Professional Documents
Culture Documents
EEN UITGAVE VAN HET WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF
North Galaxy (Jaspers, Eyers & Partners – Montois Partners Architects – Art & Built)
Dit is een publicatie van wetenschappelijke aard. De bedoeling ervan is de resultaten van het
bouwonderzoek uit binnen- en buitenland te helpen verspreiden.
Het, zelfs gedeeltelijk, overnemen of vertalen van de tekst van dit Rapport is slechts toegela-
ten na schriftelijk akkoord van de verantwoordelijke uitgever.
1
u WTCB-Rapport nr. 11 – 2009
INHOUD
Ondanks het feit dat men het in de Eurocodes gewoonlijk heeft over de
bezwijkgrenstoestanden (BGT), hebben we er in dit document voor geopteerd om
deze aan te duiden met de term uiterste grenstoestanden (UGT). De afkorting BGT
wordt in bepaalde andere naslagwerken immers gehanteerd om de
bruikbaarheidsgrenstoestanden (d.i. de gebruiksgrenstoestanden of GGT) aan te
duiden.
Dit Rapport vormt een toepassingsdocument van de Eurocodes voor alle buitenschrijnwerktypes.
Het gaat hier met name om :
- gevel- en dakvensters
- gordijngevels
- gevels van structureel gelijmd glas (SGG)
- veranda’s en glazen daken.
Deze betreffen de veiligheid van personen en/of de veiligheid van de constructie (instorting, …).
Dit begrip komt doorgaans overeen met het maximale draagvermogen van een constructie of een
constructie-element. De overmatige vervormingen, die kunnen leiden tot structurele gebreken
tengevolge van een mechanische instabiliteit, worden eveneens tot de uiterste grenstoestanden
gerekend (bv. knik).
2.2. Terminologie
2.2.1. Belastingen
Belasting die met grote waarschijnlijkheid zal aanhouden gedurende de totale gegeven
referentieduur en waarvan de variatie in de tijd verwaarloosbaar is of waarvan de variatie altijd
in dezelfde zin (monotoon) plaatsvindt tot het bereiken van een grenswaarde.
Belasting van beduidende omvang die gewoonlijk van korte duur is en die gedurende de
verhoopte levensduur naar alle waarschijnlijkheid niet zal aangrijpen op de constructie.
2.2.3. Combinatiecoëfficiënten
2.2.4. De hoofdconstructie
Vulpaneel en
secundaire
Hoofdconstructie constructie
Hoofdconstructie
2.2.6. Vulelementen
Het betreft elementen die in de constructie worden geplaatst om het gebouw af te sluiten en die
geen rol spelen voor de stabiliteit van de hoofdconstructie. Zij moeten echter wel zodanig
gedimensioneerd worden dat zij de belastingen aan de hoofdconstructie kunnen doorgeven via
de secundaire constructie (indien aanwezig). Wanneer er geen tegengevel of steunmuur
voorhanden is, dienen deze vulelementen tevens de veiligheid van personen te verzekeren (zie
§ 2.2.8.).
Nota 1 : indien een element meerdere functies tegelijkertijd vervult, moet men ervan uitgaan dat
het deel uitmaakt van de meest ongunstige functie. Wanneer het element bijvoorbeeld zowel
behoort tot de secundaire constructie als tot de hoofdconstructie, dient men het te beschouwen als
een hoofdconstructie.
2.2.7. Gevolgklassen
Dankzij de gevolgklassen kan er rekening gehouden worden met het feit dat het falen van
secundaire constructies of vulelementen niet dezelfde economische en/of menselijke gevolgen
heeft als het falen van de hoofdconstructie. De betrouwbaarheid kan met andere woorden
aangepast worden. Via de coëfficiënt kFI is het mogelijk de betrouwbaarheid die van toepassing
is op secundaire constructies en vulelementen aan te passen ten aanzien van deze die van
toepassing is op de hoofdconstructie. Dit gebeurt in overeenstemming met de norm NBN
Nota 2 : in het vervolg van dit Rapport werden er partiële coëfficiënten toegekend aan de
verschillende onderdelen en buitenschrijnwerktypes. Zodoende werd geopteerd voor
welbepaalde menselijke en economische gevolgen en werd er een betrouwbaarheidsniveau
opgelegd aan de onderdelen en de courante schrijnwerktypes. Het is echter niet uitgesloten dat
deze laatste in het bouwwerk een bijzondere plaats innemen, bijvoorbeeld omwille van hun
afmetingen, de hoogte van het gebouw, hun functies of het exploitatietype van het bouwwerk
waarin het schrijnwerk geplaatst wordt. In voorkomend geval zal het nodig zijn om de partiële
coëfficiënten aan te passen aan de vereiste betrouwbaarheid. Voor gebouwen van meer dan
50 meter hoog kan het nodig zijn om corrigerende aanpassingen uit te voeren.
Borstweringen zijn voorzieningen (1) waarmee het mogelijk is de veiligheid van personen te
verzekeren tegen risico’s die redelijkerwijze voorzienbaar zijn
− vallen in het ijle :
o vallen door het venster (d.w.z. door het schrijnwerk)
o struikelen over de vensterborstwering
− verwondingen door contact :
o snijwonden door grote glasscherven
o verwondingen/kneuzingen door toevallig contact met voornamelijk doorzichtige
elementen (2)
als gevolg van
− incidentele schokken door één of meerdere menselijk(e) licha(a)m(en) tijdens een
voorval dat resulteert uit de menselijke activiteit waarvan het risico redelijkerwijze
voorzienbaar is
− het gedrum van een bewegende mensenmassa, dat geen aanleiding geeft tot schokken,
maar wel tot een druk op de bescherming.
Schokken worden gelijkgesteld met dynamische belastingen. Het gedrum van een mensenmassa
moet daarentegen beschouwd worden als een genormaliseerde statische belasting volgens de
norm NBN EN 1991-1-1 (§ 6.4). In dit geval gebeurt de controle onder de vorm van
berekeningen en/of proeven (zie § 4.4).
Dit concept moet beoordeeld worden uitgaande van een ‘normaal’ of ‘normaal
voorzienbaar’ gebruik van het bouwwerk. Dit sluit het bewust en weloverwogen nemen
van risico’s door de gebruikers uit. Voor het gebruik wordt een redelijk en verantwoord
gedrag van de gebruikers verondersteld, of, indien het om kinderen gaat, van de personen
die met hun toezicht belast zijn.
(1) De voorziening kan bestaan uit het buitenschrijnwerk zelf en zijn vulelementen of uit eender welke andere
voorziening (borstweringen, dwarsregels, …) die op het buitenschrijnwerk bevestigd werd.
(2) Wanneer de doorzichtige elementen uit glas bestaan, voorziet § 4.4.2.2.5 van de norm NBN S 23-002:2007 een
aantal maatregelen om het risico op botsingen als gevolg van een gebrek aan zichtbaarheid te vermijden. In dit
Rapport gaan we hier echter niet dieper op in.
Hellend
hellend
0,5 m.
0,5m.
m
m
Hellend
Hellend
≤0,5
≤0,5
30° 15° 15° 30°
α α α
Opmerking : om de afdichting niet in het gedrang te brengen, wordt steeds aanbevolen een
helling > 10° ten opzichte van de horizontale aan te houden (tenzij een kleinere helling
gerechtvaardigd is).
Bouwkundige hypothesen
(3) Tenzij een andere handelswijze gerechtvaardigd is aan de hand van proeven en/of precieze berekeningen (met de
eindige-elementenmethode).
Wanneer het buitenschrijnwerk een oppervlakte van meer dan 10 m2 heeft, moeten de
weerstandsprofielen van de schrijnwerkgehelen of van de samengestelde vensters (in het
bijzonder de stijlen, de dwarsregels en de verbindingsprofielen), waarvan de vrije afstand tussen
de steunpunten meer dan 2,20 m bedraagt, voor de berekening als lichte constructies beschouwd
worden (zie § 3.4.1.2).
Men kan verschillende soorten veranda’s onderscheiden naargelang van hun verbinding met de
gebouwstructuur en hun vloeroppervlakte.
Nota 4 : in de volgende afbeeldingen staat « lg » voor « de lengte van een aan de wind
blootgestelde zijde ».
In dit geval moet de veranda al dan niet beschouwd worden als een uitbreiding van het gebouw,
waarbij er geen enkele stabiliserende verbinding met dit gebouw bestaat. De verandaconstructie
is dus autonoom wat de stabiliteit betreft.
3.4.1.4.2. Constructies die door één zijde van het gebouw gestabiliseerd worden
In dit geval moet de verandaconstructie beschouwd worden als een uitbreiding van het bestaande
gebouw en wordt deze aan één zijde gestabiliseerd door de gebouwstructuur.
lg
lg
Afbeelding 5 Constructie die door één zijde van het gebouw gestabiliseerd wordt.
3.4.1.4.3. Constructies die door minstens twee zijden van het gebouw gestabiliseerd
worden
In dit geval moet de verandaconstructie beschouwd worden als een uitbreiding van het bestaande
gebouw en wordt deze door twee of meer zijden gestabiliseerd door de gebouwstructuur.
Afbeelding 6 Constructies die door minstens twee zijden van het gebouw gestabiliseerd worden.
Men kan verschillende soorten veranda’s onderscheiden naargelang van hun verbinding met de
gebouwstructuur en hun vloeroppervlakte. Zodoende kan men er, afhankelijk van de
ontwerpvoorwaarden, een geschikte betrouwbaarheid aan toekennen door de keuze van een
gepast rekenmodel en adequate coëfficiënten.
Tabel 1 Verandacategoriën.
Vloeroppervlakte Vloeroppervlakte
Vloer- 9 < S ≤ 30 m² > 30 m²
Verandacategoriën oppervlakte Gevels ≥ 1 gevel Gevels ≥ 1 gevel
≤ 9 m² tegen de tegen de tegen de tegen de
wind wind wind wind
(lg ≤ 4 m) (lg > 4 m) (lg. ≤ 4 m) (lg > 4 m)
Autonome constructies 2 2 3 – 3
Gestabiliseerd door één zijde 1 1 2 – 3
Gestabiliseerd door twee of
1 1 2 2 3
meer aangrenzende zijden
Gestabiliseerd door twee
tegenover elkaar liggende 1 2 3 3 3
zijden
3.4.1.4.4.1. Categorie 1
3.4.1.4.4.2. Categorie 2
De hierna vermelde criteria voor de grenstoestand zijn van toepassing in de grote meerderheid
van de gevallen. Voor een aantal specifieke schrijnwerkelementen kan het echter nodig zijn
strengere criteria voor de grenstoestanden toe te passen, bijvoorbeeld om met de volgende
situaties rekening te houden :
voor de structurele dwarsregels of stijlen die de vulelementen (beglazingen, panelen, kaders)
dragen, dient men de toelaatbare doorbuiging zodanig te beperken :
− dat de bediening van de opengaande delen niet wordt verhinderd
− dat de vulelementen waarop de eventuele dwarsregels steunen, niet beschadigd raken. In
dit geval moeten de vulelementen zodanig ontworpen worden dat zij de belastingen op een
veilige en duurzame manier kunnen opnemen.
de structurele dwarsregels of stijlen die de opengaande vleugels (beglazingen, panelen,
kaders) dragen, moeten een zodanige stijfheid vertonen dat de normale bediening van de
opengaande vleugels geen ongewenste dynamische effecten (trillingen, overmatige
vervormingen) met zich meebrengt.
De winddruk w is het resultaat van het drukverschil tussen de buitenomgeving we (deze waarde
krijgt de index e) en de binnenomgeving wi (deze waarde krijgt de index i) :
w = we - wi
w = ce(ze)qref 50jaar . cprob² . cpe - ce(zi)qref 50jaar. cprob² . cpi
waarbij cp = cpe - cpi
ce(zi)qref 50jaar = ce(ze)qref 50jaar (deze laatste hypothese vereenvoudigt de berekening van w
zonder de veiligheid in gevaar te brengen; zij verhoogt dus de waarde van w).
Nota 7 : de geografische hoogte van het terrein waarop de onderzochte constructie zich
bevindt, moet niet in aanmerking genomen worden.
4.1.2.1.1. Inleiding
Het referentieniveau (z = 0) is het niveau vanwaar de hoogte ze (zie § 4.1.2.1.3) wordt gemeten.
In de grote meerderheid van de gevallen wordt het referentieniveau z = 0 genomen aan de voet
van het gebouw. Er bestaan echter bijzondere ontwerpvoorwaarden waarbij het niveau z = 0
verplaatst wordt met een hoogte hdis, gemeten ten opzichte van de voet van het gebouw, zodat de
waarde ze toeneemt (hdis(-)) of daalt (hdis(+)).
In de norm NBN EN 1991-1-4 en zijn nationaal toepassingsdocument (NAD) wordt het niveau
z = 0 gedefinieerd naargelang van de volgende gevallen :
• vlak terrein (afbeelding 7)
• terrein met een niveauverschil (afbeelding 8)
• kuststreek : de getijden worden in aanmerking genomen in de ruwheidscategorieën 0 en I
(afbeelding 9)
• steden : nabijheid van gebouwen in de ruwheidscategorie IV (afbeelding 10).
z=0 z=0
Wind Wind
Wind Wind Wind Wind
z=0
z=0 hdis
z=0
z=0
hdis z=0 hdis
Wind Wind
z=0
Hoogtij
hdis
z=0
Laagtij
Afbeelding 9 Referentieniveau z = 0 in de kuststreek.
Indien het gebouw zich op een terrein van categorie IV bevindt, zorgen de nabijgelegen
gebouwen en de andere obstakels ervoor dat de wind zich gedraagt alsof het grondniveau
verhoogd werd tot op een hoogte hdis (aangeduid als de verplaatsingshoogte). De hoogte hdis kan
bepaald worden door de uitdrukking :
x ≤ 2 have hdis is de kleinste waarde van 0,8 have of 0,6 h
2 have < x < 6 have hdis is de kleinste waarde van (1,2 have - 0,2 x) of 0,6 h
x ≥ 6 have hdis = 0
Vermits deze regels afhankelijk zijn van de oriëntatie, moeten de waarden van have en x
vastgelegd worden voor elke sector van 30°, zoals beschreven in § 4.1.2.3.3.
Het profiel van de dynamische piekdruk in functie van de hoogte kan naar boven worden
verplaatst met een hoogte hdis.
Wat de verdeling van de dynamische druk over de gevel onder de wind en over de zijgevels
(zones A, B, C en E, zie afbeelding 21) betreft, is de aanbevolen referentiehoogte ze het
niveauverschil tussen de gebouwhoogte h en z = 0.
In afbeelding 11 werd z = 0 voor het geval 1 bij wijze van voorbeeld onder het niveau van de
voet van het gebouw geplaatst. Voor het geval 2 werd z = 0 boven het niveau van de voet van
het gebouw geplaatst, terwijl z = 0 voor het geval 3 op het niveau van de voet van het gebouw
geplaatst werd. De positionering van z = 0 is onafhankelijk van de verschillende situaties, maar
moet wel gebeuren in overeenstemming met § 4.1.2.1.2.
Wanneer een gebouw meer dan twee keer groter is dan de gemiddelde hoogte have van de
nabijgelegen constructies, mag voor de berekening van eender welke van deze nabijgelegen
constructies in een eerste benadering uitgegaan worden van de dynamische piekdruk op de
hoogte zn (ze = zn) boven het maaiveld :
• indien x ≤ r, dan is zn = 0,5 . r
⎡ ⎛ 2.h ⎞ ⎤
• indien r < x < 2 r, dan is z n = 0,5.⎢r − ⎜1 − low ⎟.( x − r )⎥
⎣ ⎝ r ⎠ ⎦
• indien x ≥ 2 r, dan is zn = hlow
waarbij de straal r als volgt gedefineerd kan worden :
• r = hhigh, indien hhigh ≤ 2 dlarge
• r = 2dlarge, indien hhigh > 2 dlarge.
De hoogte van de constructie hlow, de straal r, de afstand x en de afmetingen dsmall en dlarge zijn
voorgesteld in afbeelding 12. De toename van de windsnelheden mag worden genegeerd
wanneer hlow groter is dan de helft van de hoogte hhigh van het hoge gebouw, met name zn = hlow.
dlarge
dsmall
hhigh
2
have dlarge
1
hlow,1
r
2
x2
dsmall
x1 r
1
Afbeelding 12 Invloed van een hoog gebouw op twee verschillende nabijgelegen constructies (1
en 2).
Naargelang van de windrichting worden alle gebouwen uit afbeelding 12 onderworpen aan een
overdruk en een onderdruk.
Afbeelding 13 illustreert de invloed van een hoog gebouw op de nabijgelegen lage gebouwen.
Daarnaast wordt ook de hoogte zn aangegeven.
hhigh hlow
zn= 0,5r-hdis
zn< zeh
znzn
hhigh hlow
zn= 0,5r-hdis
zn zeh
zn ≥ zeh
Om rekening te houden met de ruwheid van het terrein, definieert de norm verschillende
ruwheidscategorieën. De in aanmerking te nemen ruwheidscategorie is niet alleen afhankelijk
van de ligging van het gebouw, maar ook van zijn hoogte en oriëntatie. De illustratie van de
verschillende categorieën en de parameters die in dit document worden gehanteerd, zijn
voorgesteld in tabel 2. zmin (m) stemt overeen met de minimumhoogte vanaf waar de turbulenties
Tabel 2 Terreinruwheidscategorieën.
