You are on page 1of 2

De persoon Sokrates

2. SOKRATES ONDERZOEKT DE ATHENERS (Plato, Apologie 20e6-23c1)

a. De vraag van Chairefon (20e6-21a9)


1 Want van mijn wijsheid zal ik aan jullie de god in Delfi als getuige verschaffen, of er werkelijk een of
andere wijsheid is en wat voor een. Jullie kennen immers wel Chairefon. Hij was van jongs af een vriend
van mij, en een aanhanger van jullie democratische partij en 5 hij ging in die ballingschap en keerde samen
met jullie terug. En jullie weten wat voor man Chairefon was, hoe onstuimig hij was bij wat hij ook
ondernam/bij iedere onderneming. In het bijzonder toen hij eens naar Delfi was gegaan, durfde hij dit aan
het orakel te vragen - en, zoals ik zeg, protesteer niet luid, heren - want hij vroeg of 10 iemand wijzer was
dan ik. De Pythia antwoordde dan dat niemand wijzer was. En hierover zal die broer van hem aan jullie
getuigenis afleggen, aangezien hij is gestorven.

b. De reactie van Sokrates (21b1-21b8)


1 Let op waarom ik dit zeg; want ik zal jullie leren vanwaar de laster tegen mij is ontstaan. Want nadat ik
dit had gehoord overwoog ik als volgt: ‘Wat bedoelt de god eigenlijk, en waarop eigenlijk zinspeelt hij in
raadsels? 5 Want ik ben mij bewust dat ik noch zeer noch weinig wijs ben; wat bedoelt hij dan eigenlijk,
zeggend dat ik de wijste ben? Want hij liegt niet, zou ik zeggen; want dat is aan hem niet geoorloofd.’ En
lange tijd verkeerde ik in de onzekerheid wat hij eigenlijk bedoelde. Vervolgens wendde ik mij met grote
aarzeling tot 10 een dergelijk onderzoek ernaar.

c. De proef op de som (21b9-21e1)


1 Ik ging naar een van degenen die de naam hebben wijs te zijn, in de mening om daar, zo ergens, het
orakel te weerleggen en aan het orakel te tonen: ‘Hier is iemand die wijzer is dan ik, en u zei dat ik wijzer
was.’ Terwijl ik hem dus nauwkeurig onderzocht - 5 immers, ik heb helemaal geen behoefte om hem bij de
naam te noemen, maar hij was iemand van de politieke leiders ten aanzien van wie ik, terwijl ik onderzoek
deed, een volgende ervaring had, heren Atheners, - en terwijl ik met hem sprak, kwam ik tot het inzicht dat
die man (voor) vele andere mensen en het meest 10 (voor) zichzelf wijs scheen te zijn, maar dat hij dat niet
was; en vervolgens probeerde ik (aan) hem aan te tonen dat hij meende wijs te zijn, maar dat hij dat niet
was. Tengevolge daarvan dus maakte ik mij zowel aan deze als aan velen van de aanwezigen gehaat; terwijl
ik wegging dacht ik bij mezelf dat ik 15 wijzer was dan die man; want geen van beiden van ons loopt de
kans iets dat de moeite is te weten, maar hij meent iets te weten terwijl hij het niet weet, maar ik, zoals ik
inderdaad niet weet, meen het ook niet; het is in ieder geval duidelijk dat ik juist hierdoor een klein beetje
wijzer ben dan hij, 20 dat ik ook niet meen te weten de dingen die/dat wat ik niet weet. Vandaar ging ik
naar een ander van degenen die menen wijzer te zijn dan hij en ik kwam tot datzelfde inzicht en dus maakte
ik me zowel bij hem als bij vele anderen gehaat.

d. Het onderzoek wordt voortgezet (21e2-22a8)


1 Hierna ging ik dan nu de rij langs, terwijl ik bemerkte zowel tot mijn verdriet als vrees dat ik me gehaat
maakte, maar toch scheen het noodzakelijk te zijn de uitspraak van de god het meest waard te achten; ik
besloot dus dat ik moest gaan, terwijl ik 5 het orakel onderzocht wat het bedoelde, naar allen die meenden
iets te weten. En bij de hond, heren Atheners - want het is nodig tegenover jullie de waarheid te spreken -
voorwaar ik ervaarde iets dergelijks: zij die vooral een goede naam hebben schenen mij toe bijna het 10
meest te kort te schieten, terwijl ik onderzocht volgens de bedoeling van de god, maar anderen die voor
minder doorgingen (schenen mij toe) betere mannen te zijn met het oog op het verstandig zijn. Het is nu
nodig aan jullie mijn zwerftocht uit de doeken te doen, waarbij ik als het ware bepaalde inspanningen
verrichtte om maar tot de conclusie te komen dat de orakelspreuk ook voor mij onweerlegbaar was.

