Professional Documents
Culture Documents
Geschiedenis Paragraaf 6
Geschiedenis Paragraaf 6
Luca da Signa
Boeren ten westen van Florence hadden kleine boerenbedrijfjes. De akkers leverden te weinig graan
om zowel het eigen gezin te voeden als in de stad te gaan ruilen voor andere producten. De boer
besloot nog maar één akker te gebruiken voor graan. En ging op andere velden groente kweken.
Deze groente kon hij het hele jaar door oogsten en verkopen. Burgers in de stad geven ook graag
geld uit aan verse groenten. Zo hield boer Luca geld over om schapen en koeien te kopen. De kaas en
boter die hij hierdoor kon maken leverden ook goed geld op. Met de wol van de schapen konden
lakenwevers in Florence fijne stoffen maken.
Grotere voedselproductie
De bevolking in de 10de en 11de eeuw begon snel te groeien. Eerst in Italië, maar later ook in
Noordwest-Europa. Bossen en moerassen werden veranderd in akkers. De boeren bewerkten de
akkers en hielden de grond vruchtbaar met de mest van het vee. Werktuigen werden van ijzer in
plaats van hout. De grond kon beter geploegd worden. Er kwamen paarden in plaats van ossen voor
de ploeg.
Florence groeit
Boeren uit omringende dorpen verkochten graan, groente en dieren op de markt in Florence in Italië.
Ambachtslieden zoals smeden, timmerlieden en lakenwevers konden daar hun voedsel kopen.
Sommige boeren oefenden ook een ambacht uit. Zij moesten vaak als horigen werken voor een
kasteelheer. Om aan die herendiensten te ontkomen trokken vele boeren naar Florence. In de stad
was elke horige vrij. Florence groeide in één eeuw uit van 15.000 naar 90.000 inwoners. Het was een
van de grootste steden in Europa. (jaartal ong 1300)
Wolbewerking
In Florence zijn vier bruggen over de oevers van de rivier de Arno. Op die bruggen staan huizen,
winkels en werkplaatsen. De leerlooiers en wolbewerkers in de werkplaatsen hadden veel water
nodig voor hun soort nijverheid. Op de ponte Vecchio (oude brug) staan die winkeltjes nog steeds.
De rivier leverde ook waterkracht veel de vele molens op de oever. Voedsel en wol (gekocht in
andere landen zoals Spanje) werden via de Arno aangevoerd. Via de haven van Pisa en Genua
kwamen wol en stoffen binnen. In Florence waren wel 200 werkplaatsen voor verwerking van wol. Er
werd jaarlijks voor meer dan een miljoen gouden florijnen lakense stof gemaakt.
Handel
Bij de lakenproductie was een zeer gespecialiseerde werkverdeling. De baas van het proces, de
lakenfabrikant, verkocht het eindproduct met grote winst. In de handel was het meeste geld te
verdienen. Producten werden niet meer geruild (handel in natura), maar geld werd als ruilmiddel
ingevoerd. Zo Florentijnse handelaren verenigden zich in een gilde, de Calimala. Door deze
samenwerking konden spullen ingekocht worden tegen lage prijs en konden verliezen samen
gedragen worden. Handelschepen uit Pisa en Genua brachten de ruwe wol naar Florence. Genua was
een belangrijke havenstad.
De burgers van Florence hadden zich al in de 11 de eeuw georganiseerd in een commune. Zij
beloofden steun aan elkaar en de stad te verdedigen. De enorme groei van de bevolking en de bloei
van de lakennijverheid maakten het noodzakelijk het omringende land te overheersen. Door het
platte land te veroveren kreeg de stad de controle over de voedsel en grondstoffen aanvoer. Bij de
economische kwestie kwam ook een politieke zaak. Florence wist handig zijn positie te versterken. In
die tijd was er voortdurend strijd om de macht. Tussen de Duitse keizer en de paus, tussen edelen
onderling en tussen steden en de adel. Iedereen was gebrand op hun vrijheid. Noord-Italië hoorde
nog officieel bij het Duitse keizerrijk. De hertog van Toscane bestuurde namens Duitsland het gebied
waar Florence toe behoorde. De paus wilde graag zijn politieke invloed uitbreiden. Er kwamen twee
partijen tegenover elkaar te staan: de aanhangers van de paus en de aanhangers van de keizer. De
oorlogen waren slecht voor de handel en de nijverheid. Toch groeide vanaf de 12 de eeuw de macht
van Florence. De stad kreeg steeds meer privileges. De stad maakte zich los van de hertog van
Toscane en verwierf zelf bestuur. Ze veroverden ook adellijke bezittingen op het platte land. Er
ontstond een soort stadstaat met Florence als macht centrum. Ook concurrerende steden zoals
Pistoia of Arezzo werden veroverd. In 1406 werd ook Pisa met zijn haven veroverd. Florence ging bij
de veroveringen in plaats van gewapende burgers gebruik maken van huurlingen onder leiding van
een condottiere.
Veel edelen waren in de stad gaan wonen. In de 12 de eeuw stonden er 150 adellijke huizen met
torens als symbool van macht en status binnen de stadsmuren. De edelen streden met de rijkere
burgers (het patriciaat) in de stad om de heerschappij in Florence. De rijke gilden kregen steeds meer
invloed op het stadsbestuur. De macht van de adel, de oude aristocratie verminderde in de 13de
eeuw. De torens van hun huizen mochten minder hoog worden. In 1282 bepaalde een wet dat alleen
nog gildeleden een bestuursambt mochten uitoefenen. De adel werd uitgesloten van
bestuursfuncties en Florence werd een republiek. In de 14de eeuw leverden de kleinere gilden strijd
tegen de 7 belangrijke gilden en de kleine burgerij kreeg invloed in het stadsbestuur. Edelen vonden
ook hun weg terug in het stadsbestuur door lid te worden van een gilde.