Terreinruwheidscategorieën
zmin Voorbeelden
(m)
De Nationale Belgische Bijlage van de NBN EN 1991-1-4 definieert de procedure ter bepaling
van de ruwheidscategorie.
Voor een gegeven wand wordt de windrichting in aanmerking genomen die loodrecht invalt op
deze wand. Voor een hoek van een gebouw dient men de bissectrice van de door de wanden
gevormde hoek als de windrichting te beschouwen.
De nominale hoeksector wordt gedefinieerd als een sector met straal x die een hoek van ± 45°
vormt ten opzichte van de beschouwde windrichting (afbeelding 14).
De hoeksector van 30° wordt gedefinieerd als een sector met straal x die een hoek van ± 15°
vormt ten opzichte van de bissectrice.
Wind
Vent
15°
45°
15
45 Wind
Vent
°
°
X
X
15° 5°
1
α°
Afbeelding 14 Hoeksectoren.
De straal x drukt de maximale afstand van de constructie uit tot waar de ruwheid bestudeerd
moet worden. Deze waarde wordt gegeven in de volgende vergelijking, naargelang van de
referentiehoogte voor de windbelasting ze = z – hdis (zie § 4.1.2.3.1), waarbij z = de hoogte van
het gebouw :
x = 23 . ze 1,2, waarbij x > 300 m.
Nota 8 : in de praktijk kan het voor de verschillende gevels van een gebouw nodig zijn om
diverse ruwheidscategorieën te beschouwen, afhankelijk van de windrichting.
Nota 9 : het is niet de som van de oppervlaktes < 10 % van eenzelfde ruwheidscategorie die in
aanmerking genomen wordt. Elk oppervlak van een welbepaalde ruwheidscategorie wordt met
andere woorden individueel beschouwd.
X
III
IV
15
°
45° 15°
I ZUID
Afbeelding 16 Voorbeeld.
We beschouwen een gebouw met een hoogte van 50 m, hdis = 0; x = 2750 m
Oplossing :
• wind op de zuidgevel : ruwheidscategorie I
• wind op de noordgevel : ruwheidscategorie II
Tabel 3 geeft een overzicht van de waarden voor de druk, in functie van de ruwheidscategorieën
en de hoogten ze.
Nota 10 : de coëfficiënt ce(z) qref 50 jaar wordt bepaald volgens de norm NBN EN 1991-1-4 (2005)
voor een terugkeerperiode van 50 jaar bij een referentiewindsnelheid vb,0 = 26 m/s.
Nota 11 : de waarde van ze (m) wordt gemeten vanaf de referentie z = 0 (zie § 4.1.2.1.2).
Wanneer een meer precieze waarde nodig is (bv. tengevolge van de specifieke inplanting van
een bouwwerk), kan de waarde van vb,0 afgeleid worden uit afbeelding 4.3 of tabel 4.2 van de
Nationale Bijlage ANB van de NBN EN 1991-1-4 of uit bijlage 1 van voorliggend Rapport.
a b
d (-)
Afbeelding 17 Windbelasting op een gebouw : onderdrukken en overdrukken.
De binnendrukcoëfficiënt cpi+ of cpi- is afhankelijk van de permeabiliteit van het gebouw en van
zijn binnenindeling.
De waarden van cpe (en dus ook van cp) zullen hoger zijn naarmate het belaste oppervlak kleiner
is.
In dit Rapport komen enkel gevels en daken met één of twee dakschilden aan bod. Voor andere
configuraties verwijzen wij naar de norm NBN EN 1991-1-4 en diens Nationale Bijlage.
Nota 12 : de waarden van cpe,1 zijn bestemd voor de berekening van kleine elementen met een
2
oppervlakte van minder dan of gelijk aan 1 m (zoals gevel- en dakelementen) en hun
bevestigingen. De waarden van cpe,10 zijn de drukcoëfficiënten voor belastingsoppervlakken van
10 m² en kunnen tevens gebruikt worden voor belastingsoppervlakken van meer dan 10 m² (bv.
voor de berekening van de draagstructuur van een gebouw).
Nota 13 : in dit Rapport worden platte daken (d.w.z. daken waarvan de dakhelling begrepen is
tussen -5°< θ < 5°) buiten beschouwing gelaten.
De waarden
• cpe,1, die gelden voor belastingsoppervlakken, kleiner dan 1 m²,
• cpe,10, die gelden voor belastingsoppervlakken, gelijk aan of groter dan 10 m²,
vormen de logaritmische interpolatiegrenzen voor belastingsoppervlakken van 1 < A < 10 m²
volgens de formule cpe,A = cpe,1 - (cpe,1 - cpe,10) log10 A (zie afbeelding 19).
Bij elk ontwerp dient men de vier conventionele windrichtingen in aanmerking te nemen. In het
geval van gevel- of dakelementen, kunnen deze vier richtingen geïntegreerd worden en is het
mogelijk de meest ongunstige situatie te bepalen. Deze redenering mag echter niet worden
veralgemeend zonder de voorafgaande beschouwing van de hoofdconstructies.
Wind θ = 0°
Wind θ = 90°
Men beschikt enkel over de cpe-waarden die overeenkomen met een windrichting loodrecht op
de zijden van het gebouw.
Planzicht
e = minimum
van b of 2h
Wind θ = 0°
D E b
d
2 - Geval e ≥ d
Wind θ = 0° e/5
h
1- Geval e < d A B C
A B h
2- Geval e ≥ d A B
3- Geval e ≥ 5d A
Opstanden
e d-e d
1- Geval e < d 3 - Geval e ≥ 5d
e/5 Wind θ = 0°
Wind θ = 0°
h h
A B C h A h
− Waarde van cpe,1 (1 m²) en cpe,10 (10 m²) afhankelijk van de gebouwzones A, B, C, D en E
In tabel 4 zijn de waarden van cpe,1 (1 m²) en cpe,10 (10 m²) opgegeven. Voor tussenliggen h/d-
waarden dient men een lineaire interpolatie toe te passen.
e 90
e 90
90
°
°
°
/5
e0°/5
e0°
E90°
h d0° / b90°
A0° B0°
B B
90 90
° E °
0°
W
A
in
D A
d
0° 90 90
°
θ=
°
D90°
b 0°
90
/d
A0° B0°
90
e 90
≥ 5di
°
Geval 3 waarbij
ei 5di ei
°
/5
°
θ =0 E90°
nd
Wi
W
h A0°
in
d
A
θ
E 90
=
A °
90
0°
D° 90
°
0°
b 0°
D90°
/d
A0°
90
0 °
°
θ=
nd
Wi d0° / b90°
W
in
d
θ
=
90
°
In de tabellen 5 en 6 zijn de waarden voor cpe,1 (1 m²) en cpe,10 (10 m²) opgegeven, afhankelijk
van de verhouding tussen h/d en e/d.
e = minimum
van b of 2h
e/5
hf
hp e/5
2 1 1 2
Tabel 5 cpe,10.
cpe,10 voor 0,25 < h/d < 5 cpe,10 voor h/d ≤ 0,25
Zones
e < 5d e ≥ 5d e < 5d e ≥ 5d
1 cpe = -0,8 cpe = -0,8
cpe = 0,8 cpe = -1,2 cpe = 0,7 cpe = -1,2
2 cpe = -1,2 cpe = 0,8 cpe = -1,2 cpe = 0,7
cpe = 0,8 cpe = 0,7
Tabel 6 cpe,1.
cpe,1 voor h/d < 5
Zones
e < 5d e ≥ 5d
1 cpe = -1,1
cpe = 1,0 cpe = -1,4
2 cpe = -1,4 cpe = 1,0
cpe = 1,0
1,00
0,95
(i)
0,90
c pe
0,85
(ii)
0,80
0,75
0,70
0,65
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
oppervlak A (m²)2
Oppervlak A (m )
c pe - Gevels - onderdruk
_____ (iii)(iii)
zone ≤ 5d
1 als1 eals
zone e 5d
__ __ (iv)(iv)Aire
zone (m²)
2A- zone
zone 2 - zone
1 als 1
e >als
5de > 5d
-1,4
-1,35
-1,3 (iv)
-1,25
-1,2
-1,15
-1,1
c pe
-1,05
-1
-0,95 (iii
-0,9
-0,85
-0,8 1 10
-0,75
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Oppervlak A (m²)
Daken waarvan de helling meer dan 75° bedraagt ten opzichte van de horizontale kunnen, voor
wat betreft de windbelasting, gelijkgesteld worden met gevels.
Men dient het dak (met inbegrip van de dakoversteken R) in te delen in zones zoals voorgesteld
in afbeelding 25. De te gebruiken referentiehoogte ze is gelijk aan het niveauverschil tussen h en
z = 0.
De drukcoëfficiënten die voor elke zone gebruikt moeten worden, zijn vermeld in tabel 7. Voor
de dakoversteken R verwijzen we naar de voorschriften met betrekking tot elementen in reliëf
(§ 4.1.2.5.4).
Waarde voor cpe,1 (1 m²) en cpe,10 (10 m²), afhankelijk van de zones F, G, H, I van een dak met
één enkel dakschild
Tabel 7 geeft een overzicht van de waarden van cpe,1 (1 m²) en cpe,10 (10 m²), naargelang van de
windrichting en de dakhelling. Voor tussenliggende hellingshoeken kan een lineaire interpolatie
worden toegepast tussen waarden met eenzelfde teken. De waarden F, G, H, I zijn eveneens
opgenomen in tabel 7.
15° -2,4 -2,9 -1,6 -2,4 -1,9 -2,5 -0,8 -1,2 -0,7 -1,2
30° -2,1 -2,9 -1,3 -2,0 -1,5 -2,0 -1,0 -1,3 -0,8 -1,2
45° -1,5 -2,4 -1,3 -2,0 -1,4 -2,0 -1,0 -1,3 -0,9 -1,2
60° -1,2 -2,0 -1,2 -2,0 -1,2 -2,0 -1,0 -1,3 -0,7 -1,2
75° -1,2 -2,0 -1,2 -2,0 -1,2 -2,0 -1,0 -1,3 -0,5
Wind θ = 0° H 0°
G0° b1 H180° G180°
Wind θ = 180°
e1/10 e1/10
e2/4 e2/4
e2/2
H90° Referentiehoogte ze=h
ei = minimum
ei = minimumvan
b
tussen
i en 2h
bi en 2h
bi = loodrecht op de
wind
I90°
b2
Afbeelding 25 Bepaling van de zones van toepassing op daken met één dakschild.
Als de windbelasting bepaald wordt door de integratie van de vier windrichtingen, is het nodig
om de aldus bekomen cpe-waarden (zie afbeelding 28) samen te stellen met de hoeksector die de
meest ongunstige ruwheidscategorie van de vier windrichtingen vertoont : θ = 0°, 90°, 90°(+) en
180°.
Men kan negen verschillende dakzones onderscheiden die elk een specifieke windcombinatie
vertonen (afbeelding 27).
Wind θ = 90°
F0° F180°
e1/4 e1/4
e2/10 F90°Inf G90° F90°sup
e1/10 e1/10
e2/4 e2/4
b2
F0° F180°
e1/4 e1/4
e2/10 F90°Inf G90° F90°sup
e1/10 e1/10
e2/4 e2/4
b2
Afbeelding 27 Dak met één enkel dakschild – Indeling in zones met verschillende
windrichtingscombinaties.
Nota 16 :
Voor gebouwen met bepaalde geometrische vormen, kan men te maken krijgen met de volgende situaties :
1. e2/10 ≥ e1/4
– de zone 3 bedekt de zone 2 (de randzone b2 is breder) : de cpe-waarden van de zone 3 zijn
toepasbaar op de zone 2
– de zone 7 bedekt de zone 8 (de randzone b2 is breder) : de cpe-waarden van de zone 7 zijn
toepasbaar op zone 8
e2/10 ≥ e1/4
e2/10 e1/4
Onderste dakrand Bovenste dakrand
e2/4 e2/4
e2/2 b1/2
1 10 9
e1/10 b2 e1/10
2. e1/10 ≥ e2/4
– de zone 3 bedekt de zone 4 (de randzone b1 is breder) : de cpe-waarden van de zone 3 zijn
toepasbaar op de zone 4
– de zone 7 bedekt de zone 6 (de randzone b1 is breder) : de cpe-waarden van de zone 7 zijn
toepasbaar op de zone 6
Onderste dakrand ee/10 Bovenste dakrand
1 1/10≥ e2e/4
2/4
e2/4 e2/4
e2/10 3 5 7 e1/4
e1/4 2 8 b1/2
10
1 9
e1/10 e1/10
b2
3. e2/2 = b1/2 omdat in de betrokken zone rekening gehouden werd met de cpe-waarden van de zone I90°
van de windrichting θ = 90°(+) en met deze van de zone H90° van de windrichting θ = 90°.
Tabel 8 Zones van cpe afhankelijk van de zones van een dak met één enkel dakschild.
Zones Wind θ = 0° Wind θ = 90° Wind θ = 180° Wind θ = 90° (+)
1. G0 H90 H180 I90
2. F0 H90 H180 I90
3. F0 F90 inf H180 I90
4. H0 F90 inf H180 I90
5. H0 G90 H180 I90
6. H0 F90 sup H180 I90
7. H0 F90 sup F180 I90
8. H0 H90 F180 I90
9. H0 H90 G180 I90
10. H0 H90 H180 I90
Door de integratie van de vier windrichtingen verkrijgt men de grafieken van afbeelding 28,
waarin men naargelang van de dakhelling voor elke zone uit afbeelding 27 de positieve en
negatieve waarden van de buitendrukcoëfficiënten terugvindt voor belastingsoppervlakken A van
1 m² (cpe,1) en van 10 m² (cpe,10). Voor tussenliggende oppervlaktewaarden A verwijzen we naar
afbeelding 19.
Eén Enkelafhellende
enkel dakschild – c- pe,10
daken c pe,10-ccpe,1 – Zone 1 Enkelafhellende
Eén daken
enkel dakschild –c-c -ccpe,1
pe,1–- Zone
Zone 22
pe,1 - Zone 1
pe,10
pe,10
1 1
0,75
0,75
0,5
0,5
0,25
0,25
0
0 -0,25 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75
-0,25 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 -0,5
Dakhelling θ°
-0,5 Dakhelling θ° -0,75
-0,75 -1
-1,25
-1
-1,5
-1,25
-1,75
-1,5 Cpe,10 -2 Cpe,10
-1,75 Cpe,1 -2,25 Cpe,1
-2 -2,5
c pe
c pe
Enkelafhellende daken –- ccpe,10 c-c - Zone 3 Enkelafhellende daken - c pe,10 c pe,1 - Zone 4
Eén enkel dakschild pe,1 – Zone 3
pe,10 pe,1 Eén enkel dakschild – cpe,10-cpe,1 – Zone 4
1 1
0,75 0,75
0,5 0,5
0,25 0,25
0 0
-0,25 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 -0,25 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75
-0,5 -0,5 Dakhelling θ°
Dakhelling θ°
-0,75 -0,75
-1 -1
-1,25 -1,25
-1,5 Cpe,10 -1,5 Cpe,10
-1,75 Cpe,1 -1,75 Cpe,1
-2 -2
-2,25 -2,25
-2,5 -2,5
c pe
Enkelafhellende daken - c pe,10 c pe,1 - Zone 5 Enkelafhellende daken - c c - Zone 6
Eén enkel dakschild – cpe,10-cpe,1 – Zone 5 Eén enkel dakschild – cpe,10 pe,1
pe,10-cpe,1 – Zone 6
1 1
0,75 0,75
0,5 0,5
0,25
0,25
0
0
-0,25 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75
-0,25 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 -0,5
-0,5 -0,75 Dakhelling θ°
Dakhelling θ°
-0,75 -1
-1 -1,25
-1,25 -1,5
-1,75
-1,5 Cpe,10
-2
-1,75 Cpe,1 -2,25 Cpe,10
-2 -2,5
Cpe,1
-2,25 -2,75
-2,5 -3
c pe
c pe
Enkelafhellende daken - c pe,10 pe,1 - Zone 7 Enkelafhellende daken - c pe,10 c pe,1 - Zone 8
Eén enkel dakschild – cpe,10-cpe,1 – Zone 8
1 1
0,75 0,75
0,5 0,5
0,25 0,25
0 0
-0,25 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 -0,25 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75
-0,5 -0,5
-0,75 Dakhelling θ° Dakhelling θ°
-0,75
-1 -1
-1,25 -1,25
-1,5 -1,5
-1,75 -1,75
-2 -2
-2,25 -2,25 Cpe,10
Cpe,10
-2,5 -2,5 Cpe,1
Cpe,1
-2,75 -2,75
-3 -3
c pe
c pe
-2 -1,5
Afbeelding 28 cpe,1- en cpe,10-coëfficiënten voor een dak met één enkel dakschild – Krommen voor
de vier windrichtingen.
Het dak wordt ingedeeld in zones, zoals voorgesteld in afbeelding 29. De te gebruiken
referentiehoogte ze is gelijk aan het niveauverschil tussen z = 0 en h. De drukcoëfficiënten die
voor elke zone gebruikt moeten worden, zijn vermeld in tabel 9.
Waarde van cpe,1 (1 m²) en cpe,10 (10 m²), afhankelijk van de zones F, G, H en I van een dak
met twee dakschilden
Tabel 9 geeft een overzicht van de waarden van cpe,1 (1 m²) en cpe,10 (10 m²), naargelang van
de windrichting en de dakhelling.
Tabel 9 Buitendrukcoëfficiënten van toepassing op daken met twee dakschilden.
