Professional Documents
Culture Documents
WTCB
EEN UITGAVE VAN HET WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF
TECHNISCHE
VOORLICHTING 190 B ESCHERMING
VAN ONDERGRONDSE KON-
STRUKTIES TEGEN INFILTRATIE
VAN OPPERVLAKTEWATER
December 1993
T E C H N I S C H E
VOORLICHTING B ESCHERMING
VAN ONDERGRONDSE KON-
STRUKTIES TEGEN INFILTRATIE
VAN OPPERVLAKTEWATER
Deze Technische Voorlichting werd opgesteld door Christian Legrand en Monika De
Vos, respektievelijk hoofd van en onderzoeker bij de afdeling Geotechnieken en
Uitvoeringstechnieken, en goedgekeurd door het Technisch Komité Ruwbouw.
Voorzitter Declerck R.
Leden Baus R., Berleur E., Breyne G., Debecker R., Dechamps Y.,
Desombere P., Dherte J.P., Donck Fr., Favier V.,
Hennuy M., Kyndt J.M., Lambotte H., Maerckx T.,
Maertens J., Nouwynck J, Palmans F., Pelegrin A., Van
Hove L., Van Nieuwenburg D., Vander Linden J.,
Verstraete F., Willemen J.
Ingenieurs-animators Motteu H., Venstermans J., WTCB
Tevens wensen wij de Heren J.J. Brock, E. Meyer en M. Clutz te bedanken voor hun
bijstand tijdens het uitvoeren van de proeven, en de Heren C. Verbeke en R. Stroobants
voor de uitvoering ervan.
Dit is een publikatie van technische aard. De bedoeling ervan is de resultaten van praktijkonderzoek voor
de bouwsektor te verspreiden.
Het, zelfs gedeeltelijk, overnemen of vertalen van de tekst van deze Technische Voorlichting is slechts
toegelaten na schriftelijk akkoord van de verantwoordelijke uitgever.
2 PROBLEEMSTELLING
2.1 Mogelijke gevolgen van waterinfiltratie ................................. 6
2.2 Toelaatbare infiltratie ............................................................... 6
INHOUD
2.2.1 Bestemming van de ruimten .................................................... 6
2.2.2 Binnenafwerking van de wanden ............................................ 7
2.3 Parameters die het risico van waterinfiltratie bepalen ............ 7
2.3.1 Samenstelling van de ondergrondse wanden .......................... 7
2.3.2 Terrein rond het gebouw ......................................................... 8
2.4 Aanpak van het probleem ........................................................ 8
4 DRAINERING OF WATERKERING ?
5 DRAINEERSYSTEEM
5.1 Begrip van filter en draineerlaag ............................................. 15
5.2 Dichtslibbing en erosie ............................................................ 15
5.3 Ontwerp van een filter ............................................................. 16
5.3.1 Algemeen ................................................................................. 16
5.3.2 Regels voor de maatvoering van een filter ............................. 17
5.3.2.1 Korrelverdeling ........................................................................ 17
5.3.2.2 Karakteristieken van filters uit granulaten .............................. 18
5.3.2.3 Karakteristieken van geotextielfilters ...................................... 19
5.4 Ontwerp van een draineringssysteem ...................................... 20
5.4.1 Principes ................................................................................... 20
5.4.2 Maatvoering ............................................................................. 21
LITERATUURLIJST ....................................................................................................................... 43
Schade ten gevolge van infiltratie van oppervlaktewater in ondergrondse ruimten is een
zeer vaak voorkomend probleem. Bovendien is de herstelling ervan dikwijls erg duur en
zelden afdoend.
Het WTCB wordt geregeld geraadpleegd omtrent de oorzaak van de schade. Daarbij stelt
men vast dat het meestal gaat om :
◆ ruimten die ver boven de grondwaterspiegel gelegen zijn
◆ weinig doorlatende grond (bij voorbeeld leem of kleihoudend zand)
◆ muren in metselwerk waarop een cementering en één of meerdere lagen koude bitumen-
emulsie aangebracht werden
◆ woon- of werkruimten (vergaderzaal, computerzaal, sportzaal, ...), of opslagruimten
voor watergevoelige produkten.
Ten einde beter advies te kunnen geven bij dergelijke schadegevallen, werden in het
proefstation van het WTCB in Limelette proeven op ware grootte uitgevoerd. De resulta-
ten hiervan vormen de basis van deze Technische Voorlichting.
Het toepassingsgebied van deze Nota beperkt zich tot kleine en middelgrote gebouwen
met geheel of gedeeltelijk ondergrondse ruimten (kelders, woon- of werkruimten) op
geringe diepte (tot ongeveer 3 m onder het maaiveld). Ze is dus niet van toepassing op
tunnels, metrostations, hoge gebouwen met kelders of parkeerruimten over verschillende
ondergrondse verdiepingen, ...
Deze Technische Voorlichting behandelt slechts de problemen van infiltratie van opper-
vlaktewater. Waterschade ten gevolge van kondensatie of van regendoorslag ter hoogte
van de gevel vallen buiten het raam van dit dokument.
Afb. 2
Schade
door
water-
infiltratie.
De in afbeeldingen 2 en 3 geïl-
lustreerde schade is duidelijk on-
aanvaardbaar in woon- of werk-
ruimten, terwijl een tijdelijke
vochtvlek op de muur van een
garage veel minder dramatisch is. Het is dus belangrijk te bepalen of vochtige wanden al
dan niet toelaatbaar zijn, en zo ja, in welke mate of voor welke tijdsduur.
Bovendien kunnen via scheurtjes in de wand fijne gronddeeltjes (klei of leem) door het
water meegevoerd worden. Dit is vaak de oorzaak van schade of vlekken op de binnen-
afwerking.
De samenstellende materialen van ondergrondse wanden hebben een grote invloed op het
risico van infiltratie.
In alle gevallen moet men rekening houden met de mogelijke scheurvorming, tenzij
speciale voorzorgen werden genomen, met name het beperken van differentiële zettingen,
de aanwezigheid van geschikte wapeningen, de verstijving van bepaalde muren, enz.
Slechts een deel van de neerslag sijpelt rechtstreeks in de grond. Een deel verdampt, een
ander wordt via de planten afgevoerd en nog een deel stroomt weg langs de oppervlakte.
Bij gelijke omstandigheden daalt het infiltratiedebiet naarmate de omgeving van het
gebouw meer begroeid is. Inderdaad, de vegetatie houdt een groot deel van het water vast,
en dit afhankelijk van het seizoen. Zo zijn grasperken en weiden zeer doeltreffende
debietregelaars.
