You are on page 1of 15

‫م‬

َ
1 Een pyjama ََ ‫َم َن‬
‫امة‬
ِّ
2 Een leraar ‫ُم َعلم‬
َ
3 Een dadel ‫َتمَ ََرة‬
َْ
4 Een bureau ‫َ َمكتب‬
5 َ Voor (plaatsbepaling) ََ ‫أ ََم‬
‫ام‬

‫ك‬
ْ
1 Een knie ‫ُرَك ََبة‬
َ
2 Een vis ‫َس َمكة‬
َْ
3 Een hond ‫كَلب‬
4 Een boek َ
‫ِك َتاب‬
5 Een bal َ‫ُك َرة‬
َ‫ل‬ ََ
6 Hij at (eten) َ ‫أك‬
7 Hij schreef (schrijven) َ‫ب‬ ََ
َ ‫كت‬
8 Voor jouw َ َ
َ ‫ل‬
‫ك‬
َ
9 Hoeveel َ‫كم‬
ُ ُ
10 Zij pakt vast َ ‫تمَ ِس‬
‫ك‬

‫ب‬
1 Een uil ‫َُبوم‬
َْ
2 Zij speelt met ‫تَل َع ُب ََِبب‬
3 Een deur ‫ََباب‬
Pagina 1 van 15
ُْ َ
4 Zij schrijft َ‫ت َكت ُب‬
َ
5 Groot َ‫ك َِبي‬
6 Een berg ‫َج َبل‬
َ
7 Hij kleedde zich aan (zich َ َ ‫ل ِب‬
‫س‬
aankleden)
8 Gefeliciteerd ‫َُم ََب َارك‬
َْ
9 Een hart ‫قَلب‬
10 koud ‫ََب ِارد‬

‫ت‬
1 Een televisie
َْ
‫ِتل َفاز‬
2 Een vijg َ‫َِتي‬
ُ
3 Een appel ‫احة‬َ َ َ‫تف‬
4 Een huis ‫َبيت‬
5 Boeken ُُ
‫كتب‬
َ
6 Zij zat َ‫َجل َست‬
َ
7 Zij tekent ‫ت ُر ُس ُ َم‬
َ
8 Zij doet َُ ‫َتفَ ََع‬
‫ل‬

‫ه‬
َ
1 Een halve maan ‫لل‬
َ ‫ِه‬
2 Een telefoon َ
‫َه ِاتف‬
3 Een kat ‫ِه َرة‬
4 Een wieg ‫َمهد‬
Pagina 2 van 15
5 Voor hem َُ
َ‫له‬
َ َ
6 Hij ging (gaan) َ َ ‫ذه‬
‫ب‬
ُ
7 Hij ‫ه ََو‬
8 Zij ََ ِ ِ
‫ه‬
9 Holland
َ َ ُ
‫ولنَ َدا‬
َ ‫َه‬
10 Een maand
َ
‫شهَر‬

‫أ‬
َ َ
1 Een konijn ‫َأ َرنب‬
2 Een leeuw ‫َأ َسد‬
3 Waar ََ ‫أي‬
‫ن‬
َ
4 Ik ‫َ َأنا‬
5 Jij (mannelijk) َ َ ‫َأن‬
‫ت‬
6 Jij (vrouwelijk) َ ِ ‫أ ُن‬
‫ت‬
7 Een hoofd ‫َرأ ْس‬
َ
8 Een glas ‫ُكأس‬
9 Mijn moeder َ ِ ّ ‫َأ‬
‫م‬
10 Mijn vader َِ ِ‫أ‬
‫ب‬

‫ر‬
ََ
1 Hij zag (zien) ‫رأى‬
َ
2 Een granaatappel ‫ُرم َانة‬
3 Een puntenslijper ‫ِم ََياة‬

Pagina 3 van 15
َ َ
4 Een brief ‫س َالة‬َ ‫ِر‬
5 Een bed ‫سير‬ َِ َ
6 Een school ‫َمدَ َر َسة‬
7 Hij gooide (gooien) َ َ ‫َر‬
‫م‬
8 Klein َ‫َص َِغي‬
َ َ
9 Een vlinder ‫ف ََراشة‬
10 Hij sloeg (slaan) ََ ‫ض‬
‫ب‬ َ َ