Zone voor de windrichtingen θ = 0°, θ = 180°
Hellingshoek α F G H I J
cpe,10 cpe,1 cpe,10 cpe,1 cpe,10 cpe,1 cpe,10 cpe,1 cpe,10 cpe,1
-45° -0,6 -0,6 -0,8 -0,7 -1,0 -1,5
-30° -1,1 -2,0 -0,8 -1,5 -0,8 -0,6 -0,8 -1,4
-15° -2,5 -2,8 -1,3 -2,0 -0,9 -1,2 -0,5 -0,7 -1,2
+0,2 +0,2
-5° -2,3 -2,5 -1,2 -2,0 -0,8 -1,2
-0,6 -0,6
-1,7 -2,5 -1,2 -2,0 -0,6 -1,2 +0,2 +0,2
5°
+0,0 +0,0 +0,0 -0,6 -0,6
-0,9 -2,0 -0,8 -1,5 -0,3 -0,4 -1,0 -1,5
15°
+0,2 +0,2 +0,2 +0,0 +0,0 +0,0
-0,5 -1,5 -0,5 -1,5 -0,2 -0,4 -0,5
30°
+0,7 +0,7 +0,4 +0,0 +0,0
-0,0 -0,0 -0,0 -0,2 -0,3
45°
+0,7 +0,7 +0,6 +0,0 +0,0
60° +0,7 +0,7 +0,7 -0,2 -0,3
75° +0,8 +0,8 +0,8 -0,2 -0,3
Zone voor de windrichting θ = 90°
Hellingshoek α F G H I
cpe,10 cpe,1 cpe,10 cpe,1 cpe,10 cpe,1 cpe,10 cpe,1
-45° -1,4 -2,0 -1,2 -2,0 -1,0 -1,3 -0,9 -1,2
-30° -1,5 -2,1 -1,2 -2,0 -1,0 -1,3 -0,9 -1,2
-15° -1,9 -2,5 -1,2 -2,0 -0,8 -1,2 -0,8 -1,2
-5° -1,8 -2,5 -1,2 -2,0 -0,7 -1,2 -0,6 -1,2
5° -1,6 -2,2 -1,3 -2,0 -0,7 -1,2 -0,6
15° -1,3 -2,0 -1,3 -2,0 -0,6 -1,2 -0,5
30° -1,1 -1,5 -1,4 -2,0 -0,8 -1,2 -0,5
45° -1,1 -1,5 -1,4 -2,0 -0,9 -1,2 -0,5
60° -1,1 -1,5 -1,2 -2,0 -0,8 -1,0 -0,5
75° -1,1 -1,5 -1,2 -2,0 -0,8 -1,0 -0,5
Nota 1 : bij θ = 0°, slaat de druk op het dakschild tegen de wind (hellingshoek α gaande van -5° tot +45°) zeer snel
om van een positieve tot een negatieve waarde. Dit verklaart waarom er voor deze hellingen zowel positieve als
negatieve waarden opgenomen zijn. Voor deze daken dient men vier situaties te beschouwen waarbij de grootste of
de kleinste waarden uit de zones F, G en H gecombineerd worden met de grootste of de kleinste waarden uit de
zones I en J. Het mengen van positieve en negatieve waarden op eenzelfde dakschild is niet toegelaten.
Nota 2 : voor tussenliggende hellingshoeken met hetzelfde teken kan een lineaire interpolatie uitgevoerd worden
tussen waarden met hetzelfde teken (men mag geen interpolatie uitvoeren tussen α = +5° en α = -5°; in dit geval
dient men de gegevens te gebruiken die in § 7.2.3 van de norm EN 1991-1-4 opgenomen zijn voor dakterassen). De
waarden gelijk aan 0,0 zijn opgegeven met het oog op deze interpolatie.
Wind θ = 0°
G0° H 0° J 0° I 0° b1 I180° J180° H180° G180°
Wind θ = 180°
e1/10 e1/10 e1/10
e1/10
e2/4 e2/4
Referentiehoogte ze=h
e2/2
H90° H90° ei = minimum
ei = minimum
van bi en 2h
tussen bi en 2h
bbi
i = loodrecht op de
wind
I90° I90°
b2
Afbeelding 29 Bepaling van de zones van een dak met twee dakschilden.
Als de windbelasting bepaald wordt door de integratie van de vier windrichtingen, is het nodig
om de aldus bekomen cpe-coëfficiënten (zie afbeelding 32) samen te stellen met de hoeksector
die de meest ongunstige ruwheidscategorie van de vier windrichtingen vertoont : θ = 0°, 90°,
90°(+) en 180°. Aan de hand van de zones F, G, H, I en J uit afbeelding 29 worden in afbeelding
30 de vier windrichtingen θ = 0°, 90°, 90°(+) en 180° gecombineerd.
Wind θ = 90°
e2/4 e2/4
I180° H180°
G0°
H90°(+) H90°(+) G180°
e2/2 J J 0°
H0° 180° I
F0° I90° I90° 0° F180°
e1/4 e1/4
e2/10 F90°(+) G90°(+) G90°(+) F90°(+)
Gelet op de symmetrie van het gebouw en van de windbelasting, kan men acht windzones
onderscheiden, die elk een specifieke windcombinatie vertonen (afbeelding 31). Zodoende
verkrijgt men de tabel 10 die opgesteld moet worden voor cpe,1 en cpe,10 en voor hoeken van
-45°, -30°, -15°, -5°, 5°, 15°, 30°, 45°, 60° en 75°.
Wind θ = 90°
e2/4 e2/4
e2/10 3 F90°4 5
G90° 6 G90° F90°
e1/4 e1/4
F20° H90° H90° F180°
e2/2 I90°(+) I90°(+) b1
Wind θ = 0° 8H 7 J 0° I 0° Wind θ = 180 °
1 0°
G0° I J180° G180°
180° H180°
I180° H180°
G0° H90°(+) J180° H90°(+) G180°
e2/2 H0° J 0° I 0°
F0° I90° I90° F180°
e1/4 e1/4
e2/10 F90°(+) G90°(+) G90°(+) F90°(+)
e1/10 e1/10 e1/10 e1/10
e2/4 e2/4
b2
Wind θ = 90°(+)
e1/4 e2/10 3 4 5 6
e1/4
e2/2 b1/2
1 8 7
2. e1/10 ≥ e2/4 : de zone 3 bedekt de zone 4 (de randzone b1 is breder) : de cpe-waarden van de zone 3
zijn toepasbaar op de zone 4
e1/10 ≥ e2/4
Onderste dakrand e1/10 e2/4 Nok
e2/4
e2/10 3 5 6
e1/4 2 b1/2
8 7
e1/10 e1/10
b2/2 e1/10
3. e2/2 = b1/2 omdat in de zone 10 rekening gehouden werd met de cpe-waarden van de zone I90° van de
windrichting θ = 90°(+) en met deze van de zone H90° van de windrichting θ = 90°.
Tabel 10 Zones van cpe afhankelijk van de zones van een dak met twee dakschilden.
Zones Wind θ = 0° Wind θ = 90° Wind θ = 180° Wind θ = 90° (+)
1 G0 H90 I180 I90
2 F0 H90 I180 I90
3 F0 F90 I180 I90
4 H0 F90 I180 I90
5 H0 G90 I180 I90
6 H0 G90 J180 I90
7 H0 H90 J180 I90
8 H0 H90 I180 I90
c pe
Dubbel afhellende daken c pe,10 , c pe,1 - Zone 2
Twee dakschilden – cpe,10-cpe,1 – Zone 1 Twee dakschilden – cpe,10-cpe,1 – Zone 2
0,8 0,8
Cpe,10 Cpe,10
0,6 Cpe,1 0,6 Cpe,1
-0,2 -45 -40 -35 -30 -25 -20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 -0,4
Dakhelling θ°
-0,6
-0,4
Dakhelling θ° -0,8
-0,6 -1
-0,8 -1,2
-1,4
-1
-1,6
-1,2 -1,8
-1,4 -2
-2,2
-1,6
-2,4
-1,8 -2,6
-2 -2,8
c pe
c pe
Dubbel afhellende daken c pe,10 , c pe,1 - Zone 3 Dubbel afhellende daken c pe,10 , c pe,1 - Zone 4
Twee dakschilden – cpe,10-cpe,1 – Zone 3 Twee dakschilden – cpe,10-cpe,1 – Zone 4
0,8 0,9
Cpe,10
0,7 Cpe,10
0,6 Cpe,1
Cpe,1
0,4 Cpe,10 0,5
Cpe,10
0,2 Cpe,1 0,3
Cpe,1
0 0,1
-0,2 -45 -40 -35 -30 -25 -20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 -0,1
-45 -40 -35 -30 -25 -20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75
-0,4 -0,3
-0,6 -0,5
Dakhelling θ° Dakhelling θ°
-0,8 -0,7
-1 -0,9
-1,2 -1,1
-1,4 -1,3
-1,6 -1,5
-1,8 -1,7
-2 -1,9
-2,2 -2,1
-2,4 -2,3
-2,6 -2,5
-2,8
c pe
cpe
Twee
Dubbel dakschilden
afhellende pe,10,-c
daken–ccpe,10 c pe,1 – Zone 5 Twee dakschilden
daken c–pe,10
cpe,10
, c-c pe,1 – Zone 6
pe,1 - Zone 5 Dubbel afhellende pe,1 - Zone 6
0,9
Cpe,10 1 Cpe,10
0,7 Cpe,1 0,8 Cpe,1
0,5 Cpe,10 0,6 Cpe,10
Cpe,1 Cpe,1
0,3 0,4
0,1 0,2
-0,1 -45 -40 -35 -30 -25 -20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75
0
-0,3 -0,2 -45 -40 -35 -30 -25 -20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75
c pe
0,3 0,2
0,1 0
-0,1 -45 -40 -35 -30 -25 -20 -15 -10 -5 0 -45 -40 -35 -30 -25 -20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75
5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 -0,2
-0,3 Dakhelling θ°
Dakhelling θ° -0,4
-0,5
-0,6
-0,7
-0,9 -0,8
-1,1 -1
-1,3 -1,2
-1,5 -1,4
Men dient ervan uit te gaan dat de binnendruk en de buitendruk gelijktijdig uitgeoefend worden.
Voor elke combinatie van mogelijke openingen (en andere oorzaken van luchtlekken) moet de
meest ongunstige drukcombinatie beschouwd worden.
Deze regel is van toepassing op het merendeel der gevallen. Wanneer het onmogelijk blijkt of
niet gerechtvaardigd is om de permeabiliteitscoëfficënt μ te evalueren (zie § 4.1.2.5.3.2) voor
een specifiek geval – bijvoorbeeld indien er onzekerheid bestaat over het feit of de
gevelopeningen (deuren, vensters, …) open of gesloten zijn –, dient men aan cpi de meest
ongunstige waarde van +0,2 en -0,3 toe te kennen.
In het geval van gevelopeningen die tijdens het gebruik open kunnen blijven, is de
binnendrukcoëfficiënt cpi afhankelijk van de afmetingen van de gevelopeningen en de verdeling
ervan in de gebouwschil.
Beperking : wanneer het totale oppervlak van de verschillende openingen in minstens twee
zijden van het gebouw (gevels of dak) 30 % van het oppervlak van deze zijden
vertegenwoordigt, dient men de op de constructie uitgeoefende belastingen niet te berekenen aan
de hand van de regels uit deze paragraaf, maar is het aanbevolen om de regels voor alleenstaande
constructies te gebruiken, gedefinieerd in de §§ 7.3 en 7.4. van de norm NBN EN 1991-1-4.
Deze situaties worden niet behandeld in dit Rapport.
Nota 18 : als men het heeft over de openingen van een gebouw dient men niet alleen de kleine
gevelopeningen in open toestand, de opengaande vleugels, de schoorstenen, … te beschouwen,
maar ook de intrinsieke permeabiliteit, zoals de luchtlekken rondom de deuren, vensters en
technische installaties, en de lekken doorheen de gebouwschil. De intrinsieke permeabiliteit
schommelt doorgaans tussen 0,01 % en 0,1 % van het geveloppervlak.
Een zijde van een gebouw wordt doorgaans als dominant beschouwd wanneer de oppervlakte
van de openingen in deze zijde minstens gelijk is aan het dubbel van de oppervlakte van de
opningen en de luchtlekken in de andere zijden van het gebouw.
Wanneer deze openingen zich bevinden in zones waar een verschillende buitendruk heerst, is het
aanbevolen om een gemiddelde oppervlaktegewogen cpe-waarde te gebruiken.
Als de oppervlakte van de openingen in de dominante zijde 2 tot 3 keer groter is dan de
oppervlakte van de openingen in de andere zijden, kan men voor de bepaling van cpi overgaan
tot een lineaire interpolatie tussen (a) en (b).
Voor gebouwen zonder dominante zijde dient men de binnendrukcoëfficiënt cpi te bepalen aan
de hand van afbeelding 33. De coëfficiënt cpi is immers afhankelijk van de verhouding tussen de
hoogte en de diepte van het gebouw (h/d) en van de permeabiliteitscoëfficiënt μ voor elke
windrichting θ. De permeabiliteitscoëfficiënt μ wordt bepaald met behulp van de volgende
uitdrukking :
μ=
∑ de oppervlakte van deopeningen waarvoor cpe negatief isof gelijk isaan 0
∑ de oppervlakte van alle openingen
Nota 19 : voor de waarden tussen h/d = 0,25 en h/d = 1,0 mag een lineaire interpolatie
worden toegepast.
c pi
0,4 0,33
0,35
0,3
0,25
0,2
0,15
0,1
0,05
0 μ
-0,05 0,3 0,35 0,4 0,45 0,5 0,55 0,6 0,65 0,7 0,75 0,8 0,85 0,9 0,95 1
-0,1
-0,15
-0,2
-0,25 _ _ cpicpi ≤ 0,25)
(h/d(h/d 0,25)
-0,3 cpi (h/d>1,0)
___ cpi (h/d > 1,0)
-0,35
-0,4
-0,45
-0,5
-0,55 0,33
Nota 20 : dit diagram is van toepassing op gevels en op daken van gebouwen met of zonder
binnenwanden.
Als vereenvoudigde hypothese wordt er in de formules ter bepaling van de rekenwaarden voor
de belastingen van uitgegaan dat de referentiehoogte voor de binnendruk zi gelijk is aan de
referentiehoogte voor de buitendruk ze (zie § 4.6).
Nota 22 : de controle van de toevallige (accidentele) ontwerpsituatie is erg belangrijk voor hoge
binnenwanden (met een groot risico op gevaar), die weerstand moeten bieden aan de volledige
externe windbelasting, vermits er openingen aanwezig zijn in de gebouwschil.
De uitgeoefende winddruk moet voor elke wand (of gebouwschil) afzonderlijk berekend
worden.
De permeabiliteit μ van een wand wordt gedefinieerd als de verhouding tussen de totale
oppervlakte van de luchtlekken en de totale wandoppervlakte. Een wand wordt als
ondoordringbaar beschouwd als de waarde van µ kleiner is dan 0,1 %.
Wanneer één enkele wand permeabel (luchtdoorlaatbaar) blijkt te zijn, dient men de winddruk
op de ondoordringbare wand te bepalen aan de hand van het verschil tussen de binnendruk en de
buitendruk van de wind, zoals voorgestel in afbeelding 34.
We1 W e2
Nota 23 : het is raadzaam om de winddruk op de stijfste wand gelijk te stellen aan het verschil
tussen de binnen- en de buitendruk.
Bovenstaande regels zijn niet van toepassing in aanwezigheid van luchttoevoeropeningen die de
spouw verbinden met een andere zijde van het gebouw dan deze waarin de gevel zich bevindt
(afbeelding 35 (b)).
(a)
(b)
De cp-coëfficiënten die men in aanmerking dient te nemen voor elementen in reliëf op een gevel
of een dak (vrijstaande muren, luifels, opstanden) zijn weergegeven in afbeelding 36
(dakterassen worden in dit document niet behandeld).
Voor de luifels die in het dakvlak gelegen zijn en voor de opstanden moet er langs de hoekzones
(afbeelding 25, afbeelding 29 - zones F) een drukcoëfficënt cf gehanteerd worden, die gelijk is
aan het verschil tussen de coëfficiënt cpe die overeenkomt met zone F uit tabel 7 of tabel 9 en de
coëfficiënt cpe die overeenkomt met zone D uit tabel 4.
Op elementen met een oppervlakte kleiner dan 10 m² zijn de overige hoofdstukken van
toepassing.
Wind
Wind
Wind
Indien het volume slechts een deel van de gevel inneemt (zie afbeelding 37), is de volgende
regel van toepassing :
• A de kleinste waarde van h, b1, b2
• B de grootste waarde van c, d1, d2
• X de kleinste waarde van x1, x2.
Afbeelding 37 Volumes die slechts een deel van de gevel of het dak innemen.
Indien het volume slechts een deel van het dak inneemt (zie afbeelding 37), mogen voor het
glazen dak de volgende zones buiten beschouwing gelaten worden :
1. de hoekzones (F : zie afbeelding 25 of afbeelding 29; zones 3 en 7 : zie afbeelding 27;
zones 3 en 6 : afbeelding 31) :
a. indien de hoek van het glazen dak minstens met de in afbeelding 37 aangegeven waarden
(e1/8 en e2/8) van de overeenkomstige hoek van het dak verwijderd is4
b. indien de hoogte van de hoekzone van het glazen dak ten opzichte van de hoek van het dak
kleiner is dan 0,1 keer de hoogte van de overeenkomstige hoek
2. de randzones (G : zie afbeelding 25 of afbeelding 29; zones 1, 2, 8 en 9 : zie afbeelding 27;
zones 1, 2 en 7 : zie afbeelding 31) indien de twee hoekzones (zie 1. hierboven) die grenzen
aan de dakrand niet in aanmerking genomen worden.
