Verhouding van de diameter van de steekcirkel van de worm tot de in
rekening te brengen breedte b van de tandkrans
Diameter steekcirkei worm
5 6 7 8 9 10 12 14
max
breedte b
4,9 5,3 5~7 6 6,3 6, 7 7,3 7,8
max
Tabel XIV
Aanbevolen waarden voor de hartafstanden van wormoverbrengingen
volgens Ontwerp DIN 3976, augustus 1956
Tabel XV
Aanbevolen waarden voor de steekcirkeldiameters van wormen volgens
Ontwerp DIN 3976, augustus 1956
De onderstreepte waarden bij voorkeur toepassen
83
Hoofd stuk IV
Par. 21-c-" vn
Tabel XVI
ale olie
Aanbe volen viscos iteit in centi Stokes bij 50 C voor miner
0
6 ... 10 60 90
> 10 45 60
· --·--r
I ·
~""""''-'-1..&~
van
Fig. 126 Bij de bereke ning van de spanni ng in en de doorbu iging
de worma s van het rekenv oorbee ld van par. 21-c-V II
84
lD
co
11'\
RIlf'lTRL GRNGEN. 2
/lXIRI.t MooIJL . 'M.c.x . S
IIVGR'.IPHOII1. ~".." . ZO~
IPDED. 5D,Z"f. .
HELLING6HOEI< . ;y;. fS#i(9'42"
flR/'ISIIICHTING. RE'HTS.
~~ IIII/'ITIIL TII/'IOEN WORMWIEL . 69
~ I I ~f)RRECTIE. 1+ IJ,fSrS MOf)IJI. . I xJ
E ~ DE TA/'[Link] 11 wo~'" 1'/'1 WO~MWIEL ! /YO(fj /'lIET GENORMRLISEERD.
.'.1
~ ~ B!/ XUINE [Link] 16 DEZE 2,fb'l ... ... 2,S mA~.
'ê) ~ Fig. 127 Werktekeninggegevens van de worm en GEI10ZEN 1$ HIEII 2,26 IN OYEREENSrIMM/NG MET IIE,"#TE WIELEN:
~ ~ het wormwiel berekend in par.21-c- VII 2,fill EN e,; 171,Q;K WgRIJEIY EC'HrCII ggk YccL rgCtiEPlfS7:
KON. INSTITUUT VAN INGENIEURS
NED. MIJ. VOOR NIJVERHEID EN HANDEL
Tekenw ijze
de opgenom en voorbeeld en worden
Tandwiel en kunnen volledig, vereenvo udigd of schematis ch volgens
getekend .
els, wormen en wormwie len. De norm geldt
Onder tandwiele n worden in deze norm ook verstaan tandheug
tevens voor kettingwi elen en paiwielen.
~ pijltanden boogtand en
Bevestig ing op de as
vereenvo udigde en bij de schematis che teken-
De aard van de bevestiging van de tandwiele n op de as kan bij de
wijze door middel van symbolen worden aangegev en:
verschuif baar op de as
x vast op de as
Kegeltandwiel Wormwie l
Cilindrisch tandwiel
Worm
Tandheugel
_----'1 U
', ---C'
---j---
i= -+
/,"",
t---+-+
',-' _/
,
/ ,I '\'
-(----t---
, I '
----?IE--
~;/
----+---
/ ----t-----
" i '\,
t---+---t
'~
! /
Ó
-- --j---
,/ \ , I'
~---+--- +
"
"1-- Ij
/
Opm ••kin'et!
Oe 1e druk v~n dele norm is verschenen in 1921. de 3e druk in april 1934. Wijzigingen t.o.v. de 3e druk : opgenomen zijn voor-
beelden voor de tekenwijze van afzonderlijke tandwielen, de aanduiding voor boogtanden en aanduidingen voor de bevestiging
van tandwielen op assen. De unduidin, N 7-4 is aewijzied in NEN 7....
De normen en de catalogus. van normen, alsmede Inlichtingen hierover en over de normalisatie in het alge-
meen, zijn verkrijgbaar bij het Nederlands Normalisatie-instituut. postbus 70. ·s-Gravenhage. Duinweg 20-22,
telefoon (070) 514041*. postrekening 25301.
