You are on page 1of 28

DOSSIER 1

ZICH VOORSTELLEN – SE PRÉSENTER


1. ‘ZICH VOORSTELLEN’
1.1 TEKSTEN

Lees de volgende teksten en antwoord op de vragen.

MAAIKE1

Ik stel me voor. Ik ben Maaike en ik woon in Gent. Dat is een heel mooie
oude stad.
Hoe oud ben ik? Ik ben bijna negentien jaar oud. Ik studeer economie
aan de universiteit van Gent. Mijn naam is Roeland. Mijn ouders wonen
in Roeselare. Mijn vader is vijfenveertig en mijn moeder is
achtenveertig. Tijdens de vakantie heb ik een studentenjob: ik werk als
animatrice in een vakantiecentrum.

Woordenschat
ik ben (>zijn) je suis (>être)
ik woon (>wonen) j’habite (>habiter)
de stad la ville
hoe oud ben je? quel âge as-tu?
ik studeer (> studeren) j’étudie (> étudier)
de ouders les parents
> de vader > le père
> de moeder > la mère
ik werk (>werken) je travaille (> travailler)

Vul de volgende tabel in:

Nederlands Frans Antwoorden


Naam: ……………………………………. ………………………………………………………
Prénom Maaike
Voornaam:
……………………………………. ………………………………………………………
Leeftijd:
……………………………………. ………………………………………………………
Woonplaats:
……………………………………. ………………………………………………………
Studies:
……………………………………. ………………………………………………………
Studentenjob:
……………………………………. ………………………………………………………
Leeftijd van de moeder:
……………………………………. ………………………………………………………
Leeftijd van de vader:

1 Vrij bewerkt naar tekst uit Kompas 2.

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 1


TOM2

Ik heet Tom Dijkstra en ik ga me voorstellen. Ik ben éénentwintig jaar oud. Ik


ben de zoon van Els en Wout Dijkstra. Mijn vader is achitect van beroep.
Mijn moeder werkt in een groot bedrijf. Ik heb twee zussen: Miesje, dertien
jaar oud en Eefje, elf jaar.

Ik studeer talen in Brussel. Ik woon met mijn gezin in Halle, een mooie stad
met een prachtig stadhuis. Ik woon daar graag. Ik woon in de Basiliekstraat op
nummer twaalf.
Mijn gsm-nummer is 0498 89 86 11.

Aan de universiteit leer ik Frans, Engels en Duits. Ik spreek heel graag Frans.

En nu mijn hobby’s!
Ik kijk graag naar foto’s op Instagram en ik spreek graag met mijn vrienden via Messenger.
Ik houd van muziek. Ik speel graag gitaar. Daarom volg ik gitaarlessen. Ik luister veel naar
electromuziek.
Ik sport niet veel, maar ik zwem toch graag.
Ik kijk niet graag naar de televisie. Ik kijk liever naar Amerikaanse series op Netflix.

Ik hou van dieren. Ik heb één hond, Fido en één kat, Poes. Elke avond ga ik met Fido en Poes wandelen.

Woordenschat
ik heet (>heten) je m’appelle (>s’appeler)
de zoon (zonen, zoons) le fils
het beroep la profession
het bedrijf l’entreprise
> een groot bedrijf > une grande/grosse entreprise
de zus (-sen) la sœur
het gezin la famille (proche)
het stadhuis la maison communale
graag volontiers
> ik lees graag > je lis volontiers, j’aime lire
ik leer (> leren) j’apprends (> apprendre)
ik spreek (>spreken) je parle (> parler)
het duits l’allemand (langue)
nu maintenant
kijken naar regarder
de vriend (-en) l’ami
ik houd van (>houden van) j’aime (> aimer)
ik speel (>spelen) je joue (> jouer)
ik luister naar (luisteren naar) j’écoute (>écouter)
de les (-sen) la leçon, le cours
ik sport (>sporten) je fais du sport (>faire du sport)
ik zwem (>zwemmen) je nage (>nager)
liever de préférence
> ik werk liever thuis > je travaille de préférence à la maison
het dier (-en) l’animal
de hond le chien
de kat le chat
wandelen se promener

2 Vrij bewerkt naar tekst uit Terzake

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 2


1. Hoeveel kinderen hebben Meneer en Mevrouw Dijkstra?
a. Drie: 2 dochters en 1 zoon
b. Twee: 1 dochter en 1 zoon
c. Drie: 1 dochter en 2 zonen
d. Twee: 2 zonen
2. Wie is het jongste kind van het gezin ?

……………………………………………………………………………………………………………………………………………
3. Waar of niet waar? Tom houdt van Halle.

