You are on page 1of 31

Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (Latijn: Republiek der Zeven Verenigde
Belgium Foederatum) was tussen 1588 en 1795 een Nederlanden
confederatie met trekken van een defensieverbond en een ←  1588 – 1795  →
douane-unie. Ze besloeg grotendeels het grondgebied van het
huidige Nederland. Zij verwierf in de 17e eeuw grote
politieke en economische macht en speelde geruime tijd een
hoofdrol op het wereldtoneel. Het einde kwam met de Franse
invasie van 1792–1795, al was de neergang al eerder ingezet.

De Republiek bestond uit acht soevereine staten: Stad en


Lande (Groningen), Friesland, Overijssel, Gelderland,
Utrecht, Holland, Zeeland en Drenthe. Elke staat bestuurde
zijn eigen gebied. Vertegenwoordigers van zeven staten
(Details) (Details)
(Drenthe viel hierbuiten) stuurden hun vertegenwoordigers
Motto
naar de Staten-Generaal in Den Haag. Concordia res parvæ crescunt
(Eendracht maakt macht)
Gebiedsdelen die zich buiten de acht provinciën bevonden Kaart
maar wel tot het grondgebied van de confederatie behoorden,
de zogenaamde generaliteitslanden, bevonden zich in de
huidige Nederlandse provincies Noord-Brabant (Staats-
Brabant) en Limburg (Staats-Overmaas en Staats-Opper-
Gelre), in het huidige Zeeuws-Vlaanderen (Staats-
Vlaanderen) en in het zuidoosten van Groningen (Wedde en
Westerwolde).

Opmerkelijk in de kleine republiek van rond de 1,5 miljoen


inwoners was het succes van de Nederlandse wereldhandel
via de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC), de West-
Indische Compagnie (WIC), en die op de Oostzee, de grote
militaire successen tegenover ogenschijnlijk veel sterkere
landen als Spanje en Engeland, de enorme vloot (met 2000
schepen groter dan die van Engeland en Frankrijk samen), en
Algemene gegevens
de bloei van kunsten (Rembrandt en vele anderen),
Hoofdstad Geen
rechtsgeleerdheid (onder anderen Hugo de Groot), en De facto Den Haag
wetenschap, waarbij internationale nieuwe ideeen werden Bevolking ca. 1,5 miljoen
omarmd, zoals een heliocentrisch wereldbeeld. Dit ging Talen Nederlands
gepaard met voor die tijd relatief grote geestelijke vrijheid. Minderheidstalen:
Nedersaksisch, Fries,
Limburgs, Jiddisch,
Frans
Inhoud Religie(s) Gereformeerd (publiekelijk
bevoordeeld)
Rooms-katholiek (eerst
Geschiedenis verboden, daarna onder
Voorgeschiedenis voorwaarden gedoogd)
De Nederlanden onder de Bourgondiërs en Remonstrants (eerst
verboden, daarna gedoogd)
Habsburgers Doopsgezind (eerst
Begin van de opstand verboden, daarna getolereerd)
Jodendom (publiekelijk
Ontstaan van de Republiek getolereerd)
Vroege Gouden Eeuw Munteenheid Nederlandse Gulden
Twaalfjarig Bestand Regering
Regeringsvorm Confederale republiek
Hervatting van de oorlog en de Vrede van
Staatshoofd President van de
Münster vergadering van de
Late Gouden Eeuw Staten-Generaal
Eerste Stadhouderloze Tijdperk (1650-1672)
Hollandse Oorlog Geschiedenis van Nederland
Glorieuze overtocht
Tijdlijn · Bibliografie
Verval
Tweede Stadhouderloze Tijdperk (1702-
1747)
..Naar chronologie
Orangistische revolutie
Tijd van de patriotten Prehistorie
Bronstijd
Gewestelijke indeling IJzertijd
Demografie Romeinse tijd
Bevolkingsontwikkeling Frankische tijd
Volksverhuizing
Standen in de maatschappij
Opkomst van steden en
Migratie vorstendommen
Religie Middeleeuwen
Religievrijheid Geschiedenis van de Bourgondische
Nederlanden
Godsdiensttwisten
Habsburgse tijd
Cijfers
Geschiedenis van de Habsburgse
Bestuur Nederlanden
Landelijk bestuur Zeventien Provinciën
Gewestelijk bestuur Geschiedenis van de Spaanse
Nederlanden
Stadhouder
Nederlandse Opstand/Tachtigjarige
Economie Oorlog
Landbouw Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden
Visserij
Nijverheid Gouden Eeuw
Patriotten
Handel
Oranjerestauratie
Binnenlandse handel en vervoer
Bataafse Revolutie
Personen Franse tijd
Wetenschappen Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
1830-1917
Cultuur Interbellum
Bataafse Revolutie Tweede Wereldoorlog
Eigentijdse geschiedenis
Benamingen
..Naar onderwerp
Bronnen
Constitutionele geschiedenis
Noten en/of referenties Economische geschiedenis
Verder lezen Fascisme en nationaalsocialisme
Nederlandse film
Geschiedenis van het Fries
Geschiedenis Kunstgeschiedenis
Literatuurgeschiedenis
Geschiedenis van de monarchie
Voorgeschiedenis Maritieme geschiedenis
Van de prehistorie tot 1585
De Nederlanden onder de Bourgondiërs en Van 1585 tot heden
Habsburgers Militaire geschiedenis
Geschiedenis van het Nederlands
Een groot deel van de Nederlanden behoorde in de tweede Geschiedenis van het onderwijs
helft van de 15e eeuw door vererving en verovering aan de Rechterlijke macht
hertogen van Bourgondië. Van alle gewesten waren het Ontstaan van de Nederlandse
hertogdom Brabant en het graafschap Vlaanderen, met steden ondergrond
als Brugge en Gent, de belangrijkste van de Nederlanden. Ze Sociale geschiedenis
hadden de grootste bevolking en waren economisch het meest Strijd tegen het water
ontwikkeld. Vergeleken met de rest van Europa werd de Televisiegeschiedenis
economische macht alleen door Noord-Italië geëvenaard. Het Uitvindingen en ontdekkingen
graafschap Holland stelde in de 15e eeuw economisch nog ..Naar overzeese gebieden
weinig voor. Het had weinig export en moest het vooral Aruba
hebben van de scheepvaart en visserij. Nederlandse Antillen
Nederlands-Indië
Het hof van de hertog was in Mechelen gevestigd en de eerste
Noord-Amerika
universiteit in Leuven. Tijdens de regering van Karel de
Suriname
Stoute werd het bestuur van de Nederlanden tot ongenoegen Zuid-Afrika
van de gewesten meer gecentraliseerd, werd het leger Koloniën algemeen
uitgebreid, en werden de belastingen verhoogd. Na zijn dood
..Naar provincie
kwam Vlaanderen in opstand tegen de opvolger, Maria van
Bourgondië, en werd het Groot Privilege in 1477 Drenthe
afgedwongen, waarmee de rechten van de gewesten weer Flevoland
hersteld werden.[1] Maria trouwde met keizer Maximiliaan, Friesland
waarmee de Nederlanden overgingen naar het huis Habsburg. Gelderland
Na de dood van Maria deed Maximiliaan er alles aan om het Groningen
Groot Privilege af te schaffen, dit tot groot ongenoegen van de Limburg
gewesten die in opstand kwamen. Door militair ingrijpen Noord-Brabant
werd deze grote opstand gebroken. Noord-Holland
Overijssel
Vervolgens probeerden de Habsburgers een eenheid te Utrecht
smeden van de zeventien Nederlandse gewesten, met als Zeeland
hoofdstad Brussel: de Habsburgse Nederlanden. Van deze Zuid-Holland
gewesten waren Vlaanderen, Brabant, en Holland, dat vanaf
de 16e eeuw economisch hard groeide, veruit de belangrijkste; Portaal   Nederland
zij brachten gezamenlijk 75% van belastinginkomsten op. Portaal   Geschiedenis

De Reformatie begon in de
Lage Landen aan het begin Staatkundige geschiedenis
van de 16e eeuw. Een van van de Nederlanden
Heilige Roomse Rijk &
de oorzaken daarvan was Noordelijke Nederlanden Zuidelijke Nederlanden
Duitse Bond
de ontevredenheid van de Gouwen van Oost- Gouwen van West- Gouwen van Oost-
mensen over Francië Francië Francië
wantoestanden in de
Rooms-Katholieke Kerk.
In het begin werd het
protestantisme meestal in Gelre Vlaanderen Luik
het geheim beleden omdat
er de doodstraf op stond. Utrecht Brabant Loon
Na 1560 kregen de
calvinisten meer voet aan Friesland Henegouwen Stavelot-Malmedy
de grond, beginnend in de
Zuidelijke Nederlanden.[2] Groningen (e.a.) Ravenstein
De Habsburgse regering
deed er alles aan om de Ommelanden 1384 Horn
Reformatie de kop in te Bourgondische
Holland Nederlanden Thorn
drukken en liet velen
vervolgen. Deze 1482
Habsburgse Nederlanden
vervolgingen waren Bouillon
1543
succesvol in gebieden waar Zeventien Provinciën
de Habsburgers veel macht (vanaf 1566 in opstand) Gronsveld
hadden, en dat was vooral 1585
1588 Spaanse Nederlanden (e.a.)
beneden de grote rivieren. Republiek
der Zeven Verenigde 1713
Nederlanden Oostenrijkse
Nederlanden
Begin van de opstand
1795
Bataafse Republiek 1794
Door de oorlog met 1806 Eerste Franse Republiek
Frankrijk in de jaren vijftig Koninkrijk Holland
van de 16e eeuw en de 1810 1804
hoge belastingen om die Eerste Franse Keizerrijk
oorlog te financieren, werd 1813 1814
het onrustig in de Vorstendom der Generaal-
Nederlanden gouvernementen
Nederlanden. Deze onrust 1815
hield aan na de vrede met Groothertogdom
1815
Frankrijk in 1559. Met de Verenigd Koninkrijk
Luxemburg
Transactie van Augsburg in der Nederlanden
1839
1548 en de Pragmatieke Hertogdom Limburg
Sanctie in 1549 had keizer
Karel V de Nederlandse 1830 (1866) 1848 & 1867
1830
gewesten samengevoegd Koninkrijk der Groothertogdom
Koninkrijk België
Nederlanden Luxemburg
en uit het machtsgebied
van het Heilige Roomse
Rijk gehaald. In 1556 trad
hij af en droeg de gebieden over aan zijn zoon Filips II, aan wie hij tevens de Spaanse koningstitel gaf.
Filips regeerde vanuit Spanje en maakte zijn halfzus Margaretha van Parma landvoogdes van de
Nederlanden, vanaf dan bekend als de Spaanse Nederlanden. Zij werd omringd door een aantal hoge
edelen als adviseurs, onder wie Willem van Oranje. Ondanks de inquisitie nam het protestantisme toe, ook
onder de edelen. In een poging godsdienstvrijheid af te dwingen en de inquisitie af te schaffen, verenigden
zich in 1566 tweehonderd edelen uit de Lage Landen, en boden het zogenaamde Smeekschrift der Edelen
aan de landvoogdes aan. De inquisitie werd daarop door Margaretha opgeschort, en er kwam een verdere
opleving van het protestantisme. In augustus 1566 vond de Beeldenstorm in de Nederlanden plaats. Die
leidde tot een door de Habsburgers neergeslagen opstand.

Filips II zond Fernando Álvarez de Toledo, de hertog van Alva, met een leger van 10.000 soldaten naar de
Zeventien Provinciën. Alva richtte de Raad van Beroerten op om de verantwoordelijken voor de opstand
en andere ketters te straffen. Veel van hen waren gevlucht naar de Duitse staten, zoals Willem van Oranje,
maar toch werden vele duizenden anderen vervolgd, onder wie de populaire en invloedrijke graven
Egmond en
Horne, die in
Brussel
werden
onthoofd. Om
de hoge
legerkosten te
financieren,
werden door
Alva in 1569
drie nieuwe
belastingen Aanbieding van het Smeekschrift der
ingevoerd, Edelen, door Frans Hogenberg.
waarvan de
De Bourgondische Kreits binnen het Heilige Tiende
Roomse Rijk na de Transactie van Penning de meest gehate was. Dit verzwakte de positie van
Augsburg in 1555. de Spaanse Kroon in de Nederlanden. Bij toeval werd in
1572 Den Briel ingenomen door de Watergeuzen. Den Briel
werd een steunpunt vanwaar andere steden in Holland en
Zeeland, al dan niet met geweld, werden overgehaald zich bij de Opstand aan te sluiten. Een revolutionaire
daad was de Eerste Vrije Statenvergadering van Holland die gehouden werd op 19 juli in Dordrecht.[3]
Tegelijkertijd viel Lodewijk van Nassau met een leger het zuiden binnen. Het oosten van de Nederlanden
werd binnengevallen door de graaf Van den Bergh. Veel stedelijke bestuurders die loyaal waren aan de
Spaanse koning vluchtten onder druk van de bevolking. Sommige Spaansgezinde stadsbesturen
weerstonden de druk van de protestanten doordat de schutterijen die in de steden de openbare orde
bewaakten, veelal loyaal waren aan de Spaanse koning.

Om de opstand te breken, rekende Alva hard af met


opstandige steden. De Franse filosoof Voltaire zou dit later
duiden als een barbaarse manier van handelen, zoals de
Spanjaarden dit gewend waren te doen in Midden- en Zuid-
Amerika. Zo liet Alva honderden inwoners van Zutphen en
vrijwel de complete bevolking van Naarden ombrengen.
Later werd Haarlem door de Spanjaarden veroverd, en werd
tevergeefs geprobeerd Leiden en Alkmaar in te nemen.

