Professional Documents
Culture Documents
Jij hebt een fiets. Het is jouw fiets. De fiets is van jou.
U heeft een fiets. Het is uw fiets. De fiets is van u.
Hij heeft een fiets. Het is zijn fiets. De fiets is van hem.
Zij heeft een fiets. Het is haar fiets. De fiets is van haar.
Wij hebben een fiets. Het is onze fiets. De fiets is van ons.
Wij hebben een huis. Het is ons huis. Het huis is van ons.
Jullie hebben een fiets. Het is jullie fiets. De fiets is van jullie.
Zij hebben een fiets. Het is hun fiets. De fiets is van hen.