‫ل‬
َ
1 Nee َ‫ل‬
2 Een citroen
َ ُ َ
‫لي َمونة‬
َ ُ
3 Speelgoed ‫لع َبة‬
4 Een pen
ََ
‫قلم‬
5 Een koning ‫َم ِلك‬
َ
6 Hij speelde (spelen) َ َ ‫ل ِع‬
‫ب‬
َ َ
7 Zij zei َ‫َقالت‬
8 Een baard ‫ِلح َية‬
ََ
9 Spraak ‫لم‬ ََ ‫ك‬
10 Hij vroeg (vragen) ََ ‫َسأ‬
‫ل‬

‫د‬
1 Een haan ‫ِديك‬
2 Een beer ُ
َ‫دب‬

Pagina 4 van 15
َ
3 Een fiets ‫در َاجة‬
4 Een hand ‫َيد‬
َ
5 Een stad ‫َم َِدينة‬
َ
6 Mijn land ‫َبل ِدي‬
َ َ
7 Hij kwam binnen ََ ‫دخ‬
‫ل‬
(binnenkomen)
8 Hij studeerde (studeren) َ ‫َد َر‬
َ‫س‬
9 Hind ‫ِهند‬
10 Een doek/kleed ‫ِمن َِديل‬

‫ن‬
َ
1 Een vuur ‫َنار‬
َ َ
2 Een mier ‫نملة‬
َ
3 Meisjes ‫َب َنات‬
4 Een meisje ‫ِبنت‬
5 Een haven َ
‫ِميناء‬
َ
6 Een rivier ‫نهر‬
ُ‫ن‬ َ
7 Wij َ ‫ن ْح‬
ُ َ
8 Wij eten َُ ‫نأ ك‬
‫ل‬
9 Wij drinken َُ ‫ش‬
‫ب‬ َ ْ ‫َن‬
10 Wij gingen َ َ َ
‫ذهبنا‬

‫ي‬
Pagina 5 van 15
1 Een auto ‫َسي َارة‬
2 Tussen ََ ‫َب‬
‫ي‬
3 In َِ ِ
‫ف‬
َ َ ْ
4 Postkantoor َ‫بَالي ِيد‬
ِ ‫َمكت‬
َ
5 Een fluit ‫ناي‬
6 Hij zit َُ ‫َيج ِل‬
‫س‬
7 Zomer ‫َصيف‬
8 Hij drink ‫شب‬ َ ْ ‫َي‬
َُْ
9 Hij eet ‫يأ كل‬
10 Kleren ‫ِث َياب‬

‫ج‬
1 Een man ‫َر ُجل‬
2 Nieuw ‫َج ِديد‬
3 Een kameel ‫َج َمل‬
َ
4 Een kip ‫د َجاج‬
ُ ُ
5 Een armband ‫دملج‬
6 Een bel ‫َج َرس‬
7 Een moskee ‫َمس ِجد‬
َ
8 Een timmerman ‫نجار‬
9 Mooi ‫َج ِميل‬
َ
10 Een boom ‫ش َج َرة‬

Pagina 6 van 15
‫س‬
َ
1 Zij wast (wassen) ‫تغ ِسل‬
ِّ
2 Een mes َ‫ِسكي‬
3 Tong ‫ِل َسان‬
4 Markt ‫ُسوق‬
ُ َ
5 Zij woont (wonen) ‫تسكن‬
َ
6 Hij veegde (vegen) َ ‫َم َس‬
‫ح‬
7 Schoolplein ‫ةَالمد َر َسة‬
َ ‫اح‬ َ ‫َس‬
8 Hij reisde (reizen) َ‫َس َاف َر‬
9 Mijn naam َ ِ ِ ‫اس‬
‫م‬
َ
10 Jouw naam َ ‫اس ُم‬
‫ك‬

‫ع‬
َ َ َ
1 Vier ‫ٲربعة‬
َ
2 Een wiel ‫َع َجلة‬
3 Hij helpt (helpen) ‫َ ُي َس ِاعد‬
4 Huishouden َ
َ ِ ‫الَالبي‬
‫ت‬ ‫ٲع َم‬
َ
5 Zij helpen elkaar ‫َيت َع َاون‬
6 Met ‫َم ََع‬
7 Mijn tante َ ِ ِ ‫َعم‬
‫ت‬
8 Mijn oom َ ِ ّ ‫َع‬
‫م‬
َ
9 Op َ ‫َع‬
‫ل‬
10 Snel ‫سي ع‬ َ
ِ
Pagina 7 van 15
‫ف‬
َ َ
1 Een raam ‫ن ِافذة‬
ََ
2 Zij opende َ‫فت َحت‬
3 Een jurk َ ُ
‫فستان‬
َ
4 Hij stond op (opstaan) َ َ ‫َوق‬
‫ف‬
5 Een sleutel َ
‫ِمفتاح‬
َ
6 Hij was bang (bang zijn) ََ ‫خ‬
‫اف‬
7 Een rij َ‫َصف‬
َ
8 Aardig ‫ل ِطيف‬
9 Boven
َ َ
َ ‫فو‬
‫ق‬
ِّ َ ُ
10 Zij maakt schoon ‫تنظف‬