4
Ter herinnering : e1 = minimale waarde van b1 en 2h; e2 = minimale waarde van b2 en 2h.
Gewoonlijk wordt het eigengewicht gk uitgedrukt als de som van de elementen die een druk
uitoefenen op het te berekenen element :
gk = Σi ρi Vi
waarbij ρi = het volumieke gewicht van het element i
Vi = het volume van het element i.
Deze belasting kan zowel een puntlast als een lineaire belasting zijn.
Deze specificaties zijn van toepassing voor de hellende wanden van daken met één of twee
dakschilden, die gekenmerkt zijn door duidelijke onderbrekingen. Voor andere situaties
verwijzen we naar de norm NBN EN 1991-1-3.
sk
700
600
500
400
A(m)
300
sk
200
100
0
0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9 1 1,1 1,2
Sk (KN/m²)
Afbeelding 38 Sneeuwbelasting.
Coefficients de forme
Vormcoëfficiënt
1,7
1,6
1,5 μ2
1,4
1,3
1,2
1,1 μ1
1
0,9 μ2
μ
0,8 μ1
0,7
0,6
0,5
0,4
0,3
0,2
0,1
0
0 10 20 30 40 50 60 70
Pente de toiture α°
Dakhelling α°
Afbeelding 39 Vormcoëfficiënten voor de sneeuwbelastingen – Hellende daken.
De coëfficiënten voor de sneeuwbelasting die gebruikt zouden moeten worden voor een dak
tegen een grote opgaande constructie kunnen gedefinieerd worden als volgt :
− μ 1 = 0,8 (in de veronderstelling van een lager gelegen plat dak)
Nota 24 : indien b2 < ls moet de coëfficiënt aan de rand van het onderste dak bepaald worden
door interpolatie tussen µ1 en µ2, en moet de grens van de sneeuwbelasting ingekort worden tot
aan de grens van het onderste dak (b2).
(i)
(i) µ1
µ1 b2
(ii)
(ii) µs µs
µ2 µ2
µw µw
µ1 µ1
ls ls
α α
h h
b1 b2 b1 b2 (<ls)
Nota 25 : wij willen erop wijzen dat de µ-coëfficiënten geen rekening houden met de effecten
van een impact van een grote hoeveelheid sneeuw, afkomstig van het bovenste dak, vermits deze
situatie uitzonderlijk is. Doorgaans valt de sneeuw geleidelijk en met kleine hoeveelheden van het
bovenste dak naar beneden naarmate het sneeuwtapijt van het dak schuift en zijn de effecten
van deze impact gering in vergelijking tot de totale statische rekenbelasting. Dit geldt des te meer
indien het dak uitgerust is met bakgoten of met sneeuwbarrières.
Om een einde te maken aan deze verwarrende situatie heeft dit document zich tot doel gesteld
om de bestaande eisen samen te vatten en aanbevelingen te formuleren voor de beoordeling van
gevels die volgens de ontwerpvoorwaarden een borstweringsfunctie moeten vervullen.
4.4.2. Beoordelingsparameters
De valhoogte hc is de hoogte vanaf het niveau van de vloer onderaan tot het hoogste niveau van
het vaste kader (zie afbeeldingen hierna).
De twee zijden van de gevel, d.w.z. zowel langs binnen als langs buiten, kunnen toegankelijk
zijn. Volgens de norm NBN B 25-002-1 dient men plaatsen die rechtstreeks toegankelijk zijn
voor het publiek als volgt te onderscheiden van plaatsen die niet rechtstreeks toegankelijk zijn
voor het publiek :
- publiek toegankelijke plaatsen zijn plaatsen waar zich een groot en onbepaald aantal personen
kan ophouden : trottoirs, aangelegde paden, speelplaatsen, ingangen van gebouwen die
Statische belastingen kunnen omschreven worden als het (al dan niet aanzienlijke) gedrum van
een bewegende mensenmassa dat geen aanleiding geeft tot schokken, maar wel tot een druk op
de bescherming. Deze belastingen zijn genormaliseerd in de Eurocode NBN EN 1991-1-1
(§ 6.4), die deze beschouwt als horizontale belastingen qk op borstweringen en voor het
preciseren van de bijkomende belastingen verwijst naar de ontwerpnorm prNBN B 03-004
‘Borstweringen’ (in voorbereiding), vermits deze de bijkomende verticale belastingen definieert.
Men kan vier belastingen onderscheiden, die weergegeven worden door het symbool Ab om ze
niet te verwarren met andere belastingen (afbeelding 43) :
− drie horizontale belastingen Ah :
1. qk,h : een lineaire horizontale kracht die gelijkmatig op de gevelstructuur (dwarsregel)
wordt uitgeoefend ter hoogte van de beschermingshoogte H, gelegen tussen 800 en 1200
mm van de afgewerkte vloer, of bij gebrek aan een structuur, tussen 800 en 1200 mm van
de afgewerkte vloer op het vulelement op de meest ongunstige hoogte. In het laatste
geval (vulelement) dient men de kracht te laten aangrijpen over een breedte van 100 mm
2. Qkh,1 : een geconcentreerde horizontale kracht voor de plaatselijke controle ter hoogte
van de beschermingshoogte H, die wordt uitgeoefend op een vierkant oppervlak (100 mm
x 100 mm) op de meest ongunstige plaats
Wanneer de ontwerpvoorwaarden zodanig zijn dat er geen berekening kan uitgevoerd worden
(bv. als gevolg van de materiaaleigenschappen, de assemblagetechnieken, …) of dat deze geen
bevredigende controle oplevert, moet de stabiliteit onder statische belasting worden nagegaan
aan de hand van proeven volgens de ontwerpnorm prNBN B 03-004 ‘Borstweringen’ (in
voorbereiding), rekening houdend met de ligging van de gevel.
De controle onder dynamische belastingen gebeurt door middel van schokproeven volgens de
norm NBN B 25-002-1 (§ 5.2.2.10.2 of § 5.2.3.10.2) naargelang van de ontwerpsituatie. De
plaatsen waar de schokken uitgeoefend worden, zijn weerggeven in § 4.4.2.5.4.
Nota 27 : de norm NBN EN 13049 (Ramen. Botsing met een zacht en zwaar lichaam) stelt de
aangrijpingspunten voor de schokken voor. Ze preciseert echter ook dat men één prototype per
aangrijpingspunt mag gebruiken.
We willen erop wijzen dat de kracht Qkv,3 enkel van toepassing is voor opengaande
schrijnwerkelementen indien er een dwarsregel aanwezig is waarop de verticale belasting kan
aangrijpen. In de praktijk zou het element waarop de belasting uitgeoefend wordt een minimale
breedte van 100 mm moeten vertonen om in aanmerking te komen.
De symbolen die gebruikt worden om de belastingen weer te geven, zijn opgenomen in tabel 16.
Tabel 16 Symbool en voorstelling van de belastingen Ab.
Symbool Belastingen Ab Voorstelling
Lineaire horizontale kracht op de beschermingshoogte
4.4.2.6.1. Algemeenheden
De belangrijkste ontwerpparameters voor het risico – en dus ook voor de keuze van de prestaties
voor het buitenschrijnwerk – zijn :
• de referentiehoogte voor de beschermingshoogte h (zie § 4.4.2.3)
• de valhoogte hc (zie § 4.4.2.2)
• de aanwezigheid van vaste en opengaande delen
• de hoogte he tussen het grondniveau buiten en het hoogste niveau van het vaste kader
(dwarsregel) van het schrijnwerk. De externe schokproeven zijn slechts van toepassing
wanneer he ≤ H
• de beschermingshoogte H (zie § 4.4.2.1).
Indien het buitenschrijnwerk toegankelijk is langs beide zijden (menselijke activiteitenzones aan
weerszijden van het schrijnwerk) volgens de voorwaarden, gedefinieerd in § 5.2.2.10.2 of
§ 5.2.3.10.2 van NBN B 25-002-1 (h < 0,9 m en/of he < 0,9 m), moeten de statische en
dynamische belastingen voor de borstweringsfunctie zowel van binnen naar buiten als van
buiten naar binnen worden uitgeoefend (zie voorbeeld in afbeelding 43 en de voorschriften van
§ 4.4).
Wanneer de referentiehoogte van de steunmuur groter is dan of gelijk is aan H, hoeft het
buitenschrijnwerk normaalgesproken geen borstweringsfunctie te vervullen, vermits de
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 68
2009
beschermingshoogte toereikend is (zie § 2.2.8). In dit geval dient men voor de
borstweringsfunctie van het schrijnwerk geen enkele controle uit te voeren, noch door
berekening, noch op basis van proeven. Wat het glastype betreft, schrijft de norm NBN S 23-002
(§ 4.4.2.2.1, geval 3, tabel 5) evenmin veiligheidsglas voor. De toepassing van veiligheidsglas
wordt alleen aanbevolen wanneer het gebouw tot een specifieke gebruikscategorie behoort en
indien er in de ontwerpsituatie redelijkerwijze andere schokken voorzienbaar zien dan
accidentele schokken, veroorzaakt door een menselijk lichaam (bv. schokken veroorzaakt door
een bal in een sportzaal, op een speelplaats).
Afbeelding 48 Veiligheid van personen – Steunmuur met een hoogte gelijk aan de
beschermingshoogte H.
4.4.2.6.3. Hoogte van een steunmuur of van een tegengevel indien h < H en voor een
valhoogte hc ≤ 1,50 m
Gelet op de definitie van de borstweringsfunctie uit § 2.2.8, moet in dit geval enkel de preventie
van verwondingen door contact met grote glasscherven worden verzekerd. Vermits de valhoogte
hc ≤ 1,50 m, is de bescherming tegen struikelen en uit het venster vallen normaalgesproken
immers niet noodzakelijk. Dit impliceert dat :
− dezelfde voorschriften van kracht zullen zijn, ongeacht het feit of het buitenschrijnwerk
(venster of gordijngevel) nu opengaande delen omvat of niet
− voor het schrijnwerk enkel de controle onder dynamische belasting (schokproeven) dient
uitgevoerd te worden.
4.4.2.6.4. Hoogte van een steunmuur of van een tegengevel indien h < H en voor een
valhoogte hc > 1,50 m
Indien er op een hoogte ht < 0,45 m boven het niveau van de afgewerkte vloer een dorpel of een
ander element met een breedte e van meer dan 0,3 m aanwezig is, waarop het mogelijk is een
voet te plaatsen, wordt de beschermingshoogte H berekend vanaf het hoogste niveau van dit
element (zie afbeelding 50B).
Wat het glastype betreft, schrijft de norm NBN S 23-002 (§ 4.4.2.2.1, geval 2, tabel 5) een
veiligheidsglas van het breuktype B (gelaagd glas) voor. Om de correcte keuze van het glastype
mogelijk te maken, kan men een beroep doen op § 4.4.2 van de norm.
Gelet op de definitie van de borstweringsfunctie (§ 2.2.8), kan het buitenschrijnwerk in dit geval
enkel de preventie van verwondingen door contact met grote glasscherven verzekeren. Zodra :
− de gevel een opengaande vleugel bevat waarlangs de doorgang van een menselijk lichaam
mogelijk is,
− de hoogte van de steunmuur h < H,
− de valhoogte hc > 1,50 m,
is het immers noodzakelijk het risico op struikelen en door het venster vallen te waarborgen.
Deze functies kunnen niet vervuld worden door het schrijnwerk.
Indien er op een hoogte ht < 0,45 m boven het niveau van de afgewerkte vloer een dorpel of een
ander element met een breedte e van meer dan 0,3 m aanwezig is, waarop het mogelijk is een
voet te plaatsen, wordt de beschermingshoogte H berekend vanaf het hoogste niveau van dit
element (zie afbeelding 51B).
Afbeelding 51 Veiligheid van personen – Steunmuur h < H en hc > 1,0 m – Schrijnwerk met
opengaande vleugel – Gevallen A, B, C.
Wat het glastype betreft, schrijft de norm NBN S 23-002 (§ 4.4.2.2.1, geval 2) voor de situaties
A en B (afbeelding 51) het gebruik van veiligheidsglas van het breuktype C (gehard glas) of B
(gelaagd glas) voor. Voor situatie C legt de norm het gebruik van een breuktype A (floatglas) op.
Om de correcte keuze van het glastype mogelijk te maken, kan men een beroep doen op § 4.4.2
van de norm.
In het geval D uit afbeelding 52, zorgen de borstwering en de vensterborstwering er samen voor
dat de wand een borstweringsfunctie kan vervullen. Het voorkomen van struikelen wordt
verzekerd door de borstwering, terwijl een val uit het venster wordt tegengegaan door de
borstwering en de vensterborstwering samen. De vensterborstwering moet dus behandeld
worden in overeenstemming met de eisen uit § 4.4.2.6.4.1 en de borstwering volgens de norm
NBN B 03-004. De opengaande vleugel moet op zijn beurt in staat zijn om het risico op
verwondingen door contact te minimaliseren. Om de juiste keuze van het glastype mogelijk te
maken, kan men een beroep doen op de norm NBN S 23-002 (§ 4.4.2).
Wanneer er geen valgevaar bestaat, d.w.z. indien hc ≤ 1,5 m moet de controle van de prestaties
in deze tabellen enkel beschouwd worden als een aanbeveling. Wanneer het risico op vallen
daarentegen reëel is, d.w.z. als h < H en hc > 1,5 m, moet het geheel der controles uitgevoerd
worden.
Wat de dynamische belastingen (schokken) betreft, kan men voor bijkomende informatie terecht
in de norm NBN B 25-002-1.
Het eigengewicht gk is een verticale blijvende (permanente) belasting. Deze wordt uitgedrukt in
N/m² (Pa), in N/strekkende meter of in N, en kan ontbonden worden in :
− een component loodrecht op de constructie, gk┴, die een moment veroorzaakt :
gk┴ = gk . cos(θ)
− een evenwijdige component, gk//, die een axiale belasting teweegbrengt in de stijlen en een
moment in de dwarsregels : gk// = gk . sin (θ).
4.5.3. Sneeuw
θ° θ°
Afbeelding 53 Ontbinding van de windbelasting, het eigengewicht, de sneeuwbelasting en de
belastingen veroorzaakt door de borstweringsfunctie.
De veranderlijke (variabele) belastingen die in aanmerking genomen werden in dit Rapport, zijn
de windbelasitng, de sneeuwbelasting en de belastingen veroorzaakt door de
borstweringsfunctie. De voornaamste blijvende (permanente) belasting is het eigengewicht.
Qkv,3 is enkel
van toepassing
in geval van een
opengaande
vleugel
E//
E┴
y// y┴
E//
E┴
θ°
y┴
Om de resulterende belastingen evenwijdig met (E//) en loodrecht op (E┴) het berekende element te
kunnen bekomen, dient men de verschillende belastingen (eigengewicht, wind, sneeuw,
borstweringsfunctie, zie § 4.5) te ontbinden.
Gelet op de aanwezigheid van w (zie § 4.1) en gk (zie § 4.2), en rekening houdend met de
verschillende coëfficiënten voor de grenstoestanden, wordt de belasting Fd(g,w) :
− in de gebruiksgrenstoestand :
Fd (g,w) = gk + ψ 1.w
Fd (g,w) = gk + ψ 1. ce(z)qref 50jaar cprob² . cp
− in de uiterste grenstoestand :
Fd (g,w) = γG .gk + γQ .w
Fd (g,w) = γG gk + γQ. ce(z)qref 50jaar cprob² . cp
De belastingen gk en sk worden opgegeven ten aanzien van de verticale. In geval van een hellend
bouwwerk dient men de belastingen te ontbinden volgens de helling van de as, aan de hand waarvan
de berekening wordt uitgevoerd (E// en E┴, zie afbeelding 56). Gelet op de aanwezigheid van sk (zie
§ 4.3) en gk (zie § 4.2), en rekening houdend met de verschillende coëfficiënten voor de
grenstoestanden, wordt de belasting Fd(g,s) :
− in de gebruiksgrenstoestand : Fd(g,s) = gk + rsk.μ i .sk
− in de uiterste grenstoestand : Fd(g,s) = γG .gk + rsk.μ i .γQ .sk.
Gelet op de aanwezigheid van sk (zie § 4.3), gk (zie § 4.2) en w (zie § 4.1), en rekening houdend met
de verschillende coëfficiënten voor de grenstoestanden, moet de meest ongunstige van de volgende
twee combinaties in aanmerking genomen worden :
− ofwel is de dominante veranderlijke belasting de sneeuw en de begeleidende belasting de wind :
Fd(C1) = rekenwaarde voor de gecombineerde belasting door het eigengewicht, sneeuw en de wind
− ofwel is de dominante veranderlijke belasting de wind en de begeleidende belasting de sneeuw :
Fd(C2) = rekenwaarde voor de gecombineerde belasting door het eigengewicht, de wind en sneeuw.
In de gebruiksgrenstoestand
Tabel 29 Bepaling van de belasting veroorzaakt door het eigengewicht en sneeuw Fd(g, s) op hellende
schrijnwerkelementen (2).