……………………………………………………………………………………………………………………………………………
4. Hoeveel vreemde talen spreekt Tom ? Welke?

……………………………………………………………………………………………………………………………………………
5. Waarom gebruikt Tom het internet?
a. Om informatie te zoeken
b. Om met zijn vrienden te spreken
c. Om muziek te downloaden
d. Om zijn huiswerk te maken
e. Om naar foto’s op Instagram te kijken
6. Heeft Tom dieren?

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

Herlees de teksten en vertaal de volgende zinnen.

Hoe zeg je dat in het Nederlands?

Mon nom est …

Je m’appelle … / Je suis …

J’ai 18 ans.

J’étudie l’économie à l’Université de Liège.

J’habite à …

J’ai un job étudiant.

J’ai une sœur.

J’aime parler anglais.

J’aime les animaux.

Je préfère étudier l’allemand.

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 3


Kennismaken – Faire connaissance

Questions et mots interrogatifs 3

3 Handboek Kendoe

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 4


Hier zijn de vraagwoorden in het Nederlands:
Voici les mots interrogatifs en néerlandais :

Vul in met het correcte vraagwoord. Antwoord dan op de vragen met volledige zinnen.
Complète avec le bon mot interrogatif. Répond ensuite aux questions.

1. ………………………….. heet je?

à …………………………………………………………………………………………………………………..……… .
2. ………………………….. is je nationaliteit?

à ……………………………………………………………………………………………………….… Belg(ische).

3. ………………………….. woon je?

à …………………………………………………………………………………………………………………..……… .

4. ………………………….. talen spreek je? Frans ? Duits? Spaans?

à …………………………………………………………………………………………………………………..……… .

5. ………………………….. broers en zussen heb je?

à ………………………………………………………………………………….………………………………..……… .

6. ………………………….. ben je ? Drieëntwintig jaar oud?


à …………………………………………………………………………………………….……………………..……… .

7. ………………………….. kom je naar HEC ? Met de trein, de bus, de auto, de fiets, te voet ?

à …………………………………………………………………………………………………….……………..……… .

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 5


1.2 AUDIO
Luister naar de voorstellingen van Leentje en Wim. Vul de identiteitskaarten in.

NAAM:

VOORNAMEN:

GEBOORTEDATUM:

NATIONALITEIT:

WOONPLAATS:

NAAM:

VOORNAMEN:

GEBOORTEDATUM:

NATIONALITEIT:

WOONPLAATS:

1.3 SPREEKOEFENING

SPEEDDATING

Je krijgt twee minuten om een andere student van de klas beter te kennen.
Stel vragen en antwoord op zijn/haar vragen.

Gebruik pagina’s 25 en 26 om je te helpen.

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 6


2. ‘DE HOBBY’S’

Wat doe je tijdens je vrije tijd ?


Kies de activiteiten die je doet en vervoeg dan het werkwoord.

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 7


Wat doe je (niet) graag ?

En néerlandais, il y a deux façons de dire que l’on ‘aime’ quelque chose.


Relis le texte p. 23 et donne des exemples d’utilisation de ‘houden van’ et graag’.

HOUDEN (NIET) VAN …. ….. (NIET) GRAAG

- -

- -

Règle : Règle :

2.2 AUDIO’S

Luister naar het audiofragment.4 Welke activiteiten hoor je?


Schrijf de zinnen die de twee meisjes gebruiken.

4 Kendoe p. 68

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 8


2.3 SPREEKOEFENING

Spreek met een andere student(e).


Kijk naar de lijst van activiteiten op p. 7.
Wat doe je graag? Wat doe je niet graag?

3. ‘ZIJN FAMILIE VOORSTELLEN’

3.1 TEKSTEN

Vul de stamboom (=arbre généalogique) met de namen in en antwoord op de vragen op basis


van de volgende e-mail.

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 9


1. Hoe oud zijn de kinderen van Arthur?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………… 2.
Wat doet de oudste zoon heel graag?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………… 3.
Wat kan de jongste zoon heel goed?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………… 4.
Hoeveel broers en zussen van Arthur wonen er nog thuis?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Lees de volgende tekst over de Belgische Koninklijke familie

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 10


Antwoord op de volgende vragen.
1. Hoeveel kleinzonen heeft koning Albert II?
2. Hoe heet de schoonzoon van koning Albert II?
3. Koningin Paola is de ……………………………………………………… van prinses Elisabeth en de
………………………………………………………………… van prins Lorenz.
4. Princes Elisabeth is de ………………………………………….. van prinses Astrid.
5. Amedeo is:
- de ………………………………………………………………. van koningin Paola.
- de ………………………………………………………………. van prins Laurent.
- de ………………………………………………………………. van prinses Astrid.
- de ………………………………………………………………. van prinses Luisa Maria

