You are on page 1of 4

HOOFDSTUK 10

Oefening 1

Omschrijf het woord.

appel kapot
taart vliegveld
kroeg vakantiepark
bril paard
kleding bloem

Oefening 2

Voorbeeld: we – eerst – de hele maaltijd – opeten – aan de keukentafel

1. Eerst eten we de hele maaltijd op aan de keukentafel.


2. Eerst gaan we de hele maaltijd aan de keukentafel opeten.
3. Eerst hebben we de hele maaltijd aan de keukentafel opgegeten.
4. Hij wil dat we eerst de hele maaltijd aan de keukentafel opeten.

A. dan – ik - alle borden en pannen – opstapelen – op het aanrecht


1.
2.
3.
4.

B. alles – in heet water – mijn vrouw – afwassen –daarna


1.
2.
3.
4.

C. in het keukenkastje – terugzetten – alles – we – tenslotte


1.
2.
3.
4
Oefening 3

1. (zich voelen) Deze week ik goed.


2. ( zich scheren) Waarom jij niet?
3. (zich herinneren) Veel mensen kunnen hun eerste liefde
nog goed.
4. (zich ergeren) Mijn zus is heel slordig. Ik aan haar
rommel.
5. (zich zorgen maken) Tom over zijn examen.

Oefening 4

1. (invullen) Ik het formulier.


2. (aanmelden) Hij voor de zomercursus.
3. (opbellen) Luc zijn oma elke week.
4. (opschrijven) Wij de moeilijke woorden.
5. (afwassen) Ik niet graag.
6. (afspreken) Marieke met Pablo.
7. (uitgaan) Wanneer?
8. (aankomen) Hij met de trein om 20:30 uur.
9. (uitdoen) Als ik binnenkom, mijn schoenen.
10.(uitstappen) We bij het centraal station.

Oefening 5

Geef de infinitief.

Ik verveel me.
Wij schrijven alles op.
Ik vraag me af of dit juist is.
Ik vergiste me.
Ik noem alle werkwoorden op.
Zij drinkt alles op.
Ik herinner me die leuke vakantie van vorig jaar.
In het weekend rust hij uit.
Doe het licht uit !
Ik zet de televisie aan.
Oefening 6
Oefening 7

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in (hebben of zijn)

1. Gisteren ....... mijn collega tot 21:;00 uur gewerkt.


2. Na de les ....... wij een biertje gedronken.
3. Wat ....... je gisteren gedaan?
4. Hij ....... een nieuw huis gekocht.
5. Hij laat ........ de les begonnen.
6. ....... u met de bus gekomen?
7. We ........ in dat restaurant heerlijk gegeten.
8. ....... jullie met Anita naar de dokter gegaan?
9. Marieke ........ 4 uur met Martin gebeld.
10. Waar ........ jij dat boek besteld?
11. Hoe ....... hij naar zijn werk gegaan?
12. Ik ........ het hele boek gelezen.
13. Mijn broer ........ morgen jarig.
14. Mijn zus ........ een cadeau voor haar broer gekocht.
15. Ik ....... een nieuwe computer gekocht.
16. De kat ......... vandaag nog niet gegeten.
17. De hond ........ een snoepje gekregen.
18. ........ jullie die oefening al gemaakt?
19. Hij ....... gisteren lekker eten gekookt.
20. Ik ....... zaterdag het huis schoongemaakt.

You might also like