Professional Documents
Culture Documents
Industrieel ontwerp
Bachelor elektromechanica
Afstudeerrichting onderhoud
Academiejaar 2020-2021
In deze cursus gaan we dieper in op de aspecten die belangrijk zijn wanneer men aan
een “ontwerpproject” denkt.
Een project moet hier zeer breed bekeken worden, gaande van een eenvoudig ontwerp
(machineonderdeel, kleine aanpassingen aan machines en installaties, tool,…), een
ombouw van een bestaande installatie tot een volledig nieuwe installatie.
Een groot aantal technieken heb je in het afgelopen jaar in theorie bestudeerd en gaan
we in deze cursus praktisch invullen.
Dit document dient als een naslagwerk voor de student en is een aanvulling op de
geziene leerstof en oefeningen in het labo.
De cursus wordt aangevuld met een OneNote document, welke integraal deel uitmaakt
van de leerstof.
Naast de cursus zijn ook de presentaties beschikbaar.
“Moge het resultaat in evenredigheid met de inzet zijn” is ook hier van toepassing.
Veelvuldig oefenen is een garantie op succes.
Elke PC in het open leercentrum is voorzien van de nodige software om de leerstof in
te oefenen.
Veel succes
Alain Thijs
Wim Van Goethem
Docenten Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen.
C - 0. Inleiding
Elk nieuw aspect van de cursus wordt a.d.h.v. een reële situatie (case) bestudeerd:
Om in de les zoveel mogelijk zoveel mogelijk met de toepassing actief te zijn, moet VOOR
de volgende les de theorie doorgenomen hebben, waarbij je mogelijk al vragen noteert.
Deze cursus dient als een naslagwerk beschouwd te worden. Een aantal hoofdstukken zullen
niet behandeld worden en zullen op zelfstandige basis moeten bestudeerd worden om
toegepast te worden in de projecten.
Zie ook ECTS-fiche met betrekking tot beoordeling.
C - 0.2. Documentenlocatie
Alle documenten kan je vinden op een OneNote die je door de docent zal ter beschikking
gesteld worden via het digitale platform.
Gezien het beperkt aantal uren, werd een keuze gemaakt m.b.t. vakinhoud rekening
houdende met de overige vakinhouden die je als student in deze opleiding krijgt.
In de OneNote staat een opsomming waarop wordt weergegeven welke aspecten aan bod
komen. Zie ook de inhoudstabel van dit naslagwerk om een beeld te krijgen van de cursus.
Je zal geleidelijk aan een inzicht krijgen over de belangrijkste fabrikanten op de markt.
In je persoonlijke gegevensbank bouw je hiervan een overzicht op, welke je gaat gebruiken
in de verschillende modules (en welke zal beoordeeld worden op punten).
Daarnaast zal je nuttige informatie vinden die je ongetwijfeld gaat nodig hebben tijdens de
modules, tijdens je stage- en bachelorproef en tijdens je professionele carrière.
Zorg ervoor dat deze gegevens op een logische manier worden toegevoegd aan je
gegevensbank.
Beoordeling:
In module 4 dien je een korte presentatie te geven van je tool aan de docent.
Deze presentatie en je tool staan op punten.
C - 0.5. Methodiek
Er zijn vele manieren om kwaliteit te borgen, zodat een minimum aan fouten in je ontwerpen
sluipen. In de cursus wordt onderstaande methodiek nagestreefd.
Je moet als ontwerper niet alleen een technisch onderlegt persoon zijn.
Even belangrijk is de aanpak van je ontwerp, waarbij deze methodiek een goede kapstok is.
Zie Onenote voor de uitgebreide versie. De aanpak is vooral gericht op project engineering.
• het opgenomen vermogen berekenen, zowel actief (P), reactief (Q), als schijnbaar
vermogen (S);
• op basis hiervan bepaal en of men een elektrische aansluiting in laagspanning of
(middenspanning)hoogspanning zal nemen;
• op basis hiervan een eventuele dieselgroep en/of UPS bepalen;
• een inschatting maken van het reactieve verbruik van je installatie.
• een vermogenverdeling per verdeelbord te bepalen (en hieraan gekoppeld:
aankomstautomaat, voedingskabel;
• controleren of een uitbreiding nog kan opgenomen worden in een bestaande
installatie;
Een vermogenbilan is een theoretische rekentabel waaruit totaal- en sub vermogens kunnen
bepaald worden.
Enkele voorbeelden:
Elk systeem heeft zijn voor- en nadelen. Leveranciers gebonden software is meestal gratis
maar heeft (uiteraard) als beperking dat je alleen maar met materiaal van de desbetreffende
leverancier kan werken.
Een vermogenbilan wordt meestal in een vroeg stadium van een project opgesteld, waardoor
algemene verbruikers niet altijd gekend zijn. Hiervoor worden richtwaarden aangewend
(zie verder )
In een aantal softwaretools wordt er nog een Ks3 toegepaste ter hoogte van het hoofdbord
(ALSB), waar je nog eens een bijkomende gelijktijdigheidscorrectie kan toepassen.
In deze cursus gaan we geen gebruik maken van deze factor.
Echter...
zijn op dat ogenblik niet alle technieken tot in detail bekend en kan men beroep doen op een
aantal kencijfers.
C - 1.5.1. Verlichting
Kencijfers in verlichting worden uitgedrukt in W/m²/100 lux.
(geïnstalleerd vermogen per m² en per 100 lux verlichtingssterkte)
In het hoofdstuk verlichting gaan we hierop dieper in en gaan we ook uitgebreid op de
luxniveaus van de verschillende toepassingen bekijken.
Merk op 1 : hier is de PDCA zeker van toepassing. In het beginstadium worden deze
richtwaarden gebruikt voor het ontwerp, maar nadat de berekeningen zijn uitgevoerd, wordt
het vermogenbilan aangepast met de reële waarden en worden de besluiten nagekeken.
Je moet dus steeds je vermogenbilan aanpassen om tijdig te kunnen ingrijpen mochten je
kencijfers de werkelijke behoeften niet afdekken !
Merk op 2: het cijfer 2 W/m²/100 lux is zeker een hoge waarde voor burelen. In realiteit
zullen de cijfers aanzienlijk lager zijn. Is dit erg in dit stadium ? Neen, op die manier genereer
je ook wat reserve in je vermogenbilan voor bijkomende verlichting die in de loop van het
project pas wordt toegevoegd.
Ku = meestal 1,
Ks = ± 0,1+ (0,9/N), met N het gemiddeld aantal stopcontacten per kring
Ks = 1 voor de stopcontacten die bedoeld zijn voor PC gebruik.
Voorbeeld om het gevaar van blindelings toepassen van kencijfers aan te tonen :
Er wordt in een bestaande installatie met een gemiddeld verbruik van 80 kVA een machine
toegevoegd van 44 kW. Deze machine wordt gekenmerkt met een langdurige
aanloopstroom.
Hier zou men volgens de kencijfers ku.ks = 1 mogen nemen.
Hier moet men echter de utiliteit corrigeren naar 1,2 om de aanloopstroom te compenseren.
Immers is de 44 kW tov 80 kVA een aanzienlijk deel van de installatie en zal de lange
aanloopstroom wel degelijk een impact hebben op de totale installatie.
C - 1.5.4. Overige
Keuken : Ks = 0.7...0.85
Liften: Ks = 1 voor 1 lift, 0.75 voor 2 liften, 0.6 voor 3 liften en meer
C - 1.6.2. Noodvoeding
= de voeding van een tweede – onafhankelijke – bron.
Meestal is deze bron een DIESEL groep.
Men noemt deze een noodstroomaggregaat (NSA).
In de praktijk worden Dieselgroepen (omwille van hun verbruik) quasi altijd in stand-by
voorzien, waardoor er gedurende een korte periode van omschakeling geen spanning
aanwezig is.
Merk op : in zeer grote bedrijven kunnen 2 HS netten aangeleverd worden, waardoor deze
onafhankelijk t.o.v. elkaar kunnen beschouwd worden. Deze toepassing wordt buiten
beschouwing gelaten in deze cursus.
Daarnaast kan de UPS ook de micro- onderbrekingen op zich nemen en kan (afhankelijk van
de techniek) de UPS eveneens voor een verbetering van de netkwaliteit zorgen.