Vooral het ontzet van Leiden wordt beschouwd als een


ommekeer in de strijd tegen de Spanjaarden. In 1574
Bloedbad van Naarden in 1572. verkeerden de opstandelingen in een wanhopige toestand en
zij besloten het zuidelijk deel van Holland onder water te
zetten door het doorsteken van de dijken van de Maas en de
Hollandse IJssel en honderden polderdijken. Pas na regen en een zuidwester storm kwam het water tot vlak
bij Leiden en kon de geuzenvloot varend de Spaanse troepen verdrijven. Het Spaanse invasieleger trok zich
terug uit Holland en alleen Amsterdam, Haarlem, en Utrecht bleven koningsgezind.

In 1575 werden in Breda onderhandelingen gehouden over een mogelijke vrede. Voorwaarden die de
opstandelingen eisten - godsdienstvrijheid en beperkte macht van de koning - werden niet ingewilligd.
Hierdoor werd geen compromis gesloten. Door het bankroet van Spanje in 1576 en het uitblijven van soldij
van het Spaanse leger, sloeg het leger aan het muiten, en plunderde daarbij Antwerpen en andere steden.
De gewesten van de Nederlanden, uitgezonderd Namen, Luxemburg, en een deel van Limburg, sloten uit
angst voor de plunderingen de Pacificatie van Gent, waarin zij overeenkwamen de Spaanse troepen te
verdrijven en één voorlopige regering te vormen, de Staten-Generaal. Desondanks bleven de gewesten de
soevereiniteit van de Spaanse koning erkennen, en Willem van Oranje werd door de Staten-Generaal
erkend als stadhouder van Holland en Zeeland. Tevens bepaalden de Staten-Generaal dat het
protestantisme in Holland en Zeeland beleden mocht worden, dat de overige gewesten officieel rooms-
katholiek bleven, en dat protestanten er niet vervolgd werden. De door Filips II aangewezen landvoogd
Juan van Oostenrijk werd door de Staten-Generaal erkend, mits hij de Pacificatie van Gent zou erkennen.
Don Juan tekende vervolgens in februari 1577 het Eeuwig Edict (inhoudende dat de Spaanse troepen de
Nederlanden grotendeels zouden verlaten), maar besloot al in juli zich er niet aan te houden, omdat zijn
macht erdoor zou afnemen, alsook vanwege de groeiende verdeeldheid tussen de gematigde en radicale
opstandelingen in het zuiden. Daarop zetten de gewesten, op Luxemburg en Namen na, de strijd tegen de
koning voort.

Ontstaan van de Republiek

Willem van Oranje probeerde de tweedeling tussen het


noorden en zuiden gelijk te strijken, maar was weinig
succesvol. Ondanks de Nederlandse Opstand was het
noorden voor een groot deel protestants en het zuiden bleef,
gesteund door de adel en de patriciërs, voornamelijk rooms-
katholiek. Toch probeerde Willem religievrede te
bewerkstelligen, waarbij zowel de protestanten als de rooms-
katholieken vrij hun geloof konden belijden. De Staten-
Generaal in Brabant probeerden hun macht boven de grote
rivieren te vergroten, maar slaagden daar niet in, terwijl de
noordelijke gewesten de Hollandse invloedssfeer binnen
dreven.

Door naderende Spaanse troepen voelden de noordelijke


gewesten zich bedreigd en wilden meer samenwerken op
militair en politiek gebied in een 'Nadere Unie'. De tekst van
dit verdrag moest door ieder gewest geaccepteerd worden en
leidde tot veel onrust. Acceptatie betekende immers dat meer
de Hollandse - calvinistische - lijn gevolgd zou worden, en
slechts één geloof in een gewest getolereerd mocht worden.
De laatste pagina van de Unie van Utrecht Daarmee zou het gedaan zijn met de religievrede.
bevat handtekeningen van ondertekenaars Uiteindelijk werd op 23 januari 1579 de Unie van Utrecht
van het verdrag. getekend door de afgevaardigden van de gewesten Holland,
Zeeland, Utrecht, de Ommelanden, en de ridderschappen
van de Arnhemse en Zutphense kwartieren. Het Nijmeegse
kwartier tekende het verdrag in februari, het Arnhemse kwartier in maart. In augustus 1579 tekende na
tegenstribbelingen ook Friesland de Unie. Drenthe tekende in april 1580, en Overijssel - lange tijd verdeeld
- tekende ook in dat jaar. De stad Groningen sloot zich niet aan, vanwege haar anti-Hollandse houding. In
de zuidelijke Nederlanden sloten steden als Antwerpen, 's-Hertogenbosch, Gent, en Breda zich aan bij de
Unie, hoewel de gewesten als geheel dat niet deden. De Waalse gewesten hadden zich inmiddels
aangesloten bij de Unie van Atrecht (het huidige Arras in Noord-Frankrijk) en wilden verzoenen met
Spanje.

Om steun te krijgen van het buitenland voor de opstand besloten de Staten-Generaal de soevereiniteit over
te dragen aan de jongere broer van de Franse vorst, de hertog van Anjou. In 1581, toen Van Anjou in
Antwerpen was aangekomen, werd hij uitgeroepen als vorst en heer der Nederlanden. In juni van dat jaar
werd de Spaanse koning afgezworen door middel van het Plakkaat van Verlatinghe. De nieuwe
commandant van het Spaanse leger, Parma, rukte in het zuiden en oosten van de Nederlanden steeds verder
op, en Anjou - gefrustreerd door zijn beperkte macht -
pleegde in 1583 een coup in Brabant en Vlaanderen. Die
mislukte, waarna zijn positie onhoudbaar was geworden en
hij vertrok naar Frankrijk. Met de naderende Spaanse troepen
in het zuiden verlieten de Staten-Generaal Antwerpen om
neer te strijken in Den Haag. Ook Willem van Oranje verliet
Brabant en vertrok voorgoed naar Delft, waar hij in 1584
werd vermoord door de rooms-katholiek Balthasar Gerards,
nadat eerstgenoemde in 1580 vogelvrij was verklaard door
Filips II. Doordat Antwerpen belegerd werd was Holland het
machtscentrum geworden in de Nederlanden.
De aankomst van de hertog van Anjou in
Het koninklijke leger heroverde geleidelijk de Zuidelijke Antwerpen in 1581.
Nederlanden. Na een beleg van een jaar moest de Republiek
in juli 1585 Antwerpen als grootste stad opgeven. Meer dan
helft van de Antwerpenaars week uit naar het noorden. Omwille van de dreiging besloten de Staten-
Generaal in dat jaar steun te vragen aan koningin Elizabeth I van Engeland. Net als de daarvoor benaderde
Franse koning Hendrik III weigerde zij de aangeboden soevereiniteit. Wel wilde zij de Republiek steunen
in ruil voor zeggenschap in het bestuur, en benoemde zij Robert Dudley, graaf van Leicester, als politieke
en militaire leider. Na het ondertekenen van het eerste verdrag dat de Verenigde Nederlanden met een land
sloten, het verdrag van Nonsuch op 20 augustus 1585, was de Republiek een protectoraat van Engeland
geworden. De komst van Leicester en zijn manier van werken zaaide verdeeldheid in de Republiek. Tussen
Holland en Leicester ontstonden continu conflicten, en ook in andere gewesten stonden de pro-Hollandse
en de pro-Engelse partijen tegenover elkaar. Het wangedrag van de Engelse soldaten in de steden zorgde
voor tegenstand van de bevolking. De druk vanuit de bevolking was zo groot dat enkele Engelse
garnizoenen zich overgaven aan de Spanjaarden, waarmee steden als Deventer en Zutphen in Spaanse
handen kwamen. Toen Leicester in 1586 tijdelijk naar Engeland vertrok, greep Holland de kans om de
verloren macht naar zich toe te trekken. Nadat Leicester was teruggekeerd, probeerde hij door een militaire
coup de macht terug te krijgen. Dit mislukte, waarna hij in december 1587 voorgoed terugkeerde naar
Engeland. In 1588 werd, op basis van de Deductie Van Vrancken, besloten de soevereiniteit niet meer aan
een vorst te laten, maar aan de Staten. Hiermee was de Republiek een feit.

Vroege Gouden Eeuw

Doordat Spanje in oorlog was met Frankrijk, en Filips II zijn militaire middelen in de zuidelijke
Nederlanden inzette in Frankrijk, kreeg de Republiek kans om op sterkte te komen. Naast de adempauze
die de Republiek kreeg, floreerden ook de handel, de scheepvaart, en de steden. De financiële positie van
Holland werd verder verstevigd door hervormingen op belastinggebied en met leningen in de vorm van
gemenelandsrenten. De verhoogde kredietwaardigheid van Holland die deze financiële revolutie
veroorzaakte, zou volgens James Tracy hebben bijgedragen aan de transformatie van de Staten van Holland
van vertegenwoordigend naar politiek lichaam. In ieder geval maakte de financiële situatie het mogelijk om
het leger in grootte en in kwaliteit te verbeteren; het leger van de Republiek was na dat van Spanje het
grootste en meest geavanceerde van Europa.[4] Het was ook in deze tijd dat onder Maurits van Oranje een
groot aantal steden werd veroverd. De veroveringen brachten grote schade toe aan het Spaanse prestige in
de noordelijke Nederlanden. Dit militaire succes was alleen mogelijk door de samenwerking met de
bekwame Hollandse landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt, die in staat was steun te krijgen van de
doorgaans verdeelde Staten-Generaal.

De kleine gewesten waren intern instabiel en lagen onderling voortdurend in conflict. Het enige gewest dat
door zijn overwicht wat stabiliteit kon brengen was Holland. In april 1594 werden de Ommelanden de
zevende stemhebbende provincie in de Staten-Generaal van de Republiek. Na het beleg van Groningen in
1594 werd Groningen opgenomen in de Unie, en maakte het
met de Ommelanden deel uit van de provincie Stad en
Lande; de zuidoostelijke streken, niet behorende tot de
Ommelanden, waren toen nog grotendeels ontoegankelijke
hoogveengebieden. Ook Drenthe wilde graag stemrecht
krijgen in de Staten-Generaal, maar kreeg dit niet vanwege
het geringe bevolkingsaantal, de relatieve armoede, en omdat
Holland geen macht wilde kwijtraken. Wel werd Drenthe als
een volwaardige staat beschouwd en had het een eigen
Statenvergadering en stadhouder.

Na de Vrede van Vervins tussen Spanje en Frankrijk in mei


1598 en de dood van Filips II in hetzelfde jaar, werden de
gehoorzame landsdelen overgedragen aan zijn dochter,
Isabella, en dier man, de Oostenrijks-Habsburgse aartshertog
Albrecht. Hoewel de gebieden waren overgedragen, behield
Spanje er wel zijn leger, dat werd betaald door Spanje, en
waarvan de soldaten trouw waren aan de Spaanse koning.
De zuidelijke Nederlanden bleven hiermee in feite Spaans
bezit. Vanwege de grote staatsschuld van Spanje wilden de
aartshertogen en de Spaanse koning in 1599 vrede met de Onder het militaire leiderschap van Maurits
Republiek. Deze vredesbesprekingen hadden geen kans van en het politieke van Van Oldenbarnevelt
slagen, omdat geen van de beide partijen bereid was tot werden de Spanjaarden in de Tien Jaren
concessies. [5] Het Spaanse leger was door de slechte verdreven uit het noorden en oosten van de
financiën van Spanje niet meer zo krachtig, wat de Republiek.
Republiek de kans gaf om diep in Vlaanderen een aanval uit
te voeren op de Duinkerker kapers. Dit plan werd
goedgekeurd door Van Oldenbarnevelt, terwijl stadhouder Willem Lodewijk vanwege de grote risico's
tegen was. De twijfelende Maurits besloot toch met het leger naar Duinkerke te trekken, maar stuitte bij
Nieuwpoort op het Spaanse leger. De Slag bij Nieuwpoort die erop volgde werd met moeite gewonnen
door Maurits. Door het grote risico dat genomen was - een nederlaag had kunnen leiden tot een ondergang
van de nieuwe Republiek - botsten Maurits en Van Oldenbarnevelt, waardoor hun relatie bekoelde.

De eerste jaren na de Slag bij Nieuwpoort bleef de situatie gelijk, maar na de verovering van het laatste
protestantse bolwerk in Vlaanderen, Oostende, na een beleg van drie jaar, stootte Spinola door in het oosten
van de Republiek, en veroverde daarbij een aantal steden. Deze Spaanse doorbraak veroorzaakte grote
paniek in de Republiek, en Maurits kon een aantal steden heroveren. Groenlo was te sterk om ingenomen
te worden, en wat volgde was een patstelling, die leidde tot een wapenstilstand en uiteindelijk tot het
ondertekenen van het Twaalfjarig Bestand in 1609.