De fundamentele combinatie is van toepassing. In dit geval is ψ0 = 0,3 (zie ANB NBN EN 1990,
tabel A 1.1, nota (3)) en
− Fd (C1) : Fd (C1) = γG .gk + γQ . rsk. μ i .sk + γQ ψ0 .w
Fd (C1) = γG .gk + γQ . rsk. μ i.sk + γQ ψ0 .ce(z)qref 50jaar cprob² . cp
− Fd (C2) : Fd (C2) = γG gk + γQ .w+ γQ .ψ0 . rsk. μ i.sk
Fd (C2) = γG .gk + γQ ce(z)qref 50jaar cprob² . cp + γQ ψ0 . rsk. μ i.sk
waarbij
− Fd(X) : de rekenwaarde van de belastingscombinatie
− γQ : de partiële coëfficiënt voor de wind of de sneeuw
− ψ0 : de coëfficiënt voor de combinatiewaarde voor de wind of de sneeuw
− ψ1 : de begeleidende coëfficiënt voor de windbelasting
− γM : de partiële coëfficiënt voor de materialen (zie hoofdstuk 5)
− Xd : de rekenwaarde voor de materialen (zie hoofdstuk 5).
Het heeft geen zin om rekening te houden met de wind in onderdruk. In voorkomend geval zou
het eigengewicht immers een gunstig effect hebben (γG,inf = 1), net zoals de sneeuw (γQ,inf = 0),
en komen we terug tot het geval Fd(g,w) dat hiervoor reeds geanalyseerd werd.
Wanneer er geen leuning of dwarsregel voorhanden is die in staat is de belastingen qk,h, Qkh,1 en
Qkh,2 op te nemen, moeten deze belastingen in aanmerking genomen worden bij de
dimensionering van de vulpanelen, voor zover dit aanbevolen wordt in de tabellen 17 tot 19 (zie
ook voorbeelden uit de afbeeldingen 43, 45 en 47 en uit § 4.4).
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk
2009 98
4.6.3.4.4. Belastingscombinatie veroorzaakt door de borstweringsfunctie, door het
eigengewicht en de wind
In deze vergelijkingen is :
− Fd(X) : de rekenwaarde voor de belastingscombinatie
− γQ : de partiële coëfficiënt voor de wind
− γG : de partiële coëfficiënt voor het eigengewicht
− ψ0 : de begeleidende coëfficiënt voor de combinatiewaarde van de wind
− ψ1 : de begeleidende coëfficiënt voor de belastingen veroorzaakt door de borstweringsfunctie
− ψ2 : de begeleidende coëfficiënt voor de quasi-blijvende windbelasting
− γM : de partiële coëfficiënt voor de materialen (zie hoofdstuk 5)
− Xd : de rekenwaarde voor de materialen (zie hoofdstuk 5).
Fd2,1 (C2) = γG,sup gk + γQ Qkh,1+ ψ0 γQ w Fd2,1 (C2) = 1,2 gk + 1,35 Qkh,1 + 0,4 w
Fd2,2 (C2) = γG,inf gk + γQ Qkh,1+ ψ0 γQ w Zie Eurocodes en Fd2,2 (C2) = 1,0 gk + 1,35 Qkh,1 + 0,4 w
normen
Fd3,1 (C3) = γG,sup gk + γQ Qkh,2 + ψ0 γQ w –
Fd3,2 (C3) = γG,inf gk + γQ Qkh,2+ ψ0 γQ w –
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 100
2009
Parameters Secundaire constructie
Partiële coëfficiënten en begeleidende γG,sup γG,inf γQ ψ0 ψ1 ψ2
coëfficiënten 1,15 1,0 1,25 0,3 0,7 0,0
Waarden voor de belastingscombinatie
Gebruiksgrenstoestanden (GGT) (6)
Fd(C1) = gk +ψ1.qk,h +ψ2 w Fd1 (C1) = gk + 0,7.qk,h
Fd(C2) = gk +ψ1.Qkh,1 +ψ2 w Fd2 (C2) = gk + 0,7.Qkh,1
Fd(C3) = gk +ψ1.Qkh,2 + ψ2 w Fd3 (C3) = gk + 0,7.Qkh,2 (5)
Fd(C4) = gk + ψ1.Qkv,3 +ψ2 w Fd4 (C4) = gk + 0,7.Qkv,3
Uiterste grenstoestanden (UGT) (2) (6)
Fd1,1 (C1) = γG,sup gk + γQ qk,h + ψ0 γQ w Fd1,1 (C1) = 1,15 gk + 1,25 qk,h+ 0,375 w
Fd1,2 (C1 ) = γG,inf gk + γQ qk,h + ψ0 γQ w Fd1,2 (C1) = 1,0 gk + 1,25 qk,h + 0,375 w
Fd2,1 (C2) = γG,sup gk + γQ Qkh,1+ ψ0 γQ w Fd2,1 (C2) = 1,15 gk + 1,25 Qkh,1+ 0,375 w
Fd2,2 (C2) = γG,inf gk + γQ Qkh,1+ ψ0 γQ w Fd2,2 (C2) = 1,0 gk + 1,25 Qkh,1 + 0,375 w
Fd3,1 (C3 ) = γG,sup gk + γQ Qkh,2+ ψ0 γQ w Fd3,1 (C3) = 1,15 gk + 1,25 Qkh,2+ 0,375 w (5)
Fd3,2 (C3 ) = γG,inf gk + γQ Qkh,2+ ψ0 γQ w Fd3,2 (C3) = 1,0 gk + 1,25 Qkh,2 + 0,375 w (5)
Fd4,1 (C4) = γG,sup gk +γQ Qkv,3 + ψ0. γQ w Fd4,1 (C4) = 1,15 gk + 1,25 Qkv,3 + 0,375 w
Fd4,2 (C4) = γG,inf gk + γQ Qkv,3 + ψ0. γQ w Fd4,2 (C4) = 1,0 gk + 1,25 Qkv,3+ 0,375 w
Dakvensters en veranda’s Lichte structuren en veranda’s
Criteria voor de grenstoestanden
(categorie 1) (categorie 2)
Gebruiksgrenstoestanden (GGT) Vervorming van de stijlen en de dwarsregels
(zie afbeelding 58 en afbeelding 59) (7)
y┴ ≤ L/250 indien L ≤ 3,5 m
y┴ ≤ L/200 ( ) ( )
4 5
y┴ ≤ 4 + L/330 indien 3,5 m < L < 7,5 m
y// ≤ L/500 of ≤ 3 mm (3) y┴ ≤ L/275 indien L ≥ 7,5 m (4) (5)
y// = 1/500 of ≤ 3 mm (3)
Uiterste grenstoestanden (UGT) Geen controle Ed(g,w) ≤ Xd /γM (1)
(1) Ed vertegenwoordigt de rekenwaarde van de meest ongunstige belastingen, veroorzaakt door de belastingscombinatie.
(2) Fdx,y (Cx) : de eerste numerieke index geeft het belastingsgeval weer; er worden dus vier belastingsgevallen onderscheiden.
Wanneer de tweede numerieke index gelijk is aan 1, is de vergelijking van toepassing indien de belasting veroorzaakt door het
eigengewicht een ongunstig effect heeft. Wanneer deze index gelijk is aan 2, is de vergelijking van toepassing als de belasting
veroorzaakt door het eigengewicht een gunstig effect heeft.
(3) Dit vervormingscriterium geldt voor de eventuele dwarsregel onder de blijvende component van Fd = gk wanneer het vulpaneel
niet in staat is de belasting E// op te nemen. Het criterium kan aangepast worden naargelang van de maximaal toegelaten
vervorming, zonder het vulpaneel te raken. Wanneer de opspanning van de dwarsregel op het vulelement toegelaten is, moet de
stabiliteit van het vulelement gecontroleerd worden (zie tabel 35). Indien nodig, dient men een voldoende ruimte te laten voor de
drainering en de ventilatie.
(4) Dit vervormingscriterium geldt voor de stijlen en de eventuele dwarsregel op de veiligheidshoogte, onder de belastingen E┴. Dit
criterium kan eventueel ook toegepast worden op de belasting E┴, wanneer Qkh,2 aangrijpt op de dwarsregel (zie nota (5) hierna).
5
( ) Van toepassing op de situatie uit § 4.4.2.5.4.2 en uit afbeelding 45, wanneer de dwarsregel zich op een lagere hoogte bevindt dan
de beschermingshoogte H.
(6) Indien een veranderlijke belasting een gunstig effect heeft (vermindering van de resultante Fd), moet de belastingscombinatie
waarin deze veranderlijke belasting gelijk is aan nul eveneens in aanmerking genomen worden.
(7) Het voorgestelde vervormingscriterium kan aangepast worden naargelang van de ontwerpvoorwaarden (materialen, helling,
drainage, …).
Tabel 34 Bepaling van de belasting Fd(g,Ab,w) op hellende schrijnwerkelementen (2).
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 101
2009
Verlijming van het SGG (2) of verankering van de
Parameters Vulelementen
vulelementen
γG γQ ψ0 ψ1 ψ2 γG γQ ψ0 ψ1 ψ2
Partiële coëfficiënt voor de belastingen
1,1 1,1 0,3 0,7 0,0 1,1 1,1 0,3 0,7 0,0
Waarden voor de belastingscombinatie
Gebruiksgrenstoestanden (GGT) (5)
Fd(C1) = gk +ψ1.qk,h +ψ2 w Fd(C1) = gk +0,7.qk,h Fd(C1) = 1,0.gk +0,7.qk,h
Fd(C2) = gk +ψ1.Qkh,1 +ψ2 w Fd(C2) = gk +0,7.Qkh,1 Fd(C2) = 1,0.gk +0,7.Qkh,1
Fd(C3) = gk +ψ1 Qkh,2 + ψ2 w Fd(C3) = gk +0,7.Qkh,2 Fd(C3) = 1,0.gk +0,7.Qkh,2
Fd(C4) = gk + ψ1.Qkv,3 +ψ2 w Fd(C4) = gk + 0,7.Qkv,3 (4) Fd(C4) = 1,0.gk + 0,7.Qkv,3 (4)
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 102
2009
5. ONTWERPWAARDEN VAN DE MATERIALEN (eenheden N
en mm)
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 103
2009
− de rekenwaarde Xd van een houteigenschap wordt gedefinieerd door : Xd = kmod Xk/γM, waarbij kmod de mogelijkheid biedt
om het effect van de belastingsduur en de vochtigheid op de weerstand in aanmerking te nemen (EN 1995-1-1, tabel 3.1,
eigengewicht kmod = 0,6)
2. kortetermijnbelastingen :
− modulus E0 voor de windbelasting (NBN EN 1995-1-1, tabellen 2.1 en 2.2) : kortetermijnbelasting en gebruikscategorie
2 volgens EN 1995-1-1 (§ 3.2, tabel 3.2, kdef = 0,8, tabel 4.1) : E0 = ogenblikkelijke modulus die overeenstemt met de
kortetermijnbelastingen
− mechanische karakteristieken voor de windbelasting : de rekenwaarde Xd voor een houteigenschap wordt gedefinieerd
door : Xd = kmod Xk/γM, waarbij kmod de mogelijkheid biedt om het effect van de belastingsduur en de vochtigheid op de
weerstand in aanmerking te nemen (NBN EN 1995-1-1, tabel 3.1, wind kmod = 0,9)
3. combinatie van de blijvende en de kortetermijnbelastingen :
− berekening van de vervorming :
gebruikscategorie 2 (NBN EN 1995-1-1, § 2.3.1.3)
belastingsduur (NBN EN 1995 -1-1, tabellen 2.1 en 2.2) :
eigengewicht : blijvende belasting
wind, sneeuw en belastingen door de borstweringsfunctie : kortetermijnbelastingen
Men dient de totale doorbuiging µ fin te berekenen door de som te maken van de doorbuiging van elke belasting volgens het
principe van de NBN EN 1995-1-1 (§ 2.2.3) : µ fin = µ fin,G + µ w +µ sk+ µ Ab waarbij
voor de bijvende belastingen µ fin,G = µ inst,G (1+kdef)
voor de dominante veranderlijke belasting µ Q,1 = µ inst,Q,1 (1+ ψ2 kdef)
voor veranderlijke begeleidende belastingen µ Q = µ fin,Q,i (ψ0,i+ ψ2,i kdef), waarin
µ inst = de doorbuiging met de modulus E0
kdef = 0,8 volgens EN 1995-1-1 (§ 2.3.1.2, tabel 3.2)
ψ2 = 0 volgens NBN EN 1990–ANB (§ A1.2.2, tabel A1.1)
ψ0 opgegeven wordt in § 4.6. In ons geval wordt deze altijd gebruikt voor de berekening in de UGT en dus niet
voor een berekening van de doorbuiging. Rekening houdend met deze twee vereenvoudigende elementen, stelt
bijlage 5 een bepalingsmethode voor de gewogen gemiddelde modulus Em voor, die toegepast kan worden op de
blijvende en de kortetermijnbelastingen, teneinde de doorbuiging in één enkele berekening te kunnen bepalen
− de rekenwaarde Xd van een houteigenschap wordt gedefinieerd door : Xd = kmod Xk/γM, waarbij kmod de mogelijkheid biedt
om het effect van de belastingsduur en de vochtigheid op de weerstand in aanmerking te nemen. In het geval van een
combinatie van belastingen met een verschillende duur, dient men de kmod van de belasting met de kortste duur te
gebruiken (EN 1995-1-1, § 3.1.3, tabel 3.1, combinatie van de wind, sneeuw en het eigengewicht) : kmod = 0,9.
( ) De waarde van de coëfficiënt γM voor staal en aluminium is 1. Dit betekent echter niet dat deze materialen perfect betrouwbaar
3
zouden zijn, noch dat er geen onzekerheden bestaan omtrent hun eigenschappen of het model (dimensionale schommelingen, ...).
De reden hiervoor is historisch. De Eurocodes voor de belastingen werden immers oorspronkelijk ontwikkeld voor beton. Voor
de andere materialen werden de partiële coëfficiënten γM zodanig aangepast dat men dezelfde γQ-waarden als voor beton
verkreeg. Dit heeft tot gevolg dat de γQ-coëfficiënt voor andere materialen dan beton een bepaalde mate van onzekerheid inhoudt
(zie ook NBN EN 1990, bijlage C, § C9, γSd). De weerstand en de onzekerheden voor de berekening van deze materialen hebben
statische variatiecoëfficiënten die lager zijn dan deze voor beton.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 104
2009
Buiten het toepassingsgebied van de Eurocodes (1)
Glas
Buigsterkte Xk γM Xg,d kmod
uitgegloeid glas (NBN EN 572-1) 45 1,8
E0 = 70 000
halfgehard glas (NBN EN 1863-1) 70 1,8 Zie bijlage 7
gehard glas (NBN EN 12150-1) 120 1,8
Verlijmingskit voor SGG (2)
τdes/ γM γc
Ru,5
Γ∞ E0 (zie ETA)
Siliconen ETA ETA ETA ETA
(1) In deze tabel zijn enkel de eigenschappen van de meest gebruikte materialen voor schrijnwerk opgenomen.
Wanneer er andere materialen worden gebruikt, moet de opsteller van het bestek een beroep doen op de
normen of de technische fiches met betrekking tot de materialen in kwestie.
(2) De ETAG 002 over SGG schrijft een veiligheidscoëfficiënt γtot van 6 voor, waarmee de berekening van τdes
mogelijk wordt, uitgaande van Ru,5 (Ru,5 uit ETAG 002 = Xk uit de Eurocodes). Wanneer het eigengewicht van
de vulelementen wordt opgenomen door de verlijming van het SGG, is het bovendien noodzakelijk rekening
te houden met de kruipcoëfficiënt γc :
Γ∞ = R u,5 /( γM γc).
In de praktijk wordt de coëfficiënt γtot = 6 vaak geassimileerd met γM, wat niet zelden aanleiding geeft tot een
overdimensionering. De bepalingsmethode van γtot uit de Europese specificaties (ETAG 002, EN 13022, EN
15434) is niet bevredigend, aangezien γtot bepaald wordt ten aanzien van de breuk van de verlijmingskit. Door
deze coëfficiënt in aanmerking te nemen zal een stijve kit met een hoge E0-modulus niet dezelfde
betrouwbaarheid vertonen dan een minder stijve kit die een hoge verlenging (rek) bij breuk vertoont, vermits
de krommen voor de spanning/verlenging (rek) totaal verschillend zijn. Het zou veel meer in
overeenstemming zijn met de filosofie van de Eurocodes om het werkingsgebied van de hechtingskitten (een
werkingsgebied omschreven door een maximale verlenging van 12,5 % wordt doorgaans aanvaard) en een
partiële coëfficiënt γM (aan de hand van de veranderlijkheid van het materiaal en de rekenmethoden) te
bepalen. De coëfficiënt γM zou dan toegepast kunnen worden op de karakteristieke spanning op de grens van
het werkingsgebied (12,5 % verlenging). De proeven, uitgevoerd aan de hand van de huidige gegevens tonen
aan dat de coëfficiënt γM in dat geval de waarde 2 zou benaderen, wat geruststellend is voor de ontwerpers
die gewend zijn te werken met de semi-probabilistische benadering. Een materiaal dat een partiële coëfficiënt
van 6 nodig heeft, wordt immers gekenmerkt door een grote veranderlijkheid, wat niet correct is voor het hier
beschouwde geval.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 105
2009
6. REFERENTIEDOCUMENTEN
1. NBN EN 1990:2002 Eurocode. Grondslag voor constructief ontwerp.
2. NBN EN 1990 ANB:2005 Eurocode 0. Grondslag voor het constructief ontwerp.
Bijlage A1 : toepassing op gebouwen. Nationale Belgische Bijlage.
