You are on page 1of 11

Pagina 1 van 11

Examen Duits
Tegenwoordige tijd
Sein Haben
Ich bin Ich habe
Du bist Du hast
Er/sie/es ist Er/sie/es hat
Wir sind Wir haben
Ihr seid Ihr habt
Sie sind Sie haben
Man ist Man hat


Persoon uitgang
Ich -e
Du -st
Er/sie/es -t
Wir -en
Ihr -t
sie/Sie -en

Persoon wohnen (wonen) reden (praten) antworten (antwoorden)

ich wohne rede antworte


du wohnst redest antwortest

er/sie/es wohnt redet antwortet

wir wohnen reden antworten

ihr wohnt redet antwortet

Sie/sie wohnen reden antworten


Pagina 2 van 11

Waarbij ook een -e wordt tussen gevoegd!

• öffnen (openen)
• atmen (ademen)
• regnen (regenen)
• zeichnen (tekenen)
• rechnen (rekenen)

Eindigen op een sisklank:

Persoon Wohnen (wonen) tanzen (dansen)

ich wohne tanze


du wohnst tanzt

er/sie/es wohnt tanzt

wir wohnen tanzen


ihr wohnt tanzt

Sie/sie wohnen tanzen

Klankwisseling a naar ä:

Veelvoorkomende werkwoorden die met deze


fahren klankwisseling te maken krijgen zijn:
ich fahre • backen (bakken)
du fährst • fahren (rijden)
• fallen (vallen)
er/sie/es fährt • fangen (vangen)
• graben (graven)
wir fahren • halten (houden)
ihr fahrt • laden (laden)
• lassen (vertrekken)
sie fahren • laufen (lopen)
Sie fahren • raten (raden)
• saufen (drinken, borrelen, zuipen)
• schlafen (slapen)
• schlagen (overtreffen)
• tragen (dragen)
• waschen (wassen)


Klankwisseling van e naar i(e):


Pagina 3 van 11

helfen sehen
ich helfe sehe
du hilfst siehst
er/sie/es hilft sieht
wir helfen sehen
ihr helft seht
sie helfen sehen
Sie helfen sehen

Ook de werkwoorden nehmen en treten krijgen
geben een korte i in de 2de en 3de persoon
... enkelvoud: er nimmt (geen h!); er tritt
Maar er zijn ook sterke werkwoorden zónder e/
du gibst i(e)-Wechsel,
er/sie/es gibt zoals heben, gehen, stehen, genesen, bewege
n en melken.

...

Voltooid deelwoord
Het Duits kent (net als het Nederlands) vaste is wohn-, waardoor het voltooid deelwoord
regels voor de vorming van een voltooid dus gewohnt wordt.
deelwoord. Echter, er zijn ook een aantal
speciale gevallen. We onderscheiden in het ndien de stam op een -d of -t eindigt, dan is de
algemeen drie soorten voltooide deelwoorden formule: ge- + stam van het werkwoord + -et.
in het Duits:
• Regelmatige (zwakke), Als voorbeeld nemen we nu het
zoals gemacht (gemaakt). werkwoord arbeiten (werken). De stam hiervan
• Regelmatige (zwakke) met - is arbeit-, waardoor het voltooid
ieren, ver-, ge- of be-, deelwoord gearbeitet wordt
zoals reagiert (gereageerd).
• Onregelmatige (sterke), Let op! Bij scheidbare werkwoorden komt
zoals gewesen (geweest). de ge- tussen het voorvoegsel en de stam te
staan. De formule is dan: "voorvoegsel + ge- +
Regelmatig voltooid deelwoord: stam van het werkwoord + -(e)t". De extra "e"
komt er in het geval dat de stam eindigt op -
t of -d.
Voor het maken van een regelmatig (of: zwak)
voltooid deelwoord in het Duits is er een
bepaalde formule: "ge- + stam van het Als voorbeeld nemen we het
werkwoord + -t”. werkwoord abhören (afluisteren). De stam
is hör- en het voorvoegsel is ab-, waardoor het
voltooid deelwoord dus abgehört wordt.
Als voorbeeld nemen we weer het
werkwoord wohnen (wonen). De stam hiervan
Pagina 4 van 11
Regelmatige voltooide deelwoorden met in op -d eindigt. Het voltooid deelwoord is
dus: gefährdet.
de stam -ieren, ver-, ge- of be- :
Onregelmatige (sterke) voltooid
Eindigt een regelmatig werkwoord in de
infinitiefvorm op -ieren of begint het werkwoord deelwoorden:
met ver-, ge- of be-, dan vervalt bij de vorming
van het voltooid deelwoord het standaard • beginnen - begonnen (begonnen)
voorvoegsel ge-. De formule wordt dan: "stam • beißen - gebissen (gebeten)
van het werkwoord + -(e)t". De extra • betrügen - betrogen (bedrogen)
ingevoegde "e" komt ook hier weer wanneer • bewegen - bewogen (bewogen)
de stam op -d of -t eindigt. • beweisen - bewiesen (bewezen)
Als voorbeeld nemen we eerst het • essen - gegessen (eten)
werkwoord reagieren (reageren). De stam • fahren - gefahren (gereden)
is reagier-, wat volgens de hiervoor genoemde • geben - gegeben (gegeven)
regels het voltooid deelwoord reagiert oplevert. • kommen - gekommen (gekomen)
Merk op dat deze vorm gelijk is aan die van de • nehmen - genommen (genomen)
derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd. • schreiben - geschrieben (geschreven)
Nog een ander voorbeeld: gefährden, "in • sein - gewesen (geweest)
gevaar brengen". Dit werkwoord begint van • stattfinden -
zichzelf met ge-, dus er komt geen extra ge- in stattgefunden (plaatsgevonden)
het voltooid deelwoord. Verder komt er een • teilnehmen -
tussen-e na de stam, aangezien de stam zelf teilgenommen (deelgenomen)


