You are on page 1of 1

Stappenplan voor het invullen van de juiste uitgang (+ bijvoeglijk naamwoord)

groep mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud pers. vnw.


1e naamval der-groep: der (e) die (e) das (e) die (en) ich du er sie es wir ihr
(onderwerp) ein-groep: ein (er) eine (e) ein (es) keine (en) sie Sie
nix-groep: (er) (e) (es) (e)
2e naamval der-groep: des (en, es) der (en) des (en, es) der (en)
(van ..... ) ein-groep: eines (en, es) einer (en) eines (en, es) keiner (en)
nix-groep: (en, es) (er) (en, es) (er)
3e naamval der-groep: dem (en) der (en) dem (en) den (en, n) mir dir ihm ihr ihm uns
(meew. vw. - ein-groep: einem (en) einer (en) einem (en) keinen (en, n) euch ihnen Ihnen
aan / voor ..... ) nix-groep: (em) (er) (em) (en, n)
4e naamval der-groep: den (en) die (e) das (e) die (en) mich dich ihn sie es uns
(lijdend vw.) ein-groep: einen (en) eine (e) ein (es) keine (en) euch sie Sie
nix-groep: (en) (e) (es) (e)

Stap 1 → Staat er een voorzetsel direct voor het woord waar je iets moet invullen?

ja: ● na: mit, nach, bei, seit, von, zu, aus, außer, gegenüber krijg je een 3e naamval
● na: durch, für, ohne, um, entlang, bis, gegen krijg je een 4e naamval

● na de keuzevoorzetsels: an, hinter, neben, in, unter, vor, zwischen, auf, über krijg je een
.....

..... 3e naamval als het betreffende zinsdeel een plaats of een tijdstip uitdrukt;
..... 4e naamval als het betreffende zinsdeel een beweging / richting uitdrukt

Gaat het niet om een plaats, tijdstip of een beweging / richting, dan pas je de 7/2-regel toe
en krijg je
na auf en über de 4e naamval en na alle andere voorzetsels de 3e naamval.

Je weet nu de naamval. Ga naar stap 2.

nee: ● Je moet de zin ontleden en bepalen welke functie het betreffende zinsdeel heeft
(onderwerp/naamwoordelijk deel, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp etc...)

N.B.: Bij sommige werkwoorden hoort een vaste naamval:

sein, werden, bleiben 1e naamval


helfen, danken, gratulieren 3e naamval
fragen, bitten, es gibt 4e naamval

Wanneer het zinsdeel waarbij je iets moet invullen direct gekoppeld is aan een van bovenstaande
werkwoorden, is de bijbehorende naamval duidelijk en kun je stap 1 overslaan.

Je weet nu de naamval. Ga naar stap 2.

Stap 2 → Behoort het woord waar je een uitgang aan moet plakken
tot de der-groep, de ein-groep of de nix-groep?

● der-groep: der, die, das, die, dies, jen, jed, solch, welch, manch, all
● ein-groep: ein, eine, kein, mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr
● nix-groep: wanneer er geen woord uit de der- of ein-groep in het zinsdeel staat

Je weet nu de groep. Ga naar stap 3.

Stap 3 → Wat is het geslacht van het zelfstandig naamwoord? (m / v / o / mv)

Kijk in het schema en vul de juiste uitgang in.

You might also like