3.2 AUDIO
Luister naar Marlies die haar familie voorstelt. Schrijf de namen en leeftijden van de
familieleden.5

Woordenschat:
enig king enfant unique een bril dragen porter des lunettes
de tweeling les jumeaux krullend haar des cheveux bouclés

Carla – Peter – Samantha – Gilbert – Karel – Albert – Sam – Justine. –


Carlos – Anne – Tim – Tom - Hilde

Voornaam Leeftijd Voornaam Leeftijd


1 8
2 9
3 10
4 11
5 12
6 13
7 14

5 Kendoe p. 81

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 11


Luister naar het audio en vul de stamboom in met de voornamen van de volgende lijst.

3.3 SPREEKOEFENINGEN

A. Beschrijf de volgende familie samen met een partner.

Wie is Julia? Wie is Griet,


Wie is Geert? Wie is Jozef?
Wie is Marie? Wie is Line?
Wie is Steven? Wie is René?

B. Maak de stamboom van je eigen familie. Beschijf die dan aan je partner.

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 12


C. Kies een partner om de volgende rollenspelletjes te doen.

NB: Choisissez le rôle A ou B. Cachez les instructions qui ne vous concernent pas.

Rollenspel 1

B apprend le néerlandais dans le cadre d’une formation professionnelle et A lui demande de


se présenter.

A B
1. Salue et présente-toi : nom, âge, 2. Présente-toi : nom, âge, célibataire, joue
profession, marié, 2 enfants, hobbies (foot de la musique dans un groupe.
et guitare). Demande à l’étudiant B de se 4. Tu dis que tu aimes le sport : tu fais du
présenter. tennis et du jogging. Retourne la question à
3. Demande si B fait du sport. A.
5. Répond que tu ne fais pas de sport mais 6. Dis que tu veux apprendre le néerlandais
tu aimes lire. Demande pourquoi B suit la pour ton travail.
formation.

Rollenspel 2

A veut s’inscrire dans un club de tennis. Pour ce faire, B doit remplir un formulaire
d’inscription. Échangez ensuite les rôles.

INSCHRIJVINGSFORMULIER
Naam:
Voornaam:
Leeftijd:
Geboortedatum/plaats:
Adres:
Telefoonnummer:

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 13


4. GRAMMATICA

4.1 PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN - PRONOMS PERSONNELS

THEORIE

• Désignant des PERSONNES

Pronoms personnels
SUJET OBJET
(COD – COI)
1e sing. ik me /mij
2e sing. je/jij je/jou
Forme polie u u
3e sing. fém. ze/zij haar/ze
3e sing. masc. hij hem
3e sing. neutre het het

1e plur. we/wij ons


2e plur. jullie jullie
3e plur. ze/zij ze / hen (COD) / hun (COI)

• Désignant des CHOSES


OBJET
(COD)
COD sing.
HET – woord HET
DE – woord DIE

COD plur. ZE

Opgelet:

- JIJ, ZIJ et WIJ sont les formes accentuées de JE, ZE, et WE (sujet). Celles-ci sont utilisées
pour insister ou souligner un contraste.
Ex. : Wij gaan naar het feest. Jij blijft thuis!

- Après une préposition, il faut toujours utiliser le pronom personnel objet. (‘Hen’ est utilisé
pour la 3e personne du pluriel.)

Ex.: Hoe gaat het met jou?

- Après une préposition, on utilise toujours ‘hen’ et non ‘hun’.


Ex. : Ik geeft het cadeau aan hen.
Ik geef hun het cadeau.

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 14


EXERCICES - OEFENINGEN

§ PRONOMS PERSONNELS SUJET

1) Remplacez le sujet par un pronom SUJET.

1. Dat boek is voor jou. ®


2. Dat meisje heeft een nieuwe auto. ®
3. De buren hebben twee jonge kinderen. ®
4. Clara en Sonia komen niet. ®
5. Jonas werkt goed. ®

2) Répondez aux questions. Remplacez le sujet souligné par un pronom SUJET.

1. Is Piet gelukkig? – Ja, ……………………………………………………………………………………………………..


2. Is Els de zus van Frans ? – Ja, ………………………………………………………………………………………….
3. Gaan Helen en Pol naar de cinema? – Ja, ………………………………………………………………………
4. Zijn de ramen open ? – Ja, ……………………………………………………………………………………………..
5. Is het huis te koop? – Ja, ………………………………………………………………………………………………..