Indien het oppervlak van de grond rond het gebouw ondoorlatend is, hetzij van nature
(leem, klei), hetzij door zijn bedekking (terrassen, parkings, wegen), kan de hoeveelheid
water die langs het oppervlak wegstroomt, aanzienlijk zijn. Zo worden sterk bebouwde
zones soms getroffen door overstromingen bij hevige regen. Doordat dit water niet recht-
streeks in de grond kan dringen, stroomt het weg langs het oppervlak. Indien een gebouw
die stroming in de weg staat, is het risico van infiltratie rond dit gebouw groot. Hierbij
moet men vooral aandacht besteden aan de stroomopwaarts ten opzichte van de gebou-
wen gelegen oppervlakken, omdat ze grote hoeveelheden water naar het gebouw kunnen
voeren.
Grond is een korrelig milieu en kan los of steenachtig zijn. Indien de korrels zeer weinig
gebonden zijn (bij voorbeeld zand of grind), dan is de grond onsamenhangend. Zijn ze
weinig of matig met elkaar verbonden, dan is de grond samenhangend (bij voorbeeld
klei). Zijn ze sterk met elkaar verbonden, dan is hij steenachtig, behalve in het geval van
verweerde gesteenten, waarbij de verbindingen tussen de korrels sterk verzwakt zijn. Een
gesteente is geen kontinu milieu ; er is steeds een bepaalde fragmentatie, in de vorm van
blokken, lagen of banken, die vaak evenwijdig lopen.
Tussen de korrels van de grond of tussen de blokken of banken van een gesteente zijn er
poriën of holten (afbeelding 4), waarin er zich lucht en/of water kan bevinden. Dat water
kan in drie vormen voorkomen :
◆ het vrije water bevindt zich in de grondwaterlaag of in een waterophoping. Het wordt
“vrij” genoemd, omdat het niet wordt vastgehouden door moleculaire krachten of
oppervlaktespanningen. Men onderscheidt artesische en freatische grondwaterlagen.
Een artesische grondwaterlaag ligt in een doorlatende laag, die tussen twee ondoorlaten-
de lagen ingesloten zit. Het water staat er dus onder druk. Een freatische grondwater-
laag — ook “vrije laag” genoemd — bevindt zich in een niet-ingesloten doorlatende
laag. Waterophopingen kunnen verwijderd worden met behulp van een drogingstech-
A AA
niek, zoals drainering
◆ het capillaire water ligt boven een freatische
A AA
AA A
grondwaterlaag en wordt aangezogen tot op
AAAA
AAAA
een hoogte die des te groter is naarmate de lucht
holten kleiner zijn
A AAA
◆ het rond de korrels geadsorbeerde water is capillair water
water dat aan het oppervlak van de korrels
wordt vastgehouden door moleculaire aantrek-
kingskrachten. Het komt enkel vrij onder bij-
zondere omstandigheden, bij voorbeeld bij een
AAAAA
A
AAAAA
A
gebonden water
AAAAAA
A
ver doorgedreven droging of bij het bakken.
Dit water is verantwoordelijk voor de volume-
schommelingen van kleiachtige grond.
grondwaterlaag
A
Afb. 4 Poriën of holten tussen de korrels van een grond
of tussen de blokken van een gesteente.
A A vrij
water
Bij een freatische grondwaterlaag komt het water in de buis op hetzelfde niveau als de
grondwaterlaag (afbeelding 5A). Bij een artesische grondwaterlaag zal het waterpeil in de
buis (= piëzometrisch peil) hoger zijn dan het fysische niveau van de grondwaterlaag
(afbeelding 5B), omdat het water onder druk staat.
A AA
A. FREATISCHE GRONDWATERLAAG B. ARTESISCHE GRONDWATERLAAG
AAAAAAAAAA
A AAAAAAAAAA
A AA
AAAAAAAAAA
A AA 1
AAAAAAAAAA
A AA AAAAAAAAAA
A AA
4
4=6
AAAAAAAAAA
A AA AAAAAAAAAA
A P1
P2
2 2
AAAAAAAAAA AAAAAAAAAA
5
P1
P2
AAAAAAAAAA
3
AAAAAAAAAA 3
AAAAAAAAAA AAAAAAAAAA
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
1 1
Rond gebouwen heeft men vaak te maken met plaatselijke waterophopingen. In dat geval
wordt de potentiaal bepaald zoals voor een freatische grondwaterlaag.
In de andere gevallen stroomt het water niet, maar kan het de wanden waarmee de grond
in kontakt is, wel vochtig maken.
van de
permeabiliteit met :
2
van een Q : het debiet dat door het monster
grond. stroomt (m3/s)
monster
P1
k : een konstante (m/s)
1
∆P : het potentiaalverschil over het mon-
P2
ster (m)
H : de hoogte van het monster in de
Q referentievlak stroomrichting (m)
A : de oppervlakte van het monster,
loodrecht op de stroomrichting (m2).
∆P
wordt ook het verhang “i” (-) genoemd.
H
De konstante “k” (in m/s) wordt de permeabiliteit genoemd en stemt dus overeen met de
stromingssnelheid wanneer i = 1. Hoe groter de permeabiliteit van de grond, hoe groter
het debiet dat erin kan circuleren. Tabel 1 geeft enkele orden van grootte van de
permeabiliteit van bepaalde grondsoorten.
Bij rotsachtige gronden is de permeabiliteit van het gesteente zelf vaak gering. Toch kan
de permeabiliteit van het gehele massief, omwille van zijn fragmentatie, aanzienlijk zijn.
Dit kan aanleiding geven tot grote perkolatiedebieten, afhankelijk van de oriëntatie van
de scheuren of breuken ten overstaan van de stromingsrichting.
Bijgevolg moet men steeds de stromingsrichting van het water in de grond aangeven en
daaraan de overeenkomstige permeabiliteit koppelen. Voorts is het zeer moeilijk een
bepaalde grond te karakteriseren door één enkele permeabiliteit.
Tabel 2
Volumieke massa van Volumetoename- Volumieke massa van
Volumetoename-
Grondtype de ongeroerde grond koëfficiënt de geroerde grond
koëfficiënt van
(kg/m3) (kg/m3)
koerante
Droge klei 1900 1,35 1400 grondsoorten.
De globale permeabiliteit van geroerde samenhangende gronden kan dus veel groter zijn
dan die van de ongeroerde grond. Bij dergelijke gronden zal de neerslag bijgevolg veel
sneller in de aanaarding rond de konstruktie dringen, dan in de verder van het gebouw
gelegen ongeroerde grond. Daarom worden de meest samenhangende gronden (bij voor-
beeld konsistente klei) beschouwd als de gronden die de meeste risico’s inhouden van
waterophoping in aanaardingen naast ondergrondse muren.
l
A
Q e
e
A. oppervlakte A
Q. doorstromingsdebiet
e. dikte van de laag
l. lengte van de laag
in het vlak van het materiaal kan afgevoerd worden per strekkende meter muur, bij een
verhang i = 1 (afbeelding 7).