Een NSA en/of een UPS is een aanzienlijke investering, zowel in aankoop als in onderhoud.
Daarom moet gestreefd worden naar een minimale omvang.
Hiervoor moet de ontwerper een onderscheid maken tussen:
Kritische verbruikers moeten ter aller tijde voorzien worden van een voeding en dienen
daarom voorzien te worden op de UPS
Mogelijke voorbeelden : centrales, aantal PLC’s, kritische procescontrollers, …
Belangrijke verbruikers zijn verbruikers die even mogen uitvallen (namelijk de duur van de
opstart van de NSA).
Mogelijke voorbeelden : centrales met eigen batterij, delen van de ventilatie, delen van de
verlichtingsinstallatie, delen van het proces, …
Niet kritische verbruikers zijn de overige verbruikers die niet essentieel zijn voor de veiligheid
of werking van het geheel.
Om boetes te vermijden, die een eindklant moet betalen wanneer er teveel reactieve energie
wordt gebruikt, dient een systeem voor compensatie van reactieve energie voorzien te
worden.
De uitwerking hiervan wordt verder in deze cursus in een separaat hoofdstuk besproken.
Om een goed inzicht te krijgen werd gekozen om een rekenblad te gebruiken als ontwerptool.
Een rekenblad heeft als nadeel dat je quasi alles manueel moet ingeven (zowel waarden als
formules).
Anderzijds heeft een rekenblad het grote voordeel dat je heel flexibel bent in de uitwerking.
• toevoegen van een lijn : gebruik copy/invoegen van een vorige lijn;
• opletten met verwijderen van lijnen: laat de lijn VOOR de gekleurde lijnen steeds
staan (omdat hier formules inzitten);
• opgelet met de cellen die een formule bevatten.
Resultaat :
Opmerking betreft de cos ϕ van de NSA. Deze is standaard gelijk aan 0,8.
Dit betekent dat een NSA van 100 kVA in staat is om 80 kW actief vermogen te leveren. Ook
dit zou moeten nagekeken worden, maar dat valt buiten de scope van de cursus.
Een persluchtleiding is een energieleiding die verdichte atmospherische lucht zoveel mogelijk
zonder verlies moet transporteren van de fabrikant naar de verbruiker. Atmospherische lucht
is fysiek gezien een gasmengsel, bestaande uit stikstof (≈78 %), zuurstof (≈21 %) en argon
(≈1 %) evenals sporen van kooldioxide en andere gassen.
• de luchtkwaliteit,
• de hoeveelheid lucht,
• de bedrijfsdruk,
Teneinde de juiste loop van het netwerk weer te geven tekenen we dit vaak in een
isometrische weergave.
Verlies van lucht en dus ook van energie, dat optreedt door ondichtheden in het verdelernet
en aan de machines, leidt tot onnodig hoge bedrijfskosten.
• productie,
• verdeling,
• verbruiker.
• hoofdleiding,
• verdelingsleiding,
• aansluitingsleiding.
Figuur 5, perslucht,structuur
De drukdaling van het drukreservoir tot aan de verbruikeraansluiting mag niet meer
bedragen dan 0,1 bar (6 bar werkdruk) . Veel gebruikte drukvallen voor de verschillende
delen zijn:
C - 2.3. De Luchtbehoefte
De behoefte aan lucht wordt berekend en opgeteld uit de gegevens van de aangesloten
toestellen, apparaten en machines.
Opdat het leidingsnet echter niet onnodig overdreven zou gedimensioneerd worden moet de
benuttingsgraad η berekend worden en moet daarmee rekening gehouden worden.
V tot
C - 2.4.1. Bedrijfsdruk
Iedere persluchtverbruiker (machine of werktuig) heeft naast de luchtkwaliteit en de
luchthoeveelheid een bepaalde bedrijfsdruk nodig. Een te lage bedrijfsdruk, 5 bar in plaats
van 6 bar, vermindert het vermogen van een machine of een werktuig met ca.
30 %. Een met 1 bar hogere verdichting veroorzaakt aanvullende kosten van ca.10 %.
Een te grote drukdaling van de fabrikant naar de verbruiker ontstaat door een te kleine
dwarsdoorsnede van de buis, door vernauwingen in de leiding.
De drukdaling van de fabrikant (ketel) naar de verbruiker mag niet meer zijn dan 0,1 bar.
Iedere buisleiding biedt weerstand aan de doorstromende lucht. De weerstand is afhankelijk
van de ruwheid van het oppervlak van de buizen, van de lengte van de leiding en van de
doorstromingssnelheid.
C - 2.4.2. Drukverlies
Voor de exploitant van een persluchtinstallatie zijn de economische gegevens van de
installatie van zeer groot belang. Verhoogde stromingsweerstanden- door te kleine
dimensionering omwille van berekingsfouten of besparingen bij de investeringkosten leiden
tot verhoogd drukverlies en daarmee tot hogere energiekosten bij het ter beschikking stellen
van de perslucht. In het onderstaand voorbeeld worden de verhoogde energiekosten
aangetoond voor de compensatie van het drukverlies.
Men kan eenvoudig uitrekenen hoe lang het duurt vooraleer de iets hogere
investeringskosten van de grotere leiding terugverdiend zou zijn door de verhoogde
energiekosten van de kleinere leiding.
Nominale breedte (DN) van de HL of VL bij een lengte van max. 100 m en een bedrijfsdruk
Bij droge lucht kan de aansluitingsleiding rechtstreeks naar beneden geleid worden.
Aansluitingsleidingen moeten aan hun uiteinde steeds voorzien zijn van een
afsluitingsarmatuur.
Bij rechtstreekse aansluiting van een machine of productie-eenheid aan de verdelingsleiding
is het raadzaam de afsluitingsarmatuur te voorzien van een elektrisch bedienbare
aandrijving. Bij het uitschakelen van de machine wordt ook de luchttoevoer onderbroken.
Op die manier wordt luchtverlies vermeden door lekkages binnen in de machine.
De drukdaling van de aansluitingsleiding mag niet meer bedragen dan Δp ≤ 0,04 bar.
De nominale breedte (DN) van de AL bij een lengte van 10 m en een bedrijfsdruk van 6 bar.
C - 2.4.6. Materiaalkeuze
Een persluchtleiding moet dicht, onderhoudsvrij en voldoende gedimensioneerd zijn.
• materiaal in metaal,
• materiaal in kunststof.
• staal,
• koper,
• roestvrij staal,
• aluminium.
• polybuteen (PB),
• polyethyleen (PE),
• polypropyleen (PP),
• acrylnitril-butadien-styrol (ABS).
Om vlot te kunnen werken heeft men deze formule in een nomogram geplaatst.
Willen we dit toepassen, dan moeten we echter eerst alle bochten, kleppen, T-stukken…,
kortom alle appendages, vervangen door hun equivalente meter rechte leiding.
Vb: Een T-stuk met binnendiameter 80mm, heeft een equivalente lengte 1.6m. D.w.z. dat
het T-stuk evenveel drukverlies opbrengt als een stuk rechte leiding van 1.6m lang.
Kennen we nu het benodigde debiet uit de persluchtbalans (in vrij l lucht!), en de toegepaste
werkdruk, dan kunnen we dit uitzetten in ons nomogram (punt A).
De persluchtverzorgingsgroep garandeert de juiste druk en ziet erop toe dat de lucht die
men gebruikt zuiver is en eventueel geolied. Kortom, dit middel staat in voor de lange
levensduur van de installatie.
Ook water is een vervuiler. Bij het afkoelen van perslucht komen door condensatie grote
hoeveelheden vocht vrij. Als de lucht niet gedroogd wordt, kan ingevolge de aanwezigheid
van condenswater beschadiging of een slechte werking van de componenten optreden.
Ten slotte is olieconcentratie ook een mogelijke vuilmaker. Zelfs met olievrije compressoren
kunnen uiterst fijne olienevels in de aangezogen lucht voor verontreiniging zorgen. Die
olienevels kunnen gevoelige pneumatische delen in de ventielen verstoppen en de
beschermende vetlagen in de cilinders wegspoelen.
