You are on page 1of 3

VERDRAG INZAKE DE VERZAMELING, CDNI/G (22) 31

AFGIFTE EN INNAME VAN AFVAL 22 april 2022


IN DE RIJN- EN BINNENVAART
Or. fr fr/de/nl

WERKGROEP CDNI

Aanpassingen van de Uitvoeringsregeling in verband met de nieuwe losverklaring

Mededeling van de Nederlandse delegatie


_____________________________________________________________________________________________________________________________

De Nederlandse delegatie doet, zoals is aangekondigd tijdens de vergadering van de werkgroep op 22


en 23 maart, wijzigingsvoorstellen voor de Uitvoeringsregeling toekomen die worden ingegeven door
de lopende werkzaamheden in verband met de herziening van de losverklaring.

Belangrijke opmerking: de voorgestelde wijzigingen betreffen de tekst van de Uitvoeringsregeling die


is gewijzigd bij Besluit CDNI 2017-I-4.

Samenvatting van de voorgestelde wijzigingen:


1. Artikel 6.03 inzake de verplichtingen van de schipper in deel 2 van de losverklaring,
2. Artikel 7.04, derde lid, onderdeel a, inzake het bewijs dat aan boord moet worden bewaard om
aan te tonen dat het schip eenheidstransporten uitvoert, naar analogie van onderdeel b,
3. Artikel 7.04, derde lid, onderdeel b, inzake de verenigbare vervolgladingen om rekening te
houden met de (verboden) goederen die in de tabellen I, II en III worden opgevoerd,
4. Artikel 7.04, derde lid, onderdeel c, inzake de mogelijk verenigbare vervolgladingen om
rekening te houden met de (verboden) goederen die in de tabellen I, II en III worden
opgevoerd,
5. Artikel 7.09 inzake de toepassing van Aanhangsel IIIa.

De bedoelde wijzigingen dienen gelijktijdig met de nieuwe losverklaring in werking te treden.

1. Wijzigingsvoorstel 1: artikel 6.03

'Artikel 6.03
Losverklaring
(…)
(4a) Het schip mag na het lossen de reis pas voortzetten, indien, nadat de schipper: in de
losverklaring heeft bevestigd dat restlading alsmede overslagresten zijn overgenomen
- een losverklaring is voorgelegd door de ladingontvanger of indien de ladingontvanger of verlader
gebruikt maakt van een overslaginstallatie, door de exploitant van die overslaginstallatie (7.08);
- de schipper door ondertekening van deel 2 van de losverklaring bevestigd heeft dat alle maatregelen
ten aanzien van het lossen van het schip zoals door de ladingontvanger of overslaginstallatie vermeld
zijn in de vakken 1 tot en met 10, zijn uitgevoerd. Hiertoe behoort ook de toewijzing van een
ontvangstinrichting voor het in ontvangst nemen van scheepsafval of dampen (artikel 7.01, lid 1).

(4b) Tijdens de vaart is de schipper verplicht om in deel 2 van de losverklaring te vermelden:


- waar op welke plaats het waswater is ontstaan en de hoeveelheid en locatie van waswater
aan boord indien tijdens de vaart wordt gewassen;
- of ontgassing van de ladingtanks op de overslaglocatie heeft plaatsgevonden;
- of na het vertrek bij de overslaginstallatie alsnog een verenigbare vervolglading is
aangeboden (7.04, lid 3(c).
-2-

(5) Voor schepen die eenheidstransporten uitvoeren, geldt slechts het verwijderen en overnemen van
de overslagresten.'

Motivering: dit maakt het mogelijk om alle verplichtingen van de schipper te dekken. De losverklaring
wordt geacht zodanig opgesteld te worden dat de schipper aan de hand van de verklaring kan
bewijzen dat hij aan zijn verschillende verplichtingen heeft voldaan. De schipper krijgt meer
verantwoordelijkheid ook na het vertrek bij de overslaginstallatie. Bovendien wordt door de redactie
van 4a nog uitdrukkelijk de rol van de overslaginstallatie bij afgifte van de losverklaring bevestigd.

2. Wijzigingsvoorstel 2: artikel 7.04, derde lid, onderdeel a

'Artikel 7.04
Oplevering van het schip
(…)
(3) a) Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op laadruimen en ladingtanks van schepen die
eenheidstransporten uitvoeren voor zover bij een volgende belading de dampen overeenkomstig
Aanhangsel IIIa door de overslaginstallatie worden opgevangen en/ of verwerkt en niet in de
atmosfeer terechtkomen. De vervoerder dient dit schriftelijk te kunnen aantonen. In dit geval moet in
de losverklaring het vakje 6a) worden aangekruist. Het bewijs dient aan boord aanwezig te zijn.'

Motivering: deze wijziging maakt een soortgelijke benadering als in onderdeel b mogelijk. De
vermelding dat het bewijs inzake het eenheidstransport aan boord aanwezig moet zijn, zorgt ervoor
dat de schipper inderdaad over dit bewijs beschikt en de overslaginstallatie de benodigde informatie
kan verstrekken wanneer deze deel 1 van de losverklaring invult.