∆P
Uit paragraaf 3.3 (p. 10) volgt dat Q = k . . A, waarbij “H” (de dikte van het mon-
H
ster in de stroomrichting) hier gelijk is aan “e”.
Q k
Dus : = . ∆P = ψ . ∆P
A e
De permittiviteit is dus het maximale debiet per oppervlakte-eenheid dat doorheen een
materiaal kan stromen, waarbij de stroomrichting loodrecht op het vlak van het materiaal
staat en het potentiaalverschil over het materiaal gelijk is aan 1.
Enerzijds kan men het water tegenhouden door op de juiste plaats een waterkerend
scherm te voorzien (afbeelding 9). Door te verhinderen dat het water er doorheen gaat,
behoudt of verhoogt men zelfs de waterdruk tegen dit scherm. Het is noodzakelijk dat het
gebouw zelf én het scherm permanent weerstand kunnen bieden tegen de maximaal te
verwachten waterdruk. De eventuele problemen verbonden aan een dergelijke oplossing
betreffen vooral de waterdruk en de kontinuïteit van het waterkerende scherm (naden,
beschadigingen, doorvoer van leidingen ...).
Afb. 9 Principe van waterkering.
Anderzijds kan men een drai-
neersysteem voorzien ; dit is
een weg of zone waarlangs het
water kan wegstromen (afbeel- plaatselijke
waterkerende laag
ding 10). Hierdoor wordt de waterophoping
waterdruk beperkt of tenietge- aangevulde grond
daan. Opdat deze oplossing
doeltreffend zou zijn, dient het
gedraineerde water in het laag-
ste punt van het systeem afge-
voerd te worden door middel
van collectorbuizen en dient de
drainering werkzaam te blijven
in de tijd. Zo niet ontstaan er in
Afb. 10 Draineringsprincipe.
het systeem waterdrukken
waarvoor het niet berekend is.
De mogelijke problemen met
een dergelijke oplossing heb-
aangevulde
ben vooral betrekking op de af vertikale draineerlaag
grond
te voeren waterdebieten en op
filter
de permanente werking van het
systeem (verstopping van de
draineerlaag of collectorbui-
zen).
A collectorbuis
5.1 BEGRIP VAN FILTER Bij alle problemen van waterafvoer in de grond
EN DRAINEERLAAG moet men een duidelijk onderscheid maken tus-
sen de filter en de draineerlaag, omdat het type
en de richting van de waterstroming verschillen en derhalve aanleiding kunnen geven tot
verschillende problemen [3].
In het geval van een filtreerlaag beschouwt men de stroming loodrecht op het vlak van de
laag. De belangrijkste parameter is de permittiviteit (zie § 3.5, p. 13).
In het geval van een draineerlaag beschouwt men de stroming in het vlak van de laag. De
belangrijkste parameter is de transmissiviteit (zie § 3.4, p. 12).
Wanneer water in de grond stroomt en van een minder doorlatend milieu (grond ter
plaatse bij voorbeeld) naar een meer doorlatend milieu (zoals een draineerlaag) overgaat,
Afb. 11 Dichtslibbing.
1. te draineren milieu
2. begin van dichtslibbing
3. filtrerend milieu
4. water met gronddeeltjes in 1 2 3
suspensie
Onsamenhangende gronden (bij voorbeeld zanden) zijn gevoelig voor erosie, en dit des
te meer naarmate ze weinig kompakt zijn en uit fijne deeltjes bestaan (fijn zand). Een
samenhangende grond (zoals vaste klei) is nagenoeg onmogelijk te eroderen ; zijn zeer
geringe permeabiliteit vermindert dat risico nog.
5.3.1 ALGEMEEN
Een doeltreffende filter moet het water doorlaten en de vaste deeltjes in suspensie tegen-
houden [3, 9]. Om zijn eerste funktie te vervullen, zijn een grote permeabiliteit en dus een
hoge porositeit vereist. Om de vaste deeltjes van het stroomopwaartse grondmassief te
kunnen tegenhouden, moeten de openingen van de filter kleiner zijn dan de afmetingen
van die deeltjes.
Algemene regel is : hoe meer een filter zich tegen de waterdoorstroming verzet, hoe lager
de snelheid van het water stroomopwaarts, en hoe hoger de waterdruk (aanzienlijk ladings-
verlies). Het uiterste geval is dat van het waterdichte scherm dat niets zou doorlaten en
een maximale waterdruk zou teweegbrengen.
Zijn de openingen van de filter groot, dan gaat er veel water doorheen, maar worden de
fijnste deeltjes niet tegengehouden. Het gaat hier eerder om een draineerlaag, en de kans
op erosie is groot. In het geval van een perfekte draineerlaag stroomt het water nagenoeg
zonder ladingsverlies en wordt de waterdruk stroomopwaarts vrijwel niet gewijzigd.
Heeft de filter kleine openingen, dan worden er meer fijne deeltjes tegengehouden, maar
gaat er weinig water doorheen. Het gevaar van dichtslibbing van de filter is dan ook groot.
Vanuit dit standpunt zou de perfekte filter het waterdichte membraan zijn (waar geen
enkel deeltje door gaat), wat uiteraard zinloos zou zijn omdat ook het water zou worden
tegengehouden.
Bij de keuze van een filter moet men dus een kompromis sluiten wat betreft de korrelver-
deling van het materiaal (wanneer het gaat om grind of zand) of de filteropening (wanneer
het gaat om een kunststof filter, bij voorbeeld een geotextiel). Men aanvaardt dat een deel
van de fijne deeltjes niet door de filter wordt tegengehouden. Bij deze keuze speelt de
5.3.2.1 KORRELVERDELING
Om goed te begrijpen hoe men een filter moet dimensioneren, worden eerst enkele
granulometrische begrippen verduidelijkt.
Afb. 12 100
doorval (%)
Granulometrisch
90
diagram. 85
80
70
60
4b 4a 3b 3a 2b 2a 1b 1a
50
40
30
20
15
10
0
100 10 1 0,1 0,01 0,001
opening (mm)
d85 d15 d15
1b 1b
d85 1a
1a
Vaak bepaalt men enkele karakteristieke diameters, bij voorbeeld d15, d60, d85, enz. Deze
diameters komen overeen met de maaswijdte van de zeef, waar respektievelijk 15 %,
60 % en 85 % in gewicht van de korrels doorvalt.
Met behulp van deze karakteristieke diameters kan de gelijkmatigheid van de korrelver-
deling gekenmerkt worden. De verhouding d60/d10 wordt de gelijkmatigheidskoëffi-
ciënt (Cu) genoemd. Een grond met een uniforme korrelverdeling heeft een gelijkmatig-
heidskoëfficiënt van om en bij 1. Een koëfficiënt groter dan 10 is kenmerkend voor een
brede korrelverdeling. Afbeelding 13 (p. 18) illustreert het verschil tussen die twee grond-
soorten.
