You are on page 1of 3

Semantiek:

1a Geef de vertaling van zinnen 1 en 4 in eerste orde predikaatlogica.


1. These students made some potions.
∃x, y (S(x) ∧ Pot(y) ∧ M(x, y))
Waar:
S(x) -> x is lid van de groep ‘deze studenten’
Pot(x) -> x is vergif
M(x, y) -> x maakt y
2. Harry passed all his exams easily.
∀x ((E(x) ∧ T(h, x)) → Pa(H, x))
Waar:
E(x) -> x is een examen
T(x, y) -> x heeft y afgelegd
Pa(x, y) -> x haalt y gemakkelijk
H -> Harry
3. Harry put the broomstick under a bed in the room.
∃x, y ((Br(x) ∧ Be(y) ∧ Pu(H, x, y))
Waar:
Br(x) -> x is een bezem
Be(x) -> x is een bed in de kamer
Pu(x,y,z) -> x plaatst y onder z
H -> Harry
4. Not every wizard has an owl.
¬∀x (W(x) → ∃y (O(y) ∧ P(x, y)))
Waar:
W(x) -> x is een tovenaar
O(x) -> x is een uil
P(x, y) -> x bezit y
2a Welke mogelijkheden heeft de grammatica om de tijd (tense) van werkwoorden aan te
geven?

In het Arabisch zijn er twee tijden die kunnen worden aangegeven door vervoegingen
van het werkwoord. De ‘perfect tense’ en de ‘imperfect tense’. De perfect tense wordt
gebruikt voor het verleden en de imperfect tense voor het heden. Er bestaan geen aparte
werkwoordsvervoegingen voor de toekomstige tijd, in plaats daarvan wordt het prefix
‘ġa’, ‘ġad’ of ‘ġadi’ toegevoegd aan de stam van de imperfect tense (in het klassiek
Arabisch is dit ‘sa-’).

2b Geef een vertaling voor zin 15 in eerste orde predikaatlogica met variabelen voor events
en intervallen die de temporele relaties tussen events laat zien.
15. Hermione had read the book before the term started.
∃e, i (Reading(e) ∧ Reader(e, h) ∧ Read(e, b) ∧ IntervalOf (e, i) ∧ EndPoint(i, t) ∧
Precedes(t, start))
Waar:
Reading (x) -> x is een leesgebeurtenis

Reader(x, y) -> y leest tijdens x


Read(x, y) -> y is het object dat wordt gelezen tijdens x
IntervalOf(x, y) -> y is het tijdsinterval waarbinnen x gebeurd
EndPoint(x, y) -> y is het eindpunt van het tijdsinterval waarbinnen x gebeurd
Precedes(x, y) -> x speelt zich af voor y
h -> Hermione
b -> book
start -> het moment waarop de periode begint

2c Geef voor zinnen 3 en 7 een zo volledig mogelijke neo-Davidsonianiaanse event


representatie.

3. Harry put the broomstick under a bed in the room.

∃e (Putting(e) ∧ Actor(e, h) ∧ Object(e, br) ∧ Place(e, r) ∧ Underneath(e, be)

Waar:
Putting (x) -> x is een plaatsingsgebeurtenis

Actor(x, y) -> y is de uitvoerder van x


Object(x, y) -> y is het object dat wordt gebruikt bij x
Place(x, y) -> y is de plek waar x gebeurd
Underneath(x, y) -> x gebeurt onder y
h -> Harry
br -> bezem
r -> kamer
be -> bed

7. Harry flew on a broomstick yesterday.

∃e (Flying(e) ∧ Actor(e, h) ∧ Vehicle(e, br) ∧ Time(e, y))

Waar:
Flying (x) -> x is een vlieggebeurtenis

Actor(x, y) -> y is de uitvoerder van x


Vehicle(x, y) -> y is het voertuig dat wordt gebruikt bij x
Time(x, y) -> y is het tijdstip waarop x gebeurd
h -> Harry
br -> bezem
y -> gister

2d Geef voor zin 17 een representatie van de temporele structuur met behulp van de
Reichenbachiaanse noties van E, R en U.
17. Harry knew that Hermione had read many books.
E<R<U
Aangezien er staat ‘had read’ is de leesgebeurtenis (E) al afgelopen voordat Harry
weet (R) dat het gebeurd is. Dus E < R. Verder staat weten in de verleden tijd
(knew) en is dit dus gebeurd voordat de spreker de zin zegt (U) dus R < U.

You might also like