You are on page 1of 1

Ejercicio con los Pronombres!

Arreglar la oración 1. Pronombres complementarios 2. Pronombres posesivos


Ik hebben kaas (de) Ik heb kaas / ik heb de kaas De kaas is van mij Het is mijn kaas
Jij hebben appels (de) ojo Jij hebt appels / jij hebt de appels De appels zijn van jou Het zijn jouw appels
Wij hebben een brood (het) Wij hebben brood / wij hebben een brood / Het brood is van ons Het is ons brood
wij hebben het brood
Zij (ella) hebben een huis (het) Zij heeft een huis / zij heeft het huis Het huis is van haar Het is haar huis
Jullie hebben een fiets (de) Jullie hebben een fiets / jullie hebben de fiets De fiets is van jullie Het is jullie fiets
Hij hebben een tuin (de) Hij heeft een tuin / hij heeft de tuin De tuin is van hem Het is zijn tuin
Zij (ella) hebben werk (het) Zij heeft werk / zij heeft het werk Het werk is van haar Het is haar werk
Jij hebben geld (het) Jij hebt geld / jij hebt het geld Het geld is van jou Het is jouw geld
Jullie hebben vakantie (de) ojo Jullie hebben vakantie / jullie hebben de vakantie De vakantie is van jullie Het is jullie vakantie
Ik hebben boodschappen (de) ojo Ik heb boodschappen / ik heb de boodschappen De boodschappen zijn van mij Het zijn mijn boodschappen
U (usted) hebben een kind (het) U hebt een kind / u hebt het kind Het kind is van u Het is uw kind
Wij hebben kleren (de) ojo Wij hebben kleren / wij hebben de kleren De kleren zijn van ons Het zijn onze kleren
Jij hebben aardbeien (de) ojo Jij hebt aardbeien / jij hebt de aardbeien De aardbeien zijn van jou Het zijn jouw aardbeien
Ik hebben een stoel (de) Ik heb een stoel / ik heb de stoel De stoel is van mij Het is mijn stoel
Jullie hebben een tas (de) Jullie hebben een tas / jullie hebben de tas De tas is van jullie Het is jullie tas
Hij hebben bananen (de) ojo Hij heeft bananen / hij heeft de bananen De bananen zijn van hem Het zijn zijn bananen
U hebben vrienden (de) ojo U hebt vrienden / u hebt de vrienden De vrienden zijn van u Het zijn uw vrienden
Zij (ellos) hebben een krant (de) Zij hebben een krant / zij hebben de krant De krant is van hen Het is hun krant
Wij hebben een auto (de) ojo Wij hebben een auto / wij hebben de auto De auto is van ons Het is onze auto
Zij (ella) hebben een kat (de) Zij heeft een kat / zij heeft de kat De kat is van haar Het is haar kat

You might also like