Deze begrippen zijn zeer belangrijk wanneer men het over filter of drainering heeft.
De kontrolediameter “dc” van een filter is de diameter van de grootste korrels die er
doorheen kunnen. Onderstaande uitleg verduidelijkt de werking van een filter :
◆ voor een losgepakte grond met een uniforme korrelverdeling, bestaande uit ronde
korrels met een diameter “D” (kubusvormige schikking, porositeit : 47,64 %) (afbeel-
ding 14A), berekent men dc = D/2,5
◆ voor een dichtgepakte grond (viervlakkige schikking, porositeit : 25,95 %) (afbeel-
ding14B), is dc = D/6,5
◆ rekening houdend met een gemiddelde porositeit en zelfs indien de werkelijke korrels
niet rond zijn, aanvaardt men in de praktijk dc = D/5
◆ aangezien de als filter gebruikte werkelijke gronden korrels van veranderlijke diame-
ter hebben, neemt men de diameter d15 (F) (F = filter), dus D = d15 (F)
◆ de geschikte “dc” is afhankelijk van de grond waarvoor de filter zal dienen. Stelt men
dat 15 % van de gronddeeltjes kleiner mag zijn dan “dc”, dan volgt hieruit dat :
d15 (S) ≥ dc = d15 (F) / 5 of d15 (F) / d15 (S) ≤ 5 (S = grond).
Geotextielen — zowel geweven als ongeweven — zijn a priori zeer geschikt om als filter
te dienen. Op die produkten kunnen de begrippen “porositeit” en “korrelverdeling” noch-
tans niet als dusdanig worden toegepast. Men moet rekening houden met de afstand
tussen de vezels. Daartoe meet men de waarschijnlijkheid van de doorgang van gronddeel-
tjes met een gekende diameter.
De maximumafmeting van de deeltjes die doorheen het als zeef gebruikte geotextiel gaan,
geeft een maat van de zogenoemde filteropening. Men definieert de opening “On” zodat
n % van de poriën van dit geotextiel een kleinere diameter heeft dan “On”. Zo, als O90 =
120 µm, wil dat zeggen dat 90 % van de poriën van dit geotextiel een diameter heeft die
kleiner is dan 120 mm. Doorgaans vermelden de fabrikanten O90 indien ze de Belgische
norm NBN B 29-001 [2] volgen of O95 indien ze de Franse of Zwitserse normen volgen.
In de Amerikaanse normen spreekt men van Apparent Opening Size (AOS) of van Equi-
valent Opening Size (EOS).
Deze filteropening zou moeten worden gegeven afhankelijk van de normale druk die
daadwerkelijk op het geotextiel wordt uitgeoefend. Inderdaad beïnvloedt deze druk de
dikte van het geotextiel — vooral voor ongeweven geotextielen — die op haar beurt de
filteropening bepaalt. Momenteel bestaat er echter nog geen genormaliseerde metode
voor de bepaling van de filteropening afhankelijk van de uitgeoefende druk.
Voor de keuze van een geotextiel volgens de te filtreren grond houdt men rekening met
een empirische koëfficiënt “α”, die van vier parameters afhangt (α = α1 . α2 . α3 . α4) :
◆ α1 : korrelverdeling : ✲ kontinue ➝ 1 (afbeelding 13B, p. 18)
✲ uniforme ➝ 0,8 (afbeelding 13A, p. 18)
◆ α2 : grondtype : ✲ dichtgepakte/ingesloten ➝ 0,8
✲ losgepakte/niet-ingesloten ➝ 1,25
◆ α3 : hydraulische gradiënt “i” nabij de filter : ✲ < 5 ➝ 1
✲ 5 < i < 20 ➝ 0,8
✲ 20 < i < 40 ➝ 0,6
opmerking : bij een alternerende stroming (bij voorbeeld oeverbescherming) moet
men rekenen met een grote gradiënt (i = 20) ; voor de hier behandelde gevallen neemt
men normaliter 1
◆ α4 : rol van het geotextiel : ✲ uitsluitend filter ➝ 1
✲ filter en drainering ➝ 0,3.
Voor de keuze van een als filter toegepast geotextiel gebruikt men dus twee kriteria :
◆ het vermogen om gronddeeltjes tegen te houden, gegeven door de volgende formu-
le : O95 ≤ α . d85 (S)
◆ de permittiviteit, gegeven door de betrekking Ψ ≥ ks . β
met : Ψ : de permittiviteit van het geotextiel (s-1)
ks : de permeabiliteit van de grond (opgelet voor de stroomrichting) (m/s)
β : een korrektiekoëfficiënt (m-1).
Het is moeilijk hier een nauwkeurige waarde voor die korrektiekoëfficiënt te geven,
omdat men rekening moet houden met de mogelijke gevolgen van een slechte werking
van de filter en met de onzekerheid omtrent de reële permeabiliteitskarakteristieken van
de grond.
Nog andere minder fundamentele kriteria spelen een rol, met name de bevochtigbaarheid,
de treksterkte, de ponsweerstand, de soepelheid, de verouderingsweerstand, de fysisch-
chemische en bakteriologische bestandheid, enz.
5.4.1 PRINCIPES
De drainering wordt verzekerd door een vlakke (vertikale, horizontale of hellende) laag
die op een verzamelbuis aangesloten is. Haar porositeit moet zo groot mogelijk zijn, om
een maximaal waterdebiet te kunnen afvoeren en dichtslibben te voorkomen. De verzamel-
buis moet steeds onder een voldoende helling geplaatst worden, zodat de stroomsnelheid
van het water voldoende hoog is. Daardoor wordt bezinking van vaste deeltjes in suspensie
beperkt.
Voor de draineerlaag kunnen talrijke materialen worden gebruikt : steen of grind, poreuze
blokken, geokunststoffen (geotextielen, komposieten, draineerplaten, enz.). De collectoren
zijn doorgaans doorlatende buizen (van gebakken klei, geperforeerde of van gleuven
voorziene kunststof, enz.).
Wat het risico van dichtslibben betreft, wordt de lezer verwezen naar het gedeelte over
filters (§ 5.3, p. 16). Indien de filter die het draineersysteem beschermt, goed ontworpen
is, bestaat er geen gevaar van dichtslibben.
Draineerlagen worden aan effektieve drukken onderworpen die afhangen van de plaats
waar ze aangebracht zijn. De dikte, de porositeit en dus de permeabiliteit worden door
deze drukken beïnvloed. Dat geldt voornamelijk voor draineerlagen van geokunststoffen,
die vaak vrij samendrukbaar zijn.
