You are on page 1of 1

Übersicht Präpositionen - 4havo/vwo NK Kap1

1= Nominativ (= 1e naamval = onderwerp / naamwoordelijk deel v.h. gezegde, dus na sein, werden, bleiben)
2= Genitiv (= 2e naamval = "van"-bepaling + na enkele voorzetsels)
3= Dativ (= 3e naamval = meewerkend voorwerp + na enkele voorzetsels)
4= Akkusativ (= 4e naamval = lijdend voorwerp / bijwoordelijke bepaling + na enkele voorzetsels)

Niet te verwarren met de


PERSOONLIJKE voornaamwoorden
(zie het Overzicht Pers. Vnw.)

= "Der"- groep = "Ein"- groep

Voorzetsels met de 3e naamval: Let op 1: Let op 2:

aus uit
bei bij (je bent er bij)
mit met
nach naar (plaatsen, landen), na, volgens
seit sinds
von van, door (lijdende zinnen)
zu naar (een persoon), bij (je bent er nog niet bij)
außer behalve
gegenüber tegenover
entgegen tegemoet

Voorzetsels met de 4e naamval:

bis tot
durch door (door middel van)
für voor (= bestemd voor; vóór iets zijn)
gegen tegen
ohne zonder
um om
entlang langs (staat achter het zelfstandig naamwoord)

Keuzevoorzetsels (3 OF 4): Keuzeregels


1 Hele werkwoord + vz = rust? --> 3e (hulpvraag = wo?)
an aan, op (= op een dag) an dem --> am
2 Hele werkwoord + vz = verplaatsing A-->B? --> 4e (hulpvraag = wohin? worin?)
an das --> ans
auf op 3 Tijds- of plaatsbepaling? --> 3e (hulpvraag = wann? of wo?)
hinter achter 4 Geen 1+2+3? Figuurlijk bedoeld! --> auf + über 4e; rest 3e
neben naast = 7/2-regel
in in, over (= over een week), in dem --> im
naar (ergens naartoe en naar binnen gaan + in das --> ins
voor landnamen met lidwoord)
über over, boven Leer d-nl-d
unter onder sich stellen gaan staan altijd stehen staan altijd
vor voor (tijd/plaats), geleden (tijd) sich legen gaan liggen A-->B liegen liggen rust
zwischen tussen sich setzen gaan zitten = +4 sitzen zitten = +3

You might also like