C - 2.5.2. Persluchtkwaliteiten
De kwaliteit van perslucht wordt bepaald aan de hand van een tabel. Afhankelijk van de
soort en de mate van verontreiniging wordt de perslucht in klassen onderverdeeld.
• een filterwaterafscheider,
• een drukregelaar,
• een olienevelaar.
Men mag stellen dat voor 80% van alle toepassingen het inzetten van een
filterwaterafscheider en een drukregelaar al voldoende zijn om de vereiste persluchtkwaliteit
te bereiken.
De olienevelaar wordt dan ook enkel ingezet als de toepassing het echt vereist.
C - 2.5.3. Filters
De keuze van het filtertype is afhankelijk van de toepassing. Zo gebruikt men voor de meeste
toepassingen een standaardfilter. Dit is een oppervlaktefilter met een poriëndiameter van 5
μm of 40 μm wat meestal ruimschoots volstaat.
Kiest men voor een verzorgingseenheid zonder olienevelaar, dan gebruik men een
oppervlaktefilter van 5 μm.
Sommige ventielen vragen omwille van hun kleine afmetingen eveneens 5 μm gefilterde
lucht.
Wilt men tot in de puntjes verzorgde perslucht, dan gebruikt men een dieptefilter, want die
haalt de allerkleinste vaste olie- en stofdeeltjes uit de perslucht.
In zeer gevoelige omgevingen, zoals de voedingsindustrie, gebruikt men best de meer
verfijnde actiefkoolstoffilter die ook oliedampen en -geuren tegenhouden.
De filtertypes verschillen onderling door het erin toegepaste filterprincipe.
Selectie van de verschillende types drukregelaars, filters e,/of olienevelaars kan via de
website van de fabrikanten.
Een aantal voorbeelden hiervan zijn:
• www.festo.be,
• www.norgren.com/be/.
Lekverlies L : T
L =Q
T +t
L = persluchtverlies [l/s vrije lucht] of [m³/min vrije lucht]
Q = Capaciteit van de compressor [l/s vrije lucht] of
[m³/min vrije lucht]
T = Tijd [min]
Zo kunnen we ook bv. een verschillende werkdruk instellen voor de in- en uitgaande slag
van een cilinder.
Een bijkomend hulpmiddel voor een zo laag mogelijke drukinstelling, is "remote sensing"
Hierbij meet een sensor, die buiten de compressor is opgesteld, de netdruk na de
persluchtnabehandeling. Op die manier zal de werkdruk van de compressor laag zijn als bijv.
de persluchtfilter nog heel zuiver is, en zal de druk stelselmatig toenemen naarmate de
persluchtfilter meer vervuilt. Zonder de remote-sensing zal men de druk op de compressor
instellen zodat de druk na de filters te allen tijde hoog genoeg is, ook als de filters vervuild
zijn.
De divisie Oil-free Air van Atlas Copco ontwikkelde de serie watergekoelde, olievrije
luchtcompressoren met geïntegreerde energieterugwinningssystemen. Deze zijn
gecertificeerd voor ‘net zero energy consumption’ onder specifieke ontwerpomstandigheden.
Merk op : deze cursus gaat niet in op de derde curve (invloed van licht op bioritme) die werd
toegevoegd aan bovenstaande grafiek.
Stel dat een lichtbron geen rood uitzendt in het spectrum. Kan je dan het rood van het
lieveheersbeestje zien?
C - 3.1.3.1. Lichtstroom
Dit is de totale hoeveelheid LICHT, die een lichtbron in ALLE richtingen uitstraalt.
Symbool : Ф (phi)
Eenheid : Lumen (lm)
Dit is de lichtstroom in een bepaalde richting, per eenheid van driedimensionale ruimtehoek.
(= intensiteit in een bepaalde richting)
Symbool : I
Eenheid : Candela (Cd)
C - 3.1.3.3. Verlichtingssterkte
Dit de lichtstroom per eenheid van oppervlakte op een werkvlak = hoeveelheid licht per m²
(lm/m²)
Symbool : E
Eenheid : Lux
Symbool : L
Eenheid : Candela/m² (cd/m²)
Merk op : hoe ervaar je 500 lux op een wit blad en 500 lux op een
zwart blad?
Enkele raadgevingen:
• Je hebt al gezien dat ons oog niet voor elke golflengte
even gevoelig is.
Een goede luxmeter heeft een geïntegreerde correctie volgens
de ooggevoeligheidskromme.
• Goedkope luxmeters meten alleen maar correct indien een continu spectrum
(gloeilampen, halogeenlampen) wordt gemeten.
• Een luxmeter mag niet verward worden met een spectroradiometer, die een
energiewaarde over meerdere golflengte kan meten.
• Kalibratie van een lichtmeter = ijken van een lichtmeter in een erkend labo, waarbij
een attest wordt afgeleverd hoeveel de meter afwijkt t.o.v. de ijking. Dit is
belangrijk in geval van discussie over een lichtniveau. Je dient dan een geijkte of
gekalibreerde meter te gebruiken.
Een aantal van deze begrippen worden bvb gebruikt op het subsidie aanvraagformulier.
Als ontwerper is het belangrijk dat je deze begrippen kan herkennen en op zijn waarde kan
inschatten.
Een specifieke lichtstroom is de verhouding van de totale lichtstroom (lm) en het totaal
opgenomen vermogen in Watt (W)
Enkele richtwaarden:
• gloeilamp : 12 lm/w,
• TL: 65 … 105 lm/W,
• spaarlamp : 60 …75 lm/W.
C - 3.1.4.2. Amatuurrendement.
Ook wel L.O.R. van een armatuur genaamd (Light Output Ratio).
Dit is de verhouding van de lichtstroom uit de armaturen en de lichtstroom uit de lampen.
Merk op : een naakte TL strip heeft een bijzonder hoog armatuurrendement, terwijl een goed
afgeschermd industrieel toestel een lager armatuurrendement heeft.
Je mag dus geen 2 verschillende armatuurtype met elkaar vergelijken, maar wel 2 gelijke
type met elkaar vergelijken.
Merk op : Bij TL5 lampen kan het zijn dan je rendementen ziet boven de 100%.
Dat komt door de toepassing van de norm, waarbij deze meting van de lamp moet gebeuren
bij 20°C, terwijl de lamp haar maximale output heeft bij 30°C (wat zo is in de top van een
armatuur)
Enkele richtwaarden :
Burelen, industrie, … : 2 W/(m².100 lux).
Met de komst van LED is 2 W/(m².100 lux) voor burelen al een hoge waarde, de reële
waarden liggen dikwijls tussen 1 en 2 W/(m².100 lux).
Voorbeeld
In een productielokaal (L=80m, B=25m) zijn 60 lichtbronnen opgesteld met onderstaande
gegevens. Je voert een meting uit (zie tabel).
Wat is het specifiek vermogen van dit lokaal ?
Gegevens metingen
Oplossing :
Oppervlakte : 80 x 25 = 2000 m²
Geïnstalleerde vermogen = 60 x 452 = 27 120 W
Lichtniveau : gemiddelde van de meetwaarden = 362 lux = 3,62 als veelvoud van 100 lux
In de praktijk spreekt men ook van een nuttige levensduur. Dit is het moment dat onderhoud
is aangewezen (bvb bij 80% uitval van de lampen)
In het voorbeeld worden 2 lampen met elkaar vergeleken. De bovenste lamp is ene TL36W-
840 en de onderste lamp is een goedkopere industriële TL36W-33.
Merk op :
In die toekomst zullen begrippen zoals Rf (Color Fidelity), Rg (Color Gamut – Color
Saturation) opgenomen worden als referentiewaarden voor kleurweergave.
Hiervoor zal de norm TM-30-15 mogelijk als basis gebruikt worden.
C - 3.1.4.7. Kleurtemperatuur.
De kleurtemperatuur geeft de indruk van de kleur van een lichtbron weer.
Hoe hoger het cijfer , hoe “kouder” het licht, hoe lager het cijfer, hoe “warmer” het licht. Je
kan dit vergelijken met het smeden van een hoefijzer.
Als ontwerper is het belangrijk om rekening te houden met de terugval van de lumenoutput.