Afb. 15 Gemiddelde neerslag per jaar voor de voornaamste streken van België (in cm/jaar).
84
82
80
76 81 88 80
73 77 85
65 75 75
70 73
77
78
72 77 77 80 80 76 73 73
80 76
67 78 78 79 70
76 78 78 80
76 72 83
69 68 77 78 75 80 85
76 78 78 72 80 77 73
70
73 78 80
78 76 67 80
51° 71
77 77 76 74 81 79 74
67
74 77 72 70
77 74 81
66 74 71 73 72 76 76 73 73 78
72 70
66 75 75 71
71 72 72 79 73 77 77 77 76 75 70 71 80
73 73 75 77 84 68 68 71 81
71 74 74 78 76 81 70 68 80 90
71 77 82 72 75 74 77 76 100
70 71 76 84 75 76 77 71 74
71 78 74 76 76 77 74 72 76 81 76 75 76
76 82 85 82 95 124 120
76 76 77 78 72 76 79 74 73 110
72 79 77 82 85 77 75 78 80 108 129
82 71 74 73 91
73 79
86 76 78 84 88 98 106 140
75 75 137
72 77 81 86 80 77 76 83 101 113
74 73 80 73 75 76 84 83 81 98 123 132
78
76 81 77 78 102 114 116
97 120 120
76 82 84 82 85
89 95 107
81 86 93 106 101
75 86 87 112
103
80 82 80 85 87
100
81 89 96 99
80 92 93 86 125 101
88 85 83 87 83 78 91 97
90 87 84 77 77 82 91
95 83 78 96
80 78 78 100
130 96
83 80 82
92 91 90 102 92
50° 100 95 95
104 100 111 108 97 100
105 117 106 112 111
104 114 85
109 117 121
116 108 106 108
115
122 120
124 100
0 50 100 112
102 97
90
100 97
90 84 87 75
3° E 4° E 5° E 6° E
De invloed van het regenwater op een gebouw hangt niet enkel af van de hoeveelheid
water die gedurende een bepaalde tijd kan vallen, maar ook van het reliëf, van de aard en
de staat van het oppervlak van de bodem, alsook van de vegetatie rond het gebouw (zie
§§ 2.3.2, p. 8, en 3.3, p. 10).
25
20
15
10
0
J F M A M J J A S O N D
Vooreerst worden hierna een aantal beschermingssystemen opgesomd, bestaande uit een
draineersysteem, een waterkerend scherm of een kombinatie van beide. Deze bescher-
mingssystemen werden ingedeeld in vijf klassen, naargelang de graad van bescherming
(klasse I = hoogste bescherming). Nadien volgen twee tabellen waarmee de juiste klasse
kan gekozen worden afhankelijk van de risico’s en de gevolgen van infiltratie. De uitvoe-
ring van de diverse beschermingssystemen wordt uiteengezet in hoofdstuk 7, p. 26.
Het is zeer belangrijk het risico van waterinfiltratie juist in te schatten. Zo niet kan men
achteraf voor hoge herstellingskosten komen te staan, waarbij de aanvankelijke besparin-
gen tenietgedaan zouden worden. Uiteraard zijn systemen die geschikt zijn voor een
hogere risicograad, ook geschikt voor een lagere.
De oplossing met de beste waarborgen is deze waarbij een waterkerend scherm gekom-
bineerd wordt met een draineersysteem van kunststof met een passende filter (afbeel-
ding 17). In dit geval zijn de eisen inzake waterdichting minder streng, omdat het risico
van waterophoping in de aanaarding beperkt wordt door het draineersysteem. Indien
nodig kan het draineersysteem eventuele gebreken van het waterkerende scherm (onvoor-
ziene scheuren, niet-waterdichte doorbrekingen voor leidingen of kabels, ...) kompense-
ren. Essentieel hierbij is dat de drainerende werking van de vertikale laag en van de
collectorbuis verzekerd blijft in de tijd. Dergelijke oplossing wordt terecht door tal van
fabrikanten van draineermaterialen aanbevolen.
A
A
De hierna voorgestelde oplossingen
werden gekozen in overeenstem-
A
ming met het in de inleiding (p. 4) aangevulde
bepaalde toepassingsdomein van grond
A
waterkerend scherm
deze Nota. Ze zijn dus niet geschikt
A
voor gebouwen gelegen in een draineermat
grondwaterlaag.
A
filter
A
A
grind
collectorbuis
Afb. 17 Kombinatie van waterkering en drainering.
Tabel 3
Indeling Waterkerende laag Draineersysteem
Indeling
in klassen
van de
beschermings- Klasse I waterdichte bekuiping (§ 7.2.7) kunststof draineerlaag,
systemen in transmissiviteit ≥ 1 l/(s.m) bij de
5 klassen. heersende gronddruk (§ 7.3) + filter
aangepast aan de grond
Klasse II waterdichte bekuiping (§ 7.2.7) of kunststof draineerlaag,
gewapende pastavormige bitumenbepleistering transmissiviteit ≥ 0,5 l/(s.m) bij de
(§ 7.2.5) heersende gronddruk (§ 7.3)
+ filter aangepast aan de grond
Gronddoorlatendheid ondoorlatend, naar vlak, al dan niet van het gebouw weg
het gebouw afhellend doorlatend oppervlak afhellend terrein
oppervlak
Gronddoorlatendheid ondoorlatend, naar vlak, al dan niet van het gebouw weg
het gebouw afhellend doorlatend oppervlak afhellend terrein
oppervlak
OPMERKING
Tenzij men kiest voor een waterdichte bekuiping, worden er in principe geen horizontale
vochtwerende schermen (anticapillaire lagen) geplaatst onderaan de keldermuren, juist
boven de funderingszool. Immers ter plaatse van dergelijke lagen wordt er frekwent
scheurvorming vastgesteld, waarlangs water kan infiltreren.
7.1 MATERIALEN
7.1.1 GRANULATEN
Zoals eerder vermeld, kunnen de draineerlaag en de filter uitgevoerd worden met natuur-
lijke granulaten. Gezien de gestelde eisen (zie §§ 5.3.2.2, p. 18, en 5.4.2, p. 21), komen
voornamelijk grind en zand in aanmerking. Men onderscheidt enerzijds de verschillende
types grind en zand volgens hun korrelgrootte, zoals in tabel 6.
fijn 2 tot 5 mm
7.1.4 GEOKUNSTSTOFFEN
7.1.4.1 INLEIDING
Een materiaal opgebouwd uit twee geotextielen of twee geomembranen is strikt gezien
ook een geokomposiet. Omwille van de duidelijkheid wordt de term geokomposiet verder
in de tekst alleen gebruikt wanneer het gaat om een materiaal dat opgebouwd is uit
minimum één geotextiel en één geomembraan. Gewapende geomembranen worden om
dezelfde reden ook niet bij geokomposieten gerekend, maar wel bij geomembranen.