Modale werkwoorden
In het Duits zijn er zeven modale werkwoorden. Dit zijn werkwoorden die in een zin aangeven met
welk gevoel iets gebeurt. In het Duits zijn dit de
woorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen. Hieronder in het schema
staan de vervoegingen.

könne müsse wolle wisse


dürfen mögen sollen
Pers n n n n
(moge (houden (moet
oon (kunne (moete (wille (wete
n) van, lusten) en)
n) n) n) n)
ich darf kann mag muss soll will weiß
du darfst kannst magst musst sollst willst weißt
er/
sie/ darf kann mag muss soll will weiß
es
wir dürfen können mögen müssen sollen wollen wissen
ihr dürft könnt mögt müsst sollt wollt wisst
Sie/
dürfen können mögen müssen sollen wollen wissen
sie
Pagina 5 van 11

Scheidbare werkwoorden
In het Duits zijn er net als in het Nederlands scheidbare werkwoorden. Een voorbeeld van een
scheidbaar werkwoord in het Nederland is aannemen. Dit bestaat uit twee delen: "aan" en
"nemen".
Hieronder vind je een schema waarbij gebruik wordt gemaakt van het
werkwoord anziehen (aantrekken).

Persoon Anziehen (aantrekken)


ich ziehe an
du ziehst an
er zieht an
wir ziehen an
ihr zieht an
Sie/sie zieht an

Je ziet dat "ziehen" vervoegd wordt en "an" niet. "An" is echter wel deel van het werkwoord; het
volledige werkwoord is anziehen. Echter als het vervoegd wordt treedt er een scheiding op; een
scheidbaar werkwoord dus.
Er zijn nog vele andere scheidbare werkwoorden. Vaak beginnen zij met een voorzetsel
(bijvoorbeeld um-, ab-, auf-, an-, etc.). Hieronder vind je een lijstje met scheidbare werkwoorden:

• abfahren (vertrekken)
• abmagern (afvallen)
• abreisen (vertrekken)
• anfahren (aanrijden, uitvallen)
• anhalten (stoppen)
• ankommen (aankomen)
• anlegen (investeren)
• ansagen (aankondigen)
• ansehen (aankijken, bekijken, aanzien)
• anziehen (antrekken)
• aufbauen (opbouwen)
• aufmachen (openen, openmaken)
• aufregen (opwinden)
• aufstehen (opstaan)
• aufziehen (opvoeden, opdraaien, opentrekken, organiseren)
• loslassen (loslaten)
• umtauschen (omruilen, verwisselen)
• umziehen (verhuizen)

Lijdende vorm
Pagina 6 van 11
In tegenstelling tot het Nederlands, gebruikt het Duits in de voltooide tijd het
hulpwerkwoord worden.

Voorbeeld
Tijd Nederlands Tijd Duits Voorbeeld Duits
Nederlands
Onvoltooid Het huis wordt Das Haus wird
Präsens
tegenwoordige tijd gebouwd. gebaut.
Onvoltooid verleden Het huis werd Das Haus wurde
Präteritum
tijd gebouwd. gebaut.
Voltooid Het huis is Das Haus ist gebaut
Perfekt
tegenwoordige tijd gebouwd. worden.
Voltooid verleden Plusquamp Het huis was Das Haus war
tijd erfekt gebouwd. gebaut worden.
De zinnen hebben de volgende betekenis:
• Präsens: Het huis wordt op dit moment door iemand gebouwd.
• Präteritum: In het verleden waren ze bezig om het huis te bouwen.
• Perfekt: Het huis is door iemand gebouwd en is nu af.
• Plusquamperfekt: Op een bepaald tijdstip in het verleden was het huis af.

Lijdende vorm met modale werkwoorden

Tijd Tijd Voorbeeld


Voorbeeld Duits
Nederlands Duits Nederlands
Onvoltooid
Het huis moet Das Haus muss
tegenwoordige Präsens
gebouwd worden. gebaut werden.
tijd
Onvoltooid Präteritu Het huis moest Das Haus musste
verleden tijd m gebouwd worden. gebaut werden.
Voltooid Het huis heeft
Das Haus hat gebaut
tegenwoordige Perfekt gebouwd moeten
werden müssen.
tijd worden.
Het huis had Das Haus hatte
Voltooid Plusqua
gebouwd moeten gebaut werden
verleden tijd mperfekt
worden. müssen.