NED. MIJ. VOOR NIJVERHEID EN HANDEL KON. INSTITUUT VAN INGENIEURS
NEDERLANDS NORMALISATIE-INSTITUUT
Doel
Deze norm vermeldt de gegevens en de wijze van aangeven ervan op tekeningen, die naast de
gebruikelijke aanduidingen voor de afmetingen, het materiaal, de behandeling en dergelijke,
nodig zijn voor het vertanden van worm en wormwiel.
Algemeen
Afhankelijk van de fabricagemethode kan de worm verschillende flankvormen krijgen. Het ver·
dient daarom aanbeveling de fabricage van worm en van wormwiel aan dezelfde leverancier op te
dragen.
aantal gangen
1)
axiale modulus mm
steekcirkelmiddellijn mm
2)
drukhoek graden
3)
'tand hoogte mm
spoed mm
spoedhoek graden
4) het niet-gewen ste doorhalen
gangrichting
Worm en wormwiel
Vermelding van gegevens op tekeningen
NEN 2391
Worm ond wormgeor. Dato on drowings [Link] 1962
Auteursrechten voorbehouden UDC : 744.4 :621.833.38
88
· - - - -- -- - - - -- ----
aantal tanden 1)
tekeningnummer van de
samenwerkende worm
-8JJ/J3- I~
hartafstand van worm en wormwiel
(na inbouw) met toelaatbare maal· .,
afwijking mm
1) Bij het gebruik van meergangige wormen dient bij voorkeur het
oantal tonden van het wormwi·el niet deelbaar te zijn door het aan.
tol gangen von de worm.
*) de ruwheid van de tandflonk 2) Onder axiale modulus max wordt verstaan de modulus in een vlak
wordt met een symbool volgens door de as van de warm.
N EN 630 I ... V op de steek·
3) Als drukhoek voor het wormwiel geldt de drukhoek van de worm.
cirkel aangegeven .
4) De tandhoogte is niet genormaliseerd. Bij kleine spoedhoeken is
deze 2,167 ... 2,3 mooi de waarde van de ax ia le modulus van de
warm.
Opmerking
Het is wenselijk, in de figuur het uitgangsvlak voor het spannen bij het vertanden aan te
geven en ervoor te zorgen dat het desbetreffende vlak bij symmetrische wormwielen op één
of andere wijze wordt gemerkt.
De normen en de catalogus van normen, alsmede inlichtingen hierover en over de normalisatie in het
algemeen zijn verkrijgbaar bij het Nederlands Normalisatie-instituut, postbus 70, 's-Gravenhage,
Duinweg 20-22, telefoon (070) 51 4041-. postrekening 25301 .
89
KON. INSTITUUT VAN INGENIEURS
NEDERLANDS NORMALISATIE-INSTITUUT
Doel
Deze norm vermeldt de gegevens en de wijle van aangeven ervan die, naast de gebruikelijke aan-
duidingen voor de afmetingen, het materiaal, de behandeling en dergelijke, nodig lijn voor het
vertanden van kegeltandwielen met rechte tanden londer profielverschuiving.
aantal tanden
modulus 1) 2) mm
steekcirkelmiddell ijn 1) mm
drukhoek 3) graden
tandhoogte 1) 4) mm
nauwkeurigheid sklas se
tandkoorde .et toelaatbare
.aetafwijki., 1) mm
afstand v,. tie tandkoorde tot
d. topcirk.1 1) mm
S)
tekening •• van het samen-
werkend• • i.1
aantal ta ..... van het sa",en-
werkenll• • 1.1
ashoek tu •••• de samenwerkende
wielen (IlO [Link]) met toelaet-
bare hoelr..fwijking ,raden
flankapel., ••t toelaatbare
.[Link]., 1) mm
Opmerkingen
1. Hel is wenselijk in de figuur hel uilgangsvlak voor Iiel spannen bij hel verlanden aan Ie geven.
2. In verband meI hel gebruik van slandaard snijgereedschap is hel aan Ie bevelen de landbreedle
niel groler Ie kiezen dan 0,33 maal de keg_lIengle R.