7.1.4.2 GRONDSTOFFEN
Tabel 7
Grondstof Volumieke massa Smeltpunt Treksterkte Breukrek
Karakteristie-
(kg/m3) (°C) (N/mm2) (%)
ken van de
grondstoffen Polypropyleen (PP) 930 165
voor
geokunst- Polyetyleen (PE) 970 125 200 tot 1300, 10 tot 70,
stoffen. naargelang naargelang
Polyamide (PA) 1160 260 het geval het geval
Hun gedrag ten overstaan van die verschillende agentia is dus voor het merendeel van de
geotechnische toepassingen bevredigend tot goed, wat hun gebruik in die gevallen volko-
men wettigt.
Geotextielen (afbeelding 18) worden doorgaans gebruikt om één of meer van de volgende
funkties te vervullen :
◆ scheiding
◆ filtrering
◆ drainering
◆ versterking
◆ stabilisatie ...
7.1.4.4 GEOMEMBRANEN
Geomembranen zijn dunne, waterdichte folies, op basis van polymeren en/of bitumineuze
materialen. Enkelvoudige geomembranen bestaan uit één laag, terwijl samengestelde
geomembranen uit meerdere lagen opgebouwd zijn. Ze kunnen onversterkt of versterkt
zijn. In het laatste geval gaat het doorgaans om een kombinatie van één of meerdere
geotextielen met één of verschillende enkelvoudige geomembranen.
Alle geomembranen zijn waterdicht, maar de gasdoorlatendheid verschilt sterk van pro-
dukt tot produkt.
Geomembranen worden in vier kategorieën ingedeeld volgens de aard van hun samen-
stellende grondstof :
◆ groep I : termoplastische polymeren, zoals polyetyleen (LDPE, HDPE, CPE) en PVC
◆ groep II : elastomeren, zoals isobutyleen-isopropeen-copolymeren (butyl)
◆ groep III : mengsels van bitumen en termoplasten of elastomeren
◆ groep IV : termohardende polymeren, zoals PUR (weinig toegepast).
II termohardende polymeren
III mengsels van bitumen en polymeren
I
II
III vergroten) : is eveneens zeer be-
langrijk om te weten onder welke
omstandigheden men een derge-
lijk membraan op de bouwplaats
kan behandelen en verwerken
rek ◆ de wrijvingskoëfficiënt op diverse
materialen, waaronder beton, met-
selwerk of grond : voor gebruik op vertikale wanden is de kennis van deze parameter
belangrijk, omdat de wrijving moet voorkomen dat het geomembraan onder invloed
van zettingen van de aanaarding glijdt
◆ het belang van de andere karakteristieken, zoals kruiprek, bestandheid tegen chemikaliën
(basen, zuren, oplosmiddelen), fysische werkingen (UV, lage temperaturen) en biolo-
gische invloeden (wortels, mikro-organismen, knaagdieren) hangt van de toepassing
af en moet voor ieder geval afzonderlijk worden geanalyseerd
◆ wanneer aangrenzende membranen met elkaar worden verbonden met een termisch
(lassen) of chemisch (zelfklevende of gelijmde banen, oplosmiddelen) procédé, is de
sterkte van de naden essentieel voor het goede gedrag van het werk
◆ wanneer de kontinuïteit van twee aangrenzende membranen wordt verzekerd door
eenvoudige overlapping, is de totale doeltreffendheid van het membraan sterk afhan-
kelijk van die naad. De breedte van de overlapping is dan een fundamentele parameter
◆ de hydraulische karakteristieken van geomembranen zijn essentiële parameters voor de
studie van hun toepassing ; van belang hierbij zijn enerzijds de waterdoorlatendheid,
uitgedrukt in m/s, en anderzijds de waterdampdoorlatendheid, uitgedrukt in g/(m2 x 24h)
(d.i. de hoeveelheid waterdamp die gedurende een dag doorheen het membraan kan
gaan) ; de vereiste waarde van deze laatste parameter is afhankelijk van de toepassing.
7.2.1 CEMENTERING
De mortel moet derwijze worden samengesteld dat krimp zoveel mogelijk wordt voorko-
men. Een aanbevolen samenstelling is :
◆ rijnzand met een kontinu kaliber van 0 tot 3 mm
Een cementering met een minerale samenstelling is vrij stijf. Wanneer differentiële bewe-
gingen van de wand scheuren veroorzaken of reeds bestaande scheuren vergroten, of
wanneer scheuren ontstaan ter plaatse van voegen of verbindingen van verschillende
materialen, zal de cementering ook scheuren [8].
Buitenmuren van metselwerk of beton kunnen aan de buitenzijde ook worden bekleed
met een mortel waaraan een vochtwerend produkt is toegevoegd. De aanbevelingen
gegeven voor een gewone cementering blijven van toepassing.
De vochtwerende hulpstof zorgt, hetzij voor de dichting van de mortelporiën, hetzij voor
het afstoten van het water. De opmerkingen van § 7.2.1 blijven bijgevolg van toepassing,
met name wat de stijfheid van de cementering betreft.
Deze coating bestaat uit cement, minerale vulstoffen en kunstharsen, en wordt in één of
meerdere lagen van ongeveer één millimeter dikte op de buitenkant van de wand aange-
bracht. Normaliter bepaalt de fabrikant de nodige hoeveelheid (massa) produkt per m2,
afhankelijk van de vochtigheid of de waterdruk.
De coating levert een waterdichte huid op. Iedere onderbreking vormt echter een zwakke
plek, waardoor achteraf water kan dringen.
AA
bitumenemulsie.
beton
metselwerk
bitumenemulsie
AA
cementmortel
aangevulde grond
bitumenemulsie
AA
aangevulde grond
Meestal worden, op de buitenzijde van de wanden, twee tot drie lagen bitumenemulsie
koud aangebracht. Een emulsiebestrijking mag niet worden aangebracht bij een tempera-
tuur lager dan 5 °C noch bij slagregen. De te verwerken hoeveelheid per m2 wordt bepaald
door de fabrikant ; ze ligt rond 1 kg/m2 per laag. Iedere laag moet droog zijn alvorens een
volgende mag worden uitgevoerd.
Om een waterdichte, ononderbroken en vrij soepele huid te bekomen, kan men de vertikale
buitenmuren van ondergrondse konstrukties aan de buitenzijde bepleisteren met pasta-
vormige bitumineuze produkten. Deze leveren een waterdichte soepele laag op van 4 tot
6 mm dikte. Ze bestaan uit bitumineuze massa’s verbeterd met kunstharsen, waaraan
hydraulische bindmiddelen toegevoegd zijn. Indien een lichte waterdruk moet kunnen
opgevangen worden, dient de bepleistering gewapend te worden (glasvezelmat). Voorts
wordt aanbevolen een wapening aan te brengen ter plaatse van scheuren, aan de in- en
uitspringende hoeken, en ter hoogte van aansluitingen.