(zie ook verder : dialux)
Tip : hierin zit een potentiële energiebesparing, wanneer je dit hoge lichtniveau via dimming
kunt afvlakken.
In deze figuur dienen de TL lampen op de 20 000 vervangen te worden, terwijl de LED mogelijk
80 000 uren meegaan, maar een zeer sterke terugval kennen van de lumenoutput.
C - 3.1.5. Lampen
In deze hoofdstukken hebben we geleerd dat het ontwerp van de armatuur zeer belangrijk
is. Een LED – lichtbron moet zijn warmte kunnen afgeven, zo niet zal de levensduur en
lumenbehoud bijzonder sterk dalen !
Dat is ook de reden waarom de aansturing van de LED (driver genaamd), dikwijls een
stroombron is i.p.v. een spanningsbron.
Een LED lamp heeft quasi geen opstarttijd en LED gedraagt zich zeer goed bij lage
temperaturen. In onderstaande wordt een opstart vergeleken in een diepvries bij -30°C.
Na productie gaat men de LED indelen (binning) volgens een SDCM (standard Deviation
Colour matching, waarbij 1 SDCM overeenkomt met 1 Mc Adam)
Niet alleen de lumenoutput wijzigt in functie van de tijd, ook de kleurtemperatuur kan
gaan wijzigen in functie van de tijd. Dit wordt eveneens uitgedrukt in aantal stappen
SDCM.
Bij een LED installatie zijn de gebruiksuren (dit zijn de uren dat de installatie effectief in
dienst zal zijn gedurende de gehele levensduur van de installatie zeer belangrijk om in te
schatten, omdat hiervan de LLMF afhankelijk zal zijn.
Een fabrikant zal in de technische fiche opgeven welke LED’s men heeft toegepast in de
armatuur.
Vergelijk eens de MF voor een armatuur met L70B50 – 50 000h met een armatuur
L80B10 – 100 000h, wanneer een installatie 10 jaar volcontinue moet functioneren.
Uiteraard staat hier een kostprijs tegenover, die je moet meenemen in je T.C.O calculatie
(zie verder).
Wanneer enkel een vermelding L wordt gegeven (bvb L70 – 30 000h), dan impliceert dit
automatisch een B50 (L70B50 – 30 000h)
In OneNote wordt een overzicht gegeven van diverse type armaturen met de bijhorende
polaire verdeling.
Bvb een IP54 armatuur (wordt in het vakjargon dikwijls een HWD
genoemd)
De bescherming tegen uitwendige mechanische stoten wordt gegeven door de norm EN50
102 en wordt uitgedrukt in een IK graad.
Bvb in een omgeving met zoutnevel (kustlijn) is een open armatuur met aluminium niet
bruikbaar omdat zout op het aluminium inwerkt en de optiek onbruikbaar maakt.
In OneNote wordt een voorbeeld gegeven van een tabel van een fabrikant.
Onderstaande grafiek geeft de invloed weer van een aangepast ontwerp van een armatuur
met TL lamp voor een koude omgeving.
Figuur 44, invloed van de temperatuur op een lumenoutput bij een aangepast armatuur
• groep,
• klasse,
• zone
Een CE-label is geen keurlabel, maar een (niet gecontroleerde) verklaring van
de leverancier dat zijn product veilig is
Alleen het eerste label heeft een keuring van een erkend organisme ondergaan. De laatste
2 hebben enkel een CE label, opgesteld door de fabrikant.
Het sturen van de verlichting zal een belangrijk aspect worden in kader van energiebesparing
en in kader van comfortverhoging.
Het moet als ontwerper duidelijk zijn dat een juiste toepassing van lichtsturing een
aanzienlijke besparing kan betekenen naar energieverbuik.
Hierbij een aantal aspecten die je als ontwerper moet bestuderen bij de keuze van de sturing:
• beschikbare budget; een eenvoudige schakelaar is immers goedkoper als een lokale
detectie, wat goedkoper is in vergelijk met een gebouwenbeheersysteem;
• mogelijkheid tot energiesparing d.m.v. dimming in functie van invallend daglicht
heeft alleen maar zin als er voldoende daglicht is.;
• Je sturing moet aangepast zijn aan de toegepaste technologie. Zo heeft een
bewegingsdetectie op gasontladingslampen heeft weinig zin,
• Je sturing moet aangepast zijn aan de toepassing. Zo heeft een volledige
uitschakeling in een diepvriesruimte (-27°C) weinig zin als je een TL lamp gebruikt,
omdat de opwarmtijd aanzienlijk lang wordt;
• bewegingsdetectie in een ruimte waar continue beweging is brengt geen
toegevoegde waarde, integendeel, je detector heeft ook een eigenverbruik
• is de sturing niet te moeilijk voor de gebruiker die aanwezig is. Zo is een
touchscreen met vele mogelijkheden in een vergaderzaal met een steeds wijzigend
publiek geen goede oplossing, omdat de gebruiker het (dure) systeeem
onvoldoende kent en zal toepassen
Omdat de instelling van deze detectoren niet altijd makkelijk is, worden er bij bepaalde
merken en types ook zenders voorzien voor de programmering van zone, tijd, lichtniveau,
…
Omdat het belang van dit soort detectoren toeneemt, neemt ook het aantal functionaliteiten
sterk toe. Hierbij een greep van de mogelijkheden die men heeft:
• 1-10V sturing. Dit vereist – naast de 230V voeding – een dimkabel naar elk
armatuur, tenzij de detector geïntegreerd is in de armatuur. Daarnaast moet de
armatuur ook uitgerust zijn met een dimbare ballast
• DALI sturing. Dit is een digitaal signaal, waarvoor eveneens een separate
stuurkabel vereist is. Hier moet de ballast een DALI ballast zijn
Dit geldt ook voor uitgebreide systemen zoals EIB-KNX, LON, …
• Merkgebonden systemen. Hiervoor moet de ontwerper de datasheet raadplegen,
meestal vereist dit eveneens een bijkomende stuurkabel en een aangepast ballast.
Om gasontlading te dimmen vereist dit een aangepaste driver. Dit is de voeding naar de
lamp. Gasontladingslampen zijn minder geschikt om te dimmen. Deze technologie is
momenteel sterk aan het evolueren.
Om LED- armaturen te dimmen zijn er wederom diverse mogelijkheden. Veruit het meest
toegepast is een DMX sturing. Dit vereist – naast de voeding- eveneens een stuursignaal
voor het DMX signaal.
Doorheen dit hoofdstuk is “energie” al een aantal keuren aan bod gekomen. Verlichting is
een belangrijke energieverbruiker in een aantal bedrijfstakken.
Daarom wordt in deze paragraaf aangegeven hoe u als ontwerper makkelijk een
energievriendelijke installatie kan ontdekken en verbeteren.
1ste generatie gasontlading heeft een laag rendement en vooral een zeer sterke
terugval van de lichtoutput i.f.v. de tijd. Ook hier zijn uitwisselbare lampen
verkrijgbaar.
LED lampen worden momenteel veelvuldig toegepast. Er is echter een bijzonder groot
rendementsverschil tussen verschillende fabrikanten en types. Daarnaast wordt het
rendement enorm beïnvloed door de koeling die moet aanwezig zijn op de armaturen.
Kijk het type na en zoek de datasheet van het gehele
systeem op, waarbij je kan oordelen naar de lichtoutput
van het gehele systeem.
• extreme koude en armaturen zijn niet voorzien van een aangepaste afscherming of
de verkeerde lichtbron werd toegepast;
• stoffige omgeving en de lampen (+optieken) worden nooit gereinigd;
• de muren, plafond en vloeren zijn zeer donker en reflecteren niet meer voldoende;
• …
Je moet er als ontwerper bewust van zijn dat besparingen tot 50% makkelijk mogelijk zijn
i.f.v. de toepassing.
!" #$ !
AANTAL = aantal te voorziene armaturen
LUX = gewenst lichtniveau [lux]
OPP = oppervlakte van het lokaal in [m²]
REND = correctiecijfer ifv de toepassing. Gebruik hiervoor
0,5 voor binnentoepassingen en 0,3 voor een
buitentoepassing
LUMEN = totaal lumenpakket . Deze moet je opzoeken bij
de lampenfabrikanten, maar je kan ook volgende waarden
toepassen voor TL lampen: 85 lm/W voor T9 lampen, 95
lm/w voor T5 lampen
OPGELET : Deze ‘vuistregel’ geeft enkel een RICHTING, en mag NIET beschouwd worden als
een correcte calculatie.