Twaalfjarig Bestand

In eerste instantie gingen de onderhandelingen niet over een wapenstilstand, maar over een vrede tussen
beide partijen en het erkennen van de onafhankelijkheid van de Verenigde Nederlanden. In ruil voor
erkenning wilde Spanje dat de pas opgerichte VOC zou stoppen met haar activiteiten in Afrika en Azië.
Spanje zag de VOC als een grote bedreiging voor haar eigen handelspositie. De Republiek wilde op dit
punt niet toegeven; er was immers flink geïnvesteerd in de VOC. Om toch iets te bereiken, werd er een
twaalfjarige wapenstilstand afgesproken van 1609 tot 1621, op voorwaarde dat er geen West-Indische
tegenhanger van de VOC opgericht zou worden.
Gedurende het bestand bleven er spanningen, maar
beide partijen meden een gewapende confrontatie.
Hoewel het op militair gebied rustiger was, was dat
allerminst het geval in de maatschappij. De bevolking
van de Republiek raakte in een tweedeling tussen twee
stromingen in de publieke kerk, de remonstranten en
de contraremonstranten. Onder de aanhangers van de
remonstranten waren de meeste Hollandse
stadsbesturen, intellectuelen; onder wie Hugo de Groot
en de landsadvocaat Van Oldenbarnevelt. Doordat de De terechtstelling van Johan van Oldenbarnevelt in
meeste stadsbesturen remonstrants waren, stelden zij Den Haag.
alleen remonstrantse predikanten aan. Op het
platteland, waar de regenten geen macht konden
uitoefenen, waren juist veel contraremonstranten actief. De contraremonstranten kregen steeds meer
aanhang, en ook de stadhouder prins Maurits stond aan hun zijde. Door de toenemende druk op de
remonstrantse stadsbesturen stelden zij in naam van de Staten van Holland waardgelders aan om de
remonstrantse steden te beschermen tegen contraremonstrantse aanhangers. Omdat dit ongrondwettig zou
zijn, oefende Maurits via de Staten-Generaal, die op Holland en Utrecht na volledig contraremonstrants
waren, druk uit om de huurlingen te ontbinden. De waardgelders werden onder druk ontbonden, en
remonstrantse stadsbesturen, de provinciale Staten, en andere organisaties werden gezuiverd. Leidende
figuren van de remonstrantse beweging werden gearresteerd. Van 13 november 1618 tot 29 mei 1619 werd
de Synode van Dordrecht gehouden, waar door theologen van contraremonstrantse zijde de remonstrantse
leer werd veroordeeld. Op 12 mei 1619 werd Van Oldenbarnevelt schuldig bevonden aan hoogverraad en
ter dood veroordeeld. Hugo de Groot en Hogerbeets werden veroordeeld tot een levenslange
gevangenisstraf. Na de machtsovername was Maurits de nieuwe leidende persoon van de Republiek.

Tijdens de wapenstilstand tussen de Verenigde Nederlanden en Spanje, brak in Duitsland de Dertigjarige


Oorlog uit tussen protestantse en rooms-katholieke staten. Omdat protestantse bondgenoten voor het
voortbestaan van de Republiek belangrijk waren, werden die door de Republiek gesteund met geld,
materiaal en manschappen. Spanje steunde de rooms-katholieke staten. Zo werd de strijd indirect
voortgezet in Duitsland.

Hervatting van de oorlog en de Vrede van Münster

De strijd tussen de Republiek en Spanje werd met het aflopen van het Twaalfjarig Bestand in 1621 hervat.
Vanaf die tijd begon ook een economische neergang door onder andere het opnieuw invoeren van
handelsembargo's, opvoeren van blokkades van grote rivieren, en aanvallen door kapers. Naast de
economische teruggang moesten de belastingen worden verzwaard om het eigen leger te versterken. De
crisis werd verergerd doordat de Republiek geen financiële steun meer kreeg van Frankrijk en Engeland. In
1624 belegerde Spanje de goed verdedigde stad Breda. Op dat moment was prins Maurits erg ziek. Hij
overleed uiteindelijk in april 1625 in Den Haag. Twee maanden later werd Breda ingenomen door Spanje.
Omdat ook Spanje in een slechte financiële situatie verkeerde, werd het leger na de inname van Breda
ingekrompen, en werd er voor een verdedigende strategie gekozen. Frederik-Hendrik volgde zijn halfbroer
Maurits op als stadhouder en legeraanvoerder.

In tegenstelling tot Maurits koos Frederik-Hendrik geen partij tussen de remonstranten en de contra-
remonstranten. Hij streefde meer naar evenwicht. Zodoende konden remonstranten weer positie nemen in
de stadsbesturen en in de Staten.

In 1625 verklaarde Engeland de oorlog aan Spanje en kreeg de Republiek steun van Engelse troepen.
Onder andere door de verovering van de zilvervloot door Piet Hein verbeterde de financiële situatie van de
Republiek, waar die van Spanje verslechterde. Het Spaanse leger werd ingekrompen waar dat van de
Republiek werd uitgebreid. Spanje raakte in een nieuw
conflict met Frankrijk over de opvolging in Mantua. Vooral
de strijd tussen Spanje en Frankrijk om de opvolging in
Mantua was belangrijk voor de Republiek, omdat die ervoor
zorgde dat Spanje veel geld en manschappen in Italië moest
inzetten in plaats van in de Nederlanden.

In 1629 veroverde Frederik-Hendrik 's-Hertogenbosch.


Spanje wilde vervolgens graag een nieuwe wapenstilstand,
maar door de politieke verdeeldheid in de Republiek ging dat
niet door. In 1632 werden tijdens de veldtocht langs de Maas
Met de Vrede van Münster in 1648 kwam door Frederik-Hendrik onder andere de steden Roermond,
een einde aan de Tachtigjarige Oorlog. Venlo, en Maastricht veroverd. Om tegemoet te komen aan
de rooms-katholieke bevolking in deze steden, mocht die er
vrij haar geloof belijden. Wel moest in iedere stad één kerk
afgestaan worden aan de protestanten. Opnieuw wilde Spanje praten over vrede, maar ook deze
onderhandelingen mislukten door de politieke strubbelingen in de Republiek.

Uiteindelijk kwam het in de jaren veertig van de 17e eeuw tot vredesbesprekingen tussen Spanje en de
Republiek der Verenigde Nederlanden, die in 1648 leidden tot de Vrede van Münster (onderdeel van de
Vrede van Westfalen, waarmee ook de Dertigjarige Oorlog werd beëindigd). De nieuwe Republiek werd
door de omliggende landen officieel erkend als zelfstandige natie, hoewel er bij het ingaan van het
Twaalfjarig Bestand al sprake was van officieuze erkenning door meer staten.

Late Gouden Eeuw

Eerste Stadhouderloze Tijdperk (1650-1672)

Gedurende het stadhouderschap van Willem II raakte de


Republiek opnieuw in een politieke crisis. Onder Frederik-
Hendrik kon de macht van het gewest Holland sterk groeien
ten koste van de stadhouder. Na de Vrede van Münster moest
het leger ingekrompen worden, maar Holland wilde het leger
veel verder inkrimpen dan Willem II en de Staten-Generaal
wilden. Toch besloot Holland eenzijdig tot het ontbinden van
legeronderdelen. Dit was volgens de Staten-Generaal en
stadhouder Willem II in strijd met het Unieverdrag, en het
zou de veiligheid van het land in gevaar brengen. Daarop
besloot Willem II met de stadhouder van Friesland, Willem
Frederik, een coup te plegen door Amsterdam en Den Haag
te bezetten en politieke kopstukken te arresteren. Zodoende
trok Willem Frederik met een leger richting Amsterdam, maar
voordat het daar aankwam, was het stadsbestuur al
Johan de Witt was raadpensionaris van
gewaarschuwd en werden de stadspoorten gesloten. In Den
Holland en daarmee gedurende het Eerste
Haag werden zes regenten uit de Staten van Holland
Stadhouderloze Tijdperk de meest
gearresteerd en vastgezet op Loevestein. Lang heeft deze
invloedrijke persoon van de Republiek.
staatsgreep niet geduurd, omdat Willem II al snel daarna, in
november 1650, overleed aan koorts. Zijn enige zoon Willem
III werd pas een week later geboren. Na de dood van Willem II brak dan ook het Eerste Stadhouderloze
Tijdperk aan, een periode waarin geen stadhouder benoemd werd in de staten van Holland, Zeeland,
Utrecht, Gelderland, en Overijssel. In Friesland bleef Willem Frederik stadhouder, en Groningen en
Drenthe benoemden Willem Frederik als hun nieuwe stadhouder. Gedurende deze periode waren er
voortdurend spanningen tussen Oranjegezinden, die wilden dat Willem III de nieuwe stadhouder moest
worden, en republikeinen, die helemaal geen stadhouder wilden. Door deze spanningen waren de
landsdelen intern instabiel en volgden ze veelal het beleid van Holland, waar raadpensionaris Johan de Witt
grote invloed had.

De jaren na de Vrede van Münster verliepen voor een deel


van de Nederlanden economisch erg voorspoedig. De zeer
aanzienlijke aantallen immigranten (vluchtelingen) uit de
Zuidelijke Nederlanden (met hun grote vakkennis en
vaardigheden), en later ook de gevluchte Franse protestanten
(de hugenoten), waren een zeer belangrijke impuls op
sociaal, intellectueel, en economisch vlak. De handel op zee
met andere gebieden groeide flink - dit ten koste van
Engeland. Dit veroorzaakte ernstige economische teruggang
in Engeland. Als reactie hierop nam het Engelse parlement
de Akte van Navigatie aan om de eigen handel te
beschermen. Deze nieuwe wet ging gepaard met kaperijen
De bedreigde zwaan door Jan Asselijn, stelt van Nederlandse schepen door Engelse piraten en de
Johan de Witt voor die het ei (Holland) Engelse marine. Om de dominante positie in de
beschermt tegen de vijand. wereldhandel niet te verliezen ging de Republiek in de
tegenaanval, en in 1652 brak de Eerste Engels-Nederlandse
Oorlog uit. Engeland won de strijd op de Noordzee, waarbij
Maarten Tromp, de belangrijkste admiraal van de Republiek, sneuvelde. Om de handel niet nog meer te
schaden werd er in 1654 vrede gesloten. Deze vrede nam de wrijving tussen de twee landen niet weg, en in
1665 brak er opnieuw een oorlog uit, de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog. In deze oorlog vernietigde
Michiel de Ruyter een groot deel van de Engelse vloot bij de tocht naar Chatham. Wel wisten de Engelsen
Nieuw-Amsterdam (het huidige New York) op de Republiek te veroveren. De vredesbepalingen aan het
einde van deze oorlog waren gunstig voor de Republiek. Zo mocht de Republiek het op de Engelsen
veroverde Suriname houden en werden de Engelse Scheepvaartwetten versoepeld. Nieuw-Amsterdam
bleef echter in Engelse handen.

Hollandse Oorlog

Na de Vrede van Breda werd een Triple Alliantie (1668) gesloten met Engeland en Zweden. Koning
Lodewijk XIV van Frankrijk zag dit met lede ogen aan. Om de alliantie te ontwrichten sloot Lodewijk een
geheim bondgenootschap met de Engelse koning, het Verdrag van Dover. De bisschoppen van Keulen en
Münster kreeg hij ook aan zijn kant. In april 1672 begon de Derde Engels-Nederlandse Oorlog en in mei
van het rampjaar, begon de Hollandse Oorlog en werd de Republiek binnengevallen. Om de wind uit de
zeilen van Willem III te halen had Johan De Witt het Staatse leger sterk verminderd. In de minderheid en
slecht voorbereid, konden de Fransen makkelijk oprukken tot aan Holland, dat dankzij de Hollandse
waterlinie veilig bleef. De inval veroorzaakte een hevige volkswoede richting de regenten, omdat door hun
toedoen het leger in zo'n slechte staat zou zijn vervallen. Daarnaast verlamde de oorlog ernstig de handel.
De woede resulteerde in het afzetten van regenten, de moord op de gebroeders De Witt, en het aanstellen
van Willem III als stadhouder van Holland en Zeeland. Op zee werd de oorlog tegen Engeland gewonnen.
In 1674 sloot de Republiek vrede met Engeland en de Duitse bisdomstaten. Met steun van Spanje en de
Oostenrijkse keizer werd de oorlog tegen Frankrijk voortgezet. In 1678 werd in Nijmegen de vrede
getekend.

Glorieuze overtocht
De Franse koning Lodewijk XIV hield zich al snel na het
tekenen van de vrede niet meer aan de voorwaarden en
startte een nieuwe oorlog. In 1685 stierf Karel II van
Engeland en werd opgevolgd door zijn katholieke broer
Jacobus II, een bondgenoot van Lodewijk. In 1687
verhoogde Lodewijk weer de importheffingen, waaraan de
Nederlandse handel veel schade ondervond. Hoewel de
stadhouder vanwege deze provocaties graag de oorlog wilde
verklaren aan Frankrijk, was de meerderheid in de Staten-
Generaal tegen een oorlog, omdat die de handel nog verder
zou schaden. Achter de schermen werd een plan voorbereid. Willem III en zijn Nederlandse troepen
De Engelse koning Jacobus II was zwak en niet populair, landen in Brixham
wat de mogelijkheid schiep om met een Staats leger
Engeland binnen te vallen en de koning af te zetten. Hierna
zou Engeland aan de kant van de Republiek tegen Frankrijk kunnen strijden. Dit plan werd goedgekeurd,
en uiteindelijk begon in november 1688 een invasie waarbij een troepenmacht van meer dan 21,000
soldaten met 400 transportschepen, begeleid door 53 oorlogsschepen, het Kanaal werd overgezet.[6] Na
deze Glorieuze Overtocht vluchtte Jacobus naar Frankrijk en werd stadhouder Willem III de nieuwe
koning. Bij de oorlog met Frankrijk die volgde, de Negenjarige Oorlog, kon Lodewijk niet verslagen
worden. Wel moest hij de veroveringen van na 1678 afstaan en de hoge importtarieven schrappen.