3) Complétez les phrases avec un pronom SUJET.

1. Dat is Wim Steen. ............. is Nederlander.


2. Uw naam is Karel Brecht. Bent .............. Duitser?
3. Mijn naam is Pierre Leblanc. .............. kom uit Frankrijk.
4. Haar naam is Juanita Martinez. .............. woont in Madrid.
5. Je naam is Angelo Fellini. Kom .............. uit Italië?
6. Je zus en jij hebben een Engelse familienaam. Komen ................... uit Engeland?
7. Je ouders wonen in Bern. Zijn ............. Zwitsers?
8. .............. gaan naar de cinema. Kom met ons!
9. Waar komt .............. vandaan, meneer?
10. Ik houd niet van mijn familienaam want ……….. is te lang.
11. - Hoe oud is je broer nu?
- .............. is vijftien jaar oud.

§ PRONOMS PERSONNELS OBJET

1) Remplacez les éléments soulignés par des pronoms personnels OBJET.

1. De leraar leest haar werk aandachtig. g


2. Mama maakt de maaltijd klaar. g
3. Zie je Marleen en Carla vandaag? g
4. Ik geef mijn zus een cadeau. g
5. Vind je mijn nieuwe schoenen mooi? g

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 15


6. Ik zeg mijn vrienden de waarheid. g
7. Ze lezen de mail van hun neven. g
8. Morgen bezoeken we het kasteel. g
9. Jan speelt met zijn broer. g
10. Ik begrijp mijn ouders niet! g
11. Kom je met Louise en ik naar de cinema?g
12. Voor haar verjaardag geef ik mijn moeder een cadeau.g
13. Silke leest het boek niet. g
14. Ze spreekt niet meer met Marieke en ik. g
15. Mijn vriend koopt een blauwe auto. g

2) Répondez aux questions. Remplacez le COD souligné par un pronom OBJET .

1. Spreekt de lerares met de ouders? – Ja, .………………………………………………………….……………


2. Heb je dat meisje al gezien? – Ja, …………………………………………………………………….…………….
3. Werk je ook met Bart ? – Ja, ………………………………………………………………………………………….
4. Kopen Lies en Tom dat huis? Ja, …………………………………………………………………………………….
5. Vind je mijn schoenen? Ja, …………………………………………………………………………………………….

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 16


4.2 O.T.T. - INDICATIF PRÉSENT

• LES VERBES RÉGULIERS

WERKEN - TRAVAILLER

ik werk vandaag Radical = Forme verbal sans le


suffixe -en de l’infinitif.
Je / u
Hij / ze werkt vandaag Radical + -t
het
we
jullie werken vandaag INFINITIF
ze

• CAS PARTICULIERS

HEBBEN - AVOIR & ZIJN - ÊTRE

ik heb een broer ik ben te vroeg


je / u hebt een broer je / u bent te vroeg

hij / ze heeft een broer hij / ze is te vroeg


het het
we we
jullie hebben een broer jullie zijn te vroeg
ze ze

GAAN - ALLER

ik ga Radical : sans -an


je / u
hij / ze gaat Radical + -t (//règles d’orthorgraphe)
het
we
jullie gaan INFINITIF
ze

ZIEN - VOIR & DOEN - FAIRE

ik zie doe Radical : sans -n


Je / u
Hij / ze ziet doet Radical + -t
het
we
jullie zien doen INFINITIF
ze

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 17


REMARQUES IMPORTANTES

- HEBBEN et ZIJN ont, non pas 3, mais 4 formes à l’indicatif présent : une forme
propre à chaque personne du singulier et l’infinitif pour les personnes du pluriel.
- Le -T du verbe à la 2e pers. sing. tombe quand le sujet JE suit le verbe (inversion).
Ex.: Werk je vandaag?
NB : Cette règle ne vaut que pour JE. Le -T ne tombe jamais avec la forme polie ‘u’.
- Quand le radical du verbe se termine par -T, on ne rajoute pas de 2e T à la 2e et la 3e
pers. sing. et le -T du radical ne tombe pas en cas d’inversion à la 2e pers. sing. .
Ex.: Ik praat te snel. Hij praat te snel. Praat je met Ann?
- Attention aux règles d’orthographe !
Ex.: We lezen een boek. Ik lees een boek. | We blijven thuis. Ik blijf thuis.

EXERCICES - OEFENINGEN

Conjuguez les verbes entre parenthèse au présent.