Tijdens de binding zijn deze lagen schadegevoelig. Er wordt dan ook aanbevolen ze
degelijk te beschermen, bij voorbeeld met polystyreenplaten, om te voorkomen dat de
bepleistering beschadigd wordt tijdens de periode van blootstelling of tijdens het aanaar-
den. Om dezelfde reden gebruikt men deze produkten liefst niet in kombinatie met gepro-
fileerde kunststof platen (zie verder) ; de profielen kunnen namelijk de pastavormige
bepleistering beschadigen.
Het gaat hier om platen, samengesteld uit klei en karton of dunne folie. Ze worden droog
geplaatst en bevochtigd door het water in de grond, waardoor ze opzwellen en de konti-
nuïteit van de waterdichting zouden moeten verzekeren.
De problemen bij dergelijke dichtingen zijn enerzijds het verzekeren van deze kontinuïteit
aan de naden (voornamelijk als de platen vertikaal geplaatst worden), en anderzijds het feit
dat fijne kleideeltjes door eventuele scheurtjes in de muur naar binnen kunnen dringen.
Deze platen of folies worden vrij zacht eens ze vochtig geworden zijn door het kontakt
met de grond. Daardoor worden ze gemakkelijk naar beneden getrokken door de wrijving
van de grond van de aanaarding die zich zet en kan de kontinuïteit van de afdichting in
het gedrang komen. Men moet dus de nodige voorzorgen treffen om die kontinuïteit hoe
dan ook te waarborgen.
Indien zeer strenge eisen aan de bescherming gesteld worden, dient één van de onder-
staande typen van waterdichte bekuiping voorzien te worden :
◆ een waterdichte konstruktie : de betonkonstruktie wordt berekend en uitgevoerd om de
funktie van waterdichting te vervullen. Scheurtjes, onder andere door krimp of zettin-
gen, kunnen echter de waterdichtheid van het beton verminderen. Hieraan kan verhol-
pen worden door het inspuiten van aangepaste produkten
◆ een soepele meerlaagse buitenbekleding (kunststof of bitumenmembranen)
◆ een soepele of stijve meerlaagse binnenbekleding.
Deze drie oplossingen staan gedetailleerd beschreven in de Technische Voorlichting
nr. 147 [10].
7.3 DRAINEERSYSTEMEN
7.3.1 UITVOERINGSPRINCIPES
7.3.1.1 ALGEMEEN
Kiest men voor een drainerend systeem, dan moet men bij de uitvoering ervan de volgen-
de principes in acht nemen.
In de grond dient een zone tot stand te worden gebracht (de draineerlaag) die veel
doorlatender is dan de omgevende grond. Op het laagste punt van die zone moet het door
de draineerlaag verzamelde water kunnen wegvloeien.
Een doeltreffend draineersysteem veronderstelt dat het water in de grond wordt verza-
meld en afgevoerd, zonder terzelfder tijd gronddeeltjes mee te voeren. Om die reden moet
elk draineersysteem voorzien zijn van een filter.
Alleen het in de grond sijpelende water mag worden afgevoerd. Een draineersysteem mag
geen rechtstreekse invloed hebben op het capillaire water. Zou het in een vrije grondwater-
laag worden geplaatst, dan zou het peil hiervan kunnen dalen, terwijl in een grondwater-
laag onder druk (artesisch water) de waterdruk zou kunnen dalen.
Nuttige informatie terzake wordt gegeven in de Duitse norm DIN 4095 [4]. Hieruit blijkt
onder meer dat, voor de dimensionering van een vertikaal draineersysteem voor de afvoer
van water dat langs een vertikale muur afstroomt, men onder normale omstandigheden
moet rekenen met een debiet van 0,3 liter/sekonde per meter muur.
AA
werkt — voorkomt dat water zich
op de bodem van de sleuf ophoopt, drainerend materiaal
collectorbuis boven
verhindert het echter niet dat lang- de funderingszool
AA
nemend kaliber (afbeelding 25). Het
resultaat hiervan is dat de werkings- grof grind
collectorbuis boven
duur van de draineerbuis weliswaar de funderingszool
wordt verlengd, maar ook hier zal
de draineerbuis uiteindelijk dicht-
slibben.
Afb. 25 Verkeerde draineeroplossing.
Om een draineersysteem korrekt te
kunnen ontwerpen, dient men de volgende gegevens te kennen :
◆ de hoeveelheid in de grond insijpelend water : ze hangt af van de hoeveelheid neerslag
per tijds- en oppervlakte-eenheid, van het percentage water dat rechtstreeks in de
grond kan dringen, en van de helling van de grond rond het gebouw (richting +
grootte) (zie § 3, p. 9)
◆ de doorlatendheid en de korrelsamenstelling van de grond. Daar dit nagenoeg onmo-
gelijk te bepalen is voor een aanaarding, kiest men zelf een — liefst hoge — waarde
(b.v. permeabiliteit van zand zonder fijne deeltjes)
◆ de diepte onder het maaiveld van de te draineren wanden.
Spijkeren gaat snel, maar houdt twee gevaren in. Ten eerste kunnen er ten gevolge van
brutaal spijkeren grotere scheuren ontstaan dan voorzien. Ten tweede zal de aanvankelij-
ke scheur groter worden door de trekkrachten uitgeoefend door de aanaarding. Deze
krachten zijn des te groter naarmate de aanaarding hoger is, de wrijving tussen het
produkt en de grond groter is, en de wrijving tussen het produkt en de wand kleiner is. Het
scheurgevaar kan worden verkleind door het gebruik van houten latten bij het spijkeren.
In beide gevallen kunnen door de scheuren gronddeeltjes dringen die het draineersysteem
op den duur kunnen verstoppen.
Lijmen is een minder risicodragende maar moeilijker uit te voeren oplossing. De toepas-
sing ervan wordt beperkt door de toegangsmogelijkheden tot de sleuf en de weersomstan-
drainerend materiaal
draineerlaag
digheden. Bepaalde produkten moeten echter op die manier worden bevestigd, met name
platen van geëxpandeerde polystyreenkorrels.
A
◆ kunststof draineerlagen met fijn grind filter
A
een filter kunnen gewoon om-
geplooid worden (afb. 26)
A
◆ voor andere produkten be-
staan er speciale bescher-
A
mingsprofielen (afb. 27)
A
◆ de draineerlaag kan ook be- waterdicht
schermd worden, hetzij met membraan
A
een geschikt geotextiel, hetzij filter
A
met een waterdicht membraan
dat de bovenzijde van de drai- drainerend
A
neerlaag volledig afdekt (af- materiaal
beelding 28).