3. NBN EN 1990/A1:2006 Eurocode. Grondslagen van het constructief ontwerp.
4. NBN EN 1991-1-1:2002 Eurocode 1. Belastingen op constructies. Deel 1-1 : algemene
belastingen. Dichtheden, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen.
5. NBN EN 1991-1-1 ANB:2005 Eurocode 1. Belastingen op constructies. Deel 1.1 :
algemene belastingen. Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen
voor gebouwen. Nationale Belgische Bijlage.
6. NBN EN 1991-1-3:2003 Eurocode 1. Belastingen op constructies. Deel 1-3 : algemene
belastingen. Sneeuwbelasting.
7. NBN EN 1991-1-3 ANB:2005 Eurocode 1. Belastingen op constructies. Deel 1-3 :
algemene belastingen. Sneeuwbelasting. Nationale Belgische Bijlage.
8. NBN EN 1991-1-4:2005 Eurocode 1. Belastingen op constructies. Deel 1-4 : algemene
belastingen. Windbelasting.
9. NBN EN 1991-1-5:2004 Eurocode 1. Belastingen op constructies. Deel 1-5 : algemene
belastingen. Thermische belasting.
10. NBN EN 1993-1-1:2005 Eurocode 3. Ontwerp en berekening van staalconstructies.
Deel 1-1 : algemene regels en regels voor gebouwen.
11. NBN EN 1995-1-1:2005 Ontwerp en berekening van houtconstructies. Deel 1-1 :
algemeen. Gemeenschappelijke regels en regels voor gebouwen.
12. NBN ENV 1999-1-1:1998 Eurocode 9. Ontwerp en berekening van
aluminiumconstructies. Deel 1-1 : algemene regels.
13. NBN B 03-003:2003 Vervormingen van draagsystemen. Vervormingsgrenswaarden.
Gebouwen.
14. NBN B 25-002-1:2008 Buitenschrijnwerk. Deel 1 : algemene voorschriften.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 106
2009
BIJLAGE 1 REFERENTIESNELHEID VAN DE WIND Vb,0
vb,0 = 26 m/s
m/sec vb,0 = 25 m/s
m/sec
vb,0 = 24 m/s
m/sec
vb,0 = 23 m/s
m/sec
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 107
2009
Snelheid vb,0 [m/s] Provincie Arrondissement Steden - Gemeenten
Uitsluitend Vresse-sur-Semois, Gedinne, Beauraing,
Namen Dinant
Houyet, Rochefort, Bièvre
Virton, Aarlen, Neufchâteau, Bastenaken Alle
Luxemburg Uitsluitend Marche-en-Famenne, Hotton, Erezee, Manhay,
23 Marche-en-Famenne
La-Roche-en-Ardenne, Tenneville, Nassogne, Rendeux
Uitsluitend Burg-Reuland, Sankt-Vith, Amel, Bullingen,
Luik Verviers Butgenbach, Waimes, Malmédy, Stavelot, Stoumont,
Lierneux, Trois-Ponts
Thuin Alle
Uitsluitend Chapelle-lez-Herlaimont, Courcelles, Pont-à-
Henegouwen Celles, Les-Bons-Villers, Fleurus, Farciennes, Aiseau-
Charleroi
Presles, Gerpinnes, Charleroi, Montigny-le-Tilleul,
Fontaine-l’Évêque
Philippeville, Namen Alle
Namen Uitsluitend Hastière, Onhaye, Yvoir, Dinant, Ciney,
Dinant
24 Hamois, Havelange, Somme-Leuze
Hoei, Waremme, Luik Alle
Uitsluitend Plombières, Kelmis, Lontzen, Raeren, Eupen,
Luik Baelen, Jalhay, Spa, Theux, Pepinster, Olne, Herve,
Verviers
Aubel, Thimister-Clermont, Dison, Verviers, Umbourg,
Welkenraedt
Luxemburg Marche-en-Famenne Uitsluitend Durbuy
Limburg Tongeren Uitsluitend Voeren
West-Vlaanderen Kortrijk Alle
Aalst, Dendermonde, Oudenaarde, Sint-
Oost-Vlaanderen Alle
Niklaas
Antwerpen, Vlaams-Brabant,
25 Alle Alle
Waals-Brabant
Limburg Alle Alle, uitgezonderd Voeren
Doornik, Ath, Soignies, Bergen Alle
Henegouwen
Charleroi Uitsluitend Seneffe en Manage
Veurne, Oostende, Brugge, Diksmuide,
West-Vlaanderen Alle
Ieper, Roeselaere, Tielt
26
Henegouwen Moeskroen Alle
Oost-Vlaanderen Eeklo, Gent Alle
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 108
2009
Dynamische piekdruk qp(z) (N/m²) voor vb,0 = 23 m/s.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 109
2009
bij v b,0 = 23 m/s en cprob² = 1 (50 jaar)
Druk qp met
200
190
IV III II I
180
170
160
150
140
130
120
110
ze [m]
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
300 500 700 900 1100 1300 1500 1700
2
Piek dynasmishe
Dynamische drukqqp p[N/m
piekdruk [N/m²]]
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 110
2009
Dynamische piekdruk qp(z) (N/m²) voor vb,0 = 24 m/s.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 111
2009
bij v b,0 = 24 m/s en cprob² = 1 (50 jaar)
Druk qp met
200
190
IV III II I
180
170
160
150
140
130
120
110
ze [m]
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
300 500 700 900 1100 1300 1500 1700
Piek dynasmishe
Dynamische drukqqpp[N/m²]
piekdruk
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 112
2009
Dynamische piekdruk qp(z) (N/m²) voor vb,0 = 25 m/s.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 113
2009
met v b,0 = 25 m/s en cprob² = 1 (50 jaar)
Druk qp bij
200
190
IV III II I
180
170
160
150
140
130
120
110
ze [m]
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
400 600 800 1000 1200 1400 1600 1800
Piek dynasmishe
Dynamische drukqqpp[N/m²]
piekdruk
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 114
2009
Dynamische piekdruk qp(z) (N/m²) voor vb,0 = 26 m/s.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 115
2009
met v b,0 = 26 m/s en cprob² = 1 (50 jaar)
Druk qp bij
200
190
IV III II I 0
180
170
160
150
140
130
120
110
ze [m]
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
400 600 800 1000 1200 1400 1600 1800 2000
Piek dynasmishe
Dynamische druk q
piekdruk qpp[N/m²]
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 116
2009
BIJLAGE 2
BEPALING VAN DE MEEST ONGUNSTIGE
BUITENDRUKCOËFFICIËNTEN cpe VOOR EEN GEVEL
Uitgaande van de zones A, B, C en D uit afbeelding 21, kan men voor de drie windrichtingen
θ = 0°, 90° en 90°(+) zeven zones onderscheiden met verschillende belastingscombinaties. Deze
worden voorgesteld in de volgende afbeelding, waarbij :
• d : de lengte van de puntgevel, evenwijdig met de wind
• e : de minimale waarde van b en 2h.
Cas
Geval 3 waarbij ≥ 5d
3 où ei ei 5d i i
Ve
Wind θ = (+)
90°(+) 90
nt
θ=
3
°
Geval Cas
1 waarbij
1 e <ed
i < di
i i
7 Cas 22où
Geval ei dei i ≥ di
waarbij
1
6
2
Wind θ =θ0°=
0° 3 4
t h
V en 3 4 5
d
Ve 90 °
Wind
nt
θ =θ =
90
°
Aan de hand van tabel 4 worden in de volgende tabellen cpe-waarden geformuleerd voor de drie
windrichtingen.
1. Geval e < d
Tabel A2.1 cpe,10-coëfficiënten van de zones voor de windrichtingen θ = 0°, θ = 90° en θ = 90°(+).
h/d = 5 - cpe,10 h/d = 1 - cpe,10 h/d ≤ 0,25 - cpe,10
Zone Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind
θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+) θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+) θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+)
1. D0 = 0,8 B90 = -0,8 B90 = -0,8 D0 = 0,8 B90 = -0,8 B90 = -0,8 D0 = 0,7 B90 = -0,8 B90 = -0,8
2. D0 = 0,8 A90 = -1,2 C90 = -0,5 D0 = 0,8 A90 = -1,2 C90 = -0,5 D0 = 0,7 A90 = -1,2 C90 = -0,5
3. A0 = -1,2 D90 = 0,8 E90 = -0,7 A0 = -1,2 D90 = 0,8 E90 = -0,5 A0 = -1,2 D90 = 0,7 E90 = -0,3
4. B0 = -0,8 D90 = 0,8 E90 = -0,7 B0 = -0,8 D90 = 0,8 E90 = -0,5 B0 = -0,8 D90 = 0,7 E90 = -0,3
5. C0 = -0,5 D90 = 0,8 E90 = -0,7 C0 = -0,5 D90 = 0,8 E90 = -0,5 A0 = -1,2 D90 = 0,7 E90 = -0,3
6. E0 = -0,7 A90 = -1,2 C90 = -0,5 E0 = -0,5 A90 = -1,2 C90 = -0,5 E0 = -0,3 A90 = -1,2 C90 = -0,5
7. E0 = -0,7 B90 = -0,8 B90 = -0,8 E0 = -0,5 B90 = -0,8 B90 = -0,8 E0 = -0,3 A90 = -0,8 B90 = -0,8
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 117
2009
Tabel A2.2 cpe,1-coëfficiënten van de zones voor de windrichtingen θ = 0°, θ = 90° en θ = 90°(+).
h/d = 5 - cpe,1 h/d = 1 - cpe,1 h/d ≤ 0,25 - cpe,1
Zone Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind
θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+) θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+) θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+)
1. D0 =1,0 B90 = -1,1 B90 = -1,1 D0 =1,0 B90 = -1,1 B90 = -1,1 D0 =1,0 B90 = -1,1 B90 = -1,1
2. D0 =1,0 A90 = -1,4 C90 = -0,5 D0 =1,0 A90 = -1,4 C90 = -0,5 D0 =1,0 A90 = -1,4 C90 = -0,5
3. A0 = -1,4 D90 =1,0 E90 = -0,7 A0 = -1,4 D90 =1,0 E90 = -0,5 A0 = -1,4 D90 =1,0 E90 = -0,3
4. B0 = -1,1 D90 =1,0 E90 = 0,7 B0 = -1,1 D90 =1,0 E90 = -0,5 B0 = -1,1 D90 =1,0 E90 = -0,3
5. C0 = -0,5 D90 =1,0 E90 = -0,7 C0 = -0,5 D90 =1,0 E90 = -0,5 C0 = -0,5 D90 =1,0 E90 = -0,3
6. E0 = -0,7 A90 = -1,4 C90 = -0,5 E0 = -0,5 A90 = -1,4 C90 = -0,5 E0 = -0,3 A90 = -1,4 C90 = -0,5
7. E0 = -0,7 B90 = -1,1 B90 = -1,1 E0 = -0,5 B90 = -1,1 B90 = -1,1 E0 = -0,3 A90 = -1,1 B90 = -1,1
2. Geval e ≥ d
Tabel A2.3 cpe,10-coëfficiënten van de zones voor de windrichtingen θ = 0°, θ = 90° en θ = 90°(+).
h/d = 5 - cpe,10 h/d = 1 - cpe,10 h/d ≤ 0,25 - cpe,10
Zone Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind
θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+) θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+) θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+)
1. D0 = 0,8 B90 = -0,8 B90 = -0,8 D0 = 0,8 B90 = -0,8 B90 = -0,8 D0 = 0,7 B90 = -0,8 B90 = -0,8
2. D0 = 0,8 A90 = -1,2 B90 = -0,8 D0 = 0,8 A90 = -1,2 B90 = -0,8 D0 = 0,7 A90 = -1,2 B90 = -0,8
3. A0 = -1,2 D90 = 0,8 E90 = -0,7 A0 = -1,2 D90 = 0,8 E90 = -0,5 A0 = -1,2 D90 = 0,7 E90 = -0,3
4. B0 = -0,8 D90 = 0,8 E90 = -0,7 B0 = -0,8 D90 = 0,8 E90 = -0,5 B0 = -0,8 D90 = 0,7 E90 = -0,3
5. B0 = -0,8 D90 = 0,8 E90 = -0,7 B0 = -0,8 D90 = 0,8 E90 = -0,5 B0 = -0,8 D90 = 0,7 E90 = -0,3
6. E0 = -0,7 A90 = -1,2 B90 = -0,8 E0 = -0,5 A90 = -1,2 B90 = -0,8 E0 = -0,3 A90 = -1,2 B90 = -0,8
7. E0 = -0,7 B90 = -0,8 B90 = -0,8 E0 = -0,5 B90 = -0,8 B90 = -0,8 E0 = -0,3 A90 = -0,8 B90 = -0,8
Tabel A2.4 cpe,1-coëfficiënten van de zones voor de windrichtingen θ = 0°, θ = 90° en θ = 90°(+).
h/d = 5 - cpe,1 h/d = 1 - cpe,1 h/d ≤ 0,25 - cpe,1
Zone Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind
θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+) θ = 0° θ = 90° θ = 90 (+) θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+)
1. D0 =1,0 B90 = -1,1 B90 = -1,1 D0 =1,0 B90 = -1,1 B90 = -1,1 D0 =1,0 B90 = -1,1 B90 = -1,1
2. D0 =1,0 A90 = -1,4 B90 = -1,1 D0 =1,0 A90 = -1,4 B90 = -1,1 D0 =1,0 A90 = -1,4 B90 = -1,1
3. A0 = -1,4 D90 =1,0 E90 = -0,7 A0 = -1,4 D90 =1,0 E90 = -0,5 A0 = -1,4 D90 =1,0 E90 = -0,3
4. B0 = -1,1 D90 =1,0 E90 = 0,7 B0 = -1,1 D90 =1,0 E90 = -0,5 B0 = -1,1 D90 =1,0 E90 = -0,3
5. B0 = -1,1 D90 =1,0 E90 = -0,7 B0 = -1,1 D90 =1,0 E90 = -0,5 B0 = -1,1 D90 =1,0 E90 = -0,3
6. E0 = -0,7 A90 = -1,4 B90 = -1,1 E0 = -0,5 A90 = -1,4 B90 = -1,1 E0 = -0,3 A90 = -1,4 B90 = -1,1
7. E0 = -0,7 B90 = -1,1 B90 = -1,1 E0 = -0,5 B90 = -1,1 B90 = -1,1 E0 = -0,3 A90 = -1,1 B90 = -1,1
3. Geval e ≥ 5d
Tabel A2.5 cpe,10-coëfficiënten van de zones voor de windrichtingen θ = 0°, θ = 90° en θ = 90°(+).
h/d = 5 - cpe,10 h/d = 1 - cpe,10 h/d ≤ 0,25 - cpe,10
Zone Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind
θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+) θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+) θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+)
1. D0 = 0,8 A90 = -1,2 A90 = -1,2 D0 = 0,8 A90 = -1,2 A90 = -1,2 D0 = 0,7 A90 = -1,2 A90 = -1,2
2. D0 = 0,8 A90 = -1,2 A90 = -1,2 D0 = 0,8 A90 = -1,2 A90 = -1,2 D0 = 0,7 A90 = -1,2 A90 = -1,2
3. A0 = -1,2 D90 = 0,8 E90 = -0,7 A0 = -1,2 D90 = 0,8 E90 = -0,5 A0 = -1,2 D90 = 0,7 E90 = -0,3
4. A0 = -1,2 D90 = 0,8 E90 = -0,7 A0 = -1,2 D90 = 0,8 E90 = -0,5 A0 = -1,2 D90 = 0,7 E90 = -0,3
5. A0 = -1,2 D90 = 0,8 E90 = -0,7 A0 = -1,2 D90 = 0,8 E90 = -0,5 A0 = -1,2 D90 = 0,7 E90 = -0,3
6. E0 = -0,7 A90 = -1,2 A90 = -1,2 E0 = -0,5 A90 = -1,2 A90 = -1,2 E0 = -0,3 A90 = -1,2 A90 = -1,2
7. E0 = -0,7 A90 = -1,2 A90 = -1,2 E0 = -0,5 A90 = -1,2 A90 = -1,2 E0 = -0,3 A90 = -1,2 A90 = -1,2
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 118
2009
Tabel A2.6 cpe,1-coëfficiënten van de zones voor de windrichtingen θ = 0°, θ = 90° en θ = 90°(+).
h/d = 5 - cpe,1 h/d = 1 - cpe,1 h/d ≤ 0,25 - cpe,1
Zone Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind Wind
θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+) θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+) θ = 0° θ = 90° θ = 90°(+)
1. D0 = 1,0 A90 = -1,4 A90 = -1,4 D0 = 1,0 A90 = -1,4 A90 = -1,4 D0 = 1,0 A90 = -1,4 A90 = -1,4
2. D0 = 1,0 A90 = -1,4 A90 = -1,4 D0 = 1,0 A90 = -1,4 A90 = -1,4 D0 = 1,0 A90 = -1,4 A90 = -1,4
3. A0 = -1,4 D90 = 1,0 E90 = -0,7 A0 = -1,4 D90 = 1,0 E90 = -0,5 A0 = -1,4 D90 = 1,0 E90 = -0,3
4. A0 = -1,4 D90 = 1,0 E90 = -0,7 A0 = -1,4 D90 = 1,0 E90 = -0,5 A0 = -1,4 D90 = 1,0 E90 = -0,3
5. A0 = -1,4 D90 = 1,0 E90 = -0,7 A0 = -1,4 D90 = 1,0 E90 = -0,5 A0 = -1,4 D90 = 1,0 E90 = -0,3
6. E0 = -0,7 A90 = -1,4 A90 = -1,4 E0 = -0,5 A90 = -1,4 A90 = -1,4 E0 = -0,3 A90 = -1,4 A90 = -1,4
7. E0 = -0,7 A90 = -1,4 A90 = -1,4 E0 = -0,5 A90 = -1,4 A90 = -1,4 E0 = -0,3 A90 = -1,4 A90 = -1,4
De meest ongunstige situaties uit de volgende tabellen resulteren uit de vergelijking van de
cpe-coëfficiënten van de zones 1 en 7; 2 en 6; 3 en 5; 1 en 4 en 2 en 3, zoals geïllustreerd in de
volgende afbeelding.