1. Waar ............................................. (wonen) u?


2. Ik ..................... boos. (zijn)
3. Wie ............................................. (houden) van volleybal?
4. Mijn broer ............................................. (zitten) in de tuin.
5. ............................................. (lezen) u graag de krant?
6. Jullie ............................................. (luisteren) veel naar muziek.
7. U ..................... Spaans, nietwaar? (zijn)
8. Je ............................................. (werken) te vlug.
9. ..................... u een camera? (hebben)
10. ............................................. (wachten) je op de bus?
11. Aan wie ............................................. (schrijven) u?
12. Meneer Verhoeven ..................... de nieuwe directeur. (zijn)
13. We ............................................. (blijven) thuis.
14. Het meisje ............................................. (spelen) met haar broer.
15. Ik ............................................. (maken) veel foto’s.
16. ............................................. (kennen) je Meneer Van Dale?
17. De kinderen ............................................. (krijgen) een boek.
18. ..................... je tevreden? (zijn)
19. Ik ………………………….. (spelen) gitaar.
20. Mijn moeder …………………………….. (doen) graag aan sport.

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 18


Complétez la lettre suivante avec ‘hebben’ ou ‘zijn’.

Beste,
Ik ………………………………… Sofia. Ik ………………………… een meisje van tweeëntwintig jaar oud.
Ik woon in Hasselt. Ik ……………………………. een broer en een zus. Mijn broer heet Thomas. Hij
……………………………. veertien jaar oud. Mijn zus heet Katrien en ze ……………………………. tien
jaar oud. Katrien ……………………………. een grote passie: voetbal.
We ……………………………. een vader en een moeder, Dany en Anna. Ze …………………………
zesenveertig en vijftig jaar oud. We ……………………………. ook een kat en een hond.

Ik ga naar de universiteit in Leuven. Ik ……………………………. daar veel vrienden. Ik


……………………………. een kot. Mijn kot ……………………………. niet ver van de universiteit.
En jij, wie ……………………………. je? Waar woon je? Ga je ook naar de universiteit?
……………………………. je ook een kot?

Groeten !
Sofia

Complétez les textes suivant par la conjugaison appropriée.

1. Thomas ……………………………. (zijn) twintig jaar. In zijn vrije tijd ……………………………. (doen)
hij aan sport. Hij ……………………………. (houden) van voetbal met zijn vrienden en
……………………………. (gaan) iedere week naar het zwembad met zijn ouders. Hij
……………………………. (zwemmen) heel graag.
2. Marieke is achttien jaar oud. Ze ……………………………. (hebben) drie zussen en één broer.
Ze ……………………………. (lezen) graag, ze ……………………………. (schrijven) graag en ze
…………………………….(houden) van paarden.
3. Ik ……………………………. (heten) Lena. Mijn ouders ……………………………. (zeggen) vaak “je
……………………………. (studeren) niet genoeg!”. Ik ……………………………. (kijken) graag naar
reeksen op Netflix.

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 19


4.3 HET GEBIEDENDE WIJS – L’impératif

Vervoeg de gegeven werkwoorden. Gebruik de gebiedende wijs (eerste vorm).

1. (gaan) ……………………………………… zitten, Jan!


2. (luisteren) ……………………………………… naar je vader!
3. (spreken) ……………………………………… luider!
4. (kijken) ……………………………………… naar de televisie!
5. (blijven) ……………………………………… niet te lang!
6. (zwemmen) ……………………………………… niet zo ver!
7. (vergeten) ……………………………………… je boek niet!
8. (helpen) ……………………………………… je zus!
9. (maken) ……………………………………… niet zoveel lawaai!
10. (komen) ……………………………………… niet te laat!

Herschrijf de volgende voorstellen met de gebiedende wijs (derde vorm).

1. Vertrekken we nu?
2. Waarom gaan we niet naar het zwembad?
3. We kunnen hier overnachten.
4. Nemen we de trein?

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 20


4.4 BEZITTELIJKE VOORNAAMWOORDEN - DÉTERMINANTS POSSESSIFS

ik mijn Observez les phrases suivantes :

je je / jouw Ik heb een boek. g Het is mijn boek.


Je hebt een boek. g Het is je/jouw boek.
u uw U hebt een boek. g Het is uw boek.
Hij heeft een boek. g Het is zijn boek.
hij zijn
Ze heeft een boek. g Het is haar boek.
ze haar Het heeft een boek. g Het is zijn boek.
We hebben een boek. g Het is ons boek.
het zijn Jullie hebben een boek. g Het is jullie boek.
Ze hebben een boek. g Het is hun boek.
we onze / ons

jullie jullie

ze hun

Remarques:

- A la 1ère pers. plur., le déterminant possessif ONZE lorsque le nom qui suit est un ‘de-
woord’ et ONS lorsque le nom qui suit est un ‘het-woord’.
Ex.: ‘Deze jongen is onze zoon.’
‘Dat is ons boek.’ ‘Die zijn onze boeken.’