Deze ‘vuistregel’ houdt GEEN rekening met Uniformiteit. Deze ‘vuistregel’ gaat enkel maar
op voor normale lengte/breedte verhoudingen. Gebruik het dus als een VUISTREGEL en niet
als BEWIJSBEREKENING.
Merk op : voor noodverlichting verwijst een ander artikel van het ARAB naar de Europse
norm EN 1838. Ook deze is noodzakelijke literatuur in het kader van een ontwerp van een
lichtplan.
In OneNote wordt een korte samenvatting gegeven m.b.t. deze norm
In dit deel van de cursus gaan we vooral inventor als 3D-ontwerptool gebruiken.
Je hebt inventor als tekenpakket leren kennen in het eerste jaar. Je hebt ook inventor als
rekenpakket leren gebruiken om diverse mechanische onderdelen te berekenen.
Het vervolg van deze cursus is hier een toepassing op.
In deze lessen zal je ook het tabellenboek voor metaaltechniek toepassen (W. De Clippeleer
– B. Wellekens).
Zie ook cursus analyse machinesystemen, waar deze formules werden toegepast.
60
%
n in [tr/min]
Vervolg
' 2%
ω = hoeksnelheid [rad/s]
n = aantal omwentelingen [tr/s]
2%
'
60
n = aantal omwentelingen [tr/min]
9550
$
P = vermogen [kW]
M = koppel [Nm]
n = aantal omwentelingen [tr/min]
9550
$*
*
η = rendement van de reductor
Ma = uitgaand koppel van de reductor [Nm]
Kracht – moment
$
$ + ,, +
,
F = kracht [N]
M = koppel [Nm]
r = straal [m]
$ 2000
+
d = diameter [mm]
Vergelijking 9, roterende machines, relatie tussen F, M
Koppel - massatraagheidsmoment
$ - .
M = koppel [Nm]
J = massatraagheidsmoment [kg.m²]
. = hoekversnelling [rad/s²]
'
.
ω = hoeksnelheid [rad/s]
t = tijd [s]
Via de kabelberekeningen kan men een kabel direct dimensioneren in functie van het
netsysteem, zodat zowel mens als machine correct beveiligd zijn.
De software die gebruikt wordt – Caneco – is een open software voor fabrikanten.
Dit wil zeggen dat meerdere merken (Siemens, Schneider Electro, ABB, …) hun data kunnen
aanleveren, waardoor men ze kan toepassen in de software.
Zie ook C - 1.1, pagina 9, waar de diverse softwaretools worden opgesomd om kabel- en
kortsluitberekeningen uit te voeren.
C - 5.1. Kabelberekeningen
De stroom die door een kabel stroomt mag de kabel niet in die mate opwarmen, zodat de
kabel boven zijn toelaatbare regimetemperatuur komt.
De stroom die een kabel kan verdragen (= Iz) is vastgelegd
in normen.
Joule effect
× 01 ×
Q = energie [ J ]
R = weerstand [ Ώ ]
I = stroom [ A ]
T = tijd [ s ]
R = weerstand [ Ώ ]
2 = soortelijke weerstand [ Ώm ]
l = lengte [ m ]
A = oppervlakte [ m² ]
Opmerkingen :
2 = 1,67 .10-8 Ώm voor Koper
en 2,65.10-8 Ώm voor aluminium
Weerstand is temperatuursafhankelijk
(wordt verder niet meer besproken)
Vergelijking 12, wet van Joule
Hierbij is :
• Ib = normale stroom van de verbruiker (= bedrijfsstroom)
Bvb een motor van 22 kW heeft een bedrijfsstroom van 41A
• IN = nominale stroom van beveiliging
Bvb in ster/driehoek zou men een beveiliging met een nominale stroom
kunnen kiezen van 50A
• Iz = Toelaatbare stroom van de gekozen kabel
Bvb. Zou men een kabel met een sectie van 10 mm² kiezen, dan bedraagt
de toelaatbare stroom 60A voor een PVC isolatie (oudere VVB kabel) en 75A
voor een VPE (XVB) kabel (zonder rekening te houden met de
correctiefactoren (zie verder)
• Inf, If = Aanspreekstromen van de beveiliging, zie pagina 80, C - 5.1.1.3
Merk op :
• zie ook eplan cursus, waar gevraagd wordt om al deze waarden te vermelden op
het elektrische schema.
Dit heeft ook een reden naar keuring. De kabel wordt immers ontworpen op
de instelling. Wanneer nadien iemand de instelling wijzigt, betekent dit dat
de kabel mogelijk niet meer beschermd is!
• de grond- of omgevingstemperatuur
• de nabijheid van andere kabels voor ondergrondse installatie
• de nabijheid van andere kabels voor bovengrondse installatie
• het effect van kabelkanalen, kabelgoten en kokers
• de nabijheid van andere kabels voor installatie in kabelkanalen, kabelgoten en
kokers
• in invloed van de harmonischen
03 03 × 4
Voorbeeld :
Een XVB kabel 5G25 wordt in een kabelgoot geplaatst, welke staat opgesteld in een ruimte
met een temperatuur van 40°C.
Het aantal kabels in de kabelgoot is onbekend, maar als ontwerper heeft u ter plaatse gaan
kijken en de kabelgoot is “vol”.
De kabel zal gebruikt worden voor een frequentiesturing.
Nu dat IB, IN en IZ bepaalt zijn kan de controle op art. 118 van het AREI worden uitgevoerd
in functie van het type beveiliging (automaten, zekeringen, thermisch relais)
Voorwaarde 1
05 ≤ 07 ≤ 08
Voorwaarde 2
09: ≤ 1,15 0<
Voorwaarde 3
0: ≤ 1,45 0<
Besluit: aan voorwaarden 2 en 3 zijn altijd voldaan omwille van de eigenschappen van de
uitschakelkarakteristieken van de beveiliging.
Voor een thermisch relais en voor een beveiligingsautomaat dient enkel voorwaarde 1
gecontroleerd te worden.
Besluit: aan voorwaarden 2 en 3 is NIET altijd voldaan omwille van de eigenschappen van
de uitschakelkarakteristieken van de beveiliging. Men moet steeds de 3 voorwaarden
bestuderen.
Software (zoals Caneco) houdt rekening met deze voorwaarden.
Voorbeeld : men hanteert een SV gG van 100A (60 269-1) op een XVB kabel van 16 mm²
in ideale omstandigheden (correctie = 1) voor een verbruiker van 80A.
Voor de SV geldt :
IN = 100A,
Inf = 1,25 x 100A = 125A,
If = 1,6 x 100A = 160A,
Voor deze kabel geldt :
IZo = 100A, (zie tabellenboek kabels)
IZ = 100A, (correctie was 1)
Controle op de voowaarden:
Voorwaarde 1 is voldaan : 80A ≤ 100A ≤ 100A
Voorwaarde 2 is niet voldaan: 125A ≤ 1,15 x 100A (=115A)
Voorwaarde 3 is niet voldaan: 160A ≤ 1,45 x 100A (= 145A)
In bovenstaande schets zie je duidelijk dat de spanningsval bepaalt wordt over het geheel
van de keten (van voeding tot eindgebruiker ! ).
Een kortsluiting is een foutsituatie. Bij een kortsluiting ontstaan aanzienlijke thermische- en
(elektro) mechanische krachten.
KABELS
• Voldoet de nulgeleider (die mogelijk een andere sectie dan de fasegeleider) op het
einde van de lijn aan de mogelijke kortsluitstroom (zijnde de minimale
kortsluitstroom)?
Merk op: Fasegeleider is groter of gelijk aan de sectie van de nulgeleider.
• Voldoet de nulgeleider in het begin van de lijn aan de mogelijke kortsluitstroom ?
(zijnde de maximale kortsluitstroom)
• Is de impedantie van de nulgeleider niet te groot (in de foutlus), opdat de
beveiliging niet snel genoeg zou uitschakelen (zodat de kabel teveel opwarmt)
Ook hier is de minimale kortsluitstroom van toepassing.
