You are on page 1of 27

Spoedcursus Nederlands

les 11

Huiswerk verbeteren

WB p. 63 nr 2
WB p. 65 nr. 3

Even herhalen

WB p. 66 nr 4
WB p. 67 nr. 5

Even herhalen

Even oefenen...

Uurbingo

A : Dicteer het uur aan je buur.


B: Noteer het correcte uur.

Even oefenen...

Interview.

Vragen naar een uur

Vraag

antwoord

Hoe laat is het?

(Het is) tien voor vijf.

Hoe laat hebben we een


trein.

Over een halfuur.

Hoe laat vertrekt je


vliegtuig?

Om vijf over vijf.

Tot hoe laat slaapt Paolo.

Tot halfnegen.

Half en halve
Betekenis

het -woord

de- woord

0.5

een halfuur
een half jaar
een half seizoen
een half kwartier
een half glas whisky

een halve dag


een halve seconde
een halve week
een halve maand
een halve zomer

1.5

een anderhalf uur


een anderhalf jaar
een anderhalf seizoen
een anderhalf kwartier
een anderhalf glas whisky

een anderhalve dag


een anderhalve seconde
een anderhalve dag
een anderhalve week
een anderhalve maand
een anderhalve zomer

Het welk/ons/(ander)half
De welke/onze/(ander)halve

exact getal + uur / jaar / kwartier meervoud


Hij woont al twee jaar in Leuven.
Ik studeer al vijf jaar in Leuven.
Ik woon al 22 jaar in Leuven.
Ik ben al drie kwartier aan het wachten.
Ik ben al vier uur moe.
Paolo zit al vier uur in de les.
Exact getal + seizoen/maand/week/minuut/seconde = meervoud
Vivaldi componeerde De Vier Seizoenen.
Els ligt al vier maanden in het ziekenhuis.
Marie moet drie weken thuis blijven.
Anne is vijf minuten te laat.
Je hebt nog tien seconden tijd.

Even oefenen...

WB. p. 72 nr. 1B
WB p. 76 nr. 2

Hoelang blijf je?

WB p. 73 nr. 1

Woorden.

terug

Woorden

Ze trouwen en blijven altijd samen.


Mijn vrienden blijven eten.

Eefje leest een boek en blijft uren


zitten.

blijven
Annelies moet niet gaan werken. Ze
blijft vanmorgen in haar bed liggen om
te slapen.

Woorden.

vertrekken

De trein vertrekt om 16u.

We vertrekken naar Itali.

Woorden

te laat

De bus is veel te laat

Help! Ik kom te laat op mijn werk!

Woorden

bellen

Woorden

de inlichtingen

Even oefenen

WB p. 73 nr. 2
WB p. 73 nr. 3

Tijdspreposities
prepositie

combinatie voorbeelden

in

week
maand
seizoen

In de tweede week van september trouwt


hij.
In december is het kerstmis.
In de winter sneeuwt het vaak.

op

dag
datum

Op 16 januari is Annelies jarig.


Op 25 september 2009 is Marleen geboren.

om

uur

Om drie uur vertrekt de trein.


Om drie voor half zes komt Paolo eten.

Even oefenen

WB p. 74 nr. 4

vraagwoord voorbeelden

hoeveelheid Hoeveel.?
(kwantiteit)

Hoeveel kinderen heeft hij? (Twee.)


Hoeveel dagen telt een week? (Zeven.)

tijd

Hoe laat ? Hoe laat begint de les? (Om twintig na zes)

leeftijd

Hoe oud ? Hoe oud is haar vader? (42 / 42 jaar.)

afstand

Hoe ver?

Hoe ver is Brussel? (Ongeveer 33km. / 20


minuten met de trein.)

duur

Hoelang?

Hoelang blijft Paolo in Belgi? (3 maanden.)


Hoelang duurt House ? (45 minuten.)

frequentie

Hoe vaak? Hoe vaak gaat Bram sporten? (Elke dag.)


Hoe vaak hebben we les Nederlands? (3
keer per week.)

tijdslimiet

Tot hoe
laat?
Hoelang?
Tot
wanneer?

Tot hoe laat/ Tot wanneer geeft Chris les?


(Tot twintig na zes.)

Spelling

Hoeveel en hoelang = 1 woord


Hoeveel kinderen heb je?
Hoeveel dagen volg je les?
Hoelang blijf je op het feestje?
Hoelang duurt de film?
Hoe laat is het?
Hoe oud is Bert?
Hoe vaak ga jij zwemmen?
Tot hoe laat blijf jij op het feestje?
Hoe ver is de Bondgenotenlaan?

Even oefenen
WB p. 75 nr. 1

Inlichtingen geven.

ganzenbord

Werkwoorden
Infinitief

Stam

Regel

kijken
werken
vinden
waaien
wandelen

kijk
werk
vind
waai
wandel

stam = infinitief en

zien
doen
staan

zie
doe
sta

stam = infinitief n

Werkwoorden
Infinitief met lange vocaal (open syllabe)
Spelling:
infinitief n letterteken (open syllabe)
stam tw lettertekens (gesloten syllabe)
wonen-woon, halen-haal, kopen-koop, duren-duur
Infinitief met korte vocaal + dubbele consonant
Spelling:
infinitief dubbele consonant
Stam enkele consonant
liggen lig, bellen bel, stoppen- stop, pakken-pak

infinitief

kijken

liggen

nemen

persoon

vorm

ik

stam

kijk

lig

neem

jij
u

stam + t

kijk-t
kijk-t

lig-t
lig-t

neem-t
neem-t

hij/zij

stam + t

kijk-t

lig-t

neem-t

wij

infinitief

kijken

liggen

nemen

jullie
u

infinitief
stam + t

kijken

liggen

nemen

zij

infinitief

kijken

liggen

nemen

Even oefenen
Stam die eindigt op t : nooit een extra t
toevoegen
Hij zit+t, hij eet+t

WB p. 77 nr. 1
WB p. 77 nr.2
WB p. 78 nr. 3

You might also like