Verval

Tweede Stadhouderloze Tijdperk (1702-1747)

Willem III overleed kinderloos in maart 1702. Hoewel hij de Friese stadhouder Johan Willem Friso als
opvolger had aangewezen, werd er na zijn dood in Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, en Overijssel
wederom geen nieuwe stadhouder benoemd. Hiermee brak het Tweede Stadhouderloze Tijdperk aan.
Johan Willem Friso verdronk op 14 juli 1711 toen zijn schip omsloeg op het Hollandsch Diep. Zijn zoon,
Willem IV, zou zes weken later worden geboren.

Twee jaar voor het overlijden van Willem III was de Spaanse
koning, Karel II, overleden. Hij had geen nakomelingen, en in
zijn testament had hij Filips van Anjou, de kleinzoon van de
Franse koning Lodewijk XIV, aangewezen als opvolger.
Hierdoor zou een machtig Frans-Spaans blok ontstaan, dat des
te bedreigender was omdat men vreesde dat de handel met de
Spaanse koloniën door de Fransen overgenomen zou worden.
Een alliantie van de Oostenrijkse Habsburgers, met onder
andere de Verenigde Nederlanden en Groot-Brittannië, trachtte
tijdens de Spaanse Successieoorlog het Frans-Spaanse
machtsblok te breken en aartshertog Karel als koning van
Spanje te installeren. Toen Franse troepen de Spaanse
Nederlanden binnentrokken, verdween de barrière tussen De Slag bij Denain
Frankrijk en de Republiek die de Republiek moest verdedigen.
Gedurende de oorlog bracht de Republiek met 119.000 man
het grootste leger uit haar bestaan op de been. Om dit te betalen moesten de Staten veel geld lenen. De
hoge uitgaven aan het leger gingen ten koste van de uitgaven aan de marine, waardoor de Britten het
overwicht op zee kregen. De eerste jaren van de oorlog leidden tot veel successen aan geallieerde zijde. Zo
werden de Fransen uit de Spaanse Nederlanden verdreven, werd de strijd om de Middellandse Zee
gewonnen, en boekte men successen in Castilië. Later werden de geallieerden weer uit Castilië verdreven
en volgde er een patstelling. De Fransen begonnen vervolgens vredesonderhandelingen, die in 1713
leidden tot de Vrede van Utrecht. Filips van Anjou bleef aan als koning van Spanje, maar moest de Spaanse
bezittingen in Nederlanden en Italië afstaan aan Oostenrijk.

Orangistische revolutie

Na de vrede werden legereenheden ontbonden en de uitgaven voor het leger verminderd. Deze inkrimping
betekende een definitieve breuk met het verleden; de Republiek was van een wereldmacht verworden tot
een middelgrote mogendheid. Het raakte in een economische crisis. De handel met de koloniën stagneerde,
de nijverheid in de steden ging achteruit, en de belastingen moesten worden verhoogd om de hoge schuld
te kunnen terugbetalen. Dit veroorzaakte een ernstige malaise in de Republiek, en wakkerde de
ontevredenheid van de bevolking over de regenten aan. Toen Willem IV in 1729 meerderjarig werd, werd
hij uitgeroepen tot stadhouder van Friesland, Groningen, Drenthe, en Gelderland. Deze benoeming zorgde
voor het feller worden van de strijd tussen republikeinen en orangisten.

Gedurende de Oostenrijkse Successieoorlog moest de


Republiek vanwege een verdrag een bijdrage leveren aan de
zijde van Groot-Brittannië en Oostenrijk. Het leger werd
opnieuw uitgebreid en ingezet in de Oostenrijkse
Nederlanden, dat werd binnengevallen door de Fransen.
Toen de Fransen in april 1747 doorstoomden tot in Staats-
Vlaanderen en de zwakte van de verdediging duidelijk werd,
veroorzaakte dat onder de bevolking een hevige oproer.
Vanuit de bevolking was de roep om de stadhouder zo groot,
dat de regenten genoodzaakt waren het stadhouderschap te
steunen. Van de stadhouderloze landsdelen was Zeeland de
eerste staat die het stadhouderschap opnieuw instelde.
Bij het pachtersoproer, vooral veroorzaakt Holland, Utrecht, en Overijssel volgden snel daarna,
door de hoge belastingtarieven die de waardoor Willem IV in het midden van mei 1747 de eerste
pachters vroegen in combinatie met de stadhouder van alle staten van de Unie werd. Ook nadat
economische achteruitgang, werden huizen Willem IV stadhouder was geworden bleef het onrustig,
van pachters geplunderd. omdat hij in de ogen van het volk maar weinig regenten liet
vervangen. Het pachtersoproer, waarbij huizen van pachters
werden geplunderd, was een uiting van de woede. Wel kon
Willem veel macht naar zich toe trekken, waardoor de Republiek trekken kreeg van een constitutionele
monarchie zonder gekroonde vorst. In 1748 werd de oorlog beëindigd met Vrede van Aken.

Onverwachts overleed Willem IV op 22 oktober 1751 op 40-jarige leeftijd. Het stadhouderschap was
daarvoor al erfelijk verklaard, maar zijn zoon, Willem V, was bij diens vaders overlijden nog maar drie jaar.
Tot zijn meerderjarigheid werd zijn functie waargenomen door zijn moeder, Anna van Hannover, en na
haar dood door de beroemde legeraanvoerder Brunswijk. In die jaren bleef de bevolking rustig ondanks de
economische en sociale spanningen.

Na de Oostenrijkse Successieoorlog bleven de spanningen in Europa en daarbuiten oplopen, dit leidde tot
een Diplomatieke revolutie, Oostenrijk ging met Frankrijk een bondgenootschap aan en Groot-Brittannië
een met de nieuwe grootmacht Pruisen, gevolg de Zevenjarige Oorlog (1756-1763). Het liefst wilde de
Republiek een neutrale positie innemen, maar dat was moeilijk vanwege grensconflicten met Oostenrijk,
alsook de aanwezigheid van Pruisen langs de oostgrens. Ondanks de oorlogsdreiging werden het leger en
de marine nauwelijks uitgebreid - dit vanwege tegengestelde belangen van de staten.
In 1766 werd Willem V meerderjarig en daarmee de nieuwe stadhouder. Brunswijk bleef een invloedrijk
persoon aan het hof. Toen de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog uitbrak, zorgde dat voor toenemende
spanningen tussen de Republiek en Groot-Brittannië. De Nederlanders verkochten wapens en munitie via
het eiland Sint Eustatius aan de Amerikaanse opstandelingen, tot woede van de Britten, met als gevolg dat
in 1780 de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog uitbrak, waarbij de Republiek verpletterend werd verslagen
en veel overzeese gebiedsdelen verloor.

Tijd van de patriotten

Tegen 1782 kwam, geïnspireerd door de Amerikaanse


Revolutie en de Verlichting, een beweging op: dat van de
patriotten, die meer vrijheid eisten voor het volk. De vonk
die dit revolutionaire proces ontstak in vele steden van de
Republiek was de publicatie van het door Joan Derk Van der
Capellen geschreven pamflet Aan het Volk van Nederland.
Hierin schreef Van der Capellen dat de overheid van het land
verantwoordelijkheid moest tonen richting het volk. Ook
wilde hij meer democratisering in het bestuur en door het
volk geleide vrijkorpsen om het volk te beschermen. De
patriotten zagen hun zaak als de voortzetting van de De vrijheidsboom op de Grote Markt in
Nederlandse Opstand voor meer vrijheid - vrijheid die in hun Groningen, nadat de Fransen de Republiek
ogen door de stadhouder en zijn gunstelingen werd in 1795 binnengetrokken waren.
onderdrukt. Door een stroom van pamfletten en
aanplakbiljetten en massademonstraties kregen de patriotten
meer en meer aanhang. In steden met veel patriottische aanhangers werden vrijkorpsen opgericht en
werden, al dan niet met geweld, hervormingen doorgevoerd als het beperken van de macht van de
stadhouder en het instellen van nieuwe stadsbesturen. De opkomst van de patriotten zorgde voor
spanningen en geweld tussen hen en orangisten. Omdat Den Haag niet meer veilig was voor de stadhouder
en zijn familie, weken zij uit naar Gelderland, dat nog wel orangistisch was. Toen het er in 1787 op leek dat
de stadhouder de patriottenbeweging niet meer kon tegenhouden, viel de Pruisische koning, Frederik
Willem II (tevens de zwager van de stadhouder), gesteund door de Britten de Republiek binnen met een
leger om de stadhouder te helpen. Als directe aanleiding voor de Pruisische inval wordt beschouwd de
aanhouding bij Goejanverwellesluis van zijn zus Wilhelmina van Pruisen. Ondanks de gewapende
vrijkorpsen was er vrijwel geen verzet tegen de Pruisische troepen. Na deze interventie trok de stadhouder
terug naar Den Haag, en na deze Oranjerestauratie werden er enkele maatregelen tegen de patriotten
ingevoerd.

Ook in de Zuidelijke (Oostenrijkse) Nederlanden kwam de bevolking in opstand. Daar werden de


Verenigde Nederlandse Staten opgericht, die echter door ingrijpen van Pruisen maar kort bestonden. In
Frankrijk had de Franse Revolutie, die begon in 1789, meer succes. In 1795 trokken Franse soldaten, nadat
zij in de Zuidelijke Nederlanden de Oostenrijkers hadden verslagen, de Republiek binnen, waar zij met
veel enthousiasme werden onthaald. Hiermee kwam de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ten
einde en ontstond een nieuwe staat: de Bataafse Republiek.

Gewestelijke indeling
De acht staten (ook aangeduid als gewesten) die toetraden tot de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden waren:

1. Hertogdom Gelre
2. Heerlijkheid Friesland
3. Graafschap Holland
4. Heerlijkheid Overijssel
5. Stad en Lande (Groningen)
6. Heerlijkheid Utrecht
7. Graafschap Zeeland
8. Landschap Drenthe

De Landschap Drenthe was een gewest met een


Statenvergadering, maar had geen stemrecht en
vertegenwoordiging in de Staten-Generaal.

In 1648, bij de Vrede van Münster, werden delen van


Vlaanderen (Staats-Vlaanderen), Brabant (Staats-Brabant,
inclusief de Brabantse Landen van Overmaas, ook Staats-
Overmaas geheten) als generaliteitsland aan de Republiek
toegevoegd. Een deel van Opper-Gelre rond Venlo, dat aan
Overzichtskaart van de Republiek tussen
het eind van de 16e eeuw al tijdelijk in handen van de 1715 en 1785. In lichtblauw de
Republiek was geweest, werd als gevolg van afspraken bij Generaliteitslanden.
de vrede van Utrecht in 1715 als Staats-Opper-Gelre bij de
Republiek gevoegd. De generaliteitslanden hadden niet de
status van een zelfstandig gewest en werden door de Staten-Generaal bestuurd. Westerwolde in Groningen
was formeel ook een generaliteitsland, maar werd feitelijk bestuurd door de stad Groningen. Ook
Maastricht had een speciaal statuut.

Na Holland was Zeeland het belangrijkste handelsgewest. Middelburg was na Amsterdam tot het derde
kwart van de 17e eeuw de grootste handels- en havenstad van de Republiek.

Het grondgebied van de Republiek kwam niet geheel overeen met het huidige Nederland.

Meer informatie: indeling van Nederland tijdens de Republiek

Demografie

Bevolkingsontwikkeling

Bevolking binnen de grenzen van het huidige Nederland


tussen 1500 en 1800.[7][8]

Vanwege een beveiligingsprobleem met de MediaWiki Graph-software is het momenteel niet mogelijk
deze grafiek weer te geven. Zodra de software is bijgewerkt zal de grafiek vanzelf weer zichtbaar
worden.

Tegen 1300 waren de noordelijke Nederlanden relatief dunbevolkt. Dit veranderde rond 1500 toen de
verstedelijking toenam. De noordelijke Nederlanden, met rond de één miljoen inwoners, behoorden tot de
meest verstedelijkte regio's van Europa. Dat werd niet behaald door het hoge inwonersaantal van de steden
(dat viel in vergelijking met de steden in bijvoorbeeld de Zuidelijke Nederlanden mee), maar door het grote
aantal steden.
Tussen 1500 en 1650 verdubbelde de totale bevolking in de Republiek. Grote volksmassa's
vluchtelingen/immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden[9] (100.000 à 150.000 mensen) en uit Frankrijk
(de Hugenoten (35.000 à 50.000)[10]) hadden hieraan enorm bijgedragen. In de kustprovincies was de
bevolking zelfs verdrievoudigd.

Hierna vond er tot 1750 een daling van de bevolking plaats in Noord-Holland en Friesland en een stagnatie
rondom de Zuiderzee. Daarbij daalde het aantal inwoners zeer sterk in Hollandse industriesteden als Delft,
Leiden en Haarlem. Na 1780 werd de groei weer ingezet in het noorden en zuiden van Holland en in
Friesland.

Ook in het oosten was er vanaf 1500 een langzame groei, maar die was vanwege de Tachtigjarige Oorlog,
die vooral in het oosten en zuiden woedde, beperkt. Na 1650 nam de groei hier toe. Met name in het
zuiden, waar gedurende de eerste helft van de 16e eeuw sprake van een grote bevolkingstoename, zorgde
de oorlog voor een grote ontvolking. Ook het teruggelopen economische belang van het zuiden was
verantwoordelijk voor de daling. Na de oorlog trad in de Meierij van 's-Hertogenbosch en in wat nu
Nederlands Noord-Limburg is herstel in, dat tussen 1700 en 1750 stagneerde en daarna doorzette. De
ontwikkeling in wat nu Nederlands Zuid-Limburg is, was hierin tegengesteld.