APPARATUUR
• (Voldoet de apparatuur aan de optredende (maximale) kortsluitstroom?)
Ook deze berekening staat tussen haakjes, omdat ze in een volgende
paragraaf diepgaander wordt besproken.
De thermische kortsluitvastheid van een geleider is gelijk aan de hoeveelheid energie die
nodig is op de geleiders adiabatisch op te warmen van de toelaatbare regimetemperatuur
tot zijn toelaatbare piektemperatuur.
Bvb voor een XVB kabel is de regimetemperatuur gelijk aan 90°C en mag deze kortstondig
pieken tot 250°C.
1
=0>> ? 41 @1
Men moet controleren of de energie die doorgelaten wordt door de beveiliging KLEINER is
dan de waarde k²S² van de kabel.
Hiervoor kunnen een aantal methodes worden toegepast:
• via een grafiek (of tabel) met de doorlaatenergie van een automaat kan de
doorgelaten energie aflezen en vergelijken met de waarde k²S²;
• via een I-t grafiek of een I²t-I grafiek kan men informatie bekomen m.b.t. deze
term. Men dient de grafiek van de beveilging samen met de grafiek van de kabel te
interpreteren.
Voorbeeld : voldoet een XVB 16 mm² kabel bij een berekende Icc, min van 600A en
Icc, max van 1500A voor een 40A automaat?
In voorgaande hebben we berekend dat de kabel kan belast worden tot 5,23.10³ kA²s =
5,23.106 A²s.
Bij de grafiek zien we dat Icc, min. doorslaggevend is en een waarde heeft van 3,2.105A²s.
De beveiliging laat dus minder energie door dan de kabel kan verdragen, waardoor de kabel
goed beveiligd is.
Je moet als ontwerper de foutweg beoordelen en alle factoren die hierbij een rol spelen.
In het voorbeeld hierna is een fase (L2) losgekomen van de klemmen en deze komt tegen
het chassis (omkasting) van de metalen behuizing.
# 230
0: 1150
:*AB C DE 0.1 C 0.1
Zoals je kan zien is de stroom duidelijk niet gelijk aan nul, maar
neemt de stroom aanzienlijke waarden aan.
Indien je als ontwerper hiervoor kiest (maar gezien bovenstaande uitleg wordt dit niet
geadviseerd), dan moet je hiermee wel rekening houden in je kabelberekening.
Immers : de impedantie van de nulgeleider zal hoger zijn dan de fasegeleider.
Anderzijds moet je beveiliging aangepast zijn aan deze verlaagde sectie .
Besluit : vermijd om deze halvering toe te passen en gebruik een gelijke sectie als deze van
de fasegeleider.
Voor de berekening van kortsluitstromen bestaan er verschillende methoden met elk voor-
en nadelen:
• impedantiemethode;
• vereenvoudigde methode (op basis van tabellen en vereenvoudigede formules).
Deze methode wordt eerder gebruikt om een benadering te berekenen en kan
aanzienlijke fouten afwijken tov de werkelijkheid;
• methode van de symmetrische componenten. Dit is een wiskundige methode,
waarbij de korsluiting via vectoriële benadering wordt berekend.
Dit is de nauwkeurigste methode, maar ook de meest complexe methode.
In bovenstaand voorbeeld wordt een verbruiker gevoed vanuit een TN- netsysteem via een
kabel met een bepaalde sectie S en een bepaalde lengte L.
Wanneer er zich een kortsluiting voordoet, telt de impedantie van de verbruiker niet meer
en geldt enkel de impedantie van de foutlus.
(= 0.866 x Icc3)
Wil je berekenen of het materiaal bestand is tegen de impact van een kortsluitstroom, dan
gebruik je de maximale kortsluitstroom.
Wil je berekenen of een kabel thermisch voldoet, gebruik je de berekening van de maximale
kortsluitstroom op het einde van de kabel.
Wil je berekenen of een kabel voldoet m.b.t. uitschakeltijd, dan gebruik je de minimale
kortsluitstroom op het einde van de kabel.
Voorbeeld in VB1:
5 = minimale kortsluitstroom wordt berekend, om te controleren of de beveiliging in het
ALSB (bij 4) nog uitschakelt volgens de veiligheidscurve
6 = maximale kortsluitstroom wordt berekend om te controleren of de beveiliging in VB1
voldoet aan de elektromagnetisch krachten.
7 = minimale kortsluitstroom op het einde van de kabel wordt berekend of de beveiliging in
het VB1 nog uitschakelt volgens de veiligheidscurve.
Meestal wordt voor SHS 500 MVA (500 000 kVA) genomen.
C - 5.2.2.2. HS trafo
De specifieke waarde van R en X kan opgezocht worden bij de
transformatorfabrikant of kan berekend worden uit :
Figuur 65,
kortsluitberekening, kenplaat van een transformator
Merk op :
• De X van de kabel bij kleine kabelsecties wordt dikwijls verwaarloosd tov R. Dit mag
absoluut niet bij grotere kabelsecties
• De soortelijke weerstand is afhankelijk van de temperatuur
• De reactantie wordt bijkomend beïnvloed door de manier waarop de kabel geplaatst
is (vooral bij monopolaire kabels)
Als ontwerper moet je eerst bepalen volgens welke norm je gaat ontwerpen.
De internationale norm IEC/EN 60898-1 definieert de eisen die gesteld worden aan een
installatie-automaat geinstalleerd in huishoudelijke of aanverwante installaties (zoals
tertiaire gebouwen), alsook in een industriele omgeving.
Deze installatie-automaten zijn bestemd voor de bescherming van de installatie tegen
overstromen (overbelasting en/of kortsluiting). Ze zijn ontworpen om ook gebruikt te worden
door nietgeschoolde personen en om het onderhoud van de elektrische installatie te
beperken, omwille van hun sterk stroombegrenzende eigenschappen.
De norm 60947 is van toepassing in een industriële omgeving, waar BA4, BA5 personeel
onderhoud kan uitvoeren aan de installatie.
Icu:
ultiem
kortsluitonderbrekings-
vermogen
Ics:
dienst
kortsluitonderbrekings-
vermogen
Figuur 70,, kortsluitberekening, IEC EN 60 947/ 60898, voorbeeld van een datasheet
Onderstaand beeld geeft een typische opstelling in een klein tot middelgroot bedrijf met een
HS installatie.
Filiatie is het aanwenden van de stroombegrenzende functie van een hoger gelegen
automaat, waardoor een lager gelegen automaat (merk op : hoger en lager zijn hier
functioneel bedoeld, niet fysisch) een hogere kortsluitstroom kan verwerken dan diegene
waarvoor de automaat gecertifieerd is.
Filiatie wordt a.d.h.v. labotesten bepaald en beperkt zich dus tussen automaten van
eenzelfde merk, waarvoor de testen zijn uitgevoerd.
Beide eigenschappen kan je bij de verschillende leveranciers (dikwijls met een afwijkende
commerciële benaming) opzoeken in tabellen of via softwaretools.
In caneco kan je eveneens deze gegevens gaan opzoeken (zie demo in de les)
Een motor gebruikt stroom om arbeid te leveren, maar ook stroom voor de magnetisatie
S (kVA)
Schijnbaar vermogen
Q (kVAr)
Reactief vermogen
P (kW)
Actief vermogen
Figuur 77, reactieve energie,vectoriële voorstelling P, Q, S
Uit de vectoriële som zien we : des te groter Q (reactief vermogen), des te groter S
(schijnbaar vermogen)
Het schijnbaar vermogen is het vermogen dat de netbeheerder moet leveren en is ook het
vermogen waarop de transformator moet berekend worden.
De netbeheerder zal boetes opleggen als de eindklant “teveel” reactief energie verbruikt.
De netbeheerder meet deze waarde en past een boete toe wanneer deze parameter onder
een contractueel niveau zakt
Bvb. Een waarde kleiner dan 0,9 kan aanleiding geven tot een boete.
