You are on page 1of 5

VUL HET JUISTE VOORZETSEL IN 1 (makkelijker zinnen)

1. Hij woont ___________ de straat van mijn oma.


2. De kat sprong ___________ het bed.
3. Ze keek ___________ het raam en zag de regen vallen.
4. De sleutels liggen ___________ de tafel.
5. We gaan vanavond uit eten ___________ het nieuwe restaurant in de
stad.
6. De kinderen speelden verstoppertje ___________ het park.
7. Mijn broer werkt ___________ een groot bedrijf in Amsterdam.
8. Ik vond een interessant boek ___________ de boekenkast.
9. De hond rende ___________ het veld.
10. Ze woont ___________ een klein dorpje aan de kust.
11. De trein stopt ___________ het station om 10 uur.
12. We liepen ___________ het bos en genoten van de natuur.
13. Ik zag je foto ___________ het tijdschrift.
14. De bal rolde ___________ de straat.
15. Hij sprong ___________ de rivier om af te koelen.
16. Ze werkt ___________ een ziekenhuis als verpleegster.
17. De sleutel lag verborgen ___________ de bloempot.
18. De vogels vlogen hoog ___________ de lucht.
19. Ik ontmoette mijn vrienden ___________ het café.
20. Hij vond zijn portemonnee ___________ de bank.
21. De fiets staat ___________ de garage.
22. Het schilderij hangt recht ___________ de muur.
23. Ze gingen wandelen ___________ het strand bij zonsondergang.
24. De winkel bevindt zich ___________ het centrum van de stad.
25. De klok hangt ___________ de deur.
26. Ze gingen op vakantie ___________ de bergen.
27. De kat verstopte zich ___________ de deken.
28. Ze sprak met haar vrienden ___________ de telefoon.
29. De bloemen staan mooi ___________ de vaas.
30. Ik zag je ___________ het raam naar buiten kijken.

1
VUL HET JUISTE VOORZETSEL IN 1 / Oplossing

1. langs 16. in
2. van 17. achter
3. uit / door 18. in
4. onder 19. in
5. bij 20. onder
6. in 21. in
7. bij 22. aan
8. in 23. langs
9. over 24. in
10. in 25. aan / naast
11. op 26. naar
12. door 27. onder
13. in 28. via
14. over 29. in
15. over 30. uit

2
VUL HET JUISTE VOORZETSEL IN 2 (moeilijkere zinnen)
1. Hij is geïnteresseerd ___________ de geschiedenis van oude
beschavingen.
2. De astronaut zweefde _____ de ruimte met een gevoel van
gewichtloosheid.
3. Ze raakte verdwaald ___________ het doolhof van smalle steegjes.
4. De vogels vlogen vrolijk ___________ de lucht bij zonsopgang.
5. Hij struikelde ___________ een steen en viel op zijn knieën.
6. Het kasteel torent hoog ___________ de heuvels van Schotland.
7. Ze wachtte geduldig ___________ de hal van het station op haar trein.
8. De piraten verstopten hun buit ___________ een geheime grot op het
eiland.
9. Hij trok zijn jas strakker ___________ zich heen om zich warm te houden.
10. De waardevolle schilderijen hangen veilig _______ de kluis van het
museum.
11. De zon zakte langzaam ___________ de horizon en kleurde de hemel
rood.
12. Ze waren gefascineerd __________ de complexiteit van de menselijke
geest.
13. De ontdekkingsreizigers waagden zich diep ___________ de jungle op
zoek naar nieuwe plantensoorten.
14. Hij was verlamd __________ angst bij het horen van het
angstaanjagende geluid in het donker.
15. Het antwoord op het mysterie lag verscholen ___________ de oude
manuscripten in de bibliotheek.
16. Ze rende ademloos ___________ het donkere bos, opgejaagd door
onbekende geluiden.
17. De zangeres bracht het publiek in vervoering ______ haar betoverende
stem.
18. Het geheim van geluk ligt verscholen ___________ de kleine alledaagse
momenten van vreugde.

3
19. Hij dobberde rustig ___________ zijn bootje op het kalme water van het
meer, genietend van de stilte.
20. De bergbeklimmers waagden zich moedig ___________ de steile
hellingen van de Himalaya.
21. Ze dook diep ___________ het boek en verloor zichzelf in het verhaal.
22. Hij was vastbesloten_____ zijn droom na te jagen, ongeacht de
tegenslagen.
23. De schatkaart leidde hen ___________ de verborgen grot aan de kust.
24. Ze voelde zich veilig ________ de armen van haar geliefde tijdens de
storm.
25. De avonturier dook ___ de diepe afgrond op zoek naar verborgen
schatten.

VUL HET JUISTE VOORZETSEL IN 2 Oplossing

1. in 13. in

2. door 14. van

3. in 15. in

4. door 16. idoor

5. over 17. door

6. boven 18. in

7. in 19. met

8. in 20. op

9. om 21. in

10. in 22. om

11. achter 23. naar

12. door 24. in

4
25. in

You might also like