You are on page 1of 1

op - in - om - naar - van - aan - met - over - uit - tegen

achter - boven - voor - tussen - naast - onder

Gisteren kwam ik terug vakantie.


Ik was 2 weken op vakantie geweest Senegal Afrika.
Thuis vond ik post.
de enveloppe zat een kaart. De
kaart was geschreven Kees. Ik
woonde vroeger hem.
Hij was mijn buurjongen.
We speelden bijna iedere dag elkaar.
Vijf jaar geleden trouwde hij Karin. Hij
verhuisde toen een andere stad,
terwijl ik ging werken Duitsland.
We hielden wel contact elkaar.
We schreven en belden elkaar regelmatig.
Ik woon tegenwoordig weer Nederland.
Daarom kunnen we weer op bezoek elkaar.
Kees schreef zijn brief dat zijn vader was overleden. Hij
was plotseling overleden het ziekenhuis.
Omdat ik niet Nederland was,
was ik niet aanwezig de begrafenis.
Toen ik de brief gelezen had, pakte ik meteen de telefoon.
Ik belde Kees om hem te condoleren het overlijden van zijn vader. Ik
maakte meteen een afspraak hem.
Volgende week ga ik Kees toe. Dan
kunnen we bijpraten vroeger

You might also like