3. Wijzigingsvoorstel 3: artikel 7.04, derde lid, onderdeel b

'Artikel 7.04
Oplevering van het schip
(…)

3) b) Het tweede lid is niet van toepassing op laadruimen en ladingtanks van schepen die verenigbare
transporten uitvoeren voor zover bij een volgende belading de dampen overeenkomstig Aanhangsel
IIIa door de overslaginstallatie worden opgevangen en/of verwerkt en niet in de atmosfeer
terechtkomen. De vervoerder dient dit schriftelijk te kunnen aantonen. In dit geval moet in de
losverklaring het vakje 6b) worden aangekruist. Het bewijs dient tot en met het lossen van de
verenigbare vervolglading aan boord
aanwezig te zijn.
De bepalingen van Aanhangsel IIIa zijn niet meer van toepassing als de schipper kan aantonen dat
- bij voorafgaande belading van het schip met verenigbare vervolglading iedere afzonderlijke
ladingtank voor meer dan 95% gevuld was met een product dat niet onder de verbodsbepaling van
tabellen I tot en met III van aanhangsel IIIa valt, of
- de drie voorafgaande ladingen niet bestonden uit een product waarvoor de verbodsbepaling van
tabel I tot en met III van toepassing was.
Aanhangsel III a is niet meer van toepassing indien de dampen aantoonbaar overeenkomstig de
voorwaarden van aanhangsel IIIa zijn verwerkt.’

4. Wijzigingsvoorstel 4: artikel 7.04, derde lid, onderdeel c

'Artikel 7.04
Oplevering van het schip
(…)
3)c) Indien op het ogenblik van het lossen de vervolglading niet bekend is, maar verwacht wordt dat
die verenigbaar zal zijn, kan de toepassing van het tweede lid worden uitgesteld. De verlader (bij
vloeibare lading) of de ladingontvanger (bij droge lading) dient ten voorlopige titel een
ontvangstinrichting voor waswater of voor het ontgassen aan te wijzen, die in de losverklaring

mg/dz/cdnig22_31nl
-3-

aangegeven dient te worden. Bovendien moet in de losverklaring het vakje 6 c) worden aangekruist.
De vermelding van de hoeveelheid onder nummer 9 vervalt.
Indien aantoonbaar vaststaat, alvorens de in de losverklaring aangegeven ontvangstinstallatie wordt
aangelopen door de vervoerder of schipper, dat de vervolglading verenigbaar is, en bij een volgende
belading dampen kunnen worden opgevangen en/of verwerkt die niet in de atmosfeer mogen worden
uitgestoten volgens aanhangsel IIIa (tabel I tot en met III) vermeldt de schipper dit in vak 13 van deel 2
van de losverklaring moet dit in de losverklaring in vak 13 vermeld. In dit geval hoeft niet gewassen of
ontgast te worden. In alle andere gevallen zijn de bepalingen voor het wassen of ontgassen onverkort
van toepassing. Het bewijs van de verenigbare vervolglading dient tot en met het lossen van de
verenigbare vervolglading aan boord aanwezig te zijn.
De bepalingen van Aanhangsel IIIa zijn niet meer van toepassing als de schipper kan aantonen dat
- bij voorafgaande belading van het schip met verenigbare vervolglading iedere afzonderlijke
ladingtank voor meer dan 95% gevuld was met een product dat niet onder de verbodsbepaling van
tabellen I tot en met III van aanhangsel IIIa valt, of
- de drie voorafgaande ladingen niet bestonden uit een product waarvoor de verbodsbepaling van
tabel I tot en met III van toepassing was.
Aanhangsel III a is niet meer van toepassing indien de dampen aantoonbaar overeenkomstig de
voorwaarden van aanhangsel IIIa zijn verwerkt.

Motivering:

Deze aanpassingen volgen uit de mogelijkheid dat er bij verenigbaar (vervolg)transport een product
wordt geladen wat niet onder de verbodsbepaling van aanhangsel III a valt. Dampen die zich nog
bevinden in de ladingtanks en die verboden zijn om te ontgassen naar de atmosfeer omdat ze in de
tabellen I tot en met III voorkomen, zouden dan (indien het vervolgtransport een niet verboden, maar
vluchtig product betreft) legaal ontgast kunnen worden tijdens de vaart onder de ADN-voorschriften.
Om dit te voorkomen is er naar analogie van de Benzineregeling (regeling benzinevervoer in mobiele
tanks 2006) een gelijkluidende regeling opgenomen (beladen met 95% of meer of 3x een product wat
niet onder het verbod valt). Zonder deze toevoeging kan er calculatief en legaal worden ontgast, zeker
in de periode waarin de tabellen nog niet allen van toepassing zijn.
Bovendien is het kunnen opvangen/verwerken van dampen op de plaats van belading een
randvoorwaarde om een opdracht voor verenigbare lading zonder ontgassing aan een installatie te
kunnen verstrekken aan een vervoerder/ schipper. De verenigbaarheid en de mogelijkheid voor
opvang en verwerking bij het volgende laadadres zijn beiden relevant.

5. Wijzigingsvoorstel 4: artikel 7.09

'Artikel 7.09
Vervoersdocumenten
De verlader vermeldt het volgende in de vervoersovereenkomst en in de vervoersdocumenten:
- de naam en het viercijferige nummer overeenkomstig volgens Aanhangsel III van elke goederensoort
die hij voor vervoer heeft aangeboden en,
- het UN-nummer overeenkomstig Aanhangsel IIIa,
- de variabele AVFL-waarde (afhankelijk van de samenstelling van het mengsel) indien deze niet is
vermeld in kolom 3 van de tabellen I tot en met III van aanhangsel IIIa.

Motivering: dit is over het hoofd gezien in Besluit CDNI 2017-I-4. In de vervoersovereenkomst en in de
vervoersdocumenten moet nieuwe informatie worden opgenomen (UN-nummers) met het oog op de
nieuwe bepalingen inzake het ontgassen. Specifiek geldt dit voor mengsels van producten.

***

mg/dz/cdnig22_31nl

You might also like