You are on page 1of 4

Oefeningen

Oefening 1

Vul in een vorm van 'laten, blijven, gaan'.

1. Ik wil mijn huis ....... schilderen. Ik wil het niet zelf doen.
2. Ik ......... mijn huis schilderen.
3. Ga je nu al weg? ........ nog even.
4. Morgen ...... ik naar de kerstmarkt.
5. Het meisje ....... thuis in het weekend.
6. Hij ....... zijn auto repareren door de man van de garage.
7. Ik ........ altijd bij je.
8. Als ik online iets koop, ....... ik het pakje bezorgen.
9. Wij moeten thuis ....... als het regent.
10. Wat ........ jij morgen doen?

Oefening 2

1. ....... huis hier is klein, maar huis daar is groot.


2. Zie je ....... mooie vlinder daar?
3. ....... koffie hier, is koud.
4. ....... kop koffie hier, is koud.
5. ....... kopje koffie hier, is koud.
6. Ik heb al ....... boeken hier al gelezen, maar nog niet ....... daar allemaal.
7. Kijk eens hier naar ....... lieve poes.
8. Is ....... jouw pen daar?
9. ........ pen hier is van mij.
10. Anika heeft ....... huisje daar.

Oefening 3

Vul een hulpwerkwoord in.


Kies uit : willen, moeten, zullen, kunnen, mogen

1. ........ ik jouw paraplu lenen? Ik ben die van mij vergeten.


2. In het weekend ......... ik gaan zwemmen.
3. Ober, ......... we de rekening?
4. Ik ....... snel naar huis, het is al 20:00 uur.
5. Welk koekje ....... je? Dit of dat?
6. Mijn zoontje ....... nog niet fietsen.
7. Mama, ....... ik een ijsje?
8. ........ je me helpen?
9. ......... we samen naar de supermarkt gaan?
10. Wat een puinhoop, je moet je kamer opruimen. Dat ........ ik morgen doen.
Oefening 4

Zet de zinnen in de voltooide tijd.

1. Ik lees een spannend boek.


2. Jullie kopen groente en fruit.
3. De kinderen fluisteren in de klas.
4. Hij maakt een moeilijke oefening.
5. Mijn zus schrijft een lange e-mail.
6. Mijn papa kookt elke dag.
7. De les begint om 18:30 uur.
8. Hij zegt niets.
9. De studenten vragen niets.
10. We maken een leuke oefening.

Oefening 5

Reageer op de vragen.

1. Wat ga je morgen doen?


2. Wat heb je gisteren gedaan?
3. Wat zijn je hobby's?
4. Welke talen spreek je?
5. In welke plaats woon je?
6. Wanneer ga je op vakantie?
7. Waar was je laatste vakantie?
8. Wanneer was je laatste vakantie?
9. Wat ga je met kerst doen?
10. Heb je huisdieren?
11. Wat is je favoriete eten?
12. Wat is je favoriete drinken?

Oefening 6

Zet de woorden op de juiste plaats en maak goede zinnen.

1. vandaag – de auto – wij – hebben – naar de garage – gebracht


2. het huisje – Anika – schoogemaakt – heeft – gisteren
3. de sleutel – gekregen – Kathy – heeft – het huisje – van
4. naar – gekomen – alle studenten – zijn – de bbq
5. lekker – gegeten – heeft - iedereen – vanmiddag
6. is – al – de les – begonnen
7. geworden – leraar – hij – is
8. oefeningen – jullie – gemaakt – alle – hebben
9. week – ik – vorige – gekookt – heb – lekker
10. zijn – zij – gegaan – op vakantie – de trein – met
Oefening 8
Beschrijf dit plaatje

Oefening 9

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in (hebben of zijn)

1. Gisteren ....... mijn collega tot 21:;00 uur gewerkt.


2. Na de les ....... wij een biertje gedronken.
3. Wat ....... je gisteren gedaan?
4. Hij ....... een nieuw huis gekocht.
5. Hij laat ........ de les begonnen.
6. ....... u met de bus gekomen?
7. We ........ in dat restaurant heerlijk gegeten.
8. ....... jullie met Anita naar de dokter gegaan?
9. Marieke ........ 4 uur met Martin gebeld.
10. Waar ........ jij dat boek besteld?
11. Hoe ....... hij naar zijn werk gegaan?
12. Ik ........ het hele boek gelezen.
13. Mijn broer ........ morgen jarig.
14. Mijn zus ........ een cadeau voor haar broer gekocht.
15. Ik ....... een nieuwe computer gekocht.
16. De kat ......... vandaag nog niet gegeten.
17. De hond ........ een snoepje gekregen.
18. ........ jullie die oefening al gemaakt?
19. Hij ....... gisteren lekker eten gekookt.
20. Ik ....... zaterdag het huis schoongemaakt.
Oefening 10

Vul het juiste woord in.


Kies uit : bang, moe, ongeduldig, tevreden, geheim

1. Ik weet iets maar ik wil het niet vertellen, het is een ....... .
2. Als kind was ik ........ in het donker.
3. Ik heb deze oefening goed gemaakt. Nu ben ik ......... .
4. Op vrijdagavond ben ik altijd ....... . Dan wil ik vroeg gaan slapen.
5. Ik wil niet lang wachten, ik ben .............. .

You might also like