bi = richting loodrecht
bi = richting
op de windrichting i
loodrecht op de
ei =windrichting
minimum i
h tussen bi en 2h
ei = minimum van
bi en 2h
1
e 90
1
°
/5
2
2
b 0°
3 4 3
/d
90
°
=0
°
e 90
θ
nd
°
/5
Wi e0°/5 e0°/5
d0° / b90°
W
in
d
θ
=
90
°
Voor de cpe,10-coëfficiënten
Tabel A2.7 Vergelijking van de cpe,10-coëfficiënten voor 0,25 < h/d < 5.
cpe,10 voor 0,25 < h/d < 5
Resultaat Resultaat
Zone Eerste Tweede
Gevallen 1 en 2 Geval 3
vergelijking vergelijking
(e < 5d) (e ≥ 5d)
1
1 cpe = -0,8
7 1
cpe = 0,8
4 4
cpe = -1,2
2
2 cpe = 0,8
6 cpe = -1,2
2
3 cpe = 0,8
3
5
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 119
2009
Tabel A2.8 Vergelijking van de cpe,10-coëfficiënten voor h/d ≤ 0,25.
cpe,10 voor h/d ≤ 0,25
Resultaat Resultaat
Zone Eerste Tweede
Gevallen 1 en 2 Geval 3
vergelijking vergelijking
(e < 5d) (e ≥ 5d)
1
1 cpe = -0,8
7 1
cpe = 0,7
4 4
cpe = -1,2
2
2 cpe = 0,7
6 cpe = -1,2
2
3 cpe = 0,7
3
5
Voor de cpe,1-coëfficiënten
Tabel A2.10 Vergelijking van de cpe,1-coëfficiënten voor 0,25 < h/d < 5.
cpe,1 voor 0,25 < h/d < 5
Resultaat Resultaat
Zone Eerste Tweede
Gevallen 1 en 2 Geval 3
vergelijking vergelijking
(e < 5d) (e ≥ 5d)
1
1 cpe = -1,1
7 1
cpe = 1,0
4 4
cpe = -1,4
2
2 cpe = 1,0
6 cpe = -1,4
2
3 cpe = 1,0
3
5
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 120
2009
Tabel A2.12 Resultaten, verkregen voor cpe,1.
cpe,1 voor h/d < 5
Zone
e < 5d e ≥ 5d
cpe = -1,1
1
cpe = 1,0
cpe = -1,4
cpe = 1,0
cpe = -1,4
2
cpe = 1,0
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 121
2009
BIJLAGE 3
BEPALING VAN DE MEEST ONGUNSTIGE
BUITENDRUKCOËFFICIËNTEN cpe VOOR DAKEN MET ÉÉN ENKEL
DAKSCHILD
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 122
2009
cpe,10 – Helling van 30°
Zone
Wind θ = 0° Wind θ = 90° Wind θ = 180° Wind θ = 90°(+)
1. G0 -0,5 +0,7 H90 -1,0 H180 -0,8 I90 -0,8
2. F0 -0,5 +0,7 H90 -1,0 H180 -0,8 I90 -0,8
3. F0 -0,5 +0,7 F90 inf -1,3 H180 -0,8 I90 -0,8
4. H0 -0,2 +0,4 F90 inf -1,3 H180 -0,8 I90 -0,8
5. H0 -0,2 +0,4 G90 -1,5 H180 -0,8 I90 -0,8
6. H0 -0,2 +0,4 F90 sup -2,1 H180 -0,8 I90 -0,8
7. H0 -0,2 +0,4 F90 sup -2,1 F180 -1,1 I90 -0,8
8. H0 -0,2 +0,4 H90 -1,0 F180 -1,1 I90 -0,8
9. H0 -0,2 +0,4 H90 -1,0 G180 -0,8 I90 -0,8
10. H0 -0,2 +0,4 H90 -1,0 H180 -0,8 I90 -1,0
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 123
2009
A.3.2 Bepaling van de cpe,1-coëfficiënten
De tabellen met de cpe,1-coëfficiënten werden verkregen door het volgen van dezelfde redenering
als voor de cpe,10-coëfficiënten.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 124
2009
cpe,1 – Helling van 45°
Zone
Wind θ = 0° Wind θ = 90° Wind θ = 180° Wind θ = 90°(+)
1. G0 -0,0 + 0,7 H90 -1,3 H180 -0,7 I90 -1,2
2. F0 -0,0 + 0,7 H90 -1,3 H180 -0,7 I90 -1,2
3. F0 -0,0 + 0,7 F90 inf -2,0 H180 -0,7 I90 -1,2
4. H0 -0,0 + 0,6 F90 inf -2,0 H180 -0,7 I90 -1,2
5. H0 -0,0 + 0,6 G90 -2,0 H180 -0,7 I90 -1,2
6. H0 -0,0 + 0,6 F90 sup -2,4 H180 -0,7 I90 -1,2
7. H0 -0,0 + 0,6 F90 sup -2,4 F180 -1,3 I90 -1,2
8. H0 -0,0 + 0,6 H90 -1,3 F180 -1,3 I90 -1,2
9. H0 -0,0 + 0,6 H90 -1,3 G180 -0,5 I90 -1,2
10. H0 -0,0 + 0,6 H90 -1,3 H180 -0,7 I90 -1,2
De diagrammen uit afbeelding 28 werden opgesteld door voor eenzelfde zone de cpe,10- en cpe,1-
waarden te nemen van de verschillende dakhellingen.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 125
2009
BIJLAGE 4
BEPALING VAN DE MEEST ONGUNSTIGE
BUITENDRUKCOËFFICIËNTEN cpe VOOR DAKEN MET TWEE
DAKSCHILDEN
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 126
2009
cpe,10 – Helling van -15°
Zone
Wind θ = 0° Wind θ = 90° Wind θ = 180° Wind θ = 90°(+)
1 G0 -1,3 H90 -0,8 I180 -0,5 I90 -0,8
2 F0 -2,5 H90 -0,8 I180 -0,5 I90 -0,8
3 F0 -2,5 F90 -1,9 I180 -0,5 I90 -0,8
4 H0 -0,9 F90 -1,9 I180 -0,5 I90 -0,8
5 H0 -0,9 G90 -1,2 I180 -0,5 I90 -0,8
6 H0 -0,9 G90 -1,2 J180 -0,7 I90 -0,8
7 H0 -0,9 H90 -0,8 J180 -0,7 I90 -0,8
8 H0 -0,9 H90 -0,8 I180 -0,5 I90 -0,8
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 127
2009
cpe,10 – Helling van +30°
Zone
Wind θ = 0° Wind θ = 90° Wind θ = 180° Wind θ = 90°(+)
1 G0 -0,5 +0,7 H90 -0,8 I180 -0,4 +0,0 I90 -0,5
2 F0 -0,5 +0,7 H90 -0,8 I180 -0,4 +0,0 I90 -0,5
3 F0 -0,5 +0,7 F90 -1,1 I180 -0,4 +0,0 I90 -0,5
4 H0 -0,2 +0,4 F90 -1,1 I180 -0,4 +0,0 I90 -0,5
5 H0 -0,2 +0,4 G90 -1,4 I180 -0,4 +0,0 I90 -0,5
6 H0 -0,2 +0,4 G90 -1,4 J180 -0,5 +0,0 I90 -0,5
7 H0 -0,2 +0,4 H90 -0,8 J180 -0,5 +0,0 I90 -0,5
8 H0 -0,2 +0,4 H90 -0,8 I180 -0,4 +0,0 I90 -0,5
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 128
2009
A.4.2 Bepaling van de cpe,1-coëfficiënten
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 129
2009
cpe,1 – Helling van +5°
Zone
Wind θ = 0° Wind θ = 90° Wind θ = 180° Wind θ = 90°(+)
1 G0 -2,0 +0,0 H90 -1,2 I180 -0,6 +0,2 I90 -0,6
2 F0 -2,5 +0,0 H90 -1,2 I180 -0,6 +0,2 I90 -0,6
3 F0 -2,5 +0,0 F90 -2,2 I180 -0,6 +0,2 I90 -0,6
4 H0 -1,2 +0,0 F90 -2,2 I180 -0,6 +0,2 I90 -0,6
5 H0 -1,2 +0,0 G90 -2,0 I180 -0,6 +0,2 I90 -0,6
6 H0 -1,2 +0,0 G90 -2,0 J180 -0,6 +0,2 I90 -0,6
7 H0 -1,2 +0,0 H90 -1,2 J180 -0,6 +0,2 I90 -0,6
8 H0 -1,2 +0,0 H90 -1,2 I180 -0,6 +0,2 I90 -0,6
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 130
2009
cpe,10 – Helling van +60°
Zone
Wind θ = 0° Wind θ = 90° Wind θ = 180° Wind θ = 90°(+)
1 G0 +0,7 H90 -1,0 I180 -0,2 I90 -0,5
2 F0 +0,7 H90 -1,0 I180 -0,2 I90 -0,5
3 F0 +0,7 F90 -1,5 I180 -0,2 I90 -0,5
4 H0 +0,7 F90 -1,5 I180 -0,2 I90 -0,5
5 H0 +0,7 G90 -2,0 I180 -0,2 I90 -0,5
6 H0 +0,7 G90 -2,0 J180 -0,3 I90 -0,5
7 H0 +0,7 H90 -1,0 J180 -0,3 I90 -0,5
8 H0 +0,7 H90 -1,0 I180 -0,2 I90 -0,5
De diagrammen uit afbeelding 32 werden opgesteld door voor eenzelfde zone de cpe,10- en cpe,1-
waarden te nemen van de verschillende dakhellingen.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 131
2009
BIJLAGE 5
BEREKENING VAN DE GEMIDDELDE ELASTICITEITSMODULUS Em
VOOR DE DIMENSIONERING VAN HOUTEN SCHRIJNWERK
Wanneer een dragend element uit massief hout blootgesteld wordt aan blijvende belastingen Ap
(eigengewicht, gewicht van de vulelementen, …) en aan kortetermijnbelastingen At (wind,
sneeuw), is het mogelijk een gemiddelde elasticiteitsmodulus Em te berekenen die toelaat de
totale vervorming µ fin in één enkele stap te bepalen.
At
Ap
L L
Afbeelding A5.1 Voorbeelden van belastingsschema’s.
Volgens de principes van de norm NBN EN 1995-1-1 (§ 2.2.3), is de totale vervorming gelijk
aan de som van de vervormingen van de blijvende belastingen en de kortetermijnbelastingen :
µ fin = µ At + µ Ap
5 × L4
Indien men de vergelijking vereenvoudigt door en indien de waarde ψ2 = 0 (NBN EN
384 × I
1990-ANB, § A1.2.2) en kdef = 0,8 (NBN EN 1995-1-1, § 2.3.1.2, tabel 3.2), krijgt men :
At + Ap At Ap
= +
Em E0 E 0
1,8
en
At + A p
E m = E0
(A
t + 1,8 × A p )
5 × L4
Opmerking : de vereenvoudiging door maakt de formule van Em onafhankelijk van het
384 × I
belastingsschema.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 132
2009
Voorbeeld
We beschouwen :
− een gelijkmatig verdeelde blijvende belasting Ap (eigengewicht) = 1200 N/m = 1,200 N/mm
− een gelijkmatig verdeelde kortetermijnbelasting At = 800 N/m = 0,8 N/mm
− een balk met sectie 8/23 en een lengte tussen de steunpunten L = 5000 mm
E0 = 11 000 MPa
75 × 225 3
I 8 x 23 = = 71191406,62 mm 4
12
1,2 + 0,8
E m = 110000 × = 7432 N / mm²
0,8 + 1,8 × 1,2
5 × (At + A p )× L4
μ fin =
384 × E m × I
5 × (1,2 + 0,8) × 5000 4
μ fin =
384 × 71191406 × 7432
= 30,76 mm
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 133
2009
BIJLAGE 6
ILLUSTRATIEF VOORBEELD VAN HET GUNSTIGE OF ONGUNSTIGE
EFFECT VAN DE BELASTING OP DE BEREKENING VAN EEN
SECUNDAIRE CONSTRUCTIE
A6.1 Ontwerpsituatie
We beschouwen het volgende glazen dak :
• gebouw met een normale wandindeling
• afmetingen van het glazen dak : breedte = 4,5 m, overspanning L = 4 m
• hoogte van het bouwwerk vanaf de grond : 8 m
• ligging van het terrein :
lage vegetatie met geïsoleerde obstakels
hoogte : 200 m
• hart-op-hartafstand van de draagbalken : 0,7 m, houtkwaliteit C24 volgens NBN EN 338
• helling α = 5°
• glazen vulelement met een totale dikte van 10 mm
• het glazen dak ligt in het midden van een dak met één enkel dakschild.
0,70
4,00
4,20
α =5°
A6.3.1 Eigengewicht
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 134
2009
A6.3.2 Wind
A6.3.3 Sneeuw
A6.4 Belastingscombinaties
A6.4.1 Gebruiksgrenstoestand
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 135
2009
Berekening van de vervorming en controle van het criterium
De keper wordt onderworpen aan een gelijkmatig verdeelde belasting over de volledige lengte.
Tabel 26 geeft de maximale vervormingscriteria op. We willen eraan herinneren dat y//, gezien
de zwakke helling, niet gecontroleerd wordt. Het toe te passen criterium is dus :
y┴ ≤ 4+ L/330
4 + 4000/330 = 16,12 mm.
Controle onder de windbelasting (overdruk) en het eigengewicht : de vereiste inertie bedraagt
5 × (w + g k ) × L4 5 × (588 / 1000) × 4000 4
I= = = 15.188.116 mm4,
384 × E m × y ⊥ 384 × 8005 × 16,12
wat overeenstemt met een sectie van 7 x 15 = 70*150³/12 = 19.687.500 mm4.
De controle onder de combinatie veroorzaakt door het eigengewicht en de wind in onderdruk is
niet nodig.
Controle onder het eigengewicht :
5 × ( g k ) × L4 5 × (275 / 1000) × 4000 4
I= = = 9.305.380 mm4,
384 × E fin × y ⊥ 384 × 6111 × 16,12
wat overeenstemt met een sectie van 7 x 15.
Men dient na te gaan of de sectie, bepaald voor de gebruiksgrenstoestand, voldoet aan de criteria
voor de uiterste grenstoestand.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 136
2009
Controle onder de windbelasting en het eigengewicht : de vergelijking voor de buigbelasting is :
⎛ Fd × L2 ⎞ h
⎜ ⎟×( )
⎜ ⎟ F × L2 × h
M ×v ⎝ 8 ⎠ 2
σ= = = d , waarbij
I I 16 × I
M = het buigmoment (N.mm)
v = de afstand van de neutrale as tot het uiteinde van de sectie = helft van de keperhoogte = h/2
h = de hoogte van de keper
L = de lengte van de keper (mm)
I = de inertie van de sectie (mm4)
σ = de buigspanning
Fd = de resultante van de belastingscombinatie (N/mm).
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 137
2009
BIJLAGE 7 BEREKENING VAN HET GLAS
INHOUD
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 138
2009
A7-1. Glasbreukmechanismen
De teksten uit dit hoofdstuk vormen een beknopte samenvatting van diverse
wetenschappelijke artikels.
Tijdens zijn fabricage kan het glas aan het oppervlak een (min of meer groot) aantal gebreken
en microscheurtjes vertonen, die onzichtbaar zijn voor het blote oog, omdat de afstand tussen
de randen van de gebreken kleiner is dan de golflengte van het licht, waardoor er bijna geen
zichtbare reflectie optreedt.
Wanneer het glas echter belast wordt, worden deze gebreken groter en verspreiden ze zich in
het glas. De factoren die deze verspreiding beïnvloeden zijn :
• de snelheid en de tijdsduur van de belasting : naarmate de belasting langer duurt, zal de
glassterkte lager zijn
• de belastingsgraad ten opzichte van de breukgrens
• de eventuele aanwezigheid van water (onder al zijn verschijningsvormen)
• de temperatuur
• de samenstelling van het glas (niet bepalend in het geval van genomaliseerd glas).
Als men de verspreidingssnelheid uitdrukt aan de hand van de hierboven vermelde factoren,
kan men ruwweg drie snelheden onderscheiden :
• een nulsnelheid : dit wil zeggen dat het geheel der factoren die inwerken op het oppervlak
geen verslechtering ten opzichte van de oorspronkelijke toestand veroorzaakt
• een lage snelheid : de gebreken verspreiden zich langzaam in het glas, maar maar doch op
zulke wijze dat ze verenigbaar blijven met een gebruik waarbij de mechanische sterkte
nodig is om de gebruiksveiligheid te waarborgen
• een hoge snelheid, die, afhankelijk van de combinatie van de factoren, leidt tot een snelle
breuk.