In deze factuur zie je een cos ϕ van 0,8637 en een toegepaste boete van 66,6€
Ideaal zou een installatie zonder reactief verbruik zijn. Zo zijn verlichtingsarmaturen
momenteel meestal uitgerust met electronische ballasten, die een arbeidsfactor hebben van
0,99 ipv 0,5…0,7.
Echter zal niet alle reactief verbruik kunnen weggenomen worden maar men kan het wel
COMPENSEREN.
Men zorgt dat er naast het reactieve verbruiker (stroom ijlt na), ook een reactieve producent
(stroom loopt voor, of spanning ijlt na) in de
keten wordt opgenomen.
In de grafiek hiernaast is Q1 het oorspronkelijke
reactief verbruik (de reactieve vraag is hier
inductief).
• Condensatorbatterijen;
• UPS (AD/DC – DC/AC convertor), welke op een elektronische manier de TPF gaat
regelen (endus ook de arbeidsfactor);
• inzetten van synchrone draaistroommotoren ;
In de cursus beperken we ons tot het toepassen van condensatoren als compensatie van de
inductieve energievraag.
Qc = Q1 – Q2
Met Q1 = P . tg ϕ1 en Q2 = P . tg ϕ2
Waaruit volgt : Qc = P (tg ϕ1 - tg ϕ2 ) = P . M
Voor- en nadelen :
Voor- en nadelen :
Voor- en nadelen :
In de tabellen hierna worden een aantal waarden gegeven van reactieve verbruiken.
Deze tabellen kunnen eveneens toegepast worden in de berekening van het vermogenbilan.
Zie ook kabelberekeningen, waar de invloed van de harmonische stromen al aan bod
kwamen (zie C - 5.1.5.2, Invloed van harmonischen, pagina 89)
Deze kunnen :
Er zijn verschillende manieren om te bewijzen dat de investering die je wil uitvoeren ook
economisch rendabel is op langere termijn.
In deze cursus maken we gebruik van een vergelijk van de totale kost van de installatie,
beschouwd op het einde van de levensduur.
Hierbij laten we economische facturen zoals renteverlies, NPV (net present value), …
achterwege.
Als ontwerper moet je niet alleen aandacht hebben voor de initiële kost (aankoopprijs), maar
moet je ook rekening houden met de onderhoudskosten en de energiekosten.
Het geheel van kosten samen noemt met TCO of Total Cost of Ownership
(ook wel LTC – Life Time Cost – genoemd).
Dikwijls zal je moeten vaststellen dat een goedkope aankoopprijs niet altijd de beste
oplossing is.
Bij het toepassen van TCO ga je over een bepaalde tijdspanne (bvb 10 jaar) alle kosten
bekijken:
In onderstaande grafiek worden (verticaal) de totale kost versus (horizontaal) aantal jaren uitgezet,
waardoor visueel wordt weergegeven wat de kosten zijn mocht men geen aanpassing uitvoeren versus
diverse oplossingen.
In de lessen EPLAN is er veel aandacht besteed aan de opbouw van elektrische schema’s.
Zorg als ontwerper dat je een bordenlay-out kan opstellen vertrekkende van goede,
duidelijke schema’s;
De elektrische schema’s vermelden o.a. netsysteem, type bord, Icc ter hoogte van het bord,
toegepaste bedrading in het bord, IP graad van het bord, …
In de les gaan we een softwaretool gebruiken om een lay-out van een verdeelbord te maken.
Waar let je op als je de lay – out van een bord gaat ontwerpen? Hierbij een aantal tips:
• In welke omgeving wordt je bord opgesteld ? Hou hiermee rekening met de keuze
van je verdeelbord en met de keuze van het materiaal van je verdeelbord. (stof,
water, temperatuur, toegang tot onbevoegden, …)
• warme delen (trafo, voedingen, …) zo hoog mogelijk in het bord, zodat ze de
beveiligingsautomaten niet beïnvloeden
• Aankomstschakelaar of –automaat: hoe ga je die bedienen? In het verdeelbord of
op de deur van het verdeelbord?
• indien de temperatuur in het bord > 40°C wordt zullen de karakteristieken van de
beveiligingsinrichtingen op basis van een thermiek wijzigen. Voorzie een ventilatie:
dit kan een natuurlijke ventilatie zijn of dit kan uitgevoerd worden met een
bordhydrostraat;
• Heb je verbruikers met een rechtstreekse aansluiting (bvb een frequentiedrive met
een afgeschermde kabel, hou dan rekening met de kabelweg;
• hoe zullen de kabels in het verdeelbord toekomen? Langst onderen of langst boven?
Dit wijzigt de inplanting van je klemmenstroken.
Mogelijk kan je het verdeelbord uitbreiden met een bijkomende cel, langst waar je
de kabels kan aansluiten op de klemmen, die hiworden opgesteld.
Zie ook: vorm van een verdeelbord conform NBN EN 60439.1
• Heb je een sokkel nodig om je bord te monteren? Een sokkel zorgt voor een ruimte
onder je verdeelbord, waar langst kabels kunnen geplaatst worden.
• Welke onderdelen moeten op de deur gemonteerd worden?
Voorzie eveneens een lay-out hiervan.
Het opstellen van een risico analyse (RA) zal in de toekomst aan belang toenemen.
De door Europa opgelegde richtlijnen zijn hiervan een bewijs.
Ook de ingrijpende wijziging aan het art. 104 van het AREI is hiervan een voorbeeld.
In dit artikel wordt verwezen naar het opstellen van een RA van de elektrische installatie.
Men spreekt van een Dynamische RA, wat er op duidt dat men continue de risico’s moet
inschatten bij elke wijziging waaraan de installatie onderhevig is.
• Preventieadviseur (kwaliteit),
• ontwerper(s) en werkvoorbereider(s)
• installateur, mogelijk meerdere indien meerdere technieken nodig zijn,
• operator,
• logistiek,
• onderhoud en service
• ….
Indien we risico's willen beoordelen dan dient men de gevaren te kennen. Er kan schade
veroorzaakt worden aan :
• de mens;
• de installaties;
• het product;
• de omgeving;
• het bedrijf.
Mogelijke gevaren:
• thermische gevaren;
• elektrische gevaren;
• mechanische gevaren;
• straling;
• chemische gevaren;
• explosie;
• geluid;
• trillingen;
• ergonomische en omgeving
• combinatie van bovenstaande gevaren
EN 12100 is ook bedoeld om ook gebruikt te worden als een basis voor de voorbereiding van
type-B of type-C veiligheidsnormen
Er bestaan bijzonder veel methoden en het is niet de bedoeling van deze cursus om de focus
op de analysemethoden toe te splitsen.
Onderstaande beperkt zich tot een opsomming en korte uitleg van een aantal methodes.
What if methode: er worden vragen gesteld over een aantal situaties of mogelijke
gebeurtenissen en er wordt nagegaan wat er kan gebeuren als de situatie of de
gebeurtenis in kwestie zich zou voordoen
FME(C)A – methode (Failure Mode and Critical Effects Analysis). Deze methode is geschikt
voor een procesinstallatie en/of machines.
Men bekijkt het gevolg van het falen van een component of deel van de installatie.
(minder geschikt voor het uitsluiten van fouten van de operator).
Deze methode is vooral geschikt om een bedrijfszekerheid van een installatie te controleren
en daaruitvolgend ook een onderhoudsplan op te stellen.
De C van Critically is toegevoegd om te beoordelen in hoeverre een fout kritiek is. Een
kritieke fout kan mogelijk leiden tot verliezen (veiligheid, milieu, kosten en uitval van de
installatie.
Checklist : voor verschillende activiteiten bestaan er controlelijsten die een basis kunnen
zijn om gevaren te detecteren (bvb checklist brandgevaren, rugklachten, …).
Voor machines zijn er zo in de norm EN 12100 (voorheen in de EN 1050) een aantal van
deze controlelijsten te vinden, die als basis kunnen gebruikt worden.
De checklist is dus geen methode, maar een hulpmiddel. In die zin is een checklist gevaarlijk.
Men mag zich niet beperken tot enkel maar de checklist.
In OneNote werd – op basis van diverse normen en diverse documenten – een checklist
toegevoegd die door de student als inspiratie kan gebruikt worden, waarbij de student zich
moet bewust zijn dan het niet als een gelimiteerde lijst mag beschouwd worden.