NEN 1630 Cilindrische landwielen meI evolvenle lan den . Waarden van een modulus
-
De normen en de catalogus van normen, alsmede inlichtingen hierover en over de normalisatie i~ het
- algemeen zijn verkrijgbaar bij het Nederlands Normalisatie-instituut, postbus 70, 's-Gravenhage,
- -- 91
NED. MIJ. VOOR NIJVERHEID EN HANDEL KON. INSTITUUT VAN INGENIEURS
NEDERLANDS NORMALISATIE-INSTITUUT
Doel
Deze norm vermeldt de gegevens en de wijze van aangeven ervan die naast de gebruikelijke aanduidingen
voor de afmetingen, het materiaal, de behandeling en dergelijke, nodig zijn voor het uitwendig vertanden
van cilindrische tandwielen.
aantal tanden
modulus mm
steekcirkelmiddellijn mm
theoretisch heugelprofiel NEN
tand hoek graden
het niet-gewenste doorhalen
links rechts
tandrichting
~ V-
profielverschuivingsfactor
nauwkeurigheidsklasse
.) de ruwheid van de tandllank wordt met maat voor de tandd ikte met
een symbool volgens NEN 630 I ..• V op toelaatbare maatafwij kl ng mm
de steekcirkel unge,even ')
2)
Opmerkingen
1. Het is wenselijk, in de figuur het uitgangsvlak voor het spannen bij het vertanden aan te geven en ervoor te
zorgen dat het betreffende uitgangsvlak bij symmetrische tandwielen op één ofandere wijze wordt gemerkt.
2. Voor de schroefvertanding gelden in het algemeen de modulus en het theoretische heugelprofiel voor een
doorsnede loodrecht op de tandrichting.
3. De tandhoek en de tandrichting alleen vermelden voor tandwielen met schroefvertanding.
93
18. Niemann, G. *) Maschinenelemente Deel n Getriebe.
Springer Verlag, Berlin/ Göttingen/Heidelberg
1960.
19. Peters, J. Kreis- und Evolventenfunktionen. Bonn 1951.
20. Pfauter, H. Pfauter Abwälzfräser. Handboek tevens catalo-
gus. Springer Verlag, Berlin.
21. Pritzelwitz van der Horst,
E. C. von Werktuigonderdelen der draaiende beweging.
A. E. [Link], Deventer 1951.
22. Ritter, R. Zahnradgetriebe. Leemann, Zürich 1954.
23. SChiebel, A. - Zahnräder, deel I: Stirn- und Kegelräder mit
Lindner, W. geraden Zähnen; deel n: Stirn- und Kegelräder
mit schrägen Zähnen. Schraubgetriebe.
Springer, Berlin/Göttingen /Heidelberg
1954 en 1957.
24. Schreier, G. Stirnradverzahnungen. VEB Verlag Technik,
Berlin 1961.
25. Stolk, J. Diverse vermogens grenzen van Tandwielover-
brengingen en hun Overlapping, naar het college
Werktuigonderdelen Bijzondere Onderwerpen van
Prof. ir. H. Blok. (Collegedictaat).
26. Thomas, A.K. Die Tragfähigkeit der Zahnräder.
Hanser, München 1957.
27. Thomas, A.K. Grundzüge der Verzahnung.
Hanser, München 1957.
28. Thomas, W. Das Cavex-Hochleistungs -Schneckengetriebe
mit Hohlflankenschnecke. Konstruktion deel 6,
1954, blz. 162-163.
29. Trier, H. Die Kraftübertragung durch Zahnräder, 3. Aufl.
Springer, Berlin 1955.
30. Trier, H. Die Zahnformen der Zahnräder, 5. Aufl.
Springer, Berlin 1958.
31. Tuplin, W.A. Machineryls ge ar design handbook.
32. Winter, H. Die tragfähigste Evolventen-Geradverzahnung.
Vieweg, Braunschweig 1954.
33. DIN 3975 Bestimmungsgrössen und Fehler an Schnecken-
(Entw. 1955) getrieben Grundbegriffe. Erläuterung s DIN-Mitt.
deel 34 (1955) blz. 282.
