4/23/2019

maandag
Sessie 3

Vandaag 18-02-2019:
• Pagina 37-43: Opdracht 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10

Huiswerk voor 25-02-2019:

• Pagina 41: Opdracht 8
• Pagina 48: Opdracht 16
• Pagina 50: Opdracht 20
• Pagina 52/53: Oefening 1, 2, 3, 4
• Bijbehorende oefeningen op de website

Taaltalent 1

woensdag
Sessie 3

Vandaag 20-02-2019:
• Pagina 37-43: Opdracht 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10

Huiswerk voor 27-02-2019:

• Pagina 41: Opdracht 8
• Pagina 48: Opdracht 16
• Pagina 50: Opdracht 20
• Pagina 52/53: Oefening 1, 2, 3, 4
• Bijbehorende oefeningen op de website

Taaltalent 1

1
 4/23/2019

Taaltalent 1

Taaltalent 1

2
 4/23/2019

regelmatige werkwoorden
regular verbs
stam = infinitief – en

bijvoorbeeld:

werken = infinitief
ik stam we/wij infinitief
stam: werk je/jij stam + t jullie infinitief
u stam + t ze / zij infinitief
hij stam + t
ze/zij stam + t
het stam + t Pas op!
stam je/jij
stam + t u

Taaltalent 1

regelmatige werkwoorden
werken studeren heten

ik werk studeer heet

je/jij werkt studeert heett heet!!!
u werkt studeert heett
hij werkt studeert heett
ze/zij werkt studeert heett
het werkt studeert heett

we/wij werken studeren heten

jullie werken studeren heten
ze/zij werken studeren heten
Pas op!
werk je/jij
werkt u Taaltalent 1

3
 4/23/2019

werkwoorden met z of v
lezen schrijven

ik lees schrijf
je/jij leest schrijft
u z s leest v f schrijft
hij leest schrijft
ze/zij leest schrijft
het leest schrijft

we/wij lezen schrijven

jullie lezen schrijven
ze/zij lezen schrijven
Pas op!
lees je/jij schrijf je/jij
leest u schrijft u
Taaltalent 1

onregelmatige werkwoorden
irregular verbs

hebben zijn

ik heb ben
je / jij hebt bent
u hebt / heeft bent
hij heeft is
ze / zij heeft is
het heeft is

we / wij hebben zijn

jullie hebben zijn
ze / zij hebben zijn

Taaltalent 1

4
 4/23/2019

onregelmatige werkwoorden
irregular verbs

komen gaan

ik kom ga
je / jij komt gaat
u komt gaat
hij komt gaat
ze / zij komt gaat
het komt gaat

we / wij komen gaan

jullie komen gaan
ze / zij komen gaan

Taaltalent 1

het bezittelijk voornaamwoord

possessive pronouns

singular
plural
ik - mijn
je / jij - je / jouw we / wij - ons / onze
u - uw jullie - jullie
hij - zijn ze / zij - hun
ze / zij - haar
het woorden: ons
de woorden: onze
Mijn naam is ...
Je/Jouw naam is … het huis – ons huis is …
Uw naam is … de naam – onze naam is …
Zijn naam is …
Haar naam is … Jullie naam is …
Taaltalent 1 Hun naam is …

5
 4/23/2019

Vragen hoe het gaat

Hoe gaat het met jou?
Goed! Dank je.

Met mij gaat het uitstekend!

En met jou?

hartstikke goed – fantastisch – uitstekend – prima – goed - het gaat wel – niet zo goed - slecht
Taaltalent 1

DE PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN HET BEZITTELIJK HET WEDERKEREND

subject direct object indirect object na prepositie VOORNAAMWOORD VOORNAAMWOORD

Ik me / mij * me / mij * me / mij * mijn me

je / jij * je / jou * je/ jou * je / jou * je / jouw je

u u u u uw zich

hij hem hem hem zijn zich

ze / zij * haar haar haar haar zich

we / wij * ons ons ons ons / onze ons

jullie jullie jullie jullie je / jullie je

ze / zij * ze / hen * ze / hun * hen hun zich

*me, je, we, ze neutrale vorm

*mij, jij, jou, wij, zij, hen, hun contrast of nadruk
Taaltalent 1

6
 4/23/2019

Hij geeft hem het cadeau.

Hij geeft het cadeau aan hem.

Je kunt vragen:

Aan wie geeft hij het cadeau?

Taaltalent 1