Na de afsluiting van de Schelde in 1585 vestigden veel stedelingen uit de Zuidelijke Nederlanden zich
voornamelijk in Amsterdam,[11] Middelburg, Leiden[12] en Haarlem. In de eerste twee plaatsen sprak een
derde van de bevolking in die tijd met een Antwerpse tongval. In Leiden en Haarlem werd, in verband met
de lakenindustrie, veel West-Vlaams en Frans gesproken. Naast de grote instroom van Zuid-Nederlanders
was er sprake van een ongekende grote immigratie, uit onder andere Westfalen, Frankrijk (Hugenoten) en
(via) Portugal, waardoor in het begin van de 17e eeuw een derde deel van de bewoners uit de Noordelijke
Nederlanden van buitenlandse afkomst was of kwam. In sommige steden, zoals Leiden, was dat op een
bepaald moment zelfs ruim de helft van alle inwoners.

Tussen 1525 en 1675 steeg de stedelijke bevolking van de Noordelijke Nederlanden van 300.000 tot
815.000 inwoners. Rond 1600 telden enkel de vijf grootste steden meer dan 20.000 inwoners: Amsterdam,
Leiden, Haarlem, Utrecht en Middelburg, samen circa 160.000 inwoners. In 1675 waren de zes grootste
steden (meer dan 25.000 inwoners) Amsterdam (ruim 200.000), Leiden (ongeveer 65.000), Rotterdam
(circa 45.000), Haarlem (ongeveer 37.000), Middelburg (ruim 27.000) en Utrecht (ruim 25.000).

Tussen 1514 en 1680 groeide de bevolking van het gewest Holland van ongeveer 275.000 naar 883.000
personen, waarvan het merendeel in de negentien steden. In de volgende eeuw nam de bevolking langzaam
af tot circa 783.000 (circa 1750 bereikt, daarna stabiel tot het einde van de 18e eeuw). In de periode tot
1800 was er tevens sprake van een sterfteoverschot van ongeveer 800.000 personen en emigreerden
250.000 mensen naar het buitenland. Berekend is dat ongeveer 1,4 miljoen mensen in die periode naar de
steden getrokken zijn, waarvan 1,2 miljoen door immigratie.[13]

Standen in de maatschappij

De Amsterdamse makelaar Julius Craffurd signaleerde in de maatschappij van de Republiek vier


verschillende standen. De hoogste stand bestond uit de adel en de niet-adellijke regentenfamilies. Hieronder
bevond zich de laag die bestond onder andere uit welgestelde kooplieden, rijke reders, grootgrondbezitters,
advocaten en hoge ambtenaren. De derde stand bestond uit de ambachtsmeesters, grote winkeliers en
schepers. Zij vormden samen met de tweede stand de "brede burgerij". De laagste stand is onder te
verdelen in de "smalle burgerij": ambachtslieden en
winkeliers en onder hen zaten de burgers die niet in vaste
loondienst zaten, zoals zeelieden, soldaten en landarbeiders.
Zij stonden ook wel bekend als het "grauw". Het grauw
vormde tussen de tien à twintig procent van de bevolking
van de Republiek.[14]

Migratie

Tussen 1585 en 1650 maakten Hollandse en Zeeuwse steden


een explosieve groei door. Dit was in de vroegmoderne tijd
heel uitzonderlijk, omdat in steden het sterftecijfer het
geboortecijfer overtrof als gevolg van ziektes en een hoge
zuigelingensterfte. Groei was alleen mogelijk door een
voortdurende instroom van mensen vanuit het omliggende
platteland of vanuit andere gebieden. Immigranten trokken
tot 1590 vooral vanwege religieuze motieven naar de Adolf en Catharina Croeser aan de Oude
Republiek, daarna immigreerden mensen vanwege de betere Delft, geschilderd door Jan Steen. De
kansen op de arbeidsmarkt en de hogere lonen in de burgemeester op dit schilderij behoorde tot
Republiek — en dan met name in de staten Holland en de hoogste stand in de Republiek terwijl de
Zeeland. De expanderende en welvarende economie van het bedelaars rechts van hem tot het grauw
westen van de Republiek had een aanzuigfunctie op andere behoorden.
gebieden; niet alleen kwamen er immigranten uit de
zuidelijke Nederlanden en Duitsland, maar ook uit de
oostelijk gelegen landsdelen.

Terwijl de stedelijke groei in Holland en Zeeland zeer groot was, was die in de overige landsdelen minder
sterk. Wel groeide daar, net als in de rest van de Republiek, de vraag naar landbouwproducten en daarmee
de plattelandsbevolking. Had dit in het westen vooral te maken met de groeiende steden, in het oosten
kwam dit vooral door de Dertigjarige Oorlog in Duitsland waar de legers door hun grootte voedsel uit het
buitenland moesten importeren.

Naast immigratie vond er ook emigratie plaats. Mensen vertrokken ook om religieuze of economische
redenen naar anderen landen. Deze groep was niet groot. Groter was het aantal personen dat in dienst ging
van de VOC en op zee of in een van de VOC-vestigingen bleven. Daar het vaak om vertrekkende mannen
ging, verstoorde dit vooral in Hollandse steden de seksenratio.

Religie

Religievrijheid

De Pacificatie van Gent leek de kansen voor een gematigde religieuze koers te vergroten. Willem van
Oranje was een groot voorstander van religieuze tolerantie en probeerde deze in de Nederlanden te
verankeren.[15] In de Unie van Utrecht werd de inwoners van Holland en Zeeland vrijheid van geweten
verleend. Elk ander landsdeel had de vrijheid zelf te bepalen hoe de religieuze kwestie werd aangepakt,
hoewel de Unie van Utrecht wel bedong dat ieder mens vrij moest zijn in de keuze van zijn persoonlijke
religie en niemand mocht worden vervolgd op basis van zijn of haar religieuze keuze.[16] Voor Willem van
Oranje was de Unie een nederlaag, aangezien deze niet garandeerde dat iedereen ook publiekelijk zijn
religie mocht belijden. In de praktijk werden in alle
landsdelen rooms-katholieke kerkdiensten snel verboden en
de gereformeerde kerk werd de 'publieke' kerk in de
Republiek.[17] De Staten van Utrecht verboden in 1580 de
katholieke mis en Holland volgde het jaar daarop.[18]

Bij de oprichting van de Republiek werden kerk en staat niet


één, zoals elders in Europa. De gereformeerde kerk was de
enige kerk die openbaar werd toegelaten. Als mensen macht
wilde uitoefenen in de Republiek dan diende men lid te zijn
van de gereformeerde kerk. Andere kerkgenootschappen of
religies waren officieel niet toegestaan, maar mochten buiten
de openbaarheid wel worden aangehangen. Het was geen
religievrede zoals Willem van Oranje dat gewild had, maar
het was een voor de vroegmoderne tijd een verregaande
vorm van godsdienstvrijheid.[19] Doordat de gereformeerde
kerk in de Republiek was erkend als de publiek kerk van de
staat werden alle kerkgebouwen in de staat aan deze kerk ter Het interieur van de Grote of St.-Bavokerk
beschikking gesteld.[20] Ondanks de bevoorrechte positie in Haarlem, geschilderd door Pieter
van de calvinisten, waren ze niet in de meerderheid. Zo was Saenredam.
in 1620 slechts een vijfde deel van de stadsbevolking van
Haarlem lid van de gereformeerde kerk.[21][22]

In hoeverre de erediensten van de verschillende godsdiensten of stromingen werden vervolgd, hing sterk af
van het tijdperk en de regenten van een bepaalde stad of regio. In het begin van de Republiek was dit
vooral gericht tegen de rooms-katholieken, de religie van de 'vijand'. In het Leiden van de 17e eeuw
konden mensen bijvoorbeeld beboet worden met 200 gulden voor het openstellen van hun huis voor niet-
gereformeerde kerkdiensten en verbannen worden uit de stad.[23] Binnen de Republiek waren het alleen de
lutheranen en de joden toegestaan om voor iedereen zichtbare geloofshuizen te beschikken.[24] In de
Republiek verschilde het ook per stad waar de joden hun synagogen mochten bouwen. Vooral de stad
Amsterdam voerde een liberaal godsdienstbeleid om kooplieden met verschillende religieuze achtergronden
aan te trekken.[25] Voor de andere geloven mochten de kerkgebouwen van buitenaf niet herkenbaar zijn en
mocht men op straat niks merken van de eredienst. Hierdoor ontstond het verschijnsel van schuilkerken,
zoals de Ons' Lieve Heer op Solder.[26] Nederlanders die zich bekeerden tot de islam, de renegaten,
konden eveneens niet op tolerantie rekenen in de Republiek. In 1623 besloten de Staten-Generaal dat zij
die weigerden terug te keren tot het christendom dit moesten bekopen met de dood.[27]

Volgens historicus Christine Kooi doet het woord "tolerantie" geen recht aan de situatie zoals die was in de
Republiek, omdat met dit begrip moderne bijbetekenissen als goedkeuring en inclusie liggen opgesloten.
Zij pleit in navolging van Willem Frijhoff voor het gebruik van het woord "co-existentie" om de religieuze
samenleving in de Republiek te duiden.[28]

Godsdiensttwisten

Tijdens het Twaalfjarig Bestand laaide in de jonge Republiek ook religieuze twisten op in de gereformeerde
kerk. In deze periode laaide er een discussie op tussen de theologen Franciscus Gomarus en Jacobus
Arminius over de predestinatie. Gomarus stond als rechtzinnig calvinist op het standpunt dat God bij de
geboorte van de mens al bepaald had of een mens het eeuwige leven kreeg. Arminius bekritiseerde dit
standpunt en wees op de menselijke verantwoordelijkheid. Binnen de Gereformeerde Kerk vormden de
Arminianen de minderheid. Landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt trachtte vervolgens de rust en
tolerantie in de gereformeerde kerk af te dwingen, maar dit
mislukte. Deze godsdiensttwisten leidde in 1616 tot ernstige
ongeregeldheden in de Republiek en in de jaren daarop
zouden ze zelfs het land aan de rand van een burgeroorlog
brengen.[29] In 1618 en 1619 werd in Dordrecht een
nationale synode gehouden om de eenheid in de kerk te
herstellen. Hierbij werd het arminianisme tot ketterij
veroordeeld. De synode resulteerde ook in het ontslag van
160 predikanten en een helft daarvan moest het grondgebied
van de Republiek verlaten.[30]

In het midden van de zeventiende eeuw laaide er een nieuw


conflict op tussen de "rekkelijken" en de "preciezen" binnen
de gereformeerde kerk. De hoogleraren Gisbertus Voetius en
Johannes Coccejus verschilden van mening over het
zondagsgebod. Daarnaast ambieerde Voetius een Nadere
Reformatie. De aanhangers van Coccejus streefden
daarentegen naar een laagdrempelige kerk. Ook ditmaal
resulteerde deze theologische strijd in overwinning voor de Gravure van de Synode van Dordrecht
precieze leer.[20]

Cijfers

In 1587 was nog geen tien procent van de bevolking van de Republiek aangesloten bij de gereformeerde
kerk. In de dertig jaar die daarop volgde groeide dit aantal. In de stad Utrecht in 1620 waren tien tot vijftien
procent van de inwoners gereformeerd. Daarentegen bedroeg het lidmaatschap van de bevolking in
Haarlem een vijfde van de bevolking en in Enkhuizen drieduizend van de twintigduizend inwoners, als bij
deze laatste stad de gezinsleden worden meegeteld dan was een derde van de stad aangesloten bij de
gereformeerde kerk. Andere kerken in de Republiek waren vaak niet groter. In het eerder genoemde
Haarlem was 12 procent doopsgezind, 14 katholiek, 1 procent luthers en 1 procent Waals Hervormd.[31] In
de zeventiende eeuw groeide de aanhang van de gereformeerde kerk. In 1707 had de kerk in Haarlem een
aanhang van zestig procent van de bevolking. Daarentegen was ook het aantal katholieken sinds 1620
verdubbeld in deze stad.[32] De gereformeerde kerk was de dominante religie in Holland, Friesland,
Groningen, Overijssel, Gelderland en Zeeland. In de tweede helft van de zeventiende eeuw was bijna
tachtig tot negentig procent van de bevolking in deze gewesten gereformeerd. De bevolking in de
zuidelijke generaliteitslanden bleef overheersend katholiek.[33]

Bestuur
De manier waarop de Republiek via haar instellingen bestuurd werd, werd gevormd tussen 1572 en 1588,
kreeg haar definitieve vorm tussen 1587 en 1609 en bleef daarna vrijwel ongewijzigd. Het bestuur was
wezenlijk anders dan onder de Habsburgers en het verschilde ook met het Unieverdrag, het constituerende
document van de Republiek. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat de verschillende soevereine
provincies gingen samenwerken op een aantal punten, namelijk belasting voor het betalen van de defensie,
de defensie zelf en het buitenland-beleid. De staten / landsdelen behielden een zeer ver gaande autonomie.
Binnen deze staten genoten op hun beurt de steden (en zeker de wat grotere steden) weer een zeer grote
mate van zelfbestuur.
Later ging de Republiek zich met veel meer zaken bezighouden dan met de hiervoor genoemde
onderwerpen. Zo ging de Republiek zich ook bezighouden met de scheepvaart, het bestuur over veroverde
gebieden, de bevordering van koloniale expansie en religie. Toch kan er niet gesproken worden over een
volwaardige federale republiek, doordat uiterlijk en ceremonieel gezien de gewesten soevereiniteit
vertoonden. Het verbond was meer een kruising tussen een confederatie en een federatie, waarbij het
verbond in vorm en theorie meer een confederatie was en in praktijk juist meer een federatie.[34] Het was
enerzijds de stadhouder, die als kapitein-generaal (opperbevelhebber) van de strijdkrachten fungeerde, en
anderzijds de zeer dominante positie van het gewest Holland (dat voor ongeveer 60% van de
staatsinkomsten verantwoordelijk was), die enige mate van politieke samenhang verzekerde.