- JOUW est la forme accentuée de JE (déterminant possessif). Comme les formes


accentuées des pronoms personnels sujets et objets, elle permet d’insister, de
souligner un contraste.
Ex.: Het is mijn fout niet. Het is jouw fout!

- MIJN et ZIJN sont prononcés [Ə] (= ‘e’ muet).

Vul de zinnen in met het correcte bezittelijke voornaamwoord.


NB: Het voornaamwoord verwijst naar de cursieve woorden.
1. We wonen nu in ………………. nieuwe huis.
2. Ann en Lies leren ………………. lessen.
3. Hij neemt ………………. koffers.
4. Jullie vergeten ………………. boeken.
5. Schrijft u een brief aan ………………. directeur?
6. Marie vindt ………………. handtas niet.
7. Piet geeft een cadeau aan ………………. nicht.
8. Ik heb 10/10. ………………. huiswerk is uitstekend.
9. Dat is Lies en dat is ………………. broer.
10. We gaan met ………………. ouders naar zee.

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 21


4.5 AANWIJZENDE VOORNAAMWOORDEN - DÉTERNIMANTS DÉMONSTRATIFS

Ici (proche) Là (éloigné)


de-woorden deze die
het woorden dit dat

g Il existe 4 déterminants démonstratifs selon que l’on désigne une/des chose(s) proche(s)
ou éloignée(s), et selon qu’il s’agisse d’un DE-woord ou d’un HET-woord.

g DIT et DAT ne sont donc utilisés qu’avec les mots neutres (en ‘het) et singuliers.

Remarques:

- On peut expliciter le sens du déterminant en ajoutant HIER ou DAAR derrière le mot


(comme en français: ‘ce livre-ci’ - ‘ce livre-là’).
Lorsque la notion d’éloignement ou de proximité n’est pas explicitée, on utilise davantage
les formes dites ‘d’éloignement’ : DIE et DAT.

OEFENING

Vul de zinnen in met het correcte aanwijzende voornaamwoord.

1. Van wie is ............................ boek ? (hier)


2. Ik schrijf vaak met ............................ pen. (hier)
3. Wie woont in ............................ huis ? (daar)
4. Ken je ............................ meisje ? (hier)
5. Ik heb ............................ jongens al eens ontmoet. (daar)
6. Hebben jullie ............................ artikel gelezen ? (hier)
7. Ze zal ............................ zwarte schoenen kopen. (hier)
8. ............................ auto is de nieuwe auto van mijn oom. (daar)

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 22


4.6 ZINSBOUW (1) – CONSTRUCTION DE LA PHRASE (1)

Herschrijf de volgende zinnen. Begin met de cursieve woorden.


1. Piet vertrekt om 4 uur met de bus.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
2. Ik ga nu naar huis.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3. Jullie brengen eerst de boeken.
………………………………………………………………………………………
4. Ze komen vanmiddag naar Luik.
…………………………………………………………………………………………………………………………………………

Herschrijf de volgende zinnen. Stel vragen.


1. Ze gaan graag met vakantie.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
2. Jan is al 25 jaar oud.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3. Ze kopen een nieuwe auto.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
4. Hun ouders wonen in Leuven.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 23


5. THEMATISCHE WOORDENSCHAT – VOCABULAIRE THÉMATIQUE
Les listes sont à connaitre dans leur intégralité (temps du passé, pluriels, articles ‘het’ et ‘de’).