Checklist Snel
voordelen Overzichtelijk
Goed als basis (zeker voor onbekenden met de materie)
…
Wanneer een opsomming van de risico’s is uitgevoerd en dit op een degelijke manier is
gebeurd, dan zal het resultaat een reeks van aanbevelingen zijn, namelijk een lijst van
maatregelen die moeten getroffen worden om risico’s te elimineren of te beperken.
Onmiddellijk rijst dan de vraag: waar moeten we mee beginnen? Het is logisch dat men de
zwaarste risico’s eerst gaat aanpakken.
Om te weten hoe men de risico’s kan rangschikken volgens hun graad van ernst, bestaan er
verschillende methoden (“ranking” methoden).
De meeste methoden zijn kwantitatief: ze trachten het risico uit te drukken in cijfers.
Rankingmethoden zijn dus geen methoden om risico’s op te sporen, ze zijn een middel voor
diegenen die belast zijn met risicomanagement om een strategie op punt te stellen en
prioriteiten vast te stellen.
Merk op dat heel het proces van analyse, rangschikking en reduceren in praktijk dikwijls in 1
tabel verwerkt zijn. Toch is het belangrijk om in eerste instantie de focus op het
detecteren van de risico’s te richten. Je doet dit best in een aparte excelsheet of zelfs op
papier, alvorens je aan het werk gaat in specifieke software.
• R = risico cijfer,
• W = Waarschijnlijkheid,
• B = Bloodstelling,
• E = Ernst.
Zie ook onenote : hier wordt een blanco file ter beschikking gesteld.
Belangrijke opmerking :
Ook een wiskundige methode moet geïnterpreteerd worden. Je mag niet zomaar de cijfers
voor wet nemen.
Ook hier gelden dezelfde opmerkingen : het is een wiskundige methode, je moet steeds de
cijfers bijkomend beoordelen.
Tot voor kort werd voor de uitvoering van besturingstechnische veiligheid gebruik gemaakt
van de Europese geharmoniseerde norm EN 954-1 die werkt met veiligheidscategoriën (CAT
B, 1 , 2 , 3 en 4) .
Daarnaast is er nog een IEC 61511 – norm, die eveneens gebruik maakt van SIL-classificatie.
Deze is meer op het proces gericht.
Je moet dus goed naar de norm kijken !
Verder bouwt de EN ISO 13849 ook verder op de reeds bestaande veiligheidscategoriën uit
de EN 954, wat een voordeel is voor de mensen die reeds vertrouwd waren met de
veiligheidscategoriën.
Wat gelijkaardig is in beide normen : men bepaalt a.d.h.v. een risicograaf een vereiste level
(Pl a t/m e of SIL 1,2,3 en 4). Daarna dient men de structuur en betrouwbaarheid van de
veiligheidskring te berekenen. Deze moet dan mininmaal gelijk of beter zijn dan de
vooropgestelde eis.
In deze berekening worden eveneens betrouwbaarheid van componenten, opbouw van de
software, … opgenomen.
De volgende aandachtspunten die van invloed kunnen zijn op het menselijk handelen:
Menselijke factoren:
• Kennis van de gevaren. Personeel dat getraind is in het herkennen van de gevaren
van de machine: Av=1. Indien dit niet het geval is: Av=3.
• Ervaring: Personeel dat ruime kennis en ervaring heeft in de bediening van de
machine en de herkenning van de gevaren: Av=1. Indien niet Av=3.
De machine:
In een installatie die een poedermengsel verwerkt tot een granulaat staat een zeefmolen om
poederdeeltjes te verkleinen en te zeven.
De machine wordt bediend door ervaren en getrainde procesoperators. Het gevaar van
de machine is bekend bij de operators.
Gemiddeld 3x per dag gaat het inspectieluik van de zeefmolen open om te controleren
of het product niet aankoekt aan de molen. De controle duurt maximaal enkele minuten.
Binnen een armlengte kan de molen geraakt worden. De molen draait met hoge snelheid in
de zeef rond. Vingers kunnen worden gegrepen met verlies van vingers en zelfs een deel
van de hand.
Beveiliging:
Het inspectieluik is niet beveiligd. Als het geopend wordt draait de zeefmolen door. De
operators hebben de instructie om de zeefmolen eerst af te schakelen alvorens de
molen te inspecteren.
Risicobeoordeling:
Om het luik te kunnen beveiligen met een beveiliging wordt het PL bepaald met behulp van
de risicograaf uit de norm ISO 13849
De norm voorziet in een methodiek die een goed evenwicht vindt tussen de structuur
(Categorie) en statistische betrouwbaarheid (MTTFd, DC).
In de praktijk wordt voor de validatie van de veiligheidskringen vaak gebruik gemaakt van
software, waarbij de verschillende eisen bepaald en berekend worden.
Wil men bvb een Pl “d” bereiken, kan men verschillende structuren toepassen :
• een structuur volgens categorie 2, met MTTFd “high“ en DC “medium”
• een structuur volgens categorie 3, met MTTFd “medium“ en DC “medium
Zie ook cursus Technologie, waarin deze materie in detail wordt behandeld.
2A - Collectieve beveiliging
Vaste afschermingen
Hekbewaking al dan niet met vergrendeling
Lichtschermen (met sasfunctie)
2B - Individuele bescherming
Handschoenen
Veiligheidsschoenen
Helm, gehoorbescherming, …
3- Organisatorische maatregels
• Pictogrammen
• Instructies
• Procedures en aanbevolen werkwijzes
• Waarschuwingen m.b.t. restrisico’s
Merk op : maar al te veel zien we in de bachelor proef dat men snel teruggrijpt naar delen 2B
en 3. Het is echter veel belangrijker om langer stil te staan bij mogelijkheden 1 en 2A.
Zie ook de samenstelling van de groep : hoe breder deze is qua verschillende technieken en
invalshoeken, des te beter de resultaten.
Een RA van 1 persoon is meestal te eng van opvatting met beperkte resultaten tot gevolg.
Een richtlijn is een door Europa opgesteld document die WET is.
Alle lidstaten van de EU zijn er juridisch aan gebonden.
Men kent twee soorten richtlijnen :
• Machinerichtlijn,
• Laagspanningsrichtlijn,
• Arbeidsmiddelen richtlijn (sociale richtlijn),
• PED: drukapparatuur,
• EMC: elektromagnetische compatibiliteit,
• ATEX: explosieve omgevingen
• Liften
• ….
Een norm is meer een technisch document. Je kan het beschouwen als een document van
goed vakmanschap. Een norm is GEEN WET op zich.
Bovenstaande richtlijnen verwijzen echter veelvuldig naar deze normen.
Een contract of een lastenboek kan ook naar een norm verwijzen, waardoor ze bindend
wordt.
Normen geven wel geschikte oplossingen voor bepaalde situaties, zoals bijvoorbeeld een
norm voor schroefdraad : alle schroefdraadgegevens zijn vastgelegd in de norm, een
fabrikant is niet verplicht deze schroefdraadnorm te gebruiken doch zal baat hebben dit wel
te doen omwille van uitwisselbaarheid van producten.
Normen vereisen een voldoend groot draagvlak, daarom worden normen samengesteld door
commissies waar alle belanghebbenden zitting kunnen hebben. Uiteindelijk zal men tot een
consensus moeten komen die dan norm wordt.
Normen kunnen van toepassing zijn op nationaal niveau, voor Belgische normen
voorafgegaan door de letters NBN. Europese normen worden aangeduid door EN.
Internationaal zijn ISO en IEC normen de meest bekende.
Europese geharmoniseerde normen zijn van groot belang, op deze wijze worden de nationale
normen op één lijn gebracht. Let wel dat niet alle Europese normen geharmoniseerde
normen zijn.
In dit dossier dienen alle relevante gegevens te zijn opgenomen, zoals de testresultaten,
tekeningen, specificaties enzovoort.
Het is niet noodzakelijk dat alle informatie permanent op papier beschikbaar is.
Het complete technisch dossier moet echter wel op verzoek van een deskundige autoriteit
(een door een EU-land aangemelde instantie die de overeenstemming van de
machines bewaakt) gecontroleerd kunnen worden.