Futur 1
Pagina 7 van 11
• Je een doel in de toekomst beschrijft.
• Je een veronderstelling in de toekomst beschrijft.
• Je een veronderstelling in het heden beschrijft.

Je vervoegt het werkwoord werden en combineert dit met de infinitief van het werkwoord.

persoonlijk voornaamwoord werden werkwoord

ich werde arbeiten

du wirst beginnen

er/ sie/ es wird schenken

wir werden schicken

ihr werdet studieren

sie/ Sie werden kaufen

Futur 2
• Je vertelt over een situatie die al voltooid is in de toekomst.
• Je een veronderstelling beschrijft over het verleden.

Om de toekomende voltooide tijd te krijgen vervoeg je het werkwoord werden, plus de voltooid


tegenwoordige tijd en het werkwoord haben of sein.

persoonlijk voornaamwoord werden v.t.t sein of haben

ich werde gegangen sein

du wirst gelesen haben

er/ sie/ es wird gehabt haben

wir werden erzählt haben

ihr werdet geredet haben


Pagina 8 van 11

sie/ Sie werden gelaufen sein

• Morgen werde ich beim Friseur gewesen sein. - Morgen zal ik bij de kapper geweest zijn.
• Das Auto wird wohl eine Panne gehabt haben. - De auto zal een onderbreking gehad
hebben.

Persoonlijke voornaamwoorden

Nominativ Dativ Akkusativ


ich mir mich
du dir dich
er/sie/es ihm/ihr/ihm ihn/sie/es
wir uns uns
ihr euch euch
Sie/sie Ihnen/ihnen Sie/sie

Tabel van de lidwoorden

Bepaald lidwoord Onbepaald lidwoord


de een
Meerv
Mann Vrouw Onzij Meerv Mann Vrouw Onzij
oud
elijk elijk dig oud elijk elijk dig
geen
Der
Nominati der die das die ein eine ein keine
v
Der eine
des der des der eines einer keiner
Genitiv s
eine
Der Dativ dem der dem den einem einer keinen
m
Der
Akkusati den die das die einen eine ein keine
v

Getallen

Pagina 9 van 11
1 = eins 18 = achtzehn
2 = zwei 19 = neunzehn
3 = drei 20 = zwanzig
4 = vier 30 = dreißig
5 = fünf 40 = vierzig
6 = sechs 50 = fünfzig
7 = sieben 60 = sechzig
8 = acht 70 = siebzig
9 = neun 80 = achtzig
10 = zehn 90 = neunzig
11 = elf 100 = hundert
12 = zwölf 1.000 = tausend
13 = dreizehn 10.000 = zehntausend
14 = vierzehn 100.000 = hunderttausend
15 = fünfzehn 1.000.000 = eine Million
16 = sechzehn (meervoud: Millionen)
17 = siebzehn 1.000.000.000 = eine Milliarde


De klok
• die Sekunde - de seconde
• die Minute - de minuut
• die Viertelstunde - het kwartier
• die Halbe Stunde - het halfuur
• die Stunde - het uur
• die Uhr - de klok

Zo kun je zeggen hoe laat het is:


• Es ist acht Uhr - het is acht uur
• Es ist ein Uhr - het is één uur
• Es ist fünf nach acht - het is vijf over acht
• Es ist Viertel neun - het is kwart over acht (Oostenrijk, Zuid- en Oost-Duitsland)
• Es ist Viertel vor neun - het is kwart voor negen
• Es ist Dreiviertel neun - het is kwart voor negen (Oostenrijk, Zuid- en Oost-Duitsland)
• Es ist zehn vor neun - het is tien voor negen
• Es ist halb zehn - het is half tien

De Dagen
• der Montag
• der Dienstag
• der Mittwoch
• der Donnerstag
• der Freitag
Pagina 10 van 11
• der Samstag 
• der Sonntag

Bepaling van de tijd:


• heute - vandaag
• gestern - gisteren
• vorgestern - eergisteren
• morgen - morgen
• übermorgen - overmorgen
• letzte Woche - vorige week
• vorletzte Woche - de week vóór vorige week
• nächste Woche - volgende week
• übernächste Woche - de week ná volgende week

Het Weer

• sonnig (zonnig) • der Eisregen (de ijzel)


• bewölkt (bewolkt) • der Regenbogen (de regenboog)
• das Gewitter (onweer) • heiter (helder)
• der Donner (de donder) • die Schauer (de buien)
• der Blitz (de bliksem) • die Temperatur (de temperatuur)
• der Blitzstrahl (de bliksemflits) • der Frühling (de lente)
• der Schnee (de sneeuw) • der Sommer (de zomer)
• der Nebel (de mist) • der Herbst (de herfst)
• der Hagel (de hagel) • der Winter (de winter)


De Maanden

Nederlands Duits

januari Januar

februari Februar

maart März

april April

mei Mai

juni Juni

juli Juli

augustus August

september September
Pagina 11 van 11

oktober Oktober

november November

december Dezember

You might also like