De breuk van uitgegloeid floatglas onder spanning, tengevolge van de verspreiding van de
gebreken van het oppervlak, wordt aangeduid als statische vermoeiing. Dit leidt tot
dimensioneringsmethoden die afwijken van de courant gebruikte methoden. Deze zijn
gebaseerd op de studie van de afmetingen van de microscheurtjes (crack size design) rekening
houdend met de glaskenmerken (oorspronkelijke afmeting van de microscheurtjes, …), met
het berekende element (plaat, balk, steunpunt, …) en met de belastingswijze. Ook de kwaliteit
van de versnijding en de bewerking van het glas is hierbij van belang.
Wat de dynamische vermoeiing betreft, blijkt uit bepaalde studies dat er, in vergelijking tot
een statische belasting, voor een lage verspreidingssnelheid geen bijkomende beschadiging
optreedt als gevolg van het cyclische karakter van de belasting. In tegenstelling tot andere
materialen waarvoor een cyclische belasting wel destructiever is dan een statische, vertoont
glas geen beduidende dynamsiche vermoeiing. Wanneer het glas niet langer belast wordt,
recupereert het in zekere mate zijn initiële sterkte.
Deze bijlage heeft enerzijds tot doel om een rekenmethode voor de meest voorkomende
glazen vulelementen voor te stellen, en anderzijds om coëfficiënten voor de materialen te
formuleren die – in combinatie met de coëfficiënten voor de belastingscombinaties – toelaten
om een voldoende betrouwbaarheid te waarborgen. De methode beperkt zich tot belastingen
en belastingscombinaites die gelijkmatig verdeeld zijn over vierkante of rechthoekige platen
die gewoon opgelegd zijn op twee of vier randen.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 139
2009
A7-2. Karakteristieken van glas
De factor kmod drukt de vermindering van de berekende buigspanning uit, naargelang van de
tijdsduur van de belasting of de belastingscombinatie. Voor uitgegloeid glas bedraagt
1
−
k mod = 0,663 × t 16
waarbij 0,25 ≤ kmod ≤ 1 en waarbij «t» uitgedrukt wordt in uur.
De «t»-waarde vertegenwoordigt de tijd die overeenstemt met de integratie van het spectrum
van de belasting, m.a.w. :
− voor een constante belasting : de toepassingsduur van de belasting
− voor een veranderlijke belasting : de integraal van het spectrum van de belasting,
teruggebracht op de piekbelasting.
Wat de wind betreft, dient men dus niet zozeer rekening te houden met de tijd die
overeenkomt met de piekdruk (veroorzaakt door een rukwind), maar veeleer met een tijd «t»,
die overeenstemt met het spectrum van de druk (storm), teruggebracht op de piekdruk van de
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 140
2009
storm voor de gekozen terugkeerperiode. De volgende tabel stelt de karakteristieke duur van
elke afzonderlijke belasting voor, evenals de tijdsduurfactor kmod.
In het geval van een belastingscombinatie verkrijgt men de kmod,combi-factor door rekening te
houden met elke nettobelasting en zijn kmod,ind-factor, via de volgende vergelijking :
σ g k + σ q k ,1 + ∑ σ q k ,i
k mod, combi = i
, waarbij
σ gk σ q k ,1 σ q k ,i
+ +∑
k mod,ind ,qk k mod, ind ,qk 1 i k mod,ind , qki
− σg,k : de buigspanning tengevolge van het eigengewicht γG.gk
− σq,k,1 : de buigspanning tengevolge van de dominante veranderlijke belasting γQ,1.qk,1
− σq,k,i : de buigspanning tengevolge van de begeleidende veranderlijke belasting
ψ0,i.γQ,ki.qk,i.
Als men uitgaat van de veronderstelling dat alle belastingen gelijkmatig verdeeld zijn over het
gehele oppervlak, is de volgende equivalente vergelijking toepasbaar voor het lineaire model
en levert deze gewoonlijk een aanvaardbare benadering op voor het niet-lineaire model :
γ G × g k + γ Q ,1 × q k ,1 + ∑ γ qk ,i ×ψ 0,i × q k ,i
k mod, combi = i
γ G × gk γ × q γ Qk ,i ×ψ 0,i × q k ,i
+ +∑
Q ,1 k ,1
Een isolerende beglazing kan het voorwerp uitmaken van inwendige drukverschillen. Deze
worden vooral veroorzaakt door de temperatuurschommelingen en hoogteverschillen tussen
de plaats waar de isolerende beglazing geproduceerd werd en haar uiteindelijke plaats van
toepassing. Zodra de beglazing afgekit wordt, kunnen de variaties van de atmosferische druk
bovendien het evenwicht tussen de inwendige druk en de uitwendige druk van de beglazing
verstoren, wat aanleiding kan geven tot een vervorming. Deze vervorming vertaalt zich door
de uitrekking van de dichtingsvoeg en door de doorbuiging van de beglazing. Dit verschijnsel
is dus niet isochoor, zodat een geringe vervorming van de isolerende beglazing reeds kan
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 141
2009
leiden tot een aanzienlijke vermindering van de inwendige druk. Deze drukverschillen zijn
voor de courante situaties bijgevolg verwaarloosbaar.
Indien de beglazing omwille van haar ontwerp niet kan vervormen, zullen de schommelingen
van de inwendige druk echter aanleiding geven tot aanzienlijke spanningen. Een volledige
benadering is evenwel enkel mogelijk met behulp van gesofisticeerde computerapparatuur,
hetzij met de eindige-elementenmethode, hetzij door gebruik te maken van ingewikkelde
fysische formules waarbij rekening gehouden wordt met parameters zoals de karakteristieken
van de ingesloten gassen, de temperatuur, de druk die tijdens de fabricage heerste in het
atelier, de atmosferische druk, ...
Pe i + Δi i
PPi +
Δb
Δ
Δg
Δ
b
g
Wij stellen bijgevolg voor om de volgende handelswijze te volgen. In aanwezigheid van een
weinig vervormbare isolerende beglazing, d.w.z. :
- indien de glasdikte van de isolerende beglazing overgedimensioneerd werd ten opzichte
van de rekenwaarden voor de belastingen of de belastingscombinatie uit § A7-4 (bv. een
explosiebestendige of kogelwerende beglazing, …)
- indien één van de afmetingen kleiner is dan 0,7 m,
wordt aanbevolen rekening te houden met de minimale glasdikten die opgegeven zijn in
tabel A7-3. Hierin is ‘a’ de kleine zijde van de beglazing en ‘λ = b/a’ de verhouding tussen de
grote en de kleine zijde van de beglazing.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 142
2009
A7-2.2.2.2. Krachtenverdeling over de lagen van een isolerende beglazing
Als men preciezer wil zijn, kan men rekening houden met het feit dat de externe belastingen
Fde,1 en Fde,2, die elk aangrijpen op één van de twee lagen van de isolerende beglazing
gedeeltelijk opgenomen worden door de andere laag van de isolerende beglazing. De externe
belastingen Fde,1 en Fde,2 verdelen zich als volgt over elk van beide lagen van de beglazing :
Fd,1 = (1 + x 2) x Fde,1 + (1- ) x 1 x Fde,2
Fd,2 = (1 - x 2 x Fde,1 + (2 + x 1) x Fde,2.
=a/b 1,0 0,9 0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1
k5 0,0194 0,0237 0,0288 0,0350 0,0372 0,0421 0,0587 0,0676 0,0767 0,0857
z
k 5 1 0, 4198 0, 22 exp 6,8
2
16
1,33
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 143
2009
A7-2.2.3. Driedubbele beglazing
Indien h1, h2 en h3 de dikten van de lagen van de isolerende beglazing voorstellen (met h2 : de
middelste glaslaag), berekent men de coëfficiënten voor de belastingsverliezen als volgt :
h3 h23 h33
1 3 13 2 3 .
h1 h2 h33 h13 h23 h33 h13 h23 h33
Gelaagd glas is monolitisch glas dat bestaat uit verschillende lagen die over hun volledige
oppervlak gesolidariseerd zijn door middel van een organische tussenlaag. Deze tussenlaag
kan al dan niet in staat zijn de afschuifkrachten tussen de lagen van het gelaagde glas over te
dragen, afhankelijk van zijn kwaliteit, de tijdsduur van de belastingen en de temperatuur. Om
rekening te houden met dit aspect werd een effectieve dikte hef in het rekenmodel ingevoerd.
Bij de bepaling van de vervorming, is de effectieve dikte die in aanmerking genomen wordt in
de berekening gelijk aan :
hef ;w 3 1 ihi3 h
i i
3
.
hef ; ; j .
h j 2 hm ; j
In deze uitdrukkingen is :
: de overdrachtscoëfficiënt, begrepen tussen 0 (geen overdracht van de afschuifkrachten)
en 1 (volledige overdracht van de afschuifkrachten)
hi en hj : de nominale dikten van de glaslagen
hm;j : de afstand tussen het midden van de laag j en het midden van het gelaagde glas,
zonder de dikte van de tussenlagen in rekening te brengen.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 144
2009
h1
h2 hm;1
hm;2
1
hm;3
2 h3
Nota A7-1 : de berekening van de belastingsverdeling tussen de lagen van een gelaagd glas
gebeurt met behulp van de equivalente dikte onder vervorming «hef;w».
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 145
2009
A7-3. Rekenmodellen
A7-3.1. Algemeen
De berekening van de vervorming kan zeer nuttig zijn, onder meer wanneer er voldaan moet
worden aan een aantal functionele criteria :
- bij gebruik van thermisch behandeld glas dat blootstaat aan zware belastingen (bv. om het
onveiligheidsgevoel van de gebruikers bij sterke wind te vermijden)
- bij gebruik van producten waarbij de vervorming beperkt moet blijven om de goede
werking ervan te waarborgen (bv. isolerende beglazing).
In dergelijke gevallen dient men de maximale vervorming te bepalen ten opzichte van de
functionaliteit die men wenst te verzekeren. Voor isolerende beglazingen wordt in bijlage B3
van de norm NBN EN 1279-5 aanbevolen om de vervorming van de randen van de beglazing
te beperken tot 1/200 of tot maximum 12 mm.
Het lineaire model is doorgaans precies genoeg voor beglazingen waarbij de vervorming in de
gebruiksgrenstoestand niet groter is dan 1 maal de glasdikte. Dit is gewoonlijk het geval
wanneer de spanning in het glas in de uiterste grenstoestand beperkt is tot minder dan 20 MPa
(bv. in geval van uitgegloeid floatglas). We willen er ook op wijzen dat de strikt
noodzakelijke glasdikte met de lineaire methode des te meer overschat wordt, naarmate de
slankheid van de beglazing λ (= a/b) dichter bij 1 ligt.
In de formules van § A7-3.2 dient men erop toe te zien dat er voor de diverse parameters
homogene eenheden gehanteerd worden, met name de Newton (N) en de millimeter (mm) :
• a, de kleinste afmeting van de glasplaat [mm]
• b, de grootste afmeting van de glasplaat [mm]
• A, de oppervlakte van de glasplaat : A = a x b [mm²]
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 146
2009
• λ, de slankheid van de glasplaat : λ = a/b
• k1, de spanningscoëfficiënt
• k4, de vervormingscoëfficiënt
• h, de nominale dikte van de beglazing [mm]
• p*, de adimensionale belastingscoëfficiënt
• Fd, de rekenwaarde van de belastingscombinatie [N/mm²]
• L, de vrije overspanning van de glasplaat [mm]
• emin,w, de minimale glasdikte die beantwoordt aan het vervormingscriterium in de GGT
• emin,σ, de minimale glasdikte die beantwoordt aan het belastingscriterium in de UGT
• ymax, de maximale doorbuiging die beantwoordt aan het vervormingscriterium in de GGT
[mm]
• wmax, de maximale doorbuiging [mm].
In dit geval is er geen uitgesproken verschil tussen het lineaire en het niet-lineaire model.
Vermits het eenvoudigere lineaire model wordt aangenomen, dient de te voorziene nominale
glasdikte h aan de volgende eisen te voldoen : h ≥ emin,σ en h ≥ emin,w. Voor de bepaling van
emin,σ en emin,w verwijzen we naar de volgende paragrafen.
Hieruit kan men de minimale nominale dikte van de beglazing afleiden, die beantwoordt aan
het vervormingscriterium :
60 × Fd × L4
emin , w = 3 .
384 × E × y max
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 147
2009
A7-3.3. Gelijkmatig belaste rechthoekige plaat, gewoon opgelegd op vier
randen
De hierna vermelde formules zijn geldig voor een Poisson-coëfficiënt 0,20 ≤ ν ≤ 0,24.
De volgende tabel geeft de waarde van de belastingscoëfficiënt k1 op, rekening houdend met
p* en met de slankheid van de plaat.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 148
2009
A7-3.3.2. Studie van de vervorming
z1
Nota A7-2 : wanneer de belastingscoëfficiënt p* = 0, is de vervormingscoëfficiënt k 4 = .
16
De volgende tabel geeft de waarde van de vervormingscoëfficiënt k4, rekening houdend met
de belastingscoëfficiënt p* en de slankheid van de plaat λ.
Indien de eigenfrequentie n van het glas kleiner is dan 5 Hz, verdwijnt het verwaarloosbare
karakter van de trillingen en kan het nodig worden deze in aanmerking te nemen, hetzij door
de veiligheid tegen trillingen na te gaan, hetzij door de eigenfrequentie te verhogen. Trillingen
doen zich voornamelijk voor in elementen met een grote overspanning.
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 149
2009
In het geval van een enkele beglazing, opgelegd op twee of vier randen, is de eigenfrequentie
van de eerste trillingsmodulus n1 gelijk aan :
π ⎛⎜ ⎛a⎞
2
⎞ E × hef ;w
3
n1 = × 1 + ⎜ ⎟ ⎟×
⎜
2 ⎝ ⎝b⎠ ⎟ 12 × 10 −9 × ρ × htot × a 4 × (1 − ν ²)
⎠
waarbij
− a : de kleinste afmeting van de beglazing [mm]
− b : de grootste afmeting van de beglazing [mm]
− E : de elasticiteitsmodulus = 70000 [N/mm²]
− hef,w : de glasdikte in geval van monolitisch glas of de effectieve dikte bij vervorming in
geval van gelaagd glas [mm]
− htot : de totale dikte van de beglazing [mm]
− ρ : de dichtheid van het glas = 2,5
− ν : de Poisson-coëfficiënt van het glas = 0,2.
Vulelement
Belasting
Rekenwaarde Criterium
Doorgaans niet noodzakelijk. Het eventuele
vervormingscriterium dat geformuleerd moet
GGT : Fd(w) = 0,83 ce(z)qref 50jaar cp worden, betreft de functionaliteit of de duurzaamheid
Wind
van het product
UGT : Fd(w) = 1,01 ce(z)qref 50jaar cp Ed(w) ≤ Xg,d
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 150
2009
A7-4.2. Hellende gevel of hellend dak
Belastings- Vulelement
combinatie Rekenwaarde Criterium
Doorgaans niet noodzakelijk. Het eventuele
GGT : vervormingscriterium dat geformuleerd moet
Eigengewicht Fd(g,w) = gk + 0,83 ce(z)qref 50jaar cp worden, betreft de functionaliteit of de
+ wind duurzaamheid van het product
UGT :
Ed(w) ≤ Xg,d
Fd (g,w) = 1,1 gk + 1,01 ce(z)qref50jaar cp
Doorgaans niet noodzakelijk. Het eventuele
GGT : vervormingscriterium dat geformuleerd moet
Eigengewicht
Fd(g,s) = gk + 0,88.µ i.sk worden, betreft de functionaliteit of de
+ sneeuw duurzaamheid van het product
UGT : Fd(g,s) = 1,1 gk + 0,965 µ i.sk Ed(w) ≤ Xg,d
Eigengewicht
UGT : Fd(g,w,s) =
+ wind Ed(w) ≤ Xg,d
1,1.gk + 0,965.µ i.sk +0,30 ce(z)qref 50jaar cp
+ sneeuw
Eigengewicht
UGT : Fd(g,s,w) =
+ sneeuw Ed(w) ≤ Xg ,d
1,1 gk +1,01 ce(z)qref 50jaar cp+ 0,29 µ i.sk
+ wind
Eigengewicht UGT : Fd(g,w,s) = 1,1 gk Ed(w) ≤ Xg,d
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 151
2009
Verantwoordelijke uitgever : Carlo De Pauw
WTCB, Lombardstraat 42
1000 BRUSSEL
D/2009/0611/02
WTCB-Rapport nr. 11 Toepassing van de Eurocodes op het ontwerp van buitenschrijnwerk 152
2009
B R U S S E L
Maatschappelijke zetel
Lombardstraat 42
B-1000 Brussel
e-mail : info@bbri.be
algemene directie
02/502 66 90
02/502 81 80
Z A V E N T E M
Kantoren
Lozenberg 7
B-1932 Sint-Stevens-Woluwe
(Zaventem)
02/716 42 11
02/725 32 12
publicaties
02/529 81 00
02/529 81 10
L I M E L E T T E
Proefstation
Avenue Pierre Holoffe 21
B-1342 Limelette
02/655 77 11
02/653 07 29
HEUSDEN-ZOLDER
Demonstratie- en informatiecentrum
Marktplein 7 bus 1
B-3550 Heusden-Zolder
011/22 50 65
02/725 32 12
ICT-kenniscentrum voor
bouwprofessionelen (ViBo)