e. Sokrates ondervraagt de dichters (22a8-22c8)


1 Immers na de politieke leiders ging ik naar de dichters van tragedies en van dithyramben en de andere
dichters, in de overtuiging dat ik mezelf daar op heterdaad zou betrappen minder wijs 5 te zijn dan zij.
Terwijl ik nu hun gedichten ter hand nam, waarvan ik meende dat die door hen het meest met zorg
vervaardigd waren, vroeg ik hun telkens wat zij bedoelden, opdat ik tegelijk ook iets van hen zou leren.
Ik schaam me ervoor, heren, aan jullie de waarheid te vertellen: toch moet ik het zeggen. 10 Want om zo te
zeggen spraken bijna allen die aanwezig waren telkens beter dan zij over die dingen die zij zelf hadden
geschreven. In korte tijd zag ik ook over de dichters op hun beurt in dat zij niet op grond van op inzicht
gebaseerde vakkundigheid maakten wat zij maakten, maar op grond van een of andere natuurlijke aanleg en
terwijl ze bezield waren/vanuit een bezieling, 15 zoals de waarzeggers en orakelzangers; want ook zij
zeggen vele (en) mooie dingen, maar zij weten niets van de dingen die zij zeggen. Volgens mij bleken ook
de dichters in zo’n toestand te verkeren; en tegelijk bemerkte ik dat zij door hun dichtkunst meenden ook
20 in andere opzichten zeer wijze mensen te zijn, waarin zij dat niet waren. Ik ging dus ook hiervandaan
weg, menend dat ik hen in hetzelfde overtroffen had als waarin (ik) ook de politieke leiders (overtrof).

f. Sokrates ondervraagt de handwerkslieden (22c9-22e6)


1 Tenslotte ging ik dan naar de handwerksmannen; want ik was mij ervan bewust dat ik niets wist, om zo te
zeggen, maar ik wist dat ik zou ontdekken dat zij vele (en) mooie dingen wisten. En hierin vergiste ik me
niet, 5 maar zij wisten dingen die ik niet wist en zij waren in dit opzicht wijzer dan ik. Maar, heren
Atheners, ook de bekwame handwerksmannen, schenen mij toe dezelfde fout te begaan als ook de dichters
- doordat zij hun vak volledig beheersten maakte ieder er aanspraak op ook 10 verder in de belangrijkste
zaken zeer wijs/bekwaam te zijn - en die fout van hen scheen mij toe een schaduw op die
wijsheid/bekwaamheid te werpen; zodat ik mij afvroeg uit naam van het orakel of ik er de voorkeur aan
zou geven zo te zijn en te blijven zoals ik ben, waarbij ik noch op hun manier wijs ben, 15 noch hun
onverstand deel, of beide dingen te hebben die zij hebben. Ik antwoordde nu aan mezelf en het orakel dat
het voor mij beter is zo te zijn en te blijven zoals ik ben.

g. De conclusies en de gevolgen van het onderzoek (22e7-23c1)


1 Uit dat onderzoek, heren Atheners, zijn voor mij veel vijandschappen voortgekomen/ontstaan en wel zo
lastig en zwaar als maar mogelijk is, zodat vele verdachtmakingen hieruit zijn voortgekomen/ontstaan en
zodat ik de(ze) naam 5 kreeg, wijs te zijn; want de aanwezigen menen telkens dat ik zelf in die dingen wijs
ben waarin ik de dwaasheid van een ander heb aangetoond. Maar in feite, mannen, schijnt de god in
werkelijkheid wijs te zijn en in/met dit orakel dit te bedoelen, dat de menselijke wijsheid weinig 10 waard
is, ja zelfs niets. En hij (de god) schijnt over Sokrates, die voor u staat, te spreken en bovendien gebruik
gemaakt te hebben van mijn naam, waarbij hij mij als voorbeeld neemt, alsof hij zou zeggen: ‘Die
(persoon) van jullie, mensen, is de wijste, alwie zoals Sokrates heeft ingezien 15 dat hij werkelijk niets
waard is in verhouding tot de wijsheid.’
Daarom nu onderzoek ik ook nu nog, terwijl ik rondga, en ondervraag ik volgens de bedoeling van de god,
telkens als ik meen dat iemand zowel van de burgers als van de vreemdelingen wijs is; en wanneer hij aan
mij niet (wijs) schijnt (te zijn), bewijs ik, de god helpend, dat hij niet 20 wijs is. En door die bezigheid is er
voor mij noch vrije tijd om iets te doen dat de moeite waard is van de dingen die met de stad te maken
hebben, noch van mijn persoonlijke zaken, maar ik ben/verkeer in extreme armoede door/vanwege de
dienst aan de god.

You might also like