‫ح‬
1 Een douche ‫َحمام‬
َ
2 Beneden َ َ ‫تح‬
‫ت‬
3 Een krokodil ‫ِتم َساح‬
4 Hij draagt ‫َيح ِمل‬
5 Een bord ‫َصحن‬
َ
6 Hij was blij (blij zijn) ََ ‫ف ِر‬
‫ح‬
ُ
7 Open ‫َمفتوح‬
8 Wind ‫ِري ح‬
9 Hij houdt van َ‫ُي ِحب‬
10 Goedemorgen
َ َ َ َ
َِ ‫احَالخ‬
‫ي‬ ‫صب‬َ
Pagina 8 van 15
‫ز‬
1 Zij maakte mooi
َ َ
َ ‫زين‬
‫ت‬
2 Een huis ‫َم ِيل‬
3 Bloemen ُ ُ
‫زهور‬
َ َ
4 Een giraf ‫ز َرافة‬
َ َ
5 Hij woog (wegen) َ ‫َوز‬
‫ن‬
6 Een weegschaal ‫ِم َيان‬
7 Hij bezoekt ‫َي ُزور‬
8 Hij won (winnen)
َ َ
َ ‫ف‬
‫از‬
9 Brood ُ
َ‫خي‬
10 Slager ‫َجزار‬

‫ص‬
ِّ ُ
1 Wij bidden َ‫ن َص ِل‬
َ
2 Apotheek ‫َصيد ِل ّية‬
3 Een paard ‫ِح َصان‬
َ َ
4 Hij schudde handen َ ‫َصاف‬
‫ح‬
(handen schudden)
5 Een doos ‫ُصندوق‬
6 Hij kwam aan (aankomen) ََ ‫َو َص‬
‫ل‬
َ
7 Een fabriek ‫َمصنع‬

Pagina 9 van 15
8 Geduld َ ‫َص‬
‫ي‬
9 Een persoon
َ
‫شخص‬
10 Gebed ‫َصالة‬

‫ق‬
ُ
1 Hij knipt َ ‫َيق‬
‫ص‬
2 Kapper ‫َحلق‬
3 Een schaar
َ
َ‫ِمقص‬
4 Een aap ‫ِقرد‬
َ
5 Koffie ‫قه َوة‬
6 Een weg ‫َط ِريق‬
َ
7 Oud ‫قديم‬
َ
8 Hij las (lezen) ‫ق َ َرَأ‬
9 Hij meet ‫َي ِقيس‬
10 Een verhaal ‫ِقصة‬
َ
11 Zij springt ‫تق ِفز‬
ُ
12 Dichtbij َ َ ‫قر‬
‫ب‬
َ
13 Hij zei (zeggen) ََ ‫ق‬
‫ال‬

‫ذ‬
1 Een wolf ‫َِذﺋب‬
ُ
2 Oor ‫ُأذن‬
Pagina 10 van 15
َ
3 Wat ‫َماذا‬
ُ
4 Hij proeft ‫َيذوق‬
ْ
5 Een leerling ‫ِتل ِميذ‬
َ
6 Lekker ‫ل ِذيذ‬
َ
7 Hij gaat ‫َيذهب‬
ََ
8 Dit/deze (mannelijk) ‫ه ذا‬
9 Dit/deze (vrouwelijk) َ
‫ه ِذ َِه‬
10 Het goud َ
‫الذهب‬