5.1 LIJST

hebben (had – h. gehad) avoir


zijn (was – i. geweest) être

Persoonlijke gegevens

de gegevens (s) La donnée


> de persoonlijke gegevens > les données personnelles
algemeen général
> over/in het algemeen > en général
(zich) voor|stellen (se) présenter + proposer
> ik stel me voor > je me présente
> het voorstel (len) > la proposition
heten s’appeler
de naam (namen) le nom
> de voornaam > le prénom
de man (nen) > < de vrouw (en) l’homme > < la femme
de jongen (s) > < het meisje (s) le garçon > < la fille
de jongere (n) > < de volwassene (n) le jeune > < l’adulte
> jong > < volwassen , oud (adj.) > jeune > < adulte , vieux (adj.)
de leeftijd (en) l’âge
> hoe oud (+ zijn) … ? > quel âge … ?
> ik ben …. jaar (oud). > j’ai … ans.
op (+ dag) / in (+ maand / jaar) geboren zijn être né le … (jour) en … (mois / année)
> ik ben in juli geboren. > je suis né en juillet.
> de verjaardag > l’anniversaire
> jarig zijn (was/waren – i. geweest) > avoir son anniversaire
> ik ben vandaag jarig. > j’ai mon anniversaire aujourdh’ui.
sterven (stierf – i. gestorven) mourir
het adres (sen) l’adresse
> het mailadres (sen) > l’adresse mail
> mailen (mailed – h. gemaild) > envoyer un mail
komen uit (kwam – i. gekomen) venir de
> aan|komen (kwam aan – i. aangekomen) > arriver
wonen (woonde – gewoond) habiter
> samen|wonen (woonde samen – > cohabiter
samengewoond)
de stad (steden) la ville
> de straat (straten) > la rue
> het centrum (centra) > le centre
mooi beau, belle
> prachtig > magnifique
het huis (huizen) la maison
> het stadhuis > l’hôtel de ville
het noorden > ten noorden van le nord > au nord de
het zuiden > ten zuiden van le sud > au sud de
het westen > ten westen van l’ouest > à l’ouest de
het oosten > ten oosten van l’est > à l’est de
het nummer (s) le numéro

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 24


> het telefoonnummer (s) > le numéro de téléphone
> het gsm-nummer (s) > le numéro de gsm
(op)bellen (belde (op) – h. (op)gebeld) téléphoner

Familie

de familie (s) la famille (au sens large)


> het gezin (nen) > la famille (parents et enfants)
de ouder (s) le parent
> de vader (s) > le père
> de moeder > la mère
het kind (eren) l’enfant
> de dochter (s) > la fille
> de zoon (zonen) > le fils
> het kleinkind (eren) > le petit-enfant
> de kleindochter (s) > le petit fils
> de kleinzoon (zonen) > la petite-fille
de grootouder (s) le grand-parent
> de grootvader (s) = de opa (‘s) > le grand-père
> de grootmoeder (s) = de oma (‘s) > la grand-mère
de zus (sen) la sœur
de broer (s) le frère
de oom (s) l’oncle
de tante (s) la tante
> de neef (neven) > le neveu + le cousin
> de nicht (en) > la nièce + la cousine
de partner (s) le partenaire, le conjoint
> de vriend (en) > l’ami, le petit-copain
> de vriendin (nen) > l’amie, la petite-copine
> de echtgenoot (noten) = de man (nen) > le mari
> de echtgenote (s) = de vrouw > l’épouse
> het koppel (s) > le couple
> een relatie hebben met x > avoir une relation avec x
trouwen (trouwde – i. getrouwd) se marier
> < scheiden (scheidde – is gescheiden) > < se séparer, divorcer

> getrouwd, gehuwd (adj.) > < gescheiden > marié > < séparé
> het huwelijk (en) > le mariage
single (adj.) célibataire
> de single (s) > le/la célibataire
de tiener (s) l’adolescent
ontmoeten (ontmoette – ontmoet) rencontrer
de kennis (sen) la connaissance (personne + intellectuelle)
> kenis|maken (maakte kennis – > faire connaissance
kennisgemaakt)
> mijn broers maken vaak ruzie. > mes frères se disputent souvent.
de ruzie (s) la dispute
> ruzie maken (maakte – gemaakt) > se disputer
de schoon….. (en 1 mot) le beau- …
> de schoonbroer > le beau-frère
lijken op (leek – h. geleken) ressembler à

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 25


Beroepen
worden (werd – i. geworden) devenir
het beroep (en) le métier, la profession
de job (s) le boulot
de zelfstandige (n) l’indépendant
de bediende (n) l’employé
> het bedrijf (bedrijven) > l’entreprise
de ingenieur (s) l’ingénieur
> de beheeringenieur > l’ingénieur de gestion
de boekhouder (s) / de boekhoudster (s) le/la comptable
de secretaris (sen) / de secretaresse (n) le/la secrétaire
de manager le/la manager
de bedrijfsleider (s) / de bedrijfsleidster le/la dirigeant(e) d’entreprise
de leraar (-s/-en) / de lerares (-sen) l’enseignant(e)

Delen van de dag


de morgen le matin
> ’s morgens > le matin (tous les matins, en général)
> vanmorgen > ce matin
> goedemorgen > bonjour (le matin)
de middag l’après-midi
> ’s middags > l’après-midi (tous les après-midis)
> vanmiddag > cet après-midi
de avond le soir
> ‘s avonds > le soir (tous les soirs)
> vanavond > ce soir
de nacht la nuit
> ’s nachts > la nuit (toutes les nuits)
> vannacht > cette nuit