94
34. VDI-Berichte 32 Messen an Zahnrädern und Getrieben.
V. [Link], Düsseldorf 1959.
35. Fachtagung Zahnräder Zahnradgetriebe Schriftenreihe
Antriebs- Antriebstechnik, deel 16.
elemente, 1954
95
REGISTER
bladz. in tekst
A-vertanding 85
A-worm 190
aantal tanden 92
aanvu11 ings cilinder 161
aanvullingskegel 160
airollingsmethode 40, 58
afwikkelfrees 59, 207
aiwikkelsysteem 40, 58
Akulon 150
Aluminiumbrons 215
Aluminiummeerstoffenbrons 215
asverschuivingsfactor ij 71
B-vertanding 85
badsmering 140, 225
basiscirkel 28
basisprofiel 32
bas istandhoek 50
basisvertanding 23
bedrijfsingrijpboog 36
bedrijfsingrijplijn 31, 33
bedrijfsingrijpweg 36
bedrijfspool 22
bedrijfssteekcirkel 22, 24, 33
belastingsgetal k 112, 114
benaderde spiraalworm 197
beukelaar - 155
bonkelaar 155
diametral pitCh 25
discuswiel 152
dompelsmering 140, 225
drukhoek 30
dynamische toeslag 96
96
bladz. in tekst
E-worm 203
Eloidvertanding 159
epi-hypo-cycloi<:iale tand 27, 35
evolvente 28
evolvente worm 203
exacte spiraalworm 190
F-vertanding 85
fabricage - ingrijphoek 30, 33
fabricage-ingrijplijn 30, 33, 61
fabricage-pool 30, 33, 61
fabricagesteekcirkel 24, 33, 61
Fellows principe 58
fictief tandaantal 51, 161
fictieve wrijvingshoek 171
flank lij nspe ling 26
flankspeling 26
flitstemperatuur 147
freesverschuiving 61
G-worm 210
General Electric 60
gegoten tandwielen 152
gelaste tandwielen 153, 155
geschiedenis 17
gesloten V -tanden 57
Gleason tandwielen 159
globoiäe worm 210
glij ding 143
glij snelheid 145, 176
grenstandental 45, 64
grondcirkel 28
H-spaken 152
H-worm 209
hellingshoek 184
Hertz formule 108
Hindley worm 210
Holroyd slijpmachine 206 en fig.120
hourglass worm 210
hypoiäe wiel 168
97
bladz. in teks1
k belastingsgetal 114
K-worm 199
Klingelnberg tandwielen 159
koeling 141
kopdikte 66
kopspeling 26
krimpmaat 153
kroonwiel ~ 161
kruisspaken 152
kwaliteit van de bewerking 97
kwaliteitsnummer 98
L-vertanding 85
lantaarnrad 155
Lorenzfreesbank 60
Lor enz steekbank 59
Maagtandwielsteekbank 58
Maagvertanding 85
meergangigheid 184
modulus 25
N-worm 197
nauwkeurigheid van bewerking 97
negatieve correctie 70
novotext 150
nulwielen 71
nuttig effect 141, 172
98
[{st bladz. in tekst
Pfauterfreesbank 60
POlder, ir.J. W., rekenhulpmiddel van 75 en fig. 60
positieve correctie 61, 66, 80
profielfrees 58
profielverschuiving 60
puntaanraking 179
putvorming 110, 122
pijltanden 57
q tandvormfactor 123
Reineckerfreesbank 60
r elatieve kopbaan 38
Reuleaux constructie van 22
rolcirkel 22
Rötscher 22
rugkegels 160
S-vertanding 84
scheurvorming 122
Schiebelvertanding 85
Schiessfreesbank 60
schrapen 99
schroefkegelwiél 168
schuine tanden 48
schijffrees 58
sChijfwiel 161
slagmes 189
sluipende ingrijping 56
smering 140
snijwiel 58
spaakberekening 152
specifieke glijding 45
spelingsvrije ingrijping 63, 70
spiroiä wiel 168
spoedhoek, zie hellingshoek 184
sprong 53
sprongingrijpquotiënt 53
Staehlyfreesbank 60
steek 25
steekbank 40, 57
stubtand 43
straalsmering 140, 225
Sunder landtandwie lsteekbank 58
Sykessteekbank 59
99
bladz. in tekst
V nulwielen 71
V pluswielen 71
V-tanden 57
valse ingrijping 38
veilighe ids coëfficiënten 119, 126
versnellingsverhouding 113
vertandingsregel 20
vertragingsverhouding 113
'viscositeit 117, 226
visgra~ttanden 18
vormfrees 58
vreten 147
warmteafvoer 140
warmteontwikkeling 141
warmteovergangscoëfficiënt 141
wormfrees, zie afwikkelfrees 59, 207
wormkegelwiel 168
wrijvingscoëfficiënt 176
wrijvingshoek 171
ij factor 115
zelfremmendheid 175
100
;t