A
A
Afb. 28 Bescherming
van de draineerlaag met
een membraan.
De buizen moeten volledig omhuld zijn met een drainerend materiaal (bij voorbeeld door
de vertikale draineerlaag te laten doorlopen rond de buizen). Ook tussen het drainerende
materiaal en de grond moet een filter voorzien worden.
Een traditionele metode voor het verwezenlijken van een doorlatende zone bestaat in het
aanbrengen van lagen grind of keien van een welbepaald kaliber. Voor een doeltreffende
drainering moet men in principe opeenvolgende lagen met een veranderlijke korrelsa-
menstelling kiezen.
AA
van een filter
◆ een vertikale laag zand van 10 collectorbuis
tot 20 cm dikte.
Afb. 30 Draineerlaag met natuurlijke materialen.
Ook kan men de aanaarding volledig vervangen door een geschikt drainerend materiaal
(afbeelding 31). Deze oplossing is echter vrij duur. De collectorbuis, zonder filter, bevindt
zich onder in het drainerende materiaal. Dit materiaal dient zo grof mogelijk te zijn ten
einde te vermijden dat deeltjes ervan met het water meegevoerd worden en dichtslibbing tot
gevolg hebben. Tussen de on-
geroerde grond en het draine- Afb. 31 Variante met
rende materiaal, alsook aan de drainerend materiaal
als aanaarding.
bovenzijde, dient een filter van
geotextiel voorzien te worden. drainerend materiaal
AA
gewenste korrelsamenstelling
collectorbuis
onzeker is. De karakteristieken
van de geleverde materialen
Bovendien is het risico van dichtslibben groot. Dit alles verklaart dat het draineersysteem
met granulaten doorgaans duur is, zonder voldoende waarborgen te bieden.
Verscheidene fabrikanten maken produkten (vilten) die terzelfder tijd voor de water-
stroming in hun vlak zorgen én een zulkdanige textuur hebben, dat ze het water filtreren
onder welbepaalde geotechnische omstandigheden. Men dient een type vilt te kiezen
afhankelijk van de karakteristieken van de grond, wil men een snelle dichtslibbing voor-
komen (zie hoofdstuk 5, p. 15). Voor grond met een zeer fijne korrelsamenstelling moet
de draineerfunktie gescheiden worden van de filtreerfunktie, omdat een doeltreffende
filter te weinig drainerend en een goede draineerlaag onvoldoende filtrerend zou worden.
7.3.4.1 DRAINEERLAAG
7.3.5 GEPROFILEERDE
KUNSTSTOF
PLATEN (AFB. 33
EN 34)
A
diging reeds voorzien van een Afb. 33 Draineerlaag van geprofileerde kunststof platen.
A
filter, zoals beschreven in
§ 7.3.4.2. Ze dienen uiteraard
A
geplaatst te worden met de filter
A
langs de zijde van de aanaarding
bescherming tegen aangevulde
en de geprofileerde plaat tegen doorgesijpeld water grond
A
de muur. Daarnaast bestaan er geprofileerde
HDPE-platen die slechts aan één kunststof plaat
zijde noppen vertonen en niet
voorzien zijn van een filter. Ze
worden geplaatst met de nop-
A
A filter
A
penzijde tegen de muur. grind
collectorbuis
Door het grote volume holten
tussen de noppen is de transmis- Afb. 34 Draineersysteem met geprofileerde kunststof platen.
siviteit van dergelijke produkten
zeer groot. De doorlatendheid loodrecht op het oppervlak van het produkt is echter vrij
klein. Aangezien de platen op zich waterdicht zijn, wordt de doorlatendheid bepaald door
de naden. Doorgaans worden deze uitgevoerd met voldoende overlapping. De nodige
overlappingshoogte van horizontale naden hangt af van de maximale stijghoogte van het
water tussen de overlappende platen. De nodige overlappingsbreedte ter plaatse van
vertikale naden wordt door de fabrikant bepaald. Het reliëf van de platen zorgt voor een
vrij goede ineensluiting van de aangrenzende platen, waardoor de infiltratie wordt be-
7.4 GEOKOMPOSIETEN Zoals vermeld in § 6.1 (p. 23), kan men een
draineersysteem kombineren met een waterke-
rende laag, met het oog op een grotere bescherming van de konstruktie. Dit kan gebeuren
door beide systemen afzonderlijk aan te brengen. Er bestaan echter ook geokomposieten
die opgebouwd zijn uit een geomembraan, een drainerend geotextiel en eventueel een
filtrerend geotextiel. Speciale aandacht dient hierbij besteed te worden aan de kontinuïteit
van het geomembraan ter plaatse van de naden. De kontinuïteit kan worden verzekerd,
hetzij door een voldoende overlapping, hetzij door lijmen volgens de aanbevelingen van
de fabrikant. Lijmen verdient de voorkeur, maar men mag niet uit het oog verliezen dat
korrekt lijmen op de bouwplaats niet gemakkelijk is. Ernstige kontrole is bijgevolg nood-
zakelijk. Een slecht gelijmde naad vertoont haar zwakheid pas wanneer alles geplaatst is.
De oplossing door overlapping houdt echter ook gevaren in, met name horizontale plooien,
waarlangs het water bij voorkeur in de muur kan dringen. In dit vaak voorkomend geval
kan het ingesijpelde water niet terug naar de draineerlaag stromen.
1
Belgisch Instituut voor Normalisatie
NBN B 14-001 Metselmortel. Brussel, BIN, 1ste uitgave, 1985.
3 Castany G.
Traité pratique des eaux souterraines. Parijs, Dunod, 1963.
5 Holeyman A.
Zetting van konstrukties te wijten aan grondwaterverlaging. Brussel, Wetenschappe-
lijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 1, maart 1978.
6 Legrand Chr.
Les géotextiles comme éléments de lutte contre l’eau dans les constructions enterrées.
Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, Technische
dagen van het WTCB, november 1989.
9 Rigo J.M.
Traité des connaissances des géotextiles. Notes de cours. Luik, Université de Liège,
Faculté des Sciences appliquées.
drukkerij: Puvrez NV
lay out : Meersman I.D.
algemene direktie
☎ 02/502 66 90
02/502 81 80
publikaties
☎ 02/511 33 14
02/511 09 00
Z A V E N T E M
Kantoren
Lozenberg I, 7
B-1932 Sint-Stevens-Woluwe
(Zaventem)
☎ 02/716 42 11
02/725 32 12
technisch advies
ontwikkeling & innovatie
organisatietechnieken
gegevensbanken
L I M E L E T T E
Proefstation
Avenue Pierre Holoffe 21
B-1342 Limelette
☎ 02/653 88 01
02/653 07 29
onderzoek
laboratoria
vorming
dokumentatie
biblioteek