Op school
de school (scholen) l’école
> op school > à l’école
de universiteit (en) l’université
> aan de universiteit > à l’université
> op HEC > à HEC
in het eerste, tweede, derde jaar zitten (zat – être en première, deuxième, troisième année
h. gezeten)
de leraar (wiskunde) (leraren/leraars) le professeur de mathématiques
de les (sen) le cours
> naar de les gaan (ging - i. gegaan) > aller au cours
> een les volgen (volgde – h. gevolgd) > suivre un cours
de taal (talen) la langue
> de moedertaal > la langue maternelle
> de vreemde taal > la langue étrangère
> het Engels, het Nederlands, het Frans, het > l’anglais, le néerlandais, le français,
Duits, het Spaans, het Italiaans l’allemand, l’espagnol, l’italien
> spreken (sprak – h. gesproken) > parler
het vak (ken) la matière
> de wiskunde > les mathématiques
> de geschiedenis > l’histoire
> de aardrijkskunde > la géographie

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 26


> de godsdienst > la religion
> de wetenschap (pen) > la science
de methode (s/n) la méthode
werken (werkte – h. gewerkt) travailler
> het werk (sg!) > le travail
leren (leerde – geleerd) apprendre
> ik leer Nederlands. > j’apprends le néerlandais
weten (wist – h. geweten) savoir
kennen (kende – heeft gekend) connaitre
doen (deed – h. gedaan) faire
oefenen s’exercer
> de oefening (en) > l’exercice
gebruiken (gebruikte – h. gebruikt) utiliser
> het gebruik > l’utilisation
proberen (probeerde – h. geprobeerd) Essayer
schrijven (schreef – geschreven) écrire
nodig nécessaire
> iets nodig hebben (had – h. gehad) > avoir besoin de quch
> Ik heb dat boek nodig. > J’ai besoin de ce livre.

Vrije tijd & Hobby’s


de vrije tijd le temps libre
de hobby (‘s) le hobby
tof = leuk chouette
> ik vind dat leuk > je trouve ça chouette
lievelings- = favoriet préféré
> mijn lievelingsvak is wiskunde. > mon cours préféré est mathématiques.
houden van aimer
> ik hou (niet) van honden. > j’aime (pas) les chiens.
graag volontiers
> ik speel graag piano. > j’aime jouer du piano.
besteden aan dépenser, consacrer
> geld besteden > dépenser de l’argent
> tijd besteden > passer, consacrer du temps
> ik besteed veel tijd aan mijn studies. > je consacre beaucoup de temps à mes
études.
de sport le sport
> aan sport doen > faire du sport
> zwemmen (zwom – h. gezwommen) > nager
> voetbal/tennis spelen (speelde – h. > jouer au football/tennis
gespeeld)
> lopen (loopte – h. gelopen) > marcher , courir
> wandelen (wandelde – h. gewandeld) > se promener
de muziek la musique
> naar muziek luisteren (luisterde – h. > écouter de la musique
geluisterd)
> het muziekinstrument (en) > l’instrument de musique
> (de) gitaar spelen (speelde – h. gespeeld) > jouer de la guitare
> de viool spelen > jouer du violon
de computer (s) l’ordinateur
> de sociale media > les réseau sociaux
> het internet > l’internet
> op internet > sur internet

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 27


naar de televisie kijken (keek – gekeken) regarder le télévision.
voor iets/iemand zorgen (zorgde – h. gezorgd) s’occuper de quch/qqn
het huisdier (en) l’animal de compagnie
> het konijn (en) , de kat (ten), de hond (en), > le lapin, le chat, le chien, le poisson
de vis (sen)
nu maintenant
natuurlijk = uiteraard naturellement
daarom (+ inversion) c’est pourquoi
ook aussi, également
vaak = dikwijls souvent

5.2 OEFENING

Vertaal de volgende zinnen.

1. Mes parents ont quatre enfants.


………………………………………………………………………………………………………………………………………………
2. J’aime écouter de la musique et je joue de la guitare dans un groupe.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3. Nous étudions un petit peu chaque jour.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
4. Le soir, elle regarde toujours la tv.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………
5. Ils parlent bien anglais.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………
6. J’aime le néerlandais, mais ma matière préférée est l’histoire.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………
7. Avez-vous un chat ?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………

8. Que fais-tu sur internet ?


………………………………………………………………………………………………………………………………………………

9. Ses parents sont séparés et il habite avec son père.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………

10. Combien de frères et sœurs as-tu ? Quel âge ont-ils ?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………

DOSSIER 1 - Néerlandais élémentaire 1 (2022-2023) - F. NSITA 28

You might also like