Landelijk bestuur

Het landelijk bestuur bestond uit de Staten-Generaal,


bestaande uit vertegenwoordigers van zeven van de acht
gewesten. Zij vergaderden lange tijd aan het Binnenhof in
Den Haag. De Staten-Generaal bestond al ten tijde van het
Bourgondische en Habsburgse bestuur, maar kwam toen
weinig bij elkaar; het mocht alleen vergaderen over de door
de landsheer vastgestelde onderwerpen en geen besluiten
nemen. Toen de Staten-Generaal zich in 1583 boven de grote
rivieren hadden gevestigd, kwamen zij vaker bij elkaar, zo'n
16 tot 28 dagen per maand, ook op zondagen. Zij hielden
zich onder andere bezig met de scheepvaart, het bestuur over Bijeenkomst van de Grote Vergadering in de
veroverde gebieden, de bevordering van koloniale expansie Ridderzaal in 1651
en religie. Daarbij werden zij bijgestaan door een aantal
instellingen.

Deze veroverde gebieden heetten de generaliteitslanden. Door veroveringen en verdragen wisselde de


begrenzing gedurende de ongeveer tweehonderd jaar dat de Republiek bestaan heeft. Ze bestonden
uiteindelijk uit:

Staats-Vlaanderen, ruwweg het huidige Zeeuws-Vlaanderen


Staats-Brabant, grotendeels het huidige Noord-Brabant, maar ook de Redemptiedorpen in
wat nu de provincies Belgisch Limburg en Luik zijn, evenals wat nu Lommel is in Belgisch
Limburg
Staats-Opper-Gelre, in wat nu de Nederlandse provincie Limburg is
Staats-Overmaas, grotendeels in wat nu Nederlands Zuid-Limburg is en enkele dorpen in
de huidige Belgische provincie Luik
Westerwolde, in het zuidoosten van de huidige provincie Groningen, behoorde formeel tot
de generaliteitslanden maar werd om praktische redenen bestuurd door de stad Groningen.

De generaliteitslanden waren niet allemaal aaneengesloten gebieden. Staats-Opper-Gelre, Staats-Overmaas


en de Redemptiedorpen lagen verspreid in het zuidoosten van de confederatie.

Een van de instellingen gelieerd aan de Staten-Generaal was de Raad van State, het hoogste adviescollege
van de Staten-Generaal. Het administreerde het leger, de vestingsteden en de generaliteitslanden. Een
andere instelling was de Generaliteitsrekenkamer. Deze was verantwoordelijk voor het bijhouden van de
inkomsten en uitgaven van de Republiek en stelde de begroting op. Een instelling die onder de Raad van
State viel was de Hoge Krijgsraad. Dit was een permanent militair gerechtshof dat zich bezighield met het
bestraffen van militairen die een overtreding hadden begaan. De generaliteitsmuntkamer was een andere
instelling die de waarde, het gewicht en de inhoud van de munten die in de zeven gewesten geslagen
werden bepaalde. Tot slot waren er vijf Admiraliteitscolleges die verantwoordelijk waren voor de vloot, het
innen van douanegelden, het operationeel houden van de schepen, het rekruteren van bemanning, het
bewaken van de rivieren en riviermonden en het toezien op naleving van regels aangaande de scheepvaart
en visserij.

Gewestelijk bestuur
Zie Gewestelijk bestuur van de Republiek der Zeven
Verenigde Nederlanden voor het hoofdartikel over dit
onderwerp.

Het bestuur van de gewesten werd uitgevoerd door de


afzonderlijke gewestelijke Staten. Ieder gewest had een eigen
landsbestuur en de invulling ervan verschilde per gewest.
Afgevaardigden van steden, de ridderschappen, districten of
een combinatie van deze hadden zitting in de Staten. De kerk
was alleen nog in Utrecht vertegenwoordigd, zij het met
minder gewicht dan de andere afgevaardigden.
Bijeenkomst van de Staten van Holland en
West-Friesland in 1625
Voor iedere Statenvergadering werden de te bespreken
onderwerpen door het dagelijks bestuur naar de steden
verstuurd, zodat de stadsbesturen hun mening over een
bepaald onderwerp konden vormen. De afgevaardigde van die stad moest dat standpunt doorgeven bij de
vergadering. Zodoende werden onderwerpen niet alleen in de vergadering besproken, maar ook in de
steden en de ridderschappen en werd hun invloed directer. In Friesland en Gelderland werd de agenda niet
verstuurd door het dagelijks bestuur, maar door een nieuwe commissie.

De dagelijkse leiding van de gewesten lag in handen van het college van Gedeputeerde Staten of voor
Holland de Gecommitteerde Raden. De leden van de colleges werden gekozen uit en door de Statenleden.
In Gelderland was de situatie anders. Door de grote verschillen tussen de drie kwartieren was het niet
mogelijk om een dagelijks bestuur te bewerkstelligen. Ieder kwartier kreeg daarom een eigen college van
Gedeputeerde Staten bestaande uit drie leden van de ridderschap en drie van de steden.

Stadhouder
Zie Stadhouder voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Door het Plakkaat van Verlatinghe was de functie van stadhouder overbodig geworden, aangezien er geen
erkende landheer meer was en er dus geen sprake meer kon zijn van plaats bekleden. Toch werd besloten
de functie van stadhouder in ere te houden. De reden was dat men de belangrijkste aanvoerders van de
Nederlandse Opstand, zoals Willem van Oranje, een hoofdfunctie in de uitvoerende macht wilde geven,
zonder ze zelf tot landheer te laten uitgroeien. In de praktijk trok de stadhouder meestal grote persoonlijke
macht naar zich toe. Op gewestelijk niveau droeg hij vaak leden van de vroedschappen van steden voor en
wist zo zijn eigen volgelingen in de meest fundamentele besluitvormende organen te benoemen. De
staten/landsdelen konden zelf een stadhouder kiezen. Holland en Zeeland deelden dezelfde stadhouder. In
de praktijk was er altijd één persoon stadhouder van meer gewesten. Vanaf 1747 was er nog maar één
stadhouder voor alle gewesten. De positie van stadhouder werd in de tijd van de Republiek op basis van
erfopvolging ingenomen door een lid van de familie Oranje-Nassau.
De Republiek kende twee perioden zonder stadhouder. Het Eerste Stadhouderloze Tijdperk duurde van
1650 tot 1672 en het Tweede Stadhouderloze Tijdperk was van 1702 tot in 1747. Uitzondering vormt het
gewest Friesland dat geen stadhouderloos tijdperk heeft gekend.

Economie
Voor 1585 werd er in de noordelijke Nederlanden vooral
gehandeld in bulkgoederen als graan, hout en zout. Graan en
hout kwamen vooral uit het Oostzeegebied en zout werd uit
Frankrijk en Portugal geïmporteerd. Het zout werd gebruikt
om haring mee te conserveren. De haringvisserij was een
belangrijke sector met vloten in Zeeland, rond de
Maasmonding en in Enkhuizen en werd niet voor niets de
grote visserij genoemd. Verder waren er veel andere maritiem
gerelateerde industrieën belangrijk voor de economie, zoals
de scheepsbouw en de touw- en zeilmakerijen. De
Nederlandse scheepvaart was de grootste van Europa. In Een vismarkt in 1683 door Cornelis Dusart.
1565 voeren er 1000 Nederlandse schepen naar de Oostzee,
wat drie keer meer was dan het aantal Noord-Duitse
schepen.[35]

Vanaf 1590 begon voor de Republiek langzaam de Gouden Eeuw door grootschalige veranderingen in de
economie en de stedelijke samenleving. Werden voor deze transformatie voornamelijk laagwaardige
goederen verhandeld, na deze transformatie ging men ook handelen in hoogwaardige goederen, zoals
specerijen, en ontstonden er bijbehorende verwerkingsindustrieën. Deze ontwikkeling had te maken met
een aantal factoren die de Republiek in een voordelige positie brachten: de Republiek werd intern stabiel,
de strategische positie verbeterde, waterwegen richting Duitsland gingen open, geschoolde arbeid en
kapitaal vanuit Antwerpen na 1585, het tijdelijk opheffen van het handelsembargo voor Hollandse schepen
op het Iberisch schiereiland en het handhaven van het embargo voor Engelse schepen, een verbeterde greep
op de mondingen van de Eems en de Schelde en tot slot de blokkade van de Vlaamse kust.

Veel specerijen werden verhandeld op de stapelmarkten van


Lissabon en Sevilla. Om meer winst te maken richtten
kooplieden in Amsterdam in 1594 de Compagnie van Verre
op, die met vier schepen naar Indië vertrok. Later volgden
meer kooplieden die expedities naar Indië financierden.
Tegen 1597 had de Republiek de specerijenhandel in Noord-
Europa veroverd. Om dit economische succes van de
Republiek te stoppen, stelde Spanje in 1598 opnieuw een
handelsembargo in, waardoor Nederlanders geen toegang
De VOC factorij Hougli in Bengalen. Zie ook meer hadden tot de stapelmarkten van Lissabon en Sevilla.
het artikel: VOC in Bengalen. Dit dwong de Republiek zelf de specerijen te halen uit Indië,
indien zij de positie wilde handhaven. Als reactie op het
embargo werden de investeringen in expedities vergroot,
zodat meer schepen naar Indië konden vertrekken. In 1599 waren er acht compagnieën die vloten uit lieten
varen, in 1601 waren dat er veertien. De compagnieën gingen met elkaar concurreren, waardoor de prijzen
daalden. Om de Nederlandse belangen te beschermen werden er door onder andere Johan van
Oldenbarnevelt besprekingen gevoerd om de verschillende compagnieën samen te voegen. Deze nieuwe
compagnie, de Vereenigde Oostindische Compagnie, werd opgericht in 1602 en stond onder toezicht van
de Staten-Generaal. Onder de VOC werd er een handelszone en koloniaal imperium opgezet dat zich
uitstrekte van de Kaap de Goede Hoop tot de kusten van Japan en de Filipijnen. Het hoofdkwartier van de
VOC in Azië lag in Batavia. De West-Indische Compagnie, die pas na het twaalfjarig bestand in 1621 kon
worden opgericht, was op dezelfde leest geschoeid en richtte zich op de handel met Amerika en West-
Afrika.

Landbouw

De landbouw vormde in de Republiek de grootste economische sector. Hij bood werk aan bijna de helft
van de totale beroepsbevolking. In de vroege 16e eeuw waren de graanopbrengsten laag door een gebrek
aan specialisatie en het ontbreken van investeringen. Het oosten bestond uit zandgronden dat met mest en
humus vruchtbaar gehouden moest worden. De essen en woeste gronden daar werden gemeenschappelijk
beheerd door marken. In het westen en noorden waren de gronden nat en afgelegen, maar wel in de buurt
van de stedelijke afzetmarkt en waterwegen. Het inklinkende land in deze regio zorgde voor een
transformatie van akkerbouw naar meer veeteelt. Veruit het belangrijkste gewas was toen nog rogge.

Vanaf de late 15e eeuw groeide de bevolking in Europa en stegen de voedselprijzen sterk. De graanprijzen
in de Nederlanden stegen minder hard, doordat Amsterdam zich ontwikkelde tot graanmarkt en
graanschuur van Europa met de import van goedkoop graan uit het Oostzeegebied. Lage graanprijzen, en
daarmee lage inkomsten, deden akkerbouwers zoeken naar alternatieven zoals tuinbouwgewassen en
intensieve nijverheidsgewassen als hennep, vlas, hop, meekrap en oliehoudende zaden. Sommigen stapten
over op veeteelt. De veeteelt was de belangrijkste specialisatie en bestond uit twee takken: de productie van
zuivelproducten als boter en kaas en de vetweiderij, waarbij magere ossen van buiten de Republiek werden
aangevoerd om te worden gemest en geslacht. De hogere landbouwopbrengsten boden de mogelijkheid
investeringen te doen die de productiviteit en efficiëntie verbeterden. Ook was het financieren en uitvoeren
van grote landwinningsprojecten (zoals de drooglegging van de Beemster in 1612) aantrekkelijk, zodat de
hoeveelheid landbouwgrond fors kon worden uitgebreid. In de oostelijk landsdelen bleven deze
ontwikkelingen uit door militaire activiteiten en de geringe marktgerichtheid van de akkerbouw. Tegen
1650 begon de agrarische depressie die tot halverwege de achttiende eeuw zou duren en alle boeren in
Europa trof. In de kuststaten werden de boeren extra getroffen vanwege hun specialisatie. Door dalende
inkomsten waren veel bedrijven zelfs niet in staat de pacht (volledig) te betalen, wat onder meer zorgde
voor desinvesteringen. In het oosten was het probleem kleiner, omdat men daar minder afhankelijk was van
de markt. Vanaf halverwege de 18e eeuw lieten de prijzen internationaal weer een stijging zien. In deze
periode nam door haar groei het belang van de agrarische sector toe, terwijl het economisch belang van de
steden daalde. De binnenlandse vraag naar nijverheidsgewassen nam af en in plaats daarvan werd de
aardappel steeds belangrijker.