‫خ‬
َ
1 Een kast ‫ِخ َزانة‬
َ
2 Ingang ‫َمدخل‬
3 Mijn broer َ ِ ِ َ‫أ‬
‫خ‬
4 Keuken ‫َمط َبخ‬
5 Licht َ
‫خفيف‬
َ َ
6 Hij kwam binnen (binnen ََ ‫دخ‬
‫ل‬
komen)
7 Uitgang ‫َمخ َرج‬
8 Een raket ‫َص ُاروخ‬
9 Mijn zus َ ِ ‫أُخ‬
‫ت‬
10 Mijn oom َ
َِ ِ ‫خ‬
‫ال‬
‫ش‬
1 Zonsopgang
ُْ
َ‫س‬
ِ ‫م‬ ‫الش‬ َ‫وق‬‫س‬
Pagina 11 van 15
َ َ
2 Een vork ‫شوكة‬
3 Een zaag َ
‫ِمنشار‬
ُ
4 Hij zaagt َ ْ ‫َين‬
‫ش‬
5 Thee
َ
‫شاي‬
6 Haar
َ
‫شع ر‬
7 Hij leefde (leven) ََ ‫َع‬
‫اش‬
8 Een abrikoos ‫ِمش ِمش‬
9 Drank ‫شوب‬ ُ ْ ‫َم‬
10 Hij had dorst (dorst َ َ ‫َع ِط‬
‫ش‬
hebben)

‫غ‬
َ
1 Bos ‫غ َابة‬
2 Takken ‫أغ َصان‬
ُ
3 Een kraai ‫غ َراب‬
4 Een kraan ‫َمغ ِسل‬
َ
5 Leeg ‫ف ِارغ‬
َ
6 Morgen ‫غدا‬
َ َ
7 Hij vertrok (vertrekken) ‫غاد َ َر‬
ُ
8 Zonsondergang َ ِ ‫غ ُروبَالشم‬
‫س‬
َ َ
9 Bedrag ‫م بلغ‬
َ
10 Wij wassen ‫نغ ِسل‬

Pagina 12 van 15
‫ط‬
َ
1 Een hamer ‫ِمط َرقة‬
2
3 Een eend ‫َبطة‬
4 Hij hamert ‫َيط ُرق‬
5 Hij verbond (verbinden) َ َ ‫َ َرب‬
‫ط‬
6 Actief, energiek َ َ
‫نشاط‬
7 Kind ‫ِطفل‬
َ َ
8 Een tafel ‫ط ِاولة‬
9 Simpel, eenvoudig ‫َب ِسيط‬
ُ
10 Een oorbel ‫قرط‬

‫ض‬
1 Zij bracht door َ َ
َ‫قضت‬
(doorbrengen)
2 Zwak َ
‫ض ِعيف‬
َ
3 Een kikker ‫ِضفد َعة‬
َ
4 Zij lacht ‫تض َحك‬
5 Hij houdt vast ‫َيق ِبض‬
(vasthouden)
6 Ziekte ‫َم َرض‬
َ
7 Hij is aanwezig َ ‫َيح‬
‫ض‬
َ
8 Doel ‫غ َرض‬

Pagina 13 van 15
9 Breed ‫َع ِريض‬
َ
10 Sport ‫ِ َرياضة‬

‫ث‬
َ َ
1 Een vos ‫ثعلب‬
َّ َ
2 Een driehoek ‫ُمثلث‬
َ
3 Veel َ‫ك ِثي‬
َ
4 Een koelkast ‫ثل َجة‬
َ
5 Zwaar ‫ث ِقيل‬
6 Een standbeeld
َ
‫ِتمثال‬
7 Hij erft ‫َي ِرث‬
8 Een overlevering ‫َح ِديث‬
ّ
9 Hij vertelt ‫ُي َحدث‬
ُ
10 Een slang ‫ثع َبان‬
‫و‬
َ
1 Een roos ‫َوردة‬
2 Dag ‫َيوم‬
ُ
3 Zij maakt een foto ‫ت َص ّور‬
4 Een gezicht ‫َوجه‬
َ
5 Een kussen ‫ِو َسادة‬
6 Lang ‫َط ِويل‬
َ
7 Zoals ‫نح ََو‬
َ
8 Hij kleurde (kleuren) ‫لون‬
Pagina 14 van 15
9 Een fototoestel َ‫ُم َص ّو َر‬
10 Tijd ‫َوقت‬

‫ظ‬
1 Schaduw َ ‫ِظ‬
‫ل‬
َ
2 Een envelop ‫ظرف‬
ُ
3 Hij kijkt ‫َينظر‬
ُ
4 Nagel ‫ظف ر‬
5 Zij wacht َ َ
‫تنت ِظر‬
6 Hij werd wakker (wakker
َ َ َ
َ ‫استيق‬
‫ظ‬
worden)
َ َ
7 Hij merkte op (opmerken) َ‫ل َحظ‬
َ
8 Aardig, humoristisch ‫ظ ِريف‬
َ
9 Schoon ‫ن ِظيف‬
َّ
10 Een bril ‫نظارة‬

Pagina 15 van 15

You might also like