Visserij

Ook de visserij was een belangrijke economische sector in de Republiek. Niet alleen vonden veel mensen
direct werk in de visserij, er werd ook werk en omzet gegenereerd in allerlei op de visserij leunende
bedrijfstakken, zoals scheepsbouw, touwslagerij, zeil- en nettenmakerij en zoutziederij.

Met de dalende haringvangst in de Oostzee nam de vraag naar haring van buiten de Oostzee toe.
Handelaren uit de Republiek speelden daar gretig op in. Technologische verbeteringen die in de 15e eeuw
begonnen en in 1600 werden vervolmaakt, zorgden voor een efficiënte vistechniek en -verwerking. Het
kaken en zouten van de vis (voor de houdbaarheid) werd al op de haringbuis gedaan, waardoor die
wekenlang op zee kon blijven. Door de grootte van de schepen en hun twaalf- tot veertienkoppige
bemanning werden de haringbuizen gezien als drijvende fabrieken en maakte de haringvloot van 400 à 500
schepen grote indruk. Het hoogtepunt van de haringvisserij lag rond 1630. Daarna daalde het belang van
de sector door concurrentie van goedkopere Engelse en Scandinavische haring.
Zoetwatervis, die gevangen werd in de rivieren, de
oorspronkelijk zoete Zuiderzee en het IJ, was tot ongeveer
1600 de voornaamste vis die gegeten werd. Na het midden
van de 17e eeuw nam het belang van zoetwatervis af, onder
andere door de verzilting van de Zuiderzee, overbevissing en
de drooglegging van meren.

Vanaf de 17e eeuw begon de systematische en


georganiseerde walvisvaart om oliën en vetten te winnen,
ook wel de kleine visserij genoemd vanwege het in
vergelijking met de haringvisserij - de eerder genoemde grote Allegorie op de bloei van de Nederlandse
visserij - kleinere economische belang. Vanwege de sterke visserij na de Tweede Engelse Zeeoorlog
geur van walvistraan werden deze oliën niet voor (1665-67), Willem Eversdijck ~1667.
consumptie, maar voornamelijk voor verlichting en de Het grote belang dat gehecht werd aan de
productie van zeep gebruikt. In 1614 werd vanwege de visserij, blijkt wel uit dit schilderij met
hevige concurrentie en vijandelijkheden met de Engelsen, de daarop een aantal Nederlandse admiraals,
Noordsche Compagnie opgericht, die het Nederlands waarvan enkelen een net met vis
monopolie tussen Nova Zembla en Straat Davis kreeg. Er binnenhalen. Afgebeeld zijn onder anderen
ontstonden nederzettingen, zoals Smeerenburg (Spitsbergen), Adriaen Banckert en Michiel de Ruyter.
waar de walvistraan uit gedode walvissen gewonnen werd.
Na het midden van de 18e eeuw was de walvisvaart niet
meer rendabel. Tegen het eind van de 18e eeuw kregen walvisvaart en haringvisserij zelfs subsidie. Het
definitieve einde voor de walvisvaart vanuit de Republiek kwam in 1795.

Nijverheid

Een andere belangrijke sector was de nijverheid, die in de


steden met het ambachtswezen het meeste werk verschafte.
Naast steden waren er ook plattelandsgebieden waar
nijverheid een belangrijke plaats innam zoals de Zaanstreek,
Twente en de omgeving van Tilburg. De Zaanstreek was in
deze uniek, omdat het zich van plattelandsgebied
ontwikkelde tot een industriegebied met honderden molens
in bedrijf. De tweede concentratie van molens van welhaast
gelijke omvang bevond zich rondom Amsterdam. Via
Europese vervoersnetwerken konden grondstoffen makkelijk Verschillende processen van de
geïmporteerd, en eindproducten geëxporteerd worden. textielnijverheid in Leiden: het spinnen, het
Hollandse steden lagen gunstig door de goedkope scheren van de ketting, en het weven door
transportmogelijkheden over water, de goedkope energie Isaac Claesz. van Swanenburg (1594-1596)
(turf) en de beschikbaarheid van een veel gebruikt
productiemiddel (water).[36] Belangrijke takken binnen de
nijverheid waren de textiel- en de bouwnijverheid. Andere takken waren de bierbrouwerij, zoutziederij,
suikerraffinaderij, houtzagerij, branderij, pijpenmakerij, scheepsbouw, zeildoekweverij, steenbakkerij,
aardewerkindustrie, papiernijverheid en de tabaksspinnerij. In sommige steden bestonden verschillende
industrieën, in andere had een bepaalde industrie de overhand. Zo was in Leiden en Haarlem de
textielnijverheid groot, in Delft was dat aardewerk, in Gouda de pijpenmakerij en in Schiedam de branderij.

Gedurende een groot deel van de 16e eeuw was de groei in de nijverheid beperkt. Vanaf de jaren tachtig
van die eeuw nam de groei sterk toe door de komst van personen, kennis en geld vanuit de Zuidelijke
Nederlanden. Tot het midden van de zeventiende eeuw floreerde de nijverheid. Men kon in de 17e eeuw
sterk profiteren van de onrust in Europa waardoor Nederlandse handelaren veel goederen konden
exporteren. Toen de spanningen in Engeland en Frankrijk bedaarden gingen die landen de eigen nijverheid
stimuleren en beschermen door middel van de Engelse Scheepvaartwetten en de Franse tarievenpolitiek
van Colbert. Later werd dit mercantilisme gevolgd door andere Europese landen. De Nederlandse export
nam af en de binnenlandse markt was te klein om de industrie overeind te houden. Vanaf de tweede helft
van de 17e eeuw waren er bedrijfstakken met een voortdurende achteruitgang, waar sommige gelijk
bleven, en weer een aantal andere juist opkwamen. Vanaf halverwege de 18e eeuw was er in vrijwel alle
bedrijfstakken achteruitgang te zien en tegen 1813 was het nieuwe koninkrijk Nederland bijna volledig
gedeïndustrialiseerd.

Handel

De stadjes in de Noordelijke Nederlanden konden in de


Middeleeuwen al profiteren van de ligging tussen de
economische centra in de Zuidelijke Nederlanden, het
Rijngebied, Engeland en het gebied aan de Noord- en
Oostzee. In het midden van de 16e eeuw kon Amsterdam,
dankzij het gebruik van superieure schepen, de graanhandel
op de Oostzee overnemen waar voorheen de Hanze een
monopolie had. De Nederlandse handel met het
Oostzeegebied, door haar belang de moedernegotie
genoemd, bestond voornamelijk uit de import van graan en
de export van haring, zout en Engelse wollen stoffen. Het
De beurs van Amsterdam (Job Berckheyde,
handelsnetwerk kon naar het Iberisch Schiereiland en
ca. 1670) was opgericht als
Frankrijk uitgebreid worden door de daar aanwezige vraag
ontmoetingscentrum voor de handelaren.
Samen met andere takken uit de
naar graan en de beschikbaarheid van zout. Amsterdam ging
dienstensector, waaronder het bankwezen,
zich ontwikkelen tot een stapelmarkt. Op haar beurt
leverde zij een belangrijke bijdrage aan de wakkerde dit in de Republiek de visserij, landbouw en
bloei van de handel. nijverheid aan, waarvan de producten voor een groot deel
bestemd waren voor de export. Ook gedurende de oorlog
met Spanje bleef de handel overeind, vanwege het
gezamenlijk belang van beide partijen. De Republiek beschikte over de aanvoer van textiel en graan en
Spanje over de aanvoer van zout, onbewerkte wol en zilver uit de Nieuwe Wereld. Tussen 1585 en 1621
kon het handelsnetwerk sterk uitbreiden, waardoor het vrijwel de hele wereld omspande. Nederlanders
importeerden uit Rusland onder meer talk, was, huiden, bont, vlas en hennep. Uit Engeland werd wol
geïmporteerd en uit Noorwegen hout. In Zweden bestond het aanbod uit ijzer, koper en wapentuig. Uit
Frankrijk werd wijn en zout geïmporteerd en in de Levant werden exotische goederen gekocht, zoals zijde,
katoen, angorawol, kameelhaar en krenten. Peper en specerijen werden in Portugal gekocht. Door het
onregelmatige aanbod en de hoge prijzen daarvan gingen Nederlanders in 1595 zelf naar Azië om die
producten in te kopen. In 1602 werden de kooplieden die op Azië handelden, verenigd in de
monopolistische organisatie VOC. In de volgende jaren werd vanuit de Aziatische hoofdstad van de
organisatie, Batavia, een Aziatisch handelsnetwerk opgericht en werden peper en specerijen naar de
Republiek gezonden. Tijdens de gewelddadige Nederlandse verovering van de Banda-eilanden (1609–
1621) werd de gehele inheemse bevolking uitgemoord, slaaf gemaakt of verdreven en verwierf de VOC
het monopolie op de productie en handel in nootmuskaat en foelie. Vergelijkbaar met de VOC, werd voor
West-Afrika en de Nieuwe Wereld in 1621 een octrooi verleend voor de oprichting van de WIC voor de
handel in goud, ivoor, suikerriet en later ook slaven. Halverwege de 17e eeuw had Amsterdam een leidende
internationale positie ingenomen, was de Nederlandse koopvaardijvloot veruit de grootste met zo'n 2000
zeewaardige schepen en bood de Nederlandse scheepvaart werk aan 46.000 mensen.
Vanaf 1650 werd het onbetwiste economische leiderschap van de Republiek op de proef gesteld. Zo kreeg
zij te maken met mercantilistisch beleid van Frankrijk en Engeland en uiteindelijk werd zij door deze
landen voorbijgestreefd. Op de Oostzee verloor de Republiek haar leidende positie doordat het aanbod niet
meer volledig aansloot bij de vraag. Tegenover een daling van het handelsvolume in de handel binnen
Europa stond een groei van de handel met Oost- en West-Indië. De winsten van de VOC en de WIC liepen
echter terug. Uiteindelijk werden het verliezen en eind achttiende eeuw hielden beide bedrijven op te
bestaan.

Binnenlandse handel en vervoer

Tussen steden bestond de vraag naar vervoersdiensten van vracht, personen en post. Het meeste vervoer
tussen steden ging over water vanwege de reeds aanwezige rivieren, meren en beken. Wegen waren in die
tijd buiten de stad veelal onverhard en daarom was het water veel sneller en begaanbaarder. Vanaf 1529
werden door steden de eerste regelmatige dienstregelingen opgezet van beurtveren. Deze schepen voeren
op vaste tijden op vaste trajecten, ongeacht of ze volgeladen waren of niet. In de jaren daarop breidde dit
netwerk van diensten zich uit naar meer en meer steden. Rond het midden van de 17e eeuw was iedere stad
die via het water bereikbaar was opgenomen in het vervoersnetwerk. Overige steden moesten
gebruikmaken van wagendiensten. Het beurtveer was zeer geschikt voor goederen kleiner dan een
scheepslading. Bij grotere ladingen, zoals turf, steen en graan werd een schip gecharterd. De
aankomsttijden van de veren waren veranderlijk door de wind en de getijstromen. Om een betrouwbaarder
en berekenbaarder systeem te hebben, lieten deelnemende steden kanalen graven met jaagpaden erlangs
zodat trekschuitdiensten ingesteld konden worden. Deze schuiten werden getrokken door paarden en
daardoor kon de aankomst beter gepland worden. De eerste trekschuitdienst ontstond in 1632 tussen
Haarlem en Amsterdam en 33 jaar later was een netwerk over Holland verspreid. Waar geen trekvaart
gegraven kon worden, bestond tussen sommige steden een korte verharde weg. Eind 18e eeuw verbeterde
het vervoer over de weg met koetsen, maar tot de komst van de spoorwegen (in de 19e eeuw) bleef de
trekschuit het belangrijkste vervoermiddel in de Nederlanden. In het oosten van het land had men geen
trekvaarten en geen verharde wegen. Daar was men vrijwel overal aangewezen op slingerende zandwegen
met diepe karrensporen, die het vervoer duur en onbetrouwbaar maakten.

Een belemmering voor de binnenlandse handel was het verdwijnen van de Carolusgulden als eenheidsmunt
na de opstand. De gewesten vielen terug op hun eigen muntslag, en de grote diversiteit aan Nederlandse en
buitenlandse muntsoorten maakte het afdoen van elke transactie tot een ingewikkeld en tijdrovend ritueel.
Elke handelsstad had een wisselbank en een wisselwaag, waar incourante munten werden gewogen om
hun waarde te bepalen. In 1681 probeerden de Staten-Generaal opnieuw een eenheidsmunt te introduceren,
maar deze sloeg niet aan.

Personen
De Republiek vond haar eerste leider in Willem van Oranje, die bij zijn dood in 1584 werd opgevolgd door
zijn zoon Maurits van Oranje, gevolgd door Frederik Hendrik, Willem II, Willem III, Willem IV, regentes
Anna van Hannover, besturend voogd Van Brunswijk en Willem V. Belangrijke andere politici waren
Johan van Oldebarneveldt, Constantijn Huygens, Johan de Witt, naast vlootvoogden als de meest
succesvolle Michiel de Ruyter, en verder Piet Hein, Maarten Tromp en diens zoon Cornelis Tromp, Jan
Evertsen, Witte de With. Op het gebied van de handel waren de kanonnenkoning Louis de Geer, zijn
compagnon, Jacob Trip en de Zeeuwse reder Cornelis Lampsins toonaangevend. Als regenten oefenden de
Amsterdamse burgemeesters een overheersende invloed op de Republiek uit, onder wie Cornelis de Graeff,
Gillis Valckenier, Andries Bicker en Nicolaas Witsen.

Wetenschappen
Daarnaast waren er wetenschappers en bekwame vaklieden op allerlei terrein in de Nederlanden te vinden
tijdens de Gouden Eeuw. Een kleine greep: Hugo de Groot (1583-1645) als nimmer geëvenaard instigator
van het volkenrecht, oorlogs- en zeerecht, Christiaan Huygens (1629-1695) als wis-, natuur- en
sterrenkundige, uitvinder van het slingeruurwerk en verklaarder van de ringen van Saturnus, de natuur- en
waterbouwkundige Simon Stevin die bovendien decimale getallen uitbreidde met de cijfers achter de
komma, Jan Leeghwater als waterbouwkundige en architect van de belangrijkste Nederlandse polders,
Benedictus Spinoza (1632-1677) als filosoof van onder meer het pantheïsme. De Franse wis- en
natuurkundige en filosoof René Descartes (1596-1650), beroemd door zijn filosofische stelling "Ik denk
dus ik ben", woonde gedurende langere tijd in een aantal Nederlandse steden, waaronder Leiden.

Cultuur
Vanwege de enorme rijkdom van de Republiek als gevolg van de succesvolle handel bloeide de cultuur,
met name de schilderkunst, sterk in de 17e eeuw. Deze eeuw kreeg dan ook de bijnaam Gouden Eeuw. In
totaal werden er volgens berekeningen van kunsthistorici drie miljoen schilderijen geproduceerd door
ongeveer 5000 kunstenaars, onder wie Rembrandt, Vermeer, Frans Hals, Govert Flinck, Ferdinand Bol en
Jan Steen. Ook architecten als Jacob van Campen (Paleis op de Dam) waren succesvol. Het aantal
literatoren bleef achter bij het aantal kunstschilders, maar in het eigen taalgebied werden Joost van den
Vondel, P.C. Hooft en Bredero bekend. Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) werd bekend als
componist, organist, klavecinist, ensembleleider en pedagoog.

In de 18e eeuw zakte het culturele leven in de Nederlanden in, en werd volkomen overvleugeld door met
name het Verenigd Koninkrijk dat zich meer en meer als de economische en militaire grootmacht in Europa
ontpopte (en in de literatuur, theater en muziek), Frankrijk (literatuur, muziek, theater), Duitsland (muziek
met onder meer Bach, literatuur met onder meer Goethe) en Italië (muziek).

Bataafse Revolutie
Zie Bataafse Revolutie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In de laatste twintig jaar van de achttiende eeuw was het zeer onrustig in de Republiek. Het was de tijd van
de Patriotten en hun tegenpartij, de Prinsgezinden. De onrust resulteerde in 1787 in een Pruisische
interventie ten gunste van de stadhouder, Willem V, en een Franse inval in 1794. Met Franse steun werd in
1795 de Bataafse Republiek uitgeroepen. Hiermee kwam een einde aan de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden.

Benamingen
Gebruikelijke namen voor de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden:

De Republiek
Hollandse Republiek[37]
Republiek der Verenigde Nederlanden
Republiek der Verenigde Provinciën
Republiek der Zeven Provinciën
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
Republiek der Zeven Verenigde Provinciën
Verenigde Provinciën
Verenigde Provinciën der Nederlanden
De Verenigde Gewesten
De Zeven Verenigde Gewesten
Belgica Foederata of Belgium Foederatum

Dit laatste is Latijn voor Verenigde (gefedereerde) Nederlanden. In Latijnse teksten en op landkaarten van
die tijd werden de Nederlanden als Belgium of Belgica aangeduid. Zo kende men ook Nova Belgica of
Novum Belgium (Nieuw-Nederland), Belgica Regia of Belgium Regium (Koninklijke of Spaanse
Nederlanden) en vervolgens Belgium Austriacum (Keizerlijke of Oostenrijkse Nederlanden). Juridisch-
staatsrechtelijk zou de term "De Zeven Verenigde Republieken der Nederlanden" meer accuraat zijn
geweest. Pas na het Koninkrijk Holland, bij de hergeboorte van de Nederlanden in het Koninkrijk
Nederland (per abuis "Koninkrijk der Nederlanden" geheten) ontstond de eenheidsstaat en veranderden de
voormalige staten tot decentrale landsdelen, de provinciën; ingevolge de eenheidsstaat werden de
Nederlanden omgedoopt tot Nederland.

Bronnen
K. Davids & M.'t Hart ed., De Wereld & Nederland: Een sociale en economische geschiedenis van
de laatste duizend jaar (2de druk; Amsterdam 2017). ISBN 9789461052698.
J.I. Israel , De Republiek, 1477-1806, (Franeker 2008) ISBN 9789051943375.
H. Knippenberg, De religieuze kaart van Nederland: omvang en geografische spreiding van de
godsdienstige gezindten vanaf de Reformatie tot heden, (Gorinchem 1992).
C. Kooi, 'Paying off the sheriff: strategies of Catholic toleration in Golden Age Holland', in: R. Po-Chia
Hsia en H.F.K. van Nierop (red.), Calvinism and Religious Toleration in the Dutch Golden Age
(Cambridge 2002) 87-101.
L. Panhuysen, De Ware Vrijheid: De levens van Johan en Cornelis de Witt (Amsterdam 2020) ISBN
9789046707098.
M. Prak, Gouden Eeuw: Het raadsel van de Republiek (3e druk; Nijmegen/Amsterdam 2004) ISBN
9789058750488.
J. de Vries en A. van der Woude, Nederland 1500-1815, De eerste ronde van moderne economische
groei (Amsterdam 1995) ISBN 905018281X.
F. Wielenga, Geschiedenis van Nederland: van de Opstand tot heden (3e druk; Amsterdam 2014)
ISBN 9789461054739.

Noten en/of referenties


1. J.I. Israel , De Republiek, 1477-1806 (Franeker 2008) 28.
2. Hans Knippenberg: De religieuze kaart van Nederland: omvang en geografische spreiding van de
godsdienstige gezindten vanaf de Reformatie tot heden (Gorinchem 2008)
3. Groenveld, Simon; Leeuwenberg, H.L.Ph. (2008): De Tachtigjarige Oorlog. Opstand en consolidatie in
de Nederlanden (ca. 1560 - 1650), blz. 94
4. J.I. Israel : De Republiek, 1477-1806, 280.
5. J.I. Israel : De Republiek, 1477-1806, 281.
6. J.I. Israel : De Republiek, 1477-1806, 935.
7. J. de Vries en A. van der Woude, Nederland 1500-1815, De eerste ronde van moderne economische
groei (Amsterdam 1995) 71.
8. De weergegeven lijn is de ondergrens van een schatting. Het inwonertal kan in werkelijkheid 50.000-
100.000 en voor 1650 200.000 hoger zijn. Tot de Bataafse Republiek zijn er geen exacte
bevolkingscijfers bekend.
9. 1585, De val van Antwerpen en de uittocht van Vlamingen en Brabanders, Gustaaf Asaert, 2004 (htt
p://goudeneeuw.eu/GEuittreksel05.htm)
10. 1580-1700 vijf eeuwen migratie, website www.vijfeeuwenmigratie.nl, geraadpleegd 29 december
2017 (https://web.archive.org/web/20171229231647/http://www.vijfeeuwenmigratie.nl/periode/1580-
1700/volledige-tekst)
11. Hoe Amsterdam na 1578 een wereldstad werd (http://www.onsamsterdam.nl/component/content/arti
cle/15-dossiers/773-hoe-amsterdam-na-1578-een-wereldstad-werd), Ons Amsterdam, Erika
Kuijpers en Maarten Prak, oktober 2004
12. Leidenaren en immigranten in de gouden eeuw: integratie of groepsvorming Ellen Kruse, 1996 (http
s://web.archive.org/web/20171229232349/http://www.oudleiden.nl/pdf2/jaarboek1996_04.pdf)
13. https://web.archive.org/web/20171210190018/http://www.vijfeeuwenmigratie.nl/cgm Immigranten in
Holland 1600-1800. Een kwantitatieve benadering., Centrum voor de Geschiedenis van Migranten,
Amsterdam, Working papers 3, Jan Lucassen 2002
14. L. Panhuysen, De Ware Vrijheid: De levens van Johan en Cornelis de Witt (Amsterdam 2020), 57-58.
15. F. Wielenga, Geschiedenis van Nederland: van de Opstand tot heden (3e druk; Amsterdam 2014),
44.
16. Tekst Unie van Utrecht (https://nl.wikisource.org/wiki/Unie_van_Utrecht)
17. J.I. Israel , De Republiek, 1477-1806, 225.
18. M. Prak, Gouden Eeuw: Het raadsel van de Republiek (3e druk; Nijmegen/Amsterdam 2004), 226.
19. Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 49.
20. Prak, Gouden Eeuw, 229.
21. Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 75.
22. Deze cijfers zijn niet helemaal correct, omdat kerkgangers niet altijd ook lid van de kerk waren.
23. R.C.J. Van Maanen, Leiden, De Geschiedenis van een Hollandse Stad, 1574-1795, Stichting (Leiden
2003)
24. Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 99.
25. K. Davids & M. 't Hart ed., De Wereld & Nederland: Een sociale en economische geschiedenis van
de laatste duizend jaar (2de druk; Amsterdam 2017), 111.
26. Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 108.
27. M. van Gelder, 'Tussen Noord-Afrika en de Republiek: Nederlandse bekeerlingen tot de islam in de
zeventiende eeuw', Tijdschrift voor Geschiedenis, 126:1 (2013) 16-33, 33.
28. C. Kooi, 'Paying off the sheriff: strategies of Catholic toleration in Golden Age Holland', in: R. Po-Chia
Hsia en H.F.K. van Nierop (red.), Calvinism and Religious Toleration in the Dutch Golden Age
(Cambridge 2002) 87-101, 88.
29. Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 78.
30. Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 82.
31. M. Prak, Gouden Eeuw, 230.
32. M. Prak, Gouden Eeuw, 231.
33. M. Prak, Gouden Eeuw, 232.
34. J.I. Israel : De Republiek, 1477-1806, 306.
35. J.I. Israel : De Republiek, 1477-1806, 124.
36. De Vries en Van der Woude noemden de Republiek de eerste moderne economie. De Zeeuw stelde
zelfs dat turf aan de basis lag van de Gouden Eeuw. Deze visie is door anderen genuanceerd, maar
het belang van een goede energiedrager bleek ook in Engeland, waar men over steenkool kon
beschikken.
37. Hugo de Groot. 1610. De oudheid van de Bataafse nu Hollandse Republiek (https://www.dbnl.org/tek
st/groo001trac01_01/)

Verder lezen
M. Baas e.a.: Dynamiek en stagnatie in de Republiek, Malmberg, 's Hertogenbosch, ISBN
9789034553713

Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795)


Gewesten: Landschap Drenthe · Heerlijkheid Friesland · Hertogdom Gelre · Graafschap
Holland · Heerlijkheid Overijssel · Stad en Lande · Heerlijkheid Utrecht ·
Graafschap Zeeland
Generaliteitslanden: Staats-Brabant · Staats-Opper-Gelre · Staats-Overmaas · Staats-
Vlaanderen

Koloniën van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden


Gebieden in handen van de WIC

Gouvernementen: Goudkust* · Nederlands Brazilië · Nederlandse Antillen · Nederlands-Guiana


(Berbice* · Cayenne · Demerary* · Essequebo* · Pomeroon · Suriname*) · Nieuw-Nederland

Gebieden met een directeur: Maagdeneilanden

Gebieden met een baron: Tobago (geleend aan Cornelis Lampsins)

Factorijen / handelsposten: Arguin · Loango-Angolakust · Senegambia · Slavenkust

Gebieden in handen van de VOC

Gouvernementen: Amboina* · Banda* · Batavia* · Ceylon · Coromandelkust* · Formosa · Java's


Noordoostkust* · Kaapkolonie* · Makassar* · Malakka* · Mauritius · Molukken*

Directoraten: Vestingen in Bengalen · Vestingen in Perzië · Suratte

Commandementen: Bantam* · Malabar · Sumatra's Westkust*

Residenten: Bandjarmasin* · Cheribon* · Palembang* · Pontianak*

Gebieden met een opperhoofd: Birma · Dejima* · Vestingen in Siam · Timor · Tonquin

Factorijen: Vestingen in China

Gebieden in handen van de Noordse Compagnie

Nederzettingen: Amsterdam eiland (incl. Smeerenburg) · Jan Mayen

Overige gebieden in handen van de Staat

Vestingen: Acadia · Fort Nassau · Zoutpannen in Venezuela

*: Gebieden ook in handen van de Bataafse Republiek geweest.

Zie de categorie Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden van Wikimedia Commons voor
mediabestanden over dit onderwerp.

Overgenomen van "https://nl.wikipedia.org/w/index.php?


title=Republiek_der_Zeven_Verenigde_Nederlanden&oldid=63908909"
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 2 mrt 2023 om 11:27.

De tekst is beschikbaar onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen, er kunnen aanvullende
voorwaarden van toepassing zijn. Zie de gebruiksvoorwaarden voor meer informatie.
Wikipedia® is een geregistreerd handelsmerk van de Wikimedia Foundation, Inc., een organisatie